33 542 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie

L VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 december 2021

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben kennisgenomen van de brief van 9 november 20212 over een ontwerp van een koninklijk besluit met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de commissievergadering van 30 november 2021 is gelegenheid geboden om inbreng te leveren voor een schriftelijk overleg. De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA (gezamenlijk), D66 en 50PLUS hebben gebruik gemaakt van deze gelegenheid. De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de gestelde vragen.

Naar aanleiding hiervan is op 3 december 2021 een brief gestuurd aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

De Minister heeft op 9 december 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 3 december 2021

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben kennisgenomen van uw brief van 9 november 20213 over een ontwerp van een koninklijk besluit met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering. Tijdens de commissievergadering van 30 november 2021 is gelegenheid geboden om inbreng te leveren voor een schriftelijk overleg. De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA (gezamenlijk), D66 en 50PLUS hebben gebruik gemaakt van deze gelegenheid. De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de gestelde vragen.

Vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben met interesse kennisgenomen van uw brief van 9 november 2021 met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering en het hierin genoemde evaluatierapport door het WODC4 (2021) en hebben nog enkele vragen.

In uw brief aan de Kamer van 9 november 2021 concludeert u aan de hand van het evaluatieverslag dat artikel 126jj van meerwaarde is voor de opsporing. In beginsel steunen de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA deze conclusie. Toch hebben zij nog een aantal inhoudelijke vragen.

Op basis waarvan baseert u de meerwaarde voor de opsporing? Uit het evaluatierapport van het WODC (2021) komt naar voren dat artikel 126jj Sv slechts een beperkte rol speelt in de bewijsvoering. Kunt u reflecteren over de balans tussen enerzijds de inbreuk op de privacy en anderzijds de beperkte rol in de bewijsvoering van artikel 126jj Sv? En meer specifiek, in hoeveel zaken bood artikel 126jj Sv relevante sturingsinformatie? In hoeveel van deze gevallen had deze sturingsinformatie kunnen worden aangeleverd door middel van andere methodes? In hoeveel concrete gevallen heeft de inzet van artikel 126jj Sv direct tot een verdachte geleid?

Het is niet duidelijk of artikel 126jj Sv het opsporingsproces efficiënter maakt omdat het bevragen en analyseren van data te veel politiecapaciteit vergt. Welke consequenties heeft dit gebrek aan personele capaciteit op de doelmatigheid en efficiëntie van de wet in de praktijk? Hoeveel capaciteit wordt hiervoor nu ingezet en hoeveel is er nodig zodat artikel 126jj Sv leidt tot meer efficiënte opsporing? Ook blijkt dat gegevens vaker worden bewaard dan nodig uit angst om deze te verliezen, waardoor er meer verzameling en opslag plaatsvindt dan noodzakelijk. Hoe weegt u de proportionaliteit van het uit voorzorg bewaren van gegevens? Acht u deze werkwijze rechtmatig? Weet u hoe vaak dit voorkomt en hoe vaak de bewaartermijn wordt overschreden?

Het rapport bevat enkele technische aanbevelingen om gesignaleerde risico’s bij de toepassing van artikel 126jj Sv te verhelpen of verkleinen. Ten eerste wordt een aanpassing van het informatiesysteem Argus voorgesteld om de periodieke controle op het actualiseren van de toegangsrechten van geautoriseerde opsporingsambtenaren en op het loggen van activiteiten met het informatiesysteem te verbeteren. Uit uw brief van 9 november 2021 vernemen de leden van de fracties van GroenLinks en PvdA dat de politie start met deze aanpassing zodra is besloten om artikel 126jj Sv te continueren. Volgt u alle technische aanbevelingen op uit het rapport? Zo nee, waarom niet? En zo ja, op welke wijze zal dit worden gedaan en gecontroleerd?

Ten tweede heeft het evaluatieonderzoek laten zien dat sommige geautoriseerde opsporingsambtenaren zonder controle alle kentekens van zogenoemde passageaanvragen goedkeuren om te voorkomen dat relevante passagegegevens verloren gaan indien ze na controle worden afgekeurd. Dit bespaart tijd, maar leidt ook tot het risico dat grote hoeveelheden niet-relevante, niet-gecontroleerde en mogelijk onjuiste passagegegevens worden verstrekt en deel uit gaan maken van een volgende bevraging. Het evaluatierapport bevat enkele technische aanbevelingen om deze risico’s te verkleinen, waaronder aanpassing van de AMvB. Hoe kijkt u hier tegenaan? Gaat u deze aanbevelingen overnemen? In welke mate zullen technische aanpassingen het informatiesysteem (verder) automatiseren? Bent u van plan hiervoor Kunstmatige Intelligentie in te zetten? Hoe voorkomt u dat menselijke slordigheden zoals het hierboven beschreven gebrek goedkeuring na adequate controle doorwerken in de keten van het opsporings- en bevragingsproces? Welke controle- en feedbackmechanismen kunnen hierbij worden ingezet?

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA uiten hun zorgen over de observatie in het evaluatierapport dat de afzonderlijke documenten waarin de motivatie voor de plaatsing van de camera’s per locatie is opgenomen niet openbaar beschikbaar zijn gesteld, terwijl dat wettelijk wel verplicht is. Hierdoor is het voor belanghebbenden lastig te controleren of er sprake is van een rechtmatige plaatsing. Het is daardoor ook lastig te controleren of er sprake is van gedifferentieerde gegevensverzameling. Hoe apprecieert u dit? Kunt u toezeggen dat hij vanaf nu de wettelijke verplichting nakomt en dit altijd openbaar wordt gemaakt? Uit de evaluatie volgt voorts dat er niet kan worden vastgesteld of de dichtheid van ANPR-camera's conform de Europese dataretentie jurisprudentie is. Hoe beoordeelt u dit en kunt u toezeggen dat dit zo snel mogelijk duidelijk wordt?

Bent u van plan om in de toekomst een tweede evaluatiestudie naar artikel 126jj Sv uit te voeren? Zo ja, op welke termijn zal dit onderzoek plaatsvinden? Welke suggesties bent u van plan voor vervolgonderzoek over te nemen en bent u bereid de Kamers hiervan op de hoogte te stellen?

Vragen van de leden van de fractie van D66

Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van uw brief van 9 november 2021, het ontwerpbesluit strekkende tot het niet vervallen van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering, als ook de brief van 1 oktober 2021, waarbij u de twee WODC-onderzoeksrapporten met betrekking tot de ANPR-wet aan de Eerste Kamer aanbood. Deze leden hebben over deze stukken nog enkele vragen.

Uit de WODC-onderzoeken blijkt dat er in drie gevallen «ongeblurde» overzichtsfoto’s zijn verstrekt in opsporingsonderzoeken, terwijl gezichtsherkenning niet mag. Hoe waardeert u dit? Bent u voornemens een nadere regeling te treffen om de praktijk in overeenstemming met de bedoeling van de wet te brengen of is het besluit van het OM van augustus 2021 voldoende om bij het gebruik van geautomatiseerde kentekenherkenning op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 na een hit geen enkele foto te verwerken waarop personen herkenbaar zijn?

