33 640 Voorjaarsnota 2013

Nr. 2 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 juni 2013

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Financiën over de Voorjaarsnota 2013 (Kamerstuk 33 640, nr.  1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 24 juni 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Zijn er gelden gereserveerd voor de toekomstige opslag en beheer van dat deel van de

museumcollectie, dat onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën valt?

Antwoord op vraag 1

Over het toekomstige opslag en beheer van het Financiën deel, alsmede de kosten hiervan zijn nog geen besluiten genomen.

Vraag 2

Klopt het dat op de begroting van Defensie de WUL en de exploitatiebudgettekorten energie en water zijn opgevangen door de eindejaarsmarge? Wordt hiermee niet een structureel tekort gedekt met incidentele middelen? Worden er vaker structurele tekorten gedekt met incidentele middelen? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven?

Antwoord op vraag 2

Het klopt dat Defensie in haar eerste suppletoire begroting heeft aangegeven deze problematiek in het uitvoeringsjaar te dekken binnen haar eigen begroting (uit de eindejaarsmarge). De structurele oplossing voor deze problematiek wordt meegenomen in de begrotingsvoorbereiding van de ontwerpbegroting 2014. In het algemeen geldt dat problematiek in het uitvoeringsjaar incidenteel van dekking wordt voorzien bij de suppletoire begrotingen. Voor zover de problematiek structureel is, wordt zij, zoals gebruikelijk, meegenomen in de begrotingsvoorbereiding van de ontwerpbegroting.

Vraag 3

Kunt u een overzicht geven van de bedragen (enveloppen) op de aanvullende post algemeen (§8.1)?

Vraag 27

Kunt u voor de «aanvullende post algemeen» een meerjarig cijfermatig overzicht geven van alle posten die ná de Voorjaarsnota 2013 nog op deze aanvullende post gereserveerd staan (standen i.p.v. mutaties) zodat de Kamer inzicht kan krijgen in de budgetten die deze kabinetsperiode nog overgeheveld zullen worden naar de departementale begrotingen?

Vraag 108

Kunt u voor de «aanvullende post algemeen» een meerjarig cijfermatig overzicht geven van alle posten die ná de Voorjaarsnota 2013 nog op deze aanvullende post gereserveerd staan (standen i.p.v. mutaties)?

Antwoord op vragen 3, 27 en 108

De tabel hieronder geeft een meerjarig overzicht van de aanvullende post per thema, stand Voorjaarsnota.

Omschrijving, bedragen in miljoenen euro

2013

2014

2015

2016

2017

Zorg (incl. maatwerkvoorziening)

0

238

987

1.155

1.407

Onderwijs en onderzoek

0

234

677

969

1.154

Natuur

0

200

200

200

200

Veiligheid

0

70

123

145

115

Internationale samenwerking

0

250

250

250

0

Versterking toezicht

0

169

157

157

157

Armoedebeleid

0

80

100

100

100

Overig

112

172

48

203

14

In=uit-taakstelling

–1.174

–76

0

0

0

Totaal stand Voorjaarsnota

–1.062

1.337

2.542

3.179

3.147

Vraag 4

Kunt u een overzicht geven van alle kasschuiven? En is daarmee het uitgavenkader 2013 en respectievelijk 2014 ontlast of belast?

Antwoord op vraag 4

Een overzicht van alle kasschuiven is in onderstaande tabel opgenomen.

Hoofdstuk

 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Veiligheid & Justitie

DJI

28.800

10.500

38.800

26.200

–39.200

–65.000

 

Keteninformatisering

–10.200

 

9.700

500

   
 

Digitaal werken

–1.500

1.500

       
 

Leonardo

6.700

–3.350

–3.350

     

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Taakstelling begrotingsakkoord

–4.000

4.000

       
 

Subsidietaakstelling

–21.985

2.940

12.692

6.353

   
 

Cursusgeldraming 2013

–14.000

–2.000

4.000

4.000

4.000

4.000

 

School ex 2.0

–12.500

12.500

       
 

Educatie

6.500

3.500

–5.000

–5.000

   
 

Pilot laaggeleterdheid

–2.500

 

2.500

     
 

Huisvesting Caribisch Nederland

–10.600

12.000

4.000

 

–5.400

 
 

Promotiebeurs voor leraren

–4.375

1.250

1.250

1.250

625

 
 

Professionalisering onderwijspers

–15.000

2.000

2.000

11.000

   
 

OV kaart

125.000

–125.000

       
 

Digitale collectie Nationaal archief

–24.964

11.800

13.164

     
 

Stichting Jheronimus Bosch 500

–3.830

1.330

1.600

900

   
 

Huisvestingskosten NA

290

 

–145

–145

   

Defensie

Kasschuif tbv investeringsbudget

–95.000

 

30.000

21.000

44.000

 
 

Sociaal beleidskader (SBK)

–40.000

40.000

       

Economische Zaken

Innovatiefonds

–47.757

5.088

5.931

18.646

11.500

6.592

 

Ruimtevaart

–18.835

15.553

18.929

–693

–14.954

 

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Register continue screening kinderopvang

–1.675

 

1.675

     
 

Overbruggingsregeling

10.505

–17.288

–12.727

–5.052

16.368

11.542

 

Landelijk overleg minderheden

3.785

–3.000

–785

     
 

Sociaal flankerend beleid

–1.901

39

337

1.525

   
 

Dienstwagens

–350

 

–350

625

75

 
 

Implementatiekosten bestandskoppeling

–1.000

1.000

       
 

Nominaal en onvoorzien

 

–40.000

20.000

6.000

8.000

6.000

 

WW uitvoeringskosten

20.000

 

–20.000

     

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

RSV-vaccin

–6.336

–5.119

4.306

4.306

2.843

 
 

Projecten voormalig Fonds Economische Structuurversterking (FES)

–11.093

2.570

2.570

5.953

   
 

Decentralisatie begeleiding

–17.200

8.600

7.500

1.100

   
 

Evenementenbeleid

–3.800

–2.300

1.600

2.200

2.300

 
 

Voorziening projectdirectie Antonie van Leeuwenhoek-terrein

–3.700

1.311

1.209

1.180

   

Wonen & Rijksdienst

RVOB beheer- en plankosten

–1.000

200

200

200

200

200

Het totaal aan kasschuiven heeft het totaalkader voor 2013 en 2014 ontlast.

Vraag 5

Kan een overzicht gegeven worden van ombuigingen / financiële maatregelenpakketten sinds het jaar 2000 tot heden, waarbij ook de procentuele verhouding «bezuinigingen» en «lastenverzwaringen» wordt aangegeven?

Vraag 10

Kan een overzicht gegeven worden van bezuinigingen en ombuigingen die in het jaar 2013 hun beslag moeten krijgen, en in hoeverre deze bezuinigingen tot op heden daadwerkelijk gerealiseerd zijn? Hoe ziet voor 2013 de procentuele verhouding er uit tussen echte bezuinigingen en lastenverzwaringen? Hoe ziet deze procentuele verhouding er uit voor de periode vanaf 2008?

Antwoord op vragen 5 en 10

In aansluiting op tabel 1.2 uit het Financieel Jaarverslag Rijk 2012 is in onderstaande tabel de totale ex-ante EMU-saldoverbetering sinds het kabinet Rutte-Verhagen opgenomen. Daarbij is een uitsplitsing tussen uitgaven- en lastenmaatregelen gemaakt.

De verhouding tussen uitgaven- en lastenmaatregelen bedraagt voor 2011 ca. 2/3 om 1/3, voor 2012 ca. 3/4 om 1/4 en voor 2013 geldt een verdeling van ca. fifty-fifty. De verhouding in 2013 heeft te maken met het feit dat maatregelen aan de uitgavenkant vaak pas na enige tijd tot opbrengsten leiden terwijl lastenmaatregelen vaak direct tot opbrengsten leiden. Met name in het begrotingsakkoord zijn voor het jaar 2013 relatief veel maatregelen aan de lastenkant genomen. Een deel van deze lastenverzwaringen wordt in de latere jaren teruggesluisd en dan neemt het aandeel van uitgavenmaatregelen in het totaal weer toe. In 2017 bedraagt de verhouding tussen uitgaven en lastenmaatregelen weer 2/3 om 1/3.

Het is niet mogelijk om expliciet aan te geven welke maatregelen, in budgettaire zin, in 2013 gerealiseerd zijn. Het kabinet voert een trendmatig begrotingsbeleid met vaste uitgavenplafonds, inkomstenkader en automatische stabilisatie. Dat betekent dat afwijkingen van de budgettaire reeksen van maatregelen, zoals deze bij de start van een kabinet zijn verwerkt, steeds in de begroting worden ingepast. Dit betekent dat meer- en minderopbrengsten alternatief kunnen worden aangewend respectievelijk van dekking moeten worden voorzien.

Dit betekent dat het kabinet bij sluitende kaders dus op koers ligt in het realiseren van de ingeboekte besparingen. Kadertoetsen worden gepresenteerd in alle budgettaire nota’s (Miljoenennota, Voorjaarsnota, Najaarsnota, Financieel Jaarverslag Rijk). Monitoring van de kwalitatieve voortgang van de bezuinigingen verloopt via het overzicht van financiële wetgevingsmaatregelen van de Minister van Veiligheid en Justitie. Daarnaast wordt in de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag Rijk op geaggregeerd niveau inzicht geboden in de budgettaire ontwikkeling van de opvolgende bezuinigingspakketten. In tabel 1.2 van het Financieel Jaarverslag Rijk 2012 is dit voor het eerst gedaan.

Ex-ante EMU-saldoverbetering

Bedragen in miljarden euro1

2011

2012

2013

1. Rutte-Verhagen

–3

–7

–10

2. Begrotingsakkoord 2013

 

–2

–12

3. Rutte-Asscher

   

0

4. Woningmarktpakket

   

0,2

Totaal

–3

–8

–23

wv uitgaven

–2

–6

–12

wv lasten

–1

–2

–11

X Noot
1

Door afrondingen kan de som der delen afwijken van het totaal.

Vraag 6

Kan een samengesteld overzicht gegeven worden van de ontwikkeling van de overheidsschuld, de schulden van bedrijven en particulieren schulden vanaf het jaar 2000 tot heden?

Antwoord op vraag 6

Zie onderstaande grafiek. De cijfers zijn gepresenteerd als percentage van het bbp en afkomstig van Eurostat1. Voor de overheid is de EMU-schuld gebruikt. Er zijn nog geen cijfers beschikbaar voor 2012.

Vraag 7

Kan een samengesteld overzicht gegeven worden van de ontwikkeling vanaf het jaar 2000 tot heden, van de netto vermogensontwikkeling van de sectoren overheid, bedrijven, en particulieren?

Antwoord op vraag 7

Onderstaande grafiek geeft de solvabiliteitsratio weer van Nederlandse bedrijven, zoals opgenomen in bijlage 6 van het Centraal Economisch Plan 2013 van het CPB. Het solvabiliteitsratio is het eigen vermogen als percentage van het balanstotaal. Dit is iets anders dan het netto vermogen: dat is de omvang van de balans minus de omvang van de schulden. De solvabiliteitsratio is echter de gebruikelijke maatstaf voor de financiële positie van een bedrijf, omdat op basis hiervan beter in geschat kan worden of aan verplichtingen kan worden voldaan. Daarom is ervoor gekozen om het solvabiliteitsratio te presenteren.

Onderstaande grafiek geeft het netto vermogen van huishoudens weer als percentage van het bbp op basis van cijfers van het CPB, zoals opgenomen in de Miljoenennota 2013.

Onderstaande grafiek geeft de ontwikkeling van het financieel vermogen van de overheid weer. De reeks komt van het CBS en wordt door hen als experimenteel aangeduid.

Vraag 8

Kan een overzicht worden gegeven van de zorguitgaven en de uitgaven aan onderwijs per hoofd van de bevolking vanaf het jaar 2000? Kan een vergelijking gemaakt worden met ons omringende landen?

Antwoord op vraag 8

Uitgaven aan zorg

Onderstaande tabel geeft de zorguitgaven per hoofd van de bevolking in de periode 2000 tot en met 2010 in euro’s. Voor de jaren 2011 en 2012 zijn nog geen OESO-data beschikbaar. Het betreft de uitgaven conform de OESO-definitie (publiek en private uitgaven). De uitgavenstijging van 2006 op 2.007 hangt samen met een definitiewijziging.

2000

2.089

2001

2.315

2002

2.555

2003

2.873

2004

3.007

2005

3.092

2006

3.213

2007

3.778

2008

3.983

2009

4.110

2010

4.247

Onderstaande tabel geeft de zorguitgaven per volwassene in 2010 in euro’s. In de tabel zijn OESO-data gebruikt. De definitie van zorguitgaven die de OESO hanteert is niet gelijk aan de definitie van uitgaven voor het budgettair kader zorg. De tabel betreft de totale zorguitgaven (publiek en privaat) per hoofd van de bevolking.

 

Zorguitgaven per hoofd in 2010

Oostenrijk

3.747

België

3.430

Frankrijk

3.468

Duitsland

3.513

Nederland

4.247

Uitgaven aan onderwijs

In onderstaande figuur vindt u de onderwijsuitgaven van OCW per hoofd van de Nederlandse bevolking. De uitgaven zijn gesaldeerd (uitgaven-ontvangsten) en zijn inclusief de overige uitgaven van OCW. Daarnaast zijn de uitgaven gecorrigeerd voor inflatie. Dit houdt in dat de uitgaven in onderstaande figuur zijn weergegeven in prijzen van 2012 en daardoor onderling vergelijkbaar zijn. Uit figuur 1 blijkt dat de OCW onderwijsuitgaven per hoofd van de bevolking stijgen sinds 2000. De laatste jaren is er echter een stabilisatie te zien en in 2012 vindt een lichte daling plaats. De uitgaven per hoofd van de bevolking zijn natuurlijk gevoelig voor de (ontwikkeling in de) leeftijdsopbouw van de bevolking.

Figuur 1: Onderwijsuitgaven van OCW per hoofd van de bevolking, in prijzen 2012 (Bron: Kerncijfers 2008–2012, OCW)

Figuur 1: Onderwijsuitgaven van OCW per hoofd van de bevolking, in prijzen 2012 (Bron: Kerncijfers 2008–2012, OCW)

Voor een internationale vergelijking van de publieke onderwijsuitgaven moeten we ons wenden tot de publicatie van de OESO, Education at a Glance. De OESO vergelijkt de publieke uitgaven tussen landen met behulp van verschillende indicatoren: totale publieke uitgaven aan onderwijs per leerling, als percentage van het bbp en als percentage van de totale rijksuitgaven. De publieke uitgaven aan onderwijs per hoofd van de bevolking is geen standaard indicator maar wel te herleiden uit de cijfers. In figuur 2 ziet u hoeveel er per land wordt uitgegeven aan onderwijs per hoofd van de bevolking. Dit is overigens een iets andere indicator dan weergegeven in figuur 1. In figuur 1 betreft het namelijk alleen de OCW onderwijsuitgaven en in figuur 2 de totale publieke uitgaven aan onderwijs (hier vallen onder: ministeries, gemeenten, etc). Uit figuur 2 blijkt dat de Nederlandse overheden ongeveer 2.200 euro per hoofd van de bevolking uitgeven aan onderwijs. De overheden van België, de Verenigde Staten, Zweden en Denemarken geven gemiddeld meer uit per hoofd van de bevolking dan Nederland. Japan, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Finland geven gemiddeld minder uit per hoofd van de bevolking.

Figuur 2: Totale publieke uitgaven aan onderwijs per hoofd van de bevolking, 2010 (Bron: Education at a glance 2013, OESO)

Figuur 2: Totale publieke uitgaven aan onderwijs per hoofd van de bevolking, 2010 (Bron: Education at a glance 2013, OESO)

Vraag 9

Kan een meerjarig overzicht gegeven worden van inkomensoverdrachten in geld door de overheid, uitgedrukt in percentage van het bruto binnenlands product? Kan hierbij ook een vergelijking gemaakt worden met ons omringende landen?

Antwoord op vraag 9

Onderstaande tabel geeft een Eurostat uitdraai van uitgaven aan «social protection» als procenten bbp voor de meest recente tien jaren en de ons omringende landen2. Social protection omvat hierbij volgens Eurostat definities de inkomensondersteunende uitgaven aan ouderdom, ziekte, kinderen, wonen, sociale bescherming en ter voorkoming van sociale uitsluiting.

