33 566 Financieel en sociaal-economisch beleid

Nr. 65 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2013

Vandaag is, gelijktijdig met aanbieding van deze brief, de wetgeving over de Participatiewet aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 161, nrs. 107 en 108). Met deze brief informeer ik u nader over een aantal onderwerpen met betrekking tot de Participatiewet, zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg (AO) Participatiewet van 10 oktober 2013 heb toegezegd (Kamerstuk 33 566, nr. 64).

Doel van de Participatiewet is om meer kansen te creëren om mensen aan het werk te helpen, ook mensen met een arbeidsbeperking. De Participatiewet is onderdeel van de verschillende decentralisaties die de regering in deze kabinetsperiode tot stand wil brengen. Het doel van de decentralisaties is om te komen tot meer samenhang op het terrein van participatie, ondersteuning, begeleiding en (jeugd)zorg. Beoogd resultaat is een integrale dienstverlening voor de burgers, zonder overbodige bureaucratie en regeldruk.

Sociale partners en gemeenten zullen in het kader van de brede herordening hun verantwoordelijkheid op de arbeidsmarkt verdergaand oppakken. De rol van sociale partners bij werknemersverzekeringen zal worden versterkt. De (decentrale) overheid zal hierbij maximaal ondersteunen. Gemeenten krijgen het voortouw en de regie op een breed sociaal terrein, waaronder een deel van de sociale voorzieningen. Hierbij is actieve ondersteuning door de sociale partners onontbeerlijk.

Deze ordening komt samen in de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de arbeidsmarkt in de regio’s. De vorming van de werkbedrijven, waarin gemeenten en sociale partners samen de daadwerkelijke resultaten bereiken, is daarbij cruciaal.

De totstandkoming van het sociaal deelfonds biedt gemeenten de mogelijkheid om binnen de wettelijke kaders middelen vrij te besteden aan de onderscheiden doelen van het sociaal deelfonds en integraal beleid te voeren binnen het sociaal domein. Zo worden zij in staat gesteld om samenhang aan te brengen met de overige instrumenten die in het sociaal domein beschikbaar zijn, zoals de zorg.

De middelen uit het Participatiebudget zullen onderdeel vormen van dit deelfonds.

De wetgeving biedt het inhoudelijk en financieel kader voor partijen om aan de slag te gaan met de uitvoering van de Participatiewet. De wetgeving bepaalt immers de doelgroep van de wet en biedt de bijbehorende instrumenten (zoals loonkostensubsidie en beschut werk) om mensen aan het werk te helpen. Het kabinet werkt aan een nieuwe, integrale verdeelsystematiek voor het Participatiebudget die vanaf 2015 kan worden toegepast, en die overeenkomstig de motie Heerma1 rekening houdt met regionale verschillen Het betreft middelen voor re-integratie, beschut werk alsook volwasseneneducatie.

Door de Participatiewet zullen de uitgaven minder snel oplopen. De uitgaven aan Wajong, WWB en Wsw bedragen momenteel bijna 11 miljard euro. Zonder maatregelen zou het budget groeien tot 13,5 miljard euro in de structurele situatie. Met de Participatiewet groeien de uitgaven nog steeds, maar het effect is dat de uitgaven op lange termijn 1,7 miljard euro lager zullen liggen. Met de Participatiewet en de afspraken in het sociaal akkoord daarover maken we het stelsel activerender, waardoor minder mensen een beroep hoeven te doen op een uitkering.

Ik streef naar een breed maatschappelijk en politiek draagvlak voor de Participatiewet en kijk uit naar de parlementaire behandeling van de wetgeving. Ik zou het op prijs stellen als de behandeling in uw Kamer in het vroege voorjaar van 2014 kan plaatsvinden, zodat het mogelijk is dat de Eerste Kamer de wetgeving voor het zomerreces kan behandelen. Dit is van belang om gemeenten en andere partijen die zijn betrokken bij de uitvoering in staat te stellen om zich goed voor te bereiden op de Participatiewet.