Hoe kunt u de Eerste Kamer ervan verzekeren dat er toereikende motivaties zullen worden geregistreerd voor artikel 126jj-locaties in de betreffende cameraplannen? Wat betekent in dat kader dat de korpschef heeft besloten dat «de locatie van de camera’s nauwkeuriger wordt beschreven»? Is volgens u het publiceren van het cameraplan, inclusief de vereiste motivering, een keer per jaar in de Staatscourant redelijkerwijze voldoende om het publiek te informeren? Voldoet dat aan de omschrijving van artikel 126jj lid 1 Sv «De aanwezigheid van het technisch hulpmiddel wordt op duidelijke wijze kenbaar gemaakt.» Hoe gaat de nieuwe motivering er uit zien?

Het WODC acht vervolgonderzoek gewenst naar het tijdig op schrift stellen van telefonische bevelen omdat het niet duidelijk is of de praktijk volgens het wettelijk kader gebeurt. Bent u bereid een dergelijke opdracht aan het WODC te verstrekken? Zo ja, hoe luidt die opdracht?

Het WODC constateert een aantal risico’s dat aandacht behoeft van de uitvoerende partijen en de wetgever met betrekking tot de controle op de logging en autorisaties van geautomatiseerde opsporingsambtenaren en onduidelijkheden in de formulering van de toegestane foutmarge van art. 126jj-camera’s. Ook vraagt het WODC-aandacht voor de regels over het beheer van geleverde 126jj-resultaten. Hoe gaat u met deze signalen om? Hoe gaat u de Eerste Kamer informeren en op welke termijn? Dit klemt te meer omdat de politie het informatiesysteem pas gaat aanpassen nadat de wet is gecontinueerd. Hoe gaan de aanpassingen er op hoofdlijnen uit zien?

Als besloten wordt tot aanpassing van de Argus-zoekmogelijkheden, hoe gaan die extra mogelijkheden er dan uitzien?

De leden van de D66-fractie constateren dat u het evaluatieverslag besproken hebt met het OM, de politie en de Koninklijke Marechaussee. Is het juist dat u het rapport niet heeft besproken met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo nee, waarom niet? Had dat niet voor de hand gelegen, gelet op de eerdere kritiek van de AP op het wetsvoorstel, zoals onder andere bleek tijdens de deskundigenbijeenkomst, in de Eerste Kamer gehouden op 20 juni 2017?

De leden van de D66-fractie hebben in de media de voortgang in het opsporingsonderzoek naar de verdachten van de moord op advocaat Derk Wiersum gevolgd. Deze tragische moord vond plaats op 18 september 2019. Volgens een reconstructie van journalist Paul Vugts in het Parool 12 september 2021: «Op 10 augustus rijdt die Renault om 3 uur ’s nachts de garagebox uit met een kenteken dat is gekloond van een gelijkende auto uit Friesland. De eigenaar van die Friese auto meldt zich bij de politie als hij steeds parkeerbonnen krijgt uit Amsterdam. Dan blijkt dat de gestolen Renault met het gekloonde kenteken op 23, 26, 27, 29 en 30 augustus foutgeparkeerd stond vlak bij Wiersums huis. Verkeerscamera’s hebben de auto bovendien op 5, 12, 14, 16, 19, 20, 21, 27 en 30 augustus vroeg in de ochtend vanuit Utrecht naar Imstenrade zien rijden. Bewakingscamera’s registreerden dat de Renault op zeker zeven dagen stapvoets langs Wiersums woning reed. Vanaf 30 augustus verschijnt een tweede gestolen auto op Imstenrade: een witte Opel Combo.».

Graag vernemen de leden van de D66-fractie of artikel 126jj Sv (in werking getreden op 1 januari 2019) heeft bijgedragen aan de resultaten van het opsporingsonderzoek in deze schokkende zaak.

In het opsporingsonderzoek naar de moord op journalist Peter R. de Vries lazen de leden van de D66-fractie in het Parool van 7 juli 2021 over de verdachten: «De twee werden al kort na de schietpartij klemgereden en aangehouden op de A4. Ze konden worden opgespoord doordat getuigen, meteen nadat De Vries van dichtbij was neergeschoten in de Lange Leidsedwarsstraat, een goede omschrijving van de vluchtauto hadden kunnen doorgeven – waarschijnlijk met een (vrijwel) compleet kenteken. In zo’n geval kan dat kenteken worden ingevoerd in camerasystemen waarmee snelwegen live in de gaten worden gehouden.» Is de veronderstelling van de leden van de D66-fractie juist dat deze snelle aanhouding plaats kon vinden op basis van onder andere de toepassing van artikel 126jj Sv?

Vragen van de leden van de fractie van 50PLUS

De leden van de 50PLUS-fractie hebben naar aanleiding van de brief van 9 november 2021 nog enkele vragen.

U refereert in deze brief aan de uitgevoerde evaluatie van het WODC waarbij centraal stond in hoeverre de bevoegdheid van artikel 126jj Sv een bijdrage levert aan zowel de effectiviteit als de efficiëntie van de opsporing van strafbare feiten.

Door inzet van deze bevoegdheid zou het vergaren van bewijsmateriaal, het verkrijgen van doorslaggevende opsporingsinformatie, het verkrijgen van sturingsinformatie en het mogelijk uitsluiten van verdachten worden vergroot. Echter uit het evaluatieonderzoek komt naar voren dat de bevoegdheid van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie slechts een beperkte rol speelt in de bewijsvoering waardoor de effectiviteit van deze bevoegdheid maar een bescheiden rol speelt. Enkel in combinatie met andere opsporingsbevoegdheden kan het verdachten, scenario’s en dreigingen naar personen uitsluiten.

Acht u de inzet van artikel 126jj Sv dan nog wel proportioneel zo vragen deze leden als de voornaamste opbrengst enkel in combinatie met andere opsporingsbevoegdheden uitsluiting van verdachte personen en situaties oplevert?

De genoemde bevoegdheid zou wel vaak relevante sturingsinformatie opleveren. Kunt u dit nader duiden en voorbeelden geven van deze relevante sturingsinformatie?

Tevens zou inzet van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens bijdragen tot meer efficiëntie in de opsporing waardoor op tijd, mensen en middelen kon worden bespaard. Uit voornoemd onderzoek blijkt echter dat ook deze verwachting niet voldoet aan de praktijk.

Doorontwikkeling van het informatiesysteem zou in de toekomst mogelijk kunnen leiden tot het efficiënter raadplegen van vastgelegde kentekengegevens aldus het WODC.5

Gesteld wordt dat het type zoekvragen binnen het informatiesysteem en het automatisch onherkenbaar maken van personen op foto’s de efficiëntie zouden kunnen verhogen.

De leden van de fractie van 50PLUS willen graag een nadere toelichting van u over welke zoekvragen in combinatie met het blurren van foto’s de efficiëntie verhoogt.

Qua uitvoering blijkt dat de in het cameraplan opgenomen locaties van de camera’s die de kentekengegevens registreren niet nauwkeurig genoeg werden beschreven en dat thans de gps-coördinaten daaraan worden toegevoegd. Acht u deze toevoeging voldoende? Daarnaast ontbrak veelal de motivering van de reden van gebruik van de camera’s. In hoeverre denkt u dat de vereiste motivering door deze één keer per jaar te publiceren in de Staatscourant volstaat? Zal hierdoor niet een «standaardmotivering» worden aangewend zodat per casus de inhoudelijk vereiste motivering ontbreekt?

Wordt het vastleggen en bewaren van kentekengegevens ook aangewend in geval van vermiste personen? Zo ja, zijn hier ook positieve resultaten mee geboekt in de zin dat vermiste personen zijn opgespoord?