 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

European Union (27 countries)

18.2

18.5

18.3

18.2

17.9

17.6

18.0

20.0

19.9

19.6

Euro area (17 countries)

18.7

19.0

18.8

18.8

18.5

18.2

18.6

20.5

20.4

20.2

Belgium

17.7

18.0

18.1

18.0

17.8

17.5

18.0

19.8

19.4

19.5

Germany

21.2

21.7

21.3

21.3

20.5

19.4

19.3

21.2

20.5

19.6

France

20.9

21.5

21.5

21.6

22.0

21.8

22.2

23.9

23.9

23.9

Netherlands

15.9

16.2

16.0

15.5

15.2

14.9

15.3

17.0

17.2

17.2

United Kingdom

15.4

15.6

15.7

15.6

15.3

15.3

15.9

17.9

18.0

17.9

Vraag 10

Kan een overzicht gegeven worden van bezuinigingen en ombuigingen die in het jaar 2013 hun beslag moeten krijgen, en in hoeverre deze bezuinigingen tot op heden daadwerkelijk gerealiseerd zijn? Hoe ziet voor 2013 de procentuele verhouding er uit tussen echte bezuinigingen en lastenverzwaringen? Hoe ziet deze procentuele verhouding er uit voor de periode vanaf 2008?

Antwoord op vraag 10

Zie vraag 5 voor het antwoord op vraag 10.

Vraag 11

Volgens DNB daalt het reëel beschikbaar inkomen van huishoudens dit jaar naar verwachting met 3,8%, na vorig jaar ook al met ruim 3% te zijn afgenomen. Huishoudens ontsparen volgens DNB «uitzonderlijk veel» om zo hun bestedingen enigszins op peil te houden. Acht het kabinet het economisch verantwoord om lasten voor de burgers en bedrijven nog verder te verzwaren, bij toekomstige financiële maatregelenpakketten?

Antwoord op vraag 11

Het kabinet kiest ervoor om de begroting op een verantwoorde wijze op orde te brengen en de rekening niet door te schuiven naar toekomstige generaties. In het licht van de huidige economische situatie, heeft het kabinet besloten geen aanvullende maatregelen te nemen voor 2013, ondanks het feit dat het EMU-tekort naar verwachting voor het vijfde jaar op rij groter zal zijn dan 3%. Gegeven de recente economische ontwikkelingen en de wens van het kabinet om de overheidsfinanciën op orde te brengen volgt het Kabinet de aanbeveling van de Europese Commissie en zal bij de besluitvorming in augustus aanvullende maatregelen van netto 6 miljard euro structureel voorstellen. Daarbij zal een zorgvuldige balans tussen uitgaven en lasten worden aangehouden in ogenschouw nemend dat ook veel uitgavenmaatregelen burgers en bedrijven raken.

Vraag 12

Voor komende begrotingsmaatregelen wil het kabinet de verhouding van globaal twee derde bezuinigingen, één derde lastenverzwaring hanteren. Welke (wetenschappelijke) grondslag heeft de toepassing van deze verhouding voor het doorvoeren van bezuinigingen en lastenverzwaringen? Gaat het kabinet deze verhouding aanpassen, nu duidelijk wordt dat ramingen van de economische groei wederom tegenvallen? Wordt overwogen een nieuwe maatregelenronde voor minder dan één derde uit lastenverzwaringen te laten bestaan? Wordt er rekening gehouden met de mogelijke gevolgen van verdere lastenverzwaringen voor de economie en het consumentenvertrouwen?

Vraag 15

Voor komende begrotingsmaatregelen wil het kabinet vasthouden aan de verhouding één derde lastenverzwaring, twee derde bezuinigingen. Hoe zijn lastenverzwaringen te rijmen met bijvoorbeeld het streven om de premievrijval als gevolg van de beperking van het fiscaal aftrekbaar pensioensparen terug te geven aan de werknemers? Is het de bedoeling het inkomen van werknemers te verhogen, vervolgens reguliere belasting te heffen over het hogere belastbare inkomen, en daarbovenop nog eens lasten te verhogen bij een volgende maatregelenronde?

Antwoord op vraag 12 en 15

Aanvullende maatregelen om de overheidsfinanciën weer op orde te brengen, zijn onontkoombaar. Daarbij is het niet mogelijk om alleen maar maatregelen te nemen die niet direct of indirect merkbaar zijn of een effect hebben op burgers en bedrijven. Dat geldt evengoed voor uitgavenmaatregelen. Veel van de uitgaven van de overheid zitten ook in de sfeer van consumptie. Voorbeelden zijn de uitkeringen, de kinderbijslag of de zorguitgaven. Hierop bezuinigen raakt ook de portemonnee of de consumptie van de mensen.

Lage lasten ondersteunen de financiële prikkels voor werknemers en ondernemers en stimuleren daarmee het groeivermogen van de economie. Juist daarom is dit kabinet terughoudend met het verzwaren van lasten en is er in het regeerakkoord gekozen voor aanzienlijk meer uitgavenbeperkingen dan lastenmaatregelen. Het is echter onvermijdelijk dat een aanvullend pakket ook lastenmaatregelen bevat. De reden hiervoor ligt deels in het feit dat het op korte termijn verlagen van de uitgaven in verband met noodzakelijke wetswijzigingen niet in alle gevallen haalbaar is. Bij het nemen van additionele maatregelen zal het kabinet, vergelijkbaar met de maatregelen uit het regeerakkoord,rekening houden met draagkracht. Als gevolg van de beperking van het Witteveenkader is het te verwachten dat de pensioenpremies dalen. In welk tempo en in welke mate dat precies gebeurt, bepalen uiteindelijk de besturen van de pensioenfondsen.

Vraag 13

Kan een overzicht gegeven worden van besparingen/ontsparing voor burgers, exclusief

woningbezit, sinds 2008?

Antwoord vraag 13

Onderstaande grafiek geeft de besparingen van Nederlandse gezinnen weer (exclusief eigen woning bezit), zoals opgenomen in bijlage 5 van het Centraal Economisch Plan 2013 van het CPB. De collectieve besparingen zijn het saldo van pensioenpremies en pensioenuitkeringen.

Vraag 14

Kan uitgelegd worden waarom voor de ministeries het (verplichtingen-) kasstelsel wordt gehanteerd, en het baten-lasten stelsel voor ZBO's, rechtspersonen met een wettelijke taak en gemeenten en provincies? Waarom is de toepassing van twee administratieve stelsels naast elkaar voor de overheid te verkiezen? Het baten-lasten stelsel heeft naast nadelen evidente voordelen, waaronder een beter inzicht in de kosten van activiteiten, en een duidelijker inzicht in de financiële positie op basis van bezittingen en schulden. Ook past dit stelsel goed bij een besturingsmodel op basis van geleverde prestaties en resultaten. Hoe kunnen genoemde voordelen zo goed mogelijk «bediend» worden in het door de ministeries gehanteerde kasstelsel? Wordt nog gepoogd, hier een verbeteringsslag te maken? Welke administratieve stelsels worden in andere Europese landen gehanteerd?

Antwoord op vraag 14

Het baten-lastenstelsel (bls) heeft vooral toegevoegde waarde bij toepassing in een bedrijfsmatige omgeving, met meetbare producten en diensten. Agentschappen, ZBO’s, rechtspersonen met een wettelijke taak en gemeenten en provincies opereren doorgaans in een dergelijke omgeving. Overigens is bij de evaluatie van het baten-lastenmodel in 2011 geconstateerd dat een baten-lastenadministratie bij agentschappen niet altijd noodzakelijk is om bedrijfsmatig te kunnen werken (28 737, nr. 21).

Voor de Rijksoverheid heeft het Kabinet de Tweede Kamer in 2008 naar aanleiding van de evaluatie van een pilot bij één ministerie geïnformeerd dat naar zijn mening de baten van integrale invoering van een bls niet opwegen tegen de kosten ervan. Tegenover voordelen als een groter inzicht in de kosten van de activiteiten staan te hoge implementatiekosten en administratieve lasten (28 737, nr. 17).

Binnen het verplichtingen-kasstelsel werkt het Kabinet stelselmatig aan de verbetering van de financiële en niet-financiële informatievoorziening aan de Kamer, onder meer via invoering van de nieuwe begrotingspresentatie «Verantwoord Begroten», die de koppeling tussen beleid en geld versterkt. Binnen de rijksbegroting wordt gezorgd voor enige budgetflexibiliteit door het hanteren van een zogenaamde eindejaarsmarge en de instelling van begrotingsfondsen.

Daarnaast wordt de informatie over verplichtingen, uitgaven en ontvangsten verrijkt met baten-lastenrelevante informatie, zoals de staatsbalans/overheidsbalans en totaalbedragen van de baten en lasten van agentschappen. Bij investeringsbeslissingen wordt gebruik gemaakt van batenlasten- informatie in de vorm van Maatschappelijke Kosten-Batenanalyses (MKBA’s).

De begroting biedt ook steeds meer informatie over de risico’s binnen de begroting zoals de omvang van garanties. In het Financieel Jaarverslag Rijk 2012 is een uitgebreide risicoparagraaf opgenomen. Ook bij de Miljoenennota zal zo’n risicoparagraaf worden opgenomen.

De meeste EU-lidstaten hebben thans aan de verantwoordingskant een (vorm van) baten-lastenstelsel ingevoerd of zijn ermee bezig, vaak met verschillende varianten tussen landen en bestuurslagen daarbinnen. Duitsland heeft net als Nederland tot op heden onvoldoende aanleiding gezien een baten-lastenstelsel in te voeren, met name vanuit kosten-batenoverwegingen. Aan de begrotingskant hanteren vrijwel alle lidstaten het kasstelsel.

Zie het antwoord op vraag 16 voor de relatie tussen de beide administratieve stelsels en de informatieverstrekking over het EMU-saldo.

Vraag 15

Voor komende begrotingsmaatregelen wil het kabinet vasthouden aan de verhouding één derde lastenverzwaring, twee derde bezuinigingen. Hoe zijn lastenverzwaringen te rijmen met bijvoorbeeld het streven om de premievrijval als gevolg van de beperking van het fiscaal aftrekbaar pensioensparen terug te geven aan de werknemers? Is het de bedoeling het inkomen van werknemers te verhogen, vervolgens reguliere belasting te heffen over het hogere belastbare inkomen, en daarbovenop nog eens lasten te verhogen bij een volgende maatregelenronde?

Antwoord op vraag 15

Zie vraag 12 voor het antwoord op vraag 15.

Vraag 16

Wordt, conform de eisen van de Europese Commissie voor 2013 uitgegaan van een EMU-saldo van maximaal –3,6%? Wat gebeurt er als dit streefdoel voor het EMU saldo niet binnen dit jaar bereikt wordt? Maakt het voor de vaststelling van het EMU saldo uit of dit gebeurt op basis van een baten-lastenstelsel of een kasstelsel? Leiden deze stelsels tot dezelfde uitkomsten voor wat betreft het EMU-saldo?

Antwoord vraag 16

De Europese Commissie heeft geconcludeerd dat Nederland voor de periode 2010–2013 voldoende effectieve actie heeft ondernomen. De Commissie heeft voor 2013 geen aanvullende maatregelen gevraagd. Mede met het oog op het beperkte instrumentarium om de begroting van het lopende jaar te beïnvloeden, neemt het kabinet voor 2013, naast het houden van de budgettaire kaders, geen additionele maatregelen.3

Het EMU-saldo wordt bepaald op transactiebasis en niet op kasbasis of volgens het exploitatiesaldo van de baten-lastensystematiek. Transactiebasis houdt in dat, om te bepalen of een uitgave EMU-relevant is, het tijdstip van de onderliggende transactie (de levering van de dienst of het product) relevant is en niet het tijdstip van de betaling (kasstelsel) of het moment van verbruik (baten-lastenstelsel). De uitkomst voor het EMU-saldo wordt niet beïnvloed door het werken met een kasstelsel of een batenlastenstelsel. Wel is het zo dat in de Nederlandse context de correcties op het kasstelsel eenvoudig zijn aan te brengen terwijl de omzetting vanuit de batenlasten boekhoudingen (o.a. bij agentschappen en decentrale overheden) complex zijn.

Vraag 17

In hoeverre kan de hoogte van de staatsschuld op dit moment als «riskant hoog» worden beschouwd? Kan een uiteenzetting gegeven worden over de herfinanciering van de staatsschuld op termijn? Wat zijn de vooruitzichten en verwachtingen op dit punt?

Antwoord op vraag 17

Er is discussie tussen economen over de vraag wanneer de overheidsschuld zodanig groot wordt dat zij schadelijk is voor de economie. Boven een zekere drempelwaarde is er een negatief verband tussen de economische groei en de schuld van de overheid. De omvang van de drempelwaarde en de precieze effecten op de economische groei hangen sterk af van landenspecifieke kenmerken. Voor eurolanden wordt de drempelwaarde geschat op 80%–100% (zie onder meer CPB Policy Brief 2013/05). De overheidsschuld bedraagt momenteel 73,6% van het bbp (stand Voorjaarsnota 2013) en is hiermee duidelijk dichter bij de drempelwaarde gekomen. Dit is een belangrijk argument om de schuld terug te brengen naar een lager niveau, zodat er weer een buffer is om schokken op te vangen zonder boven de drempelwaarde uit te komen.

Voor de (her)financierbaarheid van de schuld zijn vooral de reputatie en kredietwaardigheid van Nederland van belang. Het gaat immers om vertrouwen van beleggers. Nederland staat bekend als een land dat haar overheidsfinanciën goed op orde heeft. Er is een traditie van een sterk begrotingsbeleid. De uitdaging voor de komende jaren is om die reputatie vast te houden. Gezien het feit dat de schuld sinds 2007 aanzienlijk is opgelopen en er nog steeds sprake is van financieringstekorten, zijn aanpassingen van de overheidsfinanciën op korte- en lange termijn noodzakelijk.

Uitgangspunten in het financieringbeleid zijn voorspelbaarheid en transparantie. Door regelmatige uitgifte in verschillende looptijden wordt een breed scala aan beleggers bereikt, en wordt de herfinanciering van schuld over meerdere jaren verspreid. Traditioneel geeft de staat jaarlijks 3, 5, en 10 jaars leningen uit en om de circa 5 jaar is er een uitgifte met een langere looptijd. Hiermee wordt voorkomen dat de totale financieringsbehoefte in een jaar, die bestaat uit de aflossingen en het tekort, teveel fluctueert. Het herfinancieringsrisico wordt hierdoor beheerst.

Vraag 18

Het is gelukt het uitgavenkader, ondanks uitvoeringsproblematiek, te sluiten, onder andere door het inhouden van de prijsbijstelling. Is het inhouden van de prijsbijstelling vaker toegepast om de kaders te sluiten? Welke nadelen zijn hier mogelijk aan verbonden?

Antwoord op vraag 18

Omdat de prijzen ieder jaar stijgen, ontvangen departementen normaal gesproken prijscompensatie in de vorm van de prijsbijstelling. Dit stelt departementen in staat hun beleid op het zelfde (reële) niveau te continueren. Door het niet uitkeren van de prijsbijstelling dienen departementen hun uitgaven aan te passen aan een lager reëel niveau.

In voorgaande jaren is het voorgekomen dat de prijsbijstelling (of een deel van de tranche) ingehouden is. Departementen hebben in principe zelf de keuze om hun uitgavenniveau aan te passen. Bijvoorbeeld door minder of efficiënter in te kopen of het aanpassen van contracten.

Vraag 19

Heeft u kadercorrecties op de uitgaven toegepast in de Voorjaarsnota 2013? Zo ja welke?

Antwoord op vraag 19

We onderscheiden twee soorten kadercorrecties: technische mutaties en overboekingen over de ijklijn. De technische mutaties worden gedefinieerd in begrotingsregel 8. Bij deze mutaties wordt een kader eenzijdig aangepast waardoor de hoogte van het totaalkader wijzigt. Bij de overboekingen over de ijklijn wordt een bedrag van het ene kader naar het andere kader geboekt. Daarmee wordt één kader verhoogd en het andere verlaagd; per saldo geen effect op het totaalkader. Onderstaande tabellen geven een overzicht van de technische mutaties en de overboekingen over de ijklijn. Bij de overboekingen is een ondergrens van 5 miljoen euro per correctie gehanteerd.

Technische mutaties op de kaders (in duizenden euro’s)

Hoofdstuk

Kader

Omschrijving

2013

2014

2015

2016

2017

12

RBG-eng

BIRK BUDGET

1.556

0

0

0

0

12

RBG-eng

BETER BENUTTEN

–38

0

0

0

0

12

RBG-eng

BETER BENUTTEN

–288

0

0

0

0

40

SZA

BRUTERING

–439

–29.555

–29.887

–30.859

–29.079

40

SZA

BRUTERING

214

578

464

372

318

83

SZA

BRUTERING

2.879

–7.804

–6.612

–6.993

–6.931

86

SZA

SOCIAAL AKKOORD

0

15.000

30.000

45.000

45.000

Overboekingen van RBG-eng naar SZA (in duizenden euro’s)

Van Hoofdstuk

Naar hoofdstuk

Omschrijving

2013

2014

2015

2016

2017

15

15

PARTICIPATIEBUDGET

73.700

0

0

0

0

15

15

INBURGERING

36.403

36.103

35.292

34.992

36.492

15

15

INBURGERING

9.090

9.090

9.090

9.090

9.090

   

Overig

10.615

1.949

538

528

527

Overboekingen van SZA naar RBG-eng (in duizenden euro’s)

Van Hoofdstuk

Naar hoofdstuk

Omschrijving

2013

2014

2015

2016

2017

15

15

INBURGERING

23.595

454

454

4.925

5.925

15

7

INBURGERING

28.000

0

0

0

0

15

8

SZW SCHOOL EX 2.0

10.000

0

0

0

0

15

15

ARMOEDEBESTIJDING

20.000

0

0

0

0

   

Overig

2.314

3.593

3.261

4.261

5.261

Overboekingen van BKZ naar RBG-eng (in duizenden euro’s)

Van Hoofdstuk

Naar hoofdstuk

Omschrijving

2013

2014

2015

2016

2017

41

18

EXTRAMURALISERING

3.900

15.200

31.300

45.000

55.600

   

Overig

950

700

700

700

700

Vraag 20

Kan worden uitgesplitst welke oorzaken ten grondslag liggen aan het feit dat groeiraming naar beneden moet worden bijgesteld?