Om het doel van de Participatiewet te realiseren, is vanzelfsprekend meer nodig dan alleen wetgeving. Er is sprake van een majeure wijziging die aanzienlijke inspanningen vraagt van de mensen om wie het gaat, van gemeenten, sociale partners, sw-bedrijven en UWV. Het is van groot belang dat deze partijen vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid tot een goede samenwerking komen. Alleen dan kan bovenstaande doelstelling met succes worden gerealiseerd. Een belangrijk gremium hiervoor is de Werkkamer. Hierin zijn gemeenten en sociale partners en SZW (als adviserend lid) met elkaar in overleg over de uitvoering van de Participatiewet en de vorming van regionale Werkbedrijven in het bijzonder. Ook is een zorgvuldige implementatie van de nieuwe wet belangrijk. Daarover ben ik onder meer in gesprek met de Programmaraad (een samenwerking van VNG, UWV, Cedris en Divosa). Uiteraard betrek ik ook de Landelijke Cliëntenraad bij de voorbereiding en implementatie van de Participatiewet.

Tijdens het AO van 10 oktober 2013 heb ik u toegezegd u over de volgende onderwerpen nader te informeren:

  • 1) De Werkkamer. Ik heb toegezegd u nader te informeren over de stand van zaken van het overleg in de Werkkamer tussen gemeenten en sociale partners. De Werkkamer heeft immers een belangrijke rol bij de praktische invulling van de 35 regionale Werkbedrijven die in het sociaal akkoord zijn afgesproken. Op een aantal belangrijke thema’s zijn goede stappen gezet die nu verder worden uitgewerkt in de Werkkamer.

  • 2) De baanafspraak en de Quotumwet. U ontvangt, zoals toegezegd, nadere informatie over de ontwikkelingen rondom de afspraak over de 125.000 extra banen (100.000 in de marktsector en 25.000 bij de overheid) en het quotum (als «stok achter de deur»). Om van de Participatiewet een succes te maken, is het van belang dat er meer arbeidsplaatsen bij reguliere werkgevers komen voor mensen met een beperking.

  • 3) Monitor en evaluatie Participatiewet. De stelselverantwoordelijkheid van de bewindslieden van SZW vraagt om een landelijk beeld van de resultaten die gemeenten bereiken. In het algemene deel van de toelichting bij de nota van wijziging wordt in hoofdstuk 3 hier nader op ingegaan. Daar wordt ook ingegaan op het instrumentarium waarover de Minister van SZW beschikt om eventueel in te grijpen. Tijdens het AO van 10 oktober 2013 vroeg de heer Klaver aandacht voor de monitoring en evaluatie van de Participatiewet. Met deze brief stuur ik u het plan van aanpak toe voor het monitoren en het evalueren van de Participatiewet (bijlage 1)2.

  • 4) Wajong. De heer Van Weyenberg heeft tijdens het AO van 10 oktober 2013 verzocht een vergelijking te maken tussen de positie van het zittend bestand Wajongers onder het initiële wetsvoorstel Werken naar Vermogen (de WWNV) en hoe die is bij de Participatiewet. Hierover treft u nadere informatie aan in bijlage 23. In deze bijlage is tevens vermeld hoe met personen die tijdelijk geen arbeidsvermogen hebben wordt omgegaan. Op de vormgeving van de overgang van Wajongers met arbeidsvermogen naar gemeenten wordt in hoofdstuk 7 van het algemeen deel van de toelichting op de nota van wijziging uitgebreid ingegaan.

Hieronder treft u per onderwerp nadere informatie aan.

Voortgang Werkkamer

Doel Werkkamer

De oprichting van de Werkkamer is een initiatief van de VNG en de sociale partners. Zij hebben in maart van dit jaar een intentieverklaring ondertekend om periodiek met elkaar te overleggen met als doel te komen tot een goed functionerende regionale arbeidsmarkt. De inzet van dit initiatief is om het landelijke, regionale en sectorale arbeidsmarktbeleid goed op elkaar af te stemmen.

