33 797 Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek)

AM VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 december 2023

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft in haar commissievergadering van 12 september 2023 haar leden gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met bijlagen van 14 april 20232 en de brief van de Minister met bijlagen van 12 juni 20233 De leden van de fractie van de BBB hebben van de geboden mogelijkheid gebruikgemaakt.

Naar aanleiding hiervan is op 20 september 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister heeft op 19 december 2023 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 20 september 2023

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft in haar commissievergadering van 12 september 2023 haar leden gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen over uw brief met bijlagen van 14 april 20234 en uw brief met bijlagen van 12 juni 20235 De leden van de fractie van de BBB hebben van de geboden mogelijkheid gebruikgemaakt.

De Leefbaarometer meet overlast, onveiligheid, woningvoorraad en voorzieningen. Naar aanleiding van de rapportage hebben de leden van de BBB-fractie de volgende vragen. Hoe lager de verstedelijkingsgraad, hoe lager de score op de dimensie «voorzieningen», zo kan worden geconstateerd. De leden van de fractie van de BBB vinden dit zorgelijk. Wat gaat u doen om de score op deze dimensie ook in de minder verstedelijkte gebieden op peil te houden of zelfs te verhogen? De leefbaarheid in de steden laat een lichte toename zien. Geldt dit ook voor de minder verstedelijkte gebieden? Op pagina 6 van uw brief van 12 juni 20236 concludeert u het volgende: «Het voorliggende rapport maakt ook duidelijk dat er terecht aandacht is voor de geografische dimensie van verschillen.» Wat gaat u met deze conclusie doen?

De commissie voor Binnenlandse Zaken ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, I.M. Lagas MDR

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2023

Met interesse heb ik kennisgenomen van de brief van 20 september jl. (kenmerk: 173409U) van de voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken naar aanleiding van een door mij aan uw Kamer aangeboden brief van 14 april jl.7 ter aanbieding van de rapporten «leefbaarheid in Nederland 2020» en «Leefbaarometer 3.0; instrumentontwikkeling» en mijn brief van 12 juni jl.8 ter aanbieding van de «Leefbaarometer 2020, verdiepende analyses». In deze brief zal ik ingaan op de vragen die de leden van de fractie van de BBB daarover hebben gesteld.

Hoe lager de verstedelijkingsgraad, hoe lager de score op de dimensie «voorzieningen», zo kan worden geconstateerd. De leden van de fractie van de BBB vinden dit zorgelijk. Wat gaat u doen om de score op deze dimensie ook in de minder verstedelijkte gebieden op peil te houden of zelfs te verhogen?

Leefbaarheid is een breed begrip. «Voorzieningen» vormen daarbinnen een belangrijke dimensie, naast de dimensies Fysieke omgeving, Woningvoorraad, Sociale samenhang, en Overlast en Onveiligheid. Het is van belang deze dimensies in samenhang te bekijken. Zo zien we dat meer voorzieningen bijvoorbeeld vaak hand in hand gaan met meer overlast en onveiligheid. Daarnaast kunnen onder een gemiddelde leefbaarheidsscore in gebieden grote verschillen schuilgaan. Zo zijn er niet-stedelijke gebieden met een laag voorzieningenniveau, maar ook niet-stedelijke gebieden met een hoger voorzieningenniveau. Over het algemeen scoren de niet-stedelijke gebieden op de andere dimensies van de Leefbaarometer zoals «overlast en onveiligheid» en «sociale samenhang» juist een stuk beter dan de stedelijke gebieden. Hierbij geldt gemiddeld genomen, zoals in het rapport ook wordt vermeld: «Hoe minder stedelijk, hoe gunstiger de kenmerken van de leefomgeving die mede bepalen hoe prettig mensen het vinden om ergens te wonen en hoeveel ze daarvoor over hebben». Met andere woorden, de leefbaarheid is volgens de Leefbaarometer per saldo gunstiger in de minder stedelijke gebieden dan in de stedelijke gebieden.

Als we inzoomen op de dimensie Voorzieningen kan geconstateerd worden dat gemiddeld genomen deze dimensie in niet-stedelijke gebieden lager scoort. In het adviesrapport «Elke regio telt!» constateren de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) dat er dunbevolkte gebieden zijn, op afstand van economische centra, waar er sprake is van verschraling van voorzieningen. In de eerste kabinetsreactie9 op dit rapport, dat mijn ambtsvoorganger op 12 juli jl. verzonden heeft, staat dat het kabinet dit signaal serieus neemt. Het kabinet ziet de noodzaak om meer aandacht te hebben voor regionale verschillen in het algemeen en voor deze gebieden in het bijzonder. Het Rijk investeert daarom ook middels Regio Deals10 in onder andere de voorzieningen in minder verstedelijkte gebieden.