Antwoord op vraag 20

Om een inzicht te geven in de verslechterde korte termijnraming toont onderstaande tabel de relevante wereldhandel en enkele bestedingscomponenten in het bbp vanuit macro-economische verkenning 2013 (MEV) van september en het Centraal Economisch Plan 2013 (CEP), waar de voorjaarsnota op is gebaseerd. Te zien is dat zowel de relevante wereldhandel, als de uitvoer, consumptie en investeringen neerwaarts zijn bijgesteld. De ontwikkeling van de overheidsbestedingen is iets opwaarts bijgesteld. Het CEP is overigens niet de meest recente groeiraming; in de onlangs verschenen kMEV is de groeiraming wederom neerwaarts bijgesteld.

Tabel. Ontwikkeling bestedingsvolumes en bbp (procentuele mutatie)
 

MEV 2013

CEP 2013

kMEV 2013

 

2012

2013

2012

2013

2012

2013

relevante wereldhandel

0.25

3.5

0.5

2.75

0,8

2

consumptie huishoudens

–1

0

–1.5

–1.5

–1,4

–1,25

overheidsbestedingen

–0.75

–0.75

–0.2

–0.25

–0,3

–0,5

bedrijfsinvesteringen

–2.75

3.25

–2.5

0.5

–2,9

–10

uitvoer van goederen

4.25

4.25

2.2

3.25

1,8

3,25

volume bbp

–0.5

0.75

–0.9

–0.5

–0.9

–1

Vraag 21

Hoe wordt verklaard dat de binnenlandse consumptie, alsmede de productie van nieuwbouwwoningen, lager zijn dan werd verwacht? In hoeverre draagt de daling van het reëel beschikbaar inkomen hieraan bij?

Antwoord op vraag 21

Het economisch beeld is somberder dan waar ten tijde van de start van het kabinet op werd gerekend. Dit vertaalt zich onder meer in een lagere ontwikkeling van het verdiende arbeidsinkomen. Samen met een opwaartse bijstelling van de inflatieraming, is de ontwikkeling van het reëel beschikbaar gezinsinkomen in 2012 dan ook meer afgenomen dan ten tijde van de MEV-raming werd verwacht. Waar in de MEV een bescheiden groei van dit inkomen werd geraamd in 2013, is dit in de CEP-raming omgeslagen in een min. De ontwikkeling van het beschikbare inkomen werkt door in de ontwikkeling van de binnenlandse consumptie en heeft ook effect op de woningmarkt.

Vraag 22

Kan de regering een overzicht geven van de ramingen van de economische groei, het EMU-saldo en de EMU-schuld voor het jaar 2013 in alle CPB-ramingen sinds 2009?

Antwoord op vraag 22

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende CPB-ramingen voor 2013.

 

Economische groei

EMU-saldo

EMU-schuld

Regeerakkoord Rutte I

1,25

–1,8

67,1

cCEP 2012

1,25

–4,5

73

CEP 2012

1,25

–4,6

73

kMEV 2012

0,75

–2,9

72,9

cMEV 2013

0,75

–2,7

72,9

MEV 2013

0,75

–2,7

71,8

Regeerakkoord Rutte II

0,75

–2,7

71,8

Dec. 2012

–0,5

–3,3

72,9

cCEP 2013

–0,5

–3,3

74

CEP 2013

–0,5

–3,3

74

kMEV 2013

–1

–3,5

74,6

Vraag 23

Kan een uitvoerige verklaring gegeven worden voor de tegenvallende btw-inkomsten? In hoeverre zijn de dalende inkomsten voor de btw verklaarbaar uit de teruglopende consumptie, juist veroorzaakt door de laatste btw-verhoging?

Vraag 66

Hoe verhoudt de verhoging van het algemene btw-tarief naar 21 procent zich tot de daling van de btw-inkomsten? Hoe hadden de btw-inkomsten zich ontwikkeld indien het algemene btw-tarief niet was gewijzigd?

Antwoord op vraag 23 en 66

De tegenvaller bij de btw-ontvangsten bedraagt 2,3 miljard euro. De aanhoudende slechte economische ontwikkeling, naast de slechte rendementen op pensioenen en dalende huizenprijzen zorgen voor een achterblijvende particuliere consumptie en investeringen in woningen en daarmee voor een lage tot negatieve ontwikkeling van de omzetbelasting. De waardeontwikkeling van de particuliere consumptie over 2013 is bij CEP2013 met 1,5 procent neerwaarts bijgesteld ten opzichte van de verwachting bij Startnota en de ontwikkeling van de investeringen in nieuwe woningen met maar liefst -7,5 procent. De verhoging van het algemene btw-tarief van 19 procent naar 21 procent uit het Begrotingsakkoord 2013 leidt in totaal tot 4,1 miljard euro hogere ontvangsten.4 Dit betreft het ex ante effect, bij een gelijkblijvende btw-grondslag. In de macro-economische doorwerking wordt echter rekening gehouden met uitverdieneffecten. Zie bijvoorbeeld daarvoor de Juniraming 2012 van het CPB, waarin de te verwachten economische effecten van het gehele Begrotingsakkoord 2013 in kaart zijn gebracht.5

Vraag 24

Waarom is gekozen voor het inhouden van de prijsbijstelling om het uitgavenkader sluitend te krijgen? Waarom is niet gekozen voor bijstelling van beleid? Is de inhouding incidenteel?

Vraag 34

Worden de meerjarige bedragen van de prijsbijstelling tranche 2013 later nog uitgedeeld of worden deze eveneens ingehouden? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Vraag 39

Waarom heeft het kabinet besloten om de prijsbijstelling tranche 2013 alleen voor het jaar 2013 in te houden en niet structureel?

Vraag 43

Het kabinet heeft besloten de prijsbijstellingstranche voor 2013 geheel in te houden. Het gaat om een bedrag van € 630 miljoen. Wordt deze tranche later nog uitgekeerd en zo ja wanneer, en waaraan? Wordt deze ingehouden tranche ingezet voor andere begrotingsdoelen, zo ja, welke?

Antwoord op vragen 24, 34, 39 en 43

Het kabinet heeft besloten om de prijsbijstelling tranche 2013 voor het jaar 2013 volledig in te houden om te zorgen dat het totaalkader niet wordt overschreden. De prijsbijstelling is, op grond van de bijzondere staatsrechtelijke positie in de Comptabiliteitswet, wel uitgekeerd aan de Staten-Generaal, de Hoge Colleges van Staat. Ook de prijsbijstelling aan het BES-fonds is uitgekeerd. Het is de verantwoordelijkheid van het voltallige kabinet om het uitgavenkader te sluiten. Daarom is van ieder departement een bijdrage gevraagd in de vorm van het niet uitkeren van de prijsbijstelling.

De Tweede Kamer wordt bij Miljoenennota 2014 geïnformeerd over de verwerking van de tranche 2013 voor de jaren 2014 en verder.

Vraag 25

Worden de hogere EU-afdrachten gezien als tegenvaller of als beleid? Indien deze als tegenvaller wordt gezien, wordt de mening gedeeld dat achter deze meeruitgaven in feite

beleidsmatige keuzes zitten? Hoe prudent is het om hogere (EU) beleidsuitgaven, te dekken

met meevallers binnen de begroting in relatie tot de begrotingsregels?

Antwoord op vraag 25

De hoogte van de EU-afdrachten is een uitkomst van een samenspel tussen verschillende factoren, onder andere aanpassingen in het BNI en besluitvorming in internationale gremia. Doorgaans wordt gesteld dat bijvoorbeeld aanpassingen in het BNI een autonoom karakter hebben, en daarentegen hebben de uitkomsten van gremia waarin Nederland is vertegenwoordigd doorgaans een beleidsmatig karakter. De hogere EU-afdrachten die momenteel voorliggen kunnen volgens deze redering gezien worden als een beleidsmatige mutatie.

Volgens begrotingsregel 23 krijgen alle mutaties op de EU-afdrachten een generale behandeling, hetgeen betekent dat alle mutaties opgevangen moeten worden binnen de algemene middelen. Het belangrijkste relevante uitgangspunt volgend uit de begrotingsregels is dat het compenseren moet plaatsvinden onder het uitgavenkader. Bij voorliggende mutatie is dat het geval. Het past binnen de begrotingsregels dat de Ministerraad besluit tot compensatie van een generale (beleidsmatige) tegenvaller uit de algemene middelen. Het houden van het uitgavenkader wordt gezien als een prudente invulling van het begrotingsbeleid.

Vraag 26

Welk beleid is ingezet om de tegenvallers bij de huurtoeslag in de toekomst te voorkomen?

Antwoord op vraag 26

De meerjarenraming van de huurtoeslag wordt jaarlijks bijgesteld, op basis van onder andere actuele macro-economische cijfers van het CPB. Indien de economische situatie zich ongunstiger ontwikkelt dan geraamd, zijn nieuwe tegenvallers echter niet te voorkomen. Wel streeft de Belastingdienst er naar om te hoge voorschotverstrekking door een achteraf gezien te lage schatting van het inkomen (in het recente verleden vaak oorzaak van tegenvallers) tegen te gaan, onder meer door de burger een zo goed mogelijke schatting te laten maken van zijn inkomen. Ook voert de Belastingdienst/Toeslagen periodiek administratieve controles uit bijvoorbeeld via de GBA op de huishoudsamenstelling.

Vraag 27

Kunt u voor de «aanvullende post algemeen» een meerjarig cijfermatig overzicht geven van alle posten die ná de Voorjaarsnota 2013 nog op deze aanvullende post gereserveerd staan (standen i.p.v. mutaties) zodat de Kamer inzicht kan krijgen in de budgetten die deze kabinetsperiode nog overgeheveld zullen worden naar de departementale begrotingen?

Antwoord op vraag 27

Zie vraag 3 voor het antwoord op vraag 27.

Vraag 28

Kunt u aangeven of de reductie van het aantal ambtenaren in 2013 op koers ligt? Wat waren 3 voor 2013 de beoogde doelen, waar staan we nu en worden de doelen eind dit jaar gehaald?

Antwoord op vraag 28

Het kabinet kent geen doelen ten aanzien van de omvang van het aantal ambtenaren. De taakstellingen op «apparaat» zijn taakstellingen op het totale apparaatsbudget van het rijk en zijn allen verwerkt in de departementale begrotingen. Op deze wijze is de besparingsdoelstelling op het apparaat voor het jaar 2013 (en daarna) ingevuld.

Vraag 29

Welke uitzonderlijke omstandigheden zijn de reden dat er voor gekozen is om de overschrijding van het SZA-kader te compenseren door een onderschrijding op de andere budgetdisciplinesectoren?

Vraag 30

Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de overschrijding op het SZA-kader te beperken? Kunnen maatregelen hiertoe nog in 2013 effect hebben?

Vraag 44

Wordt de overschrijding van het SZA kader intertemporeel gedekt? Zo nee, waarom is wel voor deze systematiek gekozen bij de overschrijding van het BKZ kader en niet bij het SZA kader?

Vraag 47

Het Kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt vertoont een overschrijding van € 600 miljoen. Wordt overwogen dit tekort anders dan door maatregelen gericht op gezondmaking van de economie terug te dringen, zo ja op welke manier?

Antwoord op vraag 29, 30, 44 en 47

De verslechterde macro-economische ontwikkeling heeft geleid tot een forse tegenvaller binnen het SZA kader op de werkloosheidsuitkeringen. Deze situatie heeft ertoe geleid ervoor te kiezen het kader sluitend te maken door het inhouden van de prijsbijstelling, welke hoofdzakelijk binnen het RBG-eng kader valt (zie ook het antwoord op vraag 24). Deze maatregel heeft reeds in 2013 effect.

De Voorjaarsnota is een rapportage over de uitvoering van de begroting 2013. Alleen voor het lopende jaar is een kadertoets opgenomen. Bij Miljoenennota wordt een meerjarige kadertoets gepresenteerd en wordt u over dit meerjarige beeld geïnformeerd.

Vraag 30

Welke maatregelen gaat het kabinet nemen om de overschrijding op het SZA-kader te beperken? Kunnen maatregelen hiertoe nog in 2013 effect hebben?

Antwoord op vraag 30

Zie vraag 29 voor het antwoord op vraag 30.

Vraag 31

Waarom gaat het Centraal Planbureau uit van een ruilvoetwinst van € 0,75 mld. (waardoor er ruimte onder het uitgavenkader ontstaat), terwijl u uitgaat van een ruilvoetverlies? Kunt u een verschillenanalyse maken?

Antwoord op vraag 31

Het in de Voorjaarsnota 2013 gepresenteerde ruilvoetverlies is een saldo van de kaderaanpassingen aan de hand van de bijstelling van de prijs Nationale Bestedingen en de nominale ontwikkeling (loon- en prijsbijstelling) van de uitgaven onder het uitgavenkader. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ruilvoetontwikkeling per kader. Elk kader laat zowel een neerwaartse aanpassing van de hoogte van het kader zien, als een neerwaartse aanpassing van de nominale loon- en prijsbijstelling. De kaderaanpassing is hoger dan de loon- en prijsbijstelling. Dit resulteert in een ruilvoetverlies voor het totaalkader van 427 miljoen euro.

Ruilvoetontwikkeling sinds Startnota in miljoenen euro’s (+ is hogere uitgaven)
 

RBG-eng

SZA

BKZ

Totaalkader

Kaderaanpassing

–579

–407

–368

–1354

Nominale loon- en prijsbijstelling

–400

–304

–223

–928

Ruilvoet

179

103

144

427

Het verschil tussen de ruilvoetwinst die het CPB in het CEP voorspelt en het ruilvoetverlies van de Voorjaarsnota wordt met name veroorzaakt doordat het CPB een ander ruilvoetbegrip hanteert dan dat in de Voorjaarsnota. Het CPB kijkt naar de mutatie ten opzichte van de Startnota van de loon- en prijsontwikkeling (relatief ten opzichte van de mutatie van de pNB) en neemt hierbij alleen de niet beleidsmatige loon- en prijsontwikkelingen mee. Meer precies gaat het wat betreft de loonontwikkeling om die ontwikkelingen die voor de collectieve sector als werkgever exogeen zijn (zie voetnoot 50 en 51 van het Centraal Economisch Plan 2013, p. 72). In de Voorjaarsnota worden de daadwerkelijke loon- en prijsontwikkelingen meegenomen. Wanneer bijvoorbeeld de overheid besluit tot een nullijn of het inhouden van de prijsbijstelling, dan is dit een beleidsmatige ontwikkeling die het CPB (deels) niet mee neemt in de ruilvoetberekening. Dit kan leiden tot verschillen in de raming.

Ter verdere illustratie: wanneer de overheid na de Startnota besluit over te gaan tot een additionele loonstijging (bijvoorbeeld bij de incidentele component) leidt dit ceteris paribus in de Voorjaarsnota wel tot een ruilvoetverlies, maar in het CEP niet. Daarentegen nemen de uitgaven onder het kader in zowel de Voorjaarsnota als in het CEP toe door deze loonstijging. Het verschil in de berekening van de ruilvoet heeft dus geen invloed op de berekening van de uitgaven onder kader, deze is in de Voorjaarsnota en het CEP gelijk. Wel leidt de verschillende berekeningswijze tot een andere splitsing van de mutatie van de uitgaven onder het kader in een ruilvoetcomponent en de overige mutatie van de uitgaven onder het kader.

Vraag 32

Is al bekend of er op de Europese begroting voor 2012 onderuitputting is opgetreden (zie ook Kamerstuk 21 501-07, nr. 1059). Zo nee, wanneer wel?

Vraag 33

Hoe groot is de onderuitputting jaarlijks geweest in de afgelopen MFK-periode? Tot welke meevallers heeft dit de afgelopen jaren geleid voor de Nederlandse begroting?

