33 650 Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 juni 2013

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 mei 2013 inzake omzetting van de afdrachtvermindering onderwijs in een subsidieregeling (Kamerstuk 33 650, nr. 2). Bij brief van 25juni 2013 heeft de Minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoudsopgave

blz.

   

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

   

1. Algemeen

2

2. Inleiding

2

3. Doel en nadelen van de AV onderwijs

3

4. Een effectievere subsidieregeling

5

5. Minder doelgroepen

5

6. Voorwaarden voor subsidie

6

7. Overgangsregeling

7

8. Inwerkingtreding en evaluatie

7

   

II Reactie van de Minister

7

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorstellen van de Minister om de afdrachtvermindering onderwijs (AV onderwijs) om te zetten in een subsidieregeling. Voor deze leden gaat het erom dat er voldoende leerwerkplekken zijn, niet alleen voor de jongeren die nu studeren, maar juist ook voor die mensen die zichzelf blijvend willen ontwikkelen. Een leven lang leren is wat ons betreft geen lege frase. De voorgenoemde leden hebben een paar vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van de onderhavige brief.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de omvorming van de afdrachtvermindering tot een subsidieregeling. De leden zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende brief. Zij stellen een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de regering om de omzetting van de afdrachtvermindering om te zetten in een subsidieregeling.

De leden van de D66-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het kabinetsvoornemen om de afdrachtvermindering onderwijs voor werkgevers per 1 januari 2014 om te vormen tot een subsidieregeling en willen de Minister graag nog enkele vragen voorleggen.

2. Inleiding

De leden van de VVD-fractie merken op dat de reden dat dit voorstel tot stand is gekomen, is dat er oneigenlijk gebruik werd gemaakt van de afdrachtvermindering onderwijs. Dit leidde tot een budgettaire verdubbeling van het beslag. De voornoemde leden vragen op welke manier dit gebeurde. Welke maatregelen zijn getroffen tegen diegene die deze maatregel onrechtmatig hebben gebruikt? In de brief van de Minister staat niet omschreven hoe het subsidie systeem er precies uit komt te zien, zo merken de leden op.

De leden van de D66-fractie begrijpen het voornemen om te komen tot een regeling die het gewenste resultaat oplevert. Zoals de Minister uiteenzet is er een wildgroei van het gebruik van de regeling AV onderwijs ontstaan, waarbij financieel gewin voorop staat. In het licht van deze ontwikkelingen begrijpen de genoemde leden de herziening van deze regeling.

Wel plaatsen zij vraagtekens bij het bedrag van € 200 miljoen besparing die deze nieuwe subsidieregeling zou moeten opleveren, zoals aangekondigd in «Bruggen Slaan. Regeerakkoord VVD – PvdA»1, aangezien een solide onderbouwing van dit bedrag ontbreekt. De genoemde leden merken daar bij op dat juist in deze tijd het aanbod van stage- en leerwerkplekken onder druk staat. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de Minister2 zelf erkent dat deelnemers in het mbo3 overstappen van de bbl4 naar de bol5 vanwege een gebrek aan bpv6-plaatsen. Daarom vragen de genoemde leden of de Minister kan toelichten op basis waarvan zij komt tot een besparing van € 200 miljoen, afgezien van het argument dat de regeling AV onderwijs in het verleden voor verkeerde doeleinden is gebruikt? Kan de Minister cijfermatig onderbouwen of het verkeerd gebruik van deze regeling inderdaad voor een bedrag van € 200 miljoen was? Kan de Minister eveneens toelichten of het toenemend gebruik niet juist aantoont dat er een dringend tekort is aan leerwerkplaatsen, of is het toenemend gebruik enkel te verklaren door toenemend oneigenlijk gebruik?

Deze leden merken op dat reeds met het Belastingplan 20137 ingrijpende maatregelen zijn voorgesteld voor de AV onderwijs. Met oog op latere herziening van de AV onderwijs zijn deze voorgestelde maatregelen uit het Belastingplan middels een nota van wijziging8 teruggedraaid. Tegelijkertijd werd echter wel besloten om de «gemiste besparing» te dekken door de bedragen van de AV onderwijs te verlagen met 3,41%9. In het licht van deze bezuiniging vragen de genoemde leden de Minister toe te lichten hoeveel er sinds 1 januari 2013 al is bezuinigd op de AV onderwijs. Kan de Minister een overzicht geven van hoeveel er in 2013 wordt uitgegeven aan de AV onderwijs ten opzichte van 2012? En welk bedrag aan bezuiniging komt er met de voorgestelde besparing van 3,41% dus bovenop de nu voorgestelde bezuiniging van € 200 miljoen, zo vragen de voornoemde leden.

3. Doel en nadelen van de AV onderwijs

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan aangeven op welke wijze de kwaliteit van de leerwerkplaatsen wordt gemeten en op welke manier dit een voorwaarde is voor het verkrijgen van subsidie. Op welke wijze wordt er rekening mee gehouden dat de subsidie wel bijdraagt aan banen waar vraag naar is? Hoe wordt in kaart gebracht naar welke medewerkers tekorten zijn en hoe wordt de subsidie daarop ingezet, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

De leden van de PvdA-fractie onderkennen dat de Wet vermindering afdracht loonbelasting (WVA) nooit is bedoeld als zomaar een begunstiging voor bedrijven, maar als stimulans voor het aanbieden van leerwerkplekken (beroepspraktijkvormingsplaatsen) en zij zijn zich ook bewust van de negatieve conclusies waartoe het onderzoeksbureau Regioplan in september 2012 in zijn eindrapport Evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs 2006–201110 is gekomen over de effectiviteit van de regeling. Zij hebben echter nog niet de overtuiging dat de subsidieregeling, die de WVA in 2014 moet gaan vervangen, voldoende helder is. Voor deze leden is het van essentieel belang dat jongeren die een beroepsopleiding volgen de beroepspraktijkvorming kunnen krijgen, die een substantiële component van hun opleiding vormt, zodat zij in staat worden gesteld zich een duurzame plek op de Nederlandse arbeidsmarkt te verwerven en zo bij te dragen aan de Nederlandse (kennis)economie. Zij vragen of de Minister deze visie deelt.

