33 605 XIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Economische Zaken 2012

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2013

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Economische Zaken over het Jaarverslag 2012 van het Ministerie van Economische Zaken, onderdeel Economie en Innovatie (Kamerstuk 33 605 XIII, nr.1).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Hamer

Adjunct-griffier van de commissie, Van de Wiel

Vraag 1

Waarom hanteert u een ondergrens van drie miljoen euro? Waarop is die gebaseerd?

Antwoord

De ondergrens voor het toelichten van de significante verschillen in de realisatie ten opzichte van de begroting is vastgesteld in overleg met het Ministerie van Financiën. In sommige gevallen, waar politiek relevant, worden ook posten toegelicht beneden deze ondergrens. Deze ondergrens wordt ook gehanteerd in de suppletoire begrotingen en is conform de bestendige lijn van de afgelopen jaren.

Vraag 2

Kunt u uitsplitsen hoe de verdeling was over de verschillende typen bedrijven (start ups, klein midden- en kleinbedrijf (MKB), middelgroot MKB en grootbedrijf) van de 13.860 bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de Research & Development Aftrek (RDA)?

Antwoord

Van de 13.860 bedrijven die in 2012 gebruik hebben gemaakt van de RDA behoort 98% tot het MKB en 2% tot het grootbedrijf. Van de totale populatie valt 17% onder de startersdefinitie zoals gehanteerd voor de startersfaciliteit van de WBSO.

Vraag 3

Kunt u aangeven welk percentage van de 13.860 bedrijven die gebruik hebben gemaakt van de RDA ook gebruik hebben gemaakt van de Wet bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO)?

Antwoord

Om in aanmerking te komen voor de RDA moeten bedrijven aan speur- en ontwikkelingswerk doen in het kader van de WBSO. Alle 13.860 bedrijven hebben dus gebruik gemaakt van de WBSO.

Vraag 4

Kunt u uiteenzetten of de middelen besteed aan de RDA en het Innovatiekrediet MKB+ ook geleid hebben tot een grotere private investering in Research & Development (R&D) of bijvoorbeeld meer werkgelegenheid?

Antwoord

Naast de bestaande WBSO regeling via welke de R&D-loonkosten reeds werden gefaciliteerd is in 2012 de RDA van start gegaan. Deze regeling heeft als doel om naast loonkosten (WBSO) ook overige kosten en uitgaven die betrekking hebben op R&D te stimuleren. Gezien de korte looptijd van de regeling zijn er nog geen uitspraken te doen over het effect van de RDA op dit type private R&D-uitgaven, noch de totale private R&D-uitgaven. Wel meet AgentschapNL hoeveel de RDA aan private R&D-uitgaven ondersteunt (gegevens over 2012 zullen in de begroting 2014 worden weergegeven). Om te bepalen in hoeverre deze uitgaven additioneel zijn, is een analyse over een langere periode nodig.

Deze zal deel uitmaken van de evaluatie van de RDA in 2016, op basis waarvan beoordeeld kan worden in welke mate de RDA een doeltreffende en doelmatige bijdrage levert aan een toename van de private uitgaven aan R&D.

De belangrijkste conclusie uit de evaluatie van de (op loonkosten gerichte) WBSO over de periode 2006–2010 is dat de regeling doet wat hij beoogt: de private loonuitgaven aan R&D bevorderen. Daarnaast draagt de WBSO bij aan de verbetering van de kwaliteit van R&D in Nederland en is deze gunstig voor het vestigingsklimaat.

Het Innovatiefonds MKB+ kent drie pijlers: het Innovatiekrediet, de Seed capital regeling technostarters en het Fund-of-funds. Over 2012 is middels het innovatiekrediet € 159 mln aan private R&D-uitgaven ondersteund. De seed capital regeling heeft in 2012 € 32 mln aan risicokapitaal voor innovatieve bedrijven gestimuleerd. Om te bepalen in hoeverre deze uitgaven additioneel zijn, is eveneens een analyse over het gebruik van het instrument over een langere periode nodig. Het Innovatiekrediet en de Seed capital regeling technostarters zijn sinds 1-1-2012 onderdeel van het Innovatiefonds MKB+ en worden nu geëvalueerd over de voorafgaande periode. Het Fund-of-funds is eind 2012 gestart en zal niet eerder dan in 2017 worden geëvalueerd.

Vraag 5

Kunt u aangeven welke relatie er bestaat tussen de stijging van Nederland op de lijst met innovatieve landen (Innovation Union Scoreboard) en de gedane investeringen in RDA, WBSO en Innovatiekrediet MKB+?

Antwoord

Nederland heeft dit jaar de vijfde plaats van de Innovation Union Scoreboard (IUS) bereikt. De plek op de ranglijst van innovatieve EU-landen komt voort uit een groot aantal kengetallen van verschillende aard en is daarbij van vele andere factoren afhankelijk, waaronder prestaties van andere lidstaten. Het antwoord op vraag 50 geeft weer op welke onderliggende kengetallen de Nederlandse score is verbeterd ten opzichte van het EU-gemiddelde. Aangezien de IUS van zoveel verschillende factoren afhangt is de relatie met enkel de genoemde instrumenten lastig te kwantificeren. De genoemde instrumenten zijn met name van belang voor het stimuleren van R&D, terwijl voor de positie van Nederland in het IUS de werking van het innovatiesysteem in de volle breedte van belang is. De WBSO-evaluatie over de periode 2006–2010 laat zien dat de WBSO-regeling effectief is in het stimuleren van R&D. Ook draagt de WBSO bij aan de verbetering van de kwaliteit van R&D in Nederland en is deze gunstig voor het vestigingsklimaat. We gaan op basis van het evaluatieonderzoek naar de WBSO uit van een positieve bijdrage van de WBSO aan de positie van Nederland in het IUS. Het Innovatiefonds MKB+ is in 2012 gestart. We verwachten, mede op basis van evaluaties van voorlopers van onderdelen van dit fonds, ook hiervan een positieve invloed op de positie van Nederland op de ranglijst in de toekomst. Dat geldt ook voor de RDA, die eveneens in 2012 van start is gegaan. De data achter de IUS-kengetallen hebben nog voornamelijk betrekking op de jaren 2010 en 2011.

Vraag 6

Kunt u een tabel geven met daarin de kosten van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) van de afgelopen vijf jaar uitgezet tegen de opbrengsten?

Antwoord

 

budget

 

resultaten

 

Apparaatgelden NFIA in € mln.

Investerings-

projecten

investeringen in € mln.

banen

2008

11,21

182

667,08

3.299

2009(2)

11,00

155

3.412,30

3.887

2010

11,32

155

956,09

3.793

2011

11,39

193

1.472,29

4.358

2012

11,15

170

930,79

5.166

Bovenstaande resultaten hebben betrekking op investeringsprojecten, waarbij buitenlandse bedrijven hebben gekozen voor een vestiging in NL, waarmee een bepaald investeringsbedrag en aantal banen gemoeid is.

(2) Investeringsbedrag in 2009:

Het uitzonderlijk hoge investeringsbedrag voor 2009 is te verklaren door twee zeer kapitaalintensieve investeringsprojecten in dat jaar:

  • een investering van € 2 miljard door het Duitse energiebedrijf RWE in een kolencentrale in de Eemshaven

  • een investering van € 670 miljoen door Neste Oil uit Finland in een productiefaciliteit voor biodiesel in Rotterdam

Vraag 7

Hoeveel R&D heeft de RDA bij de 13.860 ondernemingen en zelfstandigen uitgelokt?

Antwoord

Zie antwoord vraag 4.

Vraag 8

Kunt u toelichten hoe de uitgekeerde middelen voor de TKI-toeslag door de verschillende topsectoren zijn ingezet en of dit heeft geleid tot een versterking van de topsectoren als geheel?

Antwoord

De TKI-toeslagregeling is in september 2012 in werking getreden. TKI's konden voor 31 november de TKI-toeslag 2012 aanvragen. De TKI-toeslag is in januari 2013 aan de TKI's toegekend. De uitgekeerde toeslagmiddelen 2013 worden ingezet op privaat-publieke onderzoek binnen de roadmap van de TKI's danwel innovatieactiviteiten van de TKI's zoals aangegeven in de TKI-toeslagregeling. Het betreft onderzoek dat meest meerjarig is. Derhalve kunnen nog geen uitspraken worden gedaan over het effect. Wel is al een positief resultaat te melden wat betreft de samenwerking binnen de topsectoren op het gebied van onderzoeksprogrammering.

Vraag 9

Kunt u toelichten welk type bedrijven (start ups, klein MKB, middelgroot MKB of grootbedrijven) hebben geprofiteerd van de uitgekeerde TKI-toeslag?

Antwoord

De toeslag 2013 is gegenereerd door de private cash bijdragen van circa 1500 unieke bedrijven waarvan circa 70% MKB. De toeslag wordt grotendeels ingezet voor fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek dat onderdeel uitmaakt van de roadmap van de TKI. Deze roadmap heeft de TKI in overleg met het bedrijfsleven opgesteld. Bedrijven profiteren van de resultaten van het privaat publieke onderzoek dat met de inzet van de toeslag wordt uitgevoerd. Omdat het onderzoek voor meer bedrijven van belang is dan degene die de toeslag hebben gegenereerd kan niet op voorhand een nadere typering worden gegeven van de bedrijven.

Vraag 10

Kunt u uitleggen op welke wijze de reeds bestaande publiek-private samenwerkingsverbanden, waaronder de Technologisch Topinstituten (TTI's), zijn ondergebracht in de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s)?

Antwoord

In de innovatiecontracten die de topsectoren hebben opgesteld hebben de meeste bestaande PPS-en op een of andere manier een plaats gekregen. Het is uiteindelijk aan de topsectoren zelf of en welke bestaande PPSen men wil voortzetten. Een aantal van de TKI’s bouwt voort op de ervaring en inhoud van bestaande TTI’s. Er zijn ook TTI’s die ingebed zijn in de bestaande kennisinfrastructuur, zoals Holst en ESI die zijn onderbracht bij TNO, of daar verkenningen naar uitvoeren.

Vraag 11

Kunt u aangeven welk type buitenlandse bedrijven (zowel qua grootte als qua sector) zich via het NFIA in Nederland gevestigd hebben en op welke wijze de regiegroep hoofdkantoren hierbij betrokken is geweest?

Antwoord

Van de type bedrijven die zich via het NFIA in Nederland vestigen is in 2012 circa 50% een bedrijf uit een van de topsectoren en circa 20% betreft een hoofdkantoor. De Chemiesector levert het hoogste investeringsbedrag op (€ 294 mln). De sector ICT levert de meeste projecten (28) en banen (687)op.

Als we de projecten bezien op type bedrijvigheid dan scoort Marketing&Sales het beste op het aantal projecten, maar scoort Manufacturing/Production het beste op investeringsbedrag. Hoofdkantoren leveren de meeste banen op.

Het topteam hoofdkantoren en de regiegroep acquisitie en vestigingsklimaat waren vooral belangrijk in de adviezen die ze hebben gegeven over het oplossen van knelpunten en het opvangen van signalen met betrekking tot het vestigingsklimaat voor internationaal opererende bedrijven.

Vraag 12

Kunt u toelichten hoeveel extra budget voor de transitieperiode voor TTI’s beschikbaar is gesteld?

Antwoord

Voor de transitieperiode TTi’s is 15 mln voor de chemie-sector en 16 mln voor de sector HTSM gereserveerd. De verlenging van de innovatiecontracten naar 2014 en 2015, onder regie van de topteams, wordt tevens benut om te werken aan een verdere inbedding van de succesvolle programma’s uit de TTI’s in de bestaande kennisinfrastructuur

Vraag 13

Kunt u uiteenzetten wat uit het budget van de transitiefaciliteit wordt gefinancierd?

Antwoord

De Transitiefaciliteit (TF) wordt ingezet op voormalige OS-partnerlanden om de transitie van een bilaterale ontwikkelingsrelatie naar een wederzijds profijtelijke economische relatie mogelijk te maken. De faciliteit staat open voor Vietnam, Zuid-Afrika en Colombia. Vanuit de TF worden verschillende activiteiten gefinancierd, zoals de subsidies Kennisverwerving, Haalbaarheidsstudies en Demonstratieprojecten. Daarnaast kunnen onder TF via opdrachtverstrekking o.a. missies, beursinzendingen en Government to Government (G2G)-projecten worden gefinancierd. Kenmerk van de TF is maatwerk, ook andersoortige activiteiten kunnen voor financiering in aanmerking komen, zolang deze bijdragen aan de doelstellingen van de TF.

De hierboven genoemde activiteiten worden gefinancierd vanuit zogeheten non-Official Development Assistance (non-ODA)-middelen. Onder de TF worden ook ODA-fondsen ingezet, voornamelijk voor de verbetering van het lokale ondernemingsklimaat.

Vraag 14

Kunt u uitleggen welke acties vanuit het ministerie zijn ondernomen om de Garantie Ondernemersfinanciering en de Groeifaciliteit onder de aandacht te brengen van ondernemers en kredietverleners?

Antwoord

Zoals in mijn brieven over Alternatieve financieringsbronnen (Kamerstuk 32 637 nr. 51) d.d. 7 februari jl. en over de ontwikkelingen ten aanzien van bedrijfsfinanciering d.d. 17 december 2012 naar voren komt, is voorlichting over financiering, aan zowel ondernemers als aan financiers, een belangrijk aspect van mijn beleid.