Vraag 41

Is er al duidelijkheid over de onderuitputting op de Europese begroting voor 2012? Kan deze onderuitputting nog gaan leiden tot een begrotingsmeevaller voor Nederland in 2013, en zo ja, hoe groot kan deze zijn?

Antwoord op vragen 32, 33 en 41

Het surplus in 2012 bedroeg 1,023 miljard euro. De meevaller die dit oplevert voor de EU-afdrachten in 2013 bedraagt 48 miljoen euro en is reeds meegenomen in de raming van de EU-afdrachten zoals vermeld in de Voorjaarsnota. In de verticale toelichting bij de Voorjaarsnota is deze mutatie aangeduid als technische mutatie die voortvloeit uit de EU-begroting 2012. De onderuitputting in de periode 2007–2012 bedroeg in totaal 12,6 miljard euro, ofwel jaarlijks zo’n 2,1 miljard euro. Zoals vermeld in Kamerstuk 21 501-07, nr. 1059 leverde dit een meevaller op voor de Rijksbegroting van opgeteld ca. 630 miljoen euro.

Vraag 33

Hoe groot is de onderuitputting jaarlijks geweest in de afgelopen MFK-periode? Tot welke meevallers heeft dit de afgelopen jaren geleid voor de Nederlandse begroting?

Antwoord op vraag 33

Zie vraag 32 voor het antwoord op vraag 33.

Vraag 34

Worden de meerjarige bedragen van de prijsbijstelling tranche 2013 later nog uitgedeeld of worden deze eveneens ingehouden? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?

Antwoord op vraag 34

Zie vraag 24 voor het antwoord op vraag 34.

Vraag 35

Kunt u per departement/begroting cijfermatig aangeven welke prijsbijstelling is ingehouden als gevolg van het niet uitkeren in 2013 van de prijsbijstelling tranche 2013?

Vraag 101

Ten aanzien van de uitgaven i.v.m. met prijsbijstelling wordt op blz. 63 het bedrag van ruim 910 mln voor 2013 genoemd. In de brief als reactie op de CPB-cijfers van 1 maart 2013 wordt een bedrag van 700 miljoen euro genoemd wanneer de prijsbijstelling voor 2013 niet wordt uitgekeerd. Hoe wordt het verschil van 200 miljoen verklaard?

Vraag 107

Kunt u per departement/begroting cijfermatig aangeven welke prijsbijstelling is ingehouden als gevolg van het niet uitkeren in 2013 van de prijsbijstelling tranche 2013? Kan eveneens per departement inzichtelijk gemaakt worden welk bedrag er aan prijsbijstelling is geraamd in de tranches 2013–2017?

Antwoord op vragen 35, 101 en 107

Op de Aanvullende Post Prijsbijstelling bij het ministerie van Financiën wordt de prijsbijstelling voor de komende jaren geraamd en gereserveerd. Ten tijde van de Miljoenennota 2013 (september 2012) werd voor de tranche 2013, jaar 2013, een bedrag van 910,7 miljoen euro gereserveerd. De reservering voor de prijsbijstelling is sinds de Miljoenennota geactualiseerd voor de nieuwe macro-economische veronderstelling uit het Centraal Economisch Plan (CEP) van het CPB (nieuwe prijzen) en de verwerking van de Startnota (nieuwe grondslagen). Deze actualisatie is verwerkt op de Aanvullende Post Prijsbijstelling en gepresenteerd in de Verticale Toelichting bij de Voorjaarsnota 2013 (onder «nominale ontwikkeling»). Na verwerking resteert een reservering ter grootte van 666 miljoen euro – de 0,7 miljard euro uit de brief als reactie op de CPB-cijfers van 1 maart 2013. Hiervan is 3 miljoen euro aan prijsbijstelling uitgekeerd (zie ook het antwoord op de vragen 24, 34, 39 en 43), de resterende 663 miljoen euro is ingezet onder het uitgavenkader. Onderstaande tabel geeft de verdeling hiervan over de verschillende begrotingen.

Ingehouden prijsbijstelling tranche 20131 (in miljoenen euro)
 

2013

De Koning

0

Algemene Zaken

1

Koninkrijksrelaties

1

Veiligheid en Justitie

65

Binnenlandse Zaken

27

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

216

Financiën

27

Defensie

77

Infrastructuur & Milieu

40

Economische Zaken

36

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

25

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

38

Infrastructuurfonds

92

Delta-fonds

15

Aanvullende Post

3

Totaal2

663

X Noot
1

Aan de Staten Generaal, de Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs en het BES-fonds is prijsbijstelling uitgekeerd; deze begrotingen ontbreken zodoende in de tabel. De prijsbijstelling voor de begrotingen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en voor Wonen en Rijksdienst is in de tabel weergegeven bij de begrotingen waar deze nieuwe begrotingen uit zijn ontstaan.

X Noot
2

Het totaal kan afwijken van de som der delen.

De Verticale Toelichting voor de Aanvullende Post Prijsbijstelling geeft de hoogte van de reservering van de prijsbijstelling voor de komende jaren weer.

Vraag 36

Kan de tegenvaller in relatie tot de schuldkwijtschelding aan ontwikkelingslanden nader worden toegelicht?

Antwoord op vraag 36

De tegenvaller in 2013 betreft een lager dan verwachte toerekening aan ODA (Official Development Assistance) van schuldkwijtschelding aan ontwikkelingslanden.

Het ODA budget wordt gecorrigeerd voor schuldkwijtschelding aan ontwikkelinglanden uit hoofde van het Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) initiative. Omdat deze toerekening betrekking heeft op het moment van de kwijtschelding (omzetting van lening in gift) en niet de verstrekte lening, gaan hiermee geen kasuitgaven gepaard. In 2013 is het zo dat de geraamde schuldkwijtschelding, dwz. het toegerekende bedrag waarvoor het ODA budget is gecorrigeerd, lager uitvalt dan verwacht. Om dit te compenseren – en zo de Nederlandse ODA-prestatie op pijl te houden – wordt dit bedrag weer toegevoegd aan het ODA budget op de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Daarmee gaat wel een kasuitgave gepaard, waardoor een tegenvaller onder het uitgavenkader ontstaat.

Vraag 37

Waarom is de prijsbijstelling aan de BES wel uitgekeerd? Om welk bedrag gaat het hierbij?

Antwoord op vraag 37

In 2011 is tussen BZK en Financiën de afspraak gemaakt dat de prijsbijstelling voor het BES-fonds in beginsel wordt uitgekeerd ook als de prijsbijstelling wordt ingehouden. Er is conform deze afspraak gehandeld. De tranche 2013 bedraagt 1 miljoen euro.

Vraag 38

Waarom valt de huurtoeslag tegen? In hoeverre gaat het hierbij om een structurele tegenvaller?

Antwoord op vraag 38

Het budget (saldo uitgaven en ontvangsten) huurtoeslag valt meerjarig hoger uit dan oorspronkelijk geraamd door de doorwerking van de slechtere economische situatie. Dit slaat vooral neer bij de ontvangsten via de lagere terugvorderingen huurtoeslag. Bij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag voor de toeslagjaren 2010 en 2011 zijn minder terugvorderingen gerealiseerd dan verwacht en dat heeft geleid tot een structurele verlaging van de geraamde terugvorderingen voor 2010 en latere jaren. De lagere terugvorderingen bij definitieve vaststellingen worden toegeschreven aan de met de economische situatie samenhangende tegenvallende inkomensontwikkeling waardoor een geringere afwijking ontstaat tussen voorlopig en definitief vastgestelde toeslagen. De in de Voorjaarsnota opgenomen bijstellingen voor de jaren 2013–2017 in de uitgaven en ontvangsten huurtoeslag betreft de structurele doorwerking van de tegenvaller in het jaar 2012.

Vraag 39

Waarom heeft het kabinet besloten om de prijsbijstelling tranche 2013 alleen voor het jaar 2013 in te houden en niet structureel?

Antwoord op vraag 39

Zie vraag 24 voor het antwoord op vraag 39.

Vraag 40

Op welke wijze wordt de huurtoeslag aangepast, zodat een overschrijding in 2014 wordt voorkomen? Wat is de uiterste datum waarop deze maatregelen genomen moeten worden?

Antwoord op vraag 40

Definitieve vormgeving van de dekking van het bij Voorjaarsnota geraamde tekort wordt betrokken bij de augustusbesluitvorming. Eventuele, per 1 januari 2014 in te voeren maatregelen in de huurtoeslag dienen uiterlijk 15 oktober definitief bekend te zijn, zodat de Belastingdienst deze tijdig kan implementeren. In verband met de voorhangprocedure zal een hiertoe strekkend ontwerpbesluit derhalve voor 20 augustus aan beide Kamers worden aangeboden.

Vraag 41

Is er al duidelijkheid over de onderuitputting op de Europese begroting voor 2012? Kan deze onderuitputting nog gaan leiden tot een begrotingsmeevaller voor Nederland in 2013, en zo ja, hoe groot kan deze zijn?

Antwoord op vraag 41

Zie vraag 32 voor het antwoord op vraag 41.

Vraag 42

Behoedzaamheidshalve, is de maximale (incidentele) tegenvaller van 500 miljoen euro bij de EU-afdrachten ingepast onder het uitgavenkader. In hoeverre is er verder voor mogelijke tegenvallers behoedzaam begroot in de voorjaarsnota, uitgesplitst naar posten en bedragen?

Antwoord op vraag 42

Naar aanleiding van aanvullende begrotingsvoorstellen van de Europese Commissie voor 2013 is een additionele bijdrage voor Nederland van naar schatting 0,5 miljard euro. Hiervoor geldt dat nog overeenstemming dient te worden bereikt tussen de Raad en het Europees Parlement. De Raad heeft op 14 mei jl. met gekwalificeerde meerderheid ingestemd met een aanvullende EU-begroting 2013 van 7,3 miljard euro, mits het EP instemt met het Meerjarig Financieel Kader. Definitieve besluitvorming hierover vindt naar verwachting in de zomer plaats. De 0,5 miljard euro is hierdoor nog niet definitief. Omdat echter wel duidelijk is dat Nederland in 2013 een additionele bijdrage moet leveren is deze schatting van 0,5 miljard euro, op basis van behoedzaamheid, wel ingepast onder het uitgavenkader. Er hebben zich geen andere ontwikkelingen voorgedaan die hiermee te vergelijken zijn.

Vraag 43

Het kabinet heeft besloten de prijsbijstellingstranche voor 2013 geheel in te houden. Het gaat om een bedrag van 630 miljoen euro. Wordt deze tranche later nog uitgekeerd en zo ja wanneer, en waaraan? Wordt deze ingehouden tranche ingezet voor andere begrotingsdoelen, zo ja, welke?

Antwoord op vraag 43

Zie vraag 24 voor het antwoord op vraag 43.

Vraag 44

Wordt de overschrijding van het SZA kader intertemporeel gedekt? Zo nee, waarom is wel voor deze systematiek gekozen bij de overschrijding van het BKZ kader en niet bij het SZA kader?

Antwoord op vraag 44

Zie vraag 29 voor het antwoord op vraag 44.

Vraag 45

Hoe hoog is de stijging van de WWB-uitgaven als gevolg van de hogere werkloosheidsraming? En hoe hoog is de daling van de WWB-uitgaven doordat het aantal WWB-uitkeringen vorig jaar fors lager was dan verwacht?

Antwoord op vraag 45

De stijging van de WWB-uitgaven als gevolg van de hogere werkloosheidsraming bedraagt 0,1 miljard euro. Daartegenover staat een daling van de WWB-uitgaven met 0,3 miljard euro als gevolg van de lagere realisaties in 2012.

Vraag 46

Wat is de huidige raming en wat was de raming bij de ontwerpbegroting van het aantal kinderen waarvoor kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd, van het gemiddeld aantal afgenomen uren per kind en van de gemiddelde toeslag?

Antwoord op vraag 46

In de Voorjaarsnota is het aantal kinderen waarvoor in 2013 kinderopvangtoeslag werd uitgekeerd geraamd op circa 660.000, in de ontwerpbegroting werd uitgegaan van 696.000 kinderen. Het gemiddeld aantal uren per kind is in de Voorjaarsnota voor 2013 geraamd op circa 825, in de ontwerpbegroting werd dit begroot op circa 875. De gemiddelde kinderopvangtoeslag is in de Voorjaarsnota voor 2013 geraamd op circa 62% van de totale kosten en in begroting 2013 op circa 63%.

Vraag 47

Het Kader Sociale Zekerheid en Arbeidsmarkt vertoont een overschrijding van € 600 miljoen. Wordt overwogen dit tekort anders dan door maatregelen gericht op gezondmaking van de economie terug te dringen, zo ja op welke manier?

Antwoord op vraag 47

Zie vraag 29 voor het antwoord op vraag 47.

Vraag 48

Kan de tegenvaller binnen het BKZ met betrekking tot de zorg geleverd door AWBZ-instellingen, structureel worden verondersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk beleid is ingezet om deze tegenvaller in de toekomst te voorkomen?

Antwoord op vraag 48

Over de eventuele structurele doorwerking van de tegenvaller en dekking hiervan wordt u bij Miljoenennota 2014 geïnformeerd.

Vraag 49

In hoeverre past de inkomstentegenvaller van 8,3 miljard euro bij het economisch beeld? Is deze tegenvaller groter dan op basis van standaardelasticiteiten mag worden aangenomen? Welke maatregelen zijn mogelijk om belasting- en premie ontvangsten minder conjunctuurgevoelig te maken?

Antwoord op vraag 49

Zie vraag 56 voor het antwoord op vraag 49.

Vraag 50

Door de tegenvallers die zijn opgetreden, valt het EMU saldo 0,7% slechter uit. In hoeverre is deze verslechtering het gevolg van beleid en in hoeverre het gevolg van overmacht als gevolg van de internationale economische ontwikkelingen?

Antwoord op vraag 50

Paragraaf 5 van de voorjaarsnota bevat de verticale toelichting op de verslechtering van het EMU-saldo. Voor de volledigheid is de tabel hieronder weergegeven. Te zien is dat zowel de economische ontwikkelingen (via o.m. lagere inkomsten) als beleidsmaatregelen (SNS Reaal) het EMU-saldo beïnvloeden.

Tabel: Verticale toelichting EMU-saldo

(in percentage bbp)

20131

EMU-saldo Startnota

–2,6

Inkomsten

–1,4

Nominale ontwikkeling

0,2

Inhouden prijsbijstelling

0,1

EU-afdrachten

–0,1

Accres GF/PF

0,1

Werkloosheidsuitgaven

–0,1

Aardgasbaten

0,1

Crisisgerelateerde winst DNB

0,1

4G-veiling

0,6

SNS REAAL

–0,6

EMU-saldo lokale overheden

0,1

Overige mutaties

0,2

Noemereffect

–0,1

EMU-saldo Voorjaarsnota 2013

–3,3

X Noot
1

Wegens afronding wijkt de som der delen af van het totaal

Vraag 51

Het CPB heeft in juni 2012 doorgerekend dat het begrotingsakkoord voor 2013 neerkomt op een ex ante begrotingsconsolidatie van 1,7% BBP en uitverdieneffecten ter waarde van 0,4% BBP. Heeft de regering bij het CPB aangedrongen op de mogelijkheid om bij toekomstige begrotingspakketten te rekenen met een andere, meer realistische fiscale multiplier?

Antwoord op vraag 51

Het uitverdieneffect van 40% is een vuistregel die is gebaseerd op de doorrekening door het CPB in de loop der jaren van vele pakketten aan maatregelen. Voorbeelden zijn de doorrekeningen van verkiezingsprogramma’s, regeerakkoorden en tussentijdse bezuinigingspakketten. Het uitverdieneffect wordt niet van tevoren gekozen, maar is de uitkomst van de doorrekening door het CPB, dat als onafhankelijk instituut de macro-economische ramingen voor kabinet en politiek produceert. Daarbij worden zowel een empirisch macromodel voor de Nederlandse economie als diverse andere modellen gebruikt. Afhankelijk van de samenstelling van een pakket, bijvoorbeeld in termen van uitgaven- en lastenmaatregelen, kan het uitverdieneffect bij een specifiek pakket groter of kleiner dan 40% uitkomen. Ook kan het uitverdieneffect over de tijd variëren.

Vraag 52

Is de minister bekend met de laffer curve, waaruit blijkt dat belastingverhoging niet per definitie leidt tot meer inkomsten

Vraag 53

Is de minister bekend met de CPB-notitie «over de top»waarin wordt gesteld dat een toptarief van 49% meer oplevert dan een tarief van 52%. Kan dit de reden zijn dat er 8,3 miljard minder wordt opgehaald terwijl de lasten ex ante met 9 miljard zijn verhoogd?