In haar brief van 12 november 2012 noemt de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)11 het (afgeslankte) fiscale instrument van de WVA eenvoudig en duurzaam, zonder de administratieve lasten maar met waarborgen en controles die misbruik onmogelijk maken. De subsidieregeling die ervoor in de plaats komt zou vele malen duurder uitvallen door de uitvoeringskosten en de administratieve lasten bij de werkgever. Kan de Minister uitleggen wat daarvan waar is. Tevens vragen zij of de Minister de zorg van de leden kan wegnemen dat de vervanging van de WVA door een subsidieregeling op deze wijze averechts zal uitpakken. Nu veel (leer)bedrijven het moeilijk hebben door de slechte economie, is het van belang dat er geen duurzame schade optreedt doordat mensen hun beroepsopleiding (moeten) staken bij gebrek aan een leerwerkplek. In hoeverre heeft de Minister bij haar voornemen om de WVA te vervangen door een subsidieregeling rekening gehouden met mogelijke afname van (leer)bedrijven om een leerwerkplek aan te bieden. De voornoemde leden vragen of de Minister ook op dit punt de zorg van deze leden kan wegnemen. Deze leden vragen wat de reactie van de Minister is op de bereidheid van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven om in goed overleg met het Ministerie van Financiën te werken aan een voorstel dat de regels van de WVA aanpast en aanscherpt en tegelijkertijd een goed toegespitst fiscaal instrument vormt.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de verschillen in kosten en baten zijn voor de overheid tussen de afdrachtvermindering en de subsidieregeling.

De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de nieuwe regeling de problemen ondervangt die zich met de huidige regeling voordoen. Is getracht binnen de huidige afdrachtvermindering een oplossing te vinden en wat is daar de uitkomst van?

Verder vragen deze leden wat de voordelen van de nieuwe subsidieregeling zijn voor de betrokkenen. Worden er deelnemers benadeeld door de huidige regeling om te zetten?

De leden vragen welke middelen beschikbaar worden gesteld voor de nieuwe subsidieregeling. Betreft dit hetzelfde budget als voorheen?

De leden vragen de Minister op de kritiek van SBB te reageren12. Heeft de Minister overlegd met betrokkenen uit het onderwijs (zoals SBB)? De leden vragen wat hun oordeel is over dit voorstel.

De leden van de CDA-fractie zijn het eens met de Minister dat oneigenlijk gebruik van dit fiscaal instrument moet worden tegengegaan. Daarom is het goed dat al verschillende maatregelen zijn genomen om dit oneigenlijk gebruik tegen te gaan zoals de verplichting om een diploma te halen en de ophoging van de urennorm. Deze leden vragen of de Minister kan toelichten waarom niet eerst kan worden afgewacht wat de effecten zijn van de aanscherping en gelijk de regeling moet worden omgezet naar een subsidie.

4. Een effectievere subsidieregeling

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Minister denkt dat in dit licht een subsidiemaatregel effectiever zal zijn dan het aangescherpte fiscale instrument. Wil de Minister in haar beantwoording meenemen dat de kritiek over subsidie-instrumenten is, dat het de vraag is hoe effectief het is, zo vragen de voornoemde leden.

Kan de Minister ook aangeven of met het omzetten een bezuiniging gemoeid is en hoe hoog deze is? Deze leden vragen of de Minister van mening is dat er – indien er sprake is van een bezuiniging – een effect zal zijn op het stimuleren van het aanbieden van leerwerkplaatsen. Is het in deze moeilijke tijden niet extra moeilijk voor deze kwetsbare groep jongeren om leerwerkplaatsen te vinden? Tevens vragen zij of dit voornemen van de Minister dan niet averechts werkt.

5. Minder doelgroepen

De leden van de VVD-fractie merken op dat het kabinet het belangrijk vindt om werkgevers financieel te stimuleren om leerwerkplaatsen aan te bieden. Zij vragen of de Minister het met deze leden eens is dat het daarbij belangrijk is dat de administratieve lasten tot een minimum worden beperkt. Zo ja, op welke wijze gaat de Minister daar voor zorgen, zo vragen deze leden. Voor de nieuw te ontwikkelen subsidieregeling komen minder doelgroepen in aanmerking dan voorheen. Deze leden vragen waarom de Minister hiervoor kiest. De samenleving is immers altijd in beweging, groepen die nu als «zwak» staan aangeschreven kunnen over een paar jaar er veel sterker voor staan.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bedrijven die een leerwerkplek bieden aan deelnemers aan mbo-bol13-opleidingen en bedrijven die deze bieden aan vmbo’ers14 die een leerwerktraject volgen, te zijner tijd niet in aanmerking zullen komen voor de subsidie. Heeft de Minister aanwijzingen dat dit plan de bereidheid om leerwerkplekken aan te bieden op geen enkele wijze zal aantasten? De voornoemde leden vragen in hoeverre er een risico bestaat dat er afbreuk wordt gedaan aan de inspanningen om het aanbod van leerwerkplekken te stimuleren.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de reden is dat de Minister het aantal doelgroepen dat aanspraak kan maken beperkt, juist ook ten aanzien van de beperking van vmbo-leerlingen. Denkt de Minister dat alleen met het omzetting van de regeling en beperking van doelgroepen het aantal leerwerkplaatsen zal stijgen, zo vragen zij. Kan de Minister aangeven wat de moeilijkheid is rond het aanbieden van de leerwerkplaatsen? De genoemde leden vragen of dit niet betekent dat er andere maatregelen nodig zijn. Heeft de Minister over dit voornemen gesproken met de diverse betrokken organisaties als VNO-NCW,MKB, MBO Raad en VO-Raad, LAKS15, SBB etcetera? Deze leden vragen wat hun oordeel is over deze wijziging.

De leden van de D66-fractie betreuren het eveneens dat bij de nieuwe subsidieregeling er minder doelgroepen in aanmerking komen voor een subsidie. Het argument voor deze herziening is onder andere dat de subsidieregeling vooral gericht is op groepen in een kwetsbare positie. Kan de Minister per doelgroep toelichten waarom zij de doelgroepen die niet langer in aanmerking komen voor de nieuwe subsidieregeling in een niet-kwetsbare positie acht? De genoemde leden vragen of de Minister eveneens per doelgroep (niet langer in aanmerking komende voor de nieuwe subsidieregeling) kan toelichten of er vervangende maatregelen worden getroffen om er voor te zorgen dat er toch voldoende leerwerplekken zijn.

6. Voorwaarden voor subsidie

De leden van de VVD-fractie constateren dat het nog onduidelijk is wat de exacte voorwaarden zijn voor leerwerkplaatsen om voor subsidie in aanmerking te komen. Geldt het ook voor private opleiders en ook voor deelcertificaten, zo vragen de voornoemde leden. Wat gebeurt er als een student de opleiding niet afmaakt? De voornoemde leden vragen wanneer de Kamer meer inzicht hierover krijgt van de Minister.

