27 406 Nota «De kenniseconomie in zicht»

Nr. 188 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 oktober 2010

Hierbij bied ik u, mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Defensie, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Verkeer en Waterstaat (V&W), Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het evaluatierapport aan naar de werking van het aanbestedingsinstrument SBIR (Small Business Innovation Research) met als titel «Eerste evaluatie Small Business Innovation Research (SBIR) programma’s in Nederland», welke is bijgevoegd als bijlage bij deze brief.1 Deze evaluatie is uitgevoerd door het bureau Technopolis en in deze brief vat ik hun bevindingen en conclusies samen. Daarna geef ik mijn voornemens aan voor opvolging van de aanbevelingen van Technopolis.

Aanleiding onderzoek

Dit onderzoek was in de begroting van 2009 van het ministerie van Economische Zaken (EZ) (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 700 XIII, nr. 2) aangekondigd.

Samen met de ministers van BZK, Defensie, LNV, OCW, V&W, VROM, en VWS werk ik samen in de interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie, waar SBIR onderdeel van uitmaakt.

Historie van het SBIR-instrument

SBIR, Small Business Innovation Research, is een programma dat primair is gericht op het mkb en dat via aanbesteding een (maatschappelijke) overheidsvraag oplost. Het succes van het SBIR-programma in de VS was in 2003 aanleiding voor de SER* om aan de overheid aan te bevelen om te onderzoeken of een SBIR in Nederland ook mogelijk zou zijn. De Tweede Kamer, en later het Innovatieplatform*, hebben deze aanbeveling nog eens aangemoedigd.

Na bestudering van de mogelijkheden is SBIR in 2004 gestart in Nederland, met een (departementale) SBIR-aanbesteding van EZ. In 2005 startten ook STW en TNO met SBIR-varianten. In 2006 startten V&W/Rijkswaterstaat, LNV en Defensie SBIR-pilots.

In 2007 is SBIR voor deze kabinetsperiode ondergebracht in het interdepartementale project Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI). Als onderdeel van het project Nederland Ondernemend Innovatieland worden Maatschappelijke Innovatie Agenda's (MIA's) opgesteld die bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken én het versterken van economische concurrentiekracht. In de MIA's werken overheid, kennisinstellingen en bedrijven samen. In 2008 wordt in het kader van de structurele verankering van SBIR afgesproken om rijksbreed te streven om 3% van de budgetten van de MIA’s via SBIR in te zetten. Jaarlijks wordt bijgehouden hoeveel procent van de MIA-budgetten en andere budgetten wordt gebruikt voor SBIR.

Hoe de SBIR in het algemeen werkt

SBIR kent in Nederland drie varianten, die alle drie zijn geïnspireerd door de uiteenlopende wijzen waarop de Amerikaanse SBIR wordt ingezet door verschillende »Federal Agencies». Elke variant heeft zijn eigen positie in het beleidsinstrumentarium.

Overeenkomsten tussen de SBIR-varianten zijn de fasering met eerst een korte haalbaarheidsstudie (of -onderzoek) die, bij positief resultaat, kan worden vervolgd met een R&D-fase en die ten slotte uitmondt in een commercialiseringsfase. Bij alle drie varianten kunnen deelnemers alleen financiering krijgen voor de eerste twee fasen. De financiële vergoedingen per fase zijn in dezelfde orde van grootte.

In algemene zin heeft de SBIR-aanpak drie doelstellingen: (1) bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke opgaven; (2) versterken van de innovatiekracht van het bedrijfsleven en met name het mkb; en (3) valorisatie van kennis. Zoals gezegd legt iedere SBIR-variant andere zwaartepunten.

De drie Nederlandse SBIR-varianten

De departementale SBIR is met name gericht op de combinatie van de eerste twee doelen: bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke opgaven en het versterken van de innovatiekracht van het bedrijfsleven en vooral het mkb.

