33 650 Subsidiebeleid Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)

Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2013

Met deze brief wil ik u op de hoogte brengen van het kabinetsvoornemen om de afdrachtvermindering onderwijs (AV onderwijs) voor werkgevers per 1 januari 2014 om te vormen tot een subsidieregeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

Reden voor het omvormen van de afdrachtvermindering tot een subsidieregeling is dat de huidige regeling niet het gewenste resultaat oplevert wat betreft het stimuleren van de beoogde leerwerkplaatsen hetgeen onder meer veroorzaakt wordt door een toenemend oneigenlijk gebruik. Daarbij is de regeling budgettair onbeheersbaar gebleken. In een periode van amper 5 jaar tijd is het budgettair beslag van de regeling namelijk verdubbeld.

De kracht van het Nederlandse beroepsonderwijs ligt in de hechte samenwerking tussen bedrijfsleven, onderwijs en overheid.

Door onderwijs met de praktijk te verweven en combinaties van leren en werken of stages mogelijk te maken, worden praktisch ingestelde deelnemers, studenten en werknemers gestimuleerd om onderwijs te volgen. Over de gehele linie van de arbeidsmarkt kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel en kunnen werkenden hun arbeidsmarktpositie versterken door deel te nemen aan erkende kwalificerende opleidingen, waardoor hun mogelijkheden buiten de huidige functie of bedrijf worden vergroot.

Omdat het kabinet het belangrijk vindt om werkgevers financieel te blijven stimuleren om leerwerkplaatsen aan te bieden, wordt de subsidieregeling praktijkleren ingevoerd.

Een subsidie maakt het mogelijk om overheidsgeld effectiever in te zetten en de uitgaven beter te beheersen.

Het doel van de nieuwe subsidieregeling sluit goed aan bij de regeling voor sectorale plannen en het Techniekpact.

Deze regelingen kunnen elkaar aanvullen en versterken en het is goed deze regelingen in samenhang te bezien. Bij de sectorale plannen ondersteunt het kabinet bedrijven, onder meer bij hun inspanningen om jongeren kansen te bieden om werkervaring op te doen. Plannen van bedrijven kunnen voor co-financiering in aanmerking komen als zij bijvoorbeeld bijdragen aan de arbeidsinstroom en begeleiding van jongeren, bijvoorbeeld via het bieden van leerwerkplekken.

Ook in het kader van het Techniekpact zullen afspraken over voldoende leerwerkplekken en stageplaatsen een belangrijke rol spelen. Tevens kunnen de afspraken in het Techniekpact als input dienen voor deze sectorale plannen.

De invoering van de nieuwe subsidieregeling ondersteunt deze plannen van het kabinet, zodat jongeren op zoek naar werk hun weg vinden naar een stage, leerwerkbaan en uiteindelijk een baan.

Doel en nadelen van de AV onderwijs

De AV onderwijs compenseert werkgevers die leerlingen, studenten of werknemers begeleiden op weg naar een diploma of een promotie. In 2012 concludeerden onderzoekers van Regioplan echter dat de regeling te weinig oplevert in termen van additionaliteit. 1

De regeling is ineffectief doordat de Belastingdienst niet goed kan controleren of de leerwerkplaatsen waarvoor afdrachtvermindering onderwijs wordt geclaimd wel vanuit de onderwijsdoelstellingen de gewenste kwaliteit hebben. Bovendien is er wildgroei van gebruik van de regeling ontstaan: adviesbureaus «verkopen» de AV onderwijs actief. Daarbij gaat het volgens de onderzoekers vooral om financieel gewin en niet om de onderwijskundige inhoud van trajecten. Door dat «onbedoelde gebruik» worden niet altijd de met de regeling beoogde stageplaatsen en leerwerkplaatsen ondersteund en is de regeling budgettair onbeheersbaar.

Een effectievere subsidieregeling

De reden voor de overheid om middels de subsidieregeling praktijkleren werkgevers financieel te stimuleren om leerwerkplaatsen aan te bieden, is dat deze leerwerkplaatsen naar het oordeel van het kabinet onvoldoende tot stand komen zonder overheidsondersteuning. Er is sprake van zogenaamd markt- falen. Omdat deze leerwerkplaatsen een belangrijke functie vervullen bij de instroom op de arbeidsmarkt van groepen met een zwakkere positie op de arbeidsmarkt, is ondersteuning van de overheid legitiem en gewenst. Doordat praktijkleren bijdraagt aan het versterken van de arbeidsmarktpositie van groepen met een zwakkere positie op de arbeidsmarkt kunnen bijvoorbeeld uiteindelijk uitkeringslasten worden bespaard.