De leden van de PVV-fractie vragen of de omzetting van een fiscaal instrument naar een subsidie-instrument niet zorgt voor een regeling die aan administratieve lasten bij de werkgever én uitvoeringskosten vele malen duurder zal zijn dan een goed ingerichte fiscale aftrekregeling. De voornoemde leden vragen of aanpassingen, zoals de verplichting een diploma te halen, de verplichting om voor een bbl-opleiding minimaal 200 uur begeleide onderwijstijd te programmeren per jaar en de verplichting om een programma in te richten volgens de nominale studieduur niet voldoende mogelijkheden bieden om oneigenlijk gebruik van de WVA tegen te gaan.

De leden van de D66-fractie constateren dat een van de voorwaarden voor het in aanmerking komen van de subsidie, de eis is, dat mbo-bbl opleidingen op 1 augustus 2013 voldoen aan de 200-urennorm. Kan de Minister toelichten hoe deze eis zich verhoudt tot de tweede nota van wijziging16 inzake de «wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van doelmatige leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging van het beroepsonderwijs» waarin in Artikel I, onderdeel P, artikel 7.2.7, lid 4 wordt gesteld dat «Het bevoegd gezag kan een onderwijsprogramma verzorgen dat minder uren omvat dan de genoemde aantallen mits de opleiding aantoonbaar van voldoende kwaliteit is.»17? Met andere woorden, kan de Minister toelichten of er ook aanspraak wordt gemaakt op de subsidie voor leerwerkplaatsen indien er kan worden verantwoord dat er niet wordt voldaan aan de 200-urennorm? Tot slot willen de leden wijzen op de eventuele administratieve lasten van de nieuwe subsidieregeling. De AV onderwijs betrof een relatief eenvoudige fiscale maatregel die gemakkelijk was uit te voeren. De genoemde leden vragen de Minister daarom hoe er voor gezorgd wordt dat de nieuwe subsidieregeling ook gemakkelijk is uit te voeren en niet zal leiden tot onevenredige administratieve lasten voor opleidingsinstellingen en bedrijven.

7. Overgangsregeling

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister het aantal doelgroepen beperkt, maar geen overgangsregeling gaat instellen. Daarbij geeft de Minister aan dat deelnemers en studenten die een meerjarige opleiding volgen, behoren tot de doelgroep van de nieuwe subsidieregeling. Maar dat is een tegenstrijdigheid, vinden deze leden. Een voorbeeld zijn hbo18-studenten die geen techniekopleiding volgen, zij komen niet in aanmerking voor subsidie, terwijl zij vroeger wel bij de doelgroep hoorden voor afdrachtvermindering. De voornoemde leden vragen wat er met deze groep gaat gebeuren.

De leden van de D66-fractie constateren dat er geen overgangsmaatregelen worden getroffen. Echter, de spelregels worden tussentijds veranderd, bijvoorbeeld voor studenten op het hbo die een meerjarige, niet-technische opleiding volgen, aangezien deze niet in aanmerking komen voor de nieuwe subsidieregeling. Daarom vragen de genoemde leden de Minister nader te verklaren waarom er geen overgangsregeling wordt getroffen voor deelnemers aan een mbo-opleiding, leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo en studenten die een niet-technische hbo-opleiding volgen, aangezien allen kunnen worden belemmerd in het afronden van hun opleiding.

8. Inwerkingtreding en evaluatie

De leden van de D66-fractie vragen de Minister uit te leggen waarom de werking van deze nieuwe subsidieregeling pas in 2018 wordt geëvalueerd. De genoemde leden vragen de Minister of het mogelijk is deze subsidieregeling reeds twee jaar na inwerkingtreding te evalueren, dus in 2016. Deze leden vragen de Minister rekening te houden met opleidingsinstellingen en werkgevers die nu al bezig zijn met leer- en werktrajecten beginnende per september 2013. Aangezien de nieuwe subsidieregeling per 1 januari 2014 zou moeten ingaan, dus midden in het schooljaar, is het van groot belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt verschaft over hoe deze regeling er precies komt uit te zien. Daarom vragen de genoemde leden of de Minister vóór de zomer van 2013 de nieuwe subsidieregeling naar de Kamer wil sturen.

II Reactie van de Minister

1. Algemeen

De regering constateert dat de leden van een aantal fracties naar aanleiding van de voorstellen de afdrachtvermindering onderwijs (AV onderwijs) om te zetten in een subsidieregeling een aantal vragen hebben. Met deze reactie wil de regering de keuzes die zijn gemaakt in de omvorming tot een subsidieregeling toelichten.

2. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD vragen op welke manier het oneigenlijk gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs plaatsvond en welke maatregelen daartegen zijn getroffen.

In het in 2012 door Regioplan uitgevoerde evaluatieonderzoek van de afdrachtvermindering onderwijs19zijn verschillende vormen van onbedoeld gebruik gesignaleerd.

Het oneigenlijk gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs betreft diverse vormen, waarbij de meest voorkomende bestaat uit het knippen van de opleiding in een of enkele modules die vervolgens worden aangemerkt als de kwalificerende opleiding. Ook komt het voor dat een bedrijf een interne cursus voorwendt als een beroepsopleiding. De onderzoekers geven aan, dat er wildgroei van gebruik van de regeling is ontstaan: adviesbureaus «verkopen» de afdrachtvermindering onderwijs actief. Daarbij gaat het volgens de onderzoekers vooral om financieel gewin en niet om de onderwijskundige inhoud van trajecten.

Wanneer bij controle blijkt dat de afdrachtvermindering ten onrechte is geclaimd, kan een naheffingsaanslag al dan niet met boete worden opgelegd of – afhankelijk van de aard van het oneigenlijk gebruik – strafvervolging worden ingesteld.

De leden van de fractie van D66 vragen naar een toelichting op de in het Regeerakkoord opgenomen verlaging van het beschikbare budget voor leerwerkplaatsen met € 200 miljoen. Zij vragen of cijfermatig onderbouwd kan worden of het verkeerd gebruik van de afdrachtvermindering een bedrag van € 200 miljoen bedroeg en of het toenemend gebruik juist niet aantoont dat er een dringend tekort is aan leerwerkplaatsen.