U acht niettegenstaande de evaluatie uitkomsten, de bevoegdheid van artikel 126jj Sv van meerwaarde voor opsporing van strafbare feiten. Zou in uw visie ter verhoging van de effectiviteit van deze bevoegdheid het aantal camera’s moeten worden uitgebreid over het wegennet? Zo ja, volstaat dan het huidig bestaande computersysteem om zo’n uitbreiding mogelijk te maken? Zou u bereid zijn daarvoor extra investeringen voor aan te wenden?

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie graag uiterlijk 10 december 2021 met belangstelling tegemoet, teneinde die in de commissievergadering van 14 december te kunnen agenderen.

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 december 2021

Bij brief van 9 november 2021 heb ik aan uw Kamer overgelegd een ontwerp van een koninklijk besluit met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (hierna: het ontwerpbesluit). De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft in haar brief van 18 november 2021 aangekondigd hierover met mij in schriftelijk overleg te treden. Daartoe heb ik op 3 december 2021 een brief ontvangen.

Ik dank de leden voor de door hen gestelde vragen die mij de gelegenheid geven het voorgenomen besluit van de regering nader toe te lichten. Bij de beantwoording van de vragen is de indeling van de brief van de commissie gevolgd. Waar dit de duidelijkheid ten goede komt, is een aantal vragen samen beantwoord.

Vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben met interesse kennisgenomen van mijn brief van 9 november 2021 met het oog op het van kracht blijven van artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en het hierin genoemde evaluatieverslag door het WODC. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Deze leden verwijzen naar mijn brief van 9 november 2021 aan uw Kamer en naar mijn conclusie aan de hand van het evaluatieverslag dat artikel 126jj Sv van meerwaarde is voor de opsporing. Het verheugt mij dat de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA deze conclusie in beginsel steunen. Toch hebben deze leden nog aan aantal inhoudelijke vragen.

Deze leden vragen waarop ik de meerwaarde voor de opsporing baseer. Uit het evaluatieverslag van het WODC, zo schrijven deze leden, komt naar voren dat artikel 126jj Sv slechts een beperkte rol speelt in de bewijsvoering. Deze leden vragen om een reflectie over de balans tussen enerzijds de inbreuk op de privacy en anderzijds de beperkte rol in de bewijsvoering van de bevoegdheid. Deze leden vragen vervolgens in hoeveel zaken de bevoegdheid van artikel 126jj Sv relevante sturingsinformatie bood, en in hoeveel van deze gevallen deze sturingsinformatie had kunnen worden aangeleverd door middel van andere methodes. Voorts vragen deze leden in hoeveel concrete gevallen de inzet van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv direct tot een verdachte heeft geleid.

Mijn conclusie dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv van meerwaarde is voor de opsporing baseer ik op het evaluatieverslag van het WODC. Het WODC beschrijft vier aspecten op basis waarvan de bevoegdheid van meerwaarde is voor de opsporing. De bewijsvoering is één van die aspecten. Ten aanzien van dit aspect heeft het WODC gekeken naar zaken die voor de rechter zijn gekomen en waarbij de bevoegdheid is ingezet. Hierbij tekent het WODC aan dat op het moment van het evaluatieonderzoek – dat was circa tweeënhalfjaar na inwerkingtreding van de wet – slechts in een beperkt aantal zaken waarin de bevoegdheid is ingezet uitspraak is gedaan door de rechter. Hieruit komt begrijpelijkerwijs het beeld naar voren dat de bevoegdheid ook tot dusver een beperkte rol heeft vervuld in de bewijsvoering.

Andere, en evenzo belangrijke, aspecten waarin de meerwaarde voor de opsporing is gelegen betreffen het oplossen van zaken, het verkrijgen van sturingsinformatie, en het uitsluiten van verdachten, scenario's en dreigingen naar personen.

Volgens het evaluatieverslag is de bevoegdheid van artikel 126jj Sv vaak ingezet voor het verkrijgen van sturingsinformatie. In die zaken wordt de bevoegdheid ingezet naast andere opsporingsbevoegdheden. De bevoegdheid wordt in deze zaken gebruikt om verder richting te geven aan het opsporingsonderzoek. Uit het onderzoek van het WODC volgt niet in hoeveel zaken de bevoegdheid van artikel 126jj Sv relevante sturingsinformatie heeft opgeleverd. Voor het evaluatieonderzoek naar de rol van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv in het opsporingsproces heeft het WODC gedurende het eerste en tweede monitorjaar gesproken met respondenten van het openbaar ministerie, de politie en de Koninklijke marechaussee. Daarnaast zijn ieder monitorjaar circa tien zaken – totaal eenentwintig – geselecteerd om nader te analyseren. Niet is geteld in hoeveel zaken waarin de bevoegdheid van artikel 126jj Sv is ingezet, de inzet relevante sturingsinformatie heeft opgeleverd. Ook anderszins beschik ik niet over gegevens waaruit dit kan worden afgeleid, zo beantwoord ik de vraag van deze leden hiernaar.

Ten aanzien van het aspect het oplossen van zaken wijst het WODC op drie in het evaluatieonderzoek geanalyseerde opsporingsonderzoeken waarin de inzet van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv een grote rol heeft gespeeld bij het oplossen van de zaak. Volgens het WODC heeft de inzet van de bevoegdheid direct bijgedragen aan het in beeld komen van specifieke verdachten, waarbij zulks zonder de inzet van de bevoegdheid lastig of erg tijdrovend zou zijn geweest.

Terecht wijzen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA erop dat bij de beslissing over de voorgezette inwerkingtreding van artikel 126jj Sv, net als bij de totstandkoming van de wetsbepaling, de meerwaarde voor de opsporing moet worden afgewogen tegen de inbreuk die de inzet van de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer. Bij de totstandkoming van de wetsbepaling oordeelde de wetgever na een zorgvuldige afweging van de in het geding zijnde belangen dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv de effectiviteit en efficiëntie van de opsporing van strafbare feiten zou bevorderen. Mede om die reden achtte de wetgever de inbreuk die de inzet van de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer proportioneel, verantwoord en geoorloofd. Nu uit het evaluatieverslag volgt dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv daadwerkelijk de effectiviteit vergroot en in de toekomst, na een enkele aanpassing van het informatiesysteem, ook de efficiëntie vergroot, geldt het oordeel dat de inbreuk op persoonlijke levenssfeer geoorloofd is naar de regering meent gelijkerwijs voor de thans aan de orde zijnde beslissing over het van kracht blijven van de bevoegdheid.

Het is niet duidelijk, zo vervolgen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hun vragen, of de bevoegdheid van artikel 126jj Sv het opsporingsproces efficiënter maakt omdat het bevragen en analyseren van gegevens te veel politiecapaciteit vergt. Deze leden vragen welke consequenties dit gebrek aan personele capaciteit heeft op de doelmatigheid en efficiëntie van de wet in de praktijk. Hoeveel capaciteit wordt hiervoor nu ingezet en hoeveel is er nodig zodat de bevoegdheid leidt tot meer efficiënte opsporing, zo vragen deze leden.

