33 532 Nationalisatie SNS REAAL

Nr. 35 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 9 mei 2014

Binnen de vaste commissie voor Financiën hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de Minister van Financiën d.d. 23 januari 2014 t.g.v. het rapport van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL en de evaluatie van de Interventiewet (Kamerstuk 33 532, nr. 32) en over de brief van de Minister van Financiën van 7 februari 2014 t.g.v. de kabinetsreactie en de reactie van de Nederlandsche Bank (DNB) op het rapport van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL (Kamerstuk 33 532, nr. 34), enkele vragen en opmerkingen voor te leggen.

De vragen en opmerkingen zijn op 14 maart 2014 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 8 mei 2014 zijn ze door Minister beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Kabinetsreactie rapport Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (Kamerstuk 33 532, nr. 34)

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister. Zij hebben de volgende vragen:

Pagina 2

Wat werd nu precies verstaan onder «schoon schip maken» bij SNS Reaal? In hoeverre was het instrumentarium aanwezig om snel schoon schip te maken? Wat zou schoon schip maken in dat vroege stadium o.a. de belastingbetaler hebben gekost?

Op dat moment achtte het Ministerie, DNB en de Europese Commissie deze aanpak voldoende voor het waarborgen van de levensvatbaarheid van SNS Reaal. Wat hield de aanpak precies in? Waarom achtte men het voldoende? Wat had er meer moeten gebeuren zodat de nationalisatie had kunnen worden voorkomen?

In hoeverre had de nationalisatie op 1 februari 2013 voorkomen kunnen worden indien bij de verlening van de staatssteun in 2008 daadwerkelijk «schoon schip» wat gemaakt?

De evaluatiecommissie heeft in het gesprek met de vaste Kamercommissie Financiën gezegd dat DNB bij de verbeterplannen niet genoeg de vinger aan de pols heeft gehouden. Deelt de Minister deze mening? En hoe wordt dit in de toekomst voorkomen of hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?

Pagina 3

Wat vind de Minister van het feit dat de evaluatiecommissie niet volmondig «ja» kan antwoorden op de vraag of DNB en het Ministerie van Financiën tijdig hebben gereageerd op signalen over de financiële positie van SNS Reaal? Wat is de inschatting van het kabinet op dit punt?

Eerder ingrijpen op basis van het criterium «ernstig en onmiddellijk gevaar voor de stabiliteit van het financieel stelsel» was juridisch niet mogelijk, maar ook niet gewenst. In hoeverre had de Minister en/of DNB wel eerder in willen grijpen en meer preventief willen en kunnen opereren?

In de toekomst zal in voorkomende crisissituaties effectiever en efficiënter worden ingegrepen. Hoe zou dat in het geval van SNS Reaal zijn geweest? En in hoeverre gaat het bij de effectievere en efficiëntere mogelijkheden om ingrijpen, om het moment dat de instelling al niet te redden meer is, maar ook om mogelijkheden in het geval van preventie en herstel?

Pagina 4

De Minister onderschrijft de kritische kanttekening die de evaluatiecommissie plaatst bij de figuur van overheidscommissaris bij SNS Reaal. Natuurlijk moet een commissaris handelen in het belang van de vennootschap, maar in hoeverre heeft het te maken met de persoon, de opstelling en houding en gedrag, van zo’n commissaris? Wat had een overheidscommissaris meer kunnen doen in de situatie van toen? In hoeverre is de persoon (qua houding en gedrag) niet veel meer bepalend dan de formele rol? En geldt dit ook niet op dezelfde wijze voor een overheidstrustee?

De Minister onderschrijft het belang dat er tijdig met de Europese Commissie contact wordt opgenomen. In de kabinetsreactie wordt aangegeven dat er veelvuldig en structureel contact is geweest met de Europese Commissie. In hoeverre was dit tijdig, gelet op het feit dat in het traject het Ministerie en DNB toch heel laat alsnog overvallen werden door de houding van de Europese Commissie als het ging om bijvoorbeeld de mogelijkheden van de grootbanken? En in hoeverre was dit overleg op een voldoende hoog niveau, want er is erg lang op ambtelijk niveau gesproken? Wanneer heeft de toenmalige Minister voor het eerst contact gehad met de Europese Commissie zelf c.q. met de Eurocommissaris die verantwoordelijk is?

Pagina 5

De Minister concludeert dat de nieuwe governancestructuur van DNB uit 2012 niet belemmerend heeft gewerkt in de casus SNS Reaal. Waaruit blijkt dat? En hoe heeft de oude governancestructuur van DNB in een eerder stadium wel belemmerend gewerkt?

De discussie of de governance van DNB aanpassing behoeft naar aanleiding van de uitrol van SSM en SRM zal naar verwachting in de loop van 2014 met de Tweede Kamer plaatsvinden. Kan de Minister daarover iets preciezer zijn qua datum?

Pagina 6

De rol van de Raad van Commissarissen van DNB is op 16 februari 2012 met de Wet versterking governance van DNB en de AFM versterkt. Waarom is dit onvoldoende geweest volgens de Minister, aangezien hij daarin naar aanleiding van de evaluatie van de nationalisatie nog weer aanpassingen wil doen? Wat vindt de Minister van het feit dat dit wel een serieuze afwijking is van de gebruikelijke corporate governance, zoals gebruikelijk is bij andere Raden van Commissarissen? Welke mogelijkheden ziet de Minister om het geconstateerde probleem anders op te lossen? Wat vindt DNB van deze aanbeveling? En welke gevolgen heeft dit voor het profiel van de commissarissen van DNB?

In hoeverre had als de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD) van 26 juni 2013 er al eerder was geweest nationalisatie kunnen voorkomen?

Bevat de BRRD volgens de Minister straks wel voldoende instrumenten om preventief en tijdig in te kunnen grijpen of ontbreken er nog zaken? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten? In hoeverre biedt de BRRD een oplossing voor het probleem van het toezichtsdilemma, namelijk het toch maar niet stevig ingrijpen omdat de gevolgen daarvan niet te overzien zijn en/of de markt of consumenten (bankrun) fors zullen reageren, waardoor de situatie extra wordt verslechterd?

Pagina 7

In hoeverre had als de BRRD van 26 juni 2013 er al eerder was geweest nationalisatie kunnen voorkomen? In hoeverre had als bail-in er al eerder was geweest nationalisatie kunnen worden voorkomen?

De Minister zal een expliciete wettelijke grondslag voor de opzet van een bruginstelling (overbruggingsinstelling) opnemen. Was er al wel een impliciete wettelijke grondslag om een bruginstelling op te zetten? Hoe moet de aanbeveling van de evaluatiecommissie gezien worden in relatie tot de opmerking in de kabinetsreactie dat de Wet financieel toezicht (Wft) reeds een wettelijke grondslag om een overbruggingsinstelling op te richten bevat?

Rapport Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal (Kamerstuk 33 532, nr. 32)

Pagina 65

Op 15 juni 2010 verscheen de jaarlijkse interne risicoanalyse en -planning van DNB over SNS Reaal. Dan wordt al geconstateerd dat SNS Reaal door druk op de solvabiliteit, winstgevendheid en rating en meerdere compliance-dossiers, zoals de woekerpolissen, bovengemiddeld gevoelig is voor een bankrun, ruim 2,5 jaar voor de nationalisatie. Welke mogelijkheden had DNB om in te grijpen op dat moment?

Pagina 67

In het kader van de SREP-analyse voor het jaar 2010 was het toezichtteam van DNB van plan geweest om een externe deskundige te laten kijken naar de exitplannen van Property Finance. Het toezichtteam adviseerde later daartegen, want als de markt hiervan lucht zou krijgen kon dat leiden tot grote risico’s. Dit is één van de vele voorbeelden in het rapport over het toezichtdilemma van DNB (zie ook pagina 71, 72, 79, 110, 142 («al een paar maal eerder had DNB toezichtsbeslissingen moeten nemen, waar ze eigenlijk niet achter kon staan»), 154, 169 e.v., 326). Het beeld ontstaat daardoor van een toezichthouder die wel blaft, maar niet bijt. Kan dit in de toekomst überhaupt met alle nieuwe instrumenten die worden ingevoerd worden voorkomen? En hoe dan? In hoeverre zou ingrijpen in een vroegtijdig stadium niet juist voor meer rust en vertrouwen hebben kunnen zorgen?

Pagina 68

DNB nam op 7 december 2010 drie formele maatregelen. Hoe zijn deze maatregelen uitgevoerd? Hoe heeft DNB de vinger aan de pols houden?

Pagina 74

Na alle ophef in februari 2011 verdween SNS Reaal tot medio december 2011 weer van de agenda van het lunchgesprek van DNB en Financiën. Waarom gebeurde dit en waarom was dit logisch, gelet op de problematiek? In hoeverre betekende dit verloren tijd?

Pagina 78

De deadline voor het opstellen van een living will was 1 november 2011. In de recente brief aan de Tweede Kamer over afwikkel- en herstelplannen is de datum van derde kwartaal 2014 genoemd. Wat stelde de deadline voor? Wat is er ingeleverd op 1 november 2011? En hoe moet dit in relatie tot de recent genoemde datum gezien worden?

Pagina 83

Tot heel ver in het proces was de houding van de president van DNB dat hij geen individuele financiële instellingen met het Ministerie van Financiën kon bespreken. Was dit een terechte houding? Zo ja, waarom?

Pagina 84

In december 2011 kwam DNB tot de conclusie dat SNS Reaal op zichzelf niet in staat was om de problemen op te lossen. Welke gevolgen had deze constatering voor het toezicht van DNB vanaf dat moment?

Pagina 105

Morgan Stanley was er in april 2012 van overtuigd dat de Staat op korte termijn zou moeten ingrijpen en dat afwachten de situatie zeker niet zou verbeteren. Deze conclusie vond ambtelijk Financiën onvoldoende onderbouwd. Waarom was er dit verschil van inzicht?

Pagina 107

De beide toezichtdirecteuren vermoeden dat het Ministerie van Financiën juist zo beperkt en zo laat mogelijk zouden willen ingrijpen. Is hierover ooit gesproken tussen DNB en Financiën? Was dit het standpunt van Financiën? En hoe is hierover met elkaar gecommuniceerd? Ook gelet op de opmerking op pagina 115 dat onduidelijk was hoe de Minister erin stond.

Pagina 110

Het definitieve SREP-oordeel over 2011 luidde dat de Basel II migratiedoelstelling voor het kernbedrijf toereikend was. De evaluatiecommissie noemt dit een opmerkelijk oordeel. Hoe is dit oordeel tot stand gekomen en waarom is DNB tot dit oordeel gekomen?

Pagina 112

In hoeverre klopt het dat er met het Ministerie van Financiën wel te praten viel over andere maatregelen, zoals het ex ante DGS en bankenbelasting?

Pagina 166

In vrijwel het gehele rapport ontbreekt de accountant. Alleen in het eindstadium, als blijkt dat de accountant mogelijk de jaarrekening 2013 geen goedkeurende verklaring zal gaan geven, komt de accountant in beeld. Wat is de rol van de accountant volgens de Minister in het eerdere traject geweest? Wat had de rol van de accountant moeten zijn? Wat vindt de Minister van de rol van de accountant in het gehele traject?

Pagina 173

Voor alle vier de opties gold dat de uitkomsten van Cushman & Wakefield en de opstelling van de Europese Commissie van doorslaggevende betekenis zouden zijn. Waarom is niet eerder een taxatie conform de Europese systematiek (Real Economic Value) uitgevoerd, want dan was de omvang van het probleem ook eerder helder geweest? In hoeverre was bekend dat de Europese Commissie een andere systematiek gebruikte c.q. wenste?

Pagina 221

Pas op 23 januari 2013 startte DNB een onderzoek naar de beheerste en integere bedrijfsvoering bij Property FInance en de wijze waarop uit signalen voortvloeiende risico’s hierbij zijn en worden geadresseerd door Property Finance. Dan is de nationalisatie al bijna een feit. Waarom start DNB pas op dat moment een onderzoek, er waren toch al veel eerder signalen?

Pagina 253

Uit het rapport van de commissie De Wit II blijkt dat in ieder geval in 2008 geen helder besluitvormingskader bestond omtrent de herkapitalisatie van financiële ondernemingen door de Staat. Onduidelijk is of dat kader er nu wel is, volgens de evaluatiecommissie. Waarom is dat onduidelijk? Bestaat er inmiddels wel een helder besluitvormingskader? Zo ja, welk? Zo nee, wanneer is dat er wel?

Pagina 267

Hier wordt het verschil tussen het Amerikaanse systeem en de Europese richtlijn uitgelegd. De BRRD richt zich op instellingen «failing of likely to fail». De BRRD richt zich op de laatste interventiefasen van de Amerikaanse «prompt corrective action». De eerste fasen zijn niet opgenomen in de Europese regelgeving. Waarom zijn deze vroege interventiefasen niet opgenomen in de BRRD? Wat zijn daarvan de gevolgen? Welke mogelijkheden van vroeg ingrijpen heeft de VS wel en zijn er in Europa straks niet? In hoeverre kan er met de BRRD dan wel vroegtijdig worden ingegrepen? In hoeverre is vroegtijdig ingrijpen niet juist noodzakelijk gelet op de toezichtsdilemma’s en de gevolgen en risico’s van ingrijpen in een later stadium?

Pagina 278

Op het moment dat een financiële onderneming zich al in acute problemen bevindt, bieden de bevoegdheden van de Interventiewet te weinig soelaas, volgens de evaluatiecommissie. Deelt de Minister deze constatering en waarom?

Pagina 285 en 289

De eerste de beste keer dat zich een probleem voordeed, is het eerste deel van het wetsontwerp niet bruikbaar of effectief gebleken, volgens Hoogduin (p. 285). Ook DNB roept de vraag op of DNB voldoende tijdig en effectief kan ingrijpen in situaties waarin een instelling in de gevarenzone zit, maar een vertrouwenscrisis zich nog niet heeft gemanifesteerd (p. 289). In hoeverre lost de BRRD dit op?

Pagina 320

De beoordeling berustte op een waardering van de wijze waarop SNS Reaal zelf de risico’s inschatte in plaats van een eigen kritische, inhoudelijke inschatting van de risico’s. Hoe is dit nu anders geregeld bij DNB?

Pagina 322

De verklaringen van geen bezwaar voor de overname van Property Finance door SNS Reaal hadden niet mogen worden verstrekt volgens de evaluatiecommissie. In hoeverre had DBN mogelijkheden om de vvgb te weigeren?

Pagina 323

Na de verlening van de staatssteun is nagelaten nadere eisen te stellen aan een duurzaam voortbestaan van SNS Reaal. Het Ministerie voer daarbij op het oordeel van DNB. Wat kon en/of had DNB en/of Financiën op dat moment meer kunnen of moeten doen?