Antwoord op vraag 52 en 53

Ja. Het betoog is dat verhogen van het huidige toptarief per saldo tot lagere belastinginkomsten zal leiden. Het toptarief in box 1 van 52% geldt echter al sinds 2001 en is sindsdien ongewijzigd. Anders gezegd, een verhoging van het toptarief behoorde niet tot de lastenmaatregelen en kan daarmee ook geen verklaring zijn voor de tegenvaller van 8,3 miljard euro. Deze tegenvaller is bovendien niet geconcentreerd bij de inkomstenbelasting, maar raakt vrijwel alle belastingsoorten met name de BTW, de Vpb en de BPM.

Vraag 53

Is de minister bekend met de CPB-notitie «over de top»waarin wordt gesteld dat een toptarief van 49% meer oplevert dan een tarief van 52%. Kan dit de reden zijn dat er 8,3 miljard minder wordt opgehaald terwijl de lasten ex ante met 9 miljard zijn verhoogd?

Antwoord op vraag 53

Zie vraag 52 voor het antwoord op vraag 53.

Vraag 54

Vindt de minister dat belastingverlaging beter is voor de ontwikkeling van de economie en werkgelegenheid dan belastingverhoging?

Vraag 55

Is het weglekeffect een reden voor deze regering om de belastingen nu niet te verlagen? Of is het weglekeffect voor deze regering een reden om de belastingen nooit te verlagen?

Vraag 58

Wat is de procentuele omvang van het weglekeffect wat optreed bij het verlagen van de belastingen?

Antwoord op vraag 54, 55 en 58

Gezonde overheidsfinanciën zijn een belangrijke voorwaarde voor economische groei. Belastingverlagingen leiden weliswaar op termijn tot hogere groei, maar de inverdieneffecten maken de kosten niet goed. Per saldo resulteert derhalve een verdere verslechtering van de overheidsfinanciën. Het op orde brengen van de overheidsfinanciën geeft vertrouwen en heeft onder andere een doorwerking op de rente.

De economische effecten van een aantal standaardmaatregelen zijn bij aanvang van Keuzes in Kaart nader in kaart gebracht.6 In onderstaande tabel zijn de uitverdieneffecten van de verhoging van het btw-tarief en de loon- en inkomstenbelasting weergegeven.

Uitverdieneffect in procenten

2013

2014

2015

2017

Verhoging algemene btw-tarief

10

40

50

70

Verhoging loon- en inkomstenbelasting

10

40

50

50

Wanneer de overheid ombuigt, heeft dat in principe altijd op korte termijn negatieve gevolgen voor de economie. Grosso modo verdwijnt 40% van de bezuinigingen als gevolg van uitverdieneffecten. Dit effect varieert per type ombuiging/lastenmaatregel zowel qua omvang als over de tijd.

Ombuigen leidt in eerste instantie tot een lagere binnenlandse vraag. Hierdoor daalt de productie en stijgt de werkloosheid op korte termijn. Dit leidt vervolgens tot een lagere contractloonstijging in de markt. Pas na verloop van een aantal jaren wordt het structurele effect van de bezuiniging gerealiseerd.

Algemeen kan worden opgemerkt dat lastenmaatregelen op de hele korte termijn minder schade berokkenen aan de economie dan uitgavenmaatregelen. Na 2 jaar zijn de effecten redelijk met elkaar in evenwicht, terwijl daarna de balans geheel omslaat naar de andere kant aangezien de uitverdieneffecten van lastenmaatregelen flink oplopen over de tijd. Wel zijn er ook lastenmaatregelen die op de lange termijn de economische structuur kunnen versterken. De beperking van de hypotheekrenteaftrek is hier een goed voorbeeld van.

Vraag 55

Is het weglekeffect een reden voor deze regering om de belastingen nu niet te verlagen? Of is het weglekeffect voor deze regering een reden om de belastingen nooit te verlagen?

Antwoord op vraag 55

Zie vraag 54 voor het antwoord op vraag 55.

Vraag 56

Waarom dalen de geraamde belasting- en premieontvangsten veel sneller dan de raming van het bbp? Hoe verhoudt dit zich tot de progressiefactor die kleiner is dan 1? Kan worden geconcludeerd dat de belasting- en premieontvangsten bij een daling van het bbp sneller dalen dan het bbp en dat zij bij een stijging van het bbp langzamer met stijgen dan het bbp? Wordt in de ramingen rekening gehouden met een eventuele relatie tussen een crisis laag conjunctuur en de progressiefactor?

Vraag 49

In hoeverre past de inkomstentegenvaller van 8,3 miljard euro bij het economisch beeld? Is deze tegenvaller groter dan op basis van standaardelasticiteiten mag worden aangenomen? Welke maatregelen zijn mogelijk om belasting- en premie ontvangsten minder conjunctuurgevoelig te maken?

Antwoord op vraag 49 en 56

Bij Voorjaarsnotaraming is de verwachting over de belasting- en premieontvangsten per saldo met 8,3 miljard euro naar beneden bijgesteld ten opzichte van de verwachting bij de Startnota. Hiervan is 2,5 miljard euro het gevolg van tegenvallende realisaties over 2012 ten opzichte van de verwachting daarover bij Startnota. De economische groei kwam in 2012 lager uit dan was gedacht bij het opstellen van de Startnota. De waardeontwikkeling van het bbp 2012 bleek 0,1 procent terwijl bij Startnota was uitgegaan van 0,9 procent. Deze tegenvallende ontvangsten over 2012 werken volledig door naar 2013. Daarnaast zorgt een fors negatiever economisch beeld voor 2013 zoals geraamd in het CEP2013 voor 6,3 miljard euro lagere ontvangsten. De belangrijkste tegenvallers betreffen de ontvangsten uit de vennootschapsbelasting (vpb), omzetbelasting (btw) en de loon- en inkomensheffing. De tegenvaller bij de vpb (–2,0 miljard euro) volgt uit een fors lagere winstontwikkeling dan eerder verwacht en wordt gestaafd door de realisaties over het eerste kwartaal 2013. De lagere winstontwikkeling leidt – vanwege IB-ondernemers – ook tot lagere ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing. Aanvullend zorgen een negatievere ontwikkeling van de werkgelegenheid en een lagere loonontwikkeling voor lagere ontvangsten uit de loon- en inkomensheffing (–2,4 miljard euro). Verder zijn er tegenvallende ontvangsten bij de btw als gevolg van lagere investeringen in nieuwe woningen en een neerwaarts bijgestelde verwachting over de particuliere consumptie (–2,1 miljard euro). Ook de ontvangsten uit de accijnzen zijn neerwaarts bijgesteld met 0,6 miljard euro. Ten slotte is er sprake van een relatief grote tegenvaller bij de ontvangsten (–0,5 miljard euro) uit de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) op basis van een negatievere verwachting over het aantal (nieuwe) autoverkopen en tegelijkertijd een verdere vergroening van het nieuwe wagenpark.

De bijgestelde raming voor de belasting- en premieontvangsten volgen dus uit het slechtere economisch beeld. Voor de ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten is vooral ook de samenstelling van de economische groei van belang, elke belastingsoort kent immers een eigen grondslag. Deze verschillende belastinggrondslagen zijn niet één-op-één en op dezelfde wijze gerelateerd aan de ontwikkeling van het totale bbp. Er gelden dan ook geen standaardelasticiteiten tussen belastingontvangsten en het bbp. Belastingontvangsten zijn wel gerelateerd aan de verschillende onderdelen van het bbp zoals consumptie, investeringen, exporten en de loon- en prijsontwikkeling. Aan de hand van daaruit voortkomende relevante economische indicatoren voor de verschillende belastingsoorten laat de negatieve endogene ontwikkeling zich goed verklaren. Zo leiden minder woningverkopen tegen lagere prijzen bijvoorbeeld tot minder ontvangsten uit de overdrachtsbelasting. Belastingen zijn per definitie conjunctuurgevoelig. Dit geldt zeker voor de grootste belastingsoorten als de loon- en inkomstenbelasting, de omzetbelasting en de vennootschapsbelasting. Immers, de grondslagen voor de belastingen betreffen de omvang van de winst, het arbeidsvolume, de hoogte van de lonen en de mate waarin geconsumeerd wordt. Deze zijn weer afhankelijk van de economische ontwikkeling. De genoemde drie belastingsoorten zorgen voor meer dan 80 procent van de totale belastingontvangsten (inclusief de premies volksverzekeringen). De overdrachtsbelasting is zoals hierover al genoemd geheel afhankelijk van de ontwikkeling op de woningmarkt. Dividendbelasting is weer afhankelijk van dividenduitkeringen en accijnzen zijn afhankelijk van de volumegroei en de prijsontwikkeling van olie, diesel en tabak.

Lump-sum belastingen zijn wel veel minder gevoelig voor conjuctuur. Een lump sum belasting is een heffing met een vast bedrag, ongeacht wie de belastingplichtige is of in welke situatie de belasting verschuldigd is. Dus ongeacht het inkomen, vermogen, winst of consumptie van personen of bedrijven. Er bestaan maar weinig van dit soort belastingen. Een voorbeeld hiervan is de hondenbelasting. Voor elke hondenbezitter met zelfde aantal honden geldt dezelfde heffing ongeacht inkomen of vermogen.

Vraag 57

Kan voor het budgettair Kader Zorg een uitvoerige toelichting gegeven worden op het samenstel van mee- en tegenvallers, dat totaal resulteert in een meevaller van € 0,1 miljard voor het hele kader? Kan een overzicht gegeven worden van de ontwikkeling van de zorgkosten per hoofd van de bevolking sinds het jaar 2007?

Antwoord op vraag 57

In onderstaande tabel is de meevaller van 0,1 miljard euro uitgesplitst. De meevaller is de optelsom van verschillende mutaties. Ten eerste is er een ruilvoettegenvaller van 145 miljoen euro. Uit cijfers van het CVZ en de NZa volgen uitvoeringsmeevallers ter waarde van 203 miljoen euro. Deze meevaller is het saldo van een uitvoeringsmeevaller bij de curatieve zorg van 449 miljoen euro en een tegenvaller van 247 miljoen euro bij de langdurige zorg. Verder zijn er voor 180 miljoen euro ramingsbijstellingen, met name bij de langdurige zorg. Tot slot is er een aantal kleinere mutaties die optellen tot 122 miljoen euro. Hierbij gaat het onder andere om een tariefsaanpassing logopedie, zorgkosten Caribisch Nederland en een bijstelling van de kapitaallasten beschikbaarheidsbijdrage UMC’s.

BKZ

2013

Ruilvoetmutatie

145

Uitvoeringsmutaties

–203

Ramingsbijstellingen

–180

Overig

122

Totaal

-116

In onderstaande tabel staan de netto BKZ-uitgaven per hoofd van de bevolking sinds 2007.

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Netto BKZ-uitgaven per hoofd

2.890

3.200

3.410

3.590

3.675

3.820

3.900

Vraag 58

Wat is de procentuele omvang van het weglekeffect wat optreed bij het verlagen van de belastingen?

Antwoord op vraag 58

Zie vraag 54 voor het antwoord op vraag 58.

Vraag 59

Kunt u per belastingsoort een meerjarige doorwerking geven van de tegenvallende inkomsten uit deze Voorjaarsnota voor 2013, 2014 en 2015.

Antwoord op vraag 59

De Voorjaarsnotaraming betreft een update van de raming van het EMU-saldo voor 2013 ten opzichte van de Startnota. Bij de Miljoenennotaraming volgt een nieuwe update van de raming voor 2013 en 2014 op basis van het economische beeld zoals uit de MEV 2014 volgt. Pas bij Miljoenennota wordt een afweging gemaakt in welke mate nieuwe inschattingen over 2013 doorwerken naar 2014.

Vraag 60

Wat is de raming van het structurele EMU-saldo? In welke mate wijkt deze af van de raming van het structurele EMU-saldo in het regeerakkoord cq. startbrief?

Antwoord op vraag 60

Het structurele EMU-saldo wordt bepaald door de ontwikkeling van het feitelijk EMU-saldo, de conjunctuurcomponent (het verschil tussen potentiële productie en feitelijke productie, oftewel het output gap, vermenigvuldigd met de begrotingselasticiteit) en incidentele componenten. Dit maakt het een bewegelijke indicator die gevoelig is voor veranderingen in de conjunctuur, niet alleen in het desbetreffende jaar, maar ook in de jaren ervoor en erna. Onderstaande tabel laat de successievelijke inschattingen van het CPB en het ministerie van Financiën zien. De tabel laat zien dat de verslechtering van het feitelijk EMU-saldo ook doorwerkt in het structurele EMU-saldo en niet enkel de conjunctuurcomponent toeneemt. De EC-methode voor het inschatten is zodanig, dat potentiële groei reageert op de ontwikkeling van de feitelijke groei. Dit betekent dat een conjuncturele neergang niet automatisch één op één de output gap inloopt, en dus ook het structurele EMU-saldo verslechtert.

Tabel. Het structurele EMU-saldo (procent bbp)
   

2012

2013

2014

CPB Juni-raming

juni 2013

–2.4

–1.4

–1.9

FIN Stabiliteitsprogramma1

april 2013

–2.4

–1.5

–1.4

CPB CEP 2013

maart 2013

–2.4

–1.4

–1.7

CPB Startnota

december 2012

–1.2

–1.4

CPB MEV 2013

september 2012

–2.1

–1.2

 
X Noot
1

inclusief maartpakket

Vraag 61

Het kabinet stuurt, zoals aangegeven in antwoorden op vragen over het Financieel Jaarverslag 2012, niet op een bepaalde belastingmix. De Voorjaarsnota laat echter zien dat tegenvallers bij de VPB, BTW en BPM een structureel karakter lijken te hebben. Hoe kijkt de regering er tegen aan als inkomstentegenvallers jarenlang geconcentreerd plaatsvinden, waardoor de balans in de belastingmix gaat schuiven? Welke maatregelen kunnen worden genomen om tegenvallers in de VPB en BPM nu te compenseren en in de toekomst te mitigeren? Klopt het dat de inkomsten uit loon- en inkomstenbelasting als percentage van de totale belastinginkomsten sinds 2.000 hard zijn gestegen, terwijl de inkomsten uit de VPB en BPM als percentage van de totale belastinginkomsten hard zijn teruggelopen? Kan hier sinds 1990 een overzicht van worden gegeven?

Antwoord op vraag 61

Achterblijvende inkomsten gelden voor vrijwel alle belastingsoorten en zijn niet geconcentreerd bij bepaalde belastingsoorten. Belastingen zijn nou eenmaal per definitie conjunctuurgevoelig. Als de economische groei tegenvalt ten opzichte van de eerdere verwachtingen daarover, geldt dat automatisch ook voor de inkomsten. De drie grootste belastingsoorten zorgen voor meer dan 80% van de belastingontvangsten (inclusief premies volksverzekeringen). Het is dus logisch dat de grootste tegenvallers bij de grootste belastingsoorten plaatsvinden: de btw, de loon- en inkomstenbelasting en de vpb. De ene belasting is wat conjunctuurgevoeliger dan de ander en/of reageert sneller dan wel wat later op een economische schok. Voor de ontwikkeling van de belasting- en premieontvangsten is vooral ook de samenstelling van de economische groei van belang, elke belastingsoort kent immers een eigen grondslag. Deze verschillende belastinggrondslagen zijn niet één-op-één en op dezelfde wijze gerelateerd aan de ontwikkeling van het totale bbp. De Vpb betreft een belasting op de winst en betreft daarmee een van de meest conjunctuurgevoelige belastingsoorten. De economische crisis in 2.009 had dan ook direct invloed op de winsten van bedrijven en daarmee de vpb-ontvangsten. Deze namen in 2009 ten opzichte van het jaar daarvoor met meer dan 30 procent af. De ontvangsten uit de loon- en inkomstenbelasting namen in 2009 echter nog toe ten opzichte van het jaar daarvoor. De ontvangsten loon- en inkomstenbelasting zijn gerelateerd aan het arbeidsvolume en de ontwikkeling van de lonen. In 2009 nam de werkloosheid weliswaar toe, maar bleef de werkgelegenheid nog op peil. Daarnaast stegen de contractuele lonen in 2009. Dit leverde per saldo een groei op van de ontvangsten uit de loon- en inkomstenheffing bij een negatieve bbp-groei.

Bij een aanhoudend lage tot negatieve economische groei verbeteren de winsten nauwelijks. De lagere productie noodzaakt bedrijven uiteindelijk om te bezuinigen op personeel. Dit hebben we dan ook zien gebeuren: de werkloosheid is inmiddels gestaag toegenomen sinds 2009. Ook de reële loonontwikkeling is anno 2013 zeer matig te noemen. De crisis heeft dus sneller effect gehad op de belasting op de winsten dan op de ontvangsten uit de loon- en inkomstenbelasting. De aanhoudende slechte economische ontwikkeling, naast de slechte rendementen op pensioenen en dalende huizenprijzen zorgen voor een achterblijvende particuliere consumptie en investeringen in woningen en daarmee voor lage tot negatieve ontwikkeling van de omzetbelasting. Daarnaast kent de Vpb een verliesverrekening. Dat betekent dat verliezen met betrekking tot jaar t kunnen worden verrekend met winsten uit het haar daarvoor of met toekomstige winsten in de 7 jaren daarna. De verliesverrekening heeft dus een extra dempend effect op de vpb-ontvangsten.