Uit het evaluatieverslag volgt het beeld dat de inzet van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv tijd kan besparen in een deel van het opsporingsproces, maar in andere delen van de politieorganisatie juist meer tijd vraagt. Het WODC heeft niet gemeten hoeveel tijd personen kwijt zijn met de verschillende werkzaamheden. Het WODC doet enkele verbetersuggesties voor het efficiënter kunnen raadplegen van het informatiesysteem. Deze worden door de politie opgevolgd zodra de bevoegdheid van artikel 126jj Sv wordt gecontinueerd. Daarnaast gaat de politie op dat moment werken aan enkele andere verbeterpunten. Deze verbeterpunten zijn gericht op het verkleinen van de foutmarge bij het herkennen van kentekengegevens en het automatisch op foto’s onherkenbaar maken van inzittenden van voertuigen. Deze aanpassingen zullen ertoe leiden dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv de efficiëntie van de opsporing vergroten.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen vervolgens naar het gebruik van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv. Deze leden stellen dat is gebleken dat kentekengegevens vaker worden bewaard dan nodig uit angst om deze te verliezen, waardoor meer verzameling en opslag plaatsvinden dan noodzakelijk. Deze leden vragen hoe ik de proportionaliteit van het uit voorzorg bewaren van kentekengegevens weeg, en of ik deze werkwijze rechtmatig acht.

Het WODC rapporteert dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv gelet op de beperkte bewaartermijn in een vroeg stadium van het opsporingsonderzoek wordt ingezet (pagina 11 van het evaluatieverslag). In een later stadium van het opsporingsonderzoek worden immers eerder vastgelegde kentekengegevens niet meer bewaard. Hierbij worden onvermijdelijk ook kentekengegevens geraadpleegd die op een later stadium van het opsporingsonderzoek niet langer ter zake dienend zijn. Een opsporingsonderzoek heeft in een vroeg stadium namelijk veelal een bredere reikwijdte dan in een later stadium. Dit hoeft niets af te doen aan de rechtmatigheid van de inzet van de bevoegdheid. Voor de rechtmatigheid is van belang dat het raadplegen van de kentekengegevens op het moment daarvan noodzakelijk is voor het opsporingsonderzoek. Overigens speelt deze overweging ook bij het gebruik van opsporingsbevoegdheden ten aanzien van andersoortige zogenoemde vluchtige gegevens, zoals zogenoemde mastgegevens van een aanbieder van een communicatiedienst.

Het rapport bevat, zo vervolgen de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hun vragen, enkele technische aanbevelingen om gesignaleerde risico’s bij de toepassing van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv te verhelpen of verkleinen. Ten eerste wordt een aanpassing van het informatiesysteem voorgesteld om de periodieke controle op het actualiseren van de toegangsrechten van geautoriseerde opsporingsambtenaren en op het loggen van activiteiten met het informatiesysteem te verbeteren. Uit mijn brief van 9 november 2021 begrijpen deze leden juist dat de politie start met deze aanpassing zodra is besloten om artikel 126jj Sv te continueren. Deze leden vragen of alle technische aanbevelingen uit het evaluatieverslag worden opgevolgd en op welke wijze dit zal worden gedaan en gecontroleerd.

Graag bevestig ik dat alle aanbevelingen met betrekking tot het informatiesysteem uit het evaluatieverslag worden overgenomen door de politie. De opvolging van de aanbevelingen geschiedt door softwarematige aanpassingen van het informatiesysteem. Uiteraard is testen een onderdeel van het aanpassingsproces. Ten aanzien van de aanpassingen die betrekking hebben op het verwerken van persoonsgegevens geldt dat deze een onderdeel zullen zijn van de jaarlijkse privacy audit die de verwerkingsverantwoordelijke op de voet van artikel 15 van het uitvoeringsbesluit jaarlijks laat uitvoeren.

Voorts stellen deze leden vragen over de werkwijze van de geautoriseerde opsporingsambtenaren. Deze leden lezen in het evaluatieverslag dat sommige geautoriseerde opsporingsambtenaren zonder controle alle kentekengegevens van zogenoemde passageaanvragen goedkeuren om te voorkomen dat relevante passagegegevens verloren gaan indien ze na controle worden afgekeurd. Dit bespaart tijd, maar leidt ook tot het risico dat grote hoeveelheden niet-relevante, niet-gecontroleerde en mogelijk onjuiste passagegegevens worden verstrekt en deel uit gaan maken van een volgende bevraging. Het evaluatierapport bevat enkele technische aanbevelingen om deze risico’s te verkleinen, waaronder een aanpassing van de AMvB. Hoe kijkt u hier tegenaan? Gaat u deze aanbevelingen overnemen? In welke mate zullen technische aanpassingen het informatiesysteem (verder) automatiseren? Bent u van plan hiervoor Kunstmatige Intelligentie in te zetten? Hoe voorkomt u dat menselijke slordigheden zoals het hierboven beschreven gebrek goedkeuring na adequate controle doorwerken in de keten van het opsporings- en bevragingsproces? Welke controle- en feedbackmechanismen kunnen hierbij worden ingezet? Zo vragen deze leden.

In het Besluit vaststelling nadere regels vastleggen en bewaren kentekengegevens ex artikel 126jj Wetboek van Strafvordering door politie (hierna: het uitvoeringsbesluit) is voorgeschreven dat uitsluitend gebruik wordt gemaakt van camera’s die minimaal negentig procent van de kentekens van passerende voertuigen correct vastlegt. Voor het geval een camera een kenteken incorrect heeft vastgelegd in het informatiesysteem, geldt dat de geautoriseerde opsporingsambtenaar het vastgelegde kenteken op juistheid controleert door het vastgelegde kenteken te vergelijken met de foto van het voertuig. Met de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA las ik in het evaluatieverslag dat soms vastgelegde kentekens zonder controle op juistheid zijn geraadpleegd. De reden hiervoor was dat mogelijke relevante kentekengegevens verloren gaan indien deze bij controle onjuist blijken te zijn. Vanzelfsprekend acht ik deze praktijk onwenselijk. Indien het vastgelegde kenteken bij een vergelijking met de foto onjuist blijkt, dient deze te worden verbeterd door de geautoriseerde opsporingsambtenaar. Overigens deel ik de constatering van het WODC niet dat het uitvoeringsbesluit voorschrijft dat in het informatiesysteem vastgelegde en bewaarde kentekengegevens niet mogen worden gewijzigd. Integendeel, artikel 4, eerste lid, van de Wet politiegegevens schrijft voor dat politiegegevens worden gerectificeerd indien deze onjuist blijken te zijn. Een aanpassing van het uitvoeringsbesluit acht ik derhalve niet geboden. Ten slotte wijs ik in dit verband op het reeds hierboven genoemde verbeterpunt inhoudende dat de politie gaat werken aan de verkleining van de foutmarge bij de automatische herkenning van kentekens.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA uiten hun zorgen over de observatie in het evaluatierapport dat de afzonderlijke documenten waarin de motivatie voor de plaatsing van de camera’s per locatie is opgenomen niet openbaar beschikbaar zijn gesteld, terwijl dat wettelijk wel verplicht is. Hierdoor is het voor belanghebbenden lastig te controleren of er sprake is van een rechtmatige plaatsing. Het is daardoor ook lastig te controleren of er sprake is van gedifferentieerde gegevensverzameling. Deze leden vragen hoe ik dit apprecieer, en vragen om een toezegging dat de verwerkingsverantwoordelijke vanaf nu zijn verplichting nakomt en dit altijd openbaar maakt.