Pagina 327

Tussen de publicatie van de jaarcijfers over 2010 (februari 2011) en de herstart van projectteam Mercurius/Roos (6 december 2011) hebben DNB en Financiën pas op de plaats gemaakt bij het zoeken naar en het vinden van een oplossing. Waarom heeft dat zo lang stil gelegen? Waarom is in die tijd niet doorgewerkt aan oplossingen? Wat zijn de gevolgen hiervan geweest?

Pagina 329

Hierbij past wel de kanttekening dat een volledig inzicht in de totale kosten nog niet voorhanden is, aldus de evaluatiecommissie. Wat vindt de Minister van deze constatering van de evaluatiecommissie? En is dat volledig inzicht er inmiddels wel?

Evaluatie Interventiewet (Kamerstuk 33 532, nr. 32)

Algemeen

Wie zijn de door de Minister geraadpleegde respondenten bij de Evaluatie Interventiewet? Waarom zijn niet alle belanghebbenden gehoord tijdens het evaluatieproces?

Nationalisatie is het ultimum remedium, in hoeverre zijn er minder vergaande maatregelen getroffen ten aanzien van SNS? In hoeverre is overwogen om een «stille curator» aan te wijzen?

Wat vindt de Minister van het in de toekomst onteigenen van rechtmatige (potentiële) claims, aangezien de Raad van State dit in het geval van SNS niet heeft goed gekeurd?

Pagina 4

De heer Frijns heeft tijdens het gesprek met de commissie Financiën in de Tweede Kamer gezegd dat de Interventiewet een glijbaan naar nationalisatie was. In hoeverre deelt de Minister die mening? En waar zat het dan fout in de Interventiewet?

De heer Frijns heeft gezegd dat de Interventiewet voor nationalisatie niet nodig was en voor de rest te zwak was. Zie ook pagina 278 e.v. van het rapport van de evaluatiecommissie. In hoeverre deelt de Minister die mening?

Hoe moeten de opmerkingen van de heer Frijns gezien worden in relatie tot de opmerking in de samenvatting van de evaluatie dat op basis van de evaluatie kan worden geconstateerd dat de interventiebevoegdheden uit de Interventiewet, gelet op het stabiliteitsdoel van die bevoegdheden, hebben gefunctioneerd in het geval van SNS?

Welke maatregelen uit de Interventiewet, die eerder niet mogelijk waren, zijn ingezet bij SNS Reaal?

Pagina 10

Reguliere toezichtmaatregelen zijn destijds in de Interventiewet bewust niet onder werking van de regeling voor trigger events gebracht. In hoeverre zou, indien dit wel het geval was geweest, DNB anders hebben geopereerd als het gaat om de toezichtdilemma’s? Hoe verschilt de regeling voor trigger events in de Interventiewet van die in de BRRD?

Pagina 19

De inpassing van de BRRD in de nationale rechtsorde zal naar verwachting op bepaalde punten verschillen. Is er zicht op welke punten dat het geval kan zijn? Zo ja, welke?

Pagina 21

Zijn de nadere regels met betrekking tot de overbruggingsinstelling in lagere regelgeving inmiddels al opgesteld? Zo nee, wanneer wel?

Pagina 27

Het is volgens de evaluatie wenselijk om DNB de bevoegdheid te geven om in te kunnen grijpen op het niveau van een moedermaatschappij van een Nederlandse bank en/of verzekeraars. Welke bevoegdheden wil de Minister DNB daarbij geven? Gaat het dan om de overdrachtsregeling uit deel 3 Wft of om meer?

Pagina 30

DNB en Ministerie van Financiën bezien in het kader van het opstellen van herstel- en afwikkelingsplannen hoeverre het noodzakelijk is om maatregelen te treffen om mogelijke ongewenste neveneffecten van 403-verklaringen en soortgelijke garanties te beperken. Wanneer is dit duidelijk? Aan welke maatregelen wordt gedacht? Hoe past dit in c.q. sluit dit aan bij de BRRD?

Pagina 31

Gelet op de raakvlakken met de nog lopende schadeloosstellingprocedure kan op het punt van onteigening van potentiële claims geen aanbeveling worden gedaan. Wat is de stand van zaken van de procedure en wat is de planning van de procedure? In hoeverre kan de procedure worden versneld, want de gedupeerden willen graag duidelijkheid?

Pagina 33

De BRRD betreft minimumharmonisatie. Welke zaken zijn er in de Interventiewet nu geregeld die verder gaan dan het minimum van de BRRD?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Algemeen

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het rapport van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal alsook de evaluatie van de interventiewet door het Ministerie van Financiën. Deze leden danken de evaluatiecommissie voor haar gedegen en grondige rapport over de nationalisatie van SNS Reaal. De evaluatiecommissie SNS Reaal komt tot de conclusie dat de nationalisatie van SNS Reaal «goed te verdedigen is». De leden van de PvdA-fractie delen deze zienswijze en stellen vast dat deze ingreep door de Nederlandse overheid bij SNS Reaal uit noodzaak is geboren door de gevaren voor de financiële stabiliteit in Nederland en het gebrek aan haalbare private alternatieven. De interventiewet beleefde tijdens de nationalisatie van SNS Reaal eveneens haar vuurdoop. Mede door het gebruik van het instrumentarium uit deze wet kon het beroep op de belastingbetaler worden beperkt, zo observeren de leden van de PvdA-fractie. Dit alles laat onverlet dat de evaluatiecommissie enkele kritische observaties maakt over het functioneren van de toezichthouder, het Ministerie alsook de Interventiewet zelf. De evaluatiecommissie komt op basis van deze observaties ook tot enkele aanbevelingen voor verbeteringen van beleid en toezicht in de toekomst. De leden van de PvdA-fractie nemen deze punten van de evaluatiecommissie ter harte en hebben dan ook nog enkele verdere vragen aan het kabinet over hoe zij de aanbevelingen ter hand gaat nemen. Eveneens willen de leden van de PvdA-fractie in deze schriftelijke inbreng nader ingaan op de evaluatie van de Interventiewet.

Algemeen Beeld Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal

Het rapport van de evaluatiecommissie gaat uitgebreid in op het proces en de besluitvorming voorafgaand aan de eerste kapitaalsteun in 2008 tot aan de nationalisatie in 2013. De evaluatiecommissie hanteert daarbij een onderverdeling in drie tijdvakken. Waarbij de periode tot aan de verlening van de kapitaalsteun in november 2008 het einde van het eerste tijdvak demarqueert. En de periode tot aan de heroprichting van projectteam Mercurius/Roos eind 2011 het einde van het tweede tijdvak inluidt.

De leden van de PvdA-fractie willen ten aanzien van het eerste tijdvak het kabinet vragen nader in te gaan op de verklaring van geen bezwaar door DNB voor de overname van Bouwfonds / Property Finance. Op welke wijze heeft DNB haar toetsingsprocedure gewijzigd en in hoeverre maakt DNB nu een eigenstandige analyse van de cijfers alvorens een verklaring van geen bezwaar af te geven? Heeft DNB daarvoor ook nieuwe richtsnoeren opgesteld? In hoeverre is daarbij eveneens voorzien in een afstemming tussen het micro- en macroprudentieële toezichtafdelingen van DNB? Welke waarborgen zijn er om er in de toekomst zeker van te zijn dat DNB in soortgelijke situaties geen verklaring van geen bezwaar meer afgeeft?

Ten aanzien van het tweede tijdvak willen de leden van de PvdA-fractie het kabinet vragen nader in te gaan op de verplichting van «schoon schip maken» bij staatsgesteunde financiële instellingen. Zijn de risico’s op de balans van SNS Reaal na november 2008 op enigerlei wijze door de onderneming zelf of door DNB tegen het licht gehouden? Ook willen de genoemde leden het kabinet vragen nader te duiden hoe de omvang van de vastgoedportefeuille (en de voorzieningen) van Property Finance zich in de tijd ontwikkeld hebben na de verlening van de kapitaalsteun in 2008? Welke lessen trekt het kabinet uit deze episode en hoe wordt gezorgd dat de verplichting om schoon schip te maken in de toekomst beter wordt ingevuld? De leden van de PvdA-fractie willen eveneens vragen naar de omgang met «besmette relatiecomplexen» binnen Property Finance. Zijn de kredietrelaties met personen of bedrijven afgebouwd naar aanleiding van de second opinion van KPMG over Property Finance als onderdeel van «schoon schip» maken»?

Meer in brede zin willen de leden van de PvdA-fractie vragen naar het functioneren van de externe accountant van SNS Reaal in de periode tussen 2006 en 2012. Deze leden observeren dat de externe accountant telkens de jaarrekening heeft goedgekeurd. Wat is de mening van het kabinet over het functioneren van de externe accountant van SNS Reaal over deze periode? Heeft de externe accountant naar de mening van het kabinet zich in afdoende mate vergewist van de mogelijke risico’s op de balans van SNS Reaal en daar ook in de jaarverslagen over gecommuniceerd? Is de signaleringsfunctie van de accountant voldoende ingevuld naar de mening van het kabinet? Zo nee, hoe wil het kabinet die verbeteren? Voorts willen deze leden informeren naar de verhouding tussen de «second opinion» van KPMG over de besmette relatiecomplexen en het feit dat er medio 2013 alsnog zeventien medewerkers van SNS Reaal als niet integer werden beoordeeld door de FIOD? Dit doet voor de leden van de PvdA-fractie de vraag rijzen in hoeverre de ondergang van SNS Reaal mede is veroorzaakt door malversaties en fraude rondom SNS Property Finance. Deze leden zijn zich er van bewust dat dit buiten de onderzoeksvraag van de evaluatiecommissie van de nationalisatie van SNS Reaal viel. Desalniettemin willen de genoemde leden het kabinet wel om een appreciatie vragen mede gelet op de concentratie van het aantal vastgoedleningen bij een beperkt aantal wederpartijen en de rol van de grote verliezen bij SNS Property Finance in de ondergang van SNS Reaal. Facetten die ook in de boeken «Giftig krediet» en «De val van SNS Reaal» sterk naar voren komen. Kan het kabinet een inschatting geven van de mate waarin fraude en malversaties bij hebben gedragen aan de problemen op de balans van Property Finance? Welk deel van de causale factoren die bij hebben gedragen aan de ondergang van SNS Reaal is redelijkerwijs toe te rekenen aan louter de internationale ontwikkelingen op de vastgoedmarkt? En welk deel vindt haar oorzaak in een slecht functionerend management, onvoldoende interne en externe controle en fraude en malversaties?

Aanbevelingen aan DNB en het Ministerie van Financiën door de Evaluatiecommissie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de aanbevelingen van de evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal. Ten aanzien van de eerste vijf aanbevelingen aan DNB en het Ministerie van Financiën hebben de genoemde leden de volgende vragen en opmerkingen. Deze leden delen de opvatting van het kabinet alsook de evaluatiecommissie dat duidelijke en heldere eisen en voorwaarden aan staatsgesteunde (financiële) instellingen van groot belang zijn. De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat er vanuit de Europese Commissie wordt vereist dat bij complexe herstructureringsgevallen een «monitoring trustee» moet worden aangesteld. Deze leden willen informeren wat de bevoegdheden zijn van deze monitoring trustee vis-a-vis de Raad van Bestuur van de staatgesteunde onderneming? Ook willen deze leden van het kabinet om een verdere toelichting vragen op hoe deze voornemens is het NLFI wellicht in de rol van monitoring trustee te positioneren, hoe moet dat worden gezien?

De leden van de PvdA-fractie vinden de aanbeveling van de evaluatiecommissie om reeds in een vroeg stadium contact te zoeken met de Europese Commissie over de mededingingsrechtelijke haalbaarheid van bepaalde reddingsscenario’s van groot belang. Deze leden observeren dat de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel tot een vergelijkbare conclusie kwam als de evaluatiecommissie. Deze leden willen het kabinet dan ook vragen tijd te steken in de toekomstige coördinatie met de Commissie op dit punt ook voor vraagstukken omtrent staatssteun in andere sectoren. Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie is met de crisisingrepen gebleken dat een goede afstemming met de mededingingsrechtelijke toezichthouder, net als met de prudentieel toezichthouder, van groot belang is voor de snelheid en wijze waarop de Minister van Financiën kan ingrijpen.

De leden van de PvdA-fractie zien vooralsnog geen aanleiding de huidige governance structuur van DNB zo te veranderen dat de president van DNB aanspreekpunt is voor het micro-prudentiële toezicht. Deze leden stellen vast dat de directie van DNB als college eindverantwoordelijk is voor de financiële stabiliteit in Nederland, maar dat het primair aan de directeur toezicht is om invulling te geven aan deze taak. De leden van de PvdA-fractie kunnen zich vinden in de aanbevelingen om de afstemming tussen het micro- en macroprudentiële toezicht te versterken alsook om de Raad van Commissarissen toegang te geven tot vertrouwelijke toezichtinformatie. De genoemde leden willen het kabinet vragen de Tweede Kamer te informeren over de toekomstige verbetering van de interne governance van DNB ten aanzien van deze punten, ook waar dat geen nieuwe wetgeving betreft. Deze leden willen het kabinet ook vragen te waken voor teveel «kapiteins op het schip» als een financiële instelling in de problemen komt of de financiële stabiliteit in het geding komt. De leden van de PvdA-fractie willen daarom vragen of de versterking van de positie van de Raad van Commissarissen binnen DNB er niet toe zal leiden dat de besluitvorming over uitvoeringsmaatregelen te zeer wordt gecompliceerd?

Evaluatie interventiewet en aanbevelingen

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat een goed functionerende Interventiewet van levensbelang is voor de adequate resolutie van een financiële instelling. Deze leden stellen vast dat aanvullende nationale wetgeving in de vorm van de Interventiewet bovenop het Europese resolutiekader geëigend is vanwege de beperktere focus van de Europese resolutierichtlijn op louter bankbedrijven en specifieke beleggingsondernemingen (BRRD). Deze leden willen de Minister dan ook bedanken voor zijn tijdige evaluatie van het beschikbare instrumentarium onder de Nederlandse Interventiewet gelet op deze Europese ontwikkeling. Genoemde leden danken ook de evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal voor haar aanbevelingen op het gebied van de resolutie van financiële instellingen. Met de Minister en de evaluatiecommissie zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat het criterium voor nationalisatie – «ernstig en onmiddellijk gevaar voor de stabiliteit van het financiële stelsel» – geen verdere verbreding behoeft gelet op de daaraan gekoppelde onteigeningsbevoegdheid. De leden van de PvdA-fractie zijn positief over de voorgenomen Europese resolutierichtlijn BRRD maar steunen de aanbeveling van de evaluatiecommissie om de onteigeningsbevoegheid uit de interventiewet te handhaven naast de afschrijvings- en conversiebevoegheid (bail-in) uit de BRRD.