In het sociaal akkoord is afgesproken dat de Werkkamer een belangrijke rol krijgt bij de uitwerking van de 35 regionale Werkbedrijven. De Werkbedrijven vormen de schakel tussen de werkgever en de mensen met een arbeidsbeperking die aan een baan worden geholpen. Hiermee worden de kansen op snelle plaatsing vergroot. Doel van het overleg in de Werkkamer is om, binnen de wettelijke kaders, tot een werkbare en praktische invulling te komen van de Werkbedrijven die gemeenten en werkgevers helpt en onnodige bureaucratie voorkomt. De uitwerking in de Werkkamer zal een eenduidige regionale aanpak tot stand brengen die voor bedrijven en mensen met een arbeidsbeperking nodig en wenselijk is. In augustus van dit jaar is de Werkkamer van start gegaan met het uitwerken van de afspraken uit het sociaal akkoord over de Participatiewet. Wethouder Van Es (gemeente Amsterdam) is voorzitter van de Werkkamer. In de Werkkamer hebben verder deelnemers vanuit de gemeenten (de voorzitter van de commissie Werk en Inkomen van de VNG en wethouders uit Enschede en Leeuwarden) en de sociale partners (vertegenwoordigers van MKB, CNV, VNO-NCW, FNV, LTO en MHP) zitting. SZW is als adviserend lid betrokken bij de overleggen in de Werkkamer.

Leidraad voor de Werkkamer

Uitgangspunt bij het overleg is de kabinetsbrief over de resultaten van het sociaal overleg van 11 april 2013. Tot mijn genoegen kan ik u melden dat er goede voortgang is geboekt bij een aantal belangrijke onderwerpen rond de Participatiewet, de extra banen en het quotum. Hieronder geef ik per thema aan welke afspraken partijen hebben gemaakt die de leidraad vormen voor de komende werkzaamheden van de Werkkamer. Voor zover de afspraken consequenties hebben voor de regelgeving, wordt dat hier onder aangegeven.

Centrale rol voor de arbeidsmarktregio’s

Voor het goed functioneren van de arbeidsmarkt zijn de arbeidsmarktregio’s van belang. Onderwerpen als van-werk-naar-werk, opleiding en omscholing vragen immers om een regionale inbedding. De arbeidsmarktregio’s vervullen ook een centrale rol bij de uitvoering van de Participatiewet. In de arbeidsmarktregio’s is een belangrijke rol weggelegd voor zowel werkgevers als werknemers. Deze gedachte is een belangrijke pijler onder het sociaal akkoord. Over de verdere inrichting hiervan zal de SER nog nader adviseren. Ook de Stichting van de Arbeid zal hier nog verdere stappen op zetten.

Voor een succesvolle uitvoering van de Participatiewet is een goed functionerende regionale arbeidsmarkt cruciaal. Voor zowel de sociale partners als de gemeenten is de uitdaging om mensen met arbeidsvermogen te activeren en aan het werk te krijgen of te houden. De extra banen van de werkgevers en de nieuwe voorziening beschut werk helpen daarbij. De plaatsing van mensen op de extra banen zal vooral op regionaal niveau moeten plaatsvinden. Ook voor UWV is er een belangrijke rol op het niveau van de arbeidsmarktregio’s.

Wijze van beoordeling en doelgroep extra banen

In de Werkkamer worden nadere afspraken gemaakt over de doelgroep en de wijze van beoordelen voor de extra banen. De doelgroep en het wettelijk kader voor de beoordeling hiervoor zullen in de Quotumwet worden vastgelegd. In de paragraaf «De baanafspraak en het quotum» wordt daar nader op ingegaan.

Het UWV zal een rol krijgen bij de vaststelling of iemand in staat is om WML te verdienen en of iemand zoveel begeleiding nodig heeft dat beschut werk voor de hand ligt. Er zal een wettelijk kader (landelijke criteria) voor de beoordelingscriteria van het UWV worden vastgelegd.

Het kabinet zal voor wat betreft beschut werk dit kader in de regelgeving voor de Participatiewet vastleggen. Omdat dit nadere uitwerking vergt, is dit nog niet in de nota van wijziging verwerkt die u vandaag heeft ontvangen. Ik zal u op korte termijn een vijfde nota van wijziging toezenden om deze afspraak wettelijk te kunnen verankeren.