Bij de departementale SBIR wordt de kennisvraag van de overheid ingevuld met een aanbesteding. Grensverleggende ideeën van met name kleine bedrijven worden uitgelokt voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Deze SBIR-variant richt zich vooral op bestaande ondernemingen die zelf innovatieve ideeën hebben en voldoende innovatief vermogen hebben om deze te kunnen uitwerken. Ook grote bedrijven kunnen meedoen, omdat niet op bedrijfsomvang wordt geselecteerd. Deze SBIR-variant wordt uitgevoerd door Agentschap NL.

STW voert de Valorisation Grant uit. De STW Valorisation Grant heeft als hoofddoelstelling het valoriseren van kennis die door de (universitaire) kennisinfrastructuur is geproduceerd. Het versterken van de innovatiekracht van het mkb is een nevendoel. Het bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke opgaven is geen expliciet doel.

Bij de STW Valorisation Grant wordt commercieel veelbelovende kennis die is ontwikkeld binnen Nederlandse universiteiten tot commerciële exploitatie gebracht.

De Valorisation Grant richt zich op onderzoekers aan de Nederlandse universiteiten. Het omzetten van kennis in commerciële activiteiten kan gebeuren door bestaande bedrijven of door start-ups die hiervoor worden opgericht.

De TNO-SBIR combineert alle drie SBIR-doelstellingen, maar de nadruk ligt op het valoriseren van TNO-kennis. Deze SBIR stimuleert TNO om perspectiefvolle productideeën naar voren te brengen, en het mkb tot het oppakken, doorontwikkelen en commercialiseren van bij TNO opgekomen productideeën. Deze SBIR-variant is vooral gericht op bestaande ondernemingen (vooral, maar niet uitsluitend, mkb’ers) die voldoende absorptiecapaciteit hebben om productideeën van TNO marktrijp te maken.

Toepassing van de departementale SBIR

De doelstelling voor de departementale SBIR in de periode 2008–2012 is het streven om 3% van de budgetten van de Maatschappelijke Innovatie Agenda’s in te zetten via SBIR-programma’s. Inmiddels neemt SBIR ruim 11% in van de totale MIA-budgetten. In deze kabinetsperiode zijn 12 SBIR-programma’s gestart of in voorbereiding binnen de MIA-gebieden. Dit geldt voor de MIA´s Energie (€ 9,4 mln) en Duurzame Agro en Visserijketens (€ 4,7 mln). Tevens is voor de MIA Water € 8,5 mln en voor de MIA Gezondheid € 6,7 mln gereserveerd voor SBIR en is het voornemen voor de MIA Veiligheid om € 6 mln via SBIR in te zetten.

MIA Budgetten

Mln

SBIR mln

%

Gezondheid (VWS)

100,0

6,7

6,7

Energie (LNV/EZ)

64,01

9,4

14,7

Water (V&W)

40,0

8,5

21,2

Duurzame Agro

46,22

4,7

10,2

Veiligheid

54,0

6,0

11,1

TOTAAL

€ 304,2

€ 35,3

11,6%

XNoot
1

Voor de MIA energie worden ook de middelen uit pijler drie ingezet.

XNoot
2

LNV heeft eigen middelen toegekend ter invulling van de MIA Agro. Dit budget is dus additioneel op de pijler twee middelen van € 258 mln.

Naast de 12 SBIR-programma’s binnen de MIA-gebieden zijn sinds 2004 16 departementale SBIR-aanbestedingen gestart door LNV, V&W en EZ. Deze 16 SBIR-programma’s zijn gefinancierd uit andere middelen dan de MIA-budgetten.

Er zijn in totaal bijna 1000 offertes ingediend, er zijn 204 fase 1-contracten en 92 fase 2-contracten gesloten met bedrijven voor de ontwikkeling van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen.