In het onderzoeksrapport van Regioplan, dat uw kamer op 18 september 2012 heeft ontvangen, is expliciet opgenomen dat kwantitatief niet kan worden aangegeven hoe het onbedoelde gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs zich verhoudt tot de forse toename in het budgettaire beslag van de regeling. De suggestie van de leden van de fractie van D66 dat het toegenomen budgettaire beslag ook kan duiden op een tekort aan leerwerkplaatsen lijkt echter op grond van het onderzoek van Regioplan niet aannemelijk. De onderzoekers verwijzen naar de evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs die in 2007 is uitgevoerd, waaruit bleek dat het fiscale voordeel bij de meeste bedrijven een beperkte (40%) of geen rol (38%) speelde bij de beslissing om een leerwerkplek aan te bieden. Er is toen ook geconcludeerd dat de regeling maar een beperkte netto- effectiviteit heeft. De onderzoekers van Regioplan hebben aangegeven dat ook hun bevindingen geen aanleiding geven voor een andere conclusie.

Met de afspraak in het regeerakkoord om de overheidssubsidie voor stimulering van leerwerkplaatsen te verlagen met € 200 miljoen wordt teruggekeerd naar het oorspronkelijke niveau van de afdrachtvermindering onderwijs (AV onderwijs), d.w.z. voordat het budgettaire beslag in de jaren daarna zo explosief is toegenomen. Een subsidieregeling op de begroting van OCW kan beter worden gericht en onbedoeld gebruik van de regeling veel effectiever tegengaan. De Belastingdienst is immers niet toegerust om te controleren of leerwerktrajecten waarvoor afdrachtvermindering onderwijs wordt geclaimd wel de vanuit onderwijsdoelstellingen gewenste kwaliteit hebben.

De leden van de fractie van D66 vragen hoeveel er sinds 1 januari 2013 is bezuinigd op de afdrachtvermindering onderwijs en hoeveel er in 2013 wordt uitgegeven ten opzichte van 2012. Voorts vragen deze leden welk bedrag aan bezuiniging er met de besparing van 3,41% bovenop de nu voorgestelde besparing van € 200 miljoen komt.

Op de vraag hoeveel er in 2013 is bezuinigd op de afdrachtvermindering onderwijs kan op dit moment nog geen antwoord worden gegeven. De per 2013 doorgevoerde verlaging van de bedragen met 3,41% (ter compensatie van het per 2013 niet doorvoeren van de voorgenomen maatregelen tegen onbedoeld gebruik, als gevolg van de totstandkoming van het regeerakkoord) correspondeert met een geraamd budgettair bedrag van circa € 14 miljoen op jaarbasis (uitgaande van het voor 2013 geraamde gebruik van de afdrachtvermindering). Omdat het lopende jaar 2013 nog niet is afgerond, zijn op dit moment nog niet betrouwbare realisatiegegevens beschikbaar om de ontwikkeling van het budgettaire beslag van de afdrachtvermindering onderwijs in 2013 te kunnen afzetten tegen 2012. Verder was de geraamde besparing van € 14 miljoen (de korting van 3,41%) reeds in het Belastingplan 2013 opgenomen en staat ze derhalve los van de nu voorgestelde besparing van € 200 miljoen.

3. Doel en nadelen van de AV onderwijs

De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de kwaliteit van de leerwerkplaatsen wordt gemeten en op welke manier dit een voorwaarde is voor het verkrijgen van subsidie.

De kwaliteit van leerwerkplaatsen voor het mbo is geregeld in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Een bedrijf dat de beroepspraktijkvorming voor een mbo-deelnemer verzorgt, moet een gunstige beoordeling hebben verkregen van een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven. Die gunstige beoordeling komt tot stand aan de hand van het stelsel van kwaliteitszorg dat door de kenniscentra is opgesteld. Daarnaast vindt de beroepspraktijkvorming door een bedrijf plaats aan de hand van een overeenkomst tussen deelnemer, bedrijf, onderwijsinstelling en kenniscentrum. In die overeenkomst dienen afspraken te worden vastgelegd over de begeleiding en het deel van de kwalificatie dat de deelnemer tijdens de beroepspraktijkvorming moet behalen en de beoordeling daarvan.

Subsidie voor een mbo-deelnemer zal alleen verstrekt worden als aan de hierboven genoemde kwaliteitseisen wordt voldaan.

Voor hbo techniek geldt niet dat er sprake moet zijn van gunstig beoordeelde leerwerkbedrijven. Wel vindt de begeleiding door een bedrijf alleen plaats op grond van een overeenkomst tussen de student, het bedrijf en de onderwijsinstelling. In die overeenkomst worden de begeleiding van de student en de kwaliteiten geregeld die deze moet realiseren op de praktijkplek. Via de betrokkenheid van de onderwijsinstelling, die verantwoordelijk is voor de opleiding als geheel, is de kwaliteitszorg geregeld. Ook hierbij geldt dat subsidie alleen wordt verstrekt als de begeleiding plaatsvindt op grond van een overeenkomst die voldoet aan de wettelijke eisen.

Voor assistenten in opleiding en technologisch ontwerpers in opleiding wordt slechts subsidie verstrekt als de begeleiding plaatsvindt door een universiteit of onderzoeksinstituut van de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek of de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen.

De VVD-leden vragen ook naar de inzet van de subsidie en of deze bijdraagt aan banen en medewerkers waar vraag naar is.

Het doel van de regeling is werkgevers te stimuleren leerwerkplekken aan te bieden, zodat zij over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen beschikken over beter opgeleid personeel. Het bedrijf maakt zelf de afweging aan welke type werknemers zij behoefte hebben en aan wie zij een leerwerkplek beschikbaar stellen. De subsidie kan het bedrijf inzetten voor de begeleiding van de leerling of werknemer.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de visie deelt, dat jongeren als onderdeel van de beroepsopleiding, de beroepspraktijkvorming kunnen krijgen, die een substantiële component van hun opleiding vormt, zodat zij in staat worden gesteld zich een duurzame plek op de Nederlandse arbeidsmarkt te verwerven en zo bij te dragen aan de Nederlandse (kennis)economie. Ja, de regering deelt deze visie. De voorstellen die uw Kamer onlangs heeft ontvangen voor de inrichting van de regeling praktijkleren zijn daarvan een uitwerking.

De leden wijzen op de brief van 12 november 2012 van de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), waarin zij aangeeft dat de huidige fiscale maatregel eenvoudig en duurzaam is, geen administratieve lasten kent en waarborgen en controles heeft die misbruik onmogelijk maken en dat de subsidieregeling duur zou uitvallen door hoge uitvoeringskosten en de administratieve lasten bij de werkgever.