Met deze leden meen ik dat dit verbeterpunt aandacht behoeft. Zoals ik in mijn brief van 9 november 2021 heb aangegeven, wordt dit verbeterpunt uitgevoerd. Het uitvoeringsbesluit schrijft voor dat het cameraplan onder meer bevat de locatie van de camera’s en een motivering van de reden van het gebruik van de camera’s. Uit het evaluatieverslag volgt dat de locatie van de camera’s niet nauwkeurig genoeg is beschreven en dat de vereiste motivering ontbreekt. Naar aanleiding hiervan heeft de korpschef besloten dat de locatie van de camera’s nauwkeuriger wordt beschreven in het cameraplan door ook de gps-coördinaten van de locaties te vermelden. Het cameraplan, inclusief de vereiste motivering, wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Vervolgens vragen de leden van GroenLinks en de PvdA naar de Europese dataretentie jurisprudentie. In het evaluatieverslag lezen deze leden dat niet kan worden vastgesteld of de dichtheid van de ANPR-camera’s conform de Europese dataretentie jurisprudentie is. Deze leden vragen hoe ik dit beoordeel en of ik kan toezeggen dat dit zo snel mogelijk duidelijk wordt.

Hierover kan ik kort en duidelijk zijn. De Europese dataretentie jurisprudentie is naar mijn stellige overtuiging niet van toepassing op de bevoegdheid van artikel 126jj Sv. De brief van een van mijner ambtsvoorgangers hierover geldt onverkort.6

Bent u van plan om in de toekomst een tweede evaluatiestudie naar artikel 126jj Sv uit te voeren? Zo ja, op welke termijn zal dit onderzoek plaatsvinden? Welke suggesties bent u van plan voor vervolgonderzoek over te nemen en bent u bereid de Kamers hiervan op de hoogte te stellen? Zo luiden de laatste vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA.

Uit het evaluatieverslag van het WODC, zo beantwoord ik deze vragen, concludeer ik dat de bevoegdheid van artikel 126jj Sv van meerwaarde is voor de opsporing. De inzet van de bevoegdheid vergroot de effectiviteit en kan in de toekomst, na een enkele aanpassing van het informatiesysteem, ook de efficiëntie vergroten. Een tweede evaluatiestudie acht ik derhalve niet nodig. Wel houd ik de komende periode een vinger aan de pols met betrekking tot het doorvoeren van de in het evaluatieverslag genoemde verbeterpunten. De privacy audit, die de verwerkingsverantwoordelijke op de voet van artikel 15 van het uitvoeringsbesluit jaarlijks laat uitvoeren, is daarvoor het geëigende instrument.

Vragen van de leden van de fractie van D66

Met belangstelling hebben de leden van de D66-fractie kennisgenomen van mijn brief van 9 november 2021, het ontwerpbesluit strekkende tot het niet-vervallen van artikel 126jj Sv, als ook de brief van 1 oktober 2021, waarbij ik de twee evaluatieverslagen van het WODC met betrekking tot artikel 126jj Sv aan uw Kamer aanbood. Deze leden hebben over deze stukken nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie lezen in de WODC-onderzoeken dat in drie gevallen

«ongeblurde» overzichtsfoto’s zijn verstrekt in opsporingsonderzoeken, terwijl gezichtsherkenning niet mag. Deze leden vragen hoe ik dit waardeer. Deze leden vragen vervolgens of ik voornemens ben om een nadere regeling te treffen om de praktijk in overeenstemming met de bedoeling van de wet te brengen. Of, zo vragen deze leden, is het voldoende dat het openbaar ministerie heeft besloten dat bij het gebruik van geautomatiseerde kentekenherkenning op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 (hierna: Pw 2012) na een hit geen enkele foto wordt verwerkt waarop personen herkenbaar zijn.

Het evaluatieverslag vermeldt dat in enkele gevallen op grond van artikel 126jj Sv vastgelegde en bewaarde foto’s zijn geraadpleegd waarbij de inzittenden van het voertuig niet onherkenbaar zijn gemaakt. Het evaluatieverslag vermeldt hierover dat dit in twee gevallen geen voor de opsporing bruikbare informatie heeft opgeleverd omdat op de foto’s niets te zien was. In een derde geval was volgens het evaluatieverslag de kleding van de inzittende zichtbaar en kwam deze kleding overeen met die van de verdachte in het desbetreffende opsporingsonderzoek.

Zoals ik schreef in mijn brief van 9 november 2021 aan uw Kamer is dit niet toegestaan. Artikel 5, tweede lid, van het uitvoeringsbesluit schrijft voor dat zodanige maatregelen of voorzieningen worden getroffen dat geen afbeeldingen van inzittenden van passerende voertuigen en andere personen geraadpleegd kunnen worden. Nu de huidige regeling dit expliciet voorschrijft en dit voorschrift, zoals ik ook naar voren heb gebracht in mijn brief van 9 november 2021, inmiddels wordt nageleefd, acht ik het treffen van een nadere regeling overbodig.

Artikel 126jj Sv geeft regels over het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie en de Koninklijke marechaussee. Bij het vastleggen van kentekengegevens wordt gebruik gemaakt van automatische kentekenherkenning, ook wel automatic numberplate recognition (ANPR) genoemd. Dit is een technisch hulpmiddel waarbij met camera’s kentekens van passerende voertuigen worden waargenomen. Bij de inzet van deze bevoegdheid worden kentekengegevens vastgelegd en bewaard van alle gekentekende voertuigen die een camera passeren. Van het gebruik van automatische kentekenherkenning op grond van artikel 126jj Sv moet worden onderscheiden het gebruik hiervan op grond van artikel 3 Pw 2012. Automatische kentekenplaatherkenning is een technisch hulpmiddel dat op verschillende grondslagen kan worden gebruikt.

Artikel 3 Pw 2012 geeft de politie haar taak. Ter uitvoering van haar taak is de politie – binnen de wettelijke grenzen – bevoegd tot het verrichten van al die handelingen die nodig zijn voor een goede taakuitoefening. Ter uitvoering van haar taak dient de politie opmerkzaam te zijn op personen en voertuigen die met het oog op die taak aandacht behoeven. Automatische kentekenherkenning is daarbij een passend technisch hulpmiddel. Artikel 3 Pw 2012 biedt een basis voor het vergelijken van kentekengegevens van passerende voertuigen met referentielijsten. Uitsluitend een hit tussen een kenteken en een kenteken op een referentielijst geeft een aanleiding tot het verder verwerken van het desbetreffende kentekengegeven. De grondslag daarvoor alsmede voor het na een hit verder verwerken van het desbetreffende kentekengegeven staat in artikel 8, eerste lid, van de We politiegegevens. Het criterium hierbij is dat de verwerking noodzakelijk moet zijn voor de uitvoering van de politietaak. Dat het gebruik van automatische kentekenherkenning op deze wijze en op deze grondslag rechtmatig is oordeelde ook de Hoge Raad (HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3142). Anders dan ter uitvoering van artikel 126jj Sv expliciet is bepaald in artikel 5 van het uitvoeringsbesluit, is in de wet niet geregeld dat bij het gebruik van automatische kentekenherkenning op grond van artikel 3 Pw 2012 een persoon niet herkenbaar mag voorkomen op een foto. Het criterium voor de verdere verwerking van op grond van artikel 3 Pw 2012 vervaardigde foto’s is, als gezegd, dat de verwerking noodzakelijk – of onvermijdelijk ingeval de foto een bijzonder persoonsgegevens bevat – moet zijn ter uitvoering van de politietaak. In veel gevallen zal het niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de politietaak om de foto te verwerken. Teneinde in de uitvoering een lijn te trekken, heeft het openbaar ministerie besloten de wettelijke lijn van artikel 126jj Sv ook toe te passen op foto’s die op grond van artikel 3 Pw 2012 zijn vervaardigd.