De ontvangsten uit de bpm zijn uiteraard ook conjunctuurgevoelig. De aanhoudende crisis heeft ook zo zijn effect op het aantal nieuwe autoverkopen, zowel op de particuliere autoverkopen als die van bedrijven (met name leaseauto’s). Daarnaast echter speelt bij de bpm-ontvangsten tevens een ander effect een rol. Sinds (en mogelijk mede dankzij) de intrede van de crisis in 2009 is de vraag naar bpm-vrije auto’s flink toegenomen ten koste van de vraag naar andere auto’s. Tegelijkertijd heeft het aanbod van deze auto’s ook een hoge vlucht genomen. Dit heeft voor een extra dempend effect op de bpm-ontvangsten gezorgd.

Onderstaande grafieken tonen de respectievelijke aandelen van de loon- en inkomensheffing, de Vpb en de BPM. Hieruit blijkt niet dat de loon- en inkomensheffing als percentage van het BBP is toegenomen. In 2011 ligt deze vrijwel op hetzelfde niveau als 2000. De ontwikkeling sinds 2009 van de respectievelijke belastingsoorten is hierboven toegelicht. Vanwege het relatief kleine aandeel van de BPM in het bbp ten opzichte van de loon- en inkomensheffing respectievelijk de Vpb, is de BPM in een aparte grafiek geplaatst.

Vraag 62

Kan een kwantitatieve opsplitsing worden gegeven van de relatief grote tegenvaller bij de BPM van 0,5 miljard euro? Welk deel van de tegenvaller is veroorzaakt door de CO2-normen, welk deel door economische tegenwind? Kan deze opsplitsing worden gegeven voor de jaren 2008–2013?

Vraag 69

Er is volgens het kabinet sprake van een relatief grote «tegenvaller’bij de ontvangsten (0,5 miljard euro) uit de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm). Dit op basis van een negatievere verwachting over het aantal (nieuwe) autoverkopen tegelijkertijd een verdere vergroening van het nieuwe wagenpark. Was vergroening van het wagenpark, een doel van het kabinet, niet ingecalculeerd? Waarom worden de kosten hiervoor als een «tegenvaller» gezien? In hoeverre leiden «groene auto’s tot verminderde inkomstenbelasting als gevolg van lagere inkomensbijtelling van de «auto van de zaak»?

Antwoord op vraag 62 en 69

Als gevolg van het in het verleden ingezette en door de Tweede Kamer gevraagde beleid7 is de bpm vanaf 2010 in vier jaar geleidelijk omgezet van een op cataloguswaarde gebaseerde heffing naar een volledig op CO2-uitstoot gebaseerde heffing in 2013. Dit heeft als consequentie gehad dat voor auto’s met een gelijke CO2-uitstoot maar met sterk uiteenlopende prijzen en met voorheen sterk uiteenlopende bpm-bedragen vanaf 2013 gelijke bpm-bedragen gelden.

Vanaf 2010 zijn de CO2-tarieven jaarlijks aangepast op basis van de bij Belastingplan 2009 aangenomen wetgeving rekening houdend met de verwachten technologische ontwikkeling. Zoals bij de behandeling van de Wet Uitvoering Autobrief in 2011 is aangegeven, hebben snellere technologische ontwikkelingen en gedragseffecten geleid tot dalende bpm-ontvangsten. Op basis van het door Ecorys uitgevoerde onderzoek voorziet de Wet Uitwerking Autobrief niet alleen in jaarlijkse aanpassing van de CO2-tarieven, maar ook van de CO2-grenzen in de periode 2012–2015, zodanig dat verdere uitholling van de bpm-ontvangsten zou worden voorkomen.

Desalniettemin is de raming van de bpm-ontvangsten voor 2013 bij Voorjaarsnota met 0,5 miljard euro neerwaarts bijgesteld. Neerwaarts bijgestelde verwachtingen over de autoverkopen in 2013 en een sterkere verschuiving naar auto’s met een lage of geen CO2-uitstoot ten koste auto’s met een hogere uitstoot dan eerder ingeschat liggen aan de basis van deze bijstelling.

Er is sprake van een behoorlijke economische tegenwind en veranderende mobiliteitsvoorkeuren. Dit leidt niet alleen tot lagere verkopen, maar ook tot grotere gedragsveranderingen dan verwacht: de keuze voor kleinere auto’s, de keuze voor de zuinigste auto’s binnen een segment en de keuze voor auto’s met de grootste fiscale voordelen. Niet alleen de BPM maar ook de differentiaties in de bijtelling en de MRB-vrijstelling voor zeer zuinige auto’s spelen daarbij een rol. Dit valt in het bijzonder terug te zien in de verkopen van (semi)elektrische auto’s die bovendien worden gestimuleerd met de MIA, VAMIL en KIA.

Op technologisch gebied lijken de ontwikkelingen de afgelopen jaren telkens sneller te zijn gegaan dan wat door experts werd verwacht, wat de neerwaartse bijstellingen verklaart. Hierbij speelt ook een rol dat het verschil tussen praktijk- en testwaarden de laatste jaren groter is geworden, zoals blijkt uit recent door TNO uitgevoerd onderzoek. Dit wordt veroorzaakt doordat fabrikanten energiebesparende technieken toepassen die op de typekeuringstest meer voordeel opleveren dan in de praktijk en doordat fabrikanten in toenemende mate gebruikmaken van marges in de testprocedures om op papier lage testwaarden te realiseren.

Al deze effecten zijn moeilijk los van elkaar te onderscheiden, waardoor een kwantitatieve toewijzing van de daling van de bpm-ontvangsten niet goed mogelijk is. In de reeds toegezegde brief over de ontwikkelingen in de autoverkopen en in het bijzonder elektrische autoverkopen zal hier nader op worden ingegaan. Deze brief wordt momenteel voorbereid en binnenkort aan de Tweede Kamer worden verstuurd.

De verlaagde tarieven in de bijtelling leiden tot verminderde ontvangsten uit de inkomstenbelasting door een lagere inkomensbijtelling van de «auto van de zaak». In bijlage 5 van de Miljoenennota worden de uitgaven hiervoor opgenomen. Deze uitgaven zijn de afgelopen jaren telkens naar boven bijgesteld op basis van realisatiecijfers. Voor 2013 worden de uitgaven geraamd op 254 miljoen euro.

Vraag 63

Hoe kan het dat de regering de effecten van de beperkingen van de hypotheekrenteaftrek op de prijsvorming, het aantal transacties en op de macro economie, zo gigantisch heeft onderschat?

Antwoord op vraag 63

Op verzoek van de Kamer heeft het toenmalige kabinet De Nederlandsche Bank (DNB) en het CPB gevraagd om een analyse van de partiële effecten van het Begrotingsakkoord 2013, met daarin onder andere de beperking van de hypotheekrenteaftrek tot leningen waarop ten minste annuïtair wordt afgelost en de verlaging van het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen. Het CPB heeft tevens effecten van het regeerakkoord doorgerekend, waaronder ook de vanaf 1 januari 2014 voorziene stapsgewijze verlaging van het aftrekpercentage. In deze analyses is een inschatting gegeven van de economische en budgettaire effecten van de hervorming van de woningmarkt. DNB merkt op dat de maatregelen de kwetsbaarheden in het financiële stelstel verminderen en het CPB geeft aan dat de hervorming leidt tot een structurele welvaartswinst. Bij ontwikkelingen op de woningmarkt dient verder bedacht te worden dat niet alleen het beleid van de overheid een rol speelt. Ook de stand van de economie, het consumentenvertrouwen en de situatie op de financiële markten zijn bijvoorbeeld belangrijke factoren die effect hebben op de (koop)woningmarkt.

Vraag 64

Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen en de consumptie per jaar, sinds het jaar 200?

Antwoord op vraag 64

Hieronder vindt u de gevraagde reeksen. Extra informatie, bijvoorbeeld een verdere onderverdeling of een langere tijdreeks, is te vinden in Bijlage 5 van het Centraal Economisch Plan 2013 (http://cpb.nl/publicatie/centraal-economisch-plan-2013).

Groei van consumptie en besteedbaar inkomen (procenten per jaar)
 

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Totale consumptie

3,7

1,8

0,9

–0,2

1,0

1,0

–0,3

1,8

1,3

–2,1

0,3

–1,0

–1,5

Reëel beschikbaar gezinsinkomen

2,2

5,6

–0,6

–2,4

0,7

–0,3

0,5

2,5

–0,3

–1,1

–0,1

–0,2

–2,0

Vraag 65

Welke afspraken heeft u met de lokale overheden gemaakt over hun aandeel in het EMU-saldo 2013? Hoe verhoudt de meevaller bij het EMU-saldo van de lokale overheden zich tot deze afspraken?

Antwoord op vraag 65

Het aandeel van de lokale overheden in het EMU-saldo mag, conform de afspraak met de lokale overheden, maximaal –0,5 procent bbp bedragen in 2013. In de huidige raming komt het EMU-saldo van de decentrale overheden uit op –0,4 procent bbp, dit past binnen de voor de decentrale overheden geldende norm voor 2013.

Vraag 66

Hoe verhoudt de verhoging van het algemene btw-tarief naar 21 procent zich tot de daling van de btw-inkomsten? Hoe hadden de btw-inkomsten zich ontwikkeld indien het algemene btw-tarief niet was gewijzigd?

Antwoord op vraag 66

Zie vraag 23 voor het antwoord op vraag 66.

Vraag 67

Kan worden toegelicht waardoor het EMU-saldo van de lokale overheden een verbetering laat zien van 0,7 miljard euro?

Vraag 68

Welke redenen heeft het kabinet om aan te nemen dat deze verbetering zich zal voortzetten?

Vraag 70

Het totale EMU-saldo vertoont een verslechtering van 0,7% van het bbp in vergelijking met de Startnota. Het EMU-saldo van de lokale overheden vertoont een verbetering van 0,7 miljard euro in 2013 ten opzichte van de Startnota. Hoe kan deze saldoverbetering verklaard worden?

Vraag 71

Waarom wordt verwacht dat de verbetering van het EMU-saldo van de lokale overheden zich voortzet in 2013? In hoeverre is de verbetering terug te voeren op lagere investeringen van lokale overheden?

Antwoord op vraag 67, 68, 70 en 71

Het CPB heeft het EMU-saldo 2013 voor de lokale overheden met afgerond 0,1 procent bbp opwaarts bijgesteld ten opzichte van de Startnota, naar –0,4 procent van het bbp. Deze positieve bijstelling is het gevolg van de eerste CBS-raming van het EMU-saldo van de lokale overheden in 2012 op basis van de eerste vier kwartalen, –0,4 procent bbp, die minder negatief was dan het CPB eerder raamde.

Het verschil tussen het EMU-saldo in 2011 en 2012 is vooral toe te schrijven aan de ontwikkeling van het EMU-saldo van gemeenten. Bij gemeenten is sprake van minder uitgaven (zoals uitgaven in verband met inhuur externen, grondaankopen en investeringen) dan in 2011, als gevolg van de huidige economische omstandigheden.

Het CPB heeft de verwachting dat het positievere saldo dan zij eerder verwachtte in 2012, doorwerkt naar 2013, waarmee het CPB haar voorspelling voor 2013 naar boven heeft bijgesteld. Voor 2014 is de saldoraming van het CPB afgerond ongewijzigd ten opzichte van de Startnota, –0,3 procent bbp.

Vraag 68

Welke redenen heeft het kabinet om aan te nemen dat deze verbetering zich zal voortzetten?

Antwoord op vraag 68

Zie vraag 67 voor het antwoord op vraag 68.

Vraag 69

Er is volgens het kabinet sprake van een relatief grote «tegenvaller» bij de ontvangsten (0,5 miljard euro) uit de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm). Dit op basis van een negatievere verwachting over het aantal (nieuwe) autoverkopen tegelijkertijd een verdere vergroening van het nieuwe wagenpark. Was vergroening van het wagenpark, een doel van het kabinet, niet ingecalculeerd? Waarom worden de kosten hiervoor als een «tegenvaller» gezien? In hoeverre leiden «groene auto’s tot verminderde inkomstenbelasting als gevolg van lagere inkomensbijtelling van de «auto van de zaak»?

Antwoord op vraag 69

Zie vraag 62 voor het antwoord op vraag 69.

Vraag 70

Het totale EMU-saldo vertoont een verslechtering van 0,7% van het bpp in vergelijking met de Startnota. Het EMU-saldo van de lokale overheden vertoont een verbetering van € 0,7 miljard euro in 2013 ten opzichte van de Startnota. Hoe kan deze saldoverbetering verklaard worden?

Antwoord op vraag 70

Zie vraag 67 voor het antwoord op vraag 70.

Vraag 71

Waarom wordt verwacht dat de verbetering van het EMU-saldo van de lokale overheden zich voortzet in 2013? In hoeverre is de verbetering terug te voeren op lagere investeringen van lokale overheden?

Antwoord op vraag 71

Zie vraag 67 voor het antwoord op vraag 71.

Vraag 72

Wanneer wordt duidelijk of Eurostat de opbrengst frequentieveiling ad. 3,8 miljard euro geheel EMU-relevant zal toerekenen aan 2013?

Antwoord op vraag 72

CBS en Eurostat hebben bevestigd dat de opbrengst van de frequentieveiling ad 3,8 miljard euro geheel moet worden toegerekend aan het EMU-saldo over het jaar 2013.

Vraag 73

Op welke wijze is de structurele besparing van het Masterplan DJI (bijlage 1 van het Materplan_ in de verticale toelichting van de Voorjaarsnota verwerkt? Onder welke beleidsmatige mutatie t.o.v. de Miljoenennota wordt de (aanvullende) bezuiniging op DJI door de regering zichtbaar?

Vraag 74

In het Kamerdebat van 6 juni 2013 over het Masterplan DJI heeft de staatssecretaris van Veiligheid & Justitie 69 miljoen euro structureel toegezegd, om de afhankelijkheid van elektronische detentie te verminderen. Op welke wijze wordt deze toezegging in de ramingen verwerkt?

Vraag 75

Wat zijn de gevolgen van de hierboven genoemde toezegging voor de raming van de frictiekosten (die lager zullen zijn) en voor de structurele huisvestingslasten (die weer hoger zullen uitvallen)? In hoeverre zijn de onderstaande gegevens (zie bijlage A) uit de Voorjaarsnota nog correct?

Bijlage A

2013

2014

2015

2016

2017

Kasschuif DJI (V&J > Frictiekosten inkrimpen Personeelsbestand)

28,8

10,5

38,8

26,2

–39,2

Vastgoed DJI (Aanvullende post > vastgoed)

106

159

34

187

0,0

Vraag 78

Kunt u een volledig inzicht verschaffen in de totale frictiekosten van het Masterplan DJI en in de wijze waarop de latere verrekening via een kasschuif in de Rijksbegroting tot aan 2026 wordt verwerkt?

Vraag 79

Wat is het volledige kasritme (ook na 2017) van de kasschuif DJI?

Vraag 80

Hoe verhoudt de mutatie «kasschuif DJI» zich tot de mutatie «vastgoed DJI» op de aanvullende post?

Vraag 81

Hoe sluit de kasschuif DJI aan op de financiële paragraaf op pagina 30 van het Masterplan DJI? Hoe zijn de kosten voor flankerend beleid à 300 miljoen euro verwerkt in de begroting?

Vraag 74

In het Kamerdebat van 6 juni 2013 over het Masterplan DJI heeft de staatssecretaris van Veiligheid & Justitie 69 miljoen euro structureel toegezegd, om de afhankelijkheid van elektronische detentie te verminderen. Op welke wijze wordt deze toezegging in de ramingen verwerkt?

Antwoord op vraag 73, 74, 75, 78, 79, 80 en 81

De afgelopen tijd zijn verschillende (rijksbrede) taakstellingen ingeboekt die ook DJI raken. Het Masterplan DJI is opgesteld om onder andere deze besparingsopdrachten uit te voeren. De besparingen zijn dus al eerder in budgettaire notities getoond. Voorbeelden van deze besparingen zijn de maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 (elektronische detentie en versoberen gevangenisregime) en de apparaattaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte II.

Recent (na Voorjaarsnota) heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Kamer ingelicht over de aanpassing van het Masterplan DJI (Kamerstuk 24 587, nr. 535). Deze aanpassing leidt er onder meer toe dat het aantal intramurale plekken bij het Gevangeniswezen minder afneemt dan bij het oorspronkelijke Masterplan. Structureel vallen de aangekondigde besparingen bij DJI per saldo 69 miljoen euro lager uit. De frictiekosten personeel dalen als gevolg van het plan tot 259 miljoen euro. De frictiekosten ten aanzien van de huisvesting dalen tot 357 miljoen euro. Dit laatste betekent een aanpassing van de op de Aanvullende Post gereserveerde middelen. Deze aanpassing wordt bij Miljoenennota verwerkt. Voor de in Bijlage A genoemde «kasschuif DJI» heeft een en ander geen gevolgen. Zoals uit deze schuif blijkt begint DJI in 2017 met het aflossen van beide schuiven, met een bedrag van 39,2 miljoen euro. Vanaf 2018 betaalt DJI 65 miljoen euro terug. De kasschuif sluit daardoor intertemporeel op 0.