Bij financiering is onbekendheid vaak een belangrijke rem op het gebruik. Om te zorgen dat ondernemers zich breed oriënteren op verschillende financieringsbronnen is voorlichting over diverse financieringsvormen daarom wenselijk. Dit is in eerste instantie uiteraard de verantwoordelijkheid voor de aanbieders van financiering, maar er ligt hier ook een rol voor de overheid. Steun aan ondernemerscongressen, zoals tijdens de landelijke «Week van de Ondernemer», aandacht via de website ondernemerskredietdesk.nl die samen met de Nederlandse Vereniging van Banken en MKB Nederland is opgezet en steun aan Qredits voor o.a. het coachen van de doelgroep van kleine ondernemers die knelpunten ondervinden bij het verkrijgen van financiering, zijn hier concrete voorbeelden van.

Bekendheid met de mogelijkheden omtrent financiering is ook voor financiers van belang. Daarom wordt voor de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en de Groeifaciliteit contact gezocht met financiers. De voorlichting is met name gericht op de werking van de instrumenten en op de mogelijkheden die de regelingen voor de financiers kunnen bieden. Zo was eind april tijdens de Nationale Overnamedag de voorlichting middels workshops gericht op de inzetbaarheid van de verschillende regelingen. Ook vindt medio augustus overleg plaats met een gerenommeerd accountantskantoor. De voorlichting is dus enerzijds gericht op nieuwe financiers, die in toekomst gebruik zouden kunnen maken van een van beide regelingen, en anderzijds op reeds bekende partijen die de regelingen wellicht vaker zouden kunnen inzetten dan nu het geval is.

Vraag 15

Kunt u onderbouwen in hoeverre het Innovatiefonds MKB+ en de regeling Technostarters ook voor buitenlandse bedrijven die zich in Nederland vestigen, bijvoorbeeld via acceleratorprogramma's, beschikbaar is?

Antwoord

Het Innovatiefonds MKB+ staat ook open voor vestigingen van buitenlandse bedrijven. Zo zijn in 2012 enkele aanvragen van deze bedrijven voor een Innovatiekrediet gehonoreerd. De SEED capital regeling technostarters van het Innovatiefonds MKB+ is juist bedoeld om ook technostarters vanuit incubators en of acceloratorprogramma’s bij hun volgende financieringsfase te stimuleren.

Vraag 16

Hoe verklaart u het geringe gebruik van de Innovatiefonds MKB+ (€ 52 miljoen van de geraamde € 95 miljoen voor 2012

Antwoord (ook op 54, 58, 59 en 61)

Het Innovatiefonds MKB+ is bestemd voor innovatieve ondernemingen, zodat zij beter in staat zijn om te kunnen investeren in rendabele nieuwe producten, diensten en processen. Het Innovatiefonds kent drie pijlers: het Innovatiekrediet, de Seed capital-regeling Technostarters en het Fund-of-funds.

Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk 32 637 nr. 51) over de benutting van de EZ-financieringsinstrumenten in 2012 van 28 februari 2013 al aangaf, wordt geen van deze instrumenten volledig benut. In de huidige laagconjunctuur zullen bedrijven minder vraag naar kapitaal hebben, omdat ze doorgaans minder investerings- en/of uitbreidingsmogelijkheden zien.

De benutting van het Innovatiekrediet verplichtingen budget komt voor heel 2012 uit op € 52,9 mln. Dit betreft een stijging van meer dan 10% ten opzichte van 2011 en een recordbedrag sinds de regeling is gestart in 2008.

Bij het opstellen van de begroting voor 2012 is rekening gehouden met het stoppen van de innovatiesubsidieregelingen onder de innovatieprogramma’s. Zoals in het jaarverslag is aangegeven, was dit een reden om extra verplichtingenruimte te publiceren voor het Innovatiekrediet. Daarnaast is deze regeling op verzoek van de kamer verbreed (Kamerstuk 33 000-XIII, nr. 16 de motie-Schaart c.s. over het Innovatiefonds MKB+, aangenomen met algemene stemmen). Het Innovatiekrediet is daarmee een generiek instrument geworden per 1-1-2012 en staat dus open voor alle ondernemingen, klein en groot.

Om deze redenen werd voor 2012 € 95 mln aan verplichtingen begroot. 2012 kan dan ook gezien worden als een transitiejaar.

Vanwege de opzet van Innovatiefonds MKB+ in de vorm van een revolverend fonds blijven de in 2012 niet verplichte bedragen binnen het fonds beschikbaar voor de doelgroep in volgende jaren. Volledige benutting van de jaarlijks geraamde verplichtingen voor het Innovatiefonds MKB+ is daarmee dus geen doel op zich zelf.

Indien de economie aantrekt zal het gebruik van de EZ-financieringsinstrumenten waaronder het InnovatiefondsMKB+, naar verwachting verder stijgen.

Vraag 17

Kunt u aangeven welk type startende bedrijven gebruik hebben gemaakt van de middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en welk percentage van deze starters succesvol een onderneming is gestart?

Antwoord

De jaarverslagen van de vier EFRO programma’s geven informatie over het type startende bedrijven dat gebruik maakt van EFRO. Dit zijn vooral startende bedrijven die participeren in projecten gericht op het stimuleren van de wijkeconomie en kleinschalig ondernemerschap in steden. Ook bij projecten gericht op innovatie en technologieontwikkeling en de creatieve industrie is de participatie van startende bedrijven hoog. De jaarverslagen bieden echter geen generieke informatie welk percentage van deze starters succesvol zijn. Wel blijkt uit een evaluatie van het Technofonds (EFRO programma Kansen voor West) dat het aantal faillissementen onder starters die hier gebruik van hebben gemaakt lager is dan het landelijke gemiddelde.

Vraag 18

Hoe komt het dat de benutting van de Borgstellingsregeling Midden- en Klein bedrijf (BMKB) met bijna 50% is teruggelopen, terwijl Qredits juist meer (ruim 13%) kredieten heeft versterkt?

Antwoord

De benutting van de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) hangt nauw samen met de ontwikkeling van de kredietverlening aan het mkb. Nu zowel de vraag naar als het aanbod van krediet voor het mkb de afgelopen jaren is afgenomen (zie mijn brief over de ontwikkeling bedrijfsfinanciering van

17 december 2012[1]), zijn er ook minder kredieten met een borgstelling vanuit de BMKB verstrekt. Qredits bedient een ander segment van het mkb, doordat het zich richt op microfinanciering voor ondernemers die niet bij de bank terecht kunnen. Mede door een verhoging van het aantal afwijzingen van de banken en een betere doorverwijzing door de banken heeft Qredits kunnen groeien.

Vraag 19

Kunt u aangeven welke andere EU-lidstaten in 2012 ook onder de foutmarge van 2% zijn gebleven wat betreft de besteding van middelen uit het EFRO?

Antwoord

Een indicatie van de foutmarges bij de uitvoering van de EFRO programma’s is aangegeven in het Annual Activity Report van DG Regio. Deze jaarlijkse rapportage is de verantwoording van iedere DG binnen de Europese Commissie naar het Europees Parlement. De meest recente publicatie gaat over het jaar 2011 en geeft aan dat voor 16 EU lidstaten (inclusief Nederland) het «estimated amount at risk» op of onder de 2% is gebleven. Dit zijn Malta, Luxemburg, Ierland, Belgie, Finland, Letland, Denemarken, Hongarije, VK, Estland, Polen, Cyprus, Griekenland, Portugal en Slovenie. Daarbij is nog wel aan te merken dat het voorlopige cijfers zijn. De definitieve cijfers worden na uitvoerige controles aan het einde van de looptijd van de programma’s, medio 2016, vastgesteld.

Vraag 20

Klopt het dat de BMKB en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) juist verruimd zijn voor de crisisjaren en per definitie anti-conjunctureel zouden moeten werken en dat uit de onderuitputting blijkt dat dit niet het geval is?

Antwoord

De BMKB en de GO zijn geen anti-conjuncturele instrumenten. Beide instrumenten reduceren het risico voor banken op te verstrekken bedrijfsfinancieringen. In een periode van laagconjunctuur zullen bedrijven minder vraag naar krediet hebben, omdat ze doorgaans minder investerings- en/of uitbreidingsmogelijkheden zien. Als er minder financieringsactiviteit is zullen ook de BMKB en de GO minder benut worden. Daarbij zijn de financieringsinstrumenten gericht op nieuwe financieringen, om additioneel te zijn en het risico van afwenteling van «slechte» leningen op de Staat de voorkomen. Aangezien in een laagconjunctuur meer herfinancieringen plaatsvinden, zullen ook de financieringsinstrumenten minder gebruikt worden.

De BMKB en de GO zijn in de periode 2008–2010 op onderdelen verruimd, om de negatieve gevolgen voor de bedrijfsfinanciering van de uitzonderlijke kredietcrisis in dezelfde periode te bestrijden. Deze verruimingen zijn succesvol geweest, in de zin dat deze instrumenten in de periode 2009–2011 een hoge benutting kenden, waardoor een groot bedrag aan bedrijfsfinanciering mogelijk is gemaakt die anders niet of nauwelijks tot stand zou zijn gekomen. Met het aanhouden van de crisis, en het verslechteren van de vooruitzichten voor met name het mkb, zijn de verruimingen begin 2012 weer deels teruggedraaid, om de risico’s van beide regelingen voor de schatkist beheersbaar te houden. Zodra de economie aantrekt, en daarmee de vraag naar financiering van het bedrijfsleven om te kunnen investeren, verwacht ik ook weer een groter beroep op de regelingen voor bedrijfsfinanciering.

Vraag 21

Klopt het dat de GO, BMKB, de scheepsbouwregeling en de groeifinancieringsfaciliteit niet volledig worden benut? Wat is hiervan de reden?

Antwoord

Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk 32 637 nr. 51) over de benutting van de EZ-financieringsinstrumenten in 2012 van 28 februari 2013 al aangaf, worden geen van de instrumenten volledig benut (waarbij de vernieuwde garantieregeling scheepsnieuwbouwfinanciering pas begin 2013 is opengesteld). De benutting van de GO en de BMKB is daarbij teruggelopen, doordat zowel de vraag naar als het aanbod van krediet voor het mkb de afgelopen jaren is afgenomen. Volledige benutting van de financieringsinstrumenten is geen doel op zich; zij dienen ter ondersteuning van de financiering van het in de kern gezonde bedrijfsleven dat zelfstandig onvoldoende toegang heeft tot financiering. Daarbij is volledige benutting van het budget ook niet wenselijk aangezien het zaak is dat financiers tijdens de behandeling van hun financieringsaanvraag erop kunnen vertrouwen dat er voldoende budget resteert bij de verschillende instrumenten.

Vraag 22

Hoe kan het dat er in de BMKB in 2012 meer garanties zijn vervallen dan verleend, terwijl de kredietverlening aan het MKB zo onder druk staat?

Antwoord

De benutting van de regeling Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) hangt nauw samen met de ontwikkeling van de kredietverlening aan het mkb. In mijn brief over de ontwikkeling bedrijfsfinanciering van 17 december 2012 (kamerstuk 32 637, nr. 46) is aangegeven dat de vraag naar financiering is afgenomen. Daarnaast is het aanbod van financiering voor het kleinbedrijf (waartoe veel ondernemers met een borgstellingskrediet behoren) afgenomen. Dit maakt dat er ook minder kredieten met een borgstelling vanuit de BMKB zijn verstrekt. Daardoor is dit jaar per saldo meer vervallen dan verleend. Op het moment dat de economische groei aantrekt, en daarmee zowel de vraag naar als het aanbod van kredieten voor het mkb, verwacht ik weer een toename van het gebruik van de regeling.

Vraag 23

Waarin vond u de budgettaire ruimte om de verplichte heffingen die de Kamer van Koophandel (KvK) ondernemers in rekening brengt met 10% te reduceren in 2012?

Antwoord

De Kamers van Koophandel zijn in 2012 nog gefinancierd door middel van de heffingen, vanaf 2013 vindt begrotingsfinanciering plaats. De verlaging van de heffingen in 2012 had dus geen effect op de begroting EZ.

Het feit dat de verplichte heffingen, die door de Kamer van Koophandel in rekening worden gebracht bij ondernemers, in 2012 met 10% zijn gereduceerd, maakte onderdeel uit van de overeengekomen meerjarige taakstelling. Daarbij werden de effecten van deze verlaging gemitigeerd door de verwachte stijging van het aantal ingeschrevenen in het Handelsregister (prognose 3 pct.).

Vraag 24

Hoe is de voortgang van de 234 projecten voor duurzame energie die in 2012 een subsidiebeschikking ontvingen uit de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+)?

Antwoord

De projecten die in 2012 een subsidiebeschikking hebben ontvangen, hebben deze beschikking op dit moment veelal minder dan een jaar in hun bezit. De meeste projecten hebben na beschikking zo’n vier jaar nodig voor realisatie. Toch zijn er nu al verschillende projecten met een beschikking uit 2012 die al gerealiseerd zijn. Op peildatum 1 mei 2013 produceerden 44 van de 234 projecten al duurzame energie. Deze projecten produceren 18% van de totaal beschikte energieproductie. Het aantal gerealiseerde projecten neemt gestaag toe.

Vraag 25

Wanneer verwacht u dat het kabinet een besluit neemt over deelprivatisering van Gasunie en TenneT?

Antwoord

Het kabinet verwacht, zoals de minister van Financiën op 6 maart aan uw Kamer heeft gemeld, rond de zomer een besluit te nemen over deelprivatisering van Gasunie en TenneT.

Vraag 26

Kunt u een overzicht geven van de verschillende wetsvoorstellen (of tranches) en hun doelstellingen die vallen onder de wetgevingsagenda STROOM?

Antwoord

De wetgevingagenda STROOM bestaat uit de volgende onderdelen:

  • 1. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet dat op dit moment in behandeling is in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2012/13, 33 493).