Doelgroepen

De subsidie is bedoeld voor de volgende doelgroepen:

  • Deelnemers in het mbo die een opleiding volgen in de beroepsbegeleidende Leerweg (de BBL);

  • Studenten die een hbo-opleiding volgen in de techniek (inclusief agro), bestaande uit een combinatie van leren en werken. De werkcomponent moet onderdeel uitmaken van de opleiding. Dat geldt voor zowel duaal als deeltijd hbo.

  • Werknemers die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een onderzoeksinstituut om zich verder te bekwamen tot wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper. Over hun loonkosten moeten afspraken zijn gemaakt met een privaatrechtelijke rechtspersoon of TNO/DLO.

  • Werknemers van een privaatrechtelijk rechtspersoon of TNO/DLO, met een loon dat overeenkomt met dat van promovendus. Deze werknemers moeten promotieonderzoek doen op grondslag van een overeenkomst tussen die organisatie en een universiteit, die over de begeleiding van het promotieonderzoek van de werknemer gaat.

Minder doelgroepen

De subsidieregeling wordt vooral gericht op de groepen in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, op sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening wordt verwacht en op wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie.

Er komen minder doelgroepen voor de subsidie in aanmerking dan het geval was voor de afdrachtvermindering.

Dat heeft ermee te maken dat het praktijkdeel bij onderstaande doelgroepen ondergeschikt is aan het onderwijsdeel, de begeleidingsinzet vanuit het bedrijf significant lager ligt dan bij kwetsbare groepen, er reeds een specifieke stimuleringssubsidie bestaat en dat de omvang van het bedrag niet in verhouding staat tot de administratieve lasten en uitvoeringskosten.

Niet langer in aanmerking komen de volgende doelgroepen:

  • deelnemers aan een mbo-bol-opleiding;

  • leerlingen die een leerwerktraject volgen in het vmbo;

  • voormalig werklozen die werden opgeleid tot startkwalificatie, aangezien het een dubbeling ten opzichte van de groep mbo-bbl betrof;

  • personen die via een EVC-traject (Elders Verworven Competenties) een ervaringscertificaat halen;

  • studenten die een niet-technische hbo-opleiding volgen, zoals economie, zorg en onderwijs.

Voorwaarden voor subsidie

De subsidieregeling zal zo weinig mogelijk administratieve lasten met zich meebrengen voor bedrijven.

De exacte voorwaarden voor leerwerkplaatsen in het mbo en hbo worden nog verder uitgewerkt, maar zullen het volgende uitgangspunt kennen:

  • Werkgevers komen alleen voor subsidie in aanmerking als de deelnemer of student een volledig onderwijsprogramma volgt voor een erkend kwalificerend diploma.

  • De opleiding moet zijn geregistreerd in het centraal register beroepsopleidingen (Crebo) of in het centraal register opleidingen hoger onderwijs (Croho).

  • Mbo-bbl opleidingen moeten op 1 augustus 2013 voldoen aan de 200-urennorm.

Overgangsregeling

Uw kamer heeft gevraagd naar een mogelijke overgangsregeling bij de omvorming van de AV onderwijs tot een subsidieregeling.

Uitgangspunt voor een overgangsregeling is te voorkomen dat huidige deelnemers belemmerd worden in het afronden van hun opleiding, doordat de werkgever als gevolg van de gewijzigde tegemoetkoming de leerwerkplek niet langer (onder dezelfde voorwaarden) wil handhaven.

Deelnemers/studenten die een meerjarige opleiding en meerjarig leerwerktraject volgen behoren tot de doelgroep van de nieuwe subsidieregeling, daarom acht ik het niet nodig voor deze groep een overgangsmaatregel te treffen.

Inwerkingtreding en evaluatie

Het is de bedoeling dat de subsidieregeling ingaat op 1 januari 2014. De publicatiedatum is uiterlijk 1 november 2013.

In 2018 wil ik de nieuwe subsidieregeling laten evalueren, waarbij vooral gekeken wordt in hoeverre de regeling aantoonbaar heeft geleid tot meer beoogde leerwerkplaatsen en niet tot onbedoeld gebruik van de subsidie.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

«Evaluatie van de afdrachtvermindering onderwijs 2006–2011» door Regioplan.

Naar boven