Het saldo van problematiek en maatregelen bij DJI exclusief de vastgoedproblematiek wordt getoond door de reeks «kasschuif DJI» in de Verticale Toelichting van VenJ. Hierin zijn de kosten voor flankerend beleid die zijn opgenomen in het Masterplan DJI verwerkt. Omdat deze kasschuif het saldo is van diverse problematiek en dekking is de reeks zoals in het Masterplan DJI is gepresenteerd niet apart inzichtelijk. Deze vormt echter, in combinatie met andere problematiek en maatregelen, de basis voor de kasschuif op de begroting van Veiligheid en Justitie.

Op de aanvullende post wordt de kasschuif weergegeven die is ingepast ten behoeve van de frictiekosten die als gevolg van uitvoering van het Masterplan DJI optreden bij het afstoten van gebouwen. Deze reeks wordt naar aanleiding van de aanpassing van het Masterplan DJI gewijzigd.

Vraag 74

In het Kamerdebat van 6 juni 2013 over het Masterplan DJI heeft de staatssecretaris van Veiligheid & Justitie 69 miljoen euro structureel toegezegd, om de afhankelijkheid van elektronische detentie te verminderen. Op welke wijze wordt deze toezegging in de ramingen verwerkt?

Antwoord op vraag 74

Zie vraag 73 voor het antwoord op vraag 74.

Vraag 75

Wat zijn de gevolgen van de hierboven genoemde toezegging voor de raming van de frictiekosten (die lager zullen zijn) en voor de structurele huisvestingslasten (die weer hoger zullen uitvallen)? In hoeverre zijn de onderstaande gegevens (zie bijlage A) uit de Voorjaarsnota nog correct?

Bijlage A

2013

2014

2015

2016

2017

Kasschuif DJI (V&J > Frictiekosten inkrimpen Personeelsbestand)

28,8

10,5

38,8

26,2

–39,2

Vastgoed DJI (Aanvullende post > vastgoed)

106

159

34

187

0,0

Antwoord op vraag 75

Zie vraag 73 voor het antwoord op vraag 75.

Vraag 76

Kunt u specifiek aangeven hoe hoog de frictiekosten zijn als gevolg van de afbouw van capaciteit bij TBS-klinieken, uitgesplist over de jaren 2013–2017? Zijn deze kosten volledig verwerkt in de tabel van bijlage A? Welke kosten wordt de GGZ-sector zelf geacht te dragen?

Antwoord op vraag 76

De komende jaren wordt de TBS-capaciteit teruggebracht met circa 500 plaatsen. Dit leidt tot de sluiting van FPC's Veldzicht, Oldenkotte en afbouw van de tendercapaciteit bij 2Landen. Veldzicht betreft een rijkskliniek. De afkoop van de boekwaarde van dit gebouw bedraagt 19,8 miljoen euro en komt tot betaling in 2016. Dit bedrag maakt onderdeel uit van de aanvullende post met betrekking tot vastgoed DJI. Met betrekking tot de particuliere capaciteit heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een convenant gesloten met GGZ-Nederland. Hierin wordt de intentie uitgesproken om inspanningen te verrichten om de gevolgen zo mogelijk te verzachten. Momenteel is de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in overleg met GGZ-Nederland over de gevolgen van de voorgenomen sluitingen, waarmee tevens gehoor wordt gegeven aan de aangenomen motie nummer 527 van de leden Marcouch en Van der Steur.

Vraag 77

In hoeverre leidt het Masterplan DJI tot uitverdieneffecten op de rijksbegroting, ofwel additionele kosten voor werkloosheid, bijstand en lagere belastingontvangsten? Hoe zijn deze in de Voorjaarsnota verwerkt en om welke bedragen gaat het?

Antwoord op vraag 77

Door het Rijk wordt op macroniveau rekening gehouden met de gevolgen van majeure bezuinigingsoperaties, zoals bijvoorbeeld als gevolg van het Regeerakkoord en het Begrotingsakkoord. Het gaat dan om gevolgen voor bijvoorbeeld werkloosheid, bijstand en lagere belastingontvangsten. Dit zijn de zogenoemde uitverdieneffecten. Het Masterplan is een invulling van de maatregelen en taakstellingen uit het Regeerakkoord en andere akkoorden. Zodoende is op macroniveau, en als onderdeel van het totaal, al rekening gehouden met gevolgen van dit Masterplan DJI en heeft dit niet additioneel bij Voorjaarsnota hoeven plaats te vinden. Aangezien deze berekening op macroniveau heeft plaatsgevonden is geen individueel bedrag te koppelen dat is ingeboekt voor het Masterplan.

Vraag 78

Kunt u een volledig inzicht verschaffen in de totale frictiekosten van het Masterplan DJI en in de wijze waarop de latere verrekening via een kasschuif in de Rijksbegroting tot aan 2026 wordt verwerkt?

Antwoord op vraag 78

Zie vraag 75 voor het antwoord op vraag 78.

Vraag 79

Wat is het volledige kasritme (ook na 2017) van de kasschuif DJI?

Antwoord op vraag 79

Zie vraag 73 voor het antwoord op vraag 79.

Vraag 80

Hoe verhoudt de mutatie «kasschuif DJI» zich tot de mutatie «vastgoed DJI» op de aanvullende post?

Antwoord op vraag 80

Zie vraag 73 voor het antwoord op vraag 80.

Vraag 81

Hoe sluit de kasschuif DJI aan op de financiële paragraaf op pagina 30 van het Masterplan DJI? Hoe zijn de kosten voor flankerend beleid à 300 miljoen euro verwerkt in de begroting?

Antwoord op vraag 81

Zie vraag 73 voor het antwoord op vraag 81.

Vraag 82

Kan een overzicht worden gegeven van de eindejaarsmarges 2012 van de verschillende ministeries?

Antwoord op vraag 82

In onderstaande tabel is de uitgedeelde eindejaarsmarge per begroting opgenomen.

Begroting (bedragen x 1.000)

Eindejaarsmarge

Staten-Generaal

1.418

Overige Hoge Colleges van Staat

1.110

Algemene Zaken

603

Koninkrijksrelaties

14.000

Veiligheid en Justitie

55.341

Binnenlandse Zaken

7.328

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

227.064

Financiën

40.341

Defensie

121.328

Infrastructuur & Milieu

24.518

Economische Zaken

124.613

w.v. Innovatiefonds

49.257

w.v. SDE

23.914

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

41.669

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

39.504

Wonen & Rijksdienst

324

Gemeentefonds

29.679

Provinciefonds

0

Infrastructuurfonds

147.330

Buitenlandse Zaken/HGIS

125.398

Vraag 83

Wat zijn de belangrijkste mutaties in de post diversen op de begroting van OCW?

Antwoord op vraag 83

De posten «Diversen» bevatten het saldo van mutaties die (budgettair) kleiner zijn dan de ondergrens van de verticale toelichting. De ondergrens voor beleidsmatige mutaties is 25 miljoen euro, de ondergrens voor technische mutaties is 50 miljoen euro. De (budgettair) grootste mutaties die onder de posten «Diversen» vallen zijn: het niet EMU-saldo relevante effect van de raming van de uitgaven op studiefinanciering, het betreft hier met name mutaties bij geraamde studieleningen (– 29 miljoen euro); een kasschuif ter dekking van de bijdrage van OCW aan het Nationaal Archief voor de digitalisering van de informatiehuishouding van het Rijk (– 25 miljoen euro) en een kasschuif ten behoeve van de invulling van de subsidietaakstelling (D17) uit het Regeerakkoord (– 22 miljoen euro).

Vraag 84

Waarom wordt het kasritme geoptimaliseerd door het vooruitbetalen van de verplichtingen aan de vervoersbedrijven? Kan op deze wijze ook de begroting voor 2013 en 2014 worden ontlast door de verplichtingen na afloop van 2014 te betalen?

Antwoord op vraag 84

Om het budgettaire kader in 2014 te ontlasten, zijn verplichtingen aan de vervoersbedrijven vooruitbetaald. Vanwege contractuele verplichtingen is het niet mogelijk om verplichtingen aan de vervoersbedrijven voor 2013 en 2014 pas na afloop van 2014 te betalen.

Vraag 85

Waarom is van de reeks «Intensivering natuur» alleen het bedrag voor het jaar 2013 overgeheveld van de aanvullende post naar de begroting van EZ en niet de structurele reeks?

Antwoord op vraag 85

Over de besteding van de middelen in 2013 voor Natuur zijn in aanloop naar de 1<sup>e</sup> suppletoire begroting concrete afspraken gemaakt. Deze middelen zijn dan ook overgeheveld van de aanvullende post. Op Prinsjesdag bij Miljoenennota wordt u verder geïnformeerd over de begroting 2014 en dus ook de besluitvorming van middelen op de aanvullende post voor Natuur.

Vraag 86

Waarom is de 140 miljoen voor de uitkoopregeling hoogspanningsleidingen nu al in de begroting verwerkt, terwijl de minister van EZ op 29 mei jl. in de Tweede Kamer heeft gezegd dat «het echt niet nodig [is] dat ik nu al dingen in begrotingen vastleg»?

Vraag 87

Waarom is de 140 miljoen voor de uitkoopregeling hoogspanningsleidingen in de suppletoire wet 2013 verwerkt, en niet in de ontwerpbegroting 2014?

Antwoord op vraag 86 en vraag 87

Bij de voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet besloten tot een uitkoopregeling voor woningen direct onder hoogspanningsverbindingen. Omdat dit al in een brief (Kamerstuk 31 574, nr. 29) aan de Tweede Kamer is gecommuniceerd en om de bewoners zekerheid te bieden over de regeling zijn de budgettaire gevolgen ten behoeve van deze regeling in de Voorjaarsnota verwerkt.

Vraag 88

Hoe wordt de intensivering van 140 miljoen euro voor de uitkoopregeling hoogspanningsleidingen gedekt? Klopt de uitspraak van de minister van EZ in het Kamerdebat van 29 mei jl. dat er op dit moment geen dekking voor dit plan in de begroting of in het regeerakkoord bestaat? Waarom is deze intensivering dan toch toegestaan door de minister van Financiën?

Antwoord op vraag 88

In het Kamerdebat van 29 mei jl. en in 31 574, nr. 29, heeft minister van EZ aangegeven dat er 140 miljoen euro beschikbaar komt voor de Uitkoopregeling met ingang van 2017, voor een periode van 5 jaar. Gezien het belang dat het kabinet hecht aan deze uitkoopregeling, is besloten deze middelen beschikbaar te maken. Het kabinet heeft deze middelen gevonden binnen het geheel van de Rijksbegroting. Dit maakte onderdeel uit van de voorjaarsbesluitvorming. Om die reden heeft het kabinet besloten, zoals ook in het antwoord op vraag 86 en 87 aangegeven, om deze middelen in de Voorjaarsnota 2013 en 1e suppletoire begroting 2013 van EZ te verwerken.

Vraag 89

Waar zijn de bedragen van «Ruimtevaart 2015» op gebaseerd om voldoende budgettair mandaat te hebben?

Vraag 90

Er wordt aangegeven dat voor de «Ruimtevaart 2015» voldoende budgettair mandaat is. Wat wordt er verstaan onder een budgettair mandaat?

Antwoord op vraag 89 en 90

Onder budgettair mandaat wordt verstaan: het mandaat (in miljoenen euro’s) dat de delegatie onder leiding van minister Kamp van Economische Zaken meekrijgt naar de ESA-Ministersconferentie om te kunnen inschrijven op optionele ESA-programma's voor de jaren 2015–2017. In 2014 zal er een nieuwe Ministersconferentie van het European Space Agency (ESA) plaatsvinden. Naar verwachting zal de ESA-lidstaten tijdens deze conferentie worden gevraagd om extra bij te dragen aan een drietal grote optionele ESA-programma's:

  • De ontwikkeling van een nieuwe generatie draagraketten (Ariane 5ME en Ariane 6).

  • De verlenging van de missie van het International Space Station (ISS).

  • Het ESA-aardobservatieprogramma: betreft de ESA-bijdrage aan het Europese Copernicus-programma (lancering van aardobservatiesatellieten), dat van belang is voor de wetenschap en voor lucratieve verwerking van satellietdata door het bedrijfsleven.

Een substantiële bijdrage van Nederland is onder meer van belang om het behoud van de ESA-vestiging ESTEC in Noordwijk zeker te stellen.

Vraag 90

Er wordt aangegeven dat voor de «Ruimtevaart 2015» voldoende budgettair mandaat is. Wat wordt er verstaan onder een budgettair mandaat?

Antwoord op vraag 90

Zie vraag 89 voor het antwoord op vraag 90.

Vraag 91

Wat is de reden van de schuif met betrekking tot de uitvoeringskosten UWV van premiegefinancierd naar begrotingsgefinancierd?

Antwoord op vraag 91

Er heeft een neutrale budgetverdeling plaatsgevonden voor de uitvoeringskosten UWV. De totale uitvoeringskosten per jaar blijven gelijk, maar er vindt een verschuiving plaats als gevolg van een bijstelling van de raming van de uitvoeringskosten van verschillende regelingen. Hierdoor stijgen de begrotingsgefinancierde uitvoeringskosten, onder een even grote daling van de premiegefinancierde uitvoeringskosten.

Vraag 92

In het financieel akkoord dat het Rijk en de medeoverheden dit voorjaar is vastgelegd dat het btw-compensatiefonds (BCF) blijft bestaan, terwijl de bezuinigingstaak in tact blijft. Voor gemeenten betekent dit een uitlichting van 175 miljoen euro in 2014, oplopend naar 485 miljoen euro in 2015. in de meicirculaire staat dat de uitlichtingen generiek plaatsvinden, d.w.z. via een verlaging van de uitkeringsfactor. Waarom wijkt dit af van de conclusies uit het bestuurlijk overleg d.d. 18 januari 2013?

Antwoord op vraag 92

In het financieel akkoord is afgesproken dat de ingeboekte korting van in totaal 550 miljoen euro gehandhaafd blijft en dat deze korting verdeeld wordt over het gemeente- en provinciefonds conform de verdeling van het BCF over gemeenten en provincies in de begroting 2013. Dit houdt in dat de verdeling van de korting over het totaal aan gemeenten en het totaal aan provincies overeenkomt met de verhouding van het totaal aan gemeenten en het totaal aan provincies in het BTW-compensatiefonds. Vervolgens staat in de meicirculaires gemeentefonds en provinciefonds toegelicht dat de verdere verdeling van dit bedrag over individuele gemeenten en individuele provincies plaatsvindt door verlaging van de uitkeringsfactoren.

Vraag 93

Voor de tranche 2015 ligt het voor de hand om de uitlichting te laten verlopen aan de hand van de btw-gevoeligheid van de uitgavenclusters in het gemeentefonds. Die methode is ook gebruikt bij de invoering van het BCF. Waarom kiest de minister thans voor een generieke uitlichting?

Antwoord op vraag 93

Anders dan bij de invoering van het BCF is er nu geen grond voor een gerichte verdeling met aanpassing van bedragen per eenheid. Er is namelijk geen sprake van een verandering in de kostenstructuur van gemeenten. Daarnaast is niet gekozen voor een verdeling die rekening houdt met het uiteenlopende gebruik van het BCF, omdat zo’n grondslag een momentopname betreft en te veranderlijk zou zijn.

Vraag 94

Kan de mutatie in maatregel E58 ten opzichte van de Startnota in een tabel worden weergegeven, uitgesplitst naar de verschillende onderdelen van de mutatie?

Antwoord op vraag 94

De Regeerakkoord-maatregel afschaffen Wtcg bestaat uit een aantal verschillende besparingen. Allereerst wordt de uitkering van de algemene Wtcg-tegemoetkomingen beëindigd. Met het afschaffen van de Wtcg-tegemoetkomingen wordt ook een besparing op de uitvoeringskosten gerealiseerd. Tenslotte vervalt de Wtcg-korting op de eigen bijdragen in de AWBZ en Wmo voor extramurale cliënten. Onderstaande tabel geeft de totale besparing weer.