De leden van de PvdA-fractie hebben enkele feitelijke vragen over het huidige instrumentarium van de Interventiewet alsook de onderhandelingen over de Europese resolutiekaders. De leden van de PvdA-fractie willen het kabinet allereerst vragen in te gaan op de drempel voor ingrijpen onder de Interventiewet en de mogelijkheid tot early intervention onder de BRRD-richtlijn? Hoe verhouden deze interventiedrempels zich tot elkaar en wat zijn de specifieke bevoegdheden van toezichthouders en overheden in een dergelijk geval? De genoemde leden willen het kabinet ook vragen nader in te gaan op de stand van zaken rondom de Europese onderhandelingen over de zogenaamde contractueel vastgelegde trigger events? De leden van de PvdA-fractie spreken hun zorg uit dat de onteigenings- en bail-in bevoegdheid dermate kan worden uitgehold door contracten te verbinden aan een zelfstandige grond voor beëindiging zoals een verlaging van de rating beneden een bepaald niveau. Kunnen verstrekkers van risicodragend vermogen door slim gebruik van deze trigger events zo niet de dans ontspringen bij een herstructurering willen deze leden weten? Deze leden steunen de lijn van het kabinet waarin wordt aangesloten bij de Europese regels op dit punt, maar spreken wel uit dat deze regels voldoende ruime moeten laten voor een effectieve bail-in. De leden van de PvdA-fractie willen voorts informeren naar het Write Down Capital Instrument. Gaat het hier om contractueel converteerbare kapitaalinstrumenten of kunnen ook niet contractueel voorziene instrumenten worden afgeschreven? Ook willen deze leden informeren of er in Europees verband reeds afspraken zijn gemaakt (of worden gemaakt) over het minimumniveau aan afschrijfbare passiva (MREL) alsook het maximumniveau aan verpanding op de bankbalans?

De leden van de PvdA-fractie steunen de mogelijkheid om DNB de bevoegdheid te geven te kunnen ingrijpen op het niveau van een moedermaatschappij / holding van een Nederlandse bank of verzekeraar. Deze leden constateren dat deze mogelijkheid geen verschil heeft gemaakt voor de vormgeving van de interventie bij SNS Reaal, maar achten het wenselijk dat DNB in de toekomst wel over deze optie beschikt. Op welke wijze zal DNB het fenomeen van double leverage – waarbij het eigen vermogen van de dochter wordt gefinancierd met vreemd vermogen dat is aangetrokken door de moeder – met deze optie beter kunnen bestrijden? Op welke manier zal het toezicht van DNB meer rekening houden met de onderlinge vervlechting van moedermaatschappij met dochter? Deze leden willen tevens informeren of met de invoering van de BRRD deze nieuwe mogelijkheid tot ingrijpen op holdingniveau reeds in het leven wordt geroepen voor DNB of dat aanvullende nationale wetgeving wenselijk is? Ook willen de leden van de PvdA-fractie vragen of het drempelcriterium voor ingrijpen door DNB bij een niet-financiële moedermaatschappij naar de mening van het kabinet zwaarder moet zijn dan bij een louter financiële holding? Wordt bij de vormgeving van deze bevoegdheid in de BRRD in enigerlei vorm aansluiting gezocht bij de richtlijn ten aanzien van financiële conglomeraten (FICO)?

De leden van de PvdA-fractie delen in beginsel de conclusie uit de evaluatie van de Interventiewet dat ook vorderingsrechten die derden hebben op de probleeminstelling eigenstandig kan onteigen. Concreet betekent dit naar de mening van de leden van de PvdA-fractie dat de rechtsgrond voor de onteigening van onderhandse leningen verder wordt versterkt en dat is positief. Deze leden willen het kabinet vragen uitgebreider toelichten hoe deze bevoegdheid precies zou uitwerken op vreemd vermogensverschaffers en wat de voordelen zijn bovenop het huidige wettelijke kader op nationaal en Europees niveau? Voorts willen deze leden vragen of er verschillen bestaan tussen de reikwijdte van het onteigenings- en bail-in instrument in termen van type passiva op de bankbalans die eronder vallen?

De leden van de PvdA-fractie delen de bezwaren tegen een ongebreideld gebruik van 403-verklaringen waarmee een moedermaatschappij zich aansprakelijk verklaart voor de schulden van haar dochter. Naar de mening van deze leden kunnen financiële risico’s bij een dochter hiermee worden toegedekt die potentieel de stabiliteit van de holding kunnen bedreigen. De leden van de PvdA-fractie wachten verder onderzoek van het Ministerie en DNB op dit vlak af, maar vragen zich af of het geen optie is om 403-verklaringen periodiek te toetsen wanneer deze een zekere omvang ontstijgen (absoluut of procentueel t.a.v. de holding)?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van de evaluatiecommissie Nationalisatie SNS Reaal.

De leden van de fractie lezen in het rapport van de evaluatiecommissie dat DNB naast schaalvergroting aan de verzekeringskant, ook graag diversificatie aan de bancaire kant wilde zien. In hoeverre werd daarbij ook rekening gehouden met de diversificatie van de risico’s (met name het concentratierisico)? Welke eisen werden daaraan gesteld?

Op 18 maart ondertekende de raad van bestuur van SNS Reaal de zogenaamde «expression of intent» ten aanzien van de overname van onderdelen van Bouwfonds. De leden van de fractie van de SP lezen vervolgens dat SNS Reaal zich begin mei 2006 als belangstellende terugtrok en dat de raad van bestuur een afwachtende houding innam. Is het kabinet op de hoogte van de reden voor terugtrekking van SNS Reaal? Heeft DNB hier nog een rol in gespeeld?

In aanloop naar de overname van Property Finance door SNS Reaal waren er diverse kritische geluiden te horen afkomstig uit de media en financiële sector. De aankoop zou risicovol zijn en niet passen bij de strategische koers van SNS, zo lezen de leden in het rapport van de evaluatiecommissie. In hoeverre heeft DNB bij haar besluit om de verklaring van geen bezwaar (vvgb) te ondertekenen daar rekening mee gehouden?

De leden lezen in het rapport van de evaluatiecommissie dat DNB ongerust was over het tempo waarmee SNS de ene na de andere overname deed. Desalniettemin werd er een vvgb verstrekt voor de overname van Axa Nederland. Wel is er een begeleidende brief verstuurd aan SNS waarin DNB haar zorgen uitte. Kan het kabinet toelichten waarom er ondanks de zorgen toch gekozen is voor het verlenen van de vvgb? In het geval van de overname van Zwitserleven golden eveneens zorgen, maar ook daar werd de vvgb verleend zonder bindende voorschriften op te nemen. Kan het kabinet nader verklaren waarom er geen bindende voorschriften zijn opgenomen in de vvgb’s?

De leden lezen in het rapport van de evaluatiecommissie dat het Ministerie van Financiën de Europese Commissie bewust op afstand gehouden heeft inzake de appreciatie van het viability plan van SNS. Waarom is er in de Notification van de Staat aan de Europese Commissie niet gesproken over de problemen die op dat moment bij SNS speelden en de bank niet veel later in problemen brachten?

In 2010 verdoezelden de winstcijfers de afwaarderingen op Property Finance bij SNS Reaal, zo vernemen de leden van de SP-fractie uit het rapport van de evaluatiecommissie. De kop van het persbericht van SNS Reaal sprak van een «terugkeer naar winstgevendheid». Is DNB toentertijd met SNS Reaal in gesprek gegaan over de afwaarderingen? Voorts lezen deze leden dat de toezichthouder aanmerkingen had bij de raad van commissarissen; zo zou de bankkennis van de leden van de raad verbeterend kunnen worden. Kan het kabinet aangeven of DNB toegezien heeft op de uitvoering van deze aanbeveling?

De evaluatiecommissie stelt in haar rapport dat DNB bij de verstrekking van de vvgb voor de overname van Property Finance indertijd teveel is afgegaan op informatie van SNS Reaal. Een deel van de ontstane problemen is volgens de evaluatiecommissie te wijten aan het feit dat SNS onvoldoende informatie wilde verstrekken over de vastgoedpoot, zoals ook de commissie De Wit heeft geconstateerd. Kan het kabinet aangeven om welke informatie het precies ging? Welke mogelijkheden ziet de evaluatiecommissie voor de toezichthouder om tijdig voldoende informatie te verkrijgen alvorens een vvgb te verlenen?

In de kabinetsreactie lezen de leden van de SP-fractie dat het kabinet van mening is dat de nieuwe governance structuur niet belemmerend gewerkt heeft in de casus SNS. Kan het kabinet onderbouwen waarom zij deze mening is toegedaan, en waarom zij derhalve de aanbeveling van de evaluatiecommissie naast zich neer legt? Op welke wijze gaat het kabinet erop toezien dat er voldoende waarborgen zijn voor interactie tussen macro-economische analyses, financiële stabiliteit en macro-prudentieel toezicht?

De leden van de fractie van de SP lezen in het rapport van de evaluatiecommissie dat DNB er bij SNS Reaal op had aangedrongen om Ernst & Young in de arm te nemen voor de waardering van haar vastgoedportefeuille. Dit terwijl de waarderingssystematiek van Ernst & Young niet voldeed aan de eisen van de Europese Commissie. De leden vragen zich af of DNB hiervan op de hoogte was, en zo ja, waarom zij dan toch haar voorkeur heeft uitgesproken voor deze adviseur.

De leden van de SP-fractie lezen in het rapport van de evaluatiecommissie dat DNB, die lang vertrouwde op de informatie en het eigen onderzoek van SNS Reaal, pas alert werd op integriteitskwesties nadat de FIOD haar voorzien had van bepaalde informatie. Is dit voor het kabinet aanleiding om na te denken over voorstellen om de communicatie tussen DNB en de FIOD te versterken? Ziet het kabinet nog andere mogelijkheden om de alertheid van DNB op integriteitskwesties te verhogen?

De leden van de fractie van de SP lezen in de kabinetsreactie dat de constatering dat er geen «schoon schip» gemaakt is door de vastgoedportefeuille van de balans te halen voor de verstrekking van staatssteun terecht is. Kan het kabinet dit onderbouwen en aangeven welke lessen zij trekt uit deze constatering voor de toekomst aangaande de aanpak van besmette activa?

De evaluatiecommissie heeft in haar rapport de mogelijkheid tot aanvulling van de uitbreiding van het interventie-instrumentarium besproken, waaronder de prompt corrective action. De evaluatiecommissie concludeert dat er verschillen bestaan tussen het Amerikaanse systeem van prompt corrective action en de BRRD, zo lezen de leden van de fractie van de SP. Kan het kabinet toelichten wat deze verschillen zijn?

In de evaluatie van de Interventiewet wordt gesteld dat een overbruggingsinstelling in beginsel aan de vergunningsplicht en aan alle relevante vergunningsvereisten moet voldoen. Bij de implementatie van de BRRD moet er echter aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor de toezichthouder om een overbruggingsinstelling tijdelijk te ontheffen van bepaalde eisen uit de Wft. Kan het kabinet toelichten om welke eisen het gaat?

De leden van de SP-fractie lezen in de evaluatie van de Interventiewet dat de bevoegdheden die de Minister heeft om tot onteigening over te gaan, het ultieme sluitstuk van de interventieladder vormen. In het gesprek met de Kamer noemde de heer Frijns de Interventiewet echter een «glijbaan naar nationalisatie». Hoe interpreteert het kabinet deze twee verschillende kwalificaties ten opzichte van elkaar? Is het kabinet van mening dat eerdere invoering van de Interventiewet wenselijk zou zijn geweest?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

Het rapport van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL

Kan de Minister (terugkijkend) nog eens ingaan op de onderhandelingen met de potentiele private overnamepartijen? Hoe ver waren deze onderhandelingen gevorderd? Wat was de rol van de Europese Commissie hierin? Is de Minister nog steeds van mening dat hij niet langer kon wachten dan 1 februari 2013 alvorens tot nationalisatie over te gaan? Zo ja, waarom?

Ware het niet beter geweest als de onderhandelingen met de private partijen langer de kans hadden gekregen?

Ziet de Minister naar aanleiding van het rapport reden om tot vervolging van betrokkenen/verantwoordelijken over te gaan? Worden aan betrokkenen/verantwoordelijken straffen en/of sancties opgelegd?

Is het correct dat de directeur toezicht van DNB destijds de einduitkomst van de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar (inzake de overname van Property Finance) reeds meedeelde aan de Raad van Bestuur van SNS, nog voordat onderzoek hiernaar moest beginnen? Zo ja, hoe oordeelt de Minister hierover? Hoe is dit mogelijk? Is dit een incident of was (is) dit de dagelijkse gang van zaken? Valt dergelijk gedrag volgens de Minister te kwalificeren als fraude?

Welke maatregelen zijn er genomen om te voorkomen dat dit ooit weer gebeurt?

De kabinetsreactie

Kan de Minister ingaan op de aanbeveling van de evaluatiecommissie om een overheidstrustee aan te stellen.

Wat wordt precies de taak van deze trustee en welke bevoegdheden krijgt hij? Waarin verschilt de trustee van de overheidscommissaris en waarom zou een trustee wel effectief zijn? Bij welke door de Staat gesteunde banken is reeds een trustee benoemd en hoe functioneert deze?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatierapporten en de reacties van het kabinet en van de Nederlandsche Bank. Deze leden hebben hierover enkele vragen.

Kabinetsreactie

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister van Financiën de aanbeveling van de evaluatiecommissie om een overheidstrustee aan te stellen bij instellingen met substantiële staatssteun wil opvolgen door te onderzoeken of NLFI de opdracht kan krijgen om toe te zien op naleving van met de overheid gemaakte afspraken. De leden van de D66-fractie vragen wanneer dit onderzoek zal worden afgerond. Ook vragen deze leden waarom de Minister dit een duurzame oplossing acht. Naar het oordeel van de leden van de D66-fractie zou NLFI in beginsel een tijdelijke organisatie zijn, omdat de aandelen in de genationaliseerde financiële instellingen, die door NLFI beheerd worden, weer worden verkocht. Deze leden vragen wat de taken van NLFI zijn, als de aandelen die nu beheerd worden zijn verkocht, en of het doelmatig is om NLFI dan te laten bestaan in afwachting van een eventueel volgend geval van staatssteun.

Tevens vragen de leden van de D66-fractie wat de bevoegdheden zijn van een trustee en waarin deze afwijken van een commissaris of een «monitoring trustee». Ook vragen deze leden waarom het kabinet er voor kiest om aan deze aanbeveling een andere invulling te geven dan de commissie beoogt.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister de aanbeveling onderschrijft om DNB de mogelijkheid te geven om in te grijpen op het niveau van de moedermaatschappij van een Nederlandse bank of verzekeraar. Deze leden vragen welke maatregelen de Minister gaat ondernemen om deze mogelijkheid te creëren. Ook vragen deze leden welke mogelijkheden er zijn voor DNB om in te grijpen bij een buitenlandse moedermaatschappij en wat de gevolgen zijn van het Europees toezicht op dit punt.

De leden van de D66-fractie wijzen er op dat één van de redenen om SNS niet failliet te laten gaan, het depositogarantiestelsel was. Het in werking stellen van het DGS zou een groot beslag leggen op de andere banken en hun kapitaalbuffers aantasten. Kan de Minister toelichten hoe hij in de toekomst wil voorkomen dat ongewenste activering van het DGS een nationalisatie noodzakelijk maakt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL en de reacties van het kabinet en DNB hierop. Deze leden hebben eveneens kennisgenomen van de evaluatie van de Interventiewet. Genoemde leden willen enkele vragen stellen bij de rapporten en de reacties.