Deze leden vragen vervolgens hoe ik de Eerste Kamer ervan kan verzekeren dat de plaatsing van de camera’s toereikend wordt geregistreerd in het cameraplan. Wat betekent in dat kader dat de korpschef heeft besloten dat «de locatie van de camera’s nauwkeuriger wordt beschreven»? Is volgens u het publiceren van het cameraplan, inclusief de vereiste motivering, een keer per jaar in de Staatscourant redelijkerwijze voldoende om het publiek te informeren? Voldoet dat aan de omschrijving van artikel 126jj, eerste lid, Sv: «De aanwezigheid van het technisch hulpmiddel wordt op duidelijke wijze kenbaar gemaakt.» Hoe gaat de nieuwe motivering eruitzien, zo vragen deze leden.

Met deze leden meen ik dat ook dit verbeterpunt aandacht behoeft. Uit het evaluatieverslag volgt dat locatie van de camera’s niet nauwkeurig genoeg is beschreven en dat de vereiste motivering ontbreekt. Naar aanleiding hiervan heeft de korpschef besloten dat de locatie van de camera’s nauwkeuriger wordt beschreven in het cameraplan. Dit betekent concreet dat ook de gps-coördinaten van de locaties worden vermeld.

Artikel 2, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit schrijft voor dat de verwerkingsverantwoordelijke jaarlijks een cameraplan vaststelt. Het cameraplan, zo schrijft het tweede lid voor, bevat een overzicht van de camera’s waarvan gebruik wordt gemaakt of zal worden gemaakt in het daaropvolgende jaar. In dit licht is de publicatie van het cameraplan eenmaal per jaar voldoende. Camera’s kunnen worden geplaatst en ingezet op locaties (a) die vanwege de specifieke aard daarvan een bepaald risico in zich hebben; (b) die worden gekenmerkt door intensieve verkeersstromen of een specifieke functie; of (c) waarvan bekend is dat bepaalde strafbare feiten op dergelijke locaties worden gepleegd. In het cameraplan zal de korpschef voortaan conform het uitvoeringsbesluit de plaatsing van de camera’s motiveren. Bij deze motivering worden voornoemde criteria betrokken. Hiermee wordt ook het verbeterpunt hierover uit het evaluatieverslag opgevolgd.

Het WODC, zo merken deze leden voorts op, acht vervolgonderzoek gewenst naar het tijdig op schrift stellen van telefonische bevelen omdat het niet duidelijk is of de praktijk volgens het wettelijk kader gebeurt. Zij vragen of ik bereid ben een dergelijke opdracht aan het WODC te verstrekken.

Op grond van artikel 126jj Sv vastgelegde en bewaarde kentekengegevens kunnen op bevel daartoe van de officier van justitie worden geraadpleegd. Het bevel is schriftelijk, doch kan bij dringende noodzaak mondeling worden gegeven waarna het bevel binnen drie dagen op schrift wordt gesteld. In het informatiesysteem van de politie wordt bijgehouden of binnen 72 uur na een mondeling gegeven bevel, het bevel op schrift is gesteld en in het informatiesysteem wordt geregistreerd. Uit het evaluatieonderzoek van het WODC is gebleken dat zulks niet altijd het geval is. Het WODC rapporteert hierover dat niet duidelijk is of een mondeling bevel van de officier van justitie te laat op schrift is gesteld óf slechts te laat is verwerkt in het informatiesysteem. Om hier inzicht in te krijgen is volgens het WODC vervolgonderzoek nodig.

Graag stel ik voorop dat de wet niet voorschrijft dat een op schrift gesteld mondeling bevel wordt geregistreerd in het informatiesysteem. Wel is van belang dat een mondeling gegeven bevel tijdig op schrift wordt gesteld. Naar het mij voorkomt ligt het niet op de weg van het WODC om op dit punt nader onderzoek te doen naar de rechtmatigheid in de uitvoering. Dit onderwerp kan worden betrokken in de privacy audit, die de verwerkingsverantwoordelijke op de voet van artikel 15 van het uitvoeringsbesluit jaarlijks laat uitvoeren.

Het WODC, zo vervolgen deze leden hun vragen, constateert een aantal risico’s dat aandacht behoeft van de uitvoerende partijen en de wetgever met betrekking tot de controle op de logging en autorisaties van geautomatiseerde opsporingsambtenaren en onduidelijkheden in de formulering van de toegestane foutmarge van camera’s. Ook vraagt het WODC aandacht voor de regels over het beheer van geraadpleegde kentekengegevens. Hoe gaat u met deze signalen om? Hoe gaat u de Eerste Kamer informeren en op welke termijn? Dit klemt te meer omdat de politie het informatiesysteem pas gaat aanpassen nadat de wet is gecontinueerd. Hoe gaan de aanpassingen er op hoofdlijnen uit zien? Als besloten wordt tot aanpassing van de Argus-zoekmogelijkheden, hoe gaan die extra mogelijkheden er dan uitzien? Zo vragen deze leden.

Alle aanbevelingen uit het evaluatieverslag ten aanzien van het informatiesysteem worden, zoals ik hierboven reeds in antwoord op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA heb aangegeven, overgenomen door de politie. Concreet betreft het de volgende aanpassingen:

  • het verbeteren van de foutmarge bij het herkennen van een kenteken. Het raadplegen van foutieve kentekens wordt hierdoor verkleind. Na aanpassing worden de kentekens niet door één, maar door twee verschillende algoritmes gelezen.

  • het automatisch onherkenbaar maken van personen. Na aanpassing kan het informatiesysteem zelfstandig een voorruit van een voertuig herkennen en die geheel onherkenbaar maken. Het handmatig onherkenbaar maken is dan niet meer nodig. Hierdoor is het praktisch niet meer mogelijk om niet-onherkenbaar gemaakte foto’s te raadplegen.

  • het aanpassen van de zoekfunctie. Het aantal zoekvragen dat kan worden opgegeven wordt uitgebreid. Zo zal het na aanpassing mogelijk zijn om een zogenoemde konvooianalyse uit te voeren. Bij een konvooianalyse wordt er gekeken of er andere voertuigen zijn die het voertuig volgen (of voorgaan). Op dit moment moet er een vrij groot gegevensbestand worden geraadpleegd waarna de konvooianalyse handmatig wordt uitgevoerd door het opsporingsteam.

  • de opslag van kentekengegevens. Na aanpassing worden de gegevens via beveiligde kanalen verstrekt, waardoor de gegevens niet meer via de persoonlijke werkomgevingen kunnen worden verstrekt en ook niet in de persoonlijke werkomgevingen kan worden opgeslagen.

  • het inrichten van een rapportagetool. Betere mogelijkheden om managementrapportages te genereren en auditactiviteiten, zoals controle op autorisaties, te ondersteunen.

  • een nieuwe zoekfunctionaliteit. Het mogelijk maken van zoeken op merk, model, of kleur van een voertuig als het kenteken niet bekend is.