De Participatiewet bevat het kader voor de inzet van loonkostensubsidie, beschut werk en de overige re-integratie-instrumenten.

De loonwaardebepaling vindt plaats op de werkplek met betrokkenheid van Werkbedrijf en werkgever.

Regionale Werkbedrijven

Afgesproken is om de vorming van de 35 regionale Werkbedrijven een verankering in de wet te geven. Deze verandering is al opgenomen in de wetgeving voor de Participatiewet. Gemeenten hebben de lead bij de Werkbedrijven met een zware vertegenwoordiging van werkgevers in het bestuur. Ook werknemersorganisaties nemen deel aan het bestuur.

In elke regio wordt een basispakket aan functionaliteiten (onder andere werkgeversdienstverlening, werkplekaanpassingen, no-riskpolis) onder regie van het Werkbedrijf georganiseerd. Werkgevers zijn op regionaal niveau betrokken bij de financiering van de Werkbedrijven.

Beschut werk

Sociale partners en VNG zijn overeengekomen om er voor te zorgen dat er voldoende passende loonschalen komen om het systeem betaalbaar te houden. Het College van Arbeidszaken (CVA) van de VNG heeft, als cao partner voor gemeenten, de verantwoordelijkheid voor de uitwerking hiervan. Mensen die beschut werken, krijgen een dienstverband, gekoppeld aan een cao, waarvoor de gemeente de rol van werkgever vervult. Aandachtspunt hierbij is dat de invulling tot cao-loon niet ten koste mag gaan van het aantal plekken voor beschut werk. Het is dan ook van belang dat het cao-loon voor deze groep zo dicht mogelijk bij het wettelijk minimum loon ligt.

Werkgevers en werknemers gaan op basis van de uitgangspunten uit de brief van het kabinet van 11 april 2013 en bovenstaande uitgangspunten over de arbeidsvoorwaarden. Zij kunnen hierbij ook de bestaande Wsw-cao betrekken.

Vervolgstappen

Met bovenstaande afspraken zijn de werkzaamheden van de Werkkamer voor de Participatiewet nog niet afgerond. Op basis van deze afspraken zal de Werkkamer de werkzaamheden voortzetten. Er zijn diverse onderwerpen waarover partijen in de Werkkamer nog verdere praktische (proces)afspraken kunnen maken, zoals de matching van mensen op banen, het instrumentarium voor burgers en voor de ontzorging van werkgevers, de overdracht van Wajongers, de werkafspraken rond loonwaardemeting etc.

De baanafspraak en de quotumwet

In mijn brief van 27 juni 2013 over de hoofdlijnen van de Participatiewet en het quotum na het sociaal akkoord, heb ik u geïnformeerd over de afspraken met sociale partners over het tot stand brengen van extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. Dit is een belangrijke afspraak waarmee werkgevers zich verbinden aan de doelstelling om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, ligt de focus voor het kabinet op het tot stand brengen van deze extra banen. Het liefst via de baanafspraak van werkgevers. Maar de afspraken zijn niet vrijblijvend. Ik ga ze nauwgezet monitoren en als de extra banen er niet allemaal komen, treedt, na overleg met sociale partners en gemeenten, alsnog de Quotumwet in werking. In 2016 is het eerste beoordelingsmoment op basis van de resultaten in 2015. Sinds het moment dat ik u informeerde zijn er een aantal belangrijke stappen gezet om de gemaakte afspraken over extra banen te concretiseren:

  • met de begrotingsafspraken 2014 van het kabinet met D66, SGP en CU zijn afspraken gemaakt over een tempoversnelling van de baanafspraak;

  • de VNG en sociale partners hebben afspraken gemaakt over wie in aanmerking komen voor de extra banen die werkgevers beschikbaar stellen en wie er voor het quotum gaan meetellen (de doelgroep).

  • werkgeversorganisaties in de markt en overheid zijn aan de slag om invulling te geven aan de afspraak over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking die onder de Participatiewet vallen.

