33 750

Nr. 2 NOTA OVER DE TOESTAND VAN ’S RIJKS FINANCIËN

Aangeboden 17 september 2013

1.

Uitgaven en niet-belastingontvangsten

4

2.

De belasting- en premieontvangsten

12

3.

EMU-saldo

20

4.

EMU-schuld

23

5.

Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven

25

6.

Beleidsonderzoek

32

7.

Budgettair overzicht interventies

42

8.

Garantieoverzicht van het Rijk

50

9.

Normeringsystematiek gemeente- en provinciefonds

56

Toelichting op de bijlagen

De Miljoenennota 2014 omvat in totaal dertien bijlagen. Hiervan worden vier bijlagen, evenals voorgaande jaren, integraal gepubliceerd op www.rijksbegroting.nl. Het betreft de bijlagen «Horizontale toelichting», «Verticale Toelichting», «Toelichting op de belastingontvangsten» en «Toelichting op de belastinguitgaven». Door de publicatie van deze omvangrijke bijlagen op het internet, wordt papierbesparing mogelijk gemaakt.

1 Uitgaven en niet-belastingontvangsten

Tabel 1.1 laat zien hoe op basis van de totale netto uitgaven op de rijksbegroting gekomen wordt tot de netto uitgaven van de centrale overheid op EMU-basis (conform tabel 3.1.1 in hoofdstuk 3). De uitgaven op de rijksbegroting zijn gebaseerd op de totale uitgaven per departement zoals weergegeven in tabel 1.2. Daarop worden de niet-belastingontvangsten in mindering gebracht zoals die zijn opgenomen in tabel 1.3. Het resultaat zijn de netto rijksuitgaven op kasbasis. Naast begrotingsgefinancierde uitgaven zijn er premiegefinancierde uitgaven. Deze uitgaven van de sociale fondsen worden toegevoegd om tot de netto uitgaven van de centrale overheid te komen, terwijl de rijksbijdragen en rentebaten van de sociale fondsen in mindering worden gebracht, aangezien dit onderlinge betalingen tussen Rijk en sociale fondsen zijn. De laatste stap is om van uitgaven op kasbasis te komen tot uitgaven op EMU-basis door te corrigeren voor kas-transverschillen en financiële transacties. De rijksbegroting wordt namelijk op kasbasis opgesteld, terwijl het EMU-saldo – volgens Europese methodiek – wordt berekend op transactiebasis. Daarnaast tellen financiële transacties, zoals leningen en aan- en verkoop van staatsbezit, niet mee in het EMU-saldo.

Tabel 1.1 Van netto uitgaven rijksbegroting (kas) naar netto uitgaven centrale overheid (EMU-basis) (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

Totale uitgaven rijksbegroting

186.077

187.309

182.049

184.571

190.474

196.459

zie tabel 1.2

Niet-belastingontvangsten rijksbegroting

30.694

35.379

29.416

28.459

26.765

26.008

zie tabel 1.3

Netto rijksuitgaven op kasbasis

155.383

151.930

152.634

156.112

163.709

170.452

 

Bij: Uitgaven sociale fondsen

114.910

119.099

123.842

130.957

134.094

136.449

zie tabel 3.4

Af: rijksbijdragen en rentebaten sociale fondsen

18.919

14.319

17.374

21.550

22.144

22.776

zie tabel 3.4

Af: Ktv's en financiële transacties netto uitgaven

9.014

14.431

3.983

4.582

9.214

12.024

zie tabel 1.4

Netto uitgaven centrale overheid EMU-basis

242.360

242.279

255.119

260.936

266.447

272.101

zie H3 tabel 3.1

Tabel 1.2 Uitgaven begrotingen (in miljoenen euro)
   

2012

2013

2014

2015

2016

2017

1

De Koning

40

40

40

40

40

40

2A

Staten-Generaal

147

143

138

136

135

138

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

117

120

116

112

109

107

3

Algemene Zaken

56

64

61

63

63

62

4

Koninkrijksrelaties

432

291

257

256

240

276

5

Buitenlandse Zaken

10.774

9.115

9.069

9.372

9.528

9.725

6

Veiligheid en Justitie

11.467

12.161

11.808

11.560

11.340

11.039

7

Binnenlandse Zaken

5.028

851

631

529

490

449

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

34.169

34.505

34.799

34.236

33.666

33.646

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

17.670

21.452

16.559

17.104

21.887

25.737

9B

Financiën

11.363

14.851

9.262

8.403

8.041

7.617

10

Defensie

8.067

7.788

7.602

7.462

7.491

7.489

12

Infrastructuur en Milieu

10.504

9.926

10.254

9.213

9.257

9.658

13

Economische Zaken

4.854

5.178

5.032

4.841

4.968

4.957

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

31.898

29.774

33.756

36.832

36.617

36.694

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

18.814

15.789

14.817

15.313

15.351

15.905

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

0

2.922

2.796

2.736

2.976

2.801

18

Wonen en Rijksdienst

0

3.162

3.371

3.449

3.658

3.864

50

Gemeentefonds

18.501

17.836

18.381

16.813

16.689

16.603

51

Provinciefonds

1.686

1.530

1.172

909

880

883

55

Infrastructuurfonds

7.599

6.275

6.595

5.889

5.622

6.262

58

Diergezondheidsfonds

15

16

11

11

11

11

64

BES-fonds

39

34

33

33

33

33

65

Deltafonds

0

1.066

1.231

1.305

1.358

1.117

AP

Aanvullende posten

0

– 885

1.713

4.385

6.495

8.276

90

Consolidatie1

– 7.163

– 6.694

– 7.452

– 6.427

– 6.470

– 6.929

HGIS

Internationale Samenwerking2

(4.973)

(5.021)

(4.517)

(4.704)

(4.812)

(4.516)

Totaal

 

186.077

187.309

182.049

184.571

190.474

196.459

X Noot
1

Dit betreft de toerekening van de uitgaven van het Infrastructuurfonds aan de begroting van Infrastructuur en Milieu.

X Noot
2

In deze tabel zijn de uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haken vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.

Tabel 1.3 Niet-belastingontvangsten (in miljoenen euro)
   

2012

2013

2014

2015

2016

2017

1

De Koning

0

0

0

0

0

0

2A

Staten-Generaal

7

5

5

5

5

5

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

7

6

6

6

6

6

3

Algemene Zaken

9

9

7

7

7

7

4

Koninkrijksrelaties

110

38

32

32

32

32

5

Buitenlandse Zaken

761

750

764

777

790

803

6

Veiligheid en Justitie

1.320

1.297

1.353

1.428

1.457

1.493

7

Binnenlandse Zaken

701

122

384

807

94

43

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1.245

1.159

1.232

1.263

1.331

1.388

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

2.875

2.186

3.337

2.996

3.875

4.150

9B

Financiën

7.087

7.821

6.067

5.607

4.112

3.857

10

Defensie

434

349

327

289

312

301

12

Infrastructuur en Milieu

98

216

261

244

221

214

13

Economische Zaken

12.544

17.917

12.734

11.742

11.512

10.754

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

2.103

1.995

1.766

1.728

1.737

1.715

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

901

300

73

73

73

73

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

0

72

96

85

84

82

18

Wonen en Rijksdienst

0

626

588

595

596

616

50

Gemeentefonds

0

0

0

0

0

0

55

Infrastructuurfonds

7.643

6.128

6.595

5.889

5.622

6.262

58

Diergezondheidsfonds

13

11

11

11

11

11

65

Deltafonds

0

1.066

1.231

1.305

1.358

1.117

AP

Aanvullende posten

0

0

0

0

5

9

90

Consolidatie1

– 7.163

– 6.694

– 7.452

– 6.427

– 6.470

– 6.929

HGIS

Internationale Samenwerking2

(133)

(150)

(144)

(137)

(140)

(136)

 

Totaal

30.694

35.379

29.416

28.459

26.765

26.008

X Noot
1

Dit betreft de toerekening van de niet-belastingontvangsten van het Infrastructuurfonds aan de begroting van Infrastructuur en Milieu.

X Noot
2

In deze tabel zijn de niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale niet-belastingontvangsten voor Internationale Samenwerking zijn tussen haken vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.

Tabel 1.4 Kas-transverschillen en financiële transacties (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Ktv belastingen

– 278

227

155

451

337

314

             

Ktv aardgas

890

100

– 650

– 100

– 100

– 300

Kasbeheer

– 2.130

– 1.573

– 2.678

– 1.210

– 1.365

– 1.238

Verkoop staatsbezit

–  1.091

–  1.132

–  1.132

–  1.125

0

0

Studieleningen

– 384

– 412

– 444

– 470

– 498

– 527

Ktv's en financiële transacties niet-belastingontvangsten

– 2.714

– 3.017

– 4.904

– 2.905

– 1.962

– 2.064

             

Overige ktv's

– 301

739

870

254

354

395

Kasbeheer

– 7.286

– 11.685

– 7.137

– 6.467

– 9.827

– 12.629

Aankoop staatsbezit

– 300

– 3.748

0

0

0

0

Europees Stabilisatie Mechanisme (ESM)

– 1.829

– 1.829

– 915

0

0

0

Lening Griekenland

– 5

295

0

0

0

0

Lening VUT-fonds

– 190

– 147

267

771

66

18

Studieleningen

– 1.888

– 1.799

– 1.977

– 1.966

– 1.660

– 1.706

Overig

71

726

4

– 78

– 110

– 167

Ktv's en financiële transacties uitgaven

– 11.728

– 17.448

– 8.887

– 7.487

– 11.176

– 14.088

             

Ktv's en financiële transacties netto uitgaven

9.014

14.431

3.983

4.582

9.214

12.024

             

Totaal ktv's en financiële transacties

8.736

14.658

4.138

5.033

9.551

12.338

Tabel 1.5 geeft een overzicht van de netto uitgaven van de centrale overheid (conform de budgettaire kerngegevens in hoofdstuk 2). Per deelkader wordt vervolgens in de tabellen 1.6 tot en met 1.8 een overzicht gegeven van de betreffende uitgaven onder het kader, opgebouwd op basis van de departementale begrotingen. De overige netto uitgaven worden toegelicht in tabel 1.9.

Tabel 1.5 Netto uitgaven centrale overheid (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

Rijksbegroting in enge zin

111.903

102.793

105.545

106.596

107.865

108.875

zie tabel 1.6

Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid

69.901

74.116

77.842

83.278

84.281

84.614

zie tabel 1.7

Budgettair Kader Zorg

63.969

65.514

67.826

69.018

70.960

72.917

zie tabel 1.8

Netto uitgaven onder het uitgavenkader

245.774

242.423

251.213

258.892

263.106

266.406

 

Overige netto uitgaven

– 3.413

– 144

3.906

2.043

3.340

5.694

zie tabel 1.9

Totale netto uitgaven centrale overheid

242.360

242.279

255.119

260.936

266.447

272.101

zie tabel 1.1

Tabel 1.6 Netto uitgaven Rijksbegroting in enge zin (in miljoenen euro)
   

2012

2013

2014

2015

2016

2017

1

De Koning

40

40

40

40

40

40

2A

Staten-Generaal

140

137

133

131

130

133

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

110

114

110

106

104

102

3

Algemene Zaken

47

55

54

57

56

56

4

Koninkrijksrelaties

73

98

86

83

82

76

5

Buitenlandse Zaken

10.019

8.365

8.305

8.595

8.738

8.922

6

Veiligheid en Justitie

10.147

10.864

10.455

10.143

9.893

9.556

7

Binnenlandse Zaken

4.136

549

488

472

446

406

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

31.421

31.959

32.113

31.613

31.386

31.343

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

9.215

22

26

19

19

19

9B

Financien

1.288

1.784

2.067

5.008

4.827

4.594

10

Defensie

7.552

7.332

7.171

7.073

7.080

7.088

12

Infrastructuur en Milieu

10.463

9.872

10.237

9.190

9.236

9.644

13

Economische Zaken

4.525

4.792

4.719

4.557

4.682

4.705

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

298

430

800

771

456

455

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

3.761

3.806

3.854

3.677

3.531

3.448

17

Wonen en Rijksdienst

0

2.883

2.727

2.671

2.909

2.737

18

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

0

2.537

2.782

2.854

3.062

3.248

50

Gemeentefonds

16.989

16.289

16.767

15.747

15.774

15.687

51

Provinciefonds

1.686

1.530

1.172

909

880

883

55

Infrastructuurfonds

– 44

147

0

0

0

0

58

Diergezondheidsfonds

0

0

0

0

0

0

60

Accres Gemeentefonds

0

0

0

5

63

208

61

Accres Provinciefonds

0

0

0

10

14

24

64

BES-fonds

39

34

33

33

33

33

65

Deltafonds

0

0

0

0

0

0

80

Prijsbijstelling

0

0

659

1.250

1.796

2.177

81

Arbeidsvoorwaarden

0

0

397

781

1.333

1.892

84

Indexering WSF

0

0

19

34

48

60

86

Algemeen

0

– 846

332

767

1.251

1.340

 

HGIS1

(4.840)

(4.871)

(4.373)

(4.567)

(4.672)

(4.380)

Totaal Netto Rijksbegroting in enge zin

111.903

102.793

105.545

106.596

107.865

108.875

X Noot
1

In deze tabel zijn de netto uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord. De totale netto uitgaven voor Internationale Samenwerking zijn tussen haken vermeld en lopen niet mee in de totaaltelling.

Tabel 1.7 Netto uitgaven sociale zekerheid (in miljoenen euro)
   

2012

2013

2014

2015

2016

2017

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

19.310

20.367

21.158

20.663

20.509

20.301

AP

Aanvullende posten

0

– 39

170

524

783

1.027

 

Netto begrotingsgefinancierde uitgaven

19.310

20.328

21.329

21.188

21.292

21.328

               

40

Sociale Verzekeringen

50.591

53.788

56.513

62.091

62.989

63.286

 

Netto premiegefinancierde uitgaven

50.591

53.788

56.513

62.091

62.989

63.286

               

Netto uitgaven kader SZA

69.901

74.116

77.842

83.278

84.281

84.614

Tabel 1.8 Netto uitgaven zorg (in miljoenen euro)
   

2012

2013

2014

2015

2016

2017

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

1.872

628

551

298

284

292

50

Gemeentefonds (WMO)

1.511

1.548

1.615

1.066

916

916

AP

Aanvullende posten

0

0

56

875

989

1.271

 

Netto begrotingsgefinancierde uitgaven

3.384

2.176

2.222

2.239

2.188

2.479

               

41

Premiegefinancierde uitgaven Zorg

60.586

63.339

65.605

66.779

68.772

70.437

 

Netto premiegefinancierde uitgaven

60.586

63.339

65.605

66.779

68.772

70.437

               
 

Netto uitgaven kader Zorg

63.969

65.514

67.826

69.018

70.960

72.917

Tabel 1.9 Overige netto uitgaven (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Gasbaten

– 11.840

– 13.250

– 11.850

– 10.750

– 10.350

– 9.450

Rente

452

9.208

8.861

9.129

10.044

11.093

Zorgtoeslag

4.608

4.804

4.069

4.457

4.310

4.613

BTW-compensatiefonds

2.665

2.657

2.816

0

0

0

Landbouw- en overige bestemmingsheffingen

– 378

– 406

– 408

– 385

– 363

– 364

Klimaatverandering en luchtkwaliteit (ETS)

– 16

– 120

– 200

– 200

– 200

– 200

SDE+

0

– 100

– 200

– 320

– 494

– 678

Werkgeversbijdrage kinderopvang

– 1.019

– 1.079

– 1.072

– 1.072

– 1.072

– 1.072

Bemiddelingskosten zorgverzekeraars

3.247

2.269

2.037

2.277

2.313

2.348

Netto opbrengsten interventies financiële sector

– 441

– 17

– 522

– 381

– 371

– 404

Ktv's rijk

– 1.192

639

1.520

354

454

695

Winstafdracht DNB (crisisgerelateerd)

0

– 806

– 728

– 573

– 399

– 319

Frequentieveiling

0

– 3.804

0

0

0

0

Eigen risicodragers WGA/ZW

– 8

– 323

– 395

– 461

– 508

– 558

Overige posten

507

184

– 22

– 32

– 23

– 11

Totaal overige netto uitgaven

– 3.413

– 144

3.906

2.043

3.340

5.694

In de tabellen 1.10 tot en met 1.13 worden de uitgaven onder de kaders getoetst aan de hoogte van de uitgavenkaders, zoals vastgesteld bij Startnota. De tabellen tonen per uitgavenkader eerst de bepaling van de reële uitgavenkaders. De reële uitgavenkaders worden bepaald door de ramingen ten tijde van het Regeerakkoord te defleren met de raming voor de prijsontwikkeling van de Nationale Bestedingen (NB-deflator). Omdat de kaders vanaf 2014 herijkt worden, worden de actuele uitgavenramingen gehanteerd voor de nieuwe kaderstanden voor 2014 tot en met 2017. De herijkte kaders worden reëel gemaakt met de meest actuele raming van de NB-deflator.

Het uitgavenkader in lopende prijzen is te bepalen door het reële uitgavenkader te corrigeren voor de actuele raming van de deflator. Daarnaast wordt gecorrigeerd voor de overboekingen tussen de Rijksbegroting in enge zin enerzijds, en de sector Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt en het Budgettair Kader Zorg anderzijds. Ook worden de kaders aangepast voor statistische correcties. De actuele ramingen van de uitgaven zijn afkomstig uit de tabellen 1.6 tot en met 1.8. Vervolgens wordt weergegeven hoe de actuele raming van de uitgaven zich verhoudt tot het uitgavenkader in lopende prijzen. Indien de actuele uitgaven hoger zijn dan het uitgavenkader, wordt gesproken van een overschrijding; vice versa van een onderschrijding van het uitgavenkader. Compensatie tussen de afzonderlijke budgetdisciplinesectoren kan alleen in uitzonderlijke omstandigheden indien de Ministerraad daartoe besluit.

Tabel 1.10 Uitgaventoetsing Rijksbegroting in enge zin in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
 

2013

2014

2015

2016

2017

1. Raming uitgaven bij regeerakkoord 2012

104.227

       

2. Raming uitgaven bij Miljoenennota 2014

 

105.545

106.596

107.865

108.875

3. pNB ten tijde van MLT 2013–2017

1,0243

       

4. pNB ten tijde van Miljoenennota 2014

 

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

5. Reëele ijklijn

101.754

101.978

101.205

100.997

100.706

6. Actuele raming pNB

1,0186

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

7. Overboekingen

– 9

0

0

0

0

8. Statistisch

– 72

0

0

0

0

9. Uitgavenkader RBG-eng in lopende prijzen

103.567

105.545

106.596

107.865

108.875

10. Actuele raming uitgaven

102.793

105.545

106.596

107.865

108.875

11. Over/onderschrijding kader RBG-eng (11=10–9)

– 774

0

0

0

0

Tabel 1.11 Uitgaventoetsing Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
 

2013

2014

2015

2016

2017

1. Raming uitgaven bij regeerakkoord 2012

73.306

       

2. Raming uitgaven bij Miljoenennota 2014

 

77.842

83.278

84.281

84.614

3. pNB ten tijde van MLT 2013–2017

1,0243

       

4. pNB ten tijde van Miljoenennota 2014

 

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

5. Reëele ijklijn

71.567

75.211

79.067

78.914

78.266

6. Actuele raming pNB

1,0186

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

7. Overboekingen

49

0

0

0

0

8. Statistisch

146

0

0

0

0

9. Uitgavenkader SZA in lopende prijzen

73.094

77.842

83.278

84.281

84.614

10. Actuele raming uitgaven

74.116

77.842

83.278

84.281

84.614

w.v. begrotingsgefinancierd

20.328

21.329

21.188

21.292

21.328

w.v. premiegefinancierd

53.788

56.513

62.091

62.989

63.286

11. Over/onderschrijding kader SZA (11=10–9)

1.022

0

0

0

0

Tabel 1.12 Uitgaventoetsing Budgettair Kader Zorg in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
 

2013

2014

2015

2016

2017

1. Raming uitgaven bij regeerakkoord 2012

66.181

       

2. Raming uitgaven bij Miljoenennota 2014

 

67.826

69.018

70.960

72.917

3. pNB ten tijde van MLT 2013–2017

1,0243

       

4. pNB ten tijde van Miljoenennota 2014

 

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

5. Reëele ijklijn

64.611

65.534

65.527

66.442

67.446

6. Actuele raming pNB

1,0186

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

7. Overboekingen

– 40

0

0

0

0

8. Statistisch

0

0

0

0

0

9. BKZ in lopende prijzen

65.774

67.826

69.018

70.960

72.917

10. Actuele raming uitgaven

65.514

67.826

69.018

70.960

72.917

wv. begrotingsgefinancierd

2.175

2.221

2.239

2.188

2.480

wv. premiegefinancierd

63.339

65.605

66.779

68.772

70.437

11. Over/onderschrijding BKZ (11=10–9)

– 260

0

0

0

0

Tabel 1.13 Uitgaventoetsing totaal kader in miljoenen euro (min betekent onderschrijding)
 

2013

2014

2015

2016

2017

1. Raming uitgaven bij regeerakkoord 2012

243.715

       

2. Raming uitgaven bij Miljoenennota 2014

 

251.213

258.892

263.106

266.406

3. pNB ten tijde van MLT 2013–2017

1,0243

       

4. pNB ten tijde van Miljoenennota 2014

 

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

5. Reëele ijklijn

237.933

242.724

245.799

246.353

246.417

6. Actuele raming pNB

1,0186

1,0350

1,0533

1,0680

1,0811

7. Overboekingen

0

0

0

0

0

8. Statistisch

74

0

0

0

0

9. Uitgavenkader in lopende prijzen

242.435

251.213

258.892

263.106

266.406

10. Actuele raming uitgaven

242.423

251.213

258.892

263.106

266.406

11. Over/onderschrijding uitgavenkader (11=10–9)

– 12

0

0

0

0

Tabel 1.14 geeft de aardgasbaten weer. De aardgasbaten worden met name beïnvloed door de productie van aardgas, de hoogte van de olieprijs, de prijs van gas die op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen (beursprijs TTF-gas) en de euro/dollarkoers. De olieprijs is van belang, omdat de prijs van aardgas mede is gerelateerd aan de prijs van olie in dollars. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aardgasbaten. De tabel laat zien dat de aardgasbaten niet alleen op kasbasis, maar ook op transactiebasis worden geregistreerd. Dit wordt gedaan omdat het EMU-saldo – volgens Europese methodiek – wordt berekend op transactiebasis, terwijl de rijksbegroting op kasbasis wordt opgesteld.