Rapport Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat de evaluatiecommissie een zeer uitvoerig en compleet rapport heeft geschreven over SNS REAAL over de periode 2006–2013, uitmondend in de nationalisatie van SNS REAAL op 1 februari 2013. Zij willen de Minister graag aan aantal vragen voorleggen over het rapport, met name over de conclusies. Ten eerste vragen genoemde leden een reactie van de Minister op het gestelde door de commissie dat de groeistrategie van SNS REAAL werd aangemoedigd door DNB. In hoeverre is het volgens de Minister een taak van DNB om een bank actief te stimuleren in haar overnamebeleid? Was het een doelstelling van DNB om een vierde grootbank / systeembank in Nederland te creëren?

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het rapport dat aan het verstrekken van de verklaringen van geen bezwaar bij de overnames door SNS REAAL geen eigen kritische, inhoudelijke inschatting van de risico’s door DNB ten grondslag lag, maar dat DNB afging op de beoordeling door SNS REAAL. Waarom heeft DNB niet gekozen voor een eigen onafhankelijke beoordeling?

De evaluatiecommissie constateert dat met het overnemen van Property Finance SNS REAAL een concentratierisico binnenhaalde. Is de Minister van mening dat DNB SNS REAAL voldoende op deze risico’s heeft gewezen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie? Was er volgens de Minister destijds voldoende kennis bij DNB over de macroprudentiële en microprudentiële risico’s in de vastgoedsector? In hoeverre heeft DNB sindsdien haar kennis over (de risico’s in) de vastgoedsector verbeterd?

De Tweede Kamer heeft via de Minister de evaluatiecommissie gevraagd om expliciet in te gaan op de aandacht bij SNS REAAL voor integriteitsrisico’s bij de overname van Property Finance. De commissie concludeert dat hiervoor onvoldoende aandacht was bij zowel SNS REAAL als bij DNB. Dit punt komt echter niet terug in de reactie van het kabinet en DNB. Wat is de reactie van de Minister op deze conclusie van de commissie, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Genoemde leden vragen verder hoe het kan dat DNB in 2005 concludeert dat het interne systeem voor risicomanagement en integriteitshandhaving bij SNS Bank zwak was en tegelijkertijd bij het afgeven van de verschillende verklaringen van geen bezwaar in de jaren daarna onvoldoende aandacht had voor juist deze onderwerpen? De commissie concludeert dat het repareren van de zwakke staat van het risico- en integriteitsmanagement jarenlang onvoldoende prioriteiten had bij DNB. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke verbeteringen sindsdien zijn doorgevoerd bij DNB.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in het evaluatierapport dat het verlenen van staatssteun aan SNS REAAL in 2008 gebeurde op initiatief van DNB, waarbij de Raad van Bestuur van SNS REAAL de noodzaak van dit ingrijpen niet deelde. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kan dat staatssteun min of meer wordt opgelegd aan een bank, terwijl de leiding van deze bank de noodzaak hiervan niet inziet, en dat er vervolgens geen stappen worden ondernomen om het bestuur van de bank te verbeteren.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de verantwoordelijkheid voor «schoon schip maken» in de drie jaar na het verlenen van staatssteun in november 2008 volledig bij SNS REAAL zelf is neergelegd. Deze leden vragen of de Minister het met de commissie eens is dat de Minister van Financiën verantwoordelijk is voor dit late optreden en dat de Minister DNB eerder had moet laten ingrijpen, zodat voorkomen kon worden dat SNS REAAL drie jaar lang kon aanmodderen?

De evaluatiecommissie concludeert dat er mogelijk sprake is geweest van toezichtdilemma’s als gevolg van de verschillende rollen van DNB (toezichthouder op een individuele instelling vs. hoeder van de financiële stabiliteit). Tegelijkertijd concludeert de commissie dat het macroprudentieel toezicht / de afdeling financiële stabiliteit geen eigen plek heeft in de directie van DNB, terwijl dit voor microprudentieel toezicht wel het geval is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe DNB bij SNS REAAL dan precies de afweging heeft gemaakt tussen microprudentieel toezicht en financiële stabiliteit.

De onafhankelijke waardering van de leningenportefeuille van Property Finance was pas op 14 december 2012 bekend, terwijl reeds in april 2012 alles gereed was om in grijpen. Waarom is er zo lang gewacht met deze waardering, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. De commissie concludeert verder dat pas vanaf het najaar van 2012 de vaart erin kwam. Waarom is het tempo van het proces niet eerder opgevoerd, zo vragen genoemde leden.

De eindconclusie van de evaluatiecommissie is dat de keuze voor nationalisatie goed te verdedigen is. Tegelijkertijd concludeert de commissie dat er nog steeds geen volledig inzicht in de totale kosten is. Hoe kan dan worden geconcludeerd dat nationalisatie de beste optie is, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.

Evaluatie Interventiewet

De leden van de ChristenUnie-fractie verwelkomen de evaluatie van de Interventiewet, die stelt dat de interventiebevoegdheden van DNB en de Minister van Financiën op punten kunnen worden verbeterd. Zij vragen in hoeverre de BRRD-richtlijn op alle punten deze verbetering biedt of dat er aanvullende nationale maatregelen moeten worden genomen. Deze leden vragen de Minister wat de stand van zaken is van deze richtlijn. Klopt het dat het Europees Parlement deze richtlijn nog plenair moet behandelen? Wanneer verwacht de Minister dat de richtlijn definitief kan worden vastgesteld? Genoemde leden vragen hoe deze richtlijn zal worden geïmplementeerd, via een aparte wet of via een aanpassing van de bestaande Interventiewet?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben een vraag over de aanbeveling om DNB ook de bevoegdheid te geven om in te grijpen op het niveau van de moedermaatschappij. In het debat over de nationalisatie van SNS REAAL heeft de Minister gezegd dat het goed was om destijds in de Interventiewet deze vergaande bevoegdheid bij de Minister neer te leggen. Waarom is er alsnog voor gekozen om ook DNB ook deze bevoegdheid te geven?

De leden van de ChristenUnie-fractie concluderen dat de Minister niet voornemens is om een bindend interventieraamwerk te gaan hanteren, vergelijkbaar met het FIDC-raamwerk in de VS. Deze leden vragen hoe via de BRRD-richtlijn toezichthoudercompassie en te laat ingrijpen kan worden voorkomen. Welke waarborgen wil de Minister in de Interventiewet opnemen om te laat ingrijpen/toezichthoudercompassie te voorkomen, zo vragen deze leden?

Kabinetsreactie op het rapport van de evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat het kabinet zeer summier ingaat op de waardevolle conclusies van het evaluatierapport en vooral inzoomt op de aanbevelingen. Genoemde leden hadden graag gezien dat het kabinet ook wat uitgebreider had gereflecteerd op de conclusies.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister aan welke voorwaarden het verstrekken van een verklaring van geen bezwaar door DNB moet voldoen. Zijn deze voorwaarden naar aanleiding van de casus SNS REAAL aangescherpt, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie verwelkomen het aanstellen van een monitoring trustee bij SNS REAAL, zoals aanbevolen door de evaluatiecommissie. Waarom is dit niet eerder gedaan, zo vragen deze leden. En wat wordt de verhouding tussen deze monitoring trustee en NLFI? Is de Minister van plan om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen enerzijds het beheer van de aandelen en anderzijds het toezicht op de naleving van de afspraken?

Met betrekking tot het governance van DNB vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de Minister het eens is met de evaluatiecommissie dat de president van DNB eindverantwoordelijk moet zijn en extern aanspreekpunt voor het macro- en microprudentieel toezicht. Heeft dit volgens de Minister consequenties voor de governance van DNB?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister de rol van de Raad van Commissarissen van SNS REAAL in de periode 2006–2013 beoordeelt. Is de Minister van mening dat de Raad van Commissarissen voldoende is betrokken bij het project Mercurius/Roos en het traject tot aan de nationalisatie en dat de Raad zich voldoende heeft gekweten van haar verantwoordelijkheid?

Reactie DNB op het rapport van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat DNB in haar reactie niet ingaat op de integriteitsproblematiek die speelde rond de overname van Property Finance. Zij constateren ook op basis van het overzicht van de veranderingen in het toezicht door DNB dat er in de afgelopen jaren geen aandacht is voor integriteitsrisico’s, terwijl reeds in 2005 is gebleken dat hier tekortkomingen waren bij banken. Genoemde leden vragen de Minister aan te geven wat hij op dit vlak in de komende jaren van DNB verwacht.

II Reactie van de Minister

Inleiding

Op 23 januari 2014 heb ik uw Kamer het rapport toegezonden van de Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL (ENS) die in opdracht van de Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank en van mij de evaluatie van de nationalisatie van SNS REAAL heeft verricht (Kamerstuk 33 532, nr. 25). Tegelijk heb ik ook de door het Ministerie van Financiën verrichte evaluatie van de Interventiewet aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 33 532, nr. 32). Op 7 februari heb ik vervolgens de kabinetsreactie en de reactie van Raad van Commissarissen van De Nederlandsche Bank (DNB) op het rapport van de ENS aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 33 532, nr. 34).

Naar aanleiding van deze stukken en van het nadien tussen uw Kamer en de ENS gevoerde gesprek hebben enkele fracties binnen de Vaste commissie voor Financiën vragen en opmerkingen aan mij voorgelegd. Deze vragen en opmerkingen zien mede op het door DNB uitgevoerde toezicht op SNS REAAL. Gelet hierop heb ik deze beantwoording samen met DNB ter hand genomen. Hieronder treft u deze beantwoording aan en deze is op thematische wijze geordend.

  • 1. VERLENING VERKLARING VAN GEEN BEZWAAR

  • 2. TOEZICHT DNB

    • a. Algemeen

    • b. Vastgoed

    • c. Integriteit

    • d. Governance

  • 3. STAATSSTEUN AAN SNS EN «SCHOON SCHIP»

  • 4. WERKGROEP FINANCIËN EN DNB

  • 5. EC EN DE FIGUUR VAN TRUSTEE

  • 6. REGELGEVING

    • a. BRRD

    • b. Relatie Interventiewet en BRRD

    • c. Interventiewet

  • 7. OVERIGE VRAGEN

1. Verlening verklaring van geen bezwaar

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de reactie van de Minister op de conclusies van de ENS inzake aandacht voor integriteitsrisico’s bij de overname van Property Finance.

De ENS heeft geanalyseerd dat DNB bij de verstrekking van de verklaring van geen bezwaar (vvgb) indertijd teveel is afgegaan op informatie van SNS REAAL. Met DNB (zoals toegelicht in haar reactie op het rapport van de ENS) ben ik van oordeel dat de overname van Property Finance in 2006 een concentratie van risico’s met zich meebracht die uiteindelijk ingrijpende consequenties had. In de verklaring tijdens de persconferentie op 1 februari 2013 heeft de directeur Toezicht van DNB aangegeven dat DNB een dergelijke transactie nu niet meer zou goedkeuren. Dit oordeel deel ik.

De vastgoedportefeuille ging tevens gepaard met integriteitsrisico’s. In lijn met het ENS-rapport acht ik het van belang dat er voldoende aandacht is voor de integriteitsrisico’s, omdat dit van cruciaal belang is voor het vertrouwen in de financiële sector. Ik ondersteun dan ook de versterkingen in het integriteitstoezicht die DNB tot stand heeft gebracht en de prioriteit die het krijgt in de onlangs door DNB gepubliceerde Visie op Toezicht 2014–2018.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de rol en doelstelling van DNB ten aanzien van het overnamebeleid van SNS REAAL.

DNB is prudentieel toezichthouder en richt zich op de soliditeit van financiële ondernemingen en het bijdragen aan de soliditeit van de financiële sector. In algemene zin geldt dat het de toezichthouder niet past om op de stoel van het bestuur van een onder toezicht staande instelling plaats te nemen en actief het overnamebeleid van deze instelling te stimuleren dan wel te ontmoedigen. Wel zal de toezichthouder altijd zorgvuldig moeten kijken naar de gevolgen van het overnamebeleid voor de soliditeit van de onderneming in kwestie en zal daarbij het belang van financiële stabiliteit moeten betrekken.

De leden van de SP-fractie vragen of het kabinet weet waarom SNS REAAL zich begin mei 2006 terugtrok als belangstellende voor de overname van onderdelen van Bouwfonds.

Dit is een besluit geweest van SNS REAAL. Voor zover bekend wilde ABN Amro Bouwfonds aanvankelijk als één geheel verkopen, en heeft ABN AMRO begin juli 2006 SNS REAAL alsnog benaderd om een bod uit te brengen op Bouwfonds Property Finance.

De leden van de PVV-fractie informeren of het correct is dat de directeur toezicht van DNB destijds de einduitkomst van de verklaring van geen bezwaar reeds meedeelde aan de Raad van Bestuur van SNS, nog voordat onderzoek hiernaar moest beginnen. Dit is onjuist. Bij het bespreken van de vvgb-aanvraag is aan SNS REAAL verzocht om bij de aanvraag aan te geven welke maatregelen zullen worden genomen met betrekking tot besturing en intern risicobeheer; voorts is SNS REAAL erop gewezen dat DNB mogelijk voorwaarden zou stellen. Hieruit valt reeds af te leiden dat op voorhand geen sprake was van een goedkeuring van de vvgb-aanvraag.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben vragen gesteld of DNB bij de vvgb-verlening voor de overname van Bouwfonds Property Finance teveel afging op de informatie die door SNS REAAL is verstrekt. De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over de wijze waarop een eigen beoordeling door DNB heeft plaatsgevonden en de mogelijkheden die DNB had om de vvgb te weigeren. De leden van de SP-fractie hebben gevraagd of SNS REAAL voldoende informatie heeft aangeleverd.

Het vvgb-stelsel was destijds – en is dat nog steeds – gebaseerd op het principe van «ja, tenzij» en kende een beperkt aantal weigeringsgronden die zien op (kort samengevat) solvabiliteit, gezond bankbeleid, bedrijfsvoering, gewenste ontwikkeling financiële sector en een doorzichtige zeggenschapsstructuur. Als er geen sprake is van een weigeringsgrond, moet de vvgb worden verleend. In het geval van Property Finance geldt dat naast het doornemen van door SNS aangeleverde documentatie, het verzoek is behandeld op basis van een beoordeling door DNB van de aanvraag, het voeren van verschillende gesprekken en het bestuderen van ontvangen documentatie. Daarbij heeft DNB verschillende aspecten in aanmerking genomen, die nader staan beschreven in het rapport van de ENS (p.30 – 31). Op basis van die analyse is DNB tot het oordeel gekomen dat er geen sprake was van een weigeringsgrond. Wel heeft DNB in die periode aan SNS REAAL aangegeven dat het hoge tempo van niet-autonome groei van SNS REAAL een punt van aandacht was.

De leden van de SP-fractie vragen of diversificatierisico’s zijn meegenomen in de beoordeling.

Ja, het bedrijfsmodel van een financieel conglomeraat was op dat moment breed geaccepteerd was en een belangrijke overweging daarbij was dat dit tot diversificatie van risico’s zou leiden. Mede naar aanleiding van de financiële crisis is duidelijk geworden dat er ook nadelen aan het bedrijfsmodel van een financieel conglomeraat zitten, die onder andere betrekking hebben op complexiteit, verwevenheid en besmetting. Het bedrijfsmodel van een financieel conglomeraat staat daarom veel minder in de belangstelling en DNB kijkt er thans ook zeer kritisch naar.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister van Financiën van mening is dat DNB SNS REAAL indertijd voldoende op concentratierisico’s heeft gewezen.

De impact van het betreffende concentratierisico heeft zich pas in alle omvang gematerialiseerd op het moment dat de financiële crisis was uitgebroken en de economische omstandigheden zich daarna in snel tempo verder verslechterden. Op dat moment is het risico geadresseerd doordat DNB van SNS REAAL afbouw van de portefeuille heeft verlangd.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de procedurele en inhoudelijke verbeteringen door DNB bij de beoordeling van een aanvraag van een verklaring van geen bezwaar. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister aan welke voorwaarden het verstrekken van een verklaring van geen bezwaar door DNB moet voldoen en of deze voorwaarden recent zijn aangescherpt. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Minister tegen de passages in het rapport van de ENS aankijkt over de handelwijze van DNB ten aanzien van de verleende verklaring van geen bezwaar voor Property Finance in 2006.

Sinds deze vvgb-verlening door DNB is nieuwe Europese wetgeving met betrekking tot de beoordeling van overnames in de financiële sector tot stand gekomen met een scherpe focus op prudentiële criteria. Deze criteria, die in 2011 in de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn opgenomen naar aanleiding van de zogenoemde Antonvenetarichtlijn, zien met name op de financiële soliditeit van de kandidaat-verwerver, de betrouwbaarheid van deze partij en de betrouwbaarheid en deskundigheid van haar beleidsbepalers. Een overname in de financiële sector wordt ingevolge deze regels door de toezichthouder dus zeer grondig beoordeeld vanuit prudentieel perspectief voordat een goedkeuring wordt verleend.

DNB hanteert hierbij een beoordelingskader waarin de wettelijke criteria nader zijn uitgewerkt. Daarbij zijn verschillende waarborgen opgenomen om de risico’s die verbonden zijn aan een vvgb-verlening zo goed mogelijk te beperken of te beheersen. Zo heeft DNB in het beoordelingskader praktijkervaringen verwerkt om handvatten aan de toezichthouders te bieden om een goede (risico)inschatting te kunnen maken en een vvgb-aanvraag vanuit verschillende perspectieven (zoals economisch, juridisch, integriteit) te beoordelen. Zo wordt een vvgb-aanvraag, meer dan in het verleden, ook beoordeeld vanuit een instellingsoverstijgend en macroprudentieel perspectief. Daarbij wordt ook anderszins beschikbare informatie, zoals de uitkomsten van eerdere en/of sectorbrede onderzoeken gebruikt. Tevens zijn er afspraken over welke beslissingen op welk niveau binnen DNB moeten worden genomen. Ook dit kan een bredere kijk bevorderen.

DNB maakt sinds de overname van ABN AMRO in 2007 in toenemende mate gebruik van het opleggen van voorschriften en beperkingen aan een vvgb om door DNB geconstateerde risico’s zoveel mogelijk te adresseren en te beperken. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat vervolgstappen na het verlenen van de vvgb afzonderlijk ter goedkeuring aan DNB moeten worden voorgelegd. Uit het rapport van de ENS blijkt overigens niet dat het verbinden van voorwaarden of beperkingen aan de vvgb voor de overname van Property Finance de problemen die zich later hebben voorgedaan hadden kunnen voorkomen.

De leden van de SP-fractie vragen naar de mogelijkheden die de evaluatiecommissie ziet voor de toezichthouder om tijdig voldoende informatie te verkrijgen voordat zij een vvgb verleent.

De verwervende financiële onderneming is verplicht om tijdig de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde (en in Europees verband geharmoniseerde) informatie aan te leveren. Bovendien is het ook voor de financiële onderneming van groot belang dat hij zelf voldoende actie onderneemt om die informatie tijdig en compleet aan te leveren. De behandeltermijn gaat pas in wanneer de gegevens volledig zijn aangeleverd. Dit biedt de toezichthouder voldoende zekerheid dat zij tijdig voldoende informatie verkrijgt. Onvolledige of onjuiste gegevens vormen bovendien een afwijzingsgrond. Wanneer DNB aanvullende informatie nodig heeft, zal zij zich bij de kandidaat-verwerver melden. Het staat DNB uiteraard vrij met andere informatie de beoordeling te versterken.

2. Toezicht DNB

2a. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben vragen gesteld over het toezicht in de periode 2010–2011 met betrekking tot de totstandkoming van de risicoanalyse in 2010, de formele maatregelen die in december 2010 zijn genomen en of DNB bij de uitvoering daarvan voldoende vinger aan de pols heeft gehouden. Verder hebben de leden van de VVD-fractie geïnformeerd naar de totstandkoming van het jaarlijkse risico-oordeel (Supervisory Review and Evaluation Process; SREP) over 2011 en de gevolgen van de constatering in december 2011 dat SNS REAAL niet in staat was om zelfstandig de problemen op te lossen.

Na het uitbreken van de financiële crisis zorgden verschillende ontwikkelingen ervoor dat de financiële positie van SNS REAAL steeds verder onder druk kwam te staan. DNB heeft in het kader van de SREP-analyse over 2010 geconstateerd dat SNS Bank als gevolg van de potentiële vastgoedverliezen niet zou voldoen aan de kapitaaleisen na een mogelijk stress-scenario. DNB heeft toen gebruik gemaakt van de haar ten dienste staande mogelijkheid om formele maatregelen op te leggen. DNB heeft SNS Bank opgedragen haar solvabiliteitspositie te versterken door haar kapitaalvermogen te verhogen of risicogewogen activa te verminderen, en haar (internationale) vastgoedportefeuille af te bouwen. SNS heeft begin 2011 aangetoond – met een stresstest gebaseerd op cijfers per eind 2010, dat op dat moment aan de minimumeisen werd voldaan. SNS Bank had ultimo 2010 haar vastgoedportefeuille al zodanig afgebouwd dat feitelijk begin 2011 al grotendeels aan de opgelegde maatregelen was voldaan. DNB heeft daarna de voortgang van de afbouw van de vastgoedportefeuille op maandelijkse basis gemonitord. In 2011 heeft DNB SNS Bank ook voor de Nederlandse non-core vastgoedportefeuille exit-plannen laten opstellen. De totale netto exposure van Property Finance, dat wil zeggen na aftrek van voorzieningen, is afgenomen van bijna EUR 14 miljard eind 2008 naar een kleine EUR 8 miljard eind 2012.

Op basis van de SREP 2011, in combinatie met het door SNS REAAL ingediende plan van aanpak van juni 2011 en het aanvullende plan van aanpak van september 2011, heeft DNB geconcludeerd dat SNS REAAL niet zoveel méér kon doen dan zij al deed om haar financiële positie te versterken. Dit betekende dat de inzet van het formele instrumentarium van DNB gericht op herstelmaatregelen door de instelling zelf (aanwijzing, curator), geen toegevoegde waarde zou hebben gehad.

DNB heeft eind 2011 geconcludeerd dat SNS REAAL niet meer in staat kon worden geacht om op eigen kracht haar financiële positie op peil te brengen. Dit heeft ertoe geleid dat DNB in december 2011 het initiatief heeft genomen tot een intensivering van de gesprekken tussen DNB en het Ministerie van Financiën, teneinde een oplossing te zoeken voor de ontstane situatie. DNB heeft in die periode verschillende mogelijkheden onderzocht om een structurele oplossing te vinden. Daarbij is ook altijd aandacht geweest voor het voorkomen van een noodsituatie bij deze systeemrelevante instelling. Met het oog op de kwetsbare situatie van de instelling en de lopende gesprekken tussen DNB en het Ministerie, heeft DNB voor verschillende toezichtdilemma’s gestaan. In haar beslissingen heeft DNB het belang van het voorkomen van een noodsituatie bij een systeemrelevante instelling doorslaggevend geacht. Na een brede inventarisatie van mogelijke oplossingsrichtingen in de gezamenlijke werkgroep, is vanuit DNB intensief overleg gevoerd met het Ministerie van Financiën en marktpartijen over meerdere (varianten van) oplossingen. DNB heeft vanuit haar rol als toezichthouder en medeverantwoordelijke voor de stabiliteit van het financiële stelsel, een initiërende rol in dit onderhandelingsproces op zich genomen.

Wat betreft het definitieve SREP-oordeel over 2011 dat de migratiedoelstelling toereikend was, geldt dat deze conclusie betrekking had op de Basel III migratiedoelstelling. In haar jaarlijkse SREP stelt DNB niet alleen minimum kapitaaleisen, maar wordt tevens een uitspraak gedaan over de door een bank zelf gedefinieerde interne kapitaaldoelstellingen. DNB heeft geconcludeerd dat deze interne doelstelling van SNS voor haar kernvermogen (Core Tier 1 kapitaal) op basis van de inzichten op dat moment slechts toereikend was voor het risicoprofiel van het kernbedrijf van SNS Bank, dus zonder de destijds door SNS Bank zelf als non-core gedefinieerde – en af te bouwen – commercieel vastgoedportefeuille.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe het toezicht van DNB meer rekening zal houden met de onderlinge vervlechting van een moedermaatschappij en een dochter.

DNB heeft in het kader van het opstellen van herstel- en resolutieplannen (recovery and resolution plans) aandacht voor onderlinge vervlechting (op juridisch, economisch en operationeel gebied), waarbij het doel is te bevorderen dat verschillende activiteiten binnen een groep van elkaar gescheiden kunnen worden. Daarnaast is het toezicht ten aanzien van intragroepsleningen aangescherpt en treedt DNB kritisch op ten aanzien van double leverage. Tevens kijkt DNB naar de risico’s die voortkomen uit verwevenheid tussen een moedermaatschappij en de dochter.

2b. Vastgoed

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de rol van DNB bij het wijzen op de risico’s in de vastgoedsector en of DNB indertijd voldoende kennis over risico’s in de vastgoedsector had. Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie in hoeverre DNB sindsdien haar kennis over de risico’s in de vastgoedsector heeft verbeterd. De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre DNB haar kennis over de vastgoedsector heeft verbeterd.

DNB heeft in de afgelopen jaren haar kennis over de vastgoedsector verbeterd. Er zijn analyses verschenen in de halfjaarlijkse rapportages over financiële stabiliteit.

Naar aanleiding hiervan, heeft DNB vanaf begin 2012 een groot traject ingezet om balansonderzoek bij Nederlandse banken uit te voeren om meer inzicht te krijgen in de omvang van de vastgoedrisico’s waaraan zij bloot staan. Dit onderzoek is uitgevoerd in twee fases. In de eerste fase zijn structurele verbeteringen tot stand gebracht in het proces van waardering en risicobeheer bij banken. Dit heeft onder meer geleid tot meer bewustwording van risico’s bij banken, verbetering van managementinformatie, versterking van beheersingsprocessen, herijking van interne modellen, verbeterde kwaliteit van taxaties en het aanhouden van hogere buffers. In de tweede fase van het onderzoek zijn de vastgoedportefeuilles van de banken gericht en tot in detail beoordeeld. Daarbij zijn tot op het niveau van individuele dossiers de gegevens en waarderingen van leningen en het vastgoed onderzocht. Deze analyse heeft tot aanzienlijk meer inzicht en kwaliteit van de vastgoedportefeuilles geleid en tot belangrijke verbeteringen in de balanswaardering en buffers die de banken aanhouden. Uw Kamer is bij brief geïnformeerd over de uitkomsten van het DNB onderzoek naar commercieel vastgoed (Kamerstuk 33 260, nr. 4).

De leden van de SP-fractie vragen of DNB in 2010 met SNS REAAL in gesprek is gegaan over de afwaarderingen.

Net als de voortgang van de afbouw van de vastgoedportefeuille, waren de potentiële en gerealiseerde verliezen (afwaardering) in de portefeuille continu onderwerp van gesprek tussen DNB en SNS Bank. Dit was ook het geval ten tijde van de jaarafsluiting over 2010. Daarbij moet opgemerkt worden dat de afwaarderingen gecontroleerd worden door de externe accountant en dat DNB in haar jaarlijkse SREP eveneens kijkt naar gerealiseerde en de nog te verwachten verliezen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of het mogelijk is een inschatting te maken in welke mate de problemen bij Property Finance het gevolg zijn van fraude en malversaties en welke het gevolg zijn van internationale ontwikkelingen op de vastgoedmarkt.

In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling van de vastgoedleningenportefeuille van Property Finance over de periode 2009 – 2012 gepresenteerd, uitgesplitst naar het Nederlandse en internationale deel van de leningenportefeuille. De afschrijvingen op het internationale deel van de leningenportefeuille zijn absoluut en relatief groter dan op het Nederlandse deel.

 

2009

2010

2011

2012

Kredietlimieten (NL)

€ 10,2 mld.

€ 9,5 mld.

€ 7,3 mld.

€ 6,3 mld.

Afschrijvingen (NL)

€ 22 mln.

€ 180 mln.

€ 159 mln.

€ 563 mln.

Afschrijvingen (NL; relatief)

0,2%

1,9%

2,2%

8,9%

Kredietlimieten (internationaal)

€ 4,4 mld.

€ 3,1 mld.

€ 2,4 mld.

€ 1,5 mld.

Afschrijvingen (internationaal)

€ 396 mln.

€ 610 mln.

€ 125 mln.

€ 378 mln.

Afschrijvingen (internationaal; relatief)

9,0%

19,7%

5,2%

25,2%

Kredietlimieten (totaal)

€ 14,6 mld.

€ 12,5 mld.

€ 9,6 mld.

€ 7,9 mld.

Afschrijvingen (totaal)

€ 418 mln.

€ 780 mln.

€ 284 mln.

€ 941 mln.

Afschrijvingen (totaal; relatief)

2,9%

6,2%

3,0%

11,9%

De tabel is gebaseerd op jaarverslagen van SNS REAAL en door SNS REAAL gegeven presentaties aan analisten.

Ik kan niet ingaan op de gevolgen van eventuele fraude of malversaties voor de problemen bij Property Finance. De FIOD heeft in januari 2013 bevestigd dat zij «in het kader van een onderzoek naar voormalige cliënten vragen heeft gesteld aan Property Finance». Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik echter geen mededelingen doen.

De leden van de SP-fractie vragen waarom DNB toch haar voorkeur heeft uitgesproken voor Ernst & Young, terwijl de waarderingssystematiek niet voldeed aan de eisen van de Europese Commissie. De leden van de VVD-fractie vragen waarom niet eerder in het proces een taxatie werd uitgevoerd van het vastgoed conform de Europese methodiek. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen waarom lang is gewacht met de onafhankelijke waardering terwijl in april 2012 reeds alles in gereedheid was om in te grijpen en waarom het tempo van het proces niet eerder is opgevoerd.

DNB heeft als onderdeel van haar geïntensiveerd toezicht bij SNS REAAL aangedrongen op het opstellen van exitplannen ten aanzien van vastgoedprojecten van Property Finance die door een derde moesten worden gevalideerd. SNS REAAL heeft in 2012 Ernst & Young hiervoor ingeschakeld, een partij die al eerder werk voor Property Finance verrichtte. Het doel van de exitplannen was het verkrijgen van inzicht in de wijze, timing en met de afbouw gepaard gaande verliezen. Deze informatie gebruikte DNB voor haar periodieke inschatting van de toereikendheid van de kapitalisatie van SNS Bank. De waarderingsmethode van Ernst & Young – waarover DNB zich uitgebreid had laten voorlichten – voldeed aan deze doelstelling. Ernst & Young heeft in de zomer van 2012 de vastgoedportefeuille onderzocht.

Toen na een uitgebreide analyse door de werkgroep van DNB en het Ministerie van Financiën duidelijk werd dat de Staat zeer waarschijnlijk een rol zou moeten spelen bij het duurzaam stabiliseren van SNS, en dat in alle oplossingsvarianten de vastgoedportefeuille geïsoleerd moest worden, heeft de Staat in overleg met DNB besloten dat de vastgoedportefeuille van Property Finance gewaardeerd diende te worden volgens de eisen van de Europese Commissie. Op dat moment werd de waardering op basis van de overdrachtswaarde die de onderliggende economische waarde op lange termijn van de activa weerspiegelde (de Real Economic Value) relevant, en deze waarderingseisen worden ook door de Europese Commissie voorgeschreven in het kader van staatsteunregels. Toen bleek dat het onderzoek van Ernst & Young (dat voor een ander doel was opgesteld) niet voldeed aan de door de Europese Commissie gestelde eisen van onafhankelijkheid en type waardering, heeft het Ministerie van Financiën in september 2012 een eigen inhuurtraject gestart. In oktober heeft het Ministerie vastgoedexpert Cushman & Wakefield ingehuurd. Cushman & Wakefield heeft medio december 2012 haar waardering van de vastgoedleningenportefeuille opgeleverd conform Europese systematiek.

2c. Integriteit

De leden van de SP-fractie en van de ChristenUnie-fractie vragen naar aanleiding van de bevindingen van de ENS over integriteitkwesties ten aanzien van de overname van Property Finance naar mogelijkheden om de alertheid van DNB op integriteitkwesties te verhogen en de communicatie van de FIOD en DNB te versterken.

Samenwerking en uitwisseling van informatie op het gebied van integriteit vindt vooral plaats binnen het (permanente) samenwerkingsverband «Financieel Expertise Centrum» (FEC), dat speciaal is opgezet voor de versterking van de integriteit van de financiële sector. Om de informatie-uitwisseling effectiever te maken, is de wettelijke basis voor uitwisseling van die informatie met de meest recente wijziging van de Wft (in werking sinds 1 januari 2014) verder versterkt. Uit de praktijk blijkt dat dit inderdaad zijn vruchten afwerpt omdat de stroom aan informatie tussen de partijen betrokken bij het FEC (DNB, de AFM, de Belastingdienst, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, de Nationale Politie, de Financiële Inlichtingen Eenheid (of «Financial Intelligence Unit») en het Openbaar Ministerie) verder is gegroeid. Voor het verder verhogen van de alertheid van DNB op integriteitskwesties, verwelkom ik de verbeteringen die DNB heeft aangekondigd in haar Visie DNB Toezicht 2014–2018 (meer alertheid op detecteren integriteitsschendingen, verbetering van de risico-analyse en informatie-uitwisseling binnen DNB, gesignaleerde integriteitschendingen in samenwerking met FEC partners) en verwacht ik dat DNB ervoor zorgt dat deze verbeteringen ook daadwerkelijk gestalte krijgen in de praktijk. De aankondiging, in de Visie DNB Toezicht 2014–2018 dat indien nodig meer capaciteit zal worden vrijgemaakt voor integriteitstoezicht, door de bestaande toezichtcapaciteit flexibel in te zetten, zie ik voorts als een positieve ontwikkeling en een mogelijkheid om daadkrachtig op te treden tegen integriteitschendingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke verbeteringen DNB heeft doorgevoerd om meer aandacht te besteden aan het risico- en integriteitsmanagement bij instellingen.

DNB heeft onder meer naar aanleiding van eerdere externe onderzoeken (o.a. Scheltema en Commissie De Wit I en II) in de nasleep van de kredietcrisis verschillende veranderingen doorgevoerd in haar toezicht, ook op het gebied van risico- en integriteitmanagement. Risicobeheer is daarbij een belangrijk onderdeel in de toezichtmethodologie van DNB. Er zijn aparte expertiseafdelingen opgericht voor integriteitstoezicht en toetsingen van bestuurders en commissarissen waar de aanwezige kennis gebundeld is. Tevens is een integriteitspool ingericht waarin integriteitscapaciteit van de divisie Toezicht expertisecentra is samengebracht om flexibel capaciteit te kunnen inzetten op de belangrijkste integriteitsrisico’s. Ook vinden sinds 2010 meer instelling- en sectoroverstijgende themaonderzoeken plaats op het terrein van integriteit en naar de effectiviteit van het financieel en operationeel risicobeheer en de interne auditfunctie van instellingen. Tot slot is relevant dat DNB in haar Visie op toezicht 2014–2018 integriteitstoezicht als speerpunt heeft opgenomen. Daarin zijn ook de ervaringen met SNS REAAL en de aanbevelingen van de ENS verwerkt.

De leden van de VVD-fractie hebben geïnformeerd waarom DNB pas in januari 2013 een onderzoek naar beheerste en integere bedrijfsvoering bij Property Finance heeft opgestart.

In 2010 heeft DNB de eerste signalen ontvangen van mogelijke integriteitrisico’s bij Property Finance. DNB heeft dergelijke signalen serieus genomen en heeft daarom aangedrongen op intern onderzoek door SNS en er ook op toegezien dat dit onderzoek inderdaad ook daadwerkelijk is uitgevoerd. Daarnaast heeft DNB eind 2010 een plan van aanpak voor betere beheersing van integriteitsrisico’s geëist. Deze onderzoeken leverden op dat moment onvoldoende concrete aanwijzingen op waaruit zou volgen dat daadwerkelijk sprake was van integriteitschendingen. In 2011 heeft SNS zelf onderzoek opgestart naar aanleiding van nadere signalen en is in de tweede helft van 2011 op verzoek van DNB ook een vervolgonderzoek ten aanzien van Proprerty Finance uitgevoerd. DNB heeft in die periode en na een aangifte van een ex-medewerker in juni 2012, nauw contact onderhouden met de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD). Zowel FIOD als DNB hebben binnen hun eigen bevoegdheden nader onderzoek verricht. Opgemerkt zij dat DNB geen opsporingsbevoegdheden heeft. DNB heeft zich in haar toezicht gericht op de integere en beheerste bedrijfsvoering van SNS.

Op aandringen van DNB is in 2012 de contractuele relatie met een van de personen naar wie onderzoek terzake van integriteitschendingen gaande was, beëindigd.

De leden van de fractie van de PvdA hebben geïnformeerd naar de verhouding tussen de door KPMG uitgevoerde «second opinion» en de beoordeling door de FIOD. Voorts vragen de leden van de fractie van de PvdA of de kredietrelaties van Property Finance zijn afgebouwd naar aanleiding van de door KPMG uitgevoerde «second opinion».

Zoals in het ENS-rapport staat aangegeven, heeft Property Finance in 2009 verschillende veranderingen doorgevoerd om de risicocultuur te verbeteren. DNB heeft KPMG daarbij verzocht om een «second opinion» uit te voeren of daadwerkelijk sprake was van een cultuuromslag binnen Property Finance en het risicomanagement een onafhankelijke positie binnen de organisatie had gekregen in het kader van de gewenste omvorming van een verkoop- naar een beheersorganisatie. Dit onderzoek had derhalve geen betrekking op de integriteit van medewerkers van Property Finance.

De beoordeling van de FIOD heeft betrekking op vragen die zijn gesteld aan Property Finance, in het kader van onderzoek naar voormalige cliënten. De FIOD heeft dit in januari 2013 in de media bevestigd. Over dit lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik geen mededelingen doen. De rol van DNB heeft betrekking op de beheerste en integere bedrijfsvoering van SNS REAAL. DNB heeft geen opsporingsbevoegdheden, maar onderhoudt wel nauw contact met de FIOD.

Tot slot geldt dat SNS REAAL in mei 2013 heeft aangegeven dat na een eigen intern integriteitsonderzoek 17 medewerkers op non-actief zijn gezet.

2d. Governance

De ENS concludeert dat mogelijk sprake is geweest van toezichtdilemma’s als gevolg van de verschillende rollen van DNB (toezichthouder op een individuele instelling vs. hoeder van de financiële stabiliteit). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe DNB bij SNS REAAL dan precies de afweging heeft gemaakt tussen microprudentieel toezicht en financiële stabiliteit.

Zoals DNB in haar reactie op het rapport van de ENS heeft aangegeven, wijst de ENS terecht op het belang van een goede afstemming tussen macro- en microprudentieel toezicht. Daarbij kunnen zich inderdaad toezichtdilemma’s voordoen, die integrale besluitvorming door de gehele directie van DNB vereisen. DNB is zich terdege bewust van het belang hiervan en heeft dit ook verankerd in haar beleid en organisatie. Wanneer zaken van materiële invloed zijn op de stabiliteit van de financiële sector, dienen deze ter besluitvorming aan de gehele directie van DNB te worden voorgelegd. Dat is in het geval van SNS REAAL ook gebeurd. De voltallige directie heeft met grote regelmaat en tot op de vooravond van de nationalisatie over de instelling vergaderd en is ook in gezamenlijkheid tot de slotconclusie gekomen dat nationalisatie onvermijdelijk was. Daarbij is de interactie tussen macro-economische aspecten, financiële stabiliteit en de ten aanzien van SNS REAAL te treffen toezichtmaatregelen uitdrukkelijk aan de orde geweest. Ook op de niveaus onder de directie was deze koppeling verankerd. Zo heeft de divisie Financiële Stabiliteit analyses uitgevoerd naar de systeemrelevantie van SNS REAAL en is met intensieve betrokkenheid van die divisie gekeken naar de implicaties van de verschillende afwikkelopties voor SNS REAAL en zijn de gevolgen voor andere financiële instellingen en voor de reële economie beoordeeld. Daarnaast zijn de risico’s voor de financiële stabiliteit van een mogelijke onteigening van verschillende vermogensverschaffers van de instelling onderzocht.

De leden van de fractie van de SP vragen op welke wijze het kabinet erop toeziet dat er voldoende waarborgen zijn voor interactie tussen macro-economische analyses, financiële stabiliteit en macroprudentieel toezicht.

Een van de belangrijkste lessen uit de financiële crisis in 2008 en 2009 is dat het macroprudentieel toezicht moet worden versterkt. DNB heeft hiertoe verschillende stappen gezet (zie ook de bijlage bij de reactie van DNB op het rapport van de ENS). DNB heeft zowel organisatorische aanpassingen doorgevoerd, als haar toezichtaanpak aangescherpt om het macroprudentieel beleid in het toezicht goed te verankeren.

Daarnaast heb ik het Financieel Stabiliteitscomité opgericht dat zich richt op de stabiliteit van het financiële stelsel en de daarvoor relevante macro-economische ontwikkelingen. Dit comité – onder voorzitterschap van de president van DNB – waarin DNB, AFM en het Ministerie van Financiën deelnemen borgt dat de nationale en internationale macro-economische ontwikkelingen en hun consequenties voor de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel op de agenda blijven staan bij zowel de toezichthouders als het Ministerie van Financiën. Het comité rapporteert jaarlijks aan de Minister van Financiën over de risico’s voor de financiële stabiliteit voortvloeiend uit macro-economische ontwikkelingen. Overigens maakt op Europees niveau de European Systemic Risk Board ook macro-economische analyses en kan zij waarschuwingen en aanbevelingen doen. Op aanbeveling van de Commissie De Wit brengen het CPB en DNB minimaal één keer per jaar een rapportage aan uw Kamer uit over de internationale en nationale macro-economische ontwikkelingen in samenhang met de ontwikkelingen in de financiële sector.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de Minister het eens is met de evaluatiecommissie dat de president van DNB eindverantwoordelijk moet zijn en extern aanspreekpunt voor het macro- en microprudentieel toezicht en of dit consequenties voor de governance van DNB heeft.

De governance van DNB is in 2012 gewijzigd en versterkt. Onderdeel van die versterking was de introductie van de figuur van de voorzitter toezicht. Op deze manier is een duidelijk primair aanspreekpunt gecreëerd voor onderwerpen die betrekking hebben op toezichttaken en kan de onafhankelijkheid van de president beter worden geborgd doordat hij niet primair wordt aangesproken op aangelegenheden die de prudentiële toezichtstaak van DNB betreffen. Hierdoor wordt het risico op reputatieschade voor de president als onafhankelijke monetaire autoriteit voor operationele risico’s die liggen in de toezichtsfeer zoveel mogelijk beperkt (zie Kamerstuk 32 782, nr. 3). Deze taakverdeling laat echter onverlet dat de directie van DNB gezamenlijk eindverantwoordelijk blijft voor het toezicht op de financiële sector. Er zijn interne afspraken gemaakt over de wijze waarop besluitvorming tot stand komt. Daarbij geldt dat ten aanzien van zaken die van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële sector op directieniveau, onder voorzitterschap van de president van DNB, moet worden besloten. De statuten van DNB bevatten hiertoe een uitgebreide regeling. Ik ben van mening dat deze governancestructuur niet belemmerend heeft gewerkt in de casus SNS REAAL. Dit laat onverlet – zoals ik u ook bij brief van 23 januari jl. (Kamerstuk 33 532, nr. 32) heb gemeld – dat naar aanleiding van de invoering van de Europese bankenunie opnieuw naar de governance van DNB wordt gekeken. De overwegingen die bij de inrichting van de governance van DNB zijn gemaakt, zullen daarbij worden betrokken alsmede de afstemming tussen macro- en microprudentieel toezicht.

De leden van de VVD-fractie vragen waaruit blijkt dat de nieuwe governancestructuur van DNB niet belemmerend heeft gewerkt in de casus SNS REAAL. Zij vragen ook hoe de oude governancestructuur in een eerder stadium wel belemmerend zou hebben gewerkt. De leden van de SP-fractie vragen toelichting waarom het kabinet van mening is dat de nieuwe governance structuur niet belemmerend gewerkt heeft in de casus SNS.

Aan de wijziging van de governance van DNB in 2012 lagen duidelijke overwegingen ten grondslag ten aanzien van onder meer de versterking van de interne checks and balances, zorgvuldige besluitvorming en een duidelijke taakverdeling (zie onder meer Kamerstuk 32 782, nr. 3).

In de kabinetsreactie heb ik aangegeven dat ik van mening ben dat de nieuwe governancestructuur niet belemmerend heeft gewerkt in de casus SNS REAAL.

Het rapport van de Commissie bevat verder geen analyse die aanleiding geeft om te veronderstellen dat de oude governancestructuur in deze casus tot een ander besluit zou hebben geleid. Bovendien heb ik de samenwerking en afstemming in deze casus met DNB op alle niveaus als constructief en goed ervaren.

DNB heeft in haar brief ook toegelicht dat overleg en besluitvorming met grote regelmaat in de voltallige directie heeft plaatsgevonden. Daarbij zijn zowel alle aspecten ten aanzien van het microprudentieel toezicht als de overwegingen ten aanzien van financiële stabiliteit uitvoerig aan de orde gekomen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom de Minister van Financiën meer aanpassingen wil doen naar aanleiding van de evaluatie van SNS in de rol van de Raad van Commissarissen en betrekken daarbij de vraag of de door de ENS aanbevolen wijziging afwijkt van gebruikelijke corporate governance en of andere oplossingen mogelijk zijn. De leden van de PvdA-fractie vragen de Tweede Kamer te informeren over de toekomstige verbeteringen van de interne governance van DNB in wetgeving en anderszins ten aanzien van de afstemming tussen microprudentieel en macroprudentieel toezicht alsook om de Raad van Commissarissen toegang te geven tot vertrouwelijke informatie. De leden van de PvdA-fractie vragen of de versterking van de positie van de Raad van Commissarissen van DNB er niet toe zal leiden dat de besluitvorming te zeer wordt gecompliceerd.

De ENS beveelt aan om de Raad van Commissarissen van DNB toegang te geven tot lopende individuele toezichtdossiers voor zover het gaat om zaken waarbij de stabiliteit van het financiële systeem in het geding is. Door middel van de Wet versterking governance van DNB en de AFM is de taak van de Raad van Commissarissen van DNB (en die van de Raad van Toezicht van de AFM) verbreed. Bij deze verbreding is aangesloten bij de ontwikkelingen op governancegebied. De wettelijke taakomschrijving van de Raad van Commissarissen/Raad van Toezicht is daartoe in lijn gebracht met de taakomschrijving van een Raad van Commissarissen op grond van het Burgerlijk Wetboek en de Corporate Governance Code. Een belangrijk aspect van voornoemde taakverbreding is, naast het toezicht op bedrijfs- en beheersmatige aspecten, het toezicht op (de waarborgen voor de) beleidsmatige aspecten, te weten de uitvoering van het toezicht in algemene zin en de borging van de kwaliteit en effectiviteit van dat beleid. De Raad van Commissarissen laat zich dus in beginsel niet in met individuele gevallen. Er wordt niet beoogd af te wijken van de gebruikelijke corporate governance structuren.

Het voorgaande laat onverlet dat de Raad van Commissarissen toezichtvertrouwelijke informatie, inclusief informatie met betrekking tot individuele gevallen, bij de directie kan opvragen en kan betrekken bij zijn algemeen toezicht. Zoals ook uit de reactie van DNB op het rapport van de ENS (bijlage bij Kamerstuk 33 532, nr. 34) valt op te maken is de Raad van Commissarissen van DNB – in lijn met zijn wettelijke taak – structureel en met regelmaat op de hoogte gehouden over de ontwikkelingen rondom SNS REAAL (al dan niet via haar Toezichtcommissie). Voorts wordt zoals toegelicht in de kabinetsreactie de governance van DNB bezien in het licht van de ontwikkelingen rondom de bankenunie. Ik zal daarbij met DNB bespreken of, en zo ja, welke aanpassingen wenselijk zijn gelet op de aanbeveling van de ENS.

De leden van de VVD-fractie vragen naar een preciezere datum wanneer met de Tweede Kamer zal worden gesproken over de governance van DNB in relatie tot het SSM en het SRM.

Op 4 november van dit jaar zal naar verwachting het Europese toezicht op banken van start gaan. Er is een wetsvoorstel in voorbereiding die de Wft in lijn brengt met de nieuwe bevoegdheidsverdeling (deze bevoegdheidsverdeling vloeit voort uit de rechtstreeks in Nederland werkende verordening inzake het Europese bankentoezicht). De verwachting is dat dit wetsvoorstel nog voor de zomer bij uw Kamer kan worden ingediend. Op langere termijn zullen mogelijk verdere aanpassingen nodig zijn in het wettelijk kader om invulling te geven aan de vormgeving en uitvoering van het Europees toezicht.

3. Staatssteun aan SNS en «schoon schip»

De leden van de VVD-, PvdA-, en ChristenUnie-fractie hebben vragen gesteld over het «schoon schip maken». Zo vragen de leden van de VVD-fractie naar de precieze betekenis van «schoon schip maken» bij SNS REAAL. De leden van de VVD-fractie willen weten wat de aanpak precies behelsde, en waarom dit voldoende werd geacht. De laatstgenoemde leden en de leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er meer gedaan had kunnen worden, waar dat uit had bestaan, en wat hiervan de kosten waren geweest voor de belastingbetaler. Specifiek wordt er gevraagd naar de rol van Financiën en de verantwoordelijkheid van de Minister. De leden van de PvdA-fractie vragen of de risico’s op de balans van SNS door DNB en/of de onderneming zelf tegen het licht zijn gehouden. Deze leden willen ook weten hoe de portefeuille zich heeft ontwikkeld na de staatsteunverlening. De leden van de fractie van de SP vragen naar de onderbouwing waarom geen «schoon schip» is gemaakt door de vastgoedportefeuille van de balans te halen voor de verstrekking van staatssteun en welke lessen hieruit worden getrokken.

De staatssteun die in 2008 is verleend, is verstrekt nadat DNB had vastgesteld dat SNS REAAL een in de kern gezonde instelling was. De aanleiding voor het verschaffen van de kapitaalsteun in 2008 was gelegen in de problemen die de verzekeraar ondervond op dat moment. De grote daling van de koersen op aandelenmarkt leidde er destijds toe dat de solvabiliteit van de verzekeraar onder druk kwam te staan. Bij verstrekking van de steun in 2008 was niet duidelijk dat de problemen rondom de vastgoedportefeuille van SNS REAAL zulke grote vormen zouden aannemen dat de onderneming die niet meer zelfstandig zou kunnen oplossen, waardoor nationalisatie noodzakelijk zou blijken te zijn. Op het moment dat in 2008 aan SNS REAAL staatssteun werd verleend, zijn afspraken gemaakt met SNS REAAL.

Het Ministerie van Financiën heeft bij verstrekking van de staatssteun in 2008 met de onderneming een overeenkomst gesloten, waarin onder meer afspraken zijn gemaakt over het benoemen van twee door de Staat aanbevolen commissarissen, over het opstellen van een nieuw en duurzaam beloningsbeleid, en couponbetalingen die gericht waren op een spoedige aflossing. De afspraken met SNS REAAL waren in lijn met de gemaakte afspraken met Aegon en ING, die in 2008 hetzelfde type steun ontvingen.

Daarnaast is er een levensvatbaarheidsplan opgesteld door SNS Reaal in opdracht van de Europese Commissie dat op 22 juni 2009 is ingediend. De in dit levensvatbaarheidplan gemaakte afspraken zagen vooral op het terugbetalen van de staatssteun en de consequenties die daaraan zouden worden verbonden door de Europese Commissie, mocht SNS Reaal er niet in slagen om de steun terug te betalen. De verliezen op vastgoedleningen manifesteerden zich in de jaren daarna en namen snel toe in omvang.

In de brief van DNB die aan uw Kamer is gestuurd bij de nationalisatie worden toezichtinspanningen beschreven die DNB heeft verricht sinds eind 2008. Zo hanteerde DNB sinds 2009 als uitgangspunt dat geen kernkapitaal de bank uit mocht, zolang de risico’s in de commerciële vastgoedportefeuilles niet aanzienlijk zouden verminderden. In de eerste helft van 2010 heeft DNB aan SNS Bank verzocht om voor de internationale vastgoedportefeuille exitplannen op te stellen waaruit bleek hoe, wanneer en tegen welk verlies deze portefeuille kon worden afgebouwd. Vervolgens heeft DNB medio 2011 SNS Bank verzocht exitplannen op te stellen voor de afbouw van de gehele «non-core» vastgoedportefeuille. De totale netto exposure (na aftrek van voorzieningen) van SNS Property Finance op haar vastgoedportefeuille is dientengevolge afgenomen van bijna 14 miljard eind 2008 tot ongeveer EUR 8 miljard eind 2012.

Overigens wil ik opmerken dat het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf is om haar continuïteit te waarborgen. DNB heeft in de betreffende periode veel tijd en energie geïnvesteerd om de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen te doordringen van de noodzaak tot het verbeteren van de financiële positie. Toen aannemelijk werd dat de problemen van SNS REAAL niet op volledig private wijze opgelost konden worden hebben het Ministerie van Financiën en DNB een gezamenlijke werkgroep ingesteld om de mogelijke scenario’s en opties ten aanzien van SNS REAAL te analyseren en is er een noodvangnet gespannen voor het geval problemen zouden escaleren en acuut ingrijpen noodzakelijk zou worden. Elders in deze brief ga ik daar nader op in.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe het kan dat de staatssteun min of meer wordt opgelegd aan een bank, terwijl de leiding van deze bank de noodzaak hier niet van in zag en dat de Raad van Bestuur daarna niet is verbeterd.

De aanloop naar en uiteindelijke beslissing om aan SNS REAAL staatssteun te verlenen is onderzocht door de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel. Dit rapport komt tot de conclusie dat de kapitaalverstrekking aan SNS REAAL noodzakelijk was. Zoals blijkt uit het rapport van de ENS en uit het rapport van deze enquêtecommissie hebben DNB en SNS REAAL met name overlegd over solvabiliteitsaspecten inzake de verzekeraar. Het bestuur van SNS REAAL heeft vervolgens steun aangevraagd. SNS REAAL heeft deze steun van het Ministerie van Financiën na raadpleging van DNB ontvangen. De steun is verleend onder voorwaarden ten aanzien van onder andere beloningen, aflossing van de staatssteun en de benoeming van overheidscommissarissen. Hiervoor verwijs ik u naar de vragen die zijn gesteld inzake het schoon schip maken.

De leden van de VVD-fractie vragen naar aanleiding van de kritische kanttekening die de ENS plaatst bij de figuur van overheidscommissaris naar de mate waarin de persoon (qua houding en gedrag) niet veel meer bepalend is dan de formele rol en of dit niet ook het geval is ten opzichte van een eventuele overheidstrustee.

Inderdaad zijn ook iemands persoonlijke kwaliteiten van belang voor een goede invulling van een rol als commissaris. Bij de figuur van «overheidscommissaris» heb ik vanuit het perspectief van het mandaat een kanttekening geplaatst, niet bij de persoonlijke kwaliteiten van de op aanbeveling van de Staat benoemde commissarissen. Overigens onderzoek ik naar aanleiding van de aanbeveling van de ENS ten aanzien van een eventuele overheidstrustee of NLFI mogelijk deze rol kan vervullen. Zie hiervoor de antwoorden op vragen over dit onderwerp.

De leden van de SP-fractie vragen voorts naar het verbeteren van de bankkennis bij de Raad van Commissarissen van SNS REAAL.

De Raad van Commissarissen van SNS REAAL heeft eind 2010 hiertoe stappen ondernomen door toetreding van voormalig ABN AMRO bankier Piero Overmars tot de Raad van Commissarissen van SNS REAAL.

4. Werkgroep Financiën en DNB

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de werkzaamheden van DNB en het Ministerie van Financiën ten aanzien van SNS REAAL in de periode tussen februari en december 2011 en naar de «pas op de plaats» die de ENS in haar rapport noemt.

Begin 2011 vreesde DNB de marktreactie op de presentatie van de jaarcijfers van SNS REAAL en de mogelijk daaropvolgende bredere vertrouwenscrisis. Om die reden heeft DNB het Ministerie van Financiën geïnformeerd en is gezamenlijk gewerkt aan verschillende oplossingsalternatieven voor het geval de marktreactie zeer negatief zou zijn. De marktreactie op de presentatie van de jaarcijfers viel uiteindelijk mee, waardoor de onmiddellijke dreiging van een vertrouwenscrisis was geweken. DNB heeft haar toezichtwerkzaamheden daarna voortgezet en SNS REAAL onder andere verzocht haar te informeren over transacties binnen SNS REAAL, een plan van aanpak op te stellen (bij brief van 29 april 2011) en een living will op te stellen (bij brief van 23 augustus 2011 en zie ook de brief van DNB aan het Ministerie van Financiën van 24 januari 2013). In december 2011, toen aannemelijk werd dat de problemen mogelijk niet op volledig private wijze opgelost konden worden, hebben DNB en het Ministerie van Financiën de gezamenlijke werkgroep ingesteld. Deze ontwikkeling past in het verloop van de interventieladder, waarbij de instelling eerst zelf op zoek gaat naar oplossingen, eventueel aangespoord door DNB, voordat het Ministerie van Financiën wordt betrokken.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar het verschil van inzicht tussen ambtelijk Financiën en adviseur Morgan Stanley over de noodzaak dat de Staat op korte termijn zou moeten ingrijpen.

Morgan Stanley heeft in april 2012 de initiële conclusie van haar zogeheten outside-in-analyse op basis van eerste informatie gepresenteerd. Morgan Stanley kwam tot de conclusie dat SNS REAAL op korte tot middellange termijn (2013–2015) problemen zou ondervinden, waarvoor de status quo geen oplossing zou bieden en er stappen zouden moeten worden gezet. Naar aanleiding van deze conclusie heeft Morgan Stanley een eerste inventarisatie van oplossingsscenario’s gemaakt, waaronder scenario’s met (indirecte) betrokkenheid van de Staat via bijvoorbeeld ABN AMRO of ASR. Ambtelijk Financiën heeft in lijn met het in de volgende vraag beschreven afwegingskader aangedrongen op uitbreiding van het aantal oplossingscenario’s met betrokkenheid van de private sector en op verdere uitwerking van reeds aangedragen oplossingsscenario’s. Enkel na deze uitbreiding en uitwerking van oplossingsscenario’s en een vergelijking met een faillissements- of nationalisatiescenario zouden conclusies kunnen worden getrokken. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de zogeheten liniaal, waarin verschillende oplossingsscenario’s zijn beschreven aan de hand van toetsingscriteria en deze zijn doorgerekend.

De leden van de fractie van de VVD hebben enkele vragen gesteld naar aanleiding van de optekening dat twee toezichtdirecteuren van DNB het vermoeden hadden dat het Ministerie van Financiën zo beperkt en zo laat mogelijk zou willen ingrijpen.

De positie van het Ministerie van Financiën is toegelicht in de brief van 31 juli 2012 van de Minister van Financiën aan DNB. Uitgangspunt was dat het in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de instelling zelf is om een oplossing voor haar problemen te vinden. Indien nodig zou de private sector zo veel als mogelijk moeten worden betrokken bij een oplossing. Betrokkenheid van de Staat bij een oplossing zou enkel aan de orde kunnen zijn als een volledig private oplossing niet mogelijk zou blijken en faillissement tot onacceptabele, negatieve gevolgen zou leiden; de financiële consequenties van een eventuele oplossing dienden voor de Staat in dat geval zo beperkt mogelijk te zijn. Dit is verwoord in de volgende zes uitgangspunten die ook bekend zijn als het afwegingskader:

  • de ingreep moet de financiële stabiliteit waarborgen;

  • de private sector moet zo veel als mogelijk worden betrokken bij de ingreep;

  • de huidige financiers moeten zo veel als mogelijk de bestaande verliezen lijden;

  • de ingreep moet een structurele oplossing zijn;

  • de ingreep moet proportioneel zijn;

  • de financiële consequenties voor de Staat van de ingreep moeten zo beperkt als mogelijk zijn, met daarbij een adequate verhouding tussen de risico’s en potentiële opbrengsten voor de Staat en private sector.

De verschillende door de werkgroep onderzochte oplossingsalternatieven zijn vervolgens getoetst aan deze uitgangspunten.

De leden van de fractie van de PVV informeren naar de onderhandelingen met potentiële private overnamepartijen en de noodzaak om op 1 februari 2013 tot nationalisatie over te gaan.

Uitgangspunt voor mij voor elke oplossing voor de problemen van SNS REAAL was dat de financiële consequenties voor de Staat, en daarmee de belastingbetaler, zo beperkt mogelijk zouden zijn en de lasten zo veel als mogelijk bij de private sector zouden worden gelegd. In de eerste plaats was het aan SNS REAAL zelf om haar problemen op te lossen. In december 2011 werd echter aannemelijk dat de problemen van SNS REAAL mogelijk niet op volledig private wijze opgelost konden worden. Dit was het moment dat DNB en het Ministerie van Financiën een gezamenlijke werkgroep hebben geformeerd om verschillende scenario’s te analyseren. Volledig private opties, zoals een aandelenemissie of de verkoop van onderdelen, bleken met name vanwege de aanwezige double leverage en de beleggingsverzekeringenproblematiek niet haalbaar om de problemen op te lossen. Het faillissement van SNS REAAL zou echter tot onaanvaardbaar grote en onwenselijke gevolgen voor de financiële stabiliteit hebben geleid. Om die reden is gezocht naar publiek-private oplossingsalternatieven. Een eerste alternatief betrof een door de Staat en de drie grootbanken gezamenlijk uitgevoerde stabilisatie, waarbij Property Finance zou worden afgesplitst van SNS REAAL. Dit alternatief bleek echter niet werkbaar vanwege de toename van het kapitaaltekort als gevolg van de inschatting door Cushman & Wakefield van de verwachte verliezen en met name het gebrek aan zekerheid dat de Europese Commissie deelname aan dit alternatief van de grootbanken met staatssteun zou goedkeuren. Een tweede publiek-privaat alternatief betrof een door de Staat en een private equity fonds gezamenlijk uitgevoerde stabilisatie, waaraan de drie grootbanken ook zouden bijdragen. Kort gezegd, hield dit alternatief in dat het private equity fonds voor een meerderheidsbelang bereid was kapitaal in SNS REAAL te injecteren als de Staat verzekeraar ASR zou inbrengen en een garantie op bepaalde verliezen in de vastgoedleningenportefeuille zou geven. Gedurende verschillende maanden en tot het einde toe heb ik intensief met dit private equity fonds onderhandeld en heeft het fonds haar niet-bindende voorstel verschillende malen aangepast, maar kon het fonds niet genoeg kapitaal bieden. Gezien de rol van de grootbanken bij deze variant waren de beperkingen die betrekking hadden op het alternatief met de grootbanken ook hierop van toepassing. Eind januari 2013, in aanloop naar de publicatie van de jaarcijfers van SNS REAAL op 14 februari 2013, die zonder oplossing niet op continuïteitsbasis zouden kunnen worden vastgesteld, werd de situatie van SNS REAAL vanwege de financiële problemen, de gestage uitstroom van spaargeld en de toenemende publieke onrust te precair. Uiteindelijk heb ik op 31 januari moeten oordelen dat eigenlijk geen sprake was van een publiek-private oplossing met het private equity fonds en de praktische haalbaarheid bovendien te onzeker was. Toen SNS REAAL op 31 januari niet aan de door DNB opgelegde maatregel kon voldoen om haar kapitaalpositie tijdig en voldoende te versterken en DNB het niet langer verantwoord achtte dat SNS Bank het bankbedrijf uitoefende, was ik genoodzaakt met het oog de stabiliteit van het financiële stelsel tot nationalisatie over te gaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mate waarin de Raad van Commissarissen betrokken is geweest bij het project Mercurius/Roos over de periode 2006–2013.

In de periode 2006–2008 was geen sprake van staatssteun en speelde het project Mercurius niet. Nadat in 2008 staatssteun is verleend, zijn op aanbeveling door de Staat en op voordracht van de Raad van Commissarissen twee commissarissen benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders van SNS REAAL. Over deze vorm van toezicht (overheidscommissaris) heb ik mij uitgesproken in de kabinetsreactie waar ik op dit punt naar verwijs. Het is de taak van de Raad van Commissarissen om te handelen in het belang van de vennootschap. Vanaf 2008 is er met regelmaat contact geweest met de commissarissen die op aanbeveling van de Staat zijn benoemd en met de voorzitter van de Raad van Commissarissen.

5. EC en trustee

De leden van de SP-fractie vragen naar de Notification van de Staat aan de EC.

Een notification van de Staat aan de Europese Commissie is bedoeld om een voorgenomen steunmaatregel te melden. Bij de eerste melding in 2008 is met name de spoedeisendheid van de steunmaatregel ten aanzien van SNS REAAL aan de orde geweest. Op dat moment waren er nog geen aanwijzingen dat er bij Property Finance dusdanige problemen waren dat het voortbestaan van de bank in gevaar zou komen. Vanaf voorjaar 2009 is in nauw overleg met de Europese Commissie en met SNS REAAL tot een Viability Plan gekomen, dat de Europese Commissie in januari 2010 goedkeurde.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de aard en tijdigheid van de contacten met de Europese commissie. Ook vragen deze leden naar het moment waarop de Minister voor het eerst contact heeft gehad met de verantwoordelijke Eurocommissaris.

Ik kan u verzekeren dat er veelvuldig en structureel contact is geweest met de Europese Commissie sinds de verstrekking van staatssteun aan SNS REAAL in 2008. De contacten met de Europese Commissie hebben plaatsgevonden tot en met het hoogste ambtelijke niveau aan beide zijden. Zoals ik aangaf in de kabinetsreactie heeft de Commissie meermaals haar tevredenheid over de tijdigheid van de contacten uitgesproken. Ik ben van mening dat inzake het onderzoek naar de grootbankenoptie contact op het hoogste niveau in een eerder stadium niet tot een ander resultaat zou hebben geleid. De Minister heeft vice-president Almunia persoonlijk gesproken over het herstructureringsplan in maart 2013.

De leden van de Pvda-fractie, D66-fractie, PVV-fractie en de ChristenUnie-fractie vragen specifiek naar de bevoegdheden en de invulling van de positie van «monitoring trustee».

Het is inderdaad juist dat de Europese Commissie in complexe herstructureringsgevallen eist dat een «monitoring trustee» wordt aangesteld. Deze trustee is een onafhankelijk persoon of groep personen die toezicht houdt op de uitvoering van de herstructureringsmaatregelen door de betreffende instelling. De trustee staat in nauw contact met de Europese Commissie en met de lidstaat in kwestie. Het is de taak van de monitoring trustee om periodiek te rapporteren aan de Europese Commissie omtrent de voortgang van de herstructureringsmaatregelen. Voor de uitvoering van de herstructureringsmaatregelen door SNS REAAL is onlangs een monitoring trustee aangesteld. Een monitoring trustee zoals door de Europese Commissie wordt geëist in complexe herstructureringsgevallen heeft een aantal bevoegdheden. Hij vormt zich een oordeel over de uitvoering door de gesteunde instelling van de herstructureringsverplichtingen en of de gesteunde instelling over de juiste aanpak en organisatie beschikt om de herstructureringsmaatregelen uit te voeren. Hiertoe verstrekt de instelling alle noodzakelijke informatie die voor dit oordeel nodig is. De trustee kan ook zelf informatieverzoeken doen, en inzage verkrijgen in de financiële gegevens van de betrokken instelling. De trustee kan eigener beweging aanbevelingen doen aan het bestuur van de instelling.

De leden van de D66-, PVV-, Pvda- en ChristenUnie-fractie vragen in dit verband naar het onderzoek dat ik toegezegd heb te zullen uitvoeren naar de eventuele mogelijkheid NLFI als trustee aan te stellen in toekomstige gevallen van staatssteun. Deze leden vragen onder meer naar de timing van het onderzoek maar ook bijvoorbeeld naar de verhouding van een dergelijke rol voor NLFI ten opzichte van de figuur van de overheidscommissaris.

In de kabinetsreactie heb ik aangegeven dat ik zal onderzoeken of in eventuele toekomstige gevallen van staatssteun NLFI ook de opdracht kan krijgen om erop toe te zien dat bepaalde afspraken worden nageleefd die de Staat met de betreffende instelling heeft gemaakt naar aanleiding van de kapitaalsteun. Ik zal uw Kamer per brief na de zomer, wanneer het onderzoek is afgerond, informeren over de uitkomsten van dit onderzoek. Hierin zal ik naar aanleiding van de verschillende vragen van verschillende fracties (PvdA, PVV, D66 en ChristenUnie) onder andere ingaan op de rol, taak en bevoegdheden van een eventuele overheidstrustee o.a. in vergelijking met een overheidscommissaris, de doelmatigheid van verschillende mogelijke vormen, het vraagstuk van de scheiding tussen de rol van aandeelhouder en toezichthouder en wat de bevoegdheden zijn van een trustee en waarin deze afwijken van een commissaris of een «monitoring trustee».

De leden van de PvdA-fractie vragen het kabinet tijd te steken in de toekomstige coördinatie met de Commissie voor vraagstukken omtrent staatssteun in andere sectoren.

Ten aanzien van de coördinatie met betrekking tot vraagstukken omtrent staatssteun bestaan de zogenaamde «Interdepartementale afspraken inzake staatssteun». Op grond van deze afspraken is ondermeer het Interdepartementaal Steun Overleg (ISO) ingesteld welke zorgt voor de inhoudelijk en procedurele afstemming van het door de beleidsverantwoordelijke Ministers in te nemen Nederlandse standpunt ten opzichte van nieuwe communautaire steunregelgeving en – beleid. Tevens heeft het ISO een rol in het kader van kennisoverdracht en informatie-uitwisseling. Het Ministerie van Economische Zaken draagt het voorzitterschap en het secretariaat van het ISO. In een reactie op vragen van de leden Vos en Maij over het niet benutten van mogelijkheden ter ondersteuning van bedrijven die de EU biedt, heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven dat de banden met de relevante diensten van de Europese Commissie op het gebied van staatssteun versterkt zullen worden. Binnen het Rijk zal het Ministerie van Economische Zaken ook meer expertise en ondersteuning ter beschikking stellen aan andere Ministeries en de coördinatie van de Nederlandse inzet op het gebied van staatssteun verder versterken. Een meer proactieve inzet richting de Europese Commissie is daar onderdeel van, evenals een versterkte inzet op het waarborgen van een gelijk speelveld met andere lidstaten.

6. Regelgeving

6a. BRRD

De leden van de VVD-fractie vragen naar het besluitvormingskader omtrent herkapitalisatie en de ontwikkeling van dit kader in de context van de opmerkingen van de ENS dat er geen helder kader was.

In één van haar aanbevelingen heeft Commissie De Wit II aangegeven dat duidelijk moet zijn dat wanneer een bedrijf niet zelfstandig de kapitaalpositie kan verbeteren de Staat tot een verplichte herkapitalisatie kan overgaan. De Commissie heeft hierbij aanbevolen hieraan uitvoering te geven conform de kapitaalverstrekkingsfaciliteit, waarbij aan eventuele steun harde voorwaarden voor de instelling worden gesteld. In reactie hierop heeft het kabinet bij brief van 18 september 2012 aangegeven dat de kosten eerst en vooral door de vermogensverschaffers van een instelling moeten worden gedragen, maar dat het kabinet zich kan vinden in de aanbeveling dat de Staat de optie moet hebben tot een verplichte herkapitalisatie over te gaan om de financiële stabiliteit te waarborgen.

Echter, waar de afgelopen jaren de belastingbetaler aan de lat heeft gestaan bij het redden van banken, betekenen de recente akkoorden over de BRRD (Bank Recovery and Resolution Directive) en het Single Resolution Mechanism (SRM) dat de kosten van problemen bij banken voortaan neergelegd worden bij de aandeelhouders en crediteuren van een getroffen bank. Dit betekent dat het onwaarschijnlijk is dat een bank in de toekomst overeind zal worden gehouden met behulp van belastinggeld. Om ervoor te zorgen dat een bank in de problemen inderdaad kan worden afgewikkeld zonder gevaar voor de reële economie of de overheidsfinanciën, wordt momenteel gewerkt aan de afronding van zogenaamde afwikkelingsplannen. Voor meer informatie over het project afwikkelingsplannen verwijs ik naar mijn brief van 29 januari 2014 (Kamerstuk 32 013, nr. 51).

De leden van de D66-fractie vragen hoe in de toekomst kan worden voorkomen dat ongewenste activering van het DGS een nationalisatie noodzakelijk maakt.

In december jl. is in Europa een akkoord gesloten over de richtlijn voor herstel- en afwikkeling van banken (BRRD). Deze richtlijn bevat een set spelregels voor een gecoördineerde afwikkeling van banken in problemen, waarbij niet de hele bank gered hoeft te worden, maar de focus ligt op het verzekeren van de continuïteit van de essentiële delen van een bank. Bovendien zijn met de komst van de BRRD de door het DGS gedekte deposito’s superpreferent geworden. Hiermee wordt zo ver als mogelijk voorkomen dat nationalisatie van een bank noodzakelijk is, omdat faillissement en daarmee de activering van het depositogarantiestelsel (DGS) wegens de omvang van de bank geen optie zou zijn. Het uitgangspunt bij de regels voor afwikkeling van banken is dat de kosten allereerst door de aandeelhouders en schuldeisers van de bank zelf («bail-in») worden gedragen. Hiertoe is in de BRRD een verplichting opgenomen dat banken voldoende