33 535 Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek van 4 maart 1974 tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; Praag, 15 oktober 2012

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 5 februari 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 maart 2013.

Aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 februari 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 15 oktober 2012 te Praag tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek van 4 maart 1974 tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (Trb. 2012, 216 en Trb. 2013, 7).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Met het onderhavige Protocol wordt een nadere wijziging aangebracht in de op 4 maart 1974 te Praag tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol (Trb. 1974, 98), zoals gewijzigd bij Protocol ondertekend te Praag op 26 juni 1996 (Trb. 1996, 209), hierna te noemen «het Verdrag». Na het uiteenvallen op 1 januari 1993 van de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek in de Slowaakse en de Tsjechische Republiek is de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek na 31 december 1992 van kracht gebleven voor zowel de Slowaakse als de Tsjechische Republiek ( Trb. 1995, 34). Het onderhavige Protocol, evenals het eerder op 26 juni 1996 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechische Republiek gesloten protocol, zal na inwerkingtreding echter enkel een integrerend deel vormen van het Verdrag in de relatie met de Tsjechische Republiek.

2. Aanleiding voor en verloop van de besprekingen

Met het onderhavige wijzigingsprotocol wordt het huidige Verdrag op drie punten gewijzigd. De artikelen inzake overheidsfuncties (artikel 20) en informatie-uitwisseling (artikel 28) worden in overeenstemming gebracht met het ten tijde van de onderhandelingen vigerende OESO-modelbelastingverdrag 2008 (OESO-publicaties, Parijs, juli 2008, zie ook www.oecd.org). Deze bepalingen zijn in het huidige OESO-modelbelastingverdrag 2010 onveranderd gebleven. In het vervolg wordt derhalve verwezen naar het «OESO-Modelverdrag». Voorts wordt met het Protocol de wijze van vermijding van dubbele belasting aan Tsjechische zijde veranderd (artikel 25, onderdeel B).

Aanleiding voor de besprekingen die tot het Protocol hebben geleid was dat het lokaal aangeworven personeel van de Nederlandse ambassade in Praag werd geconfronteerd met dubbele belastingheffing. Dit was het gevolg van een verschil van opvatting over de uitleg van het artikel inzake overheidsfuncties in het Verdrag. Op initiatief van Nederland is, om gevallen van dubbele belastingheffing in de toekomst te voorkomen, artikel 20 in overeenstemming gebracht met het corresponderende artikel in het OESO-modelverdrag. Voor de enkele gevallen van dubbele belastingheffing bij het personeel van de Nederlandse ambassade in Praag, is in de praktijk een oplossing geboden.

De contacten met Tsjechië vonden plaats vanaf eind 2004. Aanvankelijk was het streven om tot een algehele heronderhandeling van het Verdrag te komen. Toen bleek dat dit niet haalbaar was, omdat de uitgangspunten te ver van elkaar waren verwijderd, is gekozen voor een beperkt wijzigingsprotocol. De tekst van het Protocol is met name tot stand gekomen via briefwisselingen, elektronisch berichtenverkeer en telefonisch contact.

3. Algemene toelichting

Het artikel inzake overheidsfuncties is in overeenstemming gebracht met het corresponderende artikel 19 in het OESO-modelverdrag. Reden hiervoor is dat door een andere uitleg van de huidige bepaling een situatie is ontstaan waarin het lokale ambassadepersoneel van de Nederlandse ambassade in Praag dubbel wordt belast.

Op verzoek van Tsjechië is de wijze waarop dubbele belasting wordt vermeden aan Tsjechische zijde, aangepast. De wens komt voort uit nieuw verdragsbeleid van Tsjechië waarbij voor Tsjechische ingezetenen voortaan de verrekeningsmethode ter vermijding van dubbele belasting wordt gehanteerd.

Tot slot wordt de huidige bepaling in het Verdrag met betrekking tot internationale uitwisseling van informatie vervangen door een bepaling die is gebaseerd op de OESO-standaard, opgenomen in artikel 26 van het OESO-modelverdrag. Hiermee wordt de internationale standaard op het gebied van informatie-uitwisseling geïmplementeerd in het Verdrag tussen Nederland en Tsjechië.