De leefbaarheid in de steden laat een lichte toename zien. Geldt dit ook voor de minder verstedelijkte gebieden?

De Leefbaarometer laat zien dat de ontwikkeling van de leefbaarheid de laatste jaren gemiddeld genomen wat gunstiger is geweest in de stedelijke gebieden dan in de niet-stedelijke gebieden. De achterstand in stedelijke gebieden wordt hiermee voor een deel ingelopen. Gemiddeld genomen wordt de leefbaarheid in de niet-stedelijke gebieden namelijk nog steeds gunstiger ingeschat dan in de steden. Dat neemt niet weg dat uit de uitkomsten van de Leefbaarometer duidelijk blijkt dat er ook tussen en binnen stedelijke gebieden grote verschillen zijn. Er is een harde kern van (delen van) buurten en wijken waar bewoners ontevreden zijn over de eigen leefomgeving, en waar de leefbaarheid structureel onder druk staat en achterblijft bij de algemeen positieve ontwikkeling. Dit was voor het kabinet aanleiding om in juli 2022 te starten met het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV). De burgemeesters van de 19 gemeenten met een focusgebied en het Rijk hebben zich gecommitteerd aan een gezamenlijke inzet om in deze gebieden in 15 tot 20 jaar tijd de leefbaarheid en veiligheid op orde te brengen en het perspectief van bewoners te verbeteren.11

Op pagina 6 van uw brief van 12 juni 2023 concludeert u het volgende: «Het voorliggende rapport maakt ook duidelijk dat er terecht aandacht is voor de geografische dimensie van verschillen.» Wat gaat u met deze conclusie doen?

Het kabinet ziet de noodzaak om meer aandacht te hebben voor regionale verschillen. Dit benoemt het kabinet ook als belangrijke opdracht voor zichzelf in de eerste kabinetsreactie op het rapport «Elke regio telt!» van de Rli, de RVS en de ROB. Het Rijk investeert daarom middels Regio Deals juist op plekken die een extra impuls goed kunnen gebruiken. De raden constateren echter in het rapport dat structureel aandacht nodig is om tot wezenlijke verandering te komen. Het kabinet vindt het van belang om samen met de regio’s die het betreft tot oplossingen te komen. Een belangrijke ontwikkeling hierin is het gebiedsgericht werken. Vanuit het NPLV zijn de eerste resultaten met het gebiedsgericht werken bemoedigend. Het kabinet wil daar op doorgaan, ook met de regio’s.

In de kabinetsreactie op het adviesrapport «Elke regio telt!» hebben we een vervolgtraject aangekondigd waarin het kabinet samen met medeoverheden toewerkt naar een inhoudelijke reactie op de aanbevelingen en mogelijke beleidsopties schetst. Eind januari stuur ik een brief met nadere informatie over dit vervolgtraject aan uw Kamer.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.M. de Jonge


X Noot
1

Samenstelling:

Lagas (BBB) (voorzitter), Kroon (BBB),Van Langen (BBB), Fiers (GroenLinks-PvdA), Recourt (GroenLinks-PvdA), Janssen-Van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rovers (GroenLinks-PvdA), Van den Berg (VVD), Meijer (VVD) (ondervoorzitter), Doornhof (CDA), Van Toorenburg (CDA), Dittrich (D66), Van Meenen (D66), Van Hattem (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Kox (SP), Talsma (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Kemperman (BBB)

X Noot
2

Kamerstukken I 2022/23, 33 797, AF.

X Noot
3

Kamerstukken I 2022/23, 33 797, AK.

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 33 797, AF.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 33 797, AK.

X Noot
6

Kamerstukken I 2022/23, 33 797, AK, p. 6.

X Noot
7

Kamerstukken I 2022/23, 33 797, AF.

X Noot
8

Kamerstukken I 2022/23, 33 797, AK.

X Noot
9

Kamerstukken II 2022/23, 29 697, nr. 114.

X Noot
11

Kamerstukken II 2020/21, 30 995, nr. 100.

Naar boven