Enkele voorbeelden en titels van SBIR-programmathema’s zijn: «Technieken voortvarend besparen», «Verduurzaming van warmte en/of koude in de industrie», «Innovatief gebruik groene grondstoffen voor non-food producten», «Luchtwassystemen veehouderij», «Vervanging dierlijke eiwitten», «Agrologistiek en biomassa», «Auto van de toekomst», «Recreatie en Ruimte», «Zeewieren», «Integraal Duurzame Stallen en Klimaatadaptatie en Water».

BOX 1 Departementale SBIR leidt tot energiebesparing en duurzaamheid door elektromagnetische vermogenstechnologie

Vanuit de wens om energiebesparing en duurzaamheid te stimuleren door de inzet van elektromagnetische vermogenstechnologie wonnen de bedrijven Exendis en PBF begin 2005 de allereerste departementale SBIR-aanbesteding.

De SBIR-aanbesteding verloopt in twee rondes en verkleint zo het risico voor de overheid om te investeren in niet-kansrijke projecten. In de eerste ronde zijn vier bedrijven als beste gekozen uit 17 indieners voor het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek. Na dit haalbaarheidonderzoek zijn in de tweede ronde Exendis en PBF uitgekozen voor het ontwikkelen van hun idee tot prototype.

In 2008 hebben beide bedrijven een prototype opgeleverd. Inmiddels zijn ze zelf gestart met het commercialiseren van hun ontwikkelde producten. Aan deze fase betaalt de overheid niet mee.

Het gaat goed met beide bedrijven en hun nieuw ontwikkelde technologie. PBF Group was genomineerd voor de FD Gazellen Award in 2007 en in 2008. Het bedrijf verkoopt inmiddels zijn product, een energiezuinige voeding voor de maakindustrie. De ontwikkelde energieomvormer van Exendis wordt gebruikt in verschillende producten zoals smart grids, het eerste snellaadstation voor elektrische voertuigen en brandstofcellen. Ook de maatschappelijke doelstelling wordt ruimschoots ingevuld. Beide producten leveren, afhankelijk van de toepassing, 20–50% energiebesparing.

Toepassing van de STW Valorisation Grant

STW gebruikt ca. € 1,2 mln per jaar van de EZ-bijdrage voor de Valorisation Grant. Daarnaast dragen medefinanciers, waaronder ICTregie en NanoNed, bij aan de Valorisation Grant voor een bedrag van € 0,6–1,2 mln per jaar. Daarmee zijn tot nu toe 146 fase 1- en 48 fase 2-grants uitgereikt. De fase 2-projecten hebben inmiddels geleid tot 46 start-ups en 2 innovaties binnen bestaand mkb. De keuze voor projecten vindt plaats op basis van kwaliteit in plaats van thema’s.

STW Valorisation Grant 2004–2009

fase 1-projecten

fase 1-mln euro

fase 2-projecten

fase 2-mln euro

High-Tech Systemen en Materialen

52

1,3

17

3,4

Life Sciences

52

1,3

16

3,2

ICT

26

0,65

12

2,4

Chemie

16

0,41

3

0,6

TOTAAL

146

€ 3,7

48

€ 9,6

BOX 2 Valorisation Grant helpt Actiflow aan eerste opdracht

Een voorbeeld van het benutten van de Valorisation Grant is het bedrijf Actiflow. Na het succesvol doorlopen van de twee fasen van de STW Valorisation Grant zijn de oprichters van Artiflow er in geslaagd hun afstudeeridee om te zetten in een commercieel product, dat ondergebracht is in een nieuw bedrijf met zeven medewerkers en vijf stagiairs.

Hun vinding heeft betrekking op het verminderen van weerstand. Door in een object gaatjes te maken die lucht kunnen afzuigen, kunnen ze de luchtlaag boven het oppervlak weghalen en daarmee de aerodynamica beïnvloeden. Eén grote automobielfabrikant, Ferrari, hapte toe en gaf Actiflow opdracht een toepassing in de bodemplaat van auto’s te realiseren waardoor de wegligging beter wordt.