De voorgestelde wijzigingen in het Verdrag zijn in overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid (zie de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20111). Als bijlage bij deze Toelichtende Nota is het schema opgenomen waarin de toetsingscriteria zijn neergelegd voor Nederlandse bilaterale belastingverdragen en dat is gevoegd bij de brief aan de Tweede Kamer van 18 oktober 2011, ter uitvoering van de motie-Van Vliet.2 Omdat het Protocol geen algehele herziening van het Verdrag behelst, maar slechts een zeer beperkt aantal onderwerpen betreft, is in het toetsschema standaardcriteria veelal het hokje «n.v.t.» aangevinkt. Overigens was Nederland reeds ruim voor de publicatie van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 met Tsjechië in gesprek over het Protocol. Dientengevolge is tijdens de onderhandelingen niet geanticipeerd op de volledige inhoud van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.3

4. Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Wat betreft de budgettaire aspecten van het Protocol is relevant dat Nederland van oordeel is dat het onder het overheidsartikel in zijn huidige vorm, het heffingsrecht heeft over salarissen betaald aan lokale krachten werkzaam voor de Nederlandse ambassade in Tsjechië, terwijl dit na inwerkingtreding van het Protocol niet meer het geval zal zijn. Anderzijds meent Nederland thans, dat Nederland geen heffingsrecht heeft over salarissen betaald aan lokale krachten werkzaam voor de Tsjechische ambassade in Nederland. Na inwerkingtreding van het Protocol krijgt Tsjechië het heffingsrecht toegewezen over salarissen betaald aan lokale krachten werkzaam voor de Nederlandse ambassade in Tsjechië. Het artikel inzake overheidsfuncties is echter wederkerig, zodat Nederland het heffingsrecht krijgt over salarissen betaald aan hier te lande aangeworven personeel van de Tsjechische ambassade. De budgettaire gevolgen zullen derhalve naar verwachting per saldo neutraal zijn.

De wijziging omtrent de wijze van vermijding van dubbele belasting aan Tsjechische zijde heeft geen budgettaire gevolgen voor Nederland.

Door het uitwisselen van informatie kan Nederland op een meer adequate wijze zijn belastingwetgeving toepassen. De informatie-uitwisseling moet worden gezien in de context van het voorkomen van het ontgaan van belasting. Omdat uitwisseling van informatie tussen Nederland en Tsjechië op grond van communautaire regelingen binnen de Europese Unie reeds mogelijk is, zal het budgettaire voordeel beperkt zijn.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Pensioenen)

De wijziging in artikel 1 van het Protocol hangt samen met de wijziging van artikel 20 van het Verdrag (over overheidsfuncties) zoals in artikel 2 van het Protocol is opgenomen. Artikel 1 van het Protocol bewerkstelligt dat artikel 19 van het Verdrag (over pensioenen) voortaan verwijst naar het tweede lid van artikel 20 van het Verdrag, in plaats van het eerste lid.

In afwijking van de algemene regel voor pensioenen in artikel 19, zijn de pensioenen verkregen in overheidsfuncties specifiek geregeld in artikel 20. In het huidige Verdrag was het heffingsrecht over overheidspensioenen geregeld in het eerste lid van artikel 20. Het heffingsrecht met betrekking tot overheidspensioenen wordt als gevolg van het onderhavige Protocol voortaan echter geregeld in het tweede lid van artikel 20.

Artikel 2 (Overheidsfuncties)

In dit artikel is een wijziging opgenomen van artikel 20 van het Verdrag inzake overheidsfuncties. Artikel 20 wordt met het onderhavige Protocol integraal vervangen door een nieuw artikel. Het nieuwe artikel is ontleend aan artikel 19 van het OESO-modelverdrag.