Met het inrichten van de subsidieregeling praktijkleren wordt uitvoering gegeven aan het regeerakkoord. Bij een duidelijke focus van de besteding van de subsidie (in dit geval aan praktijkleren) is relatief makkelijk een subsidieregeling in te richten, met relatief lage uitvoeringskosten. Doordat een subsidie actief moet worden aangevraagd, kan de administratieve last voor het bedrijf omhooggaan, maar doordat werkgevers een subsidie aanvragen, beseffen ze beter met welk doel en voor wie ze de subsidie ontvangen en hoe ze deze vervolgens optimaal in te zetten.

Onbedoeld gebruik van de fiscale maatregel is moeilijk aan te pakken, doordat de Belastingdienst niet goed kan controleren of de leerwerkplekken waarvoor afdrachtvermindering onderwijs wordt geclaimd wel vanuit de onderwijsdoelstellingen gezien de gewenste kwaliteit hebben. Een subsidieregeling maakt deze controle beter mogelijk, omdat met subsidievoorwaarden meer sturing aan de regeling en het beoogde doel kan worden gegeven en beoordeling van de aanvragen en het toezicht onder de verantwoordelijkheid van de Minister van OCW plaatsvinden.

Voorts uiten de leden hun zorg dat de vervanging van de WVA door een subsidieregeling averechts zal uitpakken, nu bedrijven het moeilijk hebben door de slechte economie zou dit een afname kunnen betekenen van (leer)bedrijven om een leerwerkplek aan te bieden.

Het kabinet vindt het belangrijk werkgevers financieel te blijven stimuleren om leerwerkplaatsen aan te bieden. Een subsidie maakt het mogelijk om overheidsgeld effectiever in te zetten en de uitgaven beter te beheersen.

Door een juiste focus van beoogde doelgroepen van de nieuwe subsidieregeling, zal zij niet averechts werken, maar juist het aantal leerwerkplekken bevorderen daar waar ze het hardst nodig zijn (zoals bij mbo-bbl opleidingen waarin praktijkleren een substantieel deel uitmaakt van de opleiding of voor sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden verwacht).

Tot slot vragen de leden naar de reactie op de bereidheid van SBB mee te denken aan een voorstel voor een goed toegespitst fiscaal instrument.

Het meedenken van werkgevers als toekomstige gebruikers van de subsidieregeling is zeer zinvol en er is dan ook veelvuldig contact over de nieuwe subsidieregeling praktijkleren. Meedenken over een goed toegespitst doch fiscaal instrument is niet aan de orde, aangezien het kabinet deze keuze reeds heeft gemaakt in het regeerakkoord.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de verschillen in kosten en baten zijn voor de overheid tussen de afdrachtvermindering en de subsidieregeling.

Reden voor de omvorming van de afdrachtvermindering tot een subsidieregeling is, dat de huidige regeling niet het gewenste resultaat oplevert wat betreft het stimuleren van de beoogde leerwerkplekken, wat veroorzaakt wordt door onder meer een toenemend oneigenlijk gebruik. Ten opzichte van de fiscale maatregel is het bij subsidies eenvoudiger om middelen gericht in te zetten door budgetten, doelgroepen of activiteiten te specificeren. Daarnaast kan bij subsidie effectiever inhoudelijke eisen worden gesteld en gecontroleerd worden of hieraan voldaan wordt. Subsidie gericht inzetten via een subsidieregeling zal een gunstigere verhouding tussen de kosten en de baten opleveren.

De leden van de fractie van de SP vragen of is getracht binnen de huidige afdrachtvermindering een oplossing te vinden voor de problemen die zich voordoen en wat daar de uitkomst van is.

De leden van de CDA- en PVV-fractie refereren aan maatregelen die oorspronkelijk in het Belastingplan 2013 waren opgenomen om onbedoeld gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs tegen te gaan, zoals het invoeren van een aanvullende afdrachtvermindering bij het behalen van een diploma, de doorwerking van de verplichting om voor een bbl-opleiding minimaal 200 uur begeleide onderwijstijd per jaar te programmeren en de koppeling aan inhoud en duur van het onderwijsprogramma. Gevraagd wordt of deze maatregelen niet voldoende mogelijkheden bieden om oneigenlijk gebruik van de huidige afdrachtvermindering onderwijs tegen te gaan en of dat niet eerst afgewacht kan worden.

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie wordt gewezen op het pakket maatregelen die aanvankelijk in het Belastingplan 2013 waren opgenomen om de afdrachtvermindering onderwijs toekomstbestendiger te maken om zodoende verdere budgettaire oploop te voorkomen en het onbedoelde gebruik tegen te gaan. Echter, als gevolg van de totstandkoming van het regeerakkoord waarin is vastgelegd dat de afdrachtvermindering per 1 januari 2014 vervangen wordt door een subsidieregeling op de begroting van OCW, zijn voornoemde maatregelen via een nota van wijziging ingetrokken. Gelet op de impact van de aan deze maatregelen verbonden nieuwe uitvoeringssystematiek, werd invoering ervan voor slechts een (deel van het) jaar niet opportuun geacht. In reactie op de vragen van de leden van de fracties van het CDA en de PVV kan om voornoemde reden niet worden vastgesteld of deze maatregelen effectief zouden zijn geweest om onbedoeld gebruik van de afdrachtvermindering onderwijs tegen te gaan. Wel duidelijk is, dat de afdrachtvermindering onderwijs als gevolg van die noodzakelijk geachte maatregelen een veel complexere regeling zou zijn geworden. Daarnaast blijft bij welke aanscherping van de regeling dan ook het probleem bestaan dat de Belastingdienst er niet op toegerust is om te controleren of leerwerkplekken waarvoor afdrachtvermindering onderwijs wordt geclaimd wel de vanuit onderwijsdoelstellingen gewenste kwaliteit hebben. Dit is en blijft immers een taak op OCW-terrein.

Overigens kan in dit kader ook nog worden opgemerkt dat op de destijds voorgestelde maatregelen kritiek was van werkgeversorganisaties i.v.m. de extra administratieve lasten die daarmee gepaard zouden gaan. De SBB noemde de maatregelen ingrijpend en gaf aan blij te zijn ze geen doorgang zouden vinden.