  • 2. Herziening Elektriciteitswet 1998 en Gaswet

    Hoofdbestanddeel van de wetgevingsagenda betreft een wetsvoorstel gericht op herziening en samenvoeging van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998. Het doel is om de wetgeving te stroomlijnen met Europese en andere nationale wetgeving, het terugdringen van administratieve en uitvoeringslasten mede naar aanleiding van de evaluatie van de wetten in 2012. Ten slotte krijgen in dit wetsvoorstel beleidsvoornemens uit het Energierapport 2011 en het Regeerakkoord van het huidige Kabinet hun beslag.

  • 3. AMvB experimenten

    Een tweede component van de wetgevingsagenda is een experimenten-AMvB. Door verschillende partijen is gesteld dat onderdelen van de bestaande wet- en regelgeving een barrière vormen voor de opkomst van lokale duurzame energieproductie. Bij amendement is in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet een bepaling opgenomen die ertoe strekt bij AMvB eventueel belemmerende regels bij wijze van experiment buiten werking te stellen. Deze AmvB kent een voorhangprocedure.

  • 4. Deelprivatisering

    Het kabinet heeft nog geen besluit genomen inzake een wetsvoorstel om deelprivatisering van TenneT en Gasunie mogelijk te maken. In het Algemeen Overleg Staatsdeelnemingen van 6 maart heeft de minister van Financiën aangegeven dat over dit onderwerp rond de zomer een besluit wordt genomen.

Vraag 27

Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot uw inzet op Europees niveau om bellen in het buitenland op termijn niet meer te laten kosten dan bellen in Nederland?

Antwoord

Vanaf 1 juli 2012 is de Europese Roamingverordening van toepassing. In deze verordening worden de maximale tarieven geregeld die telecombedrijven mogen hanteren bij bellen, SMS’en en internetten in het buitenland, maar binnen de EU. Dit en volgend jaar zullen deze tarieven nog verder dalen. Ook zijn aanbieders van roamingdiensten verplicht om ook aan EU-consumenten die buiten de EU roamen, informatie te verstrekken over de geldende tarieven voor bellen, gebeld worden, sms-en en internetten. Daarnaast moeten telecombedrijven hun klanten er vanaf 1 juli 2014 op wijzen dat ze een afzonderlijk roaming abonnement kunnen afsluiten bij een concurrent. Dit moet consumenten bewuster maken van roamingprijzen, de concurrentie vergroten en roamingprijzen doen dalen. Zomer 2016 zal de Commissie toetsen of de doelen van de verordening bereikt zijn. Als het nodig is zal zij aanvullende maatregelen nemen. Naar verwachting komt de Commissie echter al medio juli 2013 met voorstellen die tot aanpassing van het bovenstaande kunnen leiden. Nederland hecht, net als de Commissie, belang aan een verdere daling van de roamingtarieven richting nationale tarieven.

Vraag 28

Hoe moet de genoemde stimulans aan concurrentie op de mobiele telecomsector gezien worden in relatie tot het onderzoek van Rewheel dat mobiele data in Nederland het duurst is?

Antwoord:

Bij de conclusies van het onderzoek van Rewheel zijn de nodige kanttekeningen te maken. In dit geval is bijvoorbeeld heel selectief gekeken naar een klein onderdeel van de markt en is ook voorbijgegaan aan factoren die verklaring kunnen zijn voor prijsverschillen tussen landen. Een redenering op basis van het genoemde onderzoek dat de dure tarieven van mobiele data voortvloeien uit onvoldoende concurrentie is te kort door de bocht. Het kabinet hanteert als belangrijkste doelstelling bij het telecommunicatiebeleid, en meer specifiek het frequentiebeleid het bewerkstelligen van effectieve concurrentie. Dat beleid geeft stimulans aan concurrentie en heeft een competitieve en innovatieve Nederlandse telecommunicatiemarkt opgeleverd die aan eindgebruikers een groot scala aan diensten beschikbaar stelt. Genoemd rapport met partiële en voor discussie vatbare conclusies is voor het kabinet geen aanleiding om beleid aan te passen.

Vraag 29

Welke schadelijke belemmeringen in Nederland voor het goed functioneren van markten heeft u in 2012 aangepakt?

Antwoord

Het jaarverslag noemt diverse maatregelen – die liggen op het terrein van mededinging, marktordening, aanbesteding, consumentenbescherming en telecomregulering – die direct danwel indirect (door het creëren van de juiste randvoorwaarden) schadelijke belemmeringen voor het goed functioneren van markten tegengaan.

In 2012 heeft het kabinet aan wettelijke maatregelen gewerkt die bijdragen aan het goed functioneren van markten in Nederland. Ik noem hier enkele in het oog springende voorbeelden. Zo trad op 1 juli 2012 de Wet Markt en Overheid in werking, die een ongelijk speelveld tussen overheden en bedrijven voorkomt. Op 5 juni 2012 trad de wijziging van de Telecommunicatiewet in werking met als doel het (blijven) bevorderen van concurrentie, het beter beschermen van gebruikers en het behouden van voldoende prikkels voor investeringen in de uitbreiding en vernieuwing van de elektronische communicatienetwerken en -diensten. Verder is gewerkt aan wetsvoorstellen ter bescherming van consumenten bij pandbeleningen en ter vergroting van de mogelijkheden voor het aanpakken van mededingingsproblemen in de postsector, zoals toegangsweigering of koppelverkoop. Een laatste voorbeeld is de Aanbestedingswet 2012, die op 1 april 2013 in werking is getreden, waarmee belemmeringen voor (MKB-)bedrijven om mee te kunnen dingen naar overheidsopdrachten worden weggenomen.

Naast deze wettelijke maatregelen zijn in 2012 concrete schadelijke belemmeringen voor het goed functioneren van markten aangepakt door de markttoezichthouders die onder mijn verantwoordelijkheid vallen (de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit). In hun jaarverslagen, die ik uw Kamer per brief van 18 maart 2013 heb toegezonden (Kamerstukken II 2012/13, 27 879, nr. 46), wordt uitgebreid uiteengezet welke acties zij in 2012 hebben ondernomen. Het gaat bijvoorbeeld om interventies op grond van de Mededingingswet (met name tegen kartels), de Wet handhaving consumentenbescherming (misleidende en agressieve telemarketing, ondoorzichtige prijzen in de reisbranche) en de Telecommunicatiewet (bijvoorbeeld transparantieverplichting). Om de effectiviteit en efficiëntie van het markttoezicht verder te vergroten, heb ik in 2012 een wetsvoorstel tot samenvoeging van de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit tot de Autoriteit Consument en Markt (ACM) bij uw Kamer ingediend. Dat is inmiddels tot wet verheven; de ACM is op 1 april 2013 van start gegaan.

Vraag 30

Welke maatregelen tot reductie van informatie-asymmetrie heeft u afgelopen jaar genomen?

Antwoord

Een belangrijk instrument om consumenten van informatie te voorzien over hun rechten en plichten is het informatieloket ConsuWijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). In het afgelopen jaar werd de website van dit loket opnieuw uitgeroepen tot beste overheidssite.

Verder heeft de voormalige Consumentenautoriteit, nu de ACM, onder meer in het kader van het aandachtsgebied misleidende en agressieve werving, zijn consumenten via de ConsuWijzer-campagne «Een beleefd NEE is ook oké» geïnformeerd over hun rechten. Dankzij o.a. geluidsfragmenten konden consumenten oefenen hoe de regie te houden in een verkoopgesprek. Daarnaast is voor ConsuWijzer de Online Shopscan ontwikkeld in het kader van het aandachtsgebied webwinkels. Deze scan helpt consumenten de betrouwbaarheid van een webwinkel te beoordelen. Via deze en andere concrete hulpmiddelen draagt de ACM bij aan het verkleinen van de informatie-asymmetrie tussen bedrijven en consumenten.

Vraag 31 & 32

Kunt u uitleggen waardoor de economische vrijheid in Nederland sinds 2008 is afgenomen?

Om welke reden daalt de «economic freedom» in Nederland sinds 2008?

Antwoord

De score die Nederland kreeg in de Index of Economic Freedom van The Heritage Foundation en The Wall Street Journal is van 2008 tot en met 2012 gedaald van 77,4 naar 73,3, op een schaal van 0 tot 100. Overigens was de score in 2013 licht hoger dan in 2012, namelijk 73,5. De index bevat tien subindices: bescherming van eigendomsrechten, vrijheid van corruptie, vrijheid van belasting, overheidsuitgaven, ondernemingsvrijheid, arbeidsvrijheid, monetaire vrijheid, handelsvrijheid, investeringsvrijheid en financiële vrijheid. De daling van de samengestelde index hing vooral samen met de daling van de subindices «overheidsuitgaven» en «financiële vrijheid». De beoordeling van de overheidsuitgaven is over een aantal jaren bezien verslechterd, omdat de uitgaven als percentage van het bruto binnenlands product zijn gestegen. Dit is ondermeer het gevolg van stimulering naar aanleiding van de financiële crisis en de daling van het bbp. Recente bezuinigingen hebben in 2013 wel weer een positief effect gehad op de Nederlandse score van de subindex «overheidsuitgaven». De daling van de subindex over financiële vrijheid hangt samen met ingrepen die de overheid pleegde in de financiële sector, zoals de steun aan en de overname van banken.

Vraag 33

Kunt u aangeven of de mogelijkheid bestaat om de Wet Markt en Overheid vervroegd te evalueren?

Antwoord

De wet dient binnen drie jaar na inwerkingtreding, dus vóór 1 juli 2015, te worden geëvalueerd. Bij de evaluatie wordt onder meer gekeken of de wet effectief is om het beoogde doel, van het tegengaan van concurrentievervalsing door de overheid, te bereiken. Het gaat hier om een nieuwe wet, waarbij er enige tijd overheen gaat voordat overheden hier volledig mee bekend zijn. Daarnaast geldt, voor bestaande economische activiteiten en bestaande overeenkomsten van voor 1 juli 2012, voor de vier gedragsregels uit de wet een overgangsperiode van één of twee jaar alvorens de Autoriteit Consument en Markt bevoegd is haar handhavingsinstrumenten daartegen in te zetten. Tevens dient de evaluatie binnen drie jaar gereed te zijn, wat betekent dat het evalueren zelf al eerder begint. Het lijkt me, gezien voorgaande, dan ook niet verstandig de wet Markt en Overheid vervroegd te evalueren.

Vraag 34

Welke grote belangen zijn gemoeid met de implementatie van de Metrologiewet?

Antwoord

De Metrologiewet dient allereerst het belang van het Nederlandse bedrijfsleven. De nationale meetstandaarden die op grond van de Metrologiewet worden ontwikkeld en beheerd bieden internationale herleidbaarheid die ervoor zorgt dat meetresultaten wereldwijd vergelijkbaar zijn. Dit is een essentiële voorwaarde om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld vliegtuigonderdelen die in Nederland worden gemaakt ook daadwerkelijk passen in het uiteindelijke product. Om innovatie in de Nederlandse industrie mogelijk te maken dienen er ook nieuwe meetstandaarden ontwikkeld te worden, bijvoorbeeld op het gebied van LNG (vloeibaar aardgas) of het comptabel meten in gas- en hoogspanningsnetten.

De eisen die op basis van de Metrologiewet gesteld worden aan meetinstrumenten behoeden de handel voor fraude en oneerlijke concurrentie. De Metrologiewet beschermt daarmee ook de consument die in veel gevallen moet vertrouwen op de juistheid van afgeleverde hoeveelheden (bv. benzinepompen, weegwerktuigen, kWh- en gasmeters).

De Europese metrologische richtlijnen worden op dit moment gestroomlijnd waarbij de eisen die gesteld worden aan meetinstrumenten in principe gelijk blijven. Wijzigingen in de eisen aan meetinstrumenten kunnen namelijk verstrekkende gevolgen hebben voor fabrikanten, bijvoorbeeld wanneer zij daarvoor (het ontwerp van) hun meetinstrumenten moeten aanpassen. Om die reden dient de stroomlijning zeer zorgvuldig te gebeuren wat erin heeft geresulteerd dat dit proces langer duurt dan gepland. De implementatie in de Metrologiewet vindt plaats als de herziene richtlijnen door het Europees Parlement en de Raad zijn vastgesteld.

Vraag 35

Kan er iets meer toelichting gegeven worden op de prestaties op het gebied van aanbesteden, is er bijvoorbeeld bekend welk gedeelte volledig correct is gebeurd conform de Europese aanbestedingsregels?

Antwoord

Iedere twee jaar wordt een Nalevingsmeting Europees aanbesteden uitgevoerd. De laatste nalevingsmeting heeft betrekking op 2010. Ik heb deze op 24 oktober jl. aan het parlement gestuurd (Kamerstukken II, 32 440, nr.80). In het onderzoek is gemeten welk percentage van het aanbestedingsplichtige deel van de inkoop Europees is aanbesteed.

Uit het onderzoek blijkt dat kerndepartementen, provincies en grote gemeenten relatief hoog scoren en dat met name ROC’s en kleine gemeenten relatief laag scoren. Daarnaast blijkt uit het verschil tussen het nalevingspercentage op basis van volume en het nalevingspercentage op basis van aantal inkooppakketten dat de aanbestedingsregels voor inkooppakketten met een groot inkoopvolume over het algemeen beter nageleefd worden dan voor inkooppakketten met een kleiner inkoopvolume.

Aanbesteden is ook onderdeel van de accountantsverklaring bij de jaarrekening. De accountant controleert in het kader van de rechtmatigheidcontrole of is gehandeld conform de geldende regelgeving. Niet-rechtmatig gedane aanbestedingen kunnen leiden tot het niet verstrekken van een goedkeurende accountantsverklaring bij de jaarrekening. Er zijn mij geen cijfers bekend over het aantal gevallen waarin aanbestedende diensten geen goedkeurende accountantsverklaring hebben gekregen.