Versnelling afspraken

In het sociaal akkoord is de afspraak opgenomen dat werkgevers zich (oplopend tot 2026) garant stellen voor 100.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking die niet het WML kunnen verdienen. Daarnaast stelt de overheid zich garant voor 25.000 extra banen voor deze groep door vanaf 2014 gedurende 10 jaar jaarlijks 2.500 extra banen open te stellen voor mensen met een beperking. Met de onlangs gemaakte begrotingsafspraken 2014 is het tempo versneld waarmee werkgevers aan de slag gaan met de garantstelling voor extra banen. Zo is afgesproken dat werkgevers in de marktsector het aantal extra banen in 2014 verdubbelen naar 5000. Ook is afgesproken het beoordelingsmoment of het wettelijke quotum in werking dient te treden, te vervroegen: de eerste beoordeling vindt plaats over 2015 in plaats van eind 2016.

Doelgroep baanafspraak/quotum

De partijen in de Werkkamer (VNG en de sociale partners) hebben met het kabinet nadere afspraken gemaakt over de groep mensen voor wie werkgevers een garantstelling voor extra banen hebben gegeven. De volgende punten zijn overeengekomen:

  • Voor de doelgroep voor de garantiebanen die de werkgevers ter beschikking stellen en het quotum, geven de sociale partners aan dat zij behoefte hebben aan voldoende eenvormigheid via landelijke criteria. Afgesproken is dat voor deze doelgroep een beoordeling door UWV zal gaan gelden.

  • In de wetgeving voor de Quotumwet wordt vastgelegd en nader uitgewerkt dat het gaat om mensen met een arbeidsbeperking die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen en vallen onder de Participatiewet, Wajongers en mensen met een Wsw-indicatie op de wachtlijst.

  • In de wetgeving voor de Quotumwet zal tevens het wettelijk kader (de landelijke criteria) voor de beoordelingscriteria voor de doelgroepbepaling door UWV worden vastgelegd.

  • VNG en sociale partners hebben afgesproken om Wajongers en mensen op de wachtlijst Wsw de eerste jaren prioriteit te geven bij de toeleiding naar de extra banen bij reguliere werkgevers. Voor 2014 zullen de werkgevers ook uit deze groepen werven.

Al aan de slag

Het kabinet heeft er vertrouwen in dat werkgevers er in slagen de garantstelling voor extra banen te realiseren. Werkgevers binnen zowel de marktsector als overheid stellen zich actief op en laten zien werk te maken van de gemaakte afspraken over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking.

Werkgeversorganisaties VNO-NCW /MKB Nederland heeft het initiatief genomen voor het zogenoemde Malietorenberaad om samen met verschillende werkgeversverenigingen, branches, sectoren, grote werkgevers, UWV en gemeenten tot aanpakken te komen om de centraal gemaakte afspraken succesvol op decentraal niveau te kunnen uitvoeren. In het Malietorenberaad zijn voor het komende jaar drie trajecten benoemd om werkgevers beter in staat te stellen mensen uit de doelgroep op reguliere arbeidsplaatsen te plaatsen. AWVN heeft de coördinatie en de uitvoering van deze trajecten voor een groot deel op zich genomen, met financiële ondersteuning vanuit mijn departement. Het uiteindelijk doel is om eind 2015 een substantiële bijdrage te leveren aan de invulling van de afgesproken extra banen voor de doelgroep. Zo heeft AWVN onlangs 7.500 banen aangeboden aan de Minister van SZW voor mensen met een moeilijke positie op de arbeidsmarkt. De banen komen tot stand binnen een netwerk van 250 grote ondernemingen. Verder gaan werkgevers aan de slag met de ontwikkeling van een model van één of meerdere business cases van de inzet van mensen met een beperking in reguliere banen, alsmede het ontwikkelen van een «regelluw kader» voor de plaatsing van mensen met een arbeidsbeperking. In beide trajecten gaat het om de vraag hoe publieke en private partijen doeltreffend kunnen samenwerken om duurzame plaatsing van mensen met een arbeidsbeperking te bevorderen.