De leden van de D66-fractie lezen in mijn brief van 9 november 2021 aan uw Kamer dat het evaluatieverslag is besproken met het openbaar ministerie, de politie en de Koninklijke marechaussee. Zij vragen waarom het evaluatieverslag niet is besproken met de Autoriteit persoonsgegevens (hierna: AP). Had dat niet voor de hand gelegen, gelet op de eerdere kritiek van de AP op het wetsvoorstel, zoals onder andere bleek tijdens de deskundigenbijeenkomst, in de Eerste Kamer gehouden op 20 juni 2017, zo vragen deze leden.

De AP is een gewaardeerd adviseur van de regering bij onder meer de voorbereiding van nieuwe wetgeving en lagere regelgeving waarbij wordt voorzien in regels over het verwerken van persoonsgegevens. Zo is de AP door de regering geraadpleegd bij de totstandkoming van de wet en het uitvoeringsbesluit. Het evaluatieverslag van het WODC ziet op de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Naar aanleiding hiervan heeft de regering een voorgenomen besluit genomen over het kracht blijven van artikel 126jj Sv. De noodzaak van de bevoegdheid stond hierbij centraal. In dit kader is gesproken met het openbaar ministerie, de politie en de Koninklijke marechaussee. De AP zou in beeld zijn gekomen indien het evaluatieverslag van het WODC aanleiding gaf voor een regeringsvoorstel tot wijziging van de wet of een aanpassing van het uitvoeringsbesluit. Dat was niet het geval. Indien de regering in de toekomst aanleiding ziet tot een aanpassing van de wet of het uitvoeringsbesluit, wordt de AP daarover vanzelfsprekend geconsulteerd.

De leden van de D66-fractie vervolgen hun vragen over twee concrete casus. Deze leden hebben in de media de voortgang in het opsporingsonderzoek naar de verdachten van de moord op advocaat Derk Wiersum gevolgd. Deze tragische moord vond plaats op 18 september 2019. Volgens een reconstructie van journalist Paul Vugts in het Parool van 12 september 2021: «Op 10 augustus rijdt die Renault om 3 uur ’s nachts de garagebox uit met een kenteken dat is gekloond van een gelijkende auto uit Friesland. De eigenaar van die Friese auto meldt zich bij de politie als hij steeds parkeerbonnen krijgt uit Amsterdam. Dan blijkt dat de gestolen Renault met het gekloonde kenteken op 23, 26, 27, 29 en 30 augustus foutgeparkeerd stond vlakbij Wiersums huis. Verkeerscamera’s hebben de auto bovendien op 5, 12, 14, 16, 19, 20, 21, 27 en 30 augustus vroeg in de ochtend vanuit Utrecht naar Imstenrade zien rijden. Bewakingscamera’s registreerden dat de Renault op zeker zeven dagen stapvoets langs Wiersums woning reed. Vanaf 30 augustus verschijnt een tweede gestolen auto op Imstenrade: een witte Opel Combo.» De leden van de D66-fractie vragen of de bevoegdheid van artikel 126jj Sv (in werking getreden op 1 januari 2019) heeft bijgedragen aan de resultaten van het opsporingsonderzoek in deze schokkende zaak.

De bevoegdheid van artikel 126jj Sv is inderdaad is ingezet in deze zaak. De inzet heeft informatie opgeleverd over de vluchtauto, hetgeen heeft bijdragen aan de resultaten van het opsporingsonderzoek.

In het opsporingsonderzoek naar de moord op journalist Peter R. de Vries lazen de leden van de D66-fractie in het Parool van 7 juli 2021 over de verdachten: «De twee werden al kort na de schietpartij klemgereden en aangehouden op de A4. Ze konden worden opgespoord doordat getuigen, meteen nadat De Vries van dichtbij was neergeschoten in de Lange Leidsedwarsstraat, een goede omschrijving van de vluchtauto hadden kunnen doorgeven – waarschijnlijk met een (vrijwel) compleet kenteken. In zo’n geval kan dat kenteken worden ingevoerd in camerasystemen waarmee snelwegen live in de gaten worden gehouden.» De leden van de D66-fractie vragen of hun veronderstelling juist is dat deze snelle aanhouding kon plaatsvinden op basis van onder andere de toepassing van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv.

In het belang van het nog lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik op dit moment geen antwoord geven op deze vraag.

Vragen van de leden van de fractie van 50PLUS

De leden van de 50PLUS-fractie hebben naar aanleiding van de brief van 9 november 2021 aan uw Kamer nog enkele vragen. In die brief lezen deze leden dat ik refereer aan de uitgevoerde evaluatie van het WODC waarbij centraal stond in hoeverre de bevoegdheid van artikel 126jj Sv een bijdrage levert aan zowel de effectiviteit als de efficiëntie van de opsporing van strafbare feiten.

Door inzet van deze bevoegdheid zou het vergaren van bewijsmateriaal, het verkrijgen van doorslaggevende opsporingsinformatie, het verkrijgen van sturingsinformatie en het mogelijk uitsluiten van verdachten worden vergroot. Echter, uit het evaluatieonderzoek komt naar voren dat de bevoegdheid van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie slechts een beperkte rol speelt in de bewijsvoering waardoor de effectiviteit van deze bevoegdheid maar een bescheiden rol speelt. Enkel in combinatie met andere opsporingsbevoegdheden kan het verdachten, scenario’s en dreigingen naar personen uitsluiten. Acht u de inzet van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv dan nog wel proportioneel als de voornaamste opbrengst enkel in combinatie met andere opsporingsbevoegdheden uitsluiting van verdachte personen en situaties oplevert? De genoemde bevoegdheid zou wel vaak relevante sturingsinformatie opleveren. Kunt u dit nader duiden en voorbeelden geven van deze relevante sturingsinformatie, zo vragen deze leden.

Het WODC beschrijft vier aspecten op basis waarvan de bevoegdheid van meerwaarde is voor de opsporing. De bewijsvoering is een van die aspecten. Zoals ik hierboven in deze brief antwoordde op een vraag van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA, heeft het WODC ten aanzien van dit aspect gekeken naar zaken die voor de rechter zijn gekomen en waarbij de bevoegdheid is ingezet. Hierbij tekent het WODC aan dat op het moment van het evaluatieonderzoek – dat was circa tweeënhalfjaar na inwerkingtreding van de wet – slechts in een beperkt aantal zaken waarin de bevoegdheid is ingezet uitspraak is gedaan door de rechter. Hieruit komt begrijpelijkerwijs het beeld naar voren dat de bevoegdheid ook een beperkte rol speelt in de bewijsvoering. Andere, en evenzo belangrijke, aspecten waarin de meerwaarde voor de opsporing is gelegen betreffen het oplossen van zaken, het verkrijgen van sturingsinformatie, en het uitsluiten van verdachten, scenario's en dreigingen naar personen. De meerwaarde voor de opsporing van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv is hiermee groter dan bescheiden. De inbreuk die de inzet van de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer acht de regering mede hierdoor proportioneel.

Graag geef ik deze leden desgevraagd twee voorbeelden van sturingsinformatie:

  • Een zaak van een ernstig geweldsincident waarbij door middel van blokbevraging met signalement, historische bevraging op een specifiek kenteken gecombineerd met andere opsporingsmiddelen en konvooi- analyse, de verdachte, het voertuig, de bewegingen van een ander voertuig en andere verdachten zijn gevonden (pagina 123 van het evaluatieverslag).