Een vergelijking maken tussen de huidige regeling van de afdrachtvermindering onderwijs en de nieuwe subsidieregeling is overigens niet terecht. Daarbij zou de noodzakelijk complexere afdrachtvermindering uitgangspunt moeten zijn, omdat zonder aanvullende maatregelen zowel budgettaire oploop als oneigenlijk gebruik in volle omvang zouden kunnen blijven bestaan. De verwachting is dat een subsidieregeling op de begroting van OCW beter kan worden gericht en dat onbedoeld gebruik van de regeling effectiever kan worden tegengegaan.

De leden van de SP-fractie hebben verder een aantal vragen over de nieuwe subsidieregeling: wat de voordelen voor de betrokkenen zijn, of er deelnemers worden benadeeld en welke middelen beschikbaar worden gesteld.

Het budget dat beschikbaar wordt gesteld voor de subsidieregeling is 209 miljoen euro; dat is bijna een halvering ten opzichte van het huidige beslag van de AV onderwijs (circa 400 miljoen euro in 2012).

Als gevolg hiervan is een aantal keuzes gemaakt om focus in de nieuwe regeling te brengen, zoals een nieuwe afbakening van de doelgroepen die in aanmerking komen voor subsidie. De overweging voor de keuze tussen de doelgroepen is geweest: de grootte van het praktijkdeel in de opleiding, mogelijke reeds andere bestaande stimuleringssubsidies of de omvang van de subsidie, en de verhouding van de subsidie voor een bepaalde doelgroep tot de administratieve lasten en uitvoeringskosten.

Met deze focus wordt beoogd dat leerwerkplaatsen ontstaan waar deze het meest nodig zijn en wordt tegelijkertijd het onbedoeld gebruik beperkt.

Tot slot vragen de leden naar een reactie van de regering op de reeds door de leden van de PvdA-fractie genoemde brief van SBB.

De SBB geeft in haar brief aan, dat de AV onderwijs beschikbaar moet blijven voor hetgeen waarvoor het bedoeld is, namelijk het stimuleren van bedrijven om leer(werk)plekken beschikbaar te stellen. Gezien de economisch moeilijke tijd waarin we nu verkeren is dat nog eens extra van belang.

De regering deelt deze opvatting, behalve wat betreft de keuze van het instrument om dit zo optimaal mogelijk te realiseren. Het kabinet heeft heel nadrukkelijk gekozen voor het instrument subsidieregeling. Een subsidieregeling kan het beoogde doel ervan, i.c. meer leerwerkplekken met de beoogde kwaliteit, beter realiseren.

Door halvering van het budget is de gemaakte keuze een noodzakelijke. Binnen een subsidieregeling kan immers gemakkelijker gebudgetteerd worden.

Bij de voorbereiding en uitwerking van de subsidieregeling worden de gebruikers, zijnde de werkgevers, betrokken.

4. Een effectievere subsidieregeling

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de subsidiemaatregel effectiever zal zijn dan de aangescherpte fiscale maatregel.

Ten opzichte van de fiscale maatregel is het bij een subsidiemaatregel eenvoudiger om middelen gericht in te zetten door budgetten, doelgroepen of activiteiten te specificeren. Daarnaast kunnen aan subsidies op effectievere wijze inhoudelijke eisen worden gesteld en kan worden gecontroleerd of hieraan voldaan wordt. Subsidie vereist namelijk het doen van een aanvraag en vervolgens een individuele beoordeling om te bezien of de aanvrager aan de eisen van de subsidie voldoet. Het is aan de aanvrager om aan te tonen dat de activiteiten zijn verricht. Bij fiscale maatregelen houdt de gebruiker de bewijsstukken bij zich en moet deze bij een controle pas aantonen dat deze in aanmerking komt voor de fiscale tegemoetkoming.

Tot slot biedt subsidie bij deze regeling de mogelijkheid het budget te limiteren. Als men recht heeft op fiscale afdrachtvermindering dan wordt deze ook geëffectueerd. Een subsidieregeling kent een subsidieplafond en dat betekent dat nooit meer besteed kan worden dan het plafond. Wanneer meer aanvragen worden ingediend dan het beschikbare budget toestaat, wordt het bedrag per aanvrager naar verhouding verlaagd of moeten aanvragen worden afgewezen.

Tevens vragen deze leden of met de omzetting een bezuiniging is gemoeid. Indien dit het geval is vragen zij of in deze moeilijke tijden de maatregel geen averechts effect heeft op het aantal leerwerkplaatsen.

Het budget dat voor de subsidieregeling beschikbaar is, is bijna een halvering ten opzichte van het huidige beslag van de AV onderwijs.

Door een juiste focus van beoogde doelgroepen voor de nieuwe subsidieregeling, zal de subsidieregeling niet averechts werken, maar juist het aantal leerwerkplekken bevorderen daar waar ze het hardst nodig zijn (zoals bij mbo-bbl opleidingen waar praktijkleren een substantieel deel uitmaakt van de opleiding of voor sectoren waar knelpunten in de personele voorziening worden verwacht).

5. Minder doelgroepen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering de administratieve lasten voor de werkgever zoveel mogelijk wil beperken en op welke manier dat wordt gedaan?

Ja, bij de uitwerking van de regeling is het streven erop gericht de administratieve last voor de werkgever zoveel mogelijk te beperken. Uitgangspunt is dat slechts het uiterst noodzakelijke voor een beoordeling van een aanvraag wordt gevraagd. Dit wordt bereikt door een aanvraagformulier te ontwikkelen met daarin de juiste vragen. Daarbij hoeft de werkgever dan alleen de praktijkleerovereenkomst mee te sturen.

Verder vragen de leden waarom er voor de nieuwe regeling is gekozen minder doelgroepen in aanmerking te laten komen voor subsidie.

Vanwege de halvering van het budget en de noodzaak de subsidie gerichter in te zetten, is een aantal noodzakelijke keuzes gemaakt. Een daarvan meer focus in de doelgroepen, die in aanmerking komen voor subsidie.

Door deze keuze stimuleert het kabinet de totstandkoming van leerwerkplekken daar waar zij het hardst nodig zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering of er aanwijzingen zijn of de bereidheid tot het aanbieden van leerwerkplekken voor mbo-bol en leerwerktrajecten voor het vmbo met de nieuwe subsidieregeling worden aangetast.

De regering heeft hiervoor geen aanwijzingen. De afdrachtvermindering voor de leerwerktrajecten in het vmbo is de afgelopen jaren afgenomen. Voor mbo-bol opleidingen geldt, dat het kortlopende stages voor deelnemers betreft, die een minder groot deel van de opleiding innemen.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de reden van de focus op minder doelgroepen en of met de nieuwe subsidieregeling het aantal leerwerkplekken zal stijgen en misschien andere maatregelen nodig zijn. En of afstemming met betrokken plaatsvindt.