Vraag 36

Kunt u toelichten waarom de website van ConsuWijzer niet kon voldoen aan de Nederlandse wetgeving? Waarom is er voor gekozen om de webanalyse stop te zetten?

Antwoord

Na invoering van de cookiebepalingen is in eerste instantie impliciet toestemming gevraagd aan consumenten voor het plaatsen van cookies. Als zij verder surfden op de website werd verondersteld dat zij deze toestemming hadden gegeven. Deze oplossing bleek niet in lijn met de nieuwe bepalingen. Daarom is de webanalyse in oktober 2012 stopgezet. Vanaf dat moment is er door het ministerie van Algemene Zaken gewerkt aan een oplossing voor het expliciet geven van toestemming bij Rijksoverheidswebsites. Na invoering van deze aanpassing is in januari 2013 de webanalyse hervat.

Vraag 37

Is er reeds een technische oplossing gevonden, welke in overeenstemming is met de cookiebepaling, voor het uitvoeren van een webanalyse van de ConsuWijzer?

Antwoord

Ja, er is in overleg met andere rijksdiensten, die tevens gebruik maken van het content management systeem (CMS) waar ConsuWijzer gebruik van maakt, een technische oplossing ontwikkeld. Deze oplossing is getoetst door de voormalige OPTA aan de bepalingen uit de Telecommunicatiewet en na akkoord geïmplementeerd. De webanalyse op ConsuWijzer is medio januari 2013 hervat. De vanaf dat moment vergaarde cijfers geven echter geen compleet beeld zoals voor invoering van de cookiebepalingen in de Telecommunicatiewet. Alleen van bezoekers die toestemming geven om cookies achter te laten, kan het gedrag op de website worden geanalyseerd. Naar schatting wordt bij 20 – 25% van het aantal bezoeken aan de website van ConsuWijzer, deze toestemming verleend.

Vraag 38

Welke stappen worden er ondernomen om de streefwaarde van 6% met betrekking tot de naamsbekendheid van de ConsuWijzer te behalen?

Antwoord

Om consumenten in staat te stellen goed geïnformeerde keuzes te maken waarbij zij op de hoogte zijn van hun rechten en plichten heeft ConsuWijzer diverse instrumenten ingezet om de consument te bereiken daar waar hij informatie nodig heeft. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het plaatsen van banners op internetfora en het geven van interviews in media die op specifieke doelgroepen zijn gericht. Daarmee wordt indirect gewerkt aan het verbreden van de naamsbekendheid. De focus lag in eerste instantie op het informeren en versterken van de consument via de website www.consuwijzer.nl en via sociale media als Facebook en Twitter. Daarnaast is ingezet op het verkrijgen van gratis publiciteit in dag- en weekbladen, radio en tv programma's.

Vraag 39

Zijn de 2,2 miljoen bezoekers aan de website van de ConsuWijzer unieke bezoekers?

Antwoord

Het gaat hier om bezoeken aan de website van ConsuWijzer en niet om unieke bezoekers. Het aantal van 2,2 miljoen is gebaseerd op het gemeten aantal bezoeken in de eerste tien maanden van 2012 door middel van webanalyse en een schatting van het aantal bezoeken tijdens de laatste twee maanden.

Vraag 40

Hoeveel partijen/ondernemingen zijn bereikt met het programma digiveilig of een van haar voorlopers?

Antwoord

Het bereik van het programma Digiveilig (en daarvoor Digibewust) – uitgevoerd door ECP – is in de afgelopen zes jaar groot geweest. Dit varieert van brancheorganisaties (bijv. VNO-NCW, MKB-NL, Nederland ICT), tot NGO’s en individuele bedrijven. Diverse publiekscampagnes waren gericht op individuele gebruikers en/of ondernemers. Afhankelijk van het type campagne (wachtwoorden, slimmer ondernemen) werden enkele miljoenen of tienduizenden bereikt. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

Campagne/activiteit

Totaalbereik via media (campagnes voor breed publiek, waaronder kleine bedrijven/ZZP, maar bereikcijfers spitsen zich niet toe op specifieke doelgroepen)

Bereikcijfers ondernemers

CRTL Alt Delete

5.000.000

 

Wachtwoordcampagnes 2008–2012

500.000 – 2,4 mln

 

Internetbootcamp

75.000

 

Sysadmindag

2.500.000

 

Slimmer ondernemen in 1 minuut

35.000

6.500

Digibarometer

 

10.000

Vraag 41

Welke stappen onderneemt u in Europees verband inzake het ontwikkelen van veilige hard- en softwareproducten ter bevordering van cyber security?

Antwoord

Het belang van veilige hard- en softwareproducten is evident. Het draagt bij aan de bedrijfscontinuïteit en het vertrouwen in de (online) dienstverlening. Daarbij gaat het niet alleen om de intrinsieke veiligheid van deze producten maar ook om een veilig gebruik ervan. Deze boodschap draagt Nederland ook uit binnen diverse EU-gremia. In de recent verschenen EU Cybersecurity Strategie is een Platform voor Netwerk- en Informatiebeveiliging aangekondigd. Voornaamste doel is de verbetering van samenwerking en transparantie rond veilige ICT-producten. Het gaat dan o.a. om het bedenken van prikkels voor implementatie van veilige ICT-oplossingen, labeling van producten en het doen van aanbevelingen voor de beveiliging van de gehele ICT-waardeketen. Nederland zal hieraan zowel vanuit de overheid als via private partijen actief aan deelnemen.

Vraag 42

Wanneer verwacht u dat er concrete nieuwe standaarden voor veilige hard- en software producten worden geïmplementeerd zodat cyber security daadwerkelijk wordt bevorderd?

Antwoord

De ontwikkeling van standaarden is een continue proces waarbij de industrie het voortouw heeft. Met enige regelmaat komen nieuwe standaarden of actualisaties. Vanuit de overheid wordt het belang van standaarden t.b.v. een veilige hard- en software benadrukt. EZ is met Nederland ICT, CIO Platform, Netelcom en andere partijen in gesprek over de mogelijkheden om het bewustzijn van veiligheidsaspecten bij zowel gebruikers and leveranciers te verhogen. Dit moet uiteindelijk ook leiden tot een betere intrinsieke veiligheid van hard- en software producten. Een optie die momenteel wordt bekeken is de toegevoegde waarde van een normenkader voor het ontwikkelen van veilige software, wat uitzicht zou kunnen bieden op certificering.

Vraag 43

Hoeveel loopt Nederland in euro's achter op de doelstelling van 2,5% bruto binnenlands product (BBP) aan R&D?

Antwoord

De R&D-uitgaven bedroegen in 2011 12,141 miljard euro volgens de laatste cijfers van het CBS. Het realiseren van de doelstelling van 2,5% van het BBP zou ingehouden hebben dat deze 15,049 miljard euro bedroegen in 2011. Het verschil bedraagt 2,908 miljard euro.

Vraag 44

Waarom heeft Nederland een beneden gemiddelde score bij onder andere de private R&D-uitgaven en de omzet die bedrijven behalen met nieuwe en verbeterde producten?

Antwoord

De benedengemiddelde score van Nederland bij de private R&D-uitgaven kan in belangrijke mate worden toegeschreven aan de sectorstructuur van Nederland. Het aandeel van de industrie in de toegevoegde waarde van de totale economie is relatief laag in Nederland, alsmede het aandeel van hoogtechnologische sectoren in de toegevoegde waarde van de industrie. Eerder onderzoek van EIM heeft aangegeven dat de private R&D-achterstand van Nederland ten opzichte van het EU15-gemiddelde zelfs volledig verklaard kan worden op basis van de sectorstructuur.2 De sectorstructuur zelf is mede afhankelijk van de technologische concurrentiekracht van een land, zodat de sectorstructuur van Nederland deels als resultaat kan worden beschouwd van te weinig innovatie in hoogtechnologische sectoren in Nederland. De private R&D-achterstand van Nederland ten opzichte van het EU-gemiddelde is de laatste jaren overigens wel aanzienlijk geslonken. Door een andere meetmethodiek bij het CBS worden de private R&D-uitgaven in Nederland nu vollediger gemeten. Ook gecorrigeerd voor de gewijzigde meetmethodiek is de laatste jaren sprake geweest van een stijgende lijn in de private R&D-uitgaven als percentage van het BBP.

De relatief lage score van Nederland bij het omzetaandeel van nieuwe en verbeterde producten duidt op te weinig commercieel resultaat van innovatie in Nederland. Deels kan dat als gevolg van de relatief lage private R&D-uitgaven in Nederland worden beschouwd. Daarnaast kan de hoogwaardige wetenschappelijke kennis die in Nederland ontwikkeld wordt (afgemeten aan aantallen publicaties en de mate waarin de publicaties geciteerd worden) beter benut worden voor innovatie bij bedrijven. In dit verband wordt gesproken over een kennisparadox. Een rol speelt ook dat innovatieve producten die in Nederland ontwikkeld worden met R&D vaak in het buitenland geproduceerd worden, onder andere in lagelonenlanden. Die innovatieve producten tellen dan niet mee in de omzet van nieuwe en verbeterde producten van bedrijven in Nederland.

Vraag 45

Welke redenen kunnen gegeven worden om te verklaren dat Nederland een beneden gemiddelde score bij onder andere private R&D-uitgaven en de omzet die bedrijven behalen met nieuwe en verbeterde producten heeft?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 44.

Vraag 46

Kunt u aangeven wanneer de cijfers ten aanzien van R&D-uitgaven als percentage van het BBP voor 2012 worden verwacht? Wordt in 2012 een stijging van het percentage private R&D verwacht?

Antwoord

CBS-cijfers over de R&D-uitgaven als percentage van het BBP in 2012 worden in november 2013 verwacht. Er zijn indicaties dat de private R&D-uitgaven als percentage van het BBP in 2012 verder zullen stijgen. Zo heeft Technisch Weekblad voor de top 30 van R&D-bedrijven in Nederland een stijging van de R&D-budgetten met 6% berekend. Voorts is het aantal R&D-arbeidsjaren in de WBSO in 2012 ook met 6% gestegen. Bij een ongeveer gelijkblijvend BBP in 2012 ten opzichte van 2011 (conform CPB, Centraal Economisch Plan 2013) geven deze ontwikkelingen een indicatie dat de private R&D-uitgaven als percentage van het BBP in 2012 stijgen.

Vraag 47

Kunt u toelichten wie in Nederland de meeste octrooien aanvragen: wetenschappers, bedrijfsleven of organisaties als Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) en hoe deze verdeling zich verhoudt tot andere Europese landen?

Antwoord

In het jaarverslag staat het aantal aangevraagde octrooien bij de World Intellectual Property Organization (WIPO) per miljoen mensen van de beroepbevolking in Nederland in het jaar 2012 vermeld. De cijfers van de WIPO over 2012 zijn beschikbaar op het aggregatieniveau van landen. Octrooiaanvragers hebben echter het recht om voor een periode van 18 tot 30 maanden hun aanvraag geheim te houden. De voor de beantwoording van de vraag benodigde specifieke uitsplitsing naar categorieën van verschillende aanvragers is dan ook nog niet beschikbaar. Wel heeft het WIPO bekend gemaakt dat meer dan 90% van het totaal aantal Nederlandse PCT (Patent Cooperation Treaty)-aanvragen in 2012 afkomstig is uit het bedrijfsleven. Hoe de uiteindelijk verdeling zich verhoudt tot andere Europese landen en door welke (categorie) aanvragers de stijging van het aantal octrooien is veroorzaakt, is vooralsnog dus nog niet exact te achter halen.

Vraag 48

Kunt u uiteenzetten door wie de stijging van het aantal aangevraagde octrooien is veroorzaakt: wetenschappers, bedrijfsleven of organisaties als TNO en DLO?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 47.

Vraag 49

Heeft u cijfers beschikbaar over de benutting van aangevraagde octrooien per land en hoe scoort Nederland daarin ten opzichte van andere Europese landen?

Antwoord

Octrooien kunnen op verschillende manieren worden benut. De octrooihouder kan het octrooi zelf benutten door een product of dienst op de markt te brengen waarin de geoctrooieerde uitvinding is vervat. Een andere wijze van exploitatie is het uitgeven van licenties. Ook kan het octrooi worden gebruikt bij de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten, die mogelijk pas vele jaren later op de markt komen. Het is daarom zeer moeilijk, zo niet onmogelijk om de benutting van octrooien in betrouwbare en vergelijkbare cijfers uit te drukken. Wel kan worden gewezen op het Innovation Union Scoreboard waarin ook de opbrengsten van licenties bij staat vermeld. Nederland scoort daarbij een gedeeld eerste plaats.

Vraag 50

Kunt u de «onderliggende kengetallen» geven waarop verbetering heeft plaatsgevonden zodat Nederland heeft kunnen klimmen van plaats 10 naar 5 in de Innovation Union Scoreboard?