Tabel 1.14 Aardgasbaten (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Olieprijs (in dollars)

112

105

103

99

101

103

Beursprijs TTF-gas (in eurocent per kubieke meter)

24

26

26

25

25

24

Euro/dollarkoers (in dollars)

1,29

1,32

1,32

1,25

1,25

1,25

Productie (x miljard kubieke meter)

78

79

71

68

66

61

             

Niet-belastingontvangsten

11.840

13.250

11.850

10.750

10.350

9.450

Vennootschapsbelasting

1.680

1.800

1.550

1.450

1.350

1.250

Totaal kas

13.520

15.050

13.400

12.200

11.700

10.700

             

Niet-belastingontvangsten

– 890

– 100

650

100

100

300

Vennootschapsbelasting

– 120

100

0

50

0

50

Totaal kas-transverschil (ktv)

– 1.010

0

650

150

100

350

             

Niet-belastingontvangsten

12.730

13.350

11.200

10.650

10.250

9.150

Vennootschapsbelasting

1.800

1.700

1.550

1.400

1.350

1.200

Totaal trans

14.530

15.050

12.750

12.050

11.600

10.350

2 De Belasting en premieontvangsten

2.1 Inleiding

Deze bijlage bevat een toelichting op de raming van de belasting- en premieontvangsten van het Rijk en de Sociale fondsen. Om inzicht te geven in de ontwikkeling van het totale ontvangstenbeeld worden de belasting- en premieontvangsten gezamenlijk gepresenteerd.

De belastingontvangsten worden in overeenstemming met de Comptabiliteitswet op kasbasis verantwoord. De premies volksverzekeringen worden tezamen met de loon- en inkomstenbelasting op kasbasis gepresenteerd. Voor het EMU-saldo zijn de belastingen en premies volksverzekeringen op EMU-basis1 relevant. Deze worden via een aparte aansluiting op EMU-basis vermeld. De werknemerspremies worden direct op EMU-basis gepresenteerd.

De ramingen voor de premieontvangsten komen overeen met de ramingen in de begrotingen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Begroting XV) en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Begroting XVI). In de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is een nadere toelichting opgenomen van de ramingen voor de AWBZ en de ZVW. De overige fondsen worden toegelicht in de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

In paragraaf 2.2 wordt de raming van de belasting- en premieontvangsten van 2013 (de Vermoedelijke Uitkomsten) vergeleken met de stand van het vorige ramingsmoment (Voorjaarsnota 2013), waarbij de belangrijkste ramingsbijstellingen worden toegelicht. Paragraaf 2.3 bevat vervolgens een toelichting op de raming van 2014 (de Ontwerpbegroting), onderverdeeld naar endogene ontwikkeling en beleidsmaatregelen. Voor een meer uitgebreide toelichting op de belastingramingen wordt verwezen naar de internetbijlage van deze Miljoenennota (www.rijksbegroting.nl). Paragraaf 2.4 presenteert de technische meerjarige ontvangstenraming tot en met 2017. Tot slot geeft paragraaf 2.5 een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten voor 2013 en 2014.

2.2 De belasting- en premieontvangsten in 2013

In tabel 2.2.1 wordt de nieuwe raming voor 2013 vergeleken met de raming ten tijde van de Voorjaarsnota en wordt een toelichting gegeven op de belangrijkste bijstellingen. Ten opzichte van de Voorjaarsnota 2013 is de raming voor de totale belasting- en premieontvangsten op EMU-basis met 3,3 miljard euro neerwaarts bijgesteld.

Tabel 2.2.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2013 op EMU-basis (in miljoenen euro's)
   

Voorjaarsnota 2013

Vermoedelijke uitkomsten 2013

Verschil

Indirecte belastingen (kasbasis)

70.639

69.899

– 740

Invoerrechten

2.304

2.236

– 68

Omzetbelasting

43.594

43.148

– 445

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.266

1.186

– 80

Accijnzen

11.370

11.174

– 196

Belastingen van rechtsverkeer

3.182

3.172

– 10

Motorrijtuigenbelasting

3.541

3.517

– 24

Belastingen op een milieugrondslag

4.509

4.594

85

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

154

153

– 1

Belasting op zware motorrijtuigen

134

133

– 1

Verhuurderheffing

50

50

0

Bankbelasting

536

536

0

         

Directe belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

103.428

102.744

– 684

Loonheffing

92.534

92.319

– 214

Inkomensheffing

– 6.266

– 6.220

46

Dividendbelasting

2.411

2.390

– 21

Kansspelbelasting

449

446

– 3

Vennootschapsbelasting

12.809

12.275

– 534

Successierechten

1.492

1.533

42

         

Overige belastingontvangsten

132

163

32

         

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

174.198

172.807

– 1.392

         

Aansluiting op EMU-basis

904

627

– 277

         

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (EMU-basis)

175.102

173.433

– 1.669

         

Premies werknemersverzekeringen

53.988

52.325

–  1.663

 

wv zorgpremies

37.601

37.471

– 130

         

Totaal belasting- en premieontvangsten (EMU-basis)

229.090

225.758

– 3.332

De verwachting over de waardeontwikkeling van het bbp in 2013 is sinds de Voorjaarsnota 2013 (die gebaseerd was op het CEP-beeld van het CPB) bijgesteld met – 0,8%. Onderliggend zijn de verwachtingen over vrijwel alle voor de belasting- en premieontvangsten relevante economische indicatoren neerwaarts aangepast. Zo zijn onder andere de ontwikkeling van de winsten, werkgelegenheid, consumptie en investeringen in woningen naar beneden bijgesteld. Het per saldo negatievere beeld van de relevante economische indicatoren leidt samen met de realisaties van de belastingontvangsten tot en met juli 2013 tot negatieve mutaties voor de jaaropbrengst bij vrijwel alle belastingsoorten.

De indirecte belastingen zijn in totaal ten opzichte van de Voorjaarsnota 2013 met 0,7 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Belangrijke neerwaartse bijstellingen gelden voor de omzetbelasting (btw), de accijnzen en de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm).

De bijstelling van de raming van de btw-ontvangsten met – 0,4 miljard euro komt voort uit een lagere ontwikkeling van de particuliere consumptie, investeringen in woningen en investeringen door de overheid. De ontvangsten uit met name de tabaks- en brandstofaccijnzen zijn met 0,2 miljard euro naar beneden bijgesteld, vooral op basis van de gerealiseerde ontvangsten in 2013 tot en met juli. Lagere autoverkopen leiden tot het neerwaarts aanpassen van de raming van de bpm met 0,1 miljard euro. Ten slotte is de raming van de belastingen op milieugrondslag (dit betreft grotendeels de energiebelasting) met 0,1 miljard euro opwaarts bijgesteld, met name op basis van de gerealiseerde ontvangsten in 2013 tot en met de maand juli.

De ontvangsten uit de directe belastingen zijn eveneens met 0,7 miljard euro naar beneden bijgesteld ten opzichte van de Voorjaarsnota 2013. Dit betreft voornamelijk de vennootschapsbelasting (vpb) en de loonheffing. Allereerst is de neerwaartse bijstelling van 0,5 miljard euro bij de vpb gebaseerd op bijgestelde verwachtingen omtrent de winstgevendheid van bedrijven. De gerealiseerde ontvangsten in 2013 tot dusverre bevestigen dit beeld. Een negatievere ontwikkeling van de werkgelegenheid leidt tot een neerwaartse aanpassing van de ontvangsten uit de loonheffing van 0,2 miljard euro.

Ten slotte komen de ontvangsten uit de premies werknemersverzekeringen 1,7 miljard euro lager uit. Deze bijstelling is vrijwel geheel beleidsmatig en betreft de compensatie aan bedrijven van 1,3 miljard in 2013 voor de inhaalpremie bij de sectorfondsen in latere jaren en lagere nominale zorgpremies (0,3 miljard euro).

2.3 De belasting- en premieontvangsten in 2014

In tabel 2.3.1 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de geraamde belasting- en premieopbrengsten in 2014. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het effect van beleidsmaatregelen op de ontvangsten en het effect van de economische groei.

Tabel 2.3.1 Raming belasting- en premieontvangsten 2014 op EMU-basis (in miljoenen euro's)
   

Vermoedelijke uitkomsten 2013

Maatregelen

Endogeen

Endogeen in %

2014

Indirecte belastingen (kasbasis)

69.899

3.170

1.040

1,5%

74.109

Invoerrechten

2.236

0

118

5,3%

2.354

Omzetbelasting

43.148

167

760

1,8%

44.076

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.186

15

– 54

– 4,6%

1.147

Accijnzen

11.174

380

80

0,7%

11.634

Belastingen van rechtsverkeer

3.172

224

12

0,4%

3.407

Motorrijtuigenbelasting

3.517

176

55

1,6%

3.748

Belastingen op een milieugrondslag

4.594

39

67

1,5%

4.700

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

153

54

– 1

– 1,0%

206

Belasting op zware motorrijtuigen

133

0

3

2,6%

136

Verhuurderheffing

50

1.115

0

0,0%

1.165

Bankbelasting (inclusief resolutieheffing in 2014)

536

1.000

0

0,0%

1.536

             

Directe belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

102.744

3.548

766

0,7%

107.058

Loonheffing

92.319

2.399

172

0,2%

94.890

Inkomensheffing

– 6.220

491

568

– 9,1%

– 5.161

Dividendbelasting

2.390

0

46

1,9%

2.436

Kansspelbelasting

446

0

4

1,0%

451

Vennootschapsbelasting

12.275

653

– 39

– 0,3%

12.888

Successierechten

1.533

5

15

1,0%

1.553

             

Overige belastingontvangsten

163

0

3

1,5%

166

             

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (kasbasis)

172.807

6.719

1.808

1,0%

181.333

             

Aansluiting op EMU-basis

627

 

– 307

 

320

             

Totaal belastingen en premies volksverzekeringen (EMU-basis)

173.433

6.719

1.500

0,9%

181.652

             

Premies werknemersverzekeringen

52.325

2.555

684

1,3%

55.564

 

wv zorgpremies

37.471

– 1.320

685

1,8%

36.836

             

Totaal belasting- en premieontvangsten (EMU-basis)

225.758

9.274

2.184

1,0%

237.216

In 2014 bedragen de totale ontvangsten op EMU-basis naar verwachting 237,2 miljard. Ten opzichte van de meest actuele raming van de inkomsten in 2013 is dit een toename van 11,5 miljard euro. Deze ontwikkeling is voor 9,3 miljard euro het gevolg van beleidsmaatregelen. Dit betreft zowel beleid van dit kabinet als het beleid van vorige kabinetten. De verwachte endogene groei van de belasting- en premieontvangsten in 2014 bedraagt 2,2 miljard euro (1,0 procent). In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan. In de internetbijlage van deze Miljoenennota staat een uitgebreidere toelichting voor de grootste belastingsoorten (www.rijksbegroting.nl).

2.3.1 Endogene ontwikkeling belasting- en premieontvangsten 2014

De endogene toename van de ontvangsten volgt uit de economische indicatoren zoals deze geraamd zijn in de Macro Economische Verkenning 2014. Voor 2014 verwacht het Centraal Planbureau (CPB) een waardeontwikkeling van het bbp van 1,9 procent. De endogene groei van de totale belasting- en premieontvangsten bedraagt in 2014 naar verwachting 1,0 procent. Hoewel weer sprake is van een groei van de inkomsten in 2014, blijft deze ook in 2014 achter bij de waardeontwikkeling van het bbp. Voor de ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten is – zoals in hoofdstuk 3 is toegelicht – vooral van belang hoe de economische groei is samengesteld, elke belastingsoort kent immers een eigen grondslag. De verschillende belastinggrondslagen zijn elk op een andere wijze gerelateerd aan de onderdelen van het bbp, waardoor de ontwikkeling als gevolg van de economische groei per belastingsoort kan verschillen.

De endogene groei van de inkomsten uit de indirecte belastingen in 2014 bedraagt 1,5 procent. Deze ontwikkeling hangt vooral af van de btw-ontvangsten, verreweg de grootste post bij de indirecte belastingen. Deze btw-ontvangsten worden met name bepaald door de consumptieve bestedingen, investeringen in woningen en overheidsinvesteringen. De (waarde) van de particuliere consumptie kent in 2014 een matige groei van 1,0 procent. De ontwikkeling hiervan blijft in 2014 nog achter bij de totale economische groei. Dankzij een sterkere groei van de investeringen in woningen en de overheidsinvesteringen met respectievelijk 3,0 en 3,1 procent, komt de groei van de btw-ontvangsten naar verwachting uit op 1,8 procent.

Verder komen de bpm-ontvangsten in 2014 naar verwachting 4,6 procent lager uit dan in 2013. De bpm-ontvangsten worden bepaald door het aantal autoverkopen en het aandeel van kleinere en/of zuinigere auto’s daarin. Daarnaast kennen de ontvangsten uit de accijnzen in 2014 een zeer bescheiden ontwikkeling van 0,7 procent. Ten slotte wordt voor 2014 een ontwikkeling van 0,4 procent van de ontvangsten uit de belastingen van rechtsverkeer verwacht. Dit is het samengestelde effect van een toename van de ontvangsten uit de assurantiebelasting (1,0 procent) en een daling van de ontvangsten uit de overdrachtsbelasting (– 1,1) procent. Deze daling wordt met name veroorzaakt door lagere verkoopprijzen van (tweedehands) woningen in 2014.

De endogene ontwikkeling van de directe belastingen bedraagt 0,7 procent in 2014. De qua omvang belangrijkste post daarbinnen betreft de loon- en inkomensheffing.2 Voor de groei daarvan zijn vooral macro-economische indicatoren als de loonontwikkeling, de werkgelegenheid en de ontwikkeling van winsten van zelfstandigen van belang. De ontwikkeling van de grondslag van de loon- en inkomensheffing wordt daarnaast met name bepaald door de ontwikkeling van de hypotheekrenteaftrek en pensioenpremies. De negatieve ontwikkeling van de werkgelegenheid (– 0,8 procent) wordt gemitigeerd door een positieve loonontwikkeling bij bedrijven (1,2 procent). Per saldo resteert een beperkte groei van de ontvangsten uit de loonheffing van 0,2 procent. De ontvangsten uit de inkomensheffing nemen in 2014 vooral toe door een daling van de omvang van de hypotheekrenteaftrek.

Ten slotte is de ontwikkeling van de vpb-ontvangsten in absolute termen nihil. Hoewel in 2014 weer sprake is van een positieve winstverwachting, drukken verrekenbare verliezen uit het verleden de vpb-ontvangsten

2.3.2 Het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten

In 2014 is het effect van beleidsmaatregelen op de belasting- en premieontvangsten 9,3 miljard euro. In tabel 2.3.1 wordt het effect van de beleidsmaatregelen (oftewel de autonome mutatie) op de ontvangsten in 2014 per belastingsoort getoond. Dit is zowel beleid van vorige kabinetten met in 2014 nog een op- of neerwaarts effect op de inkomsten ten opzichte van 2013 als beleid van het huidige kabinet.

Een belangrijke beleidsmatige mutatie bij de indirecte belastingen is de verhuurderheffing met 1,1 miljard euro. De beleidsmatige groei van de ontvangsten uit de bankbelasting in 2014 betreft de eenmalige resolutieheffing vanwege de nationalisatie van SNS REAAL. Hoewel de resolutieheffing een geheel andere grondslag kent dan de bankbelasting is de opbrengst van de resolutieheffing vanwege het eenmalige karakter ervan uit praktisch oogpunt in tabel 2.3.1 meegenomen in de opbrengsten van de bankbelasting van 2014. Diverse accijnsverhogingen leiden tot 0,4 miljard euro hogere ontvangsten in 2014. Ten slotte zorgen onder andere het aanpassen van de motorrijtuigenbelasting voor oldtimers en de verhoging van het tarief van de assurantiebelasting (onderdeel van de belastingen van rechtsverkeer) voor hogere ontvangsten bij de betreffende belastingsoorten.

De in omvang belangrijke autonome mutaties bij de directe belastingen vinden plaats bij de loon- en inkomensheffing en de vennootschapsbelasting. De autonome mutatie bij de loon- en inkomensheffing van in totaal 2,4 miljard euro is het resultaat van plussen en minnen. Maatregelen als het bevriezen van belastingschijven en heffingskortingen, de tijdelijke werkgeversheffing voor hoge inkomens en het aanpassen van de fiscale behandeling van stamrechten leiden tot hogere ontvangsten. Daar staan lagere ontvangsten tegenover, met name als gevolg van het verhogen van de arbeidskorting.

Bij de vennootschapsbelasting leiden beleidsmaatregelen tot 0,7 miljard euro hogere ontvangsten in 2014. Dit betreft grotendeels het aflopen van liquiditeitsverruimende crisismaatregelen voor bedrijven uit de jaren 2009, 2010 en 2011 (0,6 miljard euro).

Beleid met betrekking tot de premies werknemersverzekeringen (waaronder de zorgpremies) zorgt voor 2,6 miljard euro hogere ontvangsten in 2014. Dit is een saldo van lagere zorgpremies en hogere premies werkloosheids- en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Een belangrijke maatregel betreft de verhoging van de WW-premie (1,3 miljard euro) in het kader van de hervorming van de WW en het ontslagrecht. Daarnaast nemen de sectorfondspremies toe, mede als gevolg van het inhalen van fondstekorten door de toegenomen WW-uitgaven.