Een subsidieregeling kan het beoogde doel, te weten meer leerwerkplekken met de beoogde kwaliteit, beter realiseren. Met betrokkenen vindt afstemming over de voorbereiding en uitwerking van de nieuwe subsidieregeling plaats.

De leden van de D66-fractie vragen per doelgroep toelichting waarom de groepen die niet langer in aanmerking komen voor de nieuwe subsidieregeling geacht worden in een niet-kwetsbare positie te zitten. En of er voor deze groep vervangende maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat er toch voldoende leerwerkplekken zijn.

Een aantal groepen komt niet meer in aanmerking voor de nieuwe regeling praktijkleren. Te beginnen met deelnemers aan een mbo-bol-opleiding. Gezien de kortlopende stages die deze deelnemers volgen en de grote rol van het onderwijs in hun opleiding, ligt subsidie voor de werkgever in de begeleiding van de deelnemer minder voor de hand. Stageplekken voor mbo-bol deelnemers zijn minder conjunctuurgevoelig dan leerwerkplekken voor mbo-bbl deelnemers.

Een andere groep betreft leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo. Het betreft hier een hele kleine groep, waardoor de omvang van de subsidie niet in verhouding staat tot de administratieve lasten en uitvoeringskosten van de regeling.

Voormalig werklozen die werden opgeleid tot een startkwalificatie kwamen op basis van twee criteria in aanmerking voor de AV onderwijs: de opleidingssoort en het feit dat ze voormalig werkloos waren. Omdat de regeling alleen nog een subsidie toekent op basis van de opleidingssoort en niet meer op basis van het feit dat ze voormalig werkloos waren, komt deze groep in aanmerking voor subsidie, zij het dan voor de opleiding die ze volgen (veelal een mbo-bbl opleiding).

De groep personen die via een EVC-traject een ervaringscertificaat behalen, komen niet terug in de nieuwe regeling. Deze zomer ontvangt uw kamer een voorstel voor een toekomstbestendige inrichting van een systeem voor validering van non-formeel en informeel leren.

Tot slot komt de groep van studenten die een niet-technische hbo-opleiding volgt, zoals economie, zorg en onderwijs niet terug in de nieuwe subsidieregeling.

Voor de studenten zorg en onderwijs geldt, dat er al een specifieke stimuleringssubsidie met betrokkenen bestaat met betrokkenen. Voor de studenten zorg is er het stagefonds zorg en voor studenten onderwijs de lerarenbeurs. Voor studenten economie geldt, dat het hier een sector betreft die geen tekorten in de personele voorziening kent. Vandaar dat deze groep niet terugkomt in de nieuwe subsidieregeling.

6. Voorwaarden voor subsidie

De leden van de VVD-fractie vragen of private opleiders en deelcertificaten in aanmerking komen voor subsidie en wat er gebeurt als een student de opleiding niet afmaakt.

Aanvragers, waaronder private opleiders komen in aanmerking voor subsidie als zij aan de voorwaarden voldoen. Dat betekent dat de deelnemer of student een volledig onderwijsprogramma volgt voor een erkend kwalificerend diploma, de opleidingen zijn geregistreerd in het centraal register beroepsopleidingen (Crebo) of in het centraal register opleidingen hoger onderwijs (Croho) en voor mbo-bbl opleidingen geldt, dat deze voldoen aan de 200-urennorm. Voor deelcertificaten wordt dus geen subsidie verstrekt.

Als een leerling eerder stopt met de opleiding, ontvangt de werkgever voor dat deel dat de leerling gebruik heeft gemaakt van de leerwerkplek en de werkgever de leerling heeft begeleidt subsidie. De subsidie wordt namelijk vastgesteld naar verhouding van het deel van het studiejaar dat begeleiding door de werkgever wordt verzorgd.

De leden van de PVV-fractie vragen of de omzetting naar een subsidieregeling niet meer administratieve lasten voor de werkgever en uitvoeringskosten met zich meebrengt.

Zoals in paragraaf 3 ook al is aangegeven, is bij een duidelijke focus van de besteding van de subsidie (in dit geval aan praktijkleren) relatief eenvoudig een subsidieregeling in te richten, met relatief lage uitvoeringskosten. Doordat een subsidie actief moet worden aangevraagd, kan de administratieve last voor het bedrijf omhoog gaan, maar doordat werkgevers een subsidie aanvragen, beseffen ze beter met welk doel en voor wie ze de subsidie ontvangen en moeten de middelen daadwerkelijk worden ingezet voor het beoogde doel.

De leden van de D66-fractie vragen of er aanspraak kan worden gemaakt op de subsidie voor leerwerkplaatsen indien kan worden verantwoord dat er niet wordt voldaan aan de 200-urennorm.

Nee, dat kan niet. Voorwaarde is dat moet worden voldaan aan de 200-urennorm voor alle mbo-bbl opleidingen. Dat is bij 40 weken werken niet meer dan een halve dag per week of één dag in de twee weken.

Tot slot willen deze leden wijzen op de administratieve lasten van de nieuwe regeling en vragen of deze niet leiden tot onevenredige administratieve lasten voor opleidingsinstellingen en bedrijven.

Door de regeling worden niet meer zaken bij de werkgever en opleidingsinstelling opgevraagd dan hetgeen zij wettelijk al moeten kunnen overhandigen of zelf moeten bijhouden.

Een subsidie zal door de werkgever moeten worden aangevraagd via een aanvraagformulier, onder overlegging van de praktijkleerovereenkomst.

Van een werkgever- als erkend leerbedrijf- is te verwachten dat deze bekend is met de opleiding die een werknemer volgt, aangezien hij moet weten waarvoor hij een medewerker opleidt. Het onderwijsprogramma dat de werknemer volgt hoeft door de werkgever niet te worden ingediend, maar hij moet alleen erover beschikken. Verder is de verwachting, dat een werkgever over een administratie beschikt waarin staat vermeld wie wanneer heeft gewerkt.

7. Overgangsregeling

De leden van de VVD-fractie vragen wat er gebeurt met de studenten die geen techniekopleiding volgen, aangezien zij per 1 januari 2014 niet meer in aanmerking komen voor subsidie en er geen overgangsregeling is geregeld.

Uitgangspunt bij een mogelijke overgangsregeling is altijd geweest, dat de student niet belemmerd wordt in de afronding van zijn opleiding, doordat de werkgever de leerwerkplek niet meer (onder dezelfde voorwaarden) beschikbaar wil stellen omdat de tegemoetkoming is gewijzigd.