Als gevolg van een andere uitleg van de zinsnede «in de uitoefening van overheidsfuncties» is de situatie ontstaan waarin het lokale ambassadepersoneel dubbel wordt belast.4 Het huidige artikel inzake overheidsfuncties (artikel 20 van het Verdrag) bepaalt in het eerste lid dat beloningen en pensioenen, betaald door een van de staten aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die staat in de uitoefening van overheidsfuncties, in die staat mogen worden belast. Tsjechië neemt het standpunt in dat artikel 20 als gevolg van deze zinsnede aan de kasstaat (dat is de staat die de beloning betaalt) alleen het heffingsrecht toewijst met betrekking tot het salaris van de (uitgezonden) ambtenaren die werkzaamheden verrichten die behoren tot de kern van het ambassadewerk. Volgens Tsjechië is artikel 20 niet van toepassing op salarissen van lokaal aangeworven krachten die andere, ondersteunende werkzaamheden verrichten (zoals bijvoorbeeld chauffeurs, schoonmakers, koks of tuinlieden). Dergelijke salarissen vallen volgens Tsjechië onder het artikel inzake niet-zelfstandige arbeid (artikel 16). Artikel 16 wijst het heffingsrecht in dit geval – waarin de salarissen worden verkregen door inwoners van Tsjechië en de werkzaamheden in Tsjechië worden verricht – toe aan Tsjechië.

Nederland is daarentegen van mening dat het in het Verdrag opgenomen artikel omtrent overheidsfuncties regelt dat de salarissen betaald aan al het ambassadepersoneel onder artikel 20 vallen en dus ter heffing zijn toegewezen aan de kasstaat, ongeacht de functie van het personeel en ongeacht of het personeel is uitgezonden dan wel lokaal is aangeworven. Het standpunt van Nederland is gebaseerd op het commentaar bij artikel 19 van het OESO-modelverdrag. Het overheidsartikel in het Verdrag is ontleend aan het OESO-modelverdrag van 1963, waarin een zinsnede was opgenomen dat het moest gaan om de uitoefening van overheidsfuncties. Met ingang van 1977 is deze zinsnede in het OESO-modelverdrag vervallen. Blijkens het commentaar (artikel 19, punt 5) leidt naar oordeel van de meeste OESO-landen het weglaten van de zinsnede «in de uitoefening van overheidsfuncties» niet tot een uitbreiding van de reikwijdte van het artikel. Met andere woorden reeds onder het OESO-modelverdrag van 1963 komt in alle gevallen het heffingsrecht over salaris uitbetaald aan personen werkzaam bij de overheid toe aan de kasstaat. Het door Tsjechië gemaakte onderscheid tussen werkzaamheden die behoren tot de kern van het ambassadewerk en andere werkzaamheden wordt door Nederland niet gevolgd.

In 1977 is het overheidsartikel in het OESO-Modelverdrag echter ook aangevuld met een speciale regeling voor het salaris van lokaal aangeworven krachten, ongeacht de aard van hun werkzaamheden. Voor deze lokale krachten is vanaf toen geregeld dat het heffingsrecht niet is toegewezen aan de kasstaat, maar aan de staat waar de diensten worden verleend en waarvan de lokale kracht inwoner is. In de meeste gevallen zullen werkzaamheden die niet tot de kern van het ambassadewerk behoren, worden verricht door lokaal aangeworven krachten. Door nu uit te gaan van de huidige redactie van artikel 19 van het OESO-Modelverdrag, inclusief de uitzondering voor lokaal aangeworven krachten, zal hierboven genoemde dubbele belastingheffing zich in de praktijk niet meer voordoen.

De aangebrachte wijziging heeft tot gevolg dat het heffingsrecht over salarissen betaald aan de lokale krachten toekomt aan Tsjechië. Omgekeerd komt het heffingsrecht over salarissen betaald door Tsjechië aan lokale krachten die diensten verlenen aan de Tsjechische ambassade in Nederland, toe aan Nederland. Het in het Protocol opgenomen overheidsartikel is in overeenstemming met het huidige Nederlandse verdragsbeleid.

Artikel 2 van het Protocol, eerste lid, onderdeel a, bepaalt dat salarissen betaald door een van de staten aan een natuurlijk persoon ter zake van diensten verleend aan die staat in die staat (kasstaat) mogen worden belast. Het eerste lid, onderdeel b, bepaalt vervolgens dat de salarissen slechts in de andere staat (woonstaat) belastbaar zijn, indien de diensten in de andere staat worden bewezen en de natuurlijk persoon een inwoner is van die staat en (i) tevens onderdaan van die staat is, of (ii) niet slechts een inwoner van die staat is geworden uitsluitend met het oog op het verlenen van deze diensten. Het tweede lid bevat vergelijkbare bepalingen met betrekking tot pensioenen ter zake van overheidsfuncties. Het derde lid bevat een met het derde lid van het huidige artikel 19 van het OESO-Modelverdrag vergelijkbare uitzondering voor salarissen en pensioenen ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een van de staten of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Hierop zijn de bepalingen van de artikelen 16 (niet-zelfstandige arbeid), 17 (bestuurders- en commissarissenbeloningen) en 19 (pensioenen) van toepassing.