 

2013

2014

2015

2016

2017

UITGAVEN

         

E58 wtcg afschaffen (forfaits)

0,0

0,0

–348,0

–414,0

–418,0

E58 wtcg afschaffen (uitvoeringskosten)

0,0

0,0

–12,5

–25,0

–25,0

           

ONTVANGSTEN

         

E58 wtcg afschaffen (korting eigen bijdrage)

0,0

0,0

180,0

180,0

180,0

           

Totale besparing Voorjaarsnota

0,0

0,0

–540,5

–619,0

–623,0

Totale besparing Startnota

0,0

0,0

–553,0

–645,0

–649,0

Verschil Voorjaarsnota -/- Startnota

0,0

0,0

12,5

26,0

26,0

Het verschil tussen de bij Startnota ingeboekte besparing en de besparing die bij Voorjaarsnota gepresenteerd is wordt verklaard door een tweetal wijzigingen. Allereerst was er bij Startnota abusievelijk uitgegaan van een te grote besparing op de Wtcg-tegemoetkomingen vanaf 2016 (26 miljoen euro). Daarnaast was onvoldoende rekening gehouden met de afbouw van de uitvoering, waardoor de besparing op de uitvoeringskosten in 2015 te hoog was vastgesteld in de Startnota. De besparing op uitvoeringskosten Wtcg in 2015 is met 12,5 miljoen euro verlaagd.

Vraag 95

Waarom worden de extra middelen voor de uitvoering van de PGB-maatregelen niet

besteed? Op welke wijze worden deze maatregelen nu gefinancierd? Komen deze uitgaven nu ten laste van het PGB-budget?

Antwoord op vraag 95

Een deel van de extra middelen voor de uitvoering van de pgb-maatregelen uit het begrotingsakkoord 2013 wordt niet besteed. De maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 die samenhangen met deze uitvoeringskosten worden niettemin uitgevoerd. Deze worden echter binnen de financiële kaders van de begroting en het BKZ gefinancierd. Er komen daarom geen extra uitvoeringslasten ten laste van het pgb-budget.

Vraag 96

Wat is de oorspronkelijke en de bijgestelde raming van het aantal wanbetalers en onverzekerden?

Antwoord op vraag 96

De in de ontwerpbegroting 2013 opgenomen raming van de uitgaven voor de aanpak van wanbetalers en onverzekerden was nog gebaseerd op aantallen wanbetalers en onverzekerden zoals die bij invoering van de Wet structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering respectievelijk bij invoering van de Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering bij VWS bekend waren. Op deze data werd uitgegaan van 240.000 wanbetalers respectievelijk en 153.000 onverzekerden. De in de 1e Suppletoire wet 2013 bijgestelde raming van de uitgaven gaat uit van 340.000 wanbetalers en 40.000 onverzekerden.

Overigens is de bijstelling van de uitgavenraming niet alleen het gevolg van gewijzigde aantallen wanbetalers en onverzekerden. Sinds de invoering van de beide wetten is op basis van ervaringscijfers en realisatiegegevens beter inzicht ontstaan in de voor de uitvoering benodigde uitgaven.

Vraag 97

Wanneer (welke maand in 2013) zal de taskforce «beheersing zorguitgaven» zijn eerste resultaten met de Kamer delen? Wanneer zal de taskforce zijn gehele onderzoek hebben afgerond?

Antwoord op vraag 97

Het rapport «Naar beter betaalbare zorg» van de taskforce beheersing zorguitgaven is reeds in juni 2012 aan de Kamer gezonden, zie ook Kamerstuk 29 689 nr. 395.

Vraag 98

Waardoor wordt de tegenvaller ad. € 0,2 mld. bij de grensoverschrijdende zorg veroorzaakt? Is er een beleidsmatige en/of een autonome oorzaak, of betreft het puur een actualisatie van nieuwe cijfers van het CVZ?

Vraag 99

Wat is de oorzaak van de overschrijding op het budget voor grensoverschrijdende zorg?

Vraag 100

Er blijkt een tegenvaller te zijn bij grensoverschrijdende zorg van E 218 miljoen in 2013.

Verondersteld wordt, dat deze tegenvaller structureel zal zijn. Kan dit toegelicht worden?

Wat is de oorzaak van deze (structurele) tegenvaller?

Antwoord op vragen 98, 99 en 100

De uitgaven die vallen onder grensoverschrijdende zorg bestaan uit twee onderdelen. In de eerste plaats uitgaven binnen het macroprestatiebedrag (mpb). Dat zijn uitgaven die gemaakt zijn in het buitenland door in Nederland woonachtige Zvw-verzekerden of Zvw-verzekerden die niet in Nederland wonen en in het buitenland zorg krijgen. Dit zijn bijvoorbeeld de uitgaven voor behandeling in een Oostenrijks ziekenhuis na een ski-ongeluk, lasten die samenhangen met een (geplande) behandeling in een Belgisch ziekenhuis of lasten van grensarbeiders die in Nederland werken en in Duitsland wonen.

Daarnaast zijn er uitgaven buiten het mpb, dat betreft uitgaven in het kader van internationale verdragen. Deze lasten zijn te verdelen naar verdragsgerechtigden (via het CVZ) en ingezetenen in Nederland die in het buitenland verzekerd zijn. De verdragsgerechtigden zijn mensen die buiten Nederland wonen en niet aan Nederlandse sociale verzekeringswetgeving zijn onderworpen, maar op grond van een EG-verordening of door een met Nederland gesloten verdrag inzake sociale zekerheid in hun woonland toch recht hebben op geneeskundige zorg ten laste van het Zorgverzekeringsfonds. Tegenover het recht op zorg staat de verplichting voor verdragsgerechtigden om een bijdrage aan het CVZ te betalen.

De tegenvaller grensoverschrijdende zorg bestaat uit twee delen. Het grootste deel van 169 miljoen euro. hangt samen met uitgaven binnen het mpb. De resterende overschrijding heeft betrekking op uitgaven buiten het mpb en bedraagt 49 miljoen euro. Deze overschrijding wordt mede veroorzaakt door het wegwerken van achterstanden uit voorgaande jaren. De overschrijding wordt structureel verondersteld.

Het is nog onduidelijk welke oorzaken (naast het wegwerken van achterstanden) aan de overschrijding ten grondslag liggen en hoe zwaar deze oorzaken meewegen. Juist om meer zicht te krijgen op de uitgaven grensoverschrijdende zorg en de geconstateerde budgetoverschrijdingen, wordt overwogen een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) naar de uitgaven aan grensoverschrijdende zorg te starten. In de Miljoenennota 2014 bericht ik u hier nader over.

Vraag 99

Wat is de oorzaak van de overschrijding op het budget voor grensoverschrijdende zorg?

Antwoord op vraag 99

Zie vraag 98 voor het antwoord op vraag 99.

Vraag 100

Er blijkt een tegenvaller te zijn bij grensoverschrijdende zorg van 218 miljoen euro in 2013.

Verondersteld wordt, dat deze tegenvaller structureel zal zijn. Kan dit toegelicht worden?

Wat is de oorzaak van deze (structurele) tegenvaller?

Antwoord op vraag 100

Zie vraag 98 voor het antwoord op vraag 100.

Vraag 101

Ten aanzien van de uitgaven i.v.m. met prijsbijstelling wordt op blz. 63 het bedrag van ruim 910 miljoen euro voor 2013 genoemd. In de brief als reactie op de CPB-cijfers van 1 maart 2013 wordt een bedrag van 700 miljoen euro genoemd wanneer de prijsbijstelling voor 2013 niet wordt uitgekeerd. Hoe wordt het verschil van 200 miljoen verklaard?

Antwoord op vraag 101

Zie vraag 35 voor het antwoord op vraag 101.

Vraag 102

Kunt u inzicht verschaffen in de bedragen die in de Rijksbegroting zijn gereserveerd voor loon- en prijsbijstelling voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de daaraan verbonden diensten (DJI, politie, OM, rechterlijke macht) in de periode 2013–2017 (verticale toelichting: prijsbijstelling blz. 63)?

Antwoord op vraag 102

Van de prijsbijstelling tranche 2013 is de prijsbijstelling voor het jaar 2013 ingehouden. Bij Miljoenennota 2014 wordt u geïnformeerd over de verwerking van de prijsbijstelling tranche 2013 voor de jaren 2014 en verder.

Van de loonbijstelling tranche 2013 zijn (voor de jaren 2013–2017) alleen de middelen uitgekeerd die nodig zijn voor het dekken van de stijging van de sociale werkgeverslasten. Het gaat in totaal om circa 22 miljoen euro.

Vraag 103

Waarom wordt de dekking van het tekort op de huurtoeslag betrokken bij de augustusbesluitvorming? Gaat het kabinet bij de dekking van het tekort ook kijken naar maatregelen aan de inkomstenkant?

Antwoord op vraag 103

Gezien het inkomensondersteunende karakter van de huurtoeslag heeft het kabinet besloten eventuele maatregelen in de huurtoeslag te wegen in relatie tot de augustusbesluitvorming over het koopkrachtbeeld.

Vraag 104

Klopt de mededeling in de Meicirculaire dat de korting ten gevolge van de maatregel «A8 lagere apparaatskosten gemeenten» verdeeld wordt via de uitkeringsfactor? Hoe groot is het deel dat daardoor neerslaat bij gemeenten groter dan 100.000 inwoners? Kan het kabinet onderbouwen op welke wijze gemeenten die nu al meer dan 100.000 inwoners hebben, een efficiencyvoordeel behalen wanneer het gemiddelde inwoneraantal van een gemeente op termijn 100.000–150.000 zal zijn, zoals met deze maatregel beoogd wordt?

Antwoord op vraag 104

Het klopt dat de korting ten gevolge van de maatregel «A8 lagere apparaatskosten gemeenten» verdeeld wordt via de uitkeringsfactor. Van de ingeboekte korting slaat ruim 40% neer bij gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. De uiteindelijke besparing is voorzien voor 2025. Het kabinet zal daarnaast voor het einde van 2013 de mogelijkheden onderzoeken van aanpassing van het vaste bedrag als prikkelwerking voor herindeling.

Ook gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen te maken krijgen met verdere schaalvergroting. Denk bijvoorbeeld aan randgemeenten die samengaan met een centrumgemeente met meer dan 100.000 inwoners. De korting is in te vullen door besparingen die ontstaan door goedkoper en efficiënter werken, het verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en het minder dubbel uitvoeren van taken.

Vraag 105

Kan een overzicht worden gegeven van de reserves van het (accres) gemeentefonds, het (accres) provinciefonds, het infrastructuurfonds, het BES fonds en het deltafonds? Hoe verhouden deze reserves zich tot de jaarlijkse uitgaven en inkomsten?

Antwoord op vraag 105

Het accres 2013 (en 2014) voor gf/pf is niet als reservering opgenomen, maar reeds overgeboekt naar beide fondsen. Het accres 2013 voor het gf/pf wordt geraamd op -0,82 procent. Dit betekent een krimp van het gf/pf met 0,82 procent. Dit komt overeen met ongeveer 150 miljoen euro, op een totale omvang van het gf/pf van bijna 18 miljard euro in 2013. Voor de jaren 2015 e.v. is het accres gereserveerd op een aanvullende post. Voor alle jaren geldt dat de accressen pas definitief vastgesteld worden in het voorjaar van jaar t+1. Bij het gf/pf zijn de verplichtingen leidend, deze komen altijd geheel tot uitbetaling.

Bij het Infrastructuurfonds (IF) en het Deltafonds (DF) bestaan er geen reserves op de aanvullende post. Er is wel een niet belegde investeringsruimte in latere jaren. Deze budgetten zijn gereserveerd voor aanlegprojecten op de verschillende domeinen binnen de fondsen. In de begroting van 2013 zijn deze budgetten zowel in het IF als in het DF benoemd (kamerstuk 2012–2013 33 400 A en J). Door het jaar heen zijn deze budgetten aangepast. In de begroting 2014 zal een update van de cijfers gegeven worden.

Het BES-fonds wordt vanuit begrotingsperspectief jaarlijks volledig uitgeput en kent geen reserves. Het BES-fonds heeft ook geen reserves op een aanvullende post.

Vraag 106

Waarop zijn de aannames over de nominale ontwikkeling van de prijzen bij de prijsbijstelling voor de jaren 2015–2017 gebaseerd? In hoeverre zijn deze aannames achterhaald gezien de laatste economische voorspellingen? Wat betekent dit voor de ruimte op de aanvullende post van de prijsbijstelling?

Antwoord op vraag 106

De prijsbijstelling voor de jaren 2015–2017 is gebaseerd op de middellange termijnraming van het CPB uit 2012. Zodra het CPB nieuwe korte termijnramingen voor het lopende en komende jaar presenteert (bijv. bij CEP of MEV) wordt ook de prijsbijstelling voor deze jaren geactualiseerd. Gezien de huidige verslechtering van de economie is het mogelijk dat een nieuwe raming voor de jaren 2015–2017 een aanpassing van de prijsbijstelling zal vereisen. Op de grootte van deze aanpassing hebben wij echter geen zicht. Het is daardoor lastig te zeggen wat een nieuwe middellange termijnraming voor de ruimte op de aanvullende post van de prijsbijstelling zou betekenen. Over het algemeen kunnen we wel stellen dat bij een verslechtering van de economie ook de nominale ontwikkeling neerwaarts wordt bijgesteld en daarmee ook de ruimte op de aanvullende post.

Vraag 107

Kunt u per departement/begroting cijfermatig aangeven welke prijsbijstelling is ingehouden als gevolg van het niet uitkeren in 2013 van de prijsbijstelling tranche 2013? Kan eveneens per departement inzichtelijk gemaakt worden welk bedrag er aan prijsbijstelling is geraamd in de tranches 2013–2017?

Antwoord op vraag 107

Zie vraag 35 voor het antwoord op vraag 107.

Vraag 108

Kunt u voor de «aanvullende post algemeen» een meerjarig cijfermatig overzicht geven van alle posten die ná de Voorjaarsnota 2013 nog op deze aanvullende post gereserveerd staan (standen i.p.v. mutaties)?

Antwoord op vraag 108

Zie vraag 3 voor het antwoord op vraag 108.

Vraag 109

Waarom is er niet al bij het opstellen van het Regeerakkoord rekening gehouden met in- en uitvoeringskosten van de maatregelen in de zorg?

Vraag 111

Worden de in- en uitvoeringskosten RA-maatregelen zorg gedekt binnen het BKZ?

Antwoord op vragen 109 en 111

Bij het opstellen van het Regeerakkoord is wel rekening gehouden met in- en uitvoeringskosten van maatregelen in de zorg. De in het Regeerakkoord gepresenteerde opbrengsten van maatregelen zijn het saldo van de besparing en de in- en uitvoeringskosten. Het gaat om een reserveringen voor in- en uitvoeringskosten voor de Regeerakkoord-maatregelen E35 (harmoniseren duur vervolgopleiding medisch specialisten), E37 (stringenter pakketbeheer), E45 (invoering inkomensafhankelijk eigen risico), E46 (geen aanspraak op begeleiding, budget 75% naar gemeenten, overheveling persoonlijke verzorging) en E47 (landelijke invoering intramurale AWBZ). Deze reserveringen zijn bij het Regeerakkoord gemaakt en ook in de Startnota opgenomen. Door de budgettaire verwerking van deze reserveringen worden deze nu nogmaals gepresenteerd in de Voorjaarsnota.

De in- en uitvoeringskosten van maatregelen die betrekking hebben op het BKZ zijn dan ook gedekt binnen het BKZ.

Vraag 110

Waarom wordt voor de zorgmaatregelen uit het Regeerakkoord extra geld gereserveerd, terwijl dit niet het geval is voor RA-maatregelen op andere begrotingen?

Antwoord op vraag 110

In het Regeerakkoord zijn verschillende intensiveringen opgenomen, alsmede uitvoeringskosten die samenhangen met maatregelen uit het RA. Deze zijn bij startnota toegevoegd aan de Aanvullende Post. Dit betreft niet enkel reserveringen op het terrein van de zorg, ook intensiveringen en uitvoeringskosten op andere beleidsterreinen zijn hier gereserveerd.

Vraag 111

Worden de in- en uitvoeringskosten RA-maatregelen zorg gedekt binnen het BKZ?

Antwoord op vraag 111

Zie vraag 109 voor het antwoord op vraag 111.


X Noot
1

Schuld is gedefinieerd als leningen (F3) en securiteiten anders dan aandelen (F4).

X Noot
2

Dit betreft de general government expenditure by function (COFOG)-database. 2011 is de meest recente waarneming.

X Noot
3

Zie Hoofdlijnenbrief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal d.d. 19 juni 2013.

X Noot
4

In bijlage 2: Begrotingsakkoord 2013 bij de Voorjaarsnota 2012 is deze ex ante raming terug te vinden.

X Noot
5

«Juniraming 2012, De Nederlandse economie tot en met 2017, inclusief Begrotingsakkoord 2013», CPB Policy Brief 2012/01.

X Noot
6

Centraal Planbureau, Nadere informatie doorrekening verkiezingsprogramma's, 31 mei 2012.

X Noot
7

Motie Cramer c.s. – Kamerstuk 31 205, nr. 44.

Naar boven