  • Een zaak van een drugslab waarbij door middel van konvooi-analyse en blokbevraging in combinatie met telecomgegevens voertuigen en aanvullende verdachten zijn gevonden. De 126jj-gegevens hebben bijgedragen aan het verkrijgen van vervolginformatie waarop verder kon worden gerechercheerd (pagina 124 van het evaluatieverslag).

Tevens, zo vervolgen deze leden hun vragen, zou inzet van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens bijdragen tot meer efficiëntie in de opsporing waardoor op tijd, mensen en middelen kon worden bespaard. Uit voornoemd onderzoek blijkt echter dat ook deze verwachting niet voldoet aan de praktijk. Doorontwikkeling van het informatiesysteem zou in de toekomst mogelijk kunnen leiden tot het efficiënter raadplegen van vastgelegde kentekengegevens, aldus het WODC. Gesteld wordt dat het type zoekvragen binnen het informatiesysteem en het automatisch onherkenbaar maken van personen op foto’s de efficiëntie zouden kunnen verhogen. De leden van de fractie van 50PLUS willen graag een nadere toelichting van mij over welke zoekvragen in combinatie met het blurren van foto’s de efficiëntie verhoogt.

In mijn hiervoor gegeven antwoord op vragen van de leden van de fracties van GroenLinks, de PvdA en D66, heb ik de voorgenomen aanpassingen van het informatiesysteem reeds uiteengezet. Kortheidshalve veroorloof ik mij de aan het woord zijnde leden voor een nadere toelichting naar die reactie te verwijzen. Overigens betreffen de aanpassingen van het informatiesysteem ten aanzien van de zoekvragen en de aanpassingen ten aanzien van het onherkenbaar maken van personen twee verschillende onderdelen. Deze onderdelen worden zelfstandig en niet combinatie met elkaar doorgevoerd.

Qua uitvoering blijkt dat de in het cameraplan opgenomen locaties van de camera’s die de kentekengegevens registreren niet nauwkeurig genoeg werden beschreven en dat thans de gps-coördinaten daaraan worden toegevoegd. De leden van de 50PLUS-fractie vragen of ik deze toevoeging voldoende acht.

Van belang is, zo beantwoord ik deze vraag, dat de locatie van de camera’s kenbaar is voor de betrokkene. Op basis van de locatie, als vermeld in het cameraplan, moet voor de betrokkene duidelijk zijn wanneer een voertuig wel en wanneer een voertuig niet een camera passeert. De gps-coördinaten kunnen hierbij helpen, temeer ingeval een ander referentiepunt ontbreekt om de locatie van een camera in een bepaalde straat te verduidelijken.

Daarnaast ontbrak, zo vervolgen de leden van de 50PLUS-fractie, veelal de motivering van de reden van gebruik van de camera’s. Deze leden vragen in hoeverre de vereiste motivering door deze een keer per jaar te publiceren in de Staatscourant volstaat. Zal hierdoor niet een standaardmotivering worden aangewend zodat per casus de inhoudelijke vereiste motivering ontbreekt, zo vragen deze leden.

Zoals ik hierboven heb aangegeven in reactie op een vraag van de leden van de D66-fractie volstaat de publicatie van het cameraplan eenmaal per jaar. Artikel 2, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit schrijft voor dat de verwerkingsverantwoordelijke jaarlijks een cameraplan vaststelt en dat het cameraplan een overzicht bevat van de camera’s waarvan gebruik wordt gemaakt of zal worden gemaakt in het daaropvolgende jaar. Camera’s kunnen worden geplaatst en ingezet op locaties (a) die vanwege de specifieke aard daarvan een bepaald risico in zich hebben; (b) die worden gekenmerkt door intensieve verkeersstromen of een specifieke functie; of (c) waarvan bekend is dat bepaalde strafbare feiten op dergelijke locaties worden gepleegd. In het cameraplan zal de korpschef voortaan conform het uitvoeringsbesluit de plaatsing van de camera’s motiveren. Nu verschillende alternatieve criteria bestaan voor het plaatsen van een camera zal in het cameraplan geen sprake zijn van een standaardmotivering. De motivering is immers afhankelijk van het criterium op basis waarvan in een concreet geval een camera wordt geplaatst.

De leden van de fractie van 50PLUS vragen vervolgens of de bevoegdheid van artikel 126jj Sv ook wordt aangewend in geval van vermiste personen. Indien dit het geval is vragen deze leden of hiervan ook positieve resultaten mee zijn geboekt in de zin dat vermiste personen zijn opgespoord.

De bevoegdheid van artikel 126jj Sv kan worden ingezet in geval van een vermist persoon mits tevens sprake is van een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv. Voor het evaluatieonderzoek van het WODC zijn eenentwintig zaken geanalyseerd. Een van deze zaken betrof een ontvoering (zaak 12, pagina 126). Uit het evaluatieverslag volgt niet in hoeveel vermissingszaken de bevoegdheid van artikel 126jj Sv is ingezet en of dat heeft bijgedragen aan positieve resultaten.

U acht, zo vervolgens deze leden hun vragen, niettegenstaande de uitkomsten van de evaluatie, de bevoegdheid van artikel 126jj Sv van meerwaarde voor de opsporing. Zou in uw visie ter verhoging van de effectiviteit van deze bevoegdheid het aantal camera’s moeten worden uitgebreid over het wegennet? Zo ja, volstaat dan het huidig bestaande computersysteem om zo’n uitbreiding mogelijk te maken? Zou u bereid zijn daarvoor extra investeringen voor aan te wenden, zo vragen deze leden ten slotte.

Voor de effectiviteit van de bevoegdheid van artikel 126jj Sv is de plaats van de camera’s van belang. Het aantal camera’s is daarvoor niet bepalend. Dit wordt tot uitdrukking gebracht in artikel 3, tweede lid, van het uitvoeringsbesluit. Camera’s kunnen slechts worden geplaatst op locaties (a) die vanwege de specifieke aard daarvan een bepaald risico in zich hebben; (b) die worden gekenmerkt door intensieve verkeersstromen of een specifieke functie; of (c) waarvan bekend is dat bepaalde strafbare feiten op dergelijke locaties worden gepleegd. Overigens is het bestaande informatiesysteem geschikt voor een uitbreiding van het aantal camera’s. Hiervoor zijn geen extra investeringen nodig.

Afronding

Met deze brief hoop ik de vragen van de leden van uw Kamer naar tevredenheid te hebben beantwoord. De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft mij in haar brief van 18 november 2021 verzocht ten aanzien van het ontwerpbesluit geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het schriftelijk overleg tot een afronding is gekomen. Dienaangaande breng ik u, wellicht ten overvloede, onder de aandacht dat artikel 126jj Sv op 1 januari 2022 van rechtswege vervalt, tenzij op die datum overeenkomstig het ontwerpbesluit is besloten. Teneinde te bewerkstelligen dat deze besluitvorming tijdig kan plaatsvinden, verzoek ik u mij uiterlijk 15 december 2021 te berichten of daartegen van de zijde van uw Kamer nog (overwegende) bezwaren bestaan.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga). Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, J.

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, J.

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, I.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/22, 33 542, J, p. 2.

X Noot
6

Kamerstukken II 2013/14, 33 542, 13.

Naar boven