Toepassing van de TNO-SBIR

De kennisinvesteringsmiddelen aan TNO stellen de organisatie in staat om met de EZ-bijdrage van ca. € 1 mln per jaar diverse productideeën te genereren en aan te bieden aan het mkb. De TNO SBIR-initiatieven liggen op elk technologiegebied waarop TNO actief is. De TNO-productideeën en de achterliggende kennis worden geselecteerd op basis van de ingeschatte kans dat bedrijven productideeën succesvol kunnen omzetten in commerciële producten.

In het kader van het TNO SBIR-programma zijn 85 productideeën gepubliceerd, waarvan 32 hun weg naar bedrijven hebben gevonden. Ongeveer 300 bedrijven hebben belangstelling voor het programma getoond en 39 haalbaarheidsstudies zijn uitgevoerd of nog in uitvoering voor deze 32 productideeën. Aan 10 bedrijven heeft TNO opdracht gegeven om een product tot ontwikkeling te brengen. Daarvan hebben 4 bedrijven de ontwikkelingsfase afgerond. Dat heeft geleid tot enkele commercieel interessante producten.

BOX 3 TNO-SBIR helpt bedrijven aan nieuwe kennis en omzet

Om kinderen van 5 tot 12 jaar op een speelse manier meer te laten bewegen, heeft TNO het productidee Make Me Move ontwikkeld. Hierbij worden interactieve lichtgevende en drukgevoelige speeltegels ingezet op schoolpleinen en speeltuinen. In een voorbereidend traject heeft TNO, in samenwerking met de TU/e, een functioneel model gemaakt en onderzocht hoe kinderen daarmee spelen en welke bijdrage er wordt geleverd aan de gezondheid.

In het kader van het TNO-SBIR-programma is het mkb uitgedaagd om deze speeltegels uit te ontwikkelen tot een product dat aantrekkelijk is, voldoet aan de zware gebruikseisen en produceerbaar is. Op het productidee zijn zes voorstellen voor een haalbaarheidsstudie ontvangen. Het consortium van NPSP Composieten, Tedac en Vormdrift heeft de kans gekregen de uitdaging aan te gaan. Zij hebben daartoe gezamenlijk het bedrijf Colibri Interactive Innovations opgericht.

De technische innovatie is gelegen in het toepassen van kwetsbare elektronica en LED’s in de open lucht in en op de grond en onder een zware wisselende belasting door het springen en dansen op de tegels door kinderen. Daarnaast is de ontwikkeling van aantrekkelijke spelconcepten van belang, evenals een goede prijs/kwaliteitsverhouding.

De ontwikkelingsfase heeft geleid tot een kwalitatief hoogwaardig product: de Twinkeltegel. De stap naar commerciële exploitatie en productie wordt nu gezet. Half september 2010 zal het speeltoestel op een speelplaats in Dordrecht in gebruik worden genomen.

De evaluatieopzet

Het doel van de evaluatie is om inzicht te krijgen in de werking (opzet, uitvoering en uitkomsten) van het SBIR-instrument in Nederland. Het SBIR-instrument is relatief jong en het is nog te vroeg voor een volledige effectmeting. De nadruk in de evaluatie ligt daarom op input- en procesaspecten.

Gebruikte methoden zijn data-analyse van SBIR-oproepen, literatuuronderzoek (inclusief een korte vergelijking met SBIR in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk), interviews en enquêtes. In een volgende evaluatie van het SBIR-instrument zal ook aandacht worden gegeven aan de uitkomsten die met dit instrument worden bereikt.

De uitkomsten van de evaluatie

De departementen die SBIR-oproepen zijn gestart, vinden SBIR een goed werkend instrument. Departementen zoals LNV, V&W en EZ zetten SBIR dan ook regelmatig in. Zij zien dat SBIR-oproepen commerciële producten of diensten (zullen) opleveren die bijdragen aan een oplossing voor maatschappelijke vraagstukken. Over de uitvoering en ondersteuning door AgNL zijn ze tevreden. Daarbij wordt in de evaluatie wel opgemerkt dat een gestructureerd en continu leerproces in de uitvoering noodzakelijk is. Dat maakt het mogelijk om te leren van de uitgevoerde SBIR-tenders. Het is in ieder geval belangrijk dat zorgvuldig gecommuniceerd wordt over de uitslag van de beoordeling van offertes. Juist voor aanbieders die geen opdracht hebben gekregen, is terugkoppeling belangrijk.