Antwoord

Dat zijn de volgende kengetallen (met ++ tussen haakjes als het een sterke stijging van de positie van Nederland ten opzichte van het EU-gemiddelde betreft over de periode 2007–2012 en + in geval van een gematigde stijging):

  • aantal nieuw tot doctor gepromoveerden in verhouding tot de omvang van de bevolking in de leeftijd van 25–34 jaar (++);

  • aantal internationale wetenschappelijke co-publicaties (publicaties met ten minste één buitenlandse co-auteur) in verhouding tot de omvang van de bevolking (++);

  • aantal wetenschappelijke publicaties binnen de 10% meest geciteerde publicaties wereldwijd in verhouding tot het totale aantal wetenschappelijke publicaties (+);

  • R&D-uitgaven in de publieke sector in verhouding tot de omvang van het BBP (+);

  • niet-R&D innovatie-uitgaven van bedrijven in verhouding tot de omzet van bedrijven (++);

  • aantal MKB-bedrijven dat «in eigen huis» innoveert in verhouding tot het totaal aantal MKB-bedrijven (++);

  • aantal innoverende MKB-bedrijven dat innovatief samenwerkt met andere bedrijven of kennisinstellingen in verhouding tot het totaal aantal MKB-bedrijven (+);

  • aantal publiek-private co-publicaties (publicaties van bedrijven met ten minste één publieke co-auteur) in verhouding tot de omvang van de bevolking (+);

  • aantal PCT-patentaanvragen op terreinen van maatschappelijke uitdagingen (milieu en gezondheid) in verhouding tot de omvang van het BBP (+);

  • aantal aanvragen van Europese handelsmerken in verhouding tot de omvang van het BBP (++);

  • aantal MKB-bedrijven dat product- of procesinnovaties heeft gerealiseerd in verhouding tot het aantal MKB-bedrijven (++);

  • aantal MKB-bedrijven dat marketing- of organisatorische innovaties heeft gerealiseerd in verhouding tot het aantal MKB-bedrijven (++).

Vraag 51

Hoe verklaart u de uitkomst van de enquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat van de grotere groep innovatieve bedrijven een kleiner aandeel blijkt samen te werken met een kennisinstelling?

Antwoord

Ten eerste geldt dat een nieuwe wijze van enquêteren (digitaal in plaats van met papieren vragenlijsten) ertoe heeft geleid dat een veel groter deel van de bedrijven heeft aangegeven innovatief te zijn. Onder de bedrijven die hierdoor extra als innovatief zijn gedetecteerd lijken zich relatief weinig bedrijven te bevinden die technologisch samenwerken met andere bedrijven of kennisinstellingen. Het aandeel samenwerkende bedrijven binnen het totaal aantal innovatieve bedrijven is hierdoor fors afgenomen in 2010 ten opzichte van 2008. Ten tweede blijkt uit detailcijfers van het CBS dat bedrijven in 2010 vaker dan in 2008 kozen voor een enkele samenwerkingsvorm in plaats van samenwerking met meerdere verschillende typen partners. Hoewel het aantal bedrijven dat aangaf op enigerlei manier samengewerkt te hebben (in absolute zin) toenam, trad bij diverse afzonderlijk geturfde samenwerkingsvormen een daling op, onder andere bij samenwerking met kennisinstellingen. Wat hiervan de onderliggende oorzaak is, is onbekend.

Vraag 52

Waar is de voor innovatie gereserveerde 27 mln voor innovatie gebleven?

Antwoord

De in de toelichting genoemde € 27 mln is ingezet zoals in de 3 punten in de toelichting op de mutatie is verwoord. De ruimte is derhalve, naast een begrotingstechnische correctie voor de in het voorgaande jaar aangegane verplichting voor het programma Veiligheid, ingezet voor de topsectoren.

Vraag 53

Kunt u toelichten wat de technische correctie precies inhoudt? Kunt u toelichten welk deel van de hogere bijdrage aan TNO wordt veroorzaakt door de overheveling van het SZW-budget naar EZ?

Antwoord

De technische correctie houdt verband met de invulling van een deel van de subsidietaakstelling van het vorige Kabinet. Voor een bedrag van € 6 mln was deze nog niet ingevuld en tijdelijk en louter technisch op het budget van TNO geparkeerd. In 2012 heeft invulling alsnog elders plaatsgevonden, waardoor het budget van TNO weer is opgehoogd met € 6 mln.

In 2012 is een bedrag van € 3,7 mln vanuit SZW overgeheveld naar EZ. Dit budget was primair bedoeld voor de inzet van TNO op het gebied van Arbeid en Gezondheid.

Vraag 54

Waarom is het Innovatiefonds minder gebruikt?

Antwoord

Zie vraag 16

Vraag 55

Wat is het budgettaire effect van de verschuiving over de jaargrens van de bijdrage aan AgentschapNL?

Antwoord

De opdracht van EZ aan het eigen Agentschap wordt niet meer in december van het voorgaande jaar vastgelegd in de EZ-adminstratie. Reden hiervoor is het uniformeren van de werkwijze van opdrachtverlening binnen het gefuseerde ministerie van EZ. Dit heeft geen gevolgen voor de opdracht. Het budgettaire effect hiervan is dat de meerjarige verplichtingenraming 1 jaar naar achteren schuift.

Vraag 56

Hoe verklaart u de onderbesteding op Lucht- en Ruimtevaart, in het licht van de recente ophoging van het budget met € 12,8 miljoen en op welke wijze komen de vrijgemaakte middelen alsnog ten goede aan deze sector?

Antwoord

Het gaat hier om de verplichtingenruimte ruimtevaart. In 2012 is de verplichtingenruimte ruimtevaart opgehoogd met € 12,8 mln in het kader van het opheffen van het Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart (NIVR). De vrij beschikbare verplichtingenruimte ruimtevaart in 2012 is daarna ingezet voor de Ministerconferentie 2012. De Nederlandse inschrijving tijdens de Ministerconferentie 2012 is in het voorjaar van 2013 formeel toegezegd. Vandaar dat bij de tweede suppletoire begroting € 23 mln aan verplichtingenruimte doorgeschoven is van 2012 naar 2013 (ten behoeve van de Ministerconferentie 2012). Hiertoe heeft bij eerste suppletoire 2013 weer een ophoging van de verplichtingruimte plaatsgevonden.

Vraag 57

Welke concrete stappen heeft u genomen bij het harmoniseren van de governancemodellen van de instituten TNO, DLO en de Grote Technologische Instituten (GTI's)?

Antwoord

Bij de totstandkoming van de innovatiecontracten op 2 april 2012 zijn afspraken gemaakt over een éénduidige programmering van de TO2-instituten, te weten TNO, DLO, ECN, Marin, Deltares en NLR. Tevens verbinden de inmiddels opgerichte Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI's) de vragen uit de topteams in het kader van Publiek Private Samenwerking met het aanbod van de kennisinstellingen, waaronder de TO2 -instituten. De TO2 – instituten, en NWO zijn goed verbonden met de TKI's en participeren in de programmering en ontwikkeling van roadmaps van de TKI's. Bovendien zijn zowel TO2 en NWO goed vertegenwoordigd in de besturen van de TKI's.

In de visie toegepast onderzoek die ik voor de zomer aan uw Kamer zal sturen en in de kabinetsreactie op het advies van de spelregelwerkgroepen zal uitgebreider worden ingegaan op de harmonisatie van de governance van de TO2-instituten.

Vraag 58

Waarom is volgens u de verwachte benutting van het innovatiekrediet achtergebleven bij de verwachtingen?

Antwoord

Zie vraag 16

Vraag 59

Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van het achterblijven van de vraag naar het innovatiekrediet in 2012?

Antwoord

Zie vraag 16

Vraag 60

Op welke wijze bent u voornemens de vraag naar Innovatiekrediet te stimuleren? Welke maatregelen worden hiertoe genomen?

Antwoord

Allereerst hangt verbetering in de vraag naar Innovatiekrediet samen met het aantrekken van de economie waardoor ook vraag en aanbod van financiering in de markt zal stijgen. Dit is vooral voor een instrument als het Innovatiekrediet van groot belang aangezien minimaal 65% van de benodigde financiering door de ondernemer zelf moet worden geregeld. Meer voorlichting en gerichte advisering van bedrijven, in samenhang met de regio en met topsectoren, kan de benutting van dit instrument mogelijk verder doen stijgen. Verder blijkt, zoals eerder gemeld in de brief (Kamerstuk 32 637 nr. 51) over de benutting van het EZ financieringsinstrumentarium van 28 februari 2013, dat onder ondernemers een grote behoefte aan begeleiding is in de fase waarin zij een businesscase opstellen. Hier wordt door AgentschapNL als uitvoerende instantie meer aandacht aan besteed.

Vraag 61

Hoe verklaart u het achterblijven van de benutting van het Innovatiekrediet?

Antwoord

Zie vraag 16

Vraag 62

Komt het MKB voor 20% van Horizon 2020 in aanmerking of is dit voor hen gereserveerd?

Antwoord

De Raad voor Concurrentievermogen is in 2012 overeengekomen dat het aandeel van het budget dat het mkb moet kunnen verwerven in Horizon 2020 wordt verhoogd van 15% naar 20% van het budget van pijlers II (industrieel leiderschap) en III (maatschappelijke uitdagingen). Deze 20% is niet geoormerkt als specifiek budget maar onderdeel van het totale budget. Wel zal de Europese Commissie in de werkprogramma’s activiteiten opnemen die specifiek (en soms exclusief) voor mkb bestemd zijn.

In het vergelijkbare onderdeel van het 7e Kaderprogramma gaat 16% naar het Nederlandse MKB en dat stijgt de laatste jaren geleidelijk (het Europese doel is minimaal 15%). De streefwaarde van 20% is dan ook realistisch, zeker gezien de verbreding van Horizon 2020 naar onderzoek én innovatie waarmee activiteiten dichter bij de markt mogelijk worden die beter aansluiten bij de behoefte van het MKB. Tevens zal het Expertisecentrum internationaal Onderzoek en Innovatie bij Agentschap NL specifiek aandacht besteden aan de betrokkenheid van het MKB, in samenwerking met de MKB-loketten van de Topsectoren.

Vraag 63

Wanneer gaan de topsectoren de ruimtevaartdata benutten voor hun ambities?

Antwoord

Geo-informatie vertegenwoordigt een grote economische en strategische waarde, zowel voor overheden als bedrijven. Het toenemende belang van geo-informatie is een wereldwijde trend. Nederland heeft een lange en rijke traditie op het gebied van geo-informatie en speelt mondiaal een vooraanstaande rol.

In sommige Topsectoren wordt al langer gewerkt met toepassingen van satellietdata, zoals in de topsectoren HTSM (o.a. automotive en luchtvaart), Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Agro Food, de Maritieme sector, Logistiek en Energie. Dit neemt niet weg dat er nog nieuwe mogelijkheden zijn om toepassingen van satellietdata te benutten. Gedacht kan onder andere worden aan beveiliging van energieverbindingen/pijpleidingen, andere toepassingen in de sfeer van beveiliging van installaties, aan navigatie en monitoring van scheep- en luchtvaartverkeer, zorg op afstand, enzovoort. Het ministerie van EZ werkt aan een beleidsvisie op het aardobservatiebeleid, waarbij tevens nader zal worden ingegaan op het beleid inzake het bevorderen van toepassingen van satellietdata. Die zijn van groot belang voor de realisatie van het zowel het aardobservatiebeleid, als voor de levering van tal van commerciële diensten in binnen- en buitenland.

Vraag 64

Kunt u inzichtelijk maken of het topsectorenbeleid heeft geleid tot een gerichte inzet van onderzoeksaanvragen in het 7e Kaderprogramma en ook heeft geleid tot een hoger retourpercentage ten opzichte van de jaren voor het topsectorenbeleid? Met andere woorden: is er aantoonbaar sprake van meer focus en massa in de Europese onderzoeksaanvragen vanuit Nederland?

Antwoord

Het topsectorenbeleid is nog te jong om zichtbaar door te werken in de retour uit het 7e Kaderprogramma. De structuur van het Kaderprogramma volgt ook niet die van de Nederlandse topsectoren zodat vergelijken lastig is. De meest recente retourcijfers gaan over contracten die de EU sluit met de onderzoekers bij universiteiten en andere onderzoeksinstellingen, grote en kleine bedrijven, tot en met februari 2013. Die contracten komen voort uit projectvoorstellen die zijn ingediend in de jaren 2007- medio 2012. Van het EU budget dat tot dan toe besteed en verantwoord is (€ 36 miljard) gaat € 2,6 miljard (7,1%) naar Nederlandse deelnemers. Dat is een hoog percentage in vergelijking met de 5% die Nederland bijdraagt aan de EU begroting (en bij het budget van het Kaderprogramma is de Nederlandse bijdrage procentueel zelf nog iets lager doordat geassocieerde landen zoals Noorwegen en Zwitserland ook bijdragen in het budget). Nederlandse organisaties scoren vooral hoog bij life sciences, voeding, gezondheid en milieu waar circa 10% van het Europese budget naar Nederland komt. We scoren minder hoog bij onderzoek in ICT, materialen, energie en transport (5–7%). Agentschap NL helpt onderzoekers, ook in de topsectoren, bij het participeren in het Kaderprogramma, bijvoorbeeld door voorlichting, adviezen aan aanvragers, en trainingen aan groepjes (potentiële) deelnemers. Eind 2013 zullen de cijfers over de besteding van heel KP7 bekend worden, daarop zal Agentschap NL een analyse doen van de Nederlandse deelname, ook naar topsectoren. De Kamer wordt daarover geïnformeerd.

Vraag 65

Hoe groot gedeelte van de RDA is via verrekening van de loonbelasting?

Antwoord

De verrekening van de RDA verloopt anders dan bij de WBSO voor bedrijven volledig via de winstbelasting en voor de zelfstandigen via de inkomstenbelasting. Via de loonbelasting wordt geen RDA verrekend.

Vraag 66

Welk extra tendercriterium is bedacht om de Innovatie Prestatie Contracten (IPC) te laten aansluiten bij topsectoren?