Voor de studenten zorg, geldt dat de werkgever nog steeds een tegemoetkoming kan ontvangen voor de leerwerkplek, vanuit het stagefonds zorg.

Voor de studenten onderwijs, geldt dat de werkgever nog steeds een tegemoetkoming kan ontvangen voor de leerwerkplek, vanuit de lerarenbeurs.

Voor de studenten economie geldt, dat de begeleidingsinzet vanuit het bedrijf significant lager is dan bij de andere groepen, waardoor het niet opportuun is slechts voor deze groep een overgangsregeling te maken.

De leden van de D66-fractie vragen waarom er geen overgangsregeling wordt getroffen voor de groepen die in de nieuwe subsidieregeling geen aanspraak op subsidie kunnen maken.

Het betreft met name kortlopende trajecten (mbo-bol opleidingen, de vmbo- leerwerktrajecten en de evc-trajecten). In oktober 2012 is via het regeerakkoord bekendgemaakt, dat de huidige AV onderwijs per 1 januari 2014 wordt omgevormd tot een subsidieregeling en dat het budget wordt gehalveerd. Werkgevers konden voorzien dat er wijzigingen worden doorgevoerd en dat alleen voor 2013 nog de zekerheid zou bestaan op afdrachtvermindering.

Zoals hierboven al is aangegeven, komen de langlopende onderwijstrajecten grotendeels terug in de subsidieregeling. Bovendien zal in 2014 het budget verdeeld worden onder alle aanvragers. Iedere werkgever die voldoet aan de voorwaarden is daarmee dus gegarandeerd van een tegemoetkoming in de begeleidingskosten.

8. Inwerkingtreding en evaluatie

De leden van de D66-fractie vragen of de subsidieregeling in plaats van in 2018 al na twee jaar kan worden geëvalueerd.

De evaluatie waarnaar in de brief wordt verwezen, houdt verband met de verplichte bepaling dat subsidieregelingen na vijf jaar vervallen, tenzij de Tweede Kamer instemt met voortzetting ervan. Voor een oordeel daarover is een actuele evaluatie over de effectiviteit van de regeling gewenst.

Daarnaast wordt na ieder studiejaar de besteding van de budgetten geanalyseerd. De vraag is in hoeverre na twee jaar sprake is van een representatief beeld. Het eerste jaar betreft namelijk een onderbroken studiejaar doordat de regeling op 1 januari 2014 in werking treedt. Het tweede jaar (2015) is daarmee pas het eerste volledige studiejaar waarvoor subsidie verstrekt wordt. Omdat het om een nieuw instrument gaat, vind ik het effectiever om de evaluatie na meerdere volledige studiejaren te laten plaatsvinden. Mochten de analyses van de eerste jaren dusdanig afwijkend zijn van de verwachtingen, dan wordt uw Kamer hierover geïnformeerd en zal worden bezien of aanpassing van de regeling wenselijk is.

Deze leden vragen tevens of de regeling voor de zomer aan uw kamer gezonden kan worden in verband met duidelijkheid voor opleidingsinstellingen en werkgevers.

In de brief met voorstellen voor de regeling is aangegeven welke inhoudelijke eisen aan de subsidieverstrekking worden gesteld. Als werkgevers aan deze eisen voldoen, ontvangen zij in 2014 subsidie. De enige overige eisen, zijn van administratieve aard waaraan een werkgever of onderwijsinstelling al moet voldoen op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

De regeling is zo ingericht dat iedere werkgever die aan de eisen voldoet subsidie ontvangt. Het bedrag dat een werkgever per leerwerkplek ontvangt is afhankelijk van het aantal aanvragen dat wordt ingediend. Met de beperking van de doelgroep en berekeningen aan de hand van het huidige gebruik, is de verwachting dat het bedrag per leerwerkplek in de buurt van het huidige bedrag aan afdrachtvermindering zal liggen.

De regeling zal een aanzienlijk budget onder een groot aantal aanvragers verdelen. Om die reden is een uitgebreide toets op de uitvoering van de regeling noodzakelijk, maar ook om te bevorderen dat de subsidie daadwerkelijk wordt verstrekt voor de activiteiten waarvoor zij is bedoeld. Daarbij is van groot belang dat de lasten bij werkgevers zoveel mogelijk worden beperkt. Een goed uitvoeringsproces daarbij is essentieel.

Het is niet mogelijk om dit proces voor de zomer af te ronden.

Op zijn vroegst kan uw kamer in september 2013 een concept van de regeling ontvangen. Tot die tijd kunnen werkgevers uitgaan van de inhoudelijke voorwaarden voor de subsidie die in de brief van 23 mei 2013 zijn gesteld.


X Noot
1

Bruggen Slaan. Regeerakkoord VVD-PvdA, 29 oktober 2012, p. 70: «5. Subsidie en 6. WVA Onderwijs: Het budgettair beslag van de WVA onderwijs is vanaf 2007 verdubbeld van 200 mln. naar 400 mln. De Wet afdrachtvermindering Onderwijs wordt afgeschaft en vervangen door een veel beter te richten subsidieregeling op de begroting van OCW. Het voor de nieuwe regeling beschikbare budget wordt teruggebracht naar het niveau van 2007.»

X Noot
2

Zie Kamerstuk 33 605 VIII, nr. 1, p. 41

X Noot
3

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
4

bbl: beroepsbegeleidende leerweg

X Noot
5

bol: beroepsopleidende leerweg

X Noot
6

bpv: beroepspraktijkvorming

X Noot
7

Zie Kamerstuk 33 402

X Noot
8

Zie Kamerstuk 33 402, nr. 15

X Noot
9

zie Kamerstuk 33 402, nr. 15, p. 11

X Noot
10

Bijlage bij de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 september 2012 (Kamerstuk 31 935, nr. 11)

X Noot
11

Parlis nr. 2012Z19306

X Noot
12

Parlis nr. 2012Z19306

X Noot
13

bol: beroepsopleidende leerweg

X Noot
14

vmbo: voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
15

LAKS: Landelijk Aktie Komitee Scholieren

X Noot
16

Kamerstuk 33 187, nr. 17

X Noot
17

Zie Kamerstuk 33 187, nr. 17, p. 2

X Noot
18

hbo: hoger beroepsonderwijs

X Noot
19

«Evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs 2006–2011»door Regioplan, Kamerstuk 31 935, nr. 11.

Naar boven