Ook de publieke sector heeft verschillende stappen gezet om het aantal van 2.500 extra banen per jaar vanaf 2014 te realiseren. Dit is ook belangrijk vanwege de voorbeeldfunctie van de overheid. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is als coördinerend bewindspersoon verantwoordelijk voor arbeidszaken in de publieke sector. Vanuit deze verantwoordelijkheid heeft hij op 10 juli 2013 de verschillende overheidswerkgevers die zijn verenigd in het Verbond Sectorwerkgevers Overheid (VSO) een brief gestuurd, waarin staat dat bij de verdeling van de 25.000 extra banen voor de overheids- en onderwijssectoren wordt uitgegaan van een verdeling naar rato van de personeelsomvang van de sectoren. Het staat de sectoren in het VSO vrij om in gezamenlijk overleg te komen tot een andere verdeling. De Minister voor Wonen en Rijksdienst is de verantwoordelijke bewindspersoon voor de sector Rijk (de departementen en een aantal ZBO’s) en is van plan hieraan bijzondere aandacht te geven.

Twee initiatieven ondersteunen werkgevers en overheden om mensen met een beperking binnen hun organisatie op te nemen en om afspraken daarover te maken met bijvoorbeeld gemeenten en UWV. Dit zijn Locus en De Normaalste Zaak (DNZ). Beide initiatieven (voortgekomen uit de pilots Werken naar Vermogen) hebben laten zien dat zij meerwaarde hebben en zijn inmiddels aan de slag om bij te dragen aan het realiseren van de afgesproken 125.000 extra banen. Beide initiatieven werken samen met AWVN en ontvangen financiële ondersteuning van mijn departement.

Locus is een publiekprivate netwerkorganisatie van gemeenten, Sw-bedrijven en landelijke bedrijven. Locus maakt het voor landelijke opererende werkgevers mogelijk om met meerdere gemeenten en sw-bedrijven uit verschillende regio’s tot één afspraak/aanpak te komen. In de afgelopen twee jaar heeft Locus al positieve resultaten geboekt (door partnerschappen te sluiten met 22 bedrijven en hiermee circa 1.000 mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt te plaatsen). In de komende periode wil Locus de aanpak professionaliseren en versnellen om zo meer bedrijven te kunnen bedienen. Inzet is om eind 2016 minimaal 100 nieuwe partnerschappen met bedrijven te realiseren en zo 5.400 banen voor mensen uit de doelgroep te realiseren.

DNZ is een netwerk van grote ondernemingen en MKB’ers dat zich inzet voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt en het belang van een inclusieve arbeidsmarkt. DNZ legt daartoe verbindingen en organiseert bijeenkomsten waarin partners hun ervaringen delen en van elkaar leren. Ook de komende twee jaar zet DNZ stevig in op het ondersteunen van reguliere werkgevers om werkplekken voor mensen met een beperking binnen hun bedrijf te realiseren.

Kansen voor Wajongers

Het sociaal akkoord (o.a. de afspraak over extra banen) geeft (huidige) Wajongers met arbeidsvermogen meer mogelijkheden om in een reguliere baan aan de slag te komen. De afspraken zorgen voor veranderingen in de Wajong. Mensen in de Wajong worden beoordeeld op arbeidsvermogen. Wanneer zij geen arbeidsvermogen hebben, behouden zij hun Wajong uitkering. Wajongers met arbeidsvermogen gaan over naar de gemeente. Voor alle betrokkenen is het van belang dat deze overgang op een zorgvuldige manier gebeurt. Daarbij is het van belang dat Wajongers voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie en dat er een zachte landing zal plaatsvinden. Doelstelling hierbij is een indeling in drie groepen waarbij UWV voor elke groep een jaar heeft voor de beoordeling op arbeidsvermogen. Bij lagere regelgeving zal bepaald worden hoe de groepen precies worden samengesteld en vanaf welk moment de Wajongers herbeoordeeld zullen worden. Het bepalend criterium voor de volgorde is de uitkeringsduur of leeftijd. Dit impliceert dat mensen uit de nieuwe Wajong als eerste overgaan. UWV kan de drie groepen beoordelen in de periode van januari 2015 tot en met december 2017. SZW, VNG en UWV zijn met elkaar in overleg om de zorgvuldige overgang verder vorm te geven.

