33 716 Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen)

A GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET

11 maart 2014

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de kindregelingen te hervormen en te versoberen teneinde het stelsel te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardste nodig is;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ARTIKEL 01 AANPASSINGSWET ALGEMENE WET INKOMENSAFHANKELIJKE REGELINGEN

In hoofdstuk 2, artikel I, elfde lid, van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt «indien hij in een berekeningsjaar recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting als bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: indien hij in een berekeningsjaar voorafgaand aan het berekeningsjaar 2015 recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals dat luidde op 31 december 2014, of in een berekeningsjaar vanaf het berekeningsjaar 2015 recht heeft op de verhoging van het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget,.

ARTIKEL I ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

  • 1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:

    • a. tot zijn huishouden behoort, of

    • b. door hem wordt onderhouden.

  • 2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:

    • a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;

    • b. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichting is vrijgesteld;

    • c. het kind een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald; of

    • d. het kind een school of instelling als bedoeld in onderdeel b heeft afgerond op vergelijkbare wijze als bedoeld in onderdeel c.

  • 3. Het niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, blijkt uit een daartoe strekkende mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het kind woont.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede en derde lid.

  • 5. Onverminderd het tweede lid heeft de verzekerde slechts recht op kinderbijslag voor een kind van 16 of 17 jaar indien het inkomen van dat kind niet meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het inkomen van het kind.

  • 6. Het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, wordt verdubbeld indien de verzekerde per kalenderkwartaal een bijdrage levert aan het onderhoud van het kind die meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en het kind, bedoeld in het eerste lid, niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort:

    • a. in verband met ziekte of gebreken van het kind; of

    • b. in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding aan een school of instelling in de zin van artikel 1, onder b of c, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind staat ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs, genoemd in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 waar het kind overeenkomstig artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 staat ingeschreven of in verband met het volgen van onderwijs aan een vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland waar het kind staat ingeschreven, waarbij:

      • 1°. de verzekerde aantoont dat het kind een bij ministeriële regeling te bepalen beroepsopleiding volgt of als toptalent op het gebied van dans en muziek dan wel als topsporter op tenminste toptalentniveau een bij ministeriële regeling te bepalen school bezoekt voor het volgen van voortgezet onderwijs waardoor de afstand tussen het woonadres van de verzekerde of het woonadres van de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde en de dichtstbijzijnde instelling of school waar de beroepsopleiding of het voortgezet onderwijs wordt aangeboden meer bedraagt dan een bij ministeriële regeling te bepalen aantal kilometers; of

      • 2°. de verzekerde een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen beroep uitoefent; of

      • 3°. de verzekerde of de ander tot wiens huishouden het kind laatstelijk behoorde in een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van Nederland woont, of de verzekerde aantoont dat hij of die ander in een gebied buiten Nederland woont waarbij niet verwacht kan worden dat het kind op basis van openbaar of eigen vervoer dagelijks heen en weer reist tussen school en het adres van de verzekerde of die ander; of

      • 4°. het het kind betreft van de verzekerde, bedoeld in artikel 7b, vierde lid, onderdelen a en b.

  • 7. Indien de beroepsopleiding of de school, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, niet langer is opgenomen in de ministeriële regeling, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, dan wel indien gedurende de beroepsopleiding of het voortgezet onderwijs, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, een gelijke opleiding of school in die ministeriële regeling wordt opgenomen die valt binnen de afstand, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, blijft de verdubbeling van de kinderbijslag, bedoeld in het zesde lid, van toepassing tot de dag waarop het kind de opleiding of het onderwijs, bedoeld in het zesde lid, onderdeel b, onder 1°, niet langer volgt.

  • 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.

  • 9. Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht het onderwijs of de beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:

    • a. het onderwijs of de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de school of instelling vastgestelde vakantie, dan wel

    • b. het onderwijs of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen, dat kort voor het begin van de laatste door de Minister van Cultuur, Onderwijs en Wetenschap, de school of instelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende schooljaar wordt afgelegd.

B

Na artikel 7 wordt, onder vernummering van artikel 7a tot artikel 7aa, een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat ouder is dan drie jaar, maar dat nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste lid, indien het kind is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.

  • 2. Indien een verzekerde over een kalenderjaar recht heeft gehad op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag op grond van het eerste lid, en

    • a. met betrekking tot dat kalenderjaar geen partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001; of

    • b. met betrekking tot dat kalenderjaar een partner heeft als bedoeld in artikel 1.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de verzekerde of diens partner in dat kalenderjaar belastbare winst uit een of meer ondernemingen als bedoeld in artikel 3.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, belastbaar loon als bedoeld in artikel 3.80 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of belastbaar resultaat uit een of meer werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft genoten dat niet meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 8.14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    heeft de verzekerde recht op een extra bedrag aan kinderbijslag over dat kalenderjaar ten bedrage van € 1.460.

  • 3. Indien een verzekerde of diens partner voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, en recht heeft op meer dan eenmaal de verdubbeling van de kinderbijslag, bedoeld in het eerste lid, heeft hij dan wel zijn partner recht op ten hoogste eenmaal het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

C

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is dan wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 7c.

  • 2. Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is voor het recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind van 16 of 17 jaar het inkomen van dat kind, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, over dat gehele kalenderkwartaal bepalend.

D

[Vervallen]

E

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. De bedragen, genoemd in de artikelen 7a, tweede lid, en 12, eerste lid, worden al naar gelang de ontwikkeling van het algemene prijsniveau verhoogd of verlaagd.

  • 2. Het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, wordt bij ministeriële regeling telkens herzien met ingang van 1 januari. Bij een herziening met ingang van 1 januari wordt dit bedrag verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage, als waarmede de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande, naar boven of naar beneden afwijkt van de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd. In afwijking van de eerste zin blijft herziening per 1 januari achterwege, indien de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande geen afwijking vertoont ten opzichte van de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd.

  • 3. Het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, wordt bij ministeriële regeling telkens herzien met ingang van 1 januari en 1 juli. Bij een herziening met ingang van 1 januari onderscheidenlijk 1 juli wordt dit bedrag verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage, als waarmede de consumentenprijsindex over de maand oktober daaraan voorafgaande onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande, naar boven of naar beneden afwijkt van de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd. In afwijking van de eerste zin blijft herziening per 1 januari onderscheidenlijk per 1 juli achterwege, indien de consumentenprijsindex over de maand oktober onderscheidenlijk over de maand april daaraan voorafgaande geen afwijking vertoont ten opzichte van de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd.

  • 4. Het overeenkomstig het tweede lid en derde lid herziene bedrag treedt in de plaats van het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede, respectievelijk artikel 12, eerste lid.

  • 5. Indien daartoe naar Ons oordeel een bijzondere aanleiding bestaat, kan het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, of artikel 12, eerste lid, bij algemene maatregel van bestuur met ingang van een bij die algemene maatregel van bestuur aan te geven datum worden verhoogd. De op grond van de vorige zin verhoogde bedragen treden in de plaats van de bedragen, genoemd in artikel 7a, tweede lid, respectievelijk artikel 12, eerste lid.

  • 6. Indien een verhoging als bedoeld in het vijfde lid samenvalt met een herziening als bedoeld in het tweede lid of het derde lid, wordt het bedrag voorafgaande aan de verhoging herzien en geschiedt de herziening, in afwijking van het tweede lid en derde lid, bij de in het vijfde lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

  • 7. Hetgeen onder consumentenprijsindex als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verstaan, wordt nader bij algemene maatregel van bestuur geregeld.

  • 8. Indien het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, wordt gewijzigd, worden de uit de toepassing van artikel 12, derde lid, met betrekking tot dat bedrag voortvloeiende bedragen door Onze Minister bekendgemaakt in de Staatscourant.

  • 9. Een herziening van de kinderbijslag op grond van dit artikel vindt plaats zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld.

  • 10. De Sociale verzekeringsbank betaalt de herziene kinderbijslag, bedoeld in het negende lid, bij de eerstvolgende betaling van de kinderbijslag nadat de herziening, bedoeld in het tweede dan wel derde lid, heeft plaatsgevonden.

F

Artikel 13a komt te luiden:

Artikel 13a

  • 1. In afwijking van artikel 13, tweede lid, wordt het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, met ingang van 1 januari 2015, niet herzien.

  • 2. Voor de herziening van het bedrag, genoemd in artikel 7a, tweede lid, met ingang van 1 januari 2016, wordt voor de toepassing van artikel 13, tweede lid, onder «de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd» verstaan: de consumentenprijsindex over de maand oktober 2014.

  • 3. In afwijking van artikel 13, derde lid, wordt het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, met ingang van 1 juli 2014, 1 januari 2015 en 1 juli 2015, niet herzien.

  • 4. Voor de herziening van het bedrag, genoemd in artikel 12, eerste lid, met ingang van 1 januari 2016, wordt voor de toepassing van artikel 13, derde lid, onder «de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd» verstaan: de consumentenprijsindex over de maand april 2015.

  • 5. Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli 2016.

G

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: De aanvraag om het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, wordt ingediend voor 1 december van het kalenderjaar na het kalenderjaar waarover recht op het extra bedrag aan kinderbijslag bestaat.

2. Aan het tweede lid wordt toegevoegd: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het recht op kinderbijslag kan niet vroeger ingaan dan een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag werd ingediend. Het recht op kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, kan niet vroeger ingaan dan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welk de aanvraag om kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, werd ingediend. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd in bijzondere gevallen af te wijken van het in dit lid bepaalde.

H

In artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 7, derde lid» vervangen door: artikel 7, zesde lid.

Ha

Artikel 18, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De Sociale verzekeringsbank betaalt de kinderbijslag en het extra bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarover recht op kinderbijslag bestaat, respectievelijk binnen drie maanden na indiening van de aanvraag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, tweede zin.

I

Artikel 41a komt te luiden:

Artikel 41a

  • 1. Artikel 7, derde lid, onderdeel a, onder 1°, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet hervorming kindregelingen, blijft tot en met 30 september 2015 van toepassing op het kind dat voor de dag van inwerkingtreding van het in artikel I, onderdeel A, van de Wet hervorming kindregelingen opgenomen artikel 7, zesde lid, voor twee kinderen werd geteld.

  • 2. Artikel 7, derde lid, onderdeel a, onder 2°, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet hervorming kindregelingen, blijft van toepassing tot en met 31 december 2014.

  • 3. Artikel 7, derde lid, onderdeel b, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet hervorming kindregelingen blijft van toepassing op het kind dat voor de dag van inwerkingtreding van het in artikel I, onderdeel A, van de Wet hervorming kindregelingen opgenomen artikel 7, zesde lid, voor twee kinderen werd geteld.

  • 4. Dit artikel vervalt twee jaar na zijn inwerkingtreding.

J

Artikel 41b vervalt.

K

Indien het bij koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met een andere vormgeving van de exportbeperking in de Algemene Kinderbijslagwet en het regelen van overgangsrecht voor de situatie van opzegging of wijziging van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie (Kamerstukken 33 162) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel B, van die wet later in werking treedt dan artikel I, onderdeel J, van deze wet, komt artikel I, onderdeel B, van die wet te luiden:

B

Na artikel 41a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 41b

  • 1. Op de persoon die op grond van een verdrag, de voorlopige toepassing van een verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen situatie in afwijking van artikel 7b recht heeft op kinderbijslag en wiens recht op kinderbijslag uitsluitend zou eindigen als gevolg van de opzegging of wijziging van dat verdrag, de beëindiging van de voorlopige toepassing van dat verdrag dan wel de beëindiging van een daarmee gelijk te stellen situatie, blijft artikel 7b gedurende de eerste twee kalenderkwartalen vanaf de buitenwerkingtreding van het verdrag, de inwerkingtreding van de desbetreffende wijziging respectievelijk de beëindiging van de voorlopige toepassing of de beëindiging van de daarmee gelijk te stellen situatie buiten toepassing.

  • 2. Het eerste lid blijft van toepassing zolang het kind op de eerste dag van de in dat lid bedoelde kalenderkwartalen woont in hetzelfde land als waar hij op de eerste dag van het daaraan voorafgaande kalenderkwartaal woonde en de verzekerde blijft voldoen aan de overige voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.

  • 3. Onze Minister deelt mede ten aanzien van welk land, met inbegrip van de dag waarop, een verdrag als bedoeld in het eerste lid zodanig is gewijzigd dat niet langer in afwijking van artikel 7b recht op kinderbijslag kan bestaan, een verdrag als bedoeld in het eerste lid buitenwerking is getreden als gevolg van opzegging dan wel de voorlopige toepassing van een verdrag of een daarmee gelijk te stellen situatie als bedoeld in het eerste lid is beëindigd.

ARTIKEL II ALGEMENE NABESTAANDENWET

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, aanhef, wordt «aan de gewezen echtgenoot» vervangen door: aan de gewezen echtgenoot of aan een of meer van zijn kinderen.

B

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: behoudens het tweede lid,.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot tweede, derde en vierde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste, tweede of derde lid» vervangen door: het eerste of tweede lid.

4. In het vierde lid (nieuw) wordt «aan de nabestaande verschuldigde uitkering tot levensonderhoud van de nabestaande» vervangen door: aan de nabestaande verschuldigde uitkering tot levensonderhoud van de nabestaande of een of meer van zijn kinderen.

Ba

Aan artikel 26 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, blijkt uit een daartoe strekkende mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het kind woont.

C

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: bedoeld in artikel 17, eerste lid,.

2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «het derde lid» vervangen door: het tweede lid.

D

In artikel 32, eerste lid, wordt «artikel 17, derde, vierde of vijfde lid» vervangen door: artikel 17, tweede, derde of vierde lid.

E

In artikel 67, negende lid, wordt «de artikelen 17, derde lid» vervangen door: de artikelen 17, tweede lid.

ARTIKEL III ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9, eerste en vijfde lid, vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.

B

In de artikelen 9a, derde lid, onderdelen a en b, 17, vierde lid en 50, onderdeel a, vervalt: of c.

C

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b.

2. In het tweede lid wordt «onderdeel c» telkens vervangen door: onderdeel b.

ARTIKEL IV TOESLAGENWET

De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel f, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder 1° wordt «artikel 2, eerste of tweede lid» vervangen door: artikel 2, eerste lid.

2. Onder 2° wordt «artikel 2, derde lid» vervangen door: artikel 2, tweede lid.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.

C

In artikel 4a, tweede lid, wordt «artikel 2, eerste, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 2, eerste of tweede lid.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt «derde lid» telkens vervangen door: tweede lid.

E

Artikel 8a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

2. In onderdeel b (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.

F

Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt: of derde.

2. In het tweede lid vervalt:, of derde lid.

G

In de artikelen 44*, tweede lid, en 44b, tweede lid, wordt «artikel 2, eerste, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 2, eerste of tweede lid.

ARTIKEL V WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel a vervalt: met of zonder kinderen;

b. onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b;

c. in onderdeel b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel a vervalt onder verlettering van de onderdelen b, c en d tot a, b en c;

b. in de onderdelen a (nieuw), b (nieuw) en c (nieuw) vervalt: zonder kinderen.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdelen a en b vervallen onder verlettering van onderdelen c en d tot a en b;

b. in de onderdelen a (nieuw) en b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.

4. In het tiende lid vervalt: en b.

5. In het elfde lid wordt «vierde lid, onderdeel c en d» vervangen door: vierde lid, onderdelen b en c.

B

In artikel 14, tweede en derde lid, vervalt: of vijfde lid, onderdeel a of b.

ARTIKEL VI WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b;

b. in onderdeel b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.

2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot b;

b. in onderdeel b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.

B

In artikel 14, tweede en derde lid, vervalt: of c.

ARTIKEL VII WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. drempelinkomen:

108% van het twaalfvoud van het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag per maand.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. [Vervallen]

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het kindgebonden budget bedraagt voor een berekeningsjaar:

    • a. indien de ouder aanspraak heeft voor één kind: € 1.032,–;

    • b. indien de ouder aanspraak heeft voor twee kinderen: € 1.823,–;

    • c. indien de ouder aanspraak heeft voor drie kinderen: € 2.006,–;

    • d. indien de ouder aanspraak heeft voor meer dan drie kinderen: € 2.006,–, verhoogd met zoveel maal € 106,– als het aantal kinderen meer bedraagt dan drie.

3. [Vervallen]

4. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Voor een kind dat 16 of 17 jaar is, bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt € 412.

5. Onder vernummering van het zesde tot en met het elfde lid tot zevende tot en met twaalfde lid, wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. De ouder die geen partner heeft, heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget van € 2.800,–.

6. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 7. Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van meer dan het drempelinkomen wordt de som van de bedragen waarop recht bestaat op grond van het tweede, vierde, vijfde en zesde lid verminderd met 7,6% van het verschil tussen het gezamenlijk toetsingsinkomen en het drempelinkomen.

7. In het elfde lid (nieuw) en twaalfde lid (nieuw) wordt «en zesde lid» vervangen door:, zesde en zevende lid.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «2, tweede, vierde en vijfde lid,» vervangen door «2, tweede, vierde, vijfde en zesde lid,» en wordt «artikel 2, zesde lid» vervangen door «artikel 2, zevende lid».

Ca

In artikel 6a wordt «artikel 7a» vervangen door: artikel 7aa.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt «2015» telkens vervangen door: 2014.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij het begin van het jaar 2015 worden de bedragen, genoemd in artikel 2, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, en het bedrag van het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, zevende lid, voor het berekeningsjaar 2015 niet gewijzigd overeenkomstig artikel 3, eerste lid.

ARTIKEL VIIa WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING JONGGEHANDICAPTEN

In de artikelen 1:4, eerste lid, onderdeel d, en 2:43, eerste lid, onderdeel d, van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt «of onderdeel c» vervangen door: of onderdeel b.

ARTIKEL VIII WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in de aanhef vervalt: zonder ten laste komende kinderen;

b. in onderdeel a wordt na «een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar» ingevoegd: met of zonder ten laste komende kinderen»;

c. in de onderdelen b en c wordt na «gehuwden» ingevoegd: zonder ten laste komende kinderen.

2. Het tweede lid, onderdeel a, vervalt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen a en b.

B

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na «alleenstaande» ingevoegd: of een alleenstaande ouder.

2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

C

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt na «alleenstaande» ingevoegd: of een alleenstaande ouder.

2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van de onderdelen c en d tot onderdelen b en c.

D

Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «artikel 20, tweede lid, onderdeel b» vervangen door «artikel 20, tweede lid, onderdeel a», wordt «onderdeel c» telkens vervangen door «onderdeel b» en wordt «onderdeel d» vervangen door «onderdeel c».

2. Het derde lid vervalt.

E

Artikel 53a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a,» en vervalt telkens «of b».

2. In het derde lid vervalt «of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a,», vervalt telkens «of b,», wordt «artikel 20, tweede lid, onderdeel b» vervangen door «artikel 20, tweede lid, onderdeel a» en wordt «onderdeel c» telkens vervangen door «onderdeel b».

HOOFDSTUK 2 MINISTERIE VAN FINANCIËN

ARTIKEL IX WET INKOMSTENBELASTING 2001

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt onderdeel c.

2. In het derde lid wordt «onderdelen c, d en e» vervangen door: onderdelen d en e.

B

Afdeling 6.4 vervalt.

C

In artikel 8.2 vervallen de onderdelen f en g.

D

In artikel 8.9, eerste lid, wordt «arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting en ouderschapsverlofkorting» vervangen door: arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting.

E

De artikelen 8.14b en 8.15 vervallen.

Ea

In artikel 8.18, eerste lid, vervalt: of onderdeel c.

F

In artikel 10.1 wordt «8.14a, 8.15, 8.16a» vervangen door: 8.14a, 8.16a.

ARTIKEL IXa WET OP DE LOONBELASTING 1964

In artikel 22c, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt: of onderdeel c.

ARTIKEL IXb WET OP HET CONSUMENTENKREDIET

In artikel 5, onderdeel a, onder 1°, van de Wet op het consumentenkrediet wordt «artikel 21, onderdeel c» vervangen door: artikel 21, onderdeel b.

HOOFDSTUK 3 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

ARTIKEL X WET STUDIEFINANCIERING 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, laatste zin, komt te luiden:

Indien het een ouder zonder partner betreft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de tweede volzin een vrije voet die naar de maatstaf van 2013 gelijk is aan € 22.407,00.

2. In het vijfde lid, onder b, wordt «de hoofdstukken 3 of 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten» vervangen door: hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

B

Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Ouder zonder partner

2. De zinsnede «Indien voor een ouder voor de inkomstenbelasting na het peiljaar – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting van toepassing wordt» wordt vervangen door: Indien het een ouder zonder partner betreft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

C

Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand en zijn uitgedrukt in euro’s, voor de Overzichten 1 en 2 naar de maatstaf van 1 september 2007, en voor Overzicht 3 naar de maatstaf van 1 september 2015:

2. De laatste rij in «Overzicht 2. Financieringsbronnen» vervalt.

3. Na Overzicht 2 wordt een overzicht ingevoegd, luidende:

Overzicht 3. Aanvullende financieringsbron
 

Hoger onderwijs

Beroepsonderwijs

Toeslag eenoudergezin

€ 247,12

€ 247,12

D

In artikel 6.10, tweede lid, onder b, wordt de zinsnede «een debiteur op wie de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is» vervangen door: een debiteur die ouder zonder partner is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

E

Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Draagkracht ouder zonder partner

2. De zinsnede «Indien voor de debiteur voor de inkomstenbelasting na het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld de alleenstaande-ouderkorting van toepassing wordt» wordt vervangen door: Indien het een debiteur betreft die ouder zonder partner is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.

F

Artikel 10a.8, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Op het toetsingsinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan het belastbare minimumloon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien de debiteur een ouder zonder partner is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, of voor zijn partner voor de inkomstenbelasting de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is. Indien voor de debiteur de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of de algemene heffingskorting van toepassing is, is de draagkrachtvrije voet 0%, onderscheidenlijk 50% van de voet die van toepassing zou zijn indien voor de debiteur – naast de algemene heffingskorting – voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing zou zijn.

G

In artikel 10a.9 wordt de zinsnede «Indien voor de debiteur voor de inkomstenbelasting na het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting, of voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing wordt» vervangen door: Indien het een debiteur betreft die ouder zonder partner is als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget of voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing wordt na het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.

ARTIKEL Xa WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

De Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepalingen van «beroepsonderwijs» en «deelnemer» vervallen.

2. In de begripsbepaling van «deelnemer vavo» wordt «in de artikelen 2.6, tweede lid, en 2.10» vervangen door: in artikel 2.10.

3. In de begripsbepaling van «leerling» wordt «, deelnemer of deelnemer vavo» vervangen door: of deelnemer vavo.

4. De begripsbepaling van «school» wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel d wordt aan het slot «of» toegevoegd;

b. onderdeel e vervalt;

c. onderdeel f wordt vernummerd tot onderdeel e.

5. De begripsbepaling van «TOS-ouder» komt te luiden:

TOS-ouder:

wettelijke vertegenwoordiger in het laatste kwartaal waarin de leerling nog 17 jaar was,.

6. In de begripsbepaling van «vavo» wordt «artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de WEB» vervangen door: artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

B

Artikel 1.3 komt te luiden:

Artikel 1.3. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag kan worden gedaan door een leerling of student.

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan welke voorwaarden een aanvraag moet voldoen. In ieder geval wordt daarbij bepaald dat de aanvrager in de zin van hoofdstuk 5 en zijn partner alsmede de TOS-ouder en zijn partner hun burgerservicenummer of onderwijsnummer verstrekken.

C

Artikel 1.8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c vervalt: met dien verstande dat het tweede lid niet van toepassing is op hoofdstuk 3 van deze wet,.

2. In onderdeel d vervalt: , met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op hoofdstuk 3 van deze wet.

D

In artikel 2.1, onderdeel c, wordt «de paragrafen 2.2 tot en met 2.4» vervangen door: de paragrafen 2.3 en 2.4.

E

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.

F

Paragraaf 2.2 vervalt.

G

In artikel 2.9 komen onderdelen b en c te luiden:

  • b. aan een op grond van artikel 56 van de WVO aangewezen school;

  • c. aan een school die is erkend op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen voor zover de gevolgde cursus onder de reikwijdte van die wet valt; of.

H

Artikel 2.13 komt te luiden:

Artikel 2.13. Voortgezet onderwijs en vavo

Voor tegemoetkoming ingevolge afdeling 5.2 kan een leerling in aanmerking komen indien hij is ingeschreven voor:

  • a. een opleiding of een gedeelte daarvan aan een school als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, en artikel 1.4a.1 van de WEB, voor zover het betreft een opleiding vavo,

  • b. een opleiding of een gedeelte daarvan aan een school als bedoeld in artikel 2.9, onderdelen a tot en met c, of

  • c. een cursus als bedoeld in artikel 2.9, onderdeel d, met dien verstande dat deze opleidingen of een gedeelte daarvan of die cursus die leiden tot het diploma:

    • 1°. voorbereidend wetenschappelijk onderwijs,

    • 2°. hoger algemeen voortgezet onderwijs, of

    • 3°. voortgezet middelbaar beroepsonderwijs voor zover het betreft de theoretische leerweg.

I

Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «hoofdstukken 3 en 4» vervangen door: hoofdstuk 4.

2. De zinsnede «de artikelen 2.5, 2.6, 2.9, onderdelen b en c, en 2.10» wordt vervangen door: de artikelen 2.9, onderdelen b en c, of 2.10.

J

In artikel 2.19, derde lid wordt: «als bedoeld in de artikelen 2.5, 2.6, eerste lid, 2.9, onderdeel d, of 2.10,» vervangen door: als bedoeld in artikel 2.9, onderdelen b tot en met d, of 2.10,.

K

Artikel 2.21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift wordt vervangen door: Geen aanspraak bij aanspraak WSF 2000.

2. Het eerste en derde lid vervallen.

3. De leden 2 en 4 worden vernummerd tot 1 en 2.

L

In artikel 2.23, tweede lid, wordt «hoofdstukken 3, 4 en 5» vervangen door: hoofdstukken 4 en 5.

M

Artikel 2.27 komt te luiden:

Artikel 2.27. Verdeling kortingsbedrag wegens telkinderen

Het kortingsbedrag, bedoeld in artikel 2.25, derde lid, wordt verdeeld over het aantal telkinderen. Onder telkind wordt verstaan: iedere aanvrager die een TOS-ouder heeft waarbij die TOS-ouder of diens partner tevens de TOS-ouder is van een andere leerling die voor het desbetreffende schooljaar aanspraak heeft op tegemoetkoming in de zin van hoofdstuk 4.

N

In artikel 2.28, eerste lid, wordt «de artikelen 3.8, 5.5 of 5.11» vervangen door: de artikelen 5.5 of 5.11.

O

Hoofdstuk 3 vervalt.

P

In artikel 5.7 wordt «de hoofdstukken 3, 4 of 10» vervangen door: de hoofdstukken 4 of 10.

Q

In artikel 7.1, tweede lid, onderdeel b, wordt «de artikelen 3.9, 3.10, tweede lid, onderdeel c, 5.9, 5.10 en 10.9, tweede tot en met vierde en zesde tot en met achtste lid,» vervangen door: de artikelen 5.9, 5.10 en 10.9, tweede tot en met vierde en zesde tot en met achtste lid,.

R

In artikel 9.4, eerste lid, wordt «de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4» vervangen door: de paragrafen 2.3 en 2.4.

S

In artikel 11.1, eerste en tweede lid, vervalt telkens: 3.5,.

ARTIKEL Xb WET KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN

In artikel 1.6, eerste lid, onderdeel j, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt «als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten» vervangen door: als bedoeld in paragraaf 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten.

ARTIKEL Xc SAMENLOOP VOORSTEL VAN WET SOCIAAL LEENSTELSEL MASTERFASE

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 juni 2013 ingediende voorstel van wet tot Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in de masterfase in het sociaal leenstelsel, het verlengen van de terugbetalingsperiode en het efficiënter maken van het stelsel van studiefinanciering (Wet sociaal leenstelsel masterfase) (Kamerstukken 33 680) tot wet is of wordt verheven en eerder in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel XX van deze wet, vervalt artikel XX van deze wet.

HOOFDSTUK 4 MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

ARTIKEL XI WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING

Artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 21, onderdeel c» vervangen door «artikel 21, onderdeel b», en wordt «artikel 22, onderdeel c en d» vervangen door «artikel 22, onderdeel b en c».

2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 21, onderdeel a en b» vervangen door «artikel 21, onderdeel a».

3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 22, onderdeel a en b» vervangen door «artikel 22, onderdeel a».

4. In het tweede lid, onderdeel c, wordt na «21 jaar» toegevoegd «met of zonder ten laste komende kinderen».

5. Het tweede lid, onderdeel d, vervalt.

6. In het tweede lid, onderdeel e, dat wordt verletterd naar d, wordt «artikel 20, tweede lid, onderdeel b» vervangen door «artikel 20, tweede lid, onderdeel a».

7. In het tweede lid, onderdeel f, dat wordt verletterd naar e, wordt «artikel 20, tweede lid, onderdeel c» vervangen door «artikel 20, tweede lid, onderdeel b».

8. In het derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 22a, eerste en derde lid» vervangen door «artikel 22a, eerste lid».

9. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vijfde lid, onderdeel b, door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het bedrag waarop de schuldenaar op basis van artikel 2, tweede tot en met zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget maximaal aanspraak zou kunnen maken, verminderd met het bedrag dat krachtens die wet is toegekend of toegekend zou kunnen worden.

HOOFDSTUK 4A MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

ARTIKEL XIa WET BUITENGEWOON PENSIOEN 1940–1945

In artikel 31f, onderdeel b, van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 wordt «aanhef en onder b» vervangen door: aanhef en onder a.

ARTIKEL XIb WET BUITENGEWOON PENSIOEN INDISCH VERZET

In artikel 35b, onderdeel b, van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet wordt «aanhef en onder b» vervangen door: aanhef en onder a.

ARTIKEL XIc WET BUITENGEWOON PENSIOEN ZEELIEDEN-OORLOGSSLACHTOFFERS

In artikel 28f, onderdeel b, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers wordt «aanhef en onder b» vervangen door: aanhef en onder a.

ARTIKEL XId WET UITKERINGEN BURGER-OORLOGSSLACHTOFFERS 1940–1945

Artikel 23, eerste lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

2. In onderdeel b (nieuw) vervalt: , anders dan die, bedoeld onder b,.

ARTIKEL XIe WET UITKERINGEN VERVOLGINGSSLACHTOFFERS 1940–1945

Artikel 17, eerste lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

2. In onderdeel b (nieuw) vervalt:, anders dan die, bedoeld onder b,.

HOOFDSTUK 4B MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

ARTIKEL XIf SAMENLOOPREGELING INDONESISCHE PENSIOENEN 1960

Artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van de Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 komt te luiden:

ARTIKEL XIg WET AANPASSING PENSIOENVOORZIENINGEN BIJSTANDKORPS

In artikel 17, tweede lid, van de Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandskorps wordt «artikel 17, tweede lid» vervangen door: artikel 17, eerste lid.

ARTIKEL XIh WET OP DE HUURTOESLAG

De Wet op de huurtoeslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «aanhef en onder b» vervangen door: aanhef en onder a.

2. In onderdeel d wordt «aanhef en onder c» vervangen door: aanhef en onder b.

B

In artikel 27, vierde lid, wordt «artikel 21, onderdeel c» vervangen door: artikel 21, onderdeel b.

HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XII OVERGANGSRECHT ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

  • 1. Een op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet bestaande tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt aangemerkt als kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Kinderbijslagwet.

  • 2. Artikel VIII, onderdelen A, B, C en D, tweede subonderdeel, van deze wet, is gedurende twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van die onderdelen en dat subonderdeel niet van toepassing op de alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van die onderdelen en dat subonderdeel recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, die geen aanspraak heeft op de verhoging van het kindgebonden budget, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget zoals dat luidt na inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel B, tweede subonderdeel, van deze wet en op wie artikel 22a van de Wet werk en bijstand van toepassing is zoals dat luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel K, van de Wet werk en bijstand en enkele andere wetten (Kamerstukken 33 801).

ARTIKEL XIII

[Vervallen]

ARTIKEL XIV INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen of subonderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen of subonderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XV CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet hervorming kindregelingen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Naar boven