Bedrijven zijn ronduit enthousiast over de mogelijkheid een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke uitdagingen die door de departementen naar voren worden gebracht. De interviews met deelnemers bevestigen dat bedrijven tevreden zijn over het SBIR-programma. Zo zijn de meningen van de deelnemers over de opzet van SBIR (fasering) overwegend positief en de drie fasen worden gezien als logisch en overzichtelijk, en goed aansluitend bij de aanpak van bedrijven. Een aantal geïnterviewden geeft aan dat ze anders fase 1 zouden hebben overgeslagen en daardoor een belangrijke stap gemist zouden hebben. Daardoor zouden ze uiteindelijk meer geld en tijd besteed hebben. Om klanten, partners en investeerders te overtuigen, vinden zij dit voorwerk essentieel.

De departementale SBIR bedient de goede doelgroep en wordt relatief intensief gebruikt door mkb-ondernemingen (90% van de deelnemers behoort tot het mkb) die meestal niet (rechtstreeks) bij innovatieve projecten van departementen betrokken zijn. Verder blijkt dat SBIR inderdaad een belangrijke financieringskloof overbrugt: het gaat veelal om ideeën voor innovatie, die door gebrek aan financiering en directe klanten (dus commerciële haalbaarheid) niet of slechts langzaam van de grond komen.

Uit bovenstaande blijkt dat de departementale SBIR inderdaad bijdraagt aan het oplossen van maatschappelijke opgaven en het versterken van de innovatiekracht van het bedrijfsleven en met name het mkb.

Tegelijk kunnen er ook zaken beter. Zo vinden bedrijven dat er duidelijker moet worden nagedacht welke rol de overheid nog zou kunnen spelen in fase 3. Er wordt met name verwezen naar de rol van de overheid als launching customer, maar ook naar de rol van de overheid bij het stimuleren van nieuwe markten via onder andere regelgeving, certificering en standaardisering.

De belangrijkste conclusie voor de departementale SBIR is daarmee dat deze goed werkt. In een volgende beleidsevaluatie van het SBIR-instrument zal ook de effectmeting meegenomen worden.

Ook de op kennisvalorisatie gerichte SBIR-varianten van TNO en STW (Valorisation Grant) werken goed. De STW Valorisation Grant kent een relatief ruim en stabiel aanbod van kwalitatief goede en honorabele voorstellen voor fase 1 en fase 2. Van het aantal gehonoreerde aanvragen voor fase 1 stroomt 72% door naar een aanvraag voor fase 2. De projecten resulteren eveneens in commercialisatie. Veel fase 2-projecten hebben al geresulteerd in een start-up (48 in totaal) of hebben hun kennis overgedragen aan een bestaand bedrijf. Op 31 december 2008 bestond het totale personeelsbestand bij alle start-ups samen uit 120 fte. De aanvragers zijn in het algemeen tevreden over de wijze waarop het programma wordt uitgevoerd. Wel bieden de communicatie en inrichting van het beoordelingsproces ruimte voor verbetering. Het gaat daarbij voor de Valorisation Grant om duidelijkheid over de precieze doelstelling, het IP-beleid dat STW hanteert en de voorwaarden die STW oplegt aan de universiteit met betrekking tot «freedom-to-operate».

De hoofddoelstelling van de STW Valorisation Grant, dat is het valoriseren van kennis die door de (universitaire) kennisinfrastructuur is geproduceerd, wordt daarmee goed ingevuld.