In het sociaal akkoord is afgesproken dat gemeenten in staat worden gesteld om de effecten van de kostendelersnorm voor kwetsbare burgers met een zorgbehoefte te compenseren. Hiervoor stelt het kabinet 100 miljoen euro structureel beschikbaar in het gemeentefonds.

Voor een zachte landing is ook van belang dat partijen in de Werkkamer hebben afgesproken om Wajongers (evenals mensen op de wachtlijst Wsw) de eerste jaren prioriteit te geven bij de toeleiding naar de extra banen bij reguliere werkgevers (zie ook pg. 6 «Doelgroep baangarantie/quotum»).

Vervolgproces

Eerder heb ik u gemeld dat ik de Quotumwet eind 2013 bij uw Kamer in zou dienen. De afspraken die sociale partners en de VNG in de Werkkamer hebben gemaakt over de doelgroep, het quotum en de baangarantie zijn echter recent tot stand gekomen en worden op dit moment verwerkt in ontwerpwetgeving. Ook de nulmeting en de monitor om de realisatie van het aantal extra banen te volgen, werk ik nu uit. Het wetsontwerp voor de Quotumwet zal ik zo snel als mogelijk in 2014 naar de Tweede Kamer sturen. Het streven om de wet op 1 januari 2015 in werking te kunnen laten treden, blijft ongewijzigd.

Monitor en evaluatie Participatiewet

Zoals toegezegd in het AO van 10 oktober 2013 over de hoofdlijnenbrief Participatiewet en quotum, ontvangt u hierbij het plan van aanpak voor de monitor en evaluatie van de Participatiewet. Ook gaat het plan in op de wijze waarop ik de afspraak over extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking uit het sociaal akkoord van 11 april 2013 ga monitoren.

De inzet van het kabinet is om het monitoren van de decentralisaties in samenhang plaats te laten vinden. Daarom bieden de monitor en evaluatie van de Participatiewet tevens input voor de brede monitor voor het sociaal domein, die onder verantwoordelijkheid van de Minister van BZK wordt uitgewerkt. Bij de monitor en evaluatie past de regering de spelregels Interbestuurlijke Informatie toe, zoals ook in de «Decentralisatiebrief»4 staat aangegeven.

Het plan van aanpak beschrijft welke uitvraag noodzakelijk is en welke rapportages de Tweede Kamer zal ontvangen. De stelselverantwoordelijkheid van de Minister van SZW en de informatiebehoefte van de Tweede Kamer vormen daarvoor het kader. Bij het opstellen van het plan is tevens rekening gehouden met de belasting van gemeenten en UWV, die zo beperkt mogelijk dient te zijn. Zo worden de bestaande statistieken, zoals de Bijstand Uitkeringen Statistiek (uitkeringen) en Statistiek Re-integratie Gemeenten (re-integratie-instrumenten), beperkt uitgebreid met registratie van het nieuwe instrument loonkostensubsidie, begeleiding naar (beschut) werk en overige werkvoorzieningen. De uitvraag voor de Wsw wordt afgebouwd aangezien met ingang van 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer mogelijk is.

De stelselverantwoordelijkheid brengt met zich mee dat de Minister zich een landelijk beeld vormt over het functioneren van het stelsel en of dit bijdraagt aan het realiseren van de beoogde doelstellingen. De individuele gemeente legt geen verantwoording af over de bereikte resultaten aan het Rijk. Het college van Burgemeester en wethouders legt verantwoording af aan de gemeenteraad (horizontale verantwoording).

De Participatiewet brengt een ingrijpende wijziging in ons sociale zekerheidsstelsel die op veel mensen betrekking heeft. Ik vind het dan ook noodzakelijk om inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en de effecten van de wet. Het landelijk beeld wordt verkregen via monitoring en evaluatie. Het wetsvoorstel bevat een bepaling dat de Participatiewet binnen zes jaar na de inwerkingtreding wordt geëvalueerd. Dit betekent niet dat ik de Kamer dan pas voor het eerst informeer. Via monitorrapportages zal de Tweede Kamer periodiek worden geïnformeerd over de uitvoering en resultaten. Tussenevaluaties zijn voorzien in 2017 en 2019. De wettelijke evaluatie van de Participatiewet volgt in 2020. In het bijgevoegde plan van aanpak worden de verschillende rapportagemomenten toegelicht. Dit biedt de gelegenheid om tussentijds met uw Kamer over de voortgang van gedachten te wisselen.