Tabel 2.3.2 Budgettair effect van belasting- en premiemaatregelen 2014 (in miljoenen euro's)
 

Belastingen en premies kas

Belastingen en premies op transactiebasis

Totaal lasten

Zorgpremies

– 1.320

– 1.320

– 1.320

Zorgtoeslag

0

0

1.012

Inkomensbeleid

– 1.017

– 1.239

– 1.439

Sectorfondspremies en sociale premies

3.875

3.875

3.875

Liquiditeitsverruiming

751

665

57

Verhuurderheffing

1.115

1.115

1.115

Accijnzen

434

402

402

Afschaffen WVA en aftrek specifieke zorgkosten

413

859

859

Versterking toezicht belastingdienst

268

268

0

Resolutieheffing

1.000

1.000

0

Fiscale behandeling stamrechten

1.859

2.065

420

Heffing hoge inkomens en bevriezen belastingschijven en heffingskortingen

1.383

1.481

1.481

Afschaffen PBO's

0

0

– 215

SDE+

0

0

100

OPL

0

0

– 153

overig

514

485

694

Totaal

9.274

9.656

6.888

Tabel 2.3.2 geeft een overzicht van het budgettaire beslag van beleidsmaatregelen op zowel kas- als transactiebasis en tevens het effect daarvan op de lastenontwikkeling in 2014. Het verschil tussen het totale effect van het beleid op de ontvangsten en de lastenontwikkeling wordt veroorzaakt doordat sommige maatregelen wel gevolgen hebben voor de inkomsten maar niet relevant zijn voor de lastenontwikkeling. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de resolutieheffing vanwege de nationalisatie van SNS REAAL en de versterking van toezicht bij de Belastingdienst. Daar staat tegenover dat de zorgtoeslag vanwege de directe koppeling met de nominale premie wel relevant is voor de lastenontwikkeling, terwijl dit geen belasting- en premieontvangsten betreft. Hetzelfde geldt voor de SDE+ en de lasten voor de lokale overheden (OPL). Deze zijn wel relevant voor de lastenontwikkeling, maar niet voor de belasting- en premieontvangsten Rijk. Daarnaast zijn er ook verschillen tussen het transactiemoment van belasting- en premieontvangsten en het moment waarop de betreffende belasting of premie daadwerkelijk in kas wordt ontvangen.

2.4 Meerjarige ontvangstenraming

De ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten voor de periode 2013–2017 is weergegeven in tabel 2.4.1. De ramingen voor 2013 en 2014 zijn in voorgaande paragrafen toegelicht.

Tabel 2.4.1. Meerjarige belasting- en premieraming op EMU-basis (in miljarden euro's)
   

2013

2014

2015

2016

2017

Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis

225,8

237,2

245,4

251,2

257,2

 

wv belastingen op kasbasis

131,1

136,8

141,4

147,8

154,9

2.5 De belastingraming 2013–2014

Tabel 2.5.1 bevat een gedetailleerd overzicht van de raming van de belasting- en premieontvangsten 2013 en 2014 op kasbasis en de aansluiting naar EMU-basis.

Tabel 2.5.1. Overzicht van belasting- en premieontvangsten 2013–2014 (in miljoenen euro's)
   

Vermoedelijke uitkomsten 2013

Ontwerpbegroting 2014

Indirecte belastingen

69.899

74.109

Invoerrechten

2.236

2.354

Omzetbelasting

43.148

44.076

Belasting op personenauto's en motorrijwielen

1.186

1.147

Accijnzen

11.174

11.634

– Accijns van lichte olie

3.915

3.972

– Accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie

3.837

4.190

– Tabaksaccijns

2.353

2.354

– Alcoholaccijns

328

341

– Bieraccijns

406

422

– Wijnaccijns

336

356

Belastingen van rechtsverkeer

3.172

3.407

– Overdrachtsbelasting

937

888

– Assurantiebelasting

2.234

2.519

Motorrijtuigenbelasting

3.517

3.748

Belastingen op een milieugrondslag

4.594

4.700

– Energiebelasting

4.355

4.371

– Waterbelasting

126

125

– Brandstoffenheffingen

113

204

Verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken e.a.

153

206

Belasting op zware motorrijtuigen

133

136

Verhuurderheffing

50

1.165

Bankbelasting

536

1.536

       

Directe belastingen

61.007

62.496

Inkomstenbelasting kas

– 487

– 835

Loonbelasting kas

44.849

46.004

Dividendbelasting

2.390

2.436

Kansspelbelasting

446

451

Vennootschapsbelasting

12.275

12.888

– Gassector kas

1.800

1.550

– Niet-gassector kas

10.475

11.338

Successierechten

1.533

1.553

       

Overige Belastingontvangsten

163

166

 

wv Belasting- en premieontvangsten Caribisch Nederland

107

109

       

Totaal belastingen

131.069

136.771

       

Premies volksverzekeringen kas

41.738

44.562

Premies werknemersverzekeringen

52.325

55.564

 

wv zorgpremies

37.471

36.836

Aansluiting naar EMU-basis

627

320

       

Totaal belasting- en premieontvangsten op EMU-basis

225.758

237.216

3 EMU-saldo

De collectieve uitgaven bestaan uit de begrotingsgefinancierde uitgaven van het Rijk, de premiegefinancierde uitgaven van de sociale fondsen en de uitgaven van de decentrale overheden. Hetzelfde geldt voor de collectieve inkomsten. Omdat zowel de inkomsten als de uitgaven op de verschillende begrotingen op kasbasis worden gerapporteerd, moet gecorrigeerd worden voor kas-transverschillen (ktv’s), aangezien het EMU-saldo een begrip op transbasis is. Daarnaast tellen financiële transacties niet mee in het EMU-saldo, maar alleen in de EMU-schuld. De ramingen voor 2013 en 2014 zijn gebaseerd op de MEV 2014 van het CPB. De ramingen voor 2015 tot en met 2017 zijn technische extrapolaties op basis van de MLT 2012–2017 en de MEV 2014.

Om dubbeltellingen te voorkomen, moeten de onderlinge betalingen van het totaal worden afgetrokken (zowel bij de collectieve uitgaven als bij de collectieve inkomsten). Een voorbeeld van een onderlinge betaling van het Rijk aan de lokale overheden is de wet werk en bijstand (WWB). Het Rijk neemt dit op als een uitgave, terwijl de decentrale overheden dit als inkomsten boeken, waarmee zij op hun beurt uitgaven bekostigen. Om uitgaven niet twee keer mee te nemen, wordt hiervoor gecorrigeerd in de vorm van een consolidatiepost.

Tabel 3.1 EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

Inkomsten Rijk

155.562

163.658

161.438

167.395

172.899

179.123

 

w.v. belastingontvangsten

127.861

131.069

136.772

141.390

147.760

154.865

zie tabel 2.4.1

w.v. niet-belastingontvangsten

30.694

35.379

29.416

28.459

26.765

26.008

zie tabel 1.3

w.v. ktv's en financiële transacties

– 2.992

– 2.790

– 4.749

– 2.454

– 1.625

– 1.750

zie tabel 1.4

Inkomsten sociale fondsen

111.863

108.781

117.664

125.158

125.240

124.838

zie tabel 3.4

Inkomsten decentrale overheden

93.813

92.790

94.993

96.884

98.937

100.991

zie tabel 3.5

Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen

– 18.918

– 14.292

– 17.292

– 21.280

– 21.615

– 21.841

zie tabel 3.4

Consolidatie: Rijk aan decentrale overheden

– 68.842

– 68.111

– 70.060

– 72.008

– 73.957

– 75.906

zie tabel 3.5

Inkomsten collectieve sector

273.478

282.825

286.744

296.149

301.505

307.205

 
               

Uitgaven Rijk

174.349

169.860

173.163

177.084

179.298

182.371

 

w.v. uitgaven

186.077

187.309

182.049

184.571

190.474

196.459

zie tabel 1.2

w.v. ktv's en financiële transacties

– 11.728

– 17.448

– 8.887

– 7.487

– 11.176

– 14.088

zie tabel 1.4

Uitgaven sociale fondsen

114.910

119.099

123.842

130.957

134.094

136.449

zie tabel 3.4

Uitgaven decentrale overheden

96.302

95.279

97.032

98.785

100.538

102.292

zie tabel 3.5

Consolidatie: Rijk aan sociale fondsen

– 18.918

– 14.292

– 17.292

– 21.280

– 21.615

– 21.841

zie tabel 3.4

Consolidatie: Rijk aan decentrale overheden

– 68.842

– 68.111

– 70.060

– 72.008

– 73.957

– 75.906

zie tabel 3.5

Uitgaven collectieve sector

297.800

301.835

306.686

313.538

318.359

323.365

 
               

EMU-saldo collectieve sector

– 24.323

– 19.010

– 19.942

– 17.389

– 16.854

– 16.160

 

Bruto binnenlands product (in miljarden euro)

599

602

613

628

643

660

 

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

– 4,1%

– 3,2%

– 3,3%

– 2,8%

– 2,6%

– 2,4%

 

Tabel 3.2 bevat de EMU-saldi van de drie samenstellende delen van de collectieve sector. Deze saldi kunnen ook worden berekend door in tabel 3.1 de uitgaven van de inkomsten af te trekken per overheidslaag.

Tabel 3.2 Opbouw EMU-saldo collectieve sector (in miljoenen euro)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

EMU-saldo Rijk

– 18.787

– 6.202

– 11.725

– 9.689

– 6.399

– 3.248

zie tabel 3.3

EMU-saldo sociale fondsen

– 3.047

– 10.318

– 6.179

– 5.799

– 8.854

– 11.611

zie tabel 3.4

EMU-saldo decentrale overheden

– 2.489

– 2.489

– 2.039

– 1.901

– 1.601

– 1.301

zie tabel 3.5

EMU-saldo collectieve sector

– 24.323

– 19.010

– 19.942

– 17.388

– 16.854

– 16.160

 

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

– 4,1%

– 3,2%

– 3,3%

– 2,8%

– 2,6%

– 2,4%

 

In de tabellen 3.3 tot en met 3.5 wordt per overheidslaag een onderbouwing voor het betreffende EMU-saldo gegeven.

Tabel 3.3 EMU-saldo Rijk (in miljoenen euro)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

Belastingontvangsten

127.861

131.069

136.772

141.390

147.760

154.865

zie tabel 2.4.1

Af: Netto rijksuitgaven op kasbasis

155.383

151.930

152.634

156.112

163.709

170.452

zie tabel 1.1

Bij: Ktv's en financiële transacties

8.736

14.658

4.138

5.033

9.551

12.338

zie tabel 1.4

EMU-saldo Rijk

– 18.787

– 6.202

– 11.725

– 9.689

– 6.399

– 3.248

Tabel 3.4 EMU-saldo sociale fondsen (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

Premie-inkomsten

92.943

94.462

100.290

103.608

103.097

102.062

zie tabel 2.4.1

Rijksbijdragen

18.919

14.319

17.374

21.550

22.144

22.776

 

Rentebaten

0

0

0

0

0

0

 

Inkomsten sociale fondsen

111.863

108.781

117.664

125.158

125.240

124.838

 
               

Premiegefinancierde uitgaven SZA

50.591

53.788

56.513

62.091

62.989

63.286

zie tabel 1.7

Premiegefinancierde uitgaven Zorg

60.586

63.339

65.605

66.779

68.772

70.437

zie tabel 1.8

Rente-uitgaven

1

26

82

271

529

935

 

Bemiddelingskosten zorgverzekeraars

3.247

2.269

2.037

2.277

2.313

2.348

 

Eigenrisicodragers WGA/ZW

– 8

– 323

– 395

– 461

– 508

– 558

 

Overig

493

0

0

0

0

0

 

Uitgaven sociale fondsen

114.910

119.099

123.842

130.957

134.094

136.449

 
               

EMU-saldo sociale fondsen

– 3.047

– 10.318

– 6.179

– 5.799

– 8.854

– 11.611

 
Tabel 3.5 EMU-saldo decentrale overheden (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Belastinginkomsten

8.978

8.923

9.140

9.357

9.574

9.791

Rijksbijdragen

68.842

68.111

70.060

72.008

73.957

75.906

Overige inkomsten

15.993

15.756

15.793

15.519

15.406

15.294

Inkomsten decentrale overheden

93.813

92.790

94.993

96.884

98.937

100.991

             

Uitgaven decentrale overheden

96.302

95.279

97.032

98.785

100.538

102.292

             

EMU-saldo decentrale overheden

– 2.489

– 2.489

– 2.039

– 1.901

– 1.601

– 1.301

Tabel 3.6 Historisch overzicht EMU-saldo
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

EMU-saldo (in miljarden euro)

– 1,1

– 9,7

– 14,9

– 8,6

– 1,4

2,9

1,0

3,1

– 32,1

– 30,1

– 26,0

– 24,3

Bbp (in miljarden euro)

448

465

477

491

513

540

572

594

573

587

599

599

EMU-saldo collectieve sector (in procenten bbp)

– 0,2

– 2,1

– 3,1

– 1,7

– 0,3

0,5

0,2

0,5

– 5,6

– 5,1

– 4,3

– 4,1

4 EMU-schuld

Tabel 4.1 Financieringsbehoefte Rijk (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

EMU-tekort Rijk

– 18.787

– 6.202

– 11.725

– 9.689

– 6.399

– 3.248

zie tabel 3.3

Bij: Ktv's en financiële transacties

8.736

14.658

4.138

5.033

9.551

12.338

zie tabel 1.4

Bij: Overbruggingskrediet FBN/ABN

0

0

– 200

– 150

– 950

– 1.650

 

Bij: Derdenrekening

759

466

268

79

– 86

– 2

 

Feitelijk financieringstekort Rijk op kasbasis

– 28.282

– 21.327

– 15.930

– 14.651

– 14.914

– 13.934

Tabel 4.2 Opbouw EMU-schuld collectieve sector (in miljoenen euro)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

EMU-schuld primo

393.671

427.106

451.024

466.290

479.788

493.177

 

Financieringssaldo Rijk

28.282

21.327

15.930

14.651

14.914

13.934

zie tabel 4.1

EMU-saldo decentrale overheden

2.489

2.489

2.039

1.901

1.601

1.301

zie tabel 3.5

ING back-up faciliteit

– 2.554

– 1.594

– 1.349

– 1.053

– 1.126

– 981

 

EFSF

7.600

2.296

646

0

0

0

 

Schatkistbankieren

0

– 5.600

– 2.000

– 2.000

– 2.000

– 2.000

 

Kapitaalverstrekking SNS REAAL

0

5.000

0

0

0

0

 

Overig

– 2.382

0

0

0

0

0

 

EMU-schuld ultimo

427.106

451.024

466.290

479.788

493.177

505.431

 

EMU-schuldquote (in procenten bbp)

71,3%

75,0%

76,1%

76,5%

76,7%

76,6%

 
Tabel 4.3 Opbouw EMU-schuldquote (in procenten bbp)

2012

2013

2014

2015

2016

2017

bron

EMU-schuldquote primo

65,7%

71,3%

75,0%

76,1%

76,5%

76,7%

 

EMU-tekort collectieve sector1

4,1%

3,2%

3,3%

2,8%

2,6%

2,4%

zie tabel 3.2

Financiële en Europese interventies

0,8%

0,6%

– 0,6%

– 0,6%

– 0,4%

– 0,5%

 

Overige financiële transacties

0,7%

0,2%

– 0,2%

0,0%

– 0,1%

– 0,1%

 

Noemereffect bbp

0,0%

– 0,3%

– 1,4%

– 1,8%

– 1,8%

– 2,0%

 

EMU-schuldquote ultimo

71,3%

75,0%

76,1%

76,5%

76,7%

76,6%

 
X Noot
1

De rente-uitgaven en de dividendontvangsten als gevolg van de interventies in de financiële sector lopen mee in het totale EMU-saldo.

Tabel 4.4 Historisch overzicht EMU-schuld
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

EMU-schuld (in miljarden euro)

227

235

248

258

266

256

259

348

348

372

393

427

Bbp (in miljarden euro)

448

465

477

491

513

540

572

594

573

589

599

599

EMU-schuld collectieve sector (in procenten bbp)

50,7

50,5

52,0

52,4

51,8

47,4

45,3

58,5

60,8

63,4

65,7

71,3

5 Inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven

5.1 Inleiding

Deze bijlage bevat een overzicht van de inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven in de Nederlandse fiscale wetgeving.

Inkomstenbeperkende regelingen zijn regelingen die de te betalen inkomstenbelasting beperken, maar wel onderdeel zijn van de primaire heffingstructuur. Ze vormen nadere bepalingen voor de draagkracht, die als maatstaf dient voor de inkomstenbelasting. Er zijn vele voorbeelden van regelingen die als nadere (inperkende) afbakening van de grondslag kunnen worden beschouwd. In de begrotingsregels 2013–2017 is afgesproken dat in de Miljoenennota bij de inkomstenbeperkende regelingen alleen het budgettaire beslag van de fiscale behandeling van de eigen woning en de pensioenen wordt opgenomen3. Dit zijn de belangrijkste inkomstenbeperkende regelingen.

Onder een belastinguitgave (in enge zin) wordt verstaan een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van belastingontvangsten, die voorvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingstructuur van de wet. De budgettaire gevolgen van fiscale maatregelen vanaf 2014 en verdere jaren in de sfeer van zowel de inkomstenbeperkende regelingen als de belastinguitgaven worden weergegeven in tabel 5.2.1. De budgettaire overzichten van de inkomstenbeperkende regelingen en de belastinguitgaven zijn opgenomen in de tabellen 5.3.1 tot en met 5.3.3. De toelichting op de afzonderlijke belastinguitgaven – onder meer bestaande uit een beschrijving van de regeling en een weergave van de doelstelling, het verantwoordelijke ministerie, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluaties en een programmering van evaluaties voor toekomstige jaren – is als internetbijlage beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.

In paragraaf 5.4 wordt ingegaan op de evaluaties van belastinguitgaven. In paragraaf 5.5 wordt aandacht besteed aan de ramingbijstellingen voor 2014 ten opzichte van de ramingen zoals opgenomen in de Startnota4. Deze paragraaf is een uitvloeisel van de afspraak van de begrotingsregels 2013–2017 dat het budgettaire beslag van de belastinguitgaven in enge zin dient te worden afgezet tegen de aan het begin van de kabinetsperiode verwachte ontwikkeling.

5.2 Maatregelen inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2014

Tabel 5.2.1 bevat een overzicht van de maatregelen op het gebied van de inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven per 2014, zoals opgenomen in het Belastingplan 2014 en de Overige Fiscale Maatregelen 2014. Voor een inhoudelijke uitleg van de maatregelen wordt verwezen naar deze wetsvoorstellen.

Tabel 5.2.1 Maatregelen per 2014, budgettair belang 2014–2017 op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
 

2014

2015

2016

2017

Aftrekbeperking hypotheekrente 4e schijf

45

89

133

175

Totaal inkomstenbeperkende regelingen

45

89

133

175

Afdrachtsvermindering onderwijs

409

414

423

426

MRB voor oldtimers

156

155

154

153

Overgangsrecht MRB voor oldtimers

– 33

– 32

– 30

– 29

Fiscale innovatieregelingen (WBSO, RDA, EIA, MIA VAMIL)

168

260

260

275

Tijdelijke herinvoering willekeurige afschrijving

– 57

Versobering zelfstandigenaftrek en startersaftrek

255

255

255

255

Aftrek scholingsuitgaven ivm invoering leenstelsel

– 7

– 1

14

18

Afschaffen ouderschapsverlofkorting

91

91

91

Energie-investeringsaftrek toespitsen op energie besparing

40

45

50

50

Verlaagd tarief lokaal opgewekte duurzame energie

3

– 8

– 14

– 25

Totaal belastinguitgaven

928

1.179

1.203

1.214

X Noot
1

<<+>> = opbrengst; <<->> = derving

Horizonbepaling

In 2011 is een begin gemaakt met het opnemen van een horizonbepaling bij belastinguitgaven. De horizonbepaling dwingt om (opnieuw) de afweging te maken of aan de belastinguitgave (opnieuw) prioriteit wordt gegeven. Daarvoor is tenminste een evaluatie nodig die aantoont dat de regeling doelmatig en effectief is. Als een positieve evaluatie ontbreekt, vervalt de regeling automatisch.

Als een belastinguitgave nieuw wordt geïntroduceerd of een bestaande belastinguitgave wordt geëvalueerd is dat aanleiding om het opnemen van een horizonbepaling te overwegen.

Recent zijn de Energie-investeringsaftrek (EIA), de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (VAMIL) geëvalueerd. Voor de conclusies van dit onderzoek wordt verwezen naar paragraaf 5.4. In het belastingplan 2014 is een horizonbepaling opgenomen voor deze regelingen.