Antwoord

Aan de IPC-regeling is een tendercriterium toegevoegd dat ingaat op de mate van aansluiting van een IPC-project bij het topsectorenbeleid. Naarmate een IPC-project beter aansluit bij de ambities van de topsectoren en er meer wordt samengewerkt met (partijen binnen) een topsector zal de aanvraag hoger scoren. Ook scoort een IPC-project hoger naarmate er meer sprake is van valorisatie van kennis die bij de topsectoren door publieke kennisinstellingen of bedrijven ontwikkeld is. Aansluiting kan op verschillende manieren plaatsvinden b.v. door het aansluiten bij de thema’s of onderwerpen van een topsectoragenda of doorsnijdend thema, het actief uitwisselen van kennis met de (partijen binnen de) topsector, het actief aansluiten van het IPC-project met andere projecten of programma’s binnen een topsector, het afstemmen van onderzoek en ontwikkeling binnen het IPC-project met onderzoek en ontwikkeling in de topsector e.d.

Vraag 67

Welke nieuwe MKB-regeling voor innovatie van de topsectoren is ontwikkeld vanuit het beschikbare budget voor IPC’s?

Antwoord

Dat is het nieuwe MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT). Een regeling waarbij de topsectoren een grote mate van betrokkenheid hebben. Iedere topsector heeft een budget van 2 miljoen en bepaalt voor welke van een aantal instrumenten men het budget beschikbaar wil stellen. Deze instrumenten zijn: haalbaarheidstudies, kennisvouchers, inhuur hooggekwalificeerd, personeel, R&D samenwerkingsprojecten, InnovatiePrestatieContracten, Netwerk en valorisatieactiviteiten (door TKI’s). Daarnaast bepaalt de sector binnen welke thema’s de aanvragen van de MKB-ondernemers moeten passen, passend bij de agenda en ambities van de sector. MIT is onlangs opengesteld en de belangstelling is groot.

Vraag 68

Kunt u toelichten waarom de Small Business Innovation Research (SBIR) weinig succesvol is gebleken en welke consequenties dit heeft voor aanpassing van het betreffende beleidsinstrument?

Antwoord

Dat SBIR weinig succesvol is, is niet gebleken. Uit een SBIR-evaluatie die in 2010 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 27 406 nr. 188) is gestuurd blijkt dat SBIR een goed werkend instrument is. Dit is bevestigd door een vorig jaar uitgevoerde enquête onder SBIR-ondernemers. Ook de enquête onderstreept de kracht van SBIR, want 95% van die bedrijven hebben aangegeven dat ze met hun SBIR producten omzetgroei hebben.

Voor mij geldt de blijvende aandacht voor SBIR, want verschillende regio’s en enkele topsectoren vinden SBIR een interessant instrument. Zo overweegt topsector HTSM een nieuwe SBIR rond het thema Cybersecurity. Ook met de Europese variant, Pre Commercial Procurement (PCP), doen we inmiddels ervaring op. Dit moedigt aan om door te gaan met SBIR, al dan niet met een aangepaste variant. Als topsectoren (vanuit hun vraagsturing) en de regio (bijvoorbeeld met EFRO-middelen) beschikbare middelen willen inzetten voor SBIR-projecten, sta ik daar positief tegenover. (zie ook het antwoord op vraag 75)

Blijvende aandacht voor SBIR is van belang, want verschillende regio’s en enkele topsectoren vinden SBIR een interessant instrument.

Zo overweegt topsector HTSM een nieuwe SBIR rond het thema Cybersecurity. Ook met de Europese variant, Pre Commercial Procurement (PCP), doen we inmiddels ervaring op. Dit moedigt aan om door te gaan met SBIR, al dan niet met een aangepaste variant. Als topsectoren (vanuit hun vraagsturing) en de regio (bijvoorbeeld met EFRO-middelen) beschikbare middelen willen inzetten voor SBIR-projecten, sta ik daar positief tegenover.

Vraag 69

Welke maatregelen gaat u nemen om starters te stimuleren te gaan ondernemen, zodat het aantal aanvragers dat gebruikt maakt van de startersfaciliteit weer op de streefwaarde uitkomt?

Antwoord

De WBSO is een generieke fiscale regeling zonder limiet op het aantal aanvragen of doelstellingen betreffende het aantal gebruikers. De streefwaarde genoemd in de begroting en het jaarverslag voor 2012 betreft het aantal gebruikers van de startersfaciliteit in 2010. Het is dan ook meer een te verwachten aantal gebruikers bij het opstellen van de begroting 2012. Voor 2013 wordt niet meer gewerkt met streefwaardes voor de WBSO.

Uit de evaluatie van de WBSO blijkt dat de regeling bij kleinere bedrijven er voor zorgt dat de drempel wordt verlaagd om aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O) te doen. De WBSO staat open voor iedere starter die aan S&O wil gaan doen. Dat zal ook in toekomstige communicatie over deze regeling naar voren worden gebracht.

Vraag 70

Kunt u aangeven in hoeverre de toegankelijkheid en benutting van de BMKB voor en door het kleinbedrijf wordt beperkt door de toename van de hoogte van de schadedeclaraties, de verhoging van de afsluitprovisies en de overige doorgevoerde versoberingen?

Antwoord

Als gevolg van de aanhoudende economische crisis, en daarmee het toegenomen aantal bedrijfsfaillissementen, zijn de schadedeclaraties binnen de BMKB flink toegenomen. Om de kosten voor de schatkist beheersbaar te houden, zijn maatregelen genomen, zoals het deels terugdraaien van de verruimingen die sinds 2008 vanwege de kredietcrisis zijn ingevoerd, en het verhogen van de provisie die eenmalig betaald moet worden om van de borgstelling gebruik te kunnen maken. Hiermee zijn waarborgen gecreëerd voor een toekomstbestendige BMKB-regeling. Zoals in de brief (TK: 31 311, nr. 93) over de structurele kostenbeheersing van de BMKB van 24 oktober 2012 wordt aangegeven, zullen deze maatregelen de regeling minder aantrekkelijk maken voor een deel van het mkb. Aangezien de bank bij het verstrekken van het krediet echter door vele factoren wordt beïnvloed, is de omvang van de kostenbeperkende maatregelen voor het gebruik van de regeling niet in volle omvang te kwantificeren. Door consultatie van de aangesloten banken bij de totstandkoming van de maatregelen, is wel gekozen voor maatregelen waarbij de toegang van de doelgroep tot de regeling zo veel mogelijk wordt behouden en de kredietgenererende werking van de regeling in stand blijft.

Vraag 71

Kunt u uitleggen waarom de maatregel waarmee de BMKB in oktober 2012 is opengesteld voor andere financiers dan banken en waarvoor in eerste instantie

€ 25 miljoen is gereserveerd door middel van een apart subsidie-plafond in beginsel slechts geldt tot ultimo 2013?

Antwoord

Zoals in de brief (TK: 32 637, nr. 34) over ontwikkelingen en voorgenomen acties ten aanzien van bedrijfsfinanciering van 31 mei 2012 is aangekondigd, dienen andere partijen dan banken die wensen toe te treden tot de BMKB over een financieringsproces en -organisatie te beschikken van een zodanige kwaliteit dat de kosten en risico’s voor de staat niet toenemen. Om dit te bewaken, is de BMKB in beginsel als pilot voor deze categorie financiers opengesteld. Dit biedt tevens de mogelijkheid om te bezien of de BMKB het juiste instrument is om het financieringsaanbod voor het mkb te verbreden, voor zowel de regeling als de partijen die toetreden. Ik zal in het najaar evalueren of deze pilot moet worden verlengd.

Vraag 72

Welke ondernemersquote geldt voor Nederland als optimaal? Waarom? Neemt het aandeel snelle groeiers af door het gebruik van een andere definitie of is (zijn) er een andere verklaring(en) voor? Zo ja, welke?

Antwoord

De ondernemersquote in Nederland bedraagt momenteel 12,1%. Het verband tussen de ondernemersquote (het aantal ondernemers in de beroepsbevolking) en de groei van het BBP heeft in een grafiek de vorm van een omgekeerde U.

Op het hoogste punt van de U ligt het optimum qua aantal ondernemers.

Volgens Carree et al (2007) hangt dat optimum af van het niveau van het BBP.

Volgens Van Stel en Van Praag (2012) hangt het af van het aandeel mensen met een hogere opleiding. Beiden geven dus niet één optimum.

Maar voor Nederland ligt het waarschijnlijk, gezien het huidige niveau van het BBP, rond de 12,5%.

De definitie van het aandeel snelle groeiers is inderdaad aangepast. Voorheen was de definitie voor snelle groeiers: 50–1.000 werkzame personen en minimaal 60% werkgelegenheidsgroei in 3 jaar tijd. Vanaf 2012 wordt aangesloten bij de OESO-definitie, nl. vanaf 10 werkzame personen en minimaal 72,8% werkgelegenheidsgroei in 3 jaar tijd. Verhoging van het groeipercentage om als snelle groeier te worden gekwalificeerd kan leiden tot een lager percentage snelle groeiers. Het EIM acht het aannemelijk dat er een effect is van de wijziging van de bedrijfsgrootte op het percentage snelle groeiers. Het verlagen van de bedrijfsgrootte zou een positief effect hebben op het percentage snelle groeiers. Het is verder aannemelijk dat de economische crisis ook een effect heeft op het aantal snelle groeiers.

Vraag 73

Welke banken lichten in de adviesgesprekken met MKB-ondernemers standaard de BMKB-regeling toe? Hoe ligt de verdeling tussen het aantal kredietaanvragen met BMKB-regeling, zonder BMKB- regeling en afgewezen kredietaanvragen in de afgelopen 12 maanden?

Antwoord

De BMKB is bestemd voor mkb’ers met een kredietvraag tot ca. 2 miljoen EUR die onvoldoende zekerheden (onderpand zoals onroerend goed) hebben. Aangezien dit maar een deel van het totale mkb betreft, zullen banken aangesloten bij de regeling niet in al hun adviesgesprekken de BMKB toelichten. Ook is daardoor geen verdeling te maken tussen toegekende kredietaanvragen met een borgstellingskrediet, zonder borgstellingskrediet en afwijzingen. Daarbij komen afwijzingen ook vaak voort uit het feit dat er geen gezond toekomstperspectief is, en kunnen deze aanvragen ook niet met een BMKB gefinancierd worden.

Wel worden banken en intermediairs met regelmaat voorgelicht over de toepassing van de BMKB, en behandelen banken de BMKB doorgaans ook in hun eigen opleidingsprogramma’s. Ondernemers worden geïnformeerd via o.a. het Ondernemersplein, Ondernemerskredietdesk.nl, Antwoord voor bedrijven en AgentschapNL, en via evenementen zoals de Week van de Ondernemer.

Vraag 74

Kunt u een update geven van de rol van uw ministerie bij de uitrol en opschaling van het Ondernemingsdossier naar meer branches?

Antwoord

Er wordt met verschillende brancheverenigingen gesproken over hoe en wanneer deze op het Ondernemingsdossier willen aansluiten. Belangstellende branches worden in dit proces onder andere ondersteund bij het uitvoeren van een eerste verkenning, het opstellen van een businesscase en een concept invoeringsplan.

De huidige verwachting is dat circa zes branches klaar zijn om in de loop van 2013 aan te sluiten op het Ondernemingsdossier.

Vraag 75

Kunt u uiteenzetten hoe de positieve teksten over de SBIR op bladzijde 50 zich verhouden tot de minder positieve teksten op blz. 43?

Antwoord

De strekking van beide teksten over SBIR hebben dezelfde kernboodschap. Er is minder geld ingezet op SBIR dan eerder verwacht, wel wordt SBIR nog steeds goed benut. Daarbij is op pag. 43 aangegeven dat de beperkte financiële ruimte een belangrijke beperkende factor is in het aantal SBIR-projecten dat vanuit de Topsectoren is gestart. Daarnaast geldt dat er naast SBIR meerdere instrumenten zijn die bijdragen aan valorisatie waaruit de Topsectoren kunnen kiezen, zoals de MIT-regeling. (zie ook het antwoord op vraag 68)

Vraag 76

Hoe lang zullen de 19 frontoffices van de Fysieke Ondernemerspleinen in stand worden gehouden? Welke front offices (locatie) zullen naar verwachting als eerste sneuvelen? Waarom?

Antwoord

Het fysieke netwerk van de 14 te fuseren organisaties zal met de start van de nieuwe Kamer van Koophandel sterk worden gereduceerd. De nieuwe organisatie zal in 2014 starten met 19 frontoffice-locaties, nu zijn het er nog circa 55. Verwachting is dat door de toenemende digitalisering de ondernemersvraag naar fysieke dienstverlening met betrekking tot informatie en registratie in de toekomst verder zal afnemen. Na een aantal jaren zal naar verwachting dan ook met minder fysieke frontoffices kunnen worden volstaan. Op voorhand is niet te zeggen voor welke locaties en voor hoeveel dit dan consequenties heeft. De verwachte afbouw zal in een verantwoord tempo en met nadrukkelijk oog voor de belangen van ondernemers worden doorgevoerd.

Vraag 77

Welke kosten brengt het landelijk veranderen van de naam «Kamer van Koophandel« in «Fysiek Ondernemersplein» met zich mee? Hoe worden deze kosten gefinancierd? Wat zijn de maatschappelijke kosten van het verdwijnen (minder zichtbaar worden) van het merk «Kamer van Koophandel»?

Antwoord

Zoals in het ingediende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2012/2013, 33 553) is te lezen is het veranderen van de naam «Kamer van Koophandel' niet aan de orde. Na de fusie van de huidige twaalf Kamers van koophandel, KvK NL en Syntens tot één organisatie zal deze als Kamer van Koophandel verdergaan. Deze nieuwe organisatie zal o.a. naast het digitale Ondernemersplein ook de fysieke Ondernemerspleinen gaan beheren en regisseren. Het merk «Kamer van Koophandel» blijft als zodanig gehandhaafd.

Vraag 78

Wat zijn de mogelijke gevolgen van het niet introduceren van een inschrijfvergoeding? Wanneer kunnen activiteiten, afgezien van de wettelijke taken, binnen de dienstverlening van de KvK worden «opgeofferd» of sterk versoberd?

Antwoord

Uit het aan de Tweede Kamer toegezonden detailontwerp (Kamerstukken II 2012/2013, bijlage bij 33 553 nr. 6) blijkt dat de KvK in haar businesscase heeft geanticipeerd op de invoering van een inschrijfvergoeding. Het niet doorgaan daarvan leidt tot een verlaging van de begrote inkomsten van de KvK in de orde van € 10 mln per jaar. Dit noodzaakt tot een verdere herschikking van prioriteiten binnen de dienstverlening van de Kamer van Koophandel. Deze prioriteiten komen binnen de geldende financiële kaders tot stand via vraagsturing door programmering van activiteiten door de Centrale raad en de regionale raden. Daarbij zal optimaal gebruik worden gemaakt van de digitalisering en zal de Kamer van Koophandel zich niet begeven op terreinen waar de markt al voldoende mate in voorziet.

Vraag 79

Op welke termijn komt een laagdrempelig certificaat met het hoogste betrouwbaarheidsniveau beschikbaar om de inschrijving bij de KvK volledig digitaal te maken?

Antwoord

Binnen de onlangs opgerichte Stelselraad e-herkenning werken private en publieke partners samen om dit tot stand te brengen. In oprichting is het E-id stelsel dat een bredere aanpak van de ontwikkeling van identificatie-/authenticatiemiddellen onder regie van BZK voorstaat.

Op welke termijn een laagdrempelig certificaat met een voldoende betrouwbaarheidsniveau beschikbaar komt voor o.a. de HR-inschrijving hangt af van de voortvarendheid waarmee binnen bovengenoemde samenwerkingsverbanden de vraagstukken worden opgepakt en opgelost. De verwachting is dat dit eind 2014 gereed is.

Vraag 80

Kunt u toelichten welke open overheidsdata precies worden hergebruikt en € 200 miljoen per jaar opleveren voor ondernemers?

Antwoord

De genoemde € 200 miljoen is een schatting voor de verwachte opbrengsten van hergebruik van open overheidsdata voor Nederland (zie «20x20 rapport», 2012). De meeste onderzoeken die beschikbaar zijn op dit terrein zijn op macro niveau (EU-niveau) en noemen opbrengsten van open data van 27 tot 140 miljard euro op jaarbasis voor de gehele EU.

Omdat het om een raming gaat, is niet op voorhand te zeggen welke open overheidsdata tot welke baten leiden. Voorbeelden van open overheidsdata die al zijn opengesteld, zijn bijv. de exportvoorwaarden in de zaaizaadsector of satellietdata uit het satellietdataportaal van de Netherlands Space Office. EZ zit nu midden in het proces van het openstellen van andere open overheidsdata als open data, waarbij uiteraard ook rekening wordt gehouden met de behoefte van de markt.

Kamervraag 81

In welke mate is de regeldruk merkbaar verminderd voor ondernemers?

Antwoord

Bij de uitvoering van het spoor «minder en betere regels» uit het regeldrukprogramma is ingezet op het merkbaar verminderen van regeldruk voor bedrijven in bestaande wetgeving en het voorkomen van onnodige regeldruk bij nieuw beleid en wetgeving. Dit heeft eind 2012 geresulteerd in een aanpassing van de verplichtingen in wet- en regelgeving waarmee bedrijven in staat worden gesteld hun kosten ten opzichte van 2010 met ruim € 900 mln te verminderen. Maatregelen die o.a. in dit verband genomen zijn:

  • In 2010 is het bellen bij bezwaar gemeengoed geworden bij de Belastingsdienst. Hiermee worden onnodige bezwaarschriften voorkomen. De kostenvermindering hiervan voor bedrijven bedraagt ruim € 9 mln.

  • In 2010 is de EU richtijn e-factureren tot stand gekomen. Door de geharmoniseerde regels binnen de EU voor e-factureren wordt het gebruik gestimuleerd. Facturen spelen een rol bij verplichtingen in het BTW stelsel, de kosten hiervan nemen af (€ 116 mln) door de mogelijkheid van e- factureren.

  • Door de introductie van het wetsvoorstel flexibilisering en vereenvoudiging van het BV recht wordt beter aangesloten bij de wensen in de praktijk. Dit heeft gezorgd voor een regeldrukvermindering van ruim € 80 mln.

  • Door middel van het Activiteitenbesluit tweede fase zijn afvalgerelateerde bedrijven onder algemene regels van het activiteitenbesluit gebracht. Dit heeft gezorgd voor een vermindering van de regeldruk met € 29 mln.

Vraag 82

Waarom moest u verplichtingen van € 9,7 miljoen uit voorgaande jaren inzake het ICT-beleid uitfinancieren?

Antwoord

De uitfinanciering van een aantal verplichtingen die zijn aangegaan vóór 2012 lieten zich moeilijk plannen en kwamen tegelijk tot realisatie in 2012. In het geraamde kasbudget was hiermee onvoldoende rekening gehouden.

Het gaat onder andere om de projecten:

  • Project Slim Geregeld Goed Verbonden (SGGV) (2.7 mln)

  • E-herkenning (1 mln)

  • doorontwikkeling Antwoord voor Bedrijven (AvB) (0,5 mln)

  • AvB onderbrengen bij Agentschap NL (5,0 mln)

Vraag 83

Waardoor zijn minder kredieten door Qredits in 2012 goedgekeurd?

Antwoord

In 2011 werd 26% van de aanvragen goedgekeurd, in 2012 was dat 24%. Het aantal aanvragen is in 2012 wel met 16% gestegen ten opzichte van 2011. De belangrijkste reden dat er verhoudingsgewijs minder kredieten zijn goedgekeurd is dat de kwaliteit van de aanvragen minder goed is. Qredits toetst het plan van de ondernemer op levensvatbaarheid. Een inschatting van de competenties van de ondernemer is hier onderdeel van. Deze manier van toetsen is niet veranderd. Qredits wijst verhoudingsgewijs meer aanvragen af omdat: 1) De marktomstandigheden in een aantal sectoren gewijzigd is door de economische crisis en 2) Er meer ondernemers aankloppen die uit «nood» een onderneming willen starten, maar die niet geschikt worden geacht om met een microkrediet te gaan ondernemen.

Vraag 84

Op basis waarvan verwacht Qredits dat zowel het aantal aanvragen als de kwaliteit van de aanvragen in 2013 zullen toenemen?

Antwoord

Qredits verwacht dat het aantal aanvragen stijgt als gevolg van marketing en steeds grotere bekendheid van Qredits. De investering in coachingsproducten, zoals persoonlijke begeleiding voor de start en de e-learnings «Ondernemingsplan schrijven, Verkoopplan Schrijven en Debiteurenbeheer», zullen bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van de aanvragen. De verwachting is dat daardoor een groter percentage van de aanvragen gehonoreerd kan worden.

Vraag 85

Kunt u aangeven hoeveel van de 234 duurzame energieprojecten in 2012 met Stimulering duurzame energie (SDE)+-subsidies windmolenprojecten op land en op zee waren?

Antwoord

Er is in 2012 één beschikking afgegeven voor een wind op land project. Er zijn geen aanvragen binnengekomen voor wind op zee. Een overzicht van de afgegeven beschikking, uitgesplitst naar technologie is te vinden op de website van Agentschap NL: http://www.agentschapnl.nl/content/tabellen-stand-van-zaken-sde-eindstand-2012 .

Vraag 86

Aan wie zijn SDE+ subsidies toegekend? Voor welke techniek en welke bedragen kregen zij elk toegekend?

Antwoord

Deze informatie is te vinden op de website van Agentschap NL: http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/stand-van-zaken-sde-2012

Vraag 87

Hoeveel tijd en geld is ambtelijk in 2012 gestoken in vergunningaanvraag Kerncentrale Borssele en voor boringen naar schaliegas?

Antwoord

De ambtelijke inzet in 2012 ca 1,9 fte is voor de totale kosten van € 233.000,=.

Vraag 88

Kunt u toelichten waarom het aantal «boringen productie onshore en offshore» is afgenomen ten opzichte van 2011?

Antwoord

In 2011 bedroeg het aantal productieboringen totaal 39 tegen 29 het afgelopen jaar.

De algemene trend sinds 1980 is dat het aantal productie boringen, zowel onshore als offshore daalt.

Voor de onshore is na een periode van zeer lage boorinspanning sinds 2009 het aantal productieboringen op land opmerkelijk gestegen. Dit kan worden verklaard door de herontwikkeling van het Schoonebeek olieveld. Deze boorcampagne is in 2011 (12 putten)afgerond, waarna het aantal onshore boringen weer is teruggevallen naar het niveau van minder dan 10 per jaar. Dit past in het beeld van het laatste decennium.

Voor wat betreft de offshore is het aantal boringen iets lager dan in 2011, maar niet zodanig opvallend dat er sprake is van een trendbreuk.

Vraag 89

Kunt u uitleggen waarom de aanpassingen van de garantieregeling geothermie meer tijd in beslag namen dan van te voren ingeschat?

Antwoord

Het aanpassen van de garantieregeling was wat ingewikkelder dan verwacht. De wijzigingen zijn met de stakeholders besproken. Aangezien het strengere eisen aan de dekkingsgraad van garantieregelingen betreft was ook vooraf goedkeuring van de wijzigingen door het ministerie van Financien nodig, ook al betreft het een bestaande regeling. Tot slot duurde de reactie van Brussel op de wijzigingen langer dan ingeschat.

Vraag 90

Hoe lang is volgens u de «komende periode» waarin de voorgestelde veiligheidsmaatregelen die Gasunie en Tennet moeten nemen om hun kritische infrastructuur te beschermen tegen een aantal specifieke, door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) aangedragen terroristische dreigingen, worden geïmplementeerd?

Antwoord

Een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering van Tennet en Gasunie is het beschermen van hun infrastructuur tegen gevaren van buitenaf. Hiervoor doorlopen zij periodiek risicoanalyses. Dat netbeheerders dit moeten doen is recent geëxpliciteerd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitwet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (Kamerstukken 33 493). Per dreiging moet worden bepaald welke maatregelen moeten worden genomen. Het kan gaan om maatregelen die toegang van onbevoegden tot een bepaalde locatie beperken, maar het kan ook gaan om maatregelen die de crisisorganisatie verbeteren of het inkopen van reserve onderdelen om snel herstel mogelijk te maken. In sommige gevallen zal samenwerking gezocht worden met de overheid, bijvoorbeeld als het gaat om het fysiek beschermen van locaties bij een hoog terroristisch dreigingniveau. Het zal dus per dreiging verschillen op welke termijn een maatregel genomen wordt. In bepaalde gevallen zal dit direct gebeuren bij andere dreigingen zal een verbetering in de bescherming uit kostenoogpunt meegenomen worden in reguliere vervangingsinvesteringen.

Vraag 91

Kunt u aangeven gezien het volledige SDE+-budget opgaat voor een basisbedrag van € 0,07ct/kWh hoe daar windmolenparken op zee van gebouwd kunnen worden aangezien daar een minimale subsidie van € 0,15/kWh voor nodig is?

Antwoord

Ik wil de doelstelling van 16% duurzame energie zo goedkoop mogelijk invullen. In 2012 kon ik inderdaad veel kosteneffectieve projecten een subsidiebeschikking geven. In dat jaar waren alle gesubsidieerde projecten, waaronder veel warmteprojecten, goedkoper dan € 0,07/kWh. Daarom geef ik voorrang aan de meest kosteneffectieve projecten. Er zijn echter niet voldoende goedkope projecten om de doelstelling te halen. De komende jaren zullen dan ook steeds duurdere projecten aan bod komen in de SDE+. Dat is dit jaar al te zien. Het is nu al duidelijk dat een aanzienlijk budget beschikbaar is voor projecten in de tweede fase van maximaal € 0,08/kWh.

Ik verwacht dat wind op zee de komende twee jaar nog niet aan bod zal komen. Ik werk ondertussen aan wetgeving die de vergunningverlening en de aansluiting van windparken op zee verbetert, zodat wind op zee te zijner tijd, sneller en kosteneffectiever kan worden uitgerold. Overigens zijn er andere technologieën waarvoor ECN een hoog basisbedrag heeft berekend, die op dit moment al wel meedoen in de SDE+. Voor zon-PV geld een basisbedrag van € 0,148/kWh, maar ik heb de afgelopen jaren honderden aanvragen gezien in de eerste fase van de openstelling van de SDE+ voor een basisbedrag van € 0,07ct/kWh. Verschillende van deze projecten zijn ook al gerealiseerd. Voor energie uit vrije stroming is zelfs een basisbedrag berekend van € 0,255/kWh. Voor deze technologie zijn dit jaar twee aanvragen binnengekomen in de tweede fase voor € 0,08/kWh.

Vraag 92

Kunt u aangeven waarom kernenergie niet meetelt voor de doelstellingen 20% CO2 reductie en 16% duurzame energie, terwijl u zelf aangeeft dat daarbij geen CO2 wordt uitgestoten?

Antwoord

De doelstelling duurzame energie volgt uit Richtlijn 2003/54/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare energiebronnen. Van energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen is sprake bij: wind, zon, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen. Kernenergie is geen hernieuwbare energiebron en maakt derhalve geen onderdeel uit van de definitie in de Richtlijn.

Vraag 93

Kunt u aangeven op welke wijze gecontroleerd wordt of de 1,7 miljard euro aan subsidies ook daadwerkelijk de verwachte 0,7% bijdrage levert aan de doelstelling duurzame energie?

Antwoord

De verwachte productie van de projecten die een subsidiebeschikking hebben ontvangen, telt op tot 0,7%punt van de doelstelling voor duurzame energie. De producenten krijgen subsidie uitbetaald voor de daadwerkelijk geproduceerde duurzame energie. Agentschap NL houdt bij wat de energieproductie van de projecten is. Indien de SDE+ projecten minder produceren dan verwacht, wordt een deel van de subsidie niet uitbetaald. Dit geld blijft behouden voor duurzame energie en kan worden ingezet voor nieuwe projecten in volgende openstellingsrondes, zodat het doelbereik niet in gevaar komt.

Vraag 94

Kunt u aangeven op welke wijze erop wordt toegezien dat de € 0,07/kWh ook doelmatig besteed wordt, aangezien voor sommige duurzame productietechnieken een lager bedrag per kWh reeds of in de nabije toekomst volstaat?

Antwoord

Niet alle projecten die in de eerste fase van de SDE+ aanvragen krijgen een basisbedrag van € 0,07/kWh. Ik laat ECN en DNV KEMA jaarlijks berekenen wat het benodigde basisbedrag is per technologie. Een project krijgt nooit een hoger basisbedrag dan dit berekende bedrag. Dat zou immers leiden tot overstimulering. Projecten die volgens de berekening duurder zijn dan € 0,07/kWh, kunnen in de eerste fase subsidie aanvragen in de vrije categorie voor een basisbedrag van € 0,07/kWh. Projecten die volgens de berekeningen een lager basisbedrag hebben, zoals geothermie, krijgen het bedrag dat voor hen is berekend. Op die manier zet ik de beschikbare middelen zo kosteneffectief mogelijk in.

Vraag 95

Kunt u aangeven hoe u voor 2020 6000MW op land en 6000MW op zee aan windenergie wilt financieren nu de beoogde SDE+-subsidies grotendeels aan andere vormen van duurzame energie, zoals biomassa bijstook en geothermie, opgaan?

Antwoord

Bij- en meestook van biomassa komt op dit moment niet in aanmerking voor SDE+. Er is dus geen sprake van de SDE+subsidies grotendeels aan biomassa bij- en meestook worden besteed.

Zoals aangegeven in vraag 91, komen goedkope projecten, zoals geothermie, eerst in aanmerking voor SDE+budget. Daardoor wordt de doelstelling van 16% duurzame energie in 2020 zo kosteneffectief mogelijk gehaald. Als het resterend potentieel aan goedkope projecten afneemt, zullen ook duurdere technologieën in aanmerking komen. In 2013 is een aanzienlijk deel van het budget beschikbaar voor de tweede fase. In totaal is in 2013 al voor ruim 250 MW wind op land aangevraagd. Dit heeft de omvang van 2,5 rijkscoördinatieprocedure.

Vraag 96

Kunt u aangeven of zonder deze SDE+-subsidies de beoogde 6000MW op land en 6000MW op zee wel gerealiseerd kunnen worden?

Antwoord

Daar kan ik kort over zijn. Zonder SDE+ subsidie kunnen nog maar enkele duurzame opties worden gerealiseerd. In de tussenfase op weg naar een volledig duurzame energievoorziening is ondersteuning vanuit de SDE+ nodig.

Vraag 97

Kunt u aangeven welke specifieke SDE-projecten geen doorgang vonden en waarom?

Antwoord

Van de SDE-projecten (openstellingsrondes 2008, 2009 en 2010) zijn definitief niet gerealiseerd:

  • 9 wind op landprojecten

  • 6443 kleinschalige zon-PV projecten (voor consumenten)

  • 38 grootschalige zon-PV projecten

  • 29 biomassa projecten

  • 1 waterkracht project

  • 1 afvalverbrandingsproject

De oorzaken van het niet doorgaan van projecten zijn verschillend. Oorzaken lopen uiteen en kunnen zijn:

  • het niet verkrijgen van financiering;

  • veranderde financiële situatie van de initiatiefnemers;

  • niet definitief worden van de vergunningen als gevolg van bezwaarprocedures;

  • in het geval van zon-PV: de projecten waren gepland op nieuwbouwwoningen die niet zijn gebouwd;

  • installatietechnische problemen;

  • problemen bij netaansluiting;

  • biomassaprijzen;

  • projecten zijn in latere jaren opnieuw in gewijzigde vorm ingediend voor een nieuwe beschikking.

Vraag 98 en 101

Waarom is de onderbesteding van de SDE middelen niet teruggesluisd naar duurzame energie via de SDE+, gelet op het achterlopen bij het halen van de doelstellingen voor duurzame energie?

Antwoord

De SDE wordt gefinancierd uit begrotingsmiddelen terwijl de SDE+ door middel van een specifieke heffing gefinancierd wordt. Hierdoor zijn op de SDE de algemene begrotingsregels van toepassing (in tegenstelling tot de SDE+). Conform de begrotingsregels moet elk ministerie zijn knelpunten binnen de eigen begroting oplossen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van meevallers in de uitgavenbegroting. Indien vrijval uit de MEP of SDE zich voordoet maak ik per geval een afweging waar de middelen zullen worden ingezet waarbij het behalen van de doelstelling duurzame energie zal worden meegewogen.

Vraag 99

Welk aandeel van de onbestede middelen die voor de SDE regeling en de regeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie geraamd werden zijn maar die niet werden uitgegeven, zijn uiteindelijk voor andere doelen dan duurzame energie aangewend?

Antwoord

Van de in de ontwerpbegroting 2012 voor duurzame energie beschikbare middelen is in 2012 € 186 mln niet besteed. Dit is gelegen in vertraging in en uitval van projecten bij met name de oude SDE ten opzichte van de verwachtingen bij het opstellen van de ontwerpbegroting. Van deze onderuitputting in 2012 is een bedrag van € 136 mln reeds in de EZ-ontwerpvoorbereiding 2013 en de 2e suppletoire begroting 2012 ingezet voor problematiek op de EZ-begroting en een deel ter dekking van de departementale taaktelling. In mijn brief van 21 december 2012 aan uw Kamer (33 400 XIII, nr.37) heb ik de precieze inzet van de vrij gevallen middelen uitgebreid uiteengezet. Betreffende de overige onderuitputting ad € 50 mln in 2012, wordt in de 1e suppletoire begroting 2013 voorgesteld om € 26,4 mln (onderuitputting MEP 2012) mede in te zetten voor problematiek bij de NVWA, Groen onderwijs en Ruimtevaart. Voor het andere deel, € 23,6 mln onderuitputting SDE, wordt in de 1e suppletoire 2013 voorgesteld dit in 2013 aan de EZ-begroting toe te voegen ten behoeve van uitgaven voor duurzame energie.

Vraag 100

Kunt u per jaar vanaf het begin van de SDE regeling tot 2012 de onderuitputting voor deze regeling aangeven en aangeven waar deze middelen uiteindelijk zijn aangewend?

Antwoord

Vanaf de start in 2008 van de SDE regeling tot en met 2011 zijn de middelen die in enig jaar zijn overgebleven door het niet of later doorgaan van projecten, behouden gebleven voor duurzame energie en toegevoegd aan de meerjarenraming voor MEP en SDE.

Met ingang van 2012 worden mee- en tegenvallers op de MEP/SDE regeling niet meer generaal maar specifiek ten gunste of ten laste van de departementale begroting gebracht. Dit betekent dat de begrotingsregel dat elk ministerie zijn knelpunten binnen de eigen begroting moet oplossen, waarbij gebruik kan worden gemaakt van meevallers in de uitgavenbegroting, in principe ook voor dit dossier geldt.

Vraag 101

Waarom is de onderbesteding van de SDE middelen niet teruggesluisd naar duurzame energie via de SDE+, gelet op het achterlopen bij het halen van de doelstellingen voor duurzame energie?

Antwoord

Zie vraag 98

Vraag 102

Wanneer is de onderbesteding van de SDE middelen bekend geworden?

Antwoord

Bij eerste suppletoire EZ begroting 2012 is het budget voor de SDE met een bedrag van € 56,9 mln verlaagd door het niet tot betaling komen van subsidieprojecten. Dit werd enerzijds veroorzaakt door projecten die geen doorgang vinden en anderzijds in vertraging van de projecten waardoor de uitfinanciering voor een deel zal verschuiven van de jaren 2012–2017 naar de jaren 2018–2031. Daarnaast is bij eerste suppletoire EZ begroting 2012 de begroting opgehoogd met € 83,3 mln in de periode 2014–2017, samenhangend met een verlaging van de SDE uitgaven in 2011.

Vervolgens is bij tweede suppletoire EZ begroting 2012 het budget voor de SDE met een bedrag van € 91,2 mln verlaagd.

Vraag 103

Kunt u aangeven wat veel voorkomende redenen zijn dat projecten gefinancierd uit de SDE+ geen doorgang vonden of vertraging opliepen?

Antwoord

De SDE+ is van start gegaan in 2011. Projecten hebben vier jaar de tijd om hun project te realiseren. Zodoende is er nu nog nauwelijks sprake van projecten die niet doorgaan.

In de SDE+ is een ijkmoment ingevoerd waarbij de voortgang van het project getoetst wordt op basis van de opdrachtverstrekking voor bouw van de installatie. Agentschap NL heeft een aantal projecten uit 2011 in het kader van dat ijkmoment een ultimatum gesteld waarbinnen de opdracht verstrekt moet worden. Voor de zomer is hier meer duidelijkheid over. Het is mogelijk dat dit binnenkort zal leiden tot intrekking van de subsidiebeschikkingen, zodat het geld beschikbaar komt voor de SDE+ openstellingsronde 2014. Indien beschikkingen worden ingetrokken, zal ik uiteraard kijken naar de achterliggende oorzaken. Dit wordt meegenomen in de monitoringsrapportage duurzame energie die zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling in januari bij de volgende begrotingsbehandeling aan u wordt toegestuurd.

Vraag 104

Kunt u per economische missie een overzicht geven van de hoeveelheid contracten die binnengehaald zijn? Wat zijn de opbrengsten van de contracten per missie en wat hebben deze missies gekost voor de overheid?

Antwoord

  • Nederlandse handels- en investeringsbevordering speelde zich in 2012 onder economisch uitdagende omstandigheden af, maar er hebben 14 economische missies onder leiding van een bewindspersoon plaatsgevonden. Hieraan hebben 465 bedrijven deelgenomen. Voor ongeveer 25% van de bedrijven heeft dit al tot directe opdrachten geleid ter waarde van totaal € 100 mln. Over de individuele contracten kunnen we, gezien de bedrijfsgevoeligheid, geen uitspraken doen.

  • Concrete deals volgen soms pas lang na afloop van de economische missie. Daarom geven we veel aandacht aan follow-up, evaluatie en nazorg. Agentschap NL evalueert twee keer; drie maanden na de missie en twee jaar later.

  • Bedrijven die niet direct een contract afsluiten hebben wel contacten opgedaan, meer inzicht gekregen in mogelijkheden en vaak toegang tot overheidspartijen gekregen die eerder voor hen moeilijk te benaderen waren. De totale kosten voor de 14 missies van 2012 bedroegen Euro 2,9 mln

Vraag 105 & 106

Kunt u uiteenzetten tot welke concrete acties de bijeenkomsten van de werkgroep Vestigingsklimaat hebben geleid en wat waren daarvan de resultaten?

Kunt u de samenhang schetsen tussen de werkgroep vestigingsklimaat, de NFIA en de regiegroep Hoofdkantoren?

Antwoord

Het Topteam Hoofdkantoren, is verder gegaan als Regiegroep Acquisitie en Vestigingsklimaat. Onder deze Regiegroep fungeren twee werkgroepen. Voor acquisitie is dat het Nationaal Acquisitie Platform, waarin de regionale partners deelnemen en waarin met name over individuele investeringsprojecten en onderlinge samenwerking en aanpak wordt gesproken. Voor het vestigingsklimaat is dat de Werkgroep Vestigingsklimaat, waarin regionale overheden, bilaterale kamers (Amcham, DNHK), VNO-NCW, HFC en EZ deelnemen. In deze werkgroep is het afgelopen jaar vooral van gedachten gewisseld over aspecten van het vestigingsklimaat die specifiek van belang zijn voor buitenlandse investeerders, zoals Engelstaligheid van overheidscommunicatie, expat desks en internationale scholen.

Vraag 107

Kunt u uiteenzetten waarom de gerealiseerde uitgaven van TNO en DLO voor 2012 nog niet beschikbaar zijn?

Antwoord

In de betreffende tabel op blz 121 van het jaarverslag worden de personele en materiële apparaatskosten van de baten-lastendiensten, ZBO’s en RWT’s vermeld.

Echter, voor wat betreft TNO en DLO worden deze kosten niet alleen door EZ gefinancierd maar ook door andere opdrachtgevende partijen. De totale kosten worden opgenomen in de jaarrekeningen van deze organisaties, die formeel op een latere datum beschikbaar dienen te zijn en op het moment van opstellen van de jaarrekening nog niet beschikbaar waren. Inmiddels zijn de cijfers beschikbaar en is de realisatie 2012 bij DLO € 269,2 mln en bij TNO € 491,0 mln

Vraag 108

Hoeveel fte is in 2012 door AgentschapNL ingezet? Kunt u dat per taakveld/ opdracht uitsplitsen?

Antwoord

Agentschap NL heeft in 2012 gemiddeld 1948 fte ingezet. Deze waren verdeeld over de diverse taakvelden zoals weergegeven in onderstaande tabel.

Taakveld

bezetting 2012

EVD Internationaal

372

Energie en Klimaat

436

Milieu & Leefomgeving

334

Innovatie

450

Octrooicentrum

89

Ondersteunende diensten

267

Totaal

1.948


X Noot
2

EIM (2011), Analyse sectorstructuur en private R&D, Zoetermeer.

Naar boven