Het plan schetst de hoofdlijnen van de aanpak die mij voor ogen staat. In de voorbereiding heb ik experts uit de wetenschap en van Algemene Rekenkamer, SCP, CPB en CBS geconsulteerd. Ook zijn de VNG en vertegenwoordigers van cliënten geraadpleegd. De hoofdlijnen van dit plan worden de komende tijd nader uitgewerkt, waarbij ik deze experts uit wetenschap en het veld weer zal raadplegen. Ook betrek ik graag de wensen van uw Kamer bij de verdere uitwerking van het plan van aanpak.

Belangrijke thema’s in het plan van aanpak zijn:

  • Resultaten van beleid

    Het hoofddoel van de Participatiewet is om zo veel mogelijk mensen, waaronder mensen met een arbeidsbeperking, aan de slag te helpen, in reguliere banen bij werkgevers, dan wel via beschut werk. In de evaluatie laat ik nagaan of de beoogde werking van de Participatiewet tot stand is gekomen. Om de invloed van de Participatiewet in combinatie met de afspraak over extra banen vast te stellen, is het nodig om na te gaan of de veronderstelde werking van de Participatiewet daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de informatie uit de monitoring aangevuld met specifiek onderzoek.

  • Extra banen

    Het is belangrijk om de afspraak over de extra banen zorgvuldig te monitoren. Op basis hiervan kan worden bepaald of het noodzakelijk is om de quotumregeling in werking te laten treden.

  • Van Wajong naar gemeente

    Met de invoering van de Participatiewet wordt geregeld dat Wajongers worden beoordeeld op arbeidsvermogen. Nagegaan wordt of er knelpunten in de uitvoering optreden en of de herbeoordeling en overdracht van de huidige Wajongers zorgvuldig plaatsvinden.

  • Wsw

    Met de VNG heb ik afgesproken om een «thermometer» te ontwikkelen die jaarlijks volgt of de onderliggende aannames voor de berekening van de financiële middelen voor het zittend Wsw-bestand aansluiten op de werkelijkheid.

Meer specifiek schetst het plan van aanpak de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de motie Kerstens5 (die oproept om het evenwicht tussen de uitstroom uit de sociale werkvoorziening en de instroom in de markt- en premiegesubsidieerde en collectieve sectoren en beschut werk, jaarlijks te monitoren) en de motie Pechtold/Roemer6 (over een nulmeting van het aantal mensen dat meetelt voor de garantstelling van de extra banen).

Tot slot

Via deze brief heb ik u geïnformeerd over de voortgang op een aantal onderwerpen die nauw samenhangen met de Participatiewet. Ik constateer dat partijen in het veld al actief initiatieven nemen met als inzet om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Het overleg in de Werkkamer wordt voortgezet met als inzet om de kansen op plaatsing van mensen met een arbeidsbeperking te vergroten. Daarnaast zie ik nuttige initiatieven van werkgevers en andere partijen ontstaan die als doel hebben om van de afspraken over extra banen een succes te maken.

Ik stel vast dat er veel draagvlak is voor het doel om meer kansen te creëren om mensen, waaronder mensen met een arbeidsbeperking, aan het werk te helpen. Ik ben mij ervan bewust dat de inzet van veel partijen nodig is om van de Participatiewet een succes te maken. Het stemt mij hoopvol dat partijen nu, vooruitlopend op de wetgeving, hiermee al voortvarend aan de slag zijn.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstuk 29 817, nr. 117.

X Noot
2

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
4

Decentralisatiebrief van 19 februari 2013 van de Minister van BZK. Kamerstuk 33 400 VII, nr. 59, met de actualisatie in Kamerstuk 33 400, VII, nr. 70.

X Noot
5

Kamerstuk 29 817, nr. 120.

X Noot
6

Kamerstuk 33 566, nr. 19.

Naar boven