Bij de TNO-SBIR ligt de nadruk op het valoriseren van TNO-kennis en wordt deze doelstelling goed ingevuld, ook al kan TNO de uitvoering verbeteren. Het aantal bedrijven dat interesse toont voor productideeën van TNO, neemt toe. Zij zijn tevreden over de TNO-SBIR-oproep en de verschafte achtergrondinformatie. De geheimhoudingsverklaring en voorwaarden en bepalingen vormen geen grote barrière voor deelname. Bedrijven zijn verder overwegend tevreden over de wijze waarop voorstellen dienen te worden ingediend in fase 1 en fase 2 en over de procesmatige begeleiding door TNO tijdens fase 1 en 2. Daarnaast investeren de meeste bedrijven, die een opdracht hebben gekregen van TNO, zelf ook in fase 1 en fase 2, in aanvulling op het bedrag dat ze van TNO krijgen. De TNO/SBIR is tenslotte complementair aan de andere kennisvalorisatie activiteiten van TNO.

In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de drie SBIR’s een eigen plek hebben in het innovatiestimuleringsinstrumentarium. Andere instrumenten zijn complementair. Zij kunnen fungeren als katalysator voor een departementale SBIR-oproep. Daarbij gaat het om instrumenten gericht op maatschappelijke opgaven, instrumenten voor stimulering van innovatief ondernemerschap en instrumenten gericht op innovatie in strategische gebieden.

Zoals hierboven geschetst, kan de uitvoering van alle drie de SBIR-varianten verbeterd worden. In het algemeen geldt ook dat de aansluiting van de SBIR-varianten op het overige (complementaire) instrumentarium beter kan. Het gaat hierbij onder andere om het (tijdig) doorverwijzen van startende en groeiende mkb-ondernemingen naar andere relevante vormen van ondersteuning voor innovatie en ondernemerschap, en om het faciliteren van netwerkvorming.

In markten waar de overheid zelf een belangrijke koper is van producten uit (de departementale) SBIR, kan door middel van betere voorlichting over SBIR meer synergie gehaald worden uit tijdige afstemming met delen van de overheid die zich bezig houden met (innovatiegericht) inkopen.

De belangrijkste aanbevelingen in het evaluatierapport zijn dat de overheid een substantieel grotere rol kan hebben in fase 3 (commercialisatiefase) met het oog op succesvolle marktintroductie van de departementale SBIR-innovaties. De TNO-SBIR zou navolging kunnen hebben bij andere Grote Technologische Instellingen (GTI’s) en de STW Valorisation Grant zou kunnen worden uitgebreid binnen NWO met onder andere de NGI Pre-seed Grant. Dit programma subsidieert, tot een bedrag van € 250 000, toegepast onderzoek dat gericht is op het op de markt brengen van innovaties op het gebied van life sciences.

Concluderend zijn de aanbevelingen in het evaluatierapport:

  • Hou de uitvoering van de departementale SBIR in één hand (AgNL), zodat geleerd kan worden van ervaringen in de verschillende SBIR-oproepen.

  • Gebruik de eerste succesverhalen over de departementale SBIR-projecten om het instrument bij de overheid onder de aandacht te brengen. Betrek hierbij ook de beleidsbepalende directies.

  • Onderzoek of bij de departementale SBIR in de 2e fase gebruik kan worden gemaakt van risicodragende kredietverlening (in plaats van 100% financiering), waarbij ondernemingen alleen in geval van commercieel succes het krediet hoeven terug te betalen.

  • Werk voor de versterking van fase 3 de samenhang en samenwerking met andere instrumenten en programma’s uit, in het bijzonder met het project innovatiegericht inkopen.

  • Stimuleer STW om, in samenspraak met TechnoPartner, NGI en de Technology Transfer Offices (TTO’s) van de universiteiten, te onderzoeken welke rol STW zou kunnen spelen in de derde fase. STW zou een doorverwijsrol kunnen invullen, daarbij gebruik makend van haar uitgebreide netwerk. STW kan ook een netwerkfunctie vervullen door de start-ups bij elkaar te brengen om ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren.

  • Stimuleer TNO om een nauwere aansluiting zoeken bij andere nationale (en regionale) instrumenten die startende en groeiende mkb-ondernemers ondersteunen (zoals TechnoPartner en Syntens). Samenwerking met deze beleidsinitiatieven kan versterkt en gestructureerd worden om deelnemende bedrijven optimaal te laten profiteren van de beschikbare ondersteuning. Tegelijkertijd kan TNO gebruik maken van deze organisaties in de werving van bedrijven voor hun ideeën en de matchmaking tussen bedrijf en idee.

Bij een volgende evaluatie, uiterlijk in 2015, zal worden onderzocht of met de opvolging van verschillende aanbevelingen deze drie SBIR-varianten beter werken. Daarbij zullen ook de uitkomsten van deze instrumenten nader onder de loep worden genomen, zodat we de impact en effecten leren kennen en daarmee ook de effectiviteit van deze drie SBIR-varianten.

Reactie van het kabinet

Allereerst vind ik het verheugend om te zien dat SBIR inderdaad een instrument is dat waarde toevoegt voor meerdere departementen en de deelnemende bedrijven. Nu al zetten zes departementen SBIR als instrument in vanuit de MIA’s en andere beleidsprogramma’s, met als doel om maatschappelijke knelpunten aan te pakken. Ook de TNO/SBIR en de STW Valorisation Grant hebben een duidelijke meerwaarde voor de valorisatie van kennis. De aanbevelingen in de evaluatie over de uitbreidingsmogelijkheden van de TNO-SBIR en de Valorisation Grant van STW vind ik aansprekend.

Om de inzet van deze drie instrumenten optimaal te laten plaatsvinden heb ik inmiddels TNO, STW en Agentschap NL gevraagd om invulling te geven aan de operationele verbeterpunten van deze evaluatie, inclusief het verzorgen van een betere aansluiting op de andere instrumenten voor ondernemingen zoals Technopartner en Syntens.

Daarnaast wil ik opvolging geven aan de volgende drie aanbevelingen uit deze evaluatie, wat overigens gebeurt binnen de bestaande budgetten:

  • 1. Een inventarisatie van de mogelijke rollen die de overheid in de derde SBIR-fase zou kunnen spelen. Dit kan interdepartementaal worden opgepakt en in nauwe samenhang met het project Innovatiegericht Inkopen (voorheen Launching Customer). Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de ervaringen in de Verenigde Staten en Engeland. Belangrijke aandachtspunten bij de inventarisatie zijn het behoud van een goede marktwerking en een adequate financiering van bedrijven. Een beslissing over de inzet vanuit die mogelijke rollen ligt vanzelfsprekend bij het volgende kabinet.

  • 2. Ik zal de mogelijkheden inventariseren om de werkwijze van TNO-SBIR ook ingang te doen vinden bij andere publiekgefinancierde instellingen, zoals de Grote Technologische Instellingen (GTI’s).

  • 3. STW zal ik vragen om met NGI en NWO te onderzoeken of er een bredere harmonisatie bij NWO kan plaatsvinden, zodat zij voor hun valorisatieactiviteiten zo veel mogelijk gebruik gaan maken van één uitvoeringsorganisatie. Dat bouwt voort op de brede afspraken die zijn gemaakt in de Valorisatieagenda «Kennis moet circuleren» uit 2008.

Samengevat stel ik vast dat deze positieve evaluatie aantoont dat het SBIR-instrument een veelbelovende start kent om maatschappelijke knelpunten op te lossen met de inzet van het innovatievermogen van de Nederlandse bedrijven. Een volgend kabinet kan, wanneer zij dat wenst, hierop voortbouwen met de goede handvatten die de uitkomsten en aanbevelingen van deze evaluatie bieden.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

XNoot
*

Interactie voor innovatie, SER, december 2003.

XNoot
*

Grenzen zoeken, grenzen verleggen, Innovatieplatform, juni 2005.

Naar boven