Het nieuwe artikel 20 wijkt in zoverre af van het OESO-modelverdrag dat het eerste lid, onderdeel a, van het nieuwe artikel bepaalt dat de salarissen in de kasstaat mogen worden belast, terwijl het OESO-modelverdrag voorschrijft dat de salarissen slechts in die staat belastbaar zijn. De in het nieuwe artikel gehanteerde bewoordingen waarborgen dat Nederland de methode van vrijstelling met progressievoorbehoud kan toepassen met betrekking tot inwoners van Nederland die salarissen van de Tsjechische overheid ontvangen. Deze vrijstellingsmethode is op grond van artikel 25, eerste lid, van het Verdrag namelijk alleen van toepassing op bestanddelen van het inkomen die in Tsjechië mogen worden belast. In paragraaf 2 van het OESO-commentaar op artikel 19 OESO-modelverdrag wordt de mogelijkheid om de bewoordingen «mogen worden belast» te gebruiken ook expliciet genoemd. Het tweede lid, inzake pensioenen ter zake van overheidsfuncties, bevat een zelfde afwijking van het OESO-modelverdrag.

Artikel 3 (Vermijding van dubbele belasting)

De wijze van vermijding van dubbele belasting is in artikel 25 van het Verdrag geregeld. Onder het huidige verdrag passen beide staten afhankelijk van de inkomenssoort de zogenaamde vrijstellingsmethode of de verrekeningsmethode toe. Het is gebruikelijk dat het artikel dat ziet op de vermijding van dubbele belasting uit twee onderdelen bestaat. De twee onderdelen beschrijven ieder de manier waarop één van de twee staten haar vermijding van dubbele belasting vormgeeft.

In het eerste lid van artikel 3 van het Protocol is een wijziging met betrekking tot het Nederlandse onderdeel (artikel 25, onderdeel A) opgenomen. Deze wijziging betreft enkel een verwijzing en volgt uit de wijziging van het artikel inzake overheidsfuncties (artikel 20 van het Verdrag) zoals geregeld in artikel 2 van dit Protocol. De gewijzigde verwijzing in het tweede lid van het Nederlandse onderdeel (onderdeel A), dat de methode van vrijstelling met progressievoorbehoud bevat, betreft de nieuwe onderdelen a van de leden 1 en 2 van het nieuwe artikel inzake overheidsfuncties, waarin een niet-exclusief heffingsrecht aan de kasstaat wordt toegewezen.

In het tweede lid van artikel 3 van het Protocol staat de wijziging met betrekking tot het Tsjechische onderdeel (artikel 25, onderdeel B). Met dit Protocol wordt de wijze van vermijding van dubbele belasting door Tsjechië voor inkomen dat in Nederland mag worden belast gewijzigd van een vrijstellingsmethode naar een verrekeningsmethode. In het tweede lid van artikel 3 is opgenomen dat de huidige bepalingen over de vermijding van dubbele belasting door Tsjechië (onderdeel B) integraal wordt vervangen door twee nieuwe leden. Het eerste lid betreft een vermindering ter vermijding van dubbele belasting volgens de verrekeningsmethode met evenredigheidslimiet. Uitgangspunt bij verrekening is dat voor zover een Tsjechisch natuurlijk persoon of een Tsjechisch lichaam inkomsten uit Nederland verkrijgt waarbij de heffing volgens het Verdrag ook aan Nederland is toegewezen, Tsjechië op de Tsjechische belastingheffing de Nederlandse heffing in mindering brengt. Het eerste lid bepaalt voorts dat de verrekening die Tsjechië biedt, beperkt blijft tot de Tsjechische heffing over het desbetreffende deel van het (wereld)inkomen van de Tsjechische ontvanger. Het tweede lid houdt in dat waar Tsjechië volgens het Verdrag het inkomen vrijstelt, omdat de bronstaat het exclusieve heffingsrecht zou krijgen, Tsjechië wel progressievoorbehoud mag toepassen.

Artikel 4 (Uitwisseling van informatie)

Via artikel 4 van het Protocol is de bepaling over de uitwisseling van informatie gemoderniseerd. Tsjechië en Nederland zijn het er over eens dat een efficiënte uitwisseling van informatie van wezenlijk belang is voor een juiste toepassing van het Verdrag. De huidige bepaling, die ziet op uitwisseling van informatie (artikel 28), wordt met het onderhavige Protocol integraal vervangen door een nieuwe bepaling. Deze nieuwe bepaling (hierna: artikel 28) stemt nagenoeg geheel overeen met de informatie-uitwisselingbepaling uit het OESO-modelverdrag.5

Met het in het eerste lid van artikel 28 gehanteerde criterium dat de gevraagde informatie voor de belastingheffing (van het verzoekende land) «voorzienbaar relevant» is, wordt beoogd een zo breed mogelijke uitwisseling van informatie mogelijk te maken; hiertoe kan bijvoorbeeld ook informatie behoren die berust bij een trust. De bepaling ziet niet alleen op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, maar ook op door Nederland of Tsjechië geheven belastingen van elke soort of benaming (artikel 28, eerste lid, laatste volzin). Het eerste lid van artikel 28 opent voor beide verdragsstaten de mogelijkheid op verzoek, alsmede automatisch en spontaan, informatie uit te wisselen.

Het tweede lid van artikel 28 geeft aan hoe de staat die informatie ontvangt van de andere staat met deze informatie dient om te gaan en ziet daarmee tevens op de geheimhoudingsverplichting en het gebruik van de informatie. Zoals het tweede lid bepaalt, dient informatie, verkregen van een verdragsluitende staat, alleen ter kennis te worden gebracht van personen of autoriteiten die in de andere verdragsluitende staat betrokken zijn bij de in het tweede lid vermelde situaties. Onder die personen of autoriteiten vallen derhalve niet de autoriteiten van derde staten.

Het derde lid van artikel 28 bevat de algemene begrenzing van de verplichting tot uitwisseling van informatie (de weigeringsgronden).

Het vierde lid van artikel 28 bepaalt dat de verdragsstaat waaraan informatie wordt gevraagd, zijn nationale informatievergarende maatregelen dient in te zetten, ook al heeft die staat die informatie niet nodig voor de eigen belastingheffing. Wel blijven de gronden voor weigering van het verstrekken informatie, zoals vermeld in het derde lid van artikel 28, van toepassing.

Voorts mag op grond van het vijfde lid een staat niet weigeren informatie te verschaffen uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van vertegenwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.

Het is een gegeven dat uitwisseling van informatie tussen Nederland en Tsjechië op grond van communautaire regelingen binnen de Europese Unie reeds mogelijk is. In de context van een bilateraal belastingverdrag is het gebruikelijk ook het artikel 26 zoals opgenomen in het OESO-modelverdrag op te nemen. Op grond hiervan is naast uitwisseling van informatie op verzoek ook automatische uitwisseling van informatie mogelijk. Tevens moet de totstandkoming van het onderhavige Protocol worden gezien tegen de achtergrond van de internationaal toegenomen en toenemende aandacht voor transparantie en internationale informatie-uitwisseling op het gebied van belasting. De bepaling is gelijk aan de desbetreffende bepaling in het OESO-modelverdrag (artikel 26) en is daarmee in lijn met het Nederlandse verdragsbeleid en de internationale standaard zoals wordt gestimuleerd en gewaarborgd in het kader van het Global Forum for Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes (zie www.oecd.org/tax/transparency).

Artikel 5 (Inwerkingtreding)

Het protocol treedt in werking op de laatste dag van de maand waarin de Nederlandse en Tsjechische regering elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden staten (grond)wettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld. De bepalingen van het Protocol zullen toepassing vinden op belastingjaren en tijdvakken die beginnen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het Protocol in werking is getreden.

6. Koninkrijkspositie

Het onderhavige Protocol zal, evenals het Verdrag, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Bijlage bij Toelichtende Nota op Protocol tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek van 4 maart 1974 tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen; Praag, 15 oktober 2012

Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011

NFV 2011

Inzet

Ja

Deels

Nee

N.v.t.

Zie par.

 

Algemeen

IV

Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd

     

 

1.2.6

Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik bestaat

     

 

1.3.5

Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van Nederland

     

 

III

Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd

     

 
 

Specifieke elementen

Verdragstoegang en -voordelen

2.2.1

Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die staat heeft

     

 

2.2.1

De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking1

     

 

2.2.1

/II.2

Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak op verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen

     

 

2.2.2

Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding opgenomen

     

 

2.3

Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien van hybride (rechts)vormen opgenomen

     

 

2.4

Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGR’s als asset poolinginstrument

     

 

2.5

Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

     

 
 

Ondernemingswinsten

2.6.2

Definitie «vaste inrichting» in overeenstemming met OESO-beginselen

     

 

2.6.3

Specifieke bepaling in artikel inzake «vaste inrichting» ter behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden buitengaats opgenomen

     

 

2.6.4

Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7 OESO-modelverdrag

     

 

2.6.4

Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties over winsttoerekening en verrekenprijzen

     

 

2.6.5

Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de onderneming

     

 

2.6.5

Terugvaloptie:

Beperkte bronstaatsheffing scheep- en luchtvaartwinsten

     

 

2.6.5

Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en vrachtvervoer

     

 
 

Vermogensinkomsten en -winsten

2.7.1

Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden

     

 

2.7.2

Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%

     

 

2.8.1

Uitsluitende woonstaatheffing interest & royalty’s

     

 

2.8.1

Terugvaloptie:

Uitzonderingen bronheffingsrecht

     

 

2.9.3

Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen

     

 

2.9.3

Zo nodig:

Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien verdragspartner waardeaangroei niet belast

     

 

2.9.4

Zo nodig:

Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast

     

 

2.9.5

Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst door het dividendartikel

     

 
 

Arbeid

2.10

183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking

     

 

2.11.1

Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen, onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat

     

 

2.11.2

Indien Ja:

Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke pensioenen indien bronstaatheffing

     

 

2.11.1

Terugvaloptie:

Beperkt bronheffingsrecht

     

 

2.11.5

Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non- discriminatieartikel

     

 

2.12

Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten uit onderneming of dienstverband

     

 

2.12

Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd

     

 

2.13

Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten

     

 
 

Voorkomingsmethodiek

2.15.1

Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen

     

 

2.15.2

Geen tax sparing credit opgenomen

     

 
 

Administratieve samenwerking en overig

2.16.1

Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op verzoek

     

5

2.16.2

Invorderingsbepaling opgenomen

     

 

2.17.1

Arbitragemogelijkheid opgenomen

     

 

2.17.1

Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve gerechtelijke uitspraak is gedaan

     

 

2.21

Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet was overeengekomen

     

 
 

Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

2.20.1

Indien aansluiting is gezocht bij nationale antimisbruikleerstukken is consultatie en/of onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen

     

 

2.20.2

Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen

     

 
 

Ontwikkelingslanden

2.6.2

Uitgebreidere definitie «vaste inrichting»

     

 

2.7.1

Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan

     

 

2.8.1

Bronbelasting op interest & royalty’s toegestaan

     

 
 

Risico’s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

     

 

II.2

Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland

     

 
X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 13.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).


X Noot
1

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 7. Meer in het bijzonder wordt verwezen naar paragraaf 2.16.1 van deze notitie.

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV).

X Noot
3

Zoals reeds aangegeven in de brief van 30 november 2011 betreffende een overzicht inzake verdragsonderhandelingen en toepassing van de standaardcriteria: Kamerstukken II 2010/11, 25 087, nr. 29.

X Noot
4

Bij het wijzigingsprotocol dat Nederland met Slowakije heeft gesloten op 7 juni 2010 speelde dezelfde problematiek. Een omschrijving hiervan is te vinden in Trb. 2010, nr. 202 en Kamerstukken I/II 2009/10, 32 478, nr. 1.

X Noot
5

Met de op 17 juli 2012 aangebrachte tekstuele wijziging van de informatie-uitwisselingbepaling (artikel 26) uit het OESO-modelverdrag kon bij het sluiten van het onderhavige Protocol geen rekening worden gehouden.

Naar boven