5.3 Een overzicht van inkomstenbeperkende regelingen en belastinguitgaven

In tabel 5.3.1 wordt de budgettaire derving weergegeven van de inkomstenbeperkende regelingen voor de eigen woning en voor de pensioenen voor de periode 2012–2018.

Tabel 5.3.1 Overzicht inkomstenbeperkende regelingen 2012–2018, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljard)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Eigen woning

11,7

11,7

11,7

11,8

11,8

11,8

11,9

Pensioenen (inclusief box 3)

13,4

14,0

14,2

13,1

13,4

13,5

13,7

Totaal

25,1

25,7

25,9

24,9

25,2

25,3

25,6

percentage bbp

4,19

4,26

4,21

3,95

3,90

3,82

3,77

De tabellen 5.3.2 en 5.3.3 bevatten de meerjarige overzichten van de belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen respectievelijk de belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen voor de periode 2012–2018. Bij de ramingen is rekening gehouden met voorgenomen beleid.

Tabel 5.3.2 Belastinguitgaven in de belastingen op inkomen, winst en vermogen 2012–2018, budgettaire kosten op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Verlaging lastendruk op ondernemingen

3.514

3.955

3.842

3.778

3.721

3.769

3.823

a) algemeen

             

Zelfstandigenaftrek

1.654

1.706

1.725

1.501

1.516

1.530

1.545

Extra zelfstandigenaftrek starters

104

108

109

93

94

95

96

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

FOR, niet omgezet in lijfrente

58

57

57

58

58

58

58

Meewerkaftrek

9

8

8

7

7

7

7

Stakingsaftrek

19

19

19

18

18

18

17

Doorschuiving stakingswinst

214

220

232

245

259

273

289

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet

193

197

201

205

208

212

216

Doorschuiving inkomen uit aanmerkelijk belang

92

94

96

97

99

100

102

Landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting

357

353

352

356

360

363

367

               

b) investeringen in het algemeen

             

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

366

371

384

394

406

419

431

Willekeurige afschrijving starters2

8

8

8

8

8

8

8

Willekeurige afschrijving zeeschepen2

4

4

4

4

4

4

4

Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)

82

84

85

87

88

90

92

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk

8

8

8

8

8

8

8

Willekeurige afschrijving investeringen bedrijfsmiddelen2

57

Research & Development Aftrek (RDA)3

130

375

302

449

345

340

340

               

c) investeringen ten behoeve van het milieu

             

VAMIL2

33

24

30

30

30

30

30

Energie-investeringsaftrek (EIA)

96

151

111

106

101

101

101

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

76

101

101

101

101

101

101

Bosbouwvrijstelling

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

8

8

8

8

8

8

8

               

Verlaging lastendruk op arbeid

1.914

2.059

1.607

1.471

1.431

1.383

1.345

a) gericht op werkgevers

             

Afdrachtvermindering onderwijs

382

383

Afdrachtvermindering zeevaart

106

106

108

109

111

112

113

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk WBSO3

729

690

756

640

640

630

630

               

b) gericht op werknemers

             

Feestdagenregeling4

58

50

Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto’s

323

407

467

409

367

328

289

Ouderschapsverlofkorting

109

112

114

Levensloopverlofkorting

7

161

13

13

13

13

13

Doorwerkbonus

200

Werkbonus ouderen

150

150

300

300

300

300

               

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

1.566

1.620

1.684

1.741

1.794

1.837

1.870

Ouderentoeslag forfaitair rendement

90

91

92

92

93

93

94

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement

6

7

7

7

7

8

8

Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap forfaitair rendement

5

5

6

6

6

6

6

Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement

58

60

61

62

63

64

66

Vrijstelling sociaal-ethisch beleggen forfaitair rendement

5

Vrijstelling cultureel beleggen forfaitair rendement

1

Vrijstelling durfkapitaal forfaitair rendement

10

Vrijstelling spaarloon- en premiespaarregeling forfaitair rendement

10

2

1

1

Vrijstelling rechten op kapitaalsuitkering bij overlijden forfaitair rendement

21

21

22

23

24

25

26

Vrijstelling rechten op bepaalde kapitaalsuitkeringen forfaitair rendement

842

905

949

987

1.018

1.039

1.050

Aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld

364

382

397

411

427

443

460

Gedeeltelijke vrijstelling van inkomsten uit kamerverhuur

41

42

45

47

49

52

55

Aftrek kosten monumentenwoning

64

62

62

62

62

62

62

Heffingskorting groen beleggen

37

38

39

40

41

41

42

Heffingskorting sociaal-ethisch beleggen

3

Heffingskorting cultureel beleggen

1

Heffingskorting durfkapitaal

3

Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal

5

4

4

3

3

2

1

               

Overige regelingen

842

898

936

961

979

1.008

1.043

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

242

282

306

318

322

338

358

Giftenaftrek

408

421

430

439

449

459

469

Faciliteiten successiewet algemeen nut beogende instellingen

192

195

199

203

207

211

216

               

Totaal Generaal directe belastingen

7.835

8.533

8.068

7.952

7.925

7.997

8.082

percentage bbp

1,31

1,42

1,31

1,26

1,23

1,21

1,19

Totaal premie-uitgaven5

724

517

550

510

527

592

657

X Noot
1

<<->> = regeling is in dat jaar niet van toepassing; <<0>> = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

X Noot
2

Het betreft hier de contante waarde van het rentevoordeel voor de betrokken belastingplichtigen c.q. het rentenadeel voor de overheid.

X Noot
3

Betreft het beschikbare budget.

X Noot
4

De feestdagenregeling heeft ook invloed op de premies voor de werknemers/verzekeringen WW (AWF en sectorfonds), WIA en ZVW. Wijzigingen in deze belastinguitgaven veranderen zowel het fiscale loon als het premieloon (en in het verlengde daarvan het uitkeringsloon, waardoor de hoogte van de uitkering kan veranderen). Deze effecten zijn onderdeel van de regel premie-uitgaven.

X Noot
5

Een premie-uitgave is een overheidsuitgave in de vorm van een derving of uitstel van premieontvangsten die voortvloeit uit een voorziening in de wet voor zover die voorziening niet in overeenstemming is met de primaire heffingsstructuur van de wet. Een nadere uitsplitsing van de premie-uitgaven is opgenomen in de begroting van SZW.

Tabel 5.3.3 Belastinguitgaven in de kostprijsverhogende belastingen 2012 – 2018, budgettair kosten op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Energiebelasting

111

142

147

154

163

171

179

Verlaagd tarief glastuinbouw

68

94

95

95

96

96

97

Teruggaaf kerkgebouwen

7

8

8

8

9

9

9

Teruggaaf non-profit

28

34

35

36

38

39

41

Teruggaaf grootverbruik

8

7

7

7

7

7

7

Lokaal opgewekte duurzame energie

3

8

14

20

25

               

Omzetbelasting verlaagd tarief

3.686

4.392

4.318

4.362

4.448

4.537

4.629

Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen

463

515

515

515

515

515

515

Bibliotheken (verhuur boeken), musea e.d.

111

124

125

127

128

130

132

Kermissen, attractieparken, sportwedstrijden en -accommodatie

122

143

149

155

162

169

176

Circussen, bioscopen, theaters en concerten

125

180

185

189

194

199

204

Sierteelt

203

222

222

222

222

222

222

Arbeidsintensieve diensten

379

618

474

446

457

468

480

Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer)

840

960

999

1.041

1.084

1.129

1.175

Logiesverstrekking (incl. kamperen)

236

260

263

266

269

272

276

Voedingsmiddelen horeca

1.207

1.371

1.387

1.402

1.418

1.434

1.450

               

Omzetbelasting – vrijstellingen

511

557

564

572

580

589

598

Sportclubs

73

79

81

83

84

86

88

Post

169

177

172

166

161

156

151

Vakbonden, werkgeversorganisaties, politieke partijen, kerken

119

133

138

143

149

154

160

Fondswerving

150

167

173

180

186

193

200

               

Omzetbelasting – speciale regelingen

140

143

149

155

162

169

177

Kleine ondernemersregeling

120

123

130

137

145

153

161

Landbouwregeling

20

19

19

18

17

17

16

               

Accijnzen

2.885

2.704

2.750

2.794

2.853

2.907

2.962

Verlaagd tarief kleine brouwerijen

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling communautaire wateren

832

798

812

825

842

858

874

Vrijstelling accijns luchtvaartuigen

1.839

1.905

1.937

1.968

2.010

2.048

2.087

Tariefdifferentiatie tractoren en mobiele werktuigen

213

               

Belastingen op personenauto’s en motorrijwielen

65

66

68

70

73

76

79

Teruggaaf ambulance

3

2

2

2

2

2

2

Teruggaaf taxi’s

61

63

66

68

71

74

76

Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s

1

1

               

Motorrijtuigbelasting

447

518

132

137

128

130

133

Nihiltarief OV-bussen op LPG

0

0

0

0

0

0

0

Vrijstelling MRB motorrijtuigen ouder dan 25/30 jaar

198

207

63

62

62

62

62

Vrijstelling taxi’s

52

54

55

56

58

60

62

Vrijstelling reinigingsdiensten

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling wegenbouw

0

0

0

0

0

0

0

Vrijstelling ambulances

2

3

3

3

3

3

3

Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s

190

250

6

11

Overige vrijstellingen

3

3

3

4

4

4

5

               

Belasting op zware motorrijtuigen (eurovignet)

0

0

0

0

0

0

0

Teruggaaf internationaal gecombineerd vervoer

0

0

0

0

0

0

0

               

Overdrachtsbelasting

133

138

141

144

148

151

155

Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer

15

16

16

16

17

17

17

Vrijstelling overdrachtsbelasting stedelijke herstructurering

0

2

2

2

2

2

2

Vrijstelling landinrichting

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

11

11

12

12

13

14

15

Vrijstelling cultuurgrond

103

103

105

108

110

112

114

Vrijstelling natuurgrond

3

4

4

4

4

4

4

               

Totaal generaal indirecte belastingen

7.978

8.661

8.268

8.390

8.555

8.730

8.991

percentage bbp

1,33

1,44

1,34

1,33

1,33

1,32

1,31

X Noot
1

<<->> = regeling is in dat jaar niet van toepassing; <<0>> = budgettair beslag van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

5.4 Evaluatie van belastinguitgaven

In deze paragraaf wordt verslag gedaan van de voltooide evaluaties sinds de voorgaande Miljoenennota. Kort wordt aandacht geschonken aan de conclusies en eventuele beleidsconsequenties van uitgevoerde evaluaties. Voorts wordt aangegeven welke evaluaties naar verwachting nog worden gerealiseerd en komt het vervolgtraject van evaluaties aan bod.

Gerealiseerde evaluaties sinds de Miljoenennota 2013

De Energie-investeringsaftrek (EIA) (ex post evaluatie 2006–2011) is afgerond en wordt gelijktijdig met de Miljoenennota naar de Tweede Kamer verstuurd. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. De regeling heeft volgens de onderzoekers een duidelijke attentiewaarde. Voor veel ondernemers speelt bij investeringen in energiebesparing de verwachte energieprijs een grote rol. Voor een ruime groep gebruikers is het kostenvoordeel van de EIA een effectieve prikkel voor (extra) investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen. Het effect hiervan is echter lang niet voor alle investeerders hoog. Het additionele financiële voordeel van de EIA is vaak niet van belang om de investering te laten renderen. Op basis van een directe vraagstelling in de enquête is het percentage «free riders» ruim 44% (ondergrens) en mogelijk 64%. Naarmate de investering kleiner is, is het percentage «free riders» hoger. Bij een verhoging van het bodembedrag tot € 2.500 per investering daalt het aantal aanmeldingen met 19% en daalt het totaal gemelde investeringsbedrag met nog geen 0,3%.

Daarnaast is de evaluatie van de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-bedrijfsmiddelen (VAMIL) afgerond. Deze evaluatie wordt gelijktijdig met de Miljoenennota naar de Tweede Kamer verstuurd. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De evaluatie gaat over de periode 2005 tot en met 2010. De conclusie van de evaluatie is dat de investeringen op de milieulijst aansluiten bij het milieubeleid en dat de uitvoering efficiënt is. Tevens is geconstateerd dat de MIA en VAMIL qua aard van de gemelde investeringen en qua gebruikers naar elkaar toe zijn gegroeid, waardoor een eventueel samengaan of integratie tot verdere efficiencyverbeteringen kunnen leiden.

Naar aanleiding van de evaluaties is besloten het drempelbedrag van de EIA, MIA en VAMIL te verhogen naar € 2.500. Voorts zal worden onderzocht of het mogelijk is om de MIA en VAMIL te integreren. Tevens is een horizonbepaling toegevoegd aan de EIA, MIA en VAMIL.

Evaluatieprogrammering

In de internetbijlage over de belastinguitgaven is voor iedere belastinguitgave aangeven wanneer een evaluatie staat geprogrammeerd. In 2013/2014 worden voor de volgende belastinguitgaven evaluaties voorzien: de fiscale faciliteiten gericht op ondernemerschap, de bedrijfsopvolgingregelingen, regelingen op het gebied van landbouw en regelingen op het gebied van de zeevaart. Deze belastinguitgaven liggen voornamelijk op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

5.5 Toetsen aan de benchmark

In lijn met het regeerakkoord wordt de huidige raming van het budgettaire beslag van de belastinguitgaven in enge zin vergeleken met de benchmark. De benchmark is de raming volgens de Startnota van dit kabinet. De vergelijking van de huidige raming met de benchmark dient ter bepaling of er sprake is van een substantiële afwijking. De totale bijstelling bestaat uit een gewijzigde endogene bijstelling, beleidsmatige en technische aanpassingen. Endogene mutaties zijn het gevolg van onder andere conjuncturele ontwikkelingen, een wijziging van de trendmatige groei of andere factoren die van invloed zijn op mate waarin gebruik wordt gemaakt van een bepaalde belastingfaciliteit. De beleidsmatige aanpassingen zijn additionele maatregelen sinds de benchmark. Voor een toelichting op nieuwe beleidsmaatregelen op het gebied van belastinguitgaven die in 2014 ingaan (autonoom beleid) wordt verwezen naar tabel 5.2.1. Technische bijstellingen staan los van beleidsmatige of endogene ontwikkelingen, maar worden veroorzaakt door bijvoorbeeld een correctie op de eerder gebruikte ramingstechniek of door een totale herziening van de tijdreeks door het beschikbaar komen van databronnen.

Onder «technische bijstelling» is geboekt de circa verdubbeling van de belastinguitgave van de vrijstelling voor accijns voor de luchtvaart (kerosine). Tot 2012 was er een apart tarief voor kerosine voor binnenlandse vluchten. Dit tarief werd gehanteerd als benchmark voor de vrijstelling. Het tarief voor kerosine is echter vervallen, hetgeen bij de raming in de startnota van de belastinguitgave abusievelijk nog niet was verwerkt. Thans geldt als benchmark het veel hogere tarief voor halfzware gasolie. De tweede «technische bijstelling» is de verlaging van de budgettaire derving van de zelfstandigenaftrek met circa € 200 miljoen. Deze bijstelling komt vanwege verbeterde inzichten in het gebruik van de zelfstandigenaftrek op basis van gegevens van de Belastingdienst.

Endogene bijstellingen

De endogene bijstelling tussen de huidige raming voor het belastingjaar 2014 en de benchmark wordt in de onderstaande tabel toegelicht voor de posten met de grootste aanpassing (meer dan 10% of 25 miljoen euro).

Tabel 5.5.2 Nadere Toelichting verschillen in 2014 huidige raming en startbrief (x € miljoen)
 

Startbrief

MN2014

mutatie

wv endogeen

Mut (%)

Verlaging fiscale bijtelling (zeer) zuinige auto’s

245

467

222

222

90,8%

Zelfstandigenaftrek

1.887

1.725

– 162

92

4,9%

Landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting

309

352

43

50

16,3%

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

273

306

33

26

9,4%

Eb verlaagd tarief glastuinbouw

135

95

– 40

– 32

– 23,9%

Btw laag Boeken, tijdschriften, week- en dagbladen

559

505

– 54

– 50

– 8,9%

Btw laag Arbeidsintensieve diensten

548

474

– 74

– 104

– 18,9%

Btw laag Voedingsmiddelen horeca

1.474

1.387

– 88

– 79

– 5,4%

Btw vrijstelling Post

213

172

– 41

– 38

– 18,1%

Btw Landbouwregeling

46

19

– 27

– 27

– 59,1%

Accijns vrijstelling communautaire wateren

869

812

– 57

– 52

– 6,0%

Accijns Vrijstelling luchtvaartuigen

1.033

1.937

904

0

0,0%

Overig

8.193

8.086

– 108

30

0,4%

Totaal

15.783

16.337

553

39

0,2%

In totaliteit is de endogene ontwikkeling sinds de startbrief 39 miljoen euro opwaarts bijgesteld (0,2%). De grootste opwaartse aanpassing betreft de regeling voor de verlaging van de fiscale bijtelling voor (zeer) zuinige auto’s. De stijging van de kosten wordt veroorzaakt door een veel snellere technologische ontwikkeling dan waarmee rekening was gehouden, de opkomst van (semi-)elektrische auto’s en dat pas 1 juli 2012 een aanscherping van de CO2-grenzen heeft plaatsgevonden (wat ook doorwerkt naar latere jaren). Ook kan een rol spelen dat door de economische crisis er meer wordt gekozen voor relatief goedkopere auto’s in het gebruik.

Uit de realisaties tot nu toe blijkt dat de toename van het aantal zelfstandigen nog sterker is dan eerder geraamd. De kosten van de zelfstandigenaftrek komt daardoor 92 miljoen euro hoger uit. De ontwikkeling van de prijzen voor landbouwgrond was hoger dan vorig jaar aangenomen. Daardoor komt de landbouwvrijstelling in de inkomstenbelasting 50 miljoen euro hoger uit. Voorts valt op dat met name de belastinguitgaven voor uitgavencategorieën in het lage btw-tarief lager uitkomen. Dit hangt samen met de lagere consumptie van deze categorieën dan geraamd. De neerwaartse bijstelling van de budgettaire uitgave aan het landbouwforfait in de btw is het gevolg van het beschikbaar komen van meer informatie over het afnemende gebruik van deze regeling.

6 Beleidsonderzoek

6.1 Beleidsdoorlichtingen 2014

Het beleid gericht op de realisatie van de beleidsdoelstellingen – zoals die zijn geformuleerd in de beleidsartikelen van de departementale begrotingen – wordt periodiek geëvalueerd in een beleidsdoorlichting. Voor het periodiek evalueren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid zijn de vakministers verantwoordelijk.

Drie kenmerkende eigenschappen van een beleidsdoorlichting als vorm van evaluatie zijn:

  • a) beleidsdoorlichtingen zijn evaluaties op het niveau van beleidsterreinen en niet op instrumentniveau, een beleidsdoorlichting heeft hierdoor het karakter van een synthese;

  • b) in een beleidsdoorlichting staan simpele doch fundamentele vragen centraal naar de nut en noodzaak van beleid en naar de effectiviteit van beleid;

  • c) bij de uitvoering worden onafhankelijken betrokken. In ieder geval één betrokken onafhankelijke stuurt zijn of haar oordeel over de kwaliteit en zijn of haar betrokkenheid bij de totstandkoming van de beleidsdoorlichting naar de Tweede Kamer.

De meerjarige programmering van beleidsdoorlichtingen is terug te vinden in de beleidsagenda van elke begroting. Daarnaast staan alle beleidsdoorlichtingen en ander evaluatieonderzoek vermeld in de bijlage «Overzicht Evaluatie- en overig onderzoek» bij elke begroting.

Tabel 6.1 geeft een overzicht van de beleidsdoorlichtingen die in de begrotingen voor 2014 zijn aangekondigd en die in 2014 naar het parlement zullen worden gestuurd.

Departement

Onderwerp

Artikel

I De Koning

 

IIA Staten Generaal

 

IIB Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs

 

III Algemene zaken

 

IV Koninkrijksrelaties

 

V Buitenlandse Zaken

   
 

Bevordering Internationale Rechtsorde

1/2

 

Mensenrechtenbeleid

1

 

Nabuurschap

3

VI Veiligheid en Justitie

   
 

Rechtshandhaving en vervolging: Bestuur, informatie en technologie

33.2

 

Rechtshandhaving en vervolging: Opsporing en vervolging

33.3

VII Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

   
 

Betrouwbare GBA en reis- en identiteitsdocumenten

6.5

VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1

   
 

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

1, 3, 4, 6, 7, 11 en 12

 

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

1, 3, 4, 6, 7, 11 en 12

 

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod

15

 

Het bevorderen van emancipatie

25

IX Financiën en Nationale Schuld

   
 

Exportkrediet- en investeringsverzekering

5

 

Kasbeheer

12

X Defensie

   
 

Wijziging samenstelling Koninklijke marine (2005)

2

 

Flexibel Personeelssysteem

8

XII Infrastructuur en Milieu

   
 

Waterkwantiteit

11

 

Ruimtelijke Ontwikkeling (SVIR)

13

 

Openbaar vervoer en Brede Doeluitkering

15, 25

XIII Economische Zaken2

   
 

Een excellent ondernemingsklimaat

13

XV Sociale Zaken en Werkgelegenheid

   
 

Arbeidsongeschiktheid

3

XVI Volksgezondheid, Welzijn en Sport

   
 

 

XVII Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

   
 

Hernieuwbare energie in ontwikkelingssamenwerking

2

 

Genderbeleid

3

 

Humanitaire hulp

4

XVIII Wonen en Rijksdienst

   
 

Woonomgeving en bouw: Energiebesparing gebouwde omgeving en bouwkwaliteit

2.1

 

Woonomgeving en bouw: Kwaliteit woonomgeving

2.3

 

Kwaliteit rijksdienst

3.1

A Infrastructuurfonds

 

B Gemeentefonds

 

C Provinciefonds

 

F Diergezondheidsfonds

 

H BES-fonds

 

J Deltafonds

 
X Noot
1

De aanvankelijk voor 2014 geplande beleidsdoorlichting naar Onderzoek- en Wetenschapsbeleid (artikel 16) wordt vervangen door het IBO Wetenschappelijk onderzoek.

X Noot
2

De aanvankelijk voor 2014 geplande beleidsdoorlichting naar Agro-, visserij- en voedselketens (artikel 16) wordt als een IBO aan de Kamer gestuurd.

Naast de beleidsdoorlichtingen uit de tabel zijn er nog een aantal beleidsdoorlichtingen waarvan de oorspronkelijke afrondingsdatum is verschoven van 2012 naar 2013. Dit wordt in de betreffende begroting aan de Tweede Kamer gemeld. Alle afgeronde beleidsdoorlichtingen zijn in te zien op rijksbegroting.nl/algemeen/overzichten,Beleidsdoorlichtingen.html.

6.2 Interdepartementale Beleidsonderzoeken

Deze paragraaf geeft inzicht in de interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s) die zijn gestart sinds de vorige Miljoenennota. In de zomer van 2013 zijn drie IBO’s van start gegaan. Deze onderzoeken worden na afronding met een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer verzonden.

Op dit moment worden de volgende IBO’s uitgevoerd:

  • 1. Wetenschappelijk onderzoek

  • 2. Grensoverschrijdende zorg

  • 3. Agro-, visserij- en voedselketens

In 2014 zal een IBO naar de Politie van start gaan.

Hieronder volgen de taakopdrachten van de IBOs die dit jaar worden uitgevoerd:

1. IBO Wetenschappelijk onderzoek

Onderwerp

Onderwerp van onderzoek zijn de volgende publieke onderzoeksinstellingen voor wetenschappelijk onderzoek: universiteiten, NWO inclusief instituten, KNAW inclusief instituten, KB en een aantal andere instituten in het domein van OCW en andere departementen voor zover ze publiek worden bekostigd. De budgettaire grondslag van het onderzoek is weergegeven in tabel 1. De institutionele grondslag van het onderzoek is het geheel aan regelgeving en bekostiging en de impliciete en expliciete prikkels die daarvan uitgaan voor organisaties, groepen en individuen actief in en rond het wetenschappelijk onderzoek.

Tabel 6.1 Budgettaire grondslag (x € 1 miljoen, 2012)

Budgettaire grondslag

€ 1 miljoen, 20121

OCW artikel 7: onderzoeksdeel Universiteiten

1.708

EZ artikel 17: onderzoeksdeel Wageningen Universiteit

71

OCW artikel 16: onderzoek en wetenschapsbeleid

935

Bijdragen van niet-OCW departementen aan NWO (cijfer 2011)

44

Totaal

2.758

X Noot
1

Bronnen: begroting OCW 2013, begroting EZ 2013, NWO jaarverslag 2011. Het onderzoeksdeel Wageningen Universiteit is berekend met behulp van het onderzoeksaandeel van de overige universiteiten.

Opdracht aan de werkgroep

Het CPB concludeert al weer enige tijd geleden (document 88, 2005) «(...) dat het Nederlandse kennissysteem niet systematisch beter of slechter functioneert dan dat van de vergeleken rijke landen. Het algemene beeld is dat Nederland op het gebied van (...) onderzoek niet systematisch afwijkt van de andere rijke landen. Daarbij moet worden bedacht dat dit resultaat mede het gevolg is van inspanningen uit het verleden en dat de Nederlandse samenleving en haar omgeving voortdurend veranderen, wat nieuwe eisen stelt aan het kennissysteem.» Onderliggend aan deze conclusie is een in internationaal perspectief goede score van het Nederlandse wetenschappelijk onderzoek op sommige indicatoren voor doeltreffendheid en doelmatigheid (bijvoorbeeld het aantal wetenschappelijk publicaties per onderzoeker en per inwoner, en de citatiescores per publicatie), een minder goede score op andere indicatoren (bijvoorbeeld kosten per wetenschappelijke publicatie), en een soms goed en soms minder goed beeld voor wat betreft de valorisatie (maatschappelijk impact en impact op de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs).

Beleidsbeschrijving en analyse

Nederland heeft een hoog ambitieniveau voor het wetenschappelijk onderzoek. Het is de vraag of de middelen voor wetenschappelijk onderzoek (1e, 2e en 3e geldstroom) optimaal worden benut en aangestuurd om het beste maatschappelijk rendement te behalen.

Het IBO onderzoekt in hoeverre het wetenschapssysteem momenteel, en met het oog op de toekomst optimaal is ingericht: komen de onderzoeksmiddelen bij de juiste onderzoekers, kiezen de onderzoekers voor de juiste onderzoeksvragen, hebben de onderzoeksresultaten de maximale impact op maatschappij, onderwijs en wetenschap zelf, zijn de kosten van de allocatie van onderzoeksmiddelen en van de overhead voor onderzoek optimaal? De centrale vraagstelling is daarmee of de huidige inzet van middelen voor wetenschappelijk onderzoek optimaal is voor het bereiken van een maximale maatschappelijke output?

Om tot goede beleidsvarianten te komen, start het onderzoek met een nulmeting: een beschrijving en analyse van de inrichting van het Nederlandse wetenschapssysteem ook in vergelijking met buitenlandse systemen, de sturing van dit systeem door de overheid en met een overzicht van wat bekend is over de determinanten van een goed werkend wetenschapsysteem. Daarmee worden ook de wetenschapssystemen van enkele qua omvang en welvaart min of meer met Nederland vergelijkbare landen zoals Zwitserland, Denemarken en Zweden in de analyse betrokken. Het onderscheid tussen een op de wetenschapper, danwel op het onderzoeksinstituut, danwel op de met onderwijs verknoopte universiteit gericht systeem is daarbij relevant. Deze start van het onderzoek beoogt hiermee een actueel beeld te schetsen van het functioneren van het Nederlandse wetenschapsstelsel op doeltreffendheid (mede omvattend output en valorisatie) en doelmatigheid.

In dit IBO wordt waar nodig of wenselijk gebruik gemaakt van (evaluatie-)onderzoek dat al is afgerond of dat binnen afzienbare tijd resultaten oplevert5. Het is niet de bedoeling dat de werkgroep (evaluatie-)onderzoek dat al is voorzien gaat overdoen.

Te ontwikkelen beleidsvarianten

De beleidsvarianten geven een beeld van de beleidsopties om te kiezen tussen een wetenschapsysteem dat georiënteerd is op de wetenschapper (grants voor de wetenschapper en zijn onderzoeksgroep, zoals de Amerikaanse National Science Foundation), danwel op het onderzoeksinstituut (zoals de Duitse Max Planck Institute), danwel op de met onderwijs verknoopte universiteit zoals in Nederland. Bij deze voorbeelden zij aangetekend dat de VS en Duitsland niet enkel genoemd model hebben, maar in meer of mindere mate een mengvorm van modellen. Consequenties (voor- en nadelen) van de varianten zoals effectiviteit, doelmatigheid en kwaliteit worden op alle niveaus doordacht (macro, meso, micro).

Tevens is er aandacht voor de vraag welke mogelijkheden er zijn voor verbetering van de verhouding tussen het Nederlandse en het Europese c.q. wereldwijde wetenschapssysteem door verdere toepassing van het subsidiariteitprincipe op de Europese begroting via een uitruil tussen het Europese Kaderprogramma en andere onderdelen van de Europese begroting.

De beschrijving van de beleidsvarianten besteedt in elk geval aandacht aan: kostenefficiëntie, wetenschappelijke kwaliteit, impact van de wetenschappelijke productie op maatschappij en economie van binnen- en buitenland, onderwijskwaliteit en wetenschap zelve, het publieke budget, en toekomstbestendigheid (flexibiliteit ten aanzien van trends in onderzoeksonderwerpen, onderzoekmethoden en technieken, internationalisering van onderzoek, internationalisering van de financiering van onderzoek, disseminatie van onderzoeksresultaten, gewenste en ongewenste beïnvloeding door gevestigde deelbelangenhebbenden). De effecten van deze varianten worden zover mogelijk gekwantificeerd. De beleidsvarianten zijn budgetneutraal of leiden tot besparingen die worden geherinvesteerd in het beleidsterrein.

Organisatie van het onderzoek

Samenstelling

Leden van de werkgroep (departementen en externe deskundigen): OCW (2), EZ, VWS, AZ, FIN, CPB. De werkgroep kan aanvullende externe deskundigen bij het onderzoek betrekken.

Voorzitter is een persoon die niet direct verbonden is met het onderwerp en ex ante neutraal staat ten opzichte van mogelijke beleidsvarianten. De voorzitter kan goed verbindingen maken tussen de macro-, meso- en micro-invalshoek. De voorzitter wordt ondersteund door een secretaris vanuit FIN en een cosecretaris vanuit OCW.

Overig

Het secretariaat start de voorbereidende werkzaamheden vanaf 1 juni 2013. De werkgroep start formeel in augustus 2013 en dient haar eindrapport uiterlijk 1 maart 2014 in.

De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.

2. IBO Grensoverschrijdende zorg

Onderwerp

De uitgaven aan grensoverschrijdende zorg binnen het macroprestatiebudget (mpb) zijn de afgelopen jaren sterk gestegen: van 184 mln. euro in 2007 tot 324 mln. euro in 2011 (CVZ, 2012).

Dit IBO verkent de oorzaken van de toename in grensoverschrijdende zorg, daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar het spoedeisende en electieve aandeel in de groei. Daarnaast beziet dit IBO of deze zorg relatief duur of kosteninefficiënt is. Het IBO komt met mogelijkheden om de groei van deze uitgaven beter in lijn te brengen met het kabinetsbeleid, waarin een zeer beheerste groei van de Nederlandse zorguitgaven centraal staat, daarbij de nieuwe Europese Richtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende zorg in acht nemend.

Voor het Nederlandse zorgstelsel is uitgangspunt dat zorgverzekeraars het zorgaanbod en de zorgkosten dienen te beïnvloeden door middel van contractering met zorgaanbieders. In 2013 moet de Europese Richtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende zorg in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd zijn. In deze richtlijn is bepaald dat EU-onderdanen recht hebben op medische zorg in een andere lidstaat en op vergoeding van de kosten. Het risico bestaat dat geboekte resultaten op het beheersen van de zorguitgaven in Nederland, (deels) tenietgaan door een toename van het zorggebruik in het buitenland.

Hoewel het IBO zich zal concentreren op de grensoverschrijdende Zvw-zorg zal ook een korte analyse worden opgeleverd over de grensoverschrijdende AWBZ-zorg in relatie tot de op handen zijnde hervorming langdurige zorg.

Grondslag

Onderstaande tabel betreft de grensoverschrijdende zorg binnen en buiten het mpb. Relevant voor het mpb zijn de zorgkosten die gemaakt zijn in het buitenland door in Nederland woonachtige Zvw-verzekerden of Zvw-verzekerden die in het buitenland zorg krijgen. Voor 2012 raamde het CVZ deze kosten op circa 328 mln. euro. De grensoverschrijdende zorgkosten die buiten het mpb vallen, betreffen de lasten van internationale verdragen6. Deze kosten worden direct met het Zorgverzekeringsfonds verrekend.

Tabel 6.3: Ontwikkeling van de Zvw-uitgaven Grensoverschrijdende zorg (Rijksbegroting 2013)1

Grensoverschrijdende zorg (bedragen x € 1mln)

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Grensoverschrijdende zorg (buitenland in mpb)

183,6

220,2

357,7

424,1

323,6

342,5

354,0

366,0

383,3

383,8

Grensoverschrijdende zorg (buitenland niet in mpb)

225,6

182,8

201,1

242,2

262,0

277,9

286,1

235,0

249,9

250,3

 

409,2

403,0

558,8

666,3

585,6

620,4

640,1

601,0

633,2

634,1

X Noot
1

In de cijfers voor 2016 en 2017 is de groeiruimte nog niet toegedeeld aan de grensoverschrijdende zorg. Voor 2013 tot en met 2015 geldt dat de loon- en prijsbijstelling nog niet is toegekeerd. Dit maakt een vergelijk met eerdere jaren (procentueel) ook lastig aangezien dat wel bedragen inclusief lpo zijn. Cijfer 2014 is lager vanwege maatregel werelddekking uit het basispakket (60 mln.). Voor 2012 en 2013 is deze maatregel geschrapt.

Opdracht aan de werkgroep

Dit IBO brengt de oorzaken en effecten in kaart van de aanzienlijke groei van de grensoverschrijdende zorgkosten en verkent de mogelijkheden om deze beter te beheersen en deze uitgaven beter in lijn te brengen met de groeiafspraken uit het Bestuurlijk Hoofdlijnenakkoord 2012–2015. Daarbij dient de nieuwe Europese Richtlijn patiëntenrechten bij grensoverschrijdende zorg in acht genomen te worden. Om de mogelijkheden voor kostenbeheersing in kaart te brengen wordt:

  • De ontwikkeling van de uitgaven aan grensoverschrijdende zorg geanalyseerd (welke factoren liggen ten grondslag aan de uitgavenstijging: waarom en voor welke zorg gaan mensen naar het buitenland, welke invloed hebben regionale samenwerkingsverbanden in de grensregio’s etc.?). Daarbij wordt eveneens een vergelijking gemaakt met de groei van grensoverschrijdende zorgkosten in andere (Europese) landen en de ontwikkeling van de buitenlandse zorgvraag in Nederland;

  • Een analyse gemaakt van zowel de risico’s (relatief dure zorg, beheersbaarheid etc.) als de mogelijkheden voordelen van grensoverschrijdende zorg (internationale specialisatie, goedkopere zorg etc.);

  • Bezien hoe zorgverzekeraars omgaan met zorgkosten die Zvw-verzekerden in het buitenland maken (kopen verzekeraars zorg in bij buitenlandse ziekenhuizen, maken verzekeraars afspraken over betaling van kosten met buitenlandse zorgaanbieders die populair zijn bij hun verzekerden of loopt betaling via CVZ);

  • Onderzocht welke prikkels en instrumenten kunnen worden ingebouwd om doelmatig gebruik van zorg in het buitenland te stimuleren. Daarbij toetst de werkgroep of de RA-maatregelen ten aanzien van art 13 Zvw en restitutiepolis afdoende extra instrumenten opleveren en in welke mate EU regelgeving ingrijpen lastig maakt.

  • De mogelijke (budgettaire) effecten van de implementatie van de nieuwe Europese Richtlijn op de vraag van Zvw-verzekerden naar grensoverschrijdende zorg in kaart gebracht;

  • Verkend op welke manier onvoorziene effecten, die met de implementatie van de Europese richtlijn gepaard gaan, beheerst kunnen worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de spanning die kan ontstaan tussen het recht op medische zorg in het buitenland en de mogelijkheid van zorgverzekeraars om de kosten te beheersen door zorgaanbieders van hun voorkeur (in Nederland en/of buitenland) te contracteren.

De werkgroep heeft de concrete opdracht om:

  • Beleidsvarianten te ontwikkelen teneinde de uitgavenontwikkeling voor buitenlandse zorg in lijn te brengen met die voor binnenlandse zorg, waarbij een beter overzicht van en sturing op grensoverschrijdende zorg wordt ontwikkeld. Daarbij dient tenminste één variant (al dan niet bestaande uit verschillende subvarianten) een aanzienlijke structurele besparing van de totale netto uitgaven voor grensoverschrijdende zorg op te leveren.

  • Gezien de reële groei van de uitgaven voor grensoverschrijdende zorg, dient de werkgroep ook één of meerdere beleidsvarianten in beeld brengen die gericht zijn op het structureel beperken van de reële groei, zodanig dat deze groei op langere termijn niet hoger is dan de structurele reële BBP groei.

  • De beleidsvarianten geven weer: de maatschappelijke voor- en nadelen (op de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg), de budgettaire effecten (in het jaar waarop een maatregel kan ingaan en structureel), de ingeschatte effecten op de langere termijn niet-demografische volumegroei van de uitgaven, Europeesrechtelijke consequenties en de uitvoeringsaspecten van de variant.

  • Een analyse op te leveren van de mogelijke consequenties van de hervorming langdurige zorg voor de grensoverschrijdende AWBZ-zorg.

Organisatie van het onderzoek

Samenstelling

Leden van de werkgroep: VWS, AZ, EZ en FIN.

Suggesties voor externe deskundigen in werkgroep: CVZ.

De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretariaat vanuit Financiën en VWS.

Overig

Het secretariaat start de voorbereidende werkzaamheden vanaf juni 2013. De werkgroep start formeel in september 2013 en dient haar eindrapport uiterlijk 1 maart 2014 in.

De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.

3. IBO Agro- visserij- en voedselketens7

Onderwerp

De Nederlandse agro, visserij en voedselketen (hierna agrosector genoemd) is een belangrijke pijler van de Nederlandse economie. Daarnaast is de agrosector sterk internationaal georiënteerd, waarbij Nederland de 2e agro-exporteur van de wereld is.

De agrosector in Nederland heeft te maken met belangrijke uitdagingen en trends. Terwijl de sector sterke punten heeft is deze ook kwetsbaar wat betreft de wijze van produceren en de voortgebrachte producten. De kosten van arbeid en grond zijn internationaal vergeleken relatief hoog terwijl de wereldprijzen voor agrarische producten instabiel zijn en de prijzen voor agrarische grondstoffen stijgen. Verder is schaalvergroting van bedrijven een belangrijke trend; maar blijven er gelijktijdig ook veel kleinere bedrijven bestaan. De Nederlandse agrosector opereert in een Europese beleidscontext met een gemeenschappelijk vorm gegeven landbouw- en plattelandsbeleid en een mede daardoor aangescherpt staatssteunkader.

Het instrumentarium ter bevordering van de agrosector dat de overheid tot haar beschikking heeft is onder andere gericht op het versterken van de positie van de Nederlandse en agrarische en visserijketen, het borgen van voedselveiligheid en voedselkwaliteit, plant- en diergezondheid, kennisontwikkeling en innovatie in het groene domein en het bijdragen aan een adequate en duurzame voedselvoorziening op Europees en mondiaal niveau.

De grondslag van dit IBO beslaat alle beleidsinstrumenten om de doelen in artikel 16 «Concurrerende, duurzame, veilige agro, visserij- en voedselketens» van de begroting EZ te realiseren, zie ook financiële tabel in de bijlage. Dit omvat onder andere:

  • Subsidies (inclusief indirecte), garanties, opdrachten aan ZBO’s/RWT’s/ agentschappen. Ook de fiscale maatregelen behoren tot de beleidsinstrumenten.

  • Co-financiering van EU middelen voor Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 1e en 2e pijler en het Europese Visserij Fonds.

Daarnaast wordt additioneel betrokken:

  • EU-middelen voor Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 1e en 2e pijler en het Europese Visserij Fonds.

  • Bijdragen medeoverheden via o.a. cofinanciering aan de agro-sector. De omvang hiervan wordt zo veel mogelijk in dit IBO in beeld gebracht.

Tegen de hierboven geschetste ontwikkelingen analyseert dit IBO de aard en omvang van de ondersteuning ten behoeve van de agrosector, en zoomt in op nut en noodzaak van regelingen voor deze sector. De totaliteit aan – en financiële omvang – van bovengenoemde instrumenten zijn onderdeel van de taakopdracht. Dit IBO verkent de mogelijkheden om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de steun aan de agrosector te vergroten. Daarbij wordt rekening gehouden met de context van de Nederlandse agrosector en het level playing field binnen Europa.

Opdracht aan de werkgroep

Het analyse deel van het IBO bevat8:

  • Een samenvatting van de huidige beleidsdoelen voor de agrosector en de aanleiding daartoe. Dit bevat een uiteenzetting van de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid, inclusief een beschrijving hoe dit past binnen de Europese kaders.

  • Daarbij wordt nagegaan in hoeverre deze (sector-specifieke) doelen nog actueel zijn.

  • Een beknopte omschrijving en beoordeling van de beleidsinstrumenten in hun onderlinge samenhang ter bevordering van de NL agrosector. Daarnaast worden trends in de uitgaven in beeld gebracht en onderbouwd (en deze worden zo ver mogelijk gerelateerd aan componenten volume/gebruik en aan prijzen/tarieven). De doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid en de positieve en/of negatieve neveneffecten worden in beeld gebracht, waarbij de werkgroep gebruikt maakt van evaluaties.

  • Een beschrijving van de omvang en structuur van financiële middelen aan de agrosector, inclusief uitvoeringskosten, van Nederland naar Europa en omgekeerd.

  • Consequenties recente bezuinigingen op fiscaal en subsidie-instrumentarium.

Te ontwikkelen beleidsvarianten:

De werkgroep heeft de opdracht om gekwantificeerde beleidsvarianten te ontwikkelen voor een toekomstbestendig, samenhangend en doelmatig agro-instrumentarium. Een optimale doelmatigheid is het streven. Afgesproken is tussen de MFIN en de MEZ dat een besparingsvariant in het IBO niet aan de orde is. Het optimaal benutten van EU-middelen uit het GLB krijgt in de beleidsvarianten specifieke aandacht. Daarnaast adviseert de werkgroep over de aanpassingen die Nederland zou moeten nastreven in een nieuw af te spreken GLB na 2020.

Organisatie van het onderzoek

Samenstelling van de werkgroep

Leden van de werkgroep zijn: AZ, FIN, EZ, BuZa.

Suggesties voor externe deskundigen: LEI en/of WUR, CPB, PBL.

De werkgroep staat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter, die wordt ondersteund door een secretariaat vanuit Financiën en EZ.

Overig

Het secretariaat start de voorbereidende werkzaamheden vanaf juni 2013. De werkgroep start formeel in augustus 2013 en dient haar eindrapport uiterlijk in april/mei 2014 in.

De omvang van het rapport is niet groter dan 30 bladzijden plus een samenvatting van maximaal 5 bladzijden.

Tabel 6.5: Tabel budgettaire grondslag IBO Agro- visserij- en voedselketens: IBO betrekt ten minste de volgende bestedingen1

Bedragen x € mln.

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

VERPLICHTINGEN

885,4

752,5

638,5

555,1

543,3

532,2

529,6

Waarvan garantieverplichtingen

58,7

138,0

138,0

138,0

138,0

138,0

138,0

UITGAVEN

867,2

606,6

517,4

443,9

426,5

416,2

413,6

Waarvan juridisch verplicht

   

83%

       
               

Subsidies

             

– Agrarisch ondernemerschap (16.1)

9,2

8,9

5,1

5,1

5,2

4,8

4,8

– Duurzame veehouderij (16.1)

26,8

30,4

5,6

4,9

4,5

5,2

5,2

– Mestbeleid (16.1)

0,4

1,3

2,1

2,8

1,8

0,8

0,8

– Plantaardige productie (16.1)

14,8

18,7

16,9

15,6

19,7

19,1

19,1

– Agrarische innovatie en overig (16.1)

17,5

10,3

9,6

3,1

2,2

1,2

1,2

– Visserij (16.1)

6,4

10,5

6,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– Dierenwelzijn productiedieren en gezelschapsdieren (16.3)

1,9

2,2

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

– Apurement (16.5)

52,0

17,3

12,3

7,3

7,3

7,3

7,3

– Interne begrotingsreserve (16.5)

170,0

Garanties

– Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit (16.1)

1,5

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

– Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit (16.1)

11,4

12,0

10,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Opdrachten

             

– Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

36,7

34,7

24,0

15,0

12,9

12,6

12,2

– Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

15,4

16,2

8,4

6,8

6,8

6,8

6,8

– Plant- en diergezondheid (16.3)

20,2

22,9

18,9

15,9

13,0

12,9

12,9

– Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

114,7

96,5

93,9

84,6

78,6

69,9

69,1

– Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

1,5

2,3

2,1

1,9

1,9

1,9

1,9

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

             

– Medebewind produktschappen (16.5)

23,7

20,1

13,5

8,4

8,1

8,1

8,0

– Dienst Landbouwkundig Onderzoek (16.4)

94,3

91,0

91,1

90,8

88,7

91,0

91,0

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

             

– Diergezondheidsfonds

3,5

4,2

4,2

4,2

4,2

4,2

4,2

               

Bijdragen aan baten-lastendiensten

             

– NVWA

136,9

101,1

93,2

84,6

81,3

80,5

79,7

– Dienst Regelingen

96,6

92,3

84,3

78,6

76,9

76,4

75,9

– Agentschap NL

4,3

3,0

2,4

2,4

2,4

2,4

– Dienst Landelijk Gebied

0,4

0,3

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

– Rijksrederij

11,4

7,0

9,0

8,0

7,0

7,0

7,0

               

ONTVANGSTEN

306,9

313,1

291,6

276,8

276,8

276,8

276,8

– Versterken concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij (16.1)

29,1

39,8

21,1

6,6

6,6

6,6

6,6

– Borgen voedselveiligheid- en kwaliteit(16.2)

0,1

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

– Plant- en diergezondheid (16.3)

2,3

1,3

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

– Kennisontwikkeling en innovatie (16.4)

13,3

12,9

10,9

10,6

10,6

10,6

10,6

– Borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid (16.5)

261,5

258,7

258,7

258,7

258,7

258,7

258,7

               

Budgettair belang fiscale maatregelen

             

– Landbouwvrijstelling

361

327

312

309

312

315

317

– Verlaagd tarief glastuinbouw

134

114

134

135

136

137

138

– Verlaagd tarief sierteelt

205

208

233

235

237

240

242

– Landbouwregeling

40

41

43

46

48

50

52

– Rode diesel

210

228

0

0

0

0

0

– Vrijstelling cultuurgrond

97

94

96

98

100

102

104

X Noot
1

De grondslag betreft artikel 16 uit de begroting van EZ. Daarnaast worden in dit IBO de EU-middelen alsook bijdragen medeoverheden aan agro-sector betrokken. Om goed zicht te krijgen op de financiële omvang van de maatregelen gericht op de agro-sector, worden (voor zover mogelijk) de bijdragen vanaf 2007 in beeld gebracht. Dit is het beginjaar van de huidige EU programmaperiode, waaraan diverse bestedingen zijn gekoppeld. De omvang van de EU-middelen voor de nieuwe programmaperiode (vanaf 2014) wordt ook in het IBO meegenomen.

7 Budgettair overzicht interventies

Sinds het najaar van 2008 heeft het kabinet interventies gepleegd om het financiële stelsel gezond te houden en de rust te helpen herstellen in de financiële wereld. Vanaf 2010 heeft de overheid ook aan Europese faciliteiten bijgedragen, in het bijzonder door het verstrekken van garanties. Deze gebruikelijke bijlage geeft middels een aantal tabellen een overzicht van de verschillende interventies.

Tabel 1 geeft de kasstromen en de garanties die met de interventies gepaard gaan en de vindplaatsen ervan in de begroting IX integraal weer. Daarnaast zijn de effecten van de maatregelen op achtereenvolgens: het EMU saldo, de EMU schuld en de staatsschuld per thema becijferd. De kolom «telling» geeft hierbij aan welke posten bij elkaar moeten worden opgeteld. Onderaan de tabel worden de totalen van alle maatregelen geconsolideerd.

Tabel 1a. Budgettair overzicht interventies kredietcrisis (in miljoenen euro)

#

Stand: Miljoenennota 2014

Telling

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Som:

Bron:

 

A. Fortis/RFS/AA

                   
                       

1

Aanschaf ABN AMRO Group – ASR Verzekeringen – RFS Holdings (incl. Z-share en residual N-share)

 

23.340

3.600

1.031

 

– 16

0

0

27.955

IX art.3

2

waarvan relevant voor het EMU saldo

   

2.200

900

         

CBS/Eurostat

3

Overbruggingskrediet (voormalig) Fortis

 

44.341

– 36.516

– 3.250

– 825

0

0

– 200

3.550

IX art. 11

                     

4

Renteontvangsten overbruggingskredieten (voormalig) Fortis

 

– 502

– 705

– 167

– 169

– 152

– 103

– 99

– 1.897

IX art. 11

5

Dividend ABN Amro Group

 

0

0

0

– 200

– 50

– 250

– 500

IX art.3

6

Dividend ASR Verzekeringen

 

0

0

0

0

– 71

– 88

– 159

IX art.3

7

Dividend RFS Holdings

 

0

0

– 6

0

0

0

– 6

IX art.3

8

Dividend financiële instellingen

 

0

0

0

0

0

– 56

– 400

– 456

IX art.3

9

Premieontvangsten capital relief instrument

 

0

– 28

– 165

0

0

0

0

– 193

IX art.3

10

Premieontvangsten counter indemnity

 

0

0

– 26

– 26

– 26

– 26

– 26

– 128

IX art.3

                       
 

Verleende garanties

                   

11

Capital Relief Instrument ABN-AMRO (CRI)

 

0

32.611

0

       

32.611

IX art.3

12

waarvan vervallen

 

0

0

– 32.611

       

– 32.611

IX art.3

13

Counter Indemnity ABN-AMRO

 

0

0

950

       

950

IX art.3

                       
 

Totale uitgaven minus ontvangsten

1, 3 t/m 10

67.179

– 33.649

– 2.583

– 1.220

– 315

– 523

– 725

28.164

 
 

Effect op EMU saldo

2, 4 t/m 10

502

– 1.427

– 564

395

299

523

525

253

 
 

Effect op EMU schuld

1, 3 t/m 10

67.179

– 33.649

– 2.686

– 1.220

– 315

– 523

– 725

28.061

 
 

Effect op staatsschuld

1, 3 t/m 10

67.179

– 33.649

– 2.686

– 1.220

– 315

– 523

– 725

28.061

 
                       
 

B. SNS Reaal

                   
                       

14

Kapitalisatie holding en bank

 

0

0

0

0

0

2.200

0

2.200

IX art.3

15

Overbruggingskrediet

 

0

0

0

0

0

1.100

0

1.100

IX art.3

16

Vastgoedbeheerorganisatie (VBO)

 

0

0

0

0

0

500

0

500

IX art.3

                       

17

Renteontvangsten overbruggingskrediet

 

0

0

0

0

0

– 7

– 7

– 13

IX art.3

18

Dividend SNS Reaal N.V.

 

0

0

0

0

0

0

0

0

IX art.3

19

Premieontvangsten garantie

 

0

0

0

0

0

0

0

0

IX art.3

20

Heffing in het kader van de nationalisatie

 

0

0

0

0

0

0

– 1.000

– 1.000

IX art.1

                       
 

Verleende garanties

                   

21

Garantieverlening VBO

 

0

0

0

0

0

5.000

0

5.000

IX art.3

 

                   
 

Totale uitgaven minus ontvangsten

14 t/m 20

0

0

0

0

0

3.793

– 1.007

2.786

 
 

Effect op EMU saldo

16 t/m 20

0

0

0

0

0

– 493

7

– 486

 
 

Effect op EMU schuld

14, 15, 17 t/m 21

0

0

0

0

0

8.293

– 1.007

7.286

 
 

Effect op staatsschuld

14 t/m 20

0

0

0

0

0

3.793

– 1.007

2.786

 
                       
 

C. Kapitaalverstrekkingsfaciliteit (€ 20 mld.)

                   
                       

22

Verstrekt kapitaal ING

 

10.000

– 5.000

0

– 2.000

– 750

– 750

– 750

750

IX art.3

23

Verstrekt kapitaal Aegon

 

3.000

– 1.000

– 500

– 1.500

0

0

0

0

IX art.3

24

Verstrekt kapitaal SNS Reaal

 

750

– 185

0

0

0

0

0

565

IX art.3

 

waarvan afgeboekt

         

– 565

   

– 565

IX art.3

                       

25

Couponrente ING

 

0

– 645

– 39

0

– 34

0

0

– 718

IX art.3

26

Couponrente Aegon

 

0

– 166

– 11

0

0

0

0

– 177

IX art.3

27

Couponrente SNS Reaal

 

0

– 38

0

0

0

0

0

– 38

IX art.3

28

Repurchase fee ING

 

0

– 295

– 52

– 1.000

– 341

– 375

– 375

– 2.438

IX art.3

29

Repurchase fee Aegon

 

0

– 108

– 52

– 750

0

0

0

– 910

IX art.3

30

Repurchase fee SNS Reaal

 

0

0

0

0

0

0

0

0

IX art.3

                       
 

Totale uitgaven minus ontvangsten

22 t/m 30

13.750

– 7.437

– 654

– 5.250

– 1.125

– 1.125

– 1.125

– 2.966

 
 

Effect op EMU saldo

25 t/m 27

0

849

50

0

34

0

0

933

 
 

Effect op EMU schuld

22 t/m 30

13.750

– 7.437

– 654

– 5.250

– 1.125

– 1.125

– 1.125

– 2.966

 
 

Effect op staatsschuld

22 t/m 30

13.750

– 7.437

– 654

– 5.250

– 1.125

– 1.125

– 1.125

– 2.966

 
                       
 

D. Back-up faciliteit

ING (1)

                   
                       

31

Meerjarenverplichting aan ING

 

0

15.857

– 2.773

– 2.820

– 2.609

– 1.748

– 1.349

4.558

IX art.3

32

Alt-A portefeuille

 

0

18.352

– 1.976

– 2.442

– 2.794

– 2.300

– 1.677

7.163

IX art.3

33

relevant voor de EMU schuld

   

15.546

– 2.784

– 2.207

– 3.054

– 1.594

– 1.349

4.558

CBS/Eurostat

                       

34

Back-up faciliteit ING totaal:

 

0

0

0

0

0

0

0

0

IX art.3

a

waarvan funding fee (rente + aflossing)

 

0

3.903

4.029

3.018

2.644

1.939

1.614

17.147

IX art.3

b

waarvan management fee

 

0

59

47

39

33

26

24

228

IX art.3

c

waarvan portefeuille ontvangsten (rente + aflossing)

 

0

– 3.819

– 3.741

– 2.788

– 2.434

– 1.764

– 1.459

– 16.005

IX art.3

d

waarvan garantiefee

 

0

– 129

– 103

– 85

– 73

– 58

– 52

– 500

IX art.3

e

waarvan additionele garantiefee

 

0

0

– 154

– 128

– 110

– 88

– 79

– 559

IX art.3

f

waarvan additionele fee

 

0

– 14

– 77

– 56

– 46

– 37

– 34

– 264

IX art.3

g

waarvan verhandelbaarheidsfee

 

0

0

0

0

– 15

– 18

– 15

– 48

IX art.3

                       
 

Totale uitgaven minus ontvangsten

34

0

0

0

0

0

0

0

0

 
 

Effect op EMU saldo

34b, f

en g

0

– 45

30

17

28

29

25

84

 
 

Effect op EMU schuld

33

0

15.546

– 2.784

– 2.207

– 3.054

– 1.594

– 1.349

4.558

 
 

Effect op staatsschuld

34

0

0

0

0

0

0

0

0

 
                       
 

E. Garantiefaciliteit bancaire leningen

                   
                       

35

Premieontvangsten garanties bancaire leningen

 

0

– 116

– 407

– 361

– 230

– 161

– 156

– 1.431

IX art.2

36

Schade-uitkeringen

 

0

0

0

0

0

0

0

0

IX art.2

                       

37

Garanties bancaire leningen

 

2.740

47.535

         

50.275

IX art.2

38

waarvan vervallen

   

– 3.424

– 7.853

– 5.823

– 15.933

– 3.153

– 36.186

IX art.2

 

                   
 

Totale uitgaven minus ontvangsten

35, 36

0

– 116

– 407

– 361

– 230

– 161

– 156

– 1.431

 
 

Effect op EMU saldo

35, 36

30 (2)

86

407

361

230

161

156

1.431

 
 

Effect op EMU schuld

35, 36

0

– 116

– 407

– 361

– 230

– 161

– 156

– 1.431

 
 

Effect op staatsschuld

35, 36

0

– 116

– 407

– 361

– 230

– 161

– 156

– 1.431

 
                       
 

F. IJsland

                   
                       

39

Vordering op IJsland

 

1.322

7

51

– 368

– 243

24

24

817

IX art.2

40

Tussenrekening «recovery oude topping up»

 

0

0

0

33

21

0

0

54

IX art.2

                       

41

Uitkeringen depositogarantiestelsel Icesave

 

1.236

192

0

0

0

0

0

1.428

IX art.2

42

Uitvoeringskosten IJslandse DGS door DNB

 

0

7

0

0

0

0

0

7

IX art.2

43

Renteontvangsten lening IJsland

 

0

0

0

0

0

0

0

0

IX art.2

44

Aflossing hoofdsom lening IJsland

 

0

0

0

– 443

– 291

0

0

– 734

IX art.3

                       
 

Totale uitgaven minus ontvangsten

41, 42, 43, 44

1.236

199

0

– 443

– 291

0

0

701

 
 

Effect op EMU saldo

42, 43

0

– 7

0

0

0

0

0

– 7

 
 

Effect op EMU schuld

41, 42, 43, 44

1.236

199

0

– 443

– 291

0

0

701

 
 

Effect op staatsschuld

41, 42, 43, 44

1.236

199

0

– 443

– 291

0

0

701

 
 

Totaal maatregelen «kredietcrisis»:

                   
 

Toerekenbare rentelasten

 

450

2.036

1.474

1.213

1.040

1.061

831

8.105

 
 

Effect op EMU saldo

 

82

– 2.280

– 1.151

– 140

– 149

– 841

– 118

– 5.897

 
 

Effect op EMU schuld

 

82.165

– 25.457

– 6.531

– 9.481

– 5.015

4.890

– 4.362

36.209

 
 

Effect op staatsschuld

 

82.165

– 41.003

– 3.747

– 7.274

– 1.961

1.984

– 3.013

27.151

 

Verwijzingen:

(1) De Back-up faciliteit noteert in US dollar. Ten behoeve van de begroting en dit overzicht wordt de faciliteit omgerekend naar euro met de per 31/12 geldende wisselkoers of (voor 2013 en 2014) rekenkoers.

(2) Een deel van de later te ontvangen garantiepremies tellen mee voor het EMU saldo in 2008 ofschoon er in in dat jaar geen premies zijn ontvangen.

Opmerkingen bij de tabel:

De tabel geeft de kasstromen weer zoals deze in begrotingshoofdstuk IX zijn opgenomen. Kasontvangsten hebben een schuldverlagend effect en zijn daarom voorzien van een minteken en omgekeerd.

De toerekenbare rentelasten als gevolg van de toename van de staatsschuld zijn benaderd door het gemiddelde aandeel van de maatregelen in de totale gemiddelde staatsschuld te vermenigvuldigen met de totale rente op staatsschuld. Deze methode is enigszins grof maar geeft een indicatie van de gemiddeld toerekenbare rentelasten.

Tabel 1b. Budgettair overzicht interventies europa (in miljoenen euro)

#

 

Telling

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Som

Bron:

 

G. Griekenland

                   
                       

45

Vordering op Griekenland

     

1.248

1.946

5

0

0

3.199

IX art.4

                       

46

Rente lening Griekenland

     

– 30

– 115

– 41

– 26

– 26

– 238

IX art.4

47

Rentevergoeding Griekenland (ANFA)

         

13

13

13

39

IX art.4

48

Teruggave winsten SMP

           

126

112

238

IX art.4

                       
 

H. Europese instrumenten

                   
                       

49

Verstrekt kapitaal EFSF

     

1

1

     

2

IX art.4

50

Verstrekt kapitaal ESM

         

1.829

1.829

915

4.573

IX art.4

51

Crisisgerelateerde winst DNB

           

– 905

– 834

– 1.739

IX art.3

52

waarvan relevant voor het EMU saldo

           

807

728

1.535

IX art.3

                       
 

Garanties

                   

53

Garantieplafond Nederland EFSF

     

25.872

71.910

– 48.142

 

49.640

IX art.4

54

effect verstrekte garantie op EMU schuld:

       

993

7.600

2.296

646

11.535

CBS/Eurostat

 

voor Ierland

       

495

279

306

0

1.080

 
 

voor Portugal

       

498

695

282

119

1.593

 
 

voor Griekenland

       

0

6.627

1.708

527

8.862

 
                       

54

Garantieverlening Nl-aandeel ESM

         

35.445

 

35.445

IX art.4

55

Garantieverlening DNB i.v.m. ophoging middelen IMF

       

13.610

 

13.610

IX art.4

56

Garantieverlening DNB i.v.m. SMP

           

5.700

 

5.700

IX art.3

57

Garantieverlening NL-aandeel EU-begroting

     

2.946

– 120

6

   

2.832

IX art.4

                       
 

Totale uitgaven minus ontvangsten

45 t/m 51

   

1.219

1.832

1.806

1.037

180

6.074

 
 

Effect op EMU saldo

46 t/m 48, 52

   

30

115

28

694

629

1.496

 
 

Effect op EMU schuld

45 t/m 51, 54

   

1.219

2.825

9.406

3.333

826

17.609

 
 

Effect op staatsschuld

45 t/m 51

   

1.219

1.832

1.806

1.037

180

6.074

 
                       
 

Totaal maatregelen «Europa»:

                   
 

Toerekenbare rentelasten (saldorelevant)

 

0

0

19

67

120

173

174

553

 
 

Effect op EMU saldo

 

0

0

11

48

– 92

521

455

943

 
 

Effect op EMU schuld

 

0

0

1.219

2.825

9.406

3.333

826

17.609

 
 

Effect op staatsschuld

 

0

0

1.219

1.832

1.806

1.037

180

6.074

 

Tabel 2. Balans interventies (in miljoenen euro)

In de onderstaande tabel staan de bezittingen en schulden die vanwege de interventies (kredietcrisis en europa) zijn ontstaan. Balansonderdelen zijn hierbij opgenomen tegen historische aankoopprijs, conform de bepalingen van de RBV die van toepassing zijn op het onderliggende departementale jaarverslag IX.

De bezittingen zijn grotendeels gefinancierd met staatsschuld (zichtbaar in tabel 1). Verder is er het cumulatief saldo van kosten en opbrengsten («het resultaat») dat een deel van de bezittingen financiert» (vanuit tabel 3.)

bedragen in mln. euro en conform opname saldibalans jaarverslag

Bezittingen

ultimo 2013

ultimo 2014

Begroting

Schulden

ultimo 2013

ultimo 2014

Begroting

Fortis/RFS/AA

             
               

Aanschaf ABN AMRO Group – ASR Verzekeringen – RFS Holdings (incl. Z-share en residual N-share)

27.955

27.955

art. 3

staatsschuld

36.058

33.225

tabel 1

Overbruggingskrediet (voormalig) Fortis

3.750

3.550

art. 11

cumulatief resultaat

789

2.605

tabel 3

               

SNS Reaal

             
       

cumulatieve rente

7.653

8.658

tabel 3

kapitalisatie holding en bank

2.200

2.200

art. 3

cumulatieve uitvoeringskosten

54

56

 

overbruggingskrediet

1.100

1.100

art. 3

       

vastgoedbeheerorganisatie (VBO)

500

500

art. 3

       
               

ING

     

ING

     
               

core-tier-1 securities

1.500

750

art. 3

       
               

back up facility:

     

back up facility:

     

vordering

8.840

7.163

art. 3

verplichting

5.907

4.558

art. 3

     

voorziening

en onv. resultaat

2.933

2.605

art. 3

               

IJsland

             
               

lening (incl rente)

793

817

art. 2

       
               

Griekenland

             
               

lening

3.199

3.199

art. 4

       
 

       

EFSF

       
 

       

deelneming

2

2

art. 4

       
               

EFSM

             
               

deelneming

3.658

4.573

art. 4

technische aansluiting (3)

103

103

 

Totaal:

53.497

51.809

 

Totaal:

53.497

51.809

 

Verwijzing:

(3) De technische aansluiting heeft betrekking op de conversie van de op de MCN lening opgebouwde rente t.w.v. van 103 miljoen, welke destijds is geconverteerd in het aandelenkapitaal van ABN Amro.

Tabel 3. Overzicht toerekenbare kosten en opbrengsten (in miljoenen euro)

Deze tabel geeft een overzicht van de kosten en opbrengsten van interventies. Eventuele afwaarderingen van activa (tabel 2.) worden eveneens in het resultaat meegenomen maar dan pas op het moment dat deze daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Deze behandeling wijkt af van de systematiek van het EMU saldo.

Kosten en opbrengsten

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Cumulatief

Fortis/RFS/AA

               
                 

rente overbruggingskrediet (voormalig) Fortis

502

705

167

169

152

103

99

1.897

dividend

0

0

6

200

121

338

0

665

dividend «mandje»

0

0

0

0

0

56

400

456

premieontvangsten CRI

0

28

165

0

0

0

0

193

premie counter indemnity

0

0

26

26

26

26

26

130

                 

SNS Reaal

               
                 

dividend

0

0

0

0

0

0

0

0

rente overbruggingskrediet

0

0

0

0

0

7

7

14

bankenheffing in het kader van de nationalisatie

0

0

0

0

0

0

1.000

1.000

couponrente SNS Reaal

0

38

0

0

0

0

0

38

repurchase fee SNS Reaal

0

0

0

0

0

0

0

0

afboeking core-tier-1 securities

       

– 565

   

– 565

                 

Aegon

               
                 

couponrente Aegon

0

166

11

0

0

0

0

177

repurchase fee Aegon

0

108

52

750

0

0

0

910

                 

ING

               
                 

couponrente ING

0

645

39

0

34

0

0

718

repurchase fee ING

0

295

52

1.000

341

375

375

2.438

back up faciliteit (na vorming voorziening)

 

0

0

0

0

0

0

0

                 

rente en servicefee

0

0

30

115

41

26

26

238

rentevergoeding Griekenland (ANFA)

0

0

0

0

– 13

– 13

– 13

– 39

teruggave winsten SMP

0

0

0

0

0

– 126

– 112

– 238

                 

IJsland

               
                 

topping up

 

– 106

         

– 106

recovery topping up

 

0

0

33

21

0

0

54

aangegroeide rente

 

74

– 23

42

27

24

24

168

                 

Europese instrumenten

               
                 

crisisgerelateerde winst DNB

0

0

0

0

0

905

834

1.739

                 

Overige

               
                 

premieontvangsten garanties bancaire leningen

0

116

407

361

230

161

156

1.431

uitvoeringskosten crisismaatregelen

– 9

– 31

– 3

2

– 1

– 12

– 2

– 56

toerekenbare rentelasten op staatsschuld

– 450

– 2.036

– 1.493

– 1.280

– 1.160

– 1.234

– 1.005

– 8.658

                 

Resultaat

43

2

– 564

1.418

– 746

636

1.815

2.605

Toelichting op het resultaat:

Het saldo van toerekenbare kosten en opbrengsten in 2014 bedraagt 1,8 miljard euro. Dit resultaat is niet vergelijkbaar met het effect op het EMU saldo. Dit om de reden dat bijvoorbeeld niet alle kasstromen relevant zijn. De gevolgen van de maatregelen op het saldo zullen op een later moment door het CBS definitief worden vastgesteld.

Tabel 4. Garantieoverzicht (in miljoenen euro)

In onderstaand overzicht staan de uitstaande garanties die in het kader van de kredietcrisis en europa verstrekt zijn. Het cumulatief saldo geeft de stand van de uitstaande garanties per einde 2014 weer.

Garanties «kredietcrisis en europa»

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

Som

Begroting

                   

A. Fortis/RFS/AA

                 
                   

Capital Relief Instrument ABN-AMRO (CRI)

0

32.611

0

0

0

0

0

32.611

IX art.3

waarvan vervallen

0

0

– 32.611

0

0

0

0

– 32.611

IX art.3

                   

Counter Indemnity ABN-AMRO

0

0

950

0

0

0

0

950

IX art.3

                   

B. SNS Reaal

                 
                   

Garantieverlening VBO

0

0

0

0

0

5.000

0

5.000

IX art.3

                   

E. Garantiefaciliteit bancaire leningen

                 
                   

Garanties bancaire leningen

2.740

47.535

0

0

0

0

0

50.275

IX art.2

waarvan vervallen

0

– 3.424

– 7.853

– 5.823

– 15.933

– 3.153

0

– 36.186

IX art.2

                   

H. Europese instrumenten

                 
                   

Garantieplafond Nederland EFSF

0

0

25.872

71.910

0

– 48.142

0

49.640

IX art.4

effect verstrekte garantie op EMU schuld:

     

983

7.600

2.296

646

11.535

CBS/Eurostat

– voor Ierland

     

495

279

306

0

1.080

CBS/

– voor Portugal

     

498

695

282

119

1.593

CBS/

– voor Griekenland

     

0

6.627

1.708

527

8.826

CBS/

                   

Garantieverlening Nl-aandeel ESM

0

0

0

0

35.445

0

0

35.445

IX art.4

Garantieverlening DNB i.v.m. ophoging middelen IMF

0

0

0

13.610

0

0

0

13.610

IX art.4

Garantieverlening DNB i.v.m. SMP

0

0

0

0

0

5.700

0

5.700

IX art.4

Garantieverlening NL-aandeel EU-begroting

0

0

2.946

– 120

6

0

0

2.832

IX art.4

                   

Totaal

2.740

76.722

– 10.696

79.577

19.518

– 40.595

0

127.266

 

8 Garantieoverzicht van het Rijk 2013

Garanties

Een garantie wordt omschreven als een voorwaardelijke financiële verplichting van het Rijk aan een derde buiten het Rijk, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Garantieregelingen worden doorgaans als verplichting opgenomen in de begroting van het betreffende vakdepartement.

Tabel 8.1 bevat de garantieregelingen van het Rijk. Alle regelingen met een uitstaand risico groter dan 100 miljoen euro zijn uitgesplitst weergegeven, en alle regelingen met een uitstaand risico kleiner dan 100 miljoen euro zijn samengevat in de post «overig». In het overzicht worden achtereenvolgens de begroting, het artikel en de omschrijving van de garantie weergegeven. Daarachter staan de garanties voor de jaren 2012, 2013 en 2014. Het bedrag dat daadwerkelijk als risico is verleend dan wel door de Tweede Kamer is geautoriseerd, heet in de tabel «uitstaande garanties». Onder de uitstaande garanties vallen ook de garanties die in eerdere jaren zijn verstrekt. In 2013 en 2014 zullen er garanties worden verleend, maar er komen ook garanties te vervallen. Dit is te zien in de kolommen «geraamd te verlenen» en «geraamd te vervallen».

Een garantieregeling van het Rijk kent vrijwel altijd een maximum en dus een plafond. Dit plafond kan een jaarlijks plafond zijn (per jaar mag een maximaal bedrag aan risico worden verleend) of een totaalplafond (er mag nooit meer risico verleend worden dan het plafond). In tabel 8.1 is onderscheid gemaakt tussen beide soorten plafonds. Bij regelingen waar geen plafond is afgesproken, is het totaalplafond gelijk gesteld aan de uitstaande garanties. Bij internationale garanties is gekozen het garantieplafond gelijk te stellen aan de uitstaande garanties, ook al is de ruimte onder het plafond niet volledig benut. Hiervan is sprake bij de Europese garanties (EFSM en ESM) en de garanties van een aantal internationale financiële instellingen. Het tijdelijke noodfonds EFSF gaat per juli 2013 geen nieuwe leningenprogramma’s meer aan. Hierop is besloten om het garantieplafond neerwaarts bij te stellen tot de benodigde geraamde garanties aan het EFSF voor de huidige programma’s van Ierland, Portugal en Griekenland en de benodigde geraamde garantie voor het aanhouden van de kasreserve van het EFSF.9

Het overzicht bevat alle garanties op stand augustus 2013. Ontwikkelingen daarna zijn nog niet in het overzicht opgenomen. Deze worden meegenomen in het garantieoverzicht bij het Financieel Jaarverslag Rijk 2013. In 2014 zal de garantieregeling voor interbancaire leningen aflopen. Omdat de laatste regeling in november 2014 afloopt, zal de garantie pas in december 2014 in de begroting en garantieplafond worden afgeboekt. Dit wordt zichtbaar in de begroting van 2015.

In tabel 8.2 komen de bijbehorende uitgaven en ontvangsten voor 2013 en 2014 aan de orde. Alleen garanties waarop daadwerkelijk uitgaven en ontvangsten zijn gedaan worden hier weergegeven. De in de tabel getoonde uitgaven betreffen de schade-uitkeringen op afgegeven garanties. De in de tabel getoonde ontvangsten betreffen zowel ontvangen premies of provisies en dergelijke, als op derden verhaalde (schade-)uitkeringen.

Tabel 8.1 Door het Rijk verstrekte garanties (in miljoenen euro)

b

a

omschrijving

Uitstaande garanties 2012

Geraamd te verlenen 2013

Geraamd te vervallen 2013

Uitstaande garanties 2013

Garantie- plafond 2013

Geraamd te verlenen 2014

Geraamd te vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantie- plafond 2014

Totaal plafond

VIII

7

Bouwleningen academische ziekenhuizen

267,3

 

7,0

260,4

     

260,4

 

260,4

VIII

14

Achterborgovereenkomst NRF

199,5

14,8

4,2

210,0

     

210,0

 

680,0

VIII

14

Indemniteitsregeling

294,0

205,0

324,0

175,0

     

175,0

 

300,0

IXB

2

Garantie interbancaire leningen

17.242,3

 

3.153,1

14.089,3

     

14.089,3

 

14.089,3

IXB

2

WAKO (kernongevallen)

14.023,0

   

14.023,0

     

14.023,0

 

14.023,0

IXB

3

Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen

968,4

 

13,6

954,8

     

954,8

 

967,8

IXB

3

Garantie DNB winstafdracht

 

5.700,0

 

5.700,0

     

5.700,0

 

5.700,0

IXB

3

Garantie SNS

 

5.000,0

 

5.000,0

     

5.000,0

 

5.000,0

IXB

3

Deelneming ABN AMRO

950,0

   

950,0

     

950,0

 

950,0

IXB

4

DNB kredietverlening BIS

 

113,4

113,4

 

113,4

113,4

113,4

 

113,4

 

IXB

4

EFSF

97.782,2

 

48.141,8

49.640,4

     

49.640,4

 

49.640,4

IXB

4

EFSM

2.832,0

   

2.832,0

     

2.832,0

 

2.832,0

IXB

4

ESM

35.445,4

   

35.445,4

     

35.445,4

 

35.445,4

IXB

4

Kredieten EU-betalingsbalanssteun aan lidstaten

2.360,0

   

2.360,0

     

2.360,0

 

2.360,0

IXB

4

DNB – deelneming in kapitaal IMF

46.485,2

   

46.485,2

     

46.485,2

 

46.485,2

IXB

4

EBRD

589,1

   

589,1

     

589,1

 

589,1

IXB

4

EIB

9.895,5

   

9.895,5

     

9.895,5

 

9.895,5

IXB

4

Wereldbank

3.225,6

181,5

 

3.407,1

 

181,5

 

3.588,6

 

3.588,6

IXB

5

Exportkredietverzekering

17.423,8

10.000,0

10.000,0

17.423,8

10.000,0

10.000,0

10.000,0

17.423,8

10.000,0

 

IXB

5

MIGA – herverzekeren

 

150,0

150,0

 

150,0

150,0

150,0

150,0

 

IXB

5

Regeling Investeringen

173,6

453,8

453,8

173,6

453,8

453,8

453,8

173,6

453,8

 

XIII

13

BMKB

2.449,4

350,0

600,0

2.199,4

1.000,0

705,0

650,0

2.254,4

706,3

 

XIII

13

GO

841,1

200,0

110,0

931,1

300,0

400,0

150,0

1.181,1

400,0

 

XIII

13

Groeifinancieringsfaciliteit

70,7

50,0

 

120,7

84,3

84,4

205,1

84,4

 

XIII

13

Scheepsnieuwbouw garantieregeling

 

400,0

 

400,0

999,7

999,7

400,0

999,7

999,7

 

XIII

16

Garantie voor investeringen & werkkapitaal landbouwondernemingen

438,8

45,0

100,0

383,8

130,0

50,0

100,0

333,8

130,0

 

XIII

18

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

449,1

 

23,0

426,0

   

15,9

410,2

   

XVI

4

Inrichtingen voor de gezondheidszorg

570,6

0,9

55,4

516,1

   

66,5

461,2

 

516,1

XVI

8

Voorzieningen voor gehandicapten

169,2

1,7

17,3

153,6

   

18,7

134,9

 

153,6

XVII

45

Garanties IS-NIO

256,4

 

34,2

222,2

   

28,6

193,6

 

193,6

XVII

45

Garanties IS-Raad van Europa

176,7

   

176,7

     

176,7

 

176,7

XVII

45

Garanties Regionale Ontwikkelingsbanken

1.951,8

   

1.951,8

     

1.951,8

 

1.951,8

   

Overig

409,5

47,9

38,5

418,9

 

5,1

47,1

376,9

   
                         
   

Totaal garanties van het Rijk

257.940,5

22.914,0

63.339,4

217.515,2

 

13.154,4

12.193,9

218.475,7

   
   

in percentage bbp

43,0%

   

36,2%

     

35,6%

   
Tabel 8.2 Uitgaven en ontvangsten op door het Rijk verleende garanties (in duizenden euro)

b

a

omschrijving

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

VI

34

Faillissementscuratoren dienst JUSTIS

700

 

– 700

700

 

– 700

IXB

1

Garantie procesrisico’s

245

 

– 245

245

 

– 245

IXB

2

Garantie interbancaire leningen

 

161.348

161.348

 

155.554

155.554

IXB

2

Terrorismeschades (NHT)

 

1.500

1.500

 

1.500

1.500

IXB

2

WAKO (kernongevallen)

 

569

569

 

569

569

IXB

3

NIB – Regeling Bijzondere Fin.

600

278

– 322

100

 

– 100

IXB

3

Garantie en vrijwaring inzake verkoop van deelnemingen

5.400

4.800

– 600

4.800

4.800

0

IXB

3

Deelneming ABN AMRO

 

25.555

25.555

 

25.555

25.555

IXB

5

Exportkredietverzekering

100.000

107.300

7.300

104.000

68.000

– 36.000

IXB

5

Regeling Investeringen

500

1.250

750

500

1.250

750

XIII

13

BMKB

95.000

28.000

– 67.000

65.000

29.000

– 36.000

XIII

13

GO

13.000

14.248

1.248

13.000

13.000

0

XIII

13

Groeifinancieringsfaciliteit

9.281

8.000

– 1.281

9.343

8.000

– 1.343

XIII

13

Scheepsnieuwbouw garantieregeling

9.637

10.000

363

9.668

10.000

332

XIII

16

Garantie voor investeringen & werkkapitaal landbouwondernemingen

11.200

512

– 10.688

13.000

500

– 12.500

XV

2

startende ondernemers

950

 

– 950

750

 

– 750

XVII

45

Garanties IS-NIO

1.500

 

– 1.500

1.000

 

– 1.000

                 
   

Totaal

248.013

363.360

115.347

222.106

317.728

95.622

Achterborgstellingen

Naast het risico uit garantieregelingen wordt het Rijk ook indirect blootgesteld aan risico’s uit achterborgstellingen. In dit geval wordt de daadwerkelijke garantieverplichting niet afgegeven door het Rijk, maar door een daarvoor aangewezen tussenpersoon, bijvoorbeeld een stichting. Het Rijk zal pas worden aangesproken wanneer de tussenpersoon niet aan haar verplichtingen kan voldoen. In de begroting van het betreffende vakdepartement worden dergelijke achterborgstellingen niet als verplichting opgenomen (zolang er geen schade ontstaat vanuit de achterborgstelling). De achterborgstellingen zijn opgenomen in tabel 8.3. De achterborgstellingen komen overeen met de cijfers uit goedgekeurde jaarverslagen van de betreffende tussenpersoon.

Het risico uit de achterborgstellingen (in tabel 8.3) is niet één op één te vergelijken is met het risico uit de garantieregelingen (in tabel 8.1). Bij achterborgstellingen wordt deze soms gedeeld met gemeenten. Zo worden de verplichtingen die het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW) voor 1 januari 2011 is aangegaan voor 50 procent gedekt door de gemeenten en voor 50 procent door de rijksoverheid. Verplichtingen aangegaan na deze datum worden volledig door de rijksoverheid gedekt. Bij het WSW wordt de gehele positie gedeeld met gemeenten.

Daarnaast gelden per achterborgstelling verschillende regelingen om eventuele schade te dekken. Bij het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) dient eerst het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) sanering- en projectsteun te verlenen om een aanspraak op het WSW te voorkomen. Hierna moet het WSW zijn bufferkapitaal aanspreken. Indien dit niet voldoende is, worden de obligo’s van de deelnemende woningcorporaties aangesproken. Een obligo is een voorwaardelijke verplichting van de deelnemer om aan het fonds een bepaald bedrag over te maken. Pas daarna wordt een beroep gedaan op de achterborg van de rijksoverheid.

De Stichting Waarborgfonds Zorg (WFZ) kent een soortgelijke regeling. Ook hier wordt eerst het bufferkapitaal aangesproken om schade te dekken. Daarna moeten de zorginstellingen met een door het WFZ geborgde lening een percentage (maximaal 3 procent van de uitstaande garanties van de deelnemende zorginstelling) van het leningenbedrag afdragen (obligo). Mocht dit onvoldoende zijn om de verplichtingen van het WFZ na te komen, dan kan het WFZ een beroep doen op de rijksoverheid.

Bij het WEW geldt geen obligoverplichting. Hier dient het huis als onderpand, waardoor de schade zich beperkt tot eventuele restschulden na gedwongen verkoop. In 2012 waren er ruim 3.000 gedwongen verkopen waarop het gemiddelde verlies 34.323 euro bedroeg. Het WEW teert bij verlies direct in op het bufferkapitaal.

Voor precieze details over garantieregelingen en achterborgstellingen wordt verwezen naar de begrotingen en jaarverslagen van de betreffende vakdepartementen (in de tabellen is aangegeven op welke begroting en op welk begrotingsartikel de verschillende regelingen zijn opgenomen).

Tabel 8.3 Achterborgstellingen (in miljoenen euro)
 

2008

2009

2010

2011

2012

Totaal Achterborgstellingen

177.657,5

192.739,9

220.163,0

231.192,6

250.360,5

waarvan:

         
 

Stichting Waarborgfonds Zorg (WFZ)

7.702,5

8.060,9

8.441,0

8.671,7

8.915,2

 

Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)

71.700,0

75.800,0

85.300,0

86.314,1

87.364,3

 

Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW)

98.255,0

108.879,0

126.422,0

136.206,8

154.081,0

             

Bufferkapitaal

1.156,6

1.277,2

1.336,0

1.456,0

1.520,5

waarvan:

         
 

Stichting Waarborgfonds Zorg (WFZ)

175,6

191,2

211,0

230,0

245,0

 

Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)

452,0

476,0

482,0

497,0

489,5

 

Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW)

529,0

610,0

643,0

729,0

786,0

             

Obligo

2.991,1

3.160,4

3.453,0

3.460,2

3.568,0

waarvan:

         
 

Stichting Waarborgfonds Zorg (WFZ)

231,1

242,1

253,0

260,2

268,0

 

Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)

2.760,0

2.918,3

3.200,0

3.200,0

3.300,0

9 Normeringssystematiek gemeente- en provinciefonds

Berekening accres

Gemeenten en provincies beschikken over verschillende inkomstenbronnen om de uitgaven voor hun taken te financieren. Eén van de belangrijkste inkomstenbronnen voor decentrale overheden is de algemene uitkering uit het gemeente- en provinciefonds. De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van het gemeente- en provinciefonds wordt sinds 1995 bepaald door de normeringssystematiek, waarbij de fondsen gekoppeld zijn aan de ontwikkeling van de uitgaven van het Rijk, de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. Beleidsintensiveringen, ombuigingen, mee- en tegenvallers en nominale ontwikkelingen op de Rijksbegroting hebben direct invloed op de omvang van de fondsen («samen de trap op, samen de trap af»). De jaarlijkse toe- en afname van het gemeente- en provinciefonds die voortvloeit uit de koppeling aan de rijksuitgaven, wordt het accres genoemd.

Tabellen 9.1–9.3 geven weer hoe de ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven uiteindelijk resulteert in het accres. Bij de bepaling van de omvang van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (ngru) vormen de netto rijksuitgaven het startpunt. Op de netto uitgaven (A) worden correcties (B) doorgevoerd voor verschillende posten. Het saldo geeft de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, de basis voor de accresberekening (C).

Tabel 9.1 Ontwikkeling van netto gecorrigeerde rijksuitgaven: van begroting naar accres %
 

2013

2014

2015

2016

2017

1 De Koning

40

40

40

40

40

2A Staten-Generaal

137

133

131

130

133

2B Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

114

110

106

104

102

3 Algemene Zaken

55

54

57

56

56

4 Koninkrijksrelaties

98

86

83

82

76

5 Buitenlandse Zaken

8.365

8.305

8.595

8.738

8.922

6 Justitie

10.864

10.455

10.143

9.893

9.556

7 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

549

488

472

446

406

8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

31.959

32.113

31.613

31.386

31.343

9A Nationale Schuld (Transactiebasis)

22

26

19

19

19

9B Financiën

1.784

2.067

5.008

4.827

4.594

10 Defensie

7.332

7.171

7.073

7.080

7.088

12 Infrastructuur en Milieu

9.872

10.237

9.190

9.236

9.644

13 Economische Zaken

4.792

4.719

4.557

4.682

4.705

15 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

20.797

21.959

21.435

20.966

20.757

16 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

4.434

4.405

3.975

3.815

3.740

17 Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

2.883

2.727

2.671

2.909

2.737

18 Wonen en Rijksdienst

2.537

2.782

2.854

3.062

3.248

50 Gemeentefonds

17.836

18.381

16.813

16.689

16.603

51 Provinciefonds

1.530

1.172

909

880

883

Aanvullende posten

– 704

1.666

4.279

6.308

8.031

(A) Totaal netto uitgaven

125.296

129.095

130.023

131.345

132.683

           

(B) Totaal correcties

– 36.646

– 36.684

– 38.480

– 39.515

– 40.126

           

(C)Totaal NGRU (=A+B)

88.650

92.411

91.542

91.830

92.557

           

Accres (%) = (Ct – Ct-1)/Ct-1)

– 0,93%1

4,24%

– 0,94%

0,31%

0,79%

X Noot
1

Voor de bepaling van het accres 2013 is gerekend met een ngru 2012 ter grootte van 89.479 miljoen euro. Zie voor de onderbouwing van de ngru 2012 het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2012.

De correcties op de netto rijksuitgaven (tabel 9.2) kunnen in drie categorieën ingedeeld worden.

  • 1. Uitgaven die wel relevant zijn voor de uitgavenkaders, maar niet voor de basis van de accresberekening, de ngru. Het gaat om uitgaven die relatief gevoelig zijn voor macro-economische ontwikkelingen en waarop het Rijk geen invloed heeft, bijvoorbeeld de afdrachten aan de EU. Door de rijksuitgaven voor deze uitgavenposten te corrigeren, wordt de accresraming minder afhankelijk van macro-economische ontwikkelingen, wat de stabiliteit van de accresontwikkeling ten goede komt.

  • 2. Uitgaven die niet relevant zijn voor het uitgavenkader, maar wel voor de ngru, bijvoorbeeld studieleningen.

  • 3. Financieringsverschuivingen. Financieringsverschuivingen zijn verschuivingen van geldstromen binnen het Rijk die niet tot meer of minder bestedingsruimte van het Rijk leiden, maar in de normeringssystematiek wel effect hebben op het accres doordat het schuiven zijn tussen ngru-relevante uitgaven en niet-ngru-relevante uitgaven. De rijksuitgaven worden voor deze posten gecorrigeerd omdat per saldo geen sprake is van meer of minder uitgaven, er is alleen sprake van een andere financieringsbron. Het gaat bij deze correcties bijvoorbeeld om overhevelingen van departementale begrotingen naar het gemeente- en provinciefonds en financieringsverschuivingen tussen het Rijk en de sociale zekerheidsfondsen.

Tabel 9.2 Correcties netto rijksuitgaven (in miljoenen euro)
 

2013

2014

2015

2016

2017

Correcties wel relevant voor uitgavenkader, niet voor accres

         

EU-afdrachten (inclusief landbouwheffingen)

– 7.306

– 7.204

– 7.489

– 7.729

– 7.911

HGIS

– 4.871

– 4.373

– 4.567

– 4.672

– 4.380

WWB

– 5.667

– 6.227

– 6.126

– 6.531

– 6.868

GF/PF

– 17.818

– 17.939

– 16.487

– 16.536

– 16.584

WMO en opleidingsfonds

– 2.175

– 2.221

– 2.239

– 2.188

– 2.480

BCF

0

0

– 3.001

– 3.010

– 3.034

Studieleningen en radiofrequenties

1.386

1.453

1.359

948

913

Overboekingen 50/51 en RBG-eng

1.107

882

766

605

604

Overige financieringsverschuivingen

– 1.301

– 1.054

– 696

– 401

– 387

 

– 36.646

– 36.684

– 38.480

– 39.515

– 40.126

Tabel 9.3 Berekening accres
 

2013

2014

2015

2016

2017

1. Accres % (nominaal)

– 0,93%

4,24%

– 0,94%

0,31%

0,79%

2. Grondslag normeringssystematiek

18.676

17.819

17.939

16.487

16.536

3. Accres (= 1 * 2)

– 173

756

– 169

52

131

wv. Gemeentefonds

– 157

691

– 158

49

124

wv. Provinciefonds

– 16

65

– 11

3

7

           

4. Accres cumulatief

– 173

583

414

466

597

Toelichting accresontwikkeling 2013–2017

Tabel 9.4 Aansluiting accres stand Startnota naar stand Miljoenennota 2014
 

2013

2014

2015

2016

2017

Accrespercentage Startnota

0,11%

4,83%

0,37%

0,94%

0,91%

Accres (jaarlijkse tranches) stand Startnota

19

855

67

187

184

Accres cumulatief stand Startnota (A)

19

874

941

1.128

1.312

           

Accresmutatie tranches

– 192

– 99

– 236

– 135

– 53

Accresmutatie cumulatief (B)

– 192

– 291

– 527

– 662

– 715

           

Accres (jaarlijkse tranches) stand Miljoenennota 2014

– 173

756

– 169

52

131

Accres cumulatief stand Miljoenennota 2014 (A+B)

– 173

583

414

466

597

Accrespercentage stand Miljoenennota 2014

– 0,93%

4,24%

– 0,94%

0,31%

0,79%

Het kabinet blijft ook voor 2014 inzetten op een verbetering van de overheidsfinanciën. Het kabinet heeft daarom besloten tot een pakket aanvullende besparingen van 6 miljard euro in 2014 en verder. Dit aanvullend beleidspakket werkt op onderdelen door op het accres voor het gemeente- en provinciefonds.

Accres 2013

Het accres 2013 is ten opzichte van de Startnota neerwaarts bijgesteld, onder andere als gevolg van het inhouden van de prijsbijstelling 2013 en een lagere dan verwachte loon- en prijsontwikkeling.

De volgende maatregelen uit het aanvullend beleidspakket hebben effect op het accres in 2014 en verder:

Accres 2014

  • In 2014 wordt de loonbijstelling voor kabinets- en onderwijssectoren (excl. zorg) voor zover het contractloonontwikkeling betreft ingehouden. Dit leidt tot een besparing van 750 miljoen euro op de rijksbegroting. Het accreseffect van deze maatregel bedraagt ongeveer – 150 miljoen euro, 20 procent van 750 miljoen euro.

  • De departementale begrotingen dragen 156 miljoen euro bij in het aanvullende beleidspakket. Dit leidt tot een accreseffect van circa – 30 miljoen euro.

  • De eerder ingeboekte bezuiniging van 111 miljoen euro op de huurtoeslag wordt teruggedraaid. Dit leidt tot een positief accreseffect van 22 miljoen euro.

  • Het energieakkoord leidt tot een aantal uitgavenstijgingen, in 2014 gaat het om 40 miljoen euro. Dit leidt tot een positief accreseffect van 8 miljoen euro.

Accres 2015

Het kabinet gaat de huidige toeslagen stroomlijnen en vereenvoudigen door de invoering van de huishoudentoeslag. De huishoudentoeslag wordt gefaseerd ingevoerd. In 2015 wordt de MKOB (mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen) afgeschaft. In dat jaar wordt een ouderencomponent voor huishoudentoeslag geïntroduceerd waarin het budget van de fiscale ouderenkortingen wordt opgenomen. Het afschaffen van de MKOB (circa – 1 miljard euro) en de introductie van de kop op de zorgtoeslag voor ouderen (circa + 0,25 miljard euro) leidt per saldo tot een mutatie in het accres van 2015 van ongeveer – 150 miljoen euro.

Accres 2017

In het energieakkoord is afgesproken dat de doelstelling duurzame energie van 16 procent niet in 2020 maar in 2023 zal worden gerealiseerd. Dit leidt ertoe dat de SDE+-uitgaven vanaf 2017 lager zijn dan geraamd. In 2017 gaat het om een bedrag van 200 miljoen euro, oplopend naar 600 miljoen euro structureel. Dit leidt tot een accreseffect van – 40 miljoen euro in 2017, oplopend naar – 120 miljoen euro structureel.

Overig

Naast bovenstaande maatregelen, is in het aanvullend beleidspakket sprake van aanpassingen van kasritmes van enkele intensiveringen uit het regeerakkoord, die effect hebben op het accres in de verschillende jaren. In de jaren 2014 en 2015 is sprake van een negatief effect op het accres van in totaal ruim 30 miljoen euro. In de jaren 2016 en 2017 is sprake van een positief effect op het accres van eenzelfde omvang.

Naast het aanvullende beleidspakket zijn er, zoals gebruikelijk, nog enkele macro-economische ontwikkelingen van invloed op de accresraming. De voor de rijksuitgaven relevante loon- en prijsontwikkeling zijn lager dan verwacht. Dit leidt tot lagere reserveringen voor loon- en prijsbijstelling en daarmee tot een lager accres. Daarnaast is er sprake van hogere verwachte dividenden uit staatsdeelnemingen, met name bij DNB. Ook dit heeft een drukkend effect op het accres.


X Noot
1

De belasting en premie volksverzekeringen op EMU-basis zijn voor de meeste ontvangstensoorten gelijk aan de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis. Dit betekent dat de ontvangsten op EMU-basis voor een bepaald jaar worden bepaald door de kasontvangsten van februari van dat jaar tot en met januari van het daaropvolgende jaar. Op deze wijze wordt zo goed mogelijk de opbrengst benaderd die samenhangt met de economische transacties uit het lopende jaar. Alleen de successierechten, de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting en de inkomensheffing zijn hiervan uitgezonderd. Voor deze belastingsoorten geldt dat EMU-basis gelijk is aan kasbasis, omdat voor deze belastingsoorten geldt dat de 1-maands verschoven ontvangsten op kasbasis geen betere aansluiting vormt met de onderliggende economische transacties.

X Noot
2

De loonheffing is een voorheffing van de inkomensheffing, particulieren dragen maandelijks loonbelasting af op basis van hun inkomen uit arbeid. Op basis van de belastingaangifte na afloop van het jaar wordt bepaald hoeveel belasting in totaal verschuldigd is. Bij de inkomensheffing voor particulieren hebben de ontvangsten dan ook betrekking op bijtel- en aftrekposten en heffingskortingen die niet via de loonheffing zijn verrekend. Bij de zelfstandigen wordt de ontwikkeling van de inkomensheffing daarnaast ook bepaald door de winstontwikkeling.

X Noot
3

Kamerstuk II, 33 400, nr. 18.

X Noot
4

Kamerstuk II, 33 400, nr. 18.

X Noot
5

Het betreft volgende onderzoeken: (i) De evaluatie van NWO. Deze wordt binnenkort afgerond, waarna een beleidsreactie zal worden opgesteld. NWO heeft een belangrijke rol in het stelsel. Met deze evaluatie wordt dus al een deel van het stelsel geëvalueerd. Dit is een belangrijke bron voor de werkgroep; (iii) Ook de evaluatie van Rathenau is inmiddels afgerond; (iv) De evaluatie KNAW gaat binnenkort van start; (v) Voor wat betreft de prestatieafspraken met de instellingen is een evaluatie voorzien in 2015/2016; (vi) In 2014 komt een vervolg op het witte vlekkenadvies; (vii) Op initiatief van OCW heeft CPB een kennisunit «onderzoek en wetenschapsbeleid» opgericht om kennis op te bouwen over wetenschapsbeleid. De eerste resultaten komen dit jaar beschikbaar; (viii) De KNAW heeft onlangs een commissie «waarde van wetenschap» ingesteld. De eerste resultaten komen dit jaar beschikbaar; en, (ix) In maart 2012 is het IBO-rapport naar universitair medische centra verschenen.

X Noot
6

De lasten zijn te verdelen naar verdragsgerechtigden (via CVZ) en ingezetenen in Nederland die in het buitenland verzekerd zijn. De verdragsgerechtigden zijn mensen die buiten Nederland wonen en niet aan Nederlandse sociale verzekeringswetgeving zijn onderworpen, maar op grond van een EG-verordening of door een Nederland gesloten verdrag inzake sociale zekerheid in hun woonland toch recht hebben op geneeskundige zorg ten laste van het Zorgverzekeringsfonds. Tegenover het recht op zorg staat de verplichting voor verdragsgerechtigden om een bijdrage aan het CVZ te betalen. Daarnaast worden baten ontvangen voor de internationale verdragen, die in mindering op de lasten gebracht mogen worden. Dit zijn kosten van medische zorg van personen die verzekerd zijn in het buitenland en langdurig (ingezetenen van Nederland) of kortdurend verblijven in Nederland. Deze worden doorberekend aan de internationale verdragspartners.

X Noot
7

In de begroting 2013 was een beleidsdoorlichting over artikel 16 «Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens» gepland. Deze geplande beleidsdoorlichting wordt opgenomen in dit IBO en wordt niet apart uitgevoerd. Artikel 16 bevat de volgende subartikelen: (1) versterking concurrentiekracht en verduurzaming agroketens en visserij; (2) borgen voedselveiligheid en kwaliteit; (3) plant en diergezondheid; (4) kennisontwikkeling en innovatie ten behoeve van de het groene domein; en (5) borgen voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid.

X Noot
8

De analyse van dit IBO zal voldoen aan de kwaliteitscriteria en beantwoorden de vragen zoals gesteld in Artikel 3 «De beleidsdoorlichting» van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek. Additionele informatie die benodigd is voor de beantwoording van deze vragen kunnen worden opgenomen in een bijlage van het IBO.

X Noot
9

Zie verslag van de Eurogroep van 26 november, d.d. 28 november 2012, met kenmerk Tweede Kamer 21 501-07, nr. 972 en verslag van de Ecofin Raad en Eurogroep van 12 en 13 december 2012, d.d. 20 december 2012, met kenmerk Tweede Kamer 21 501-07 nr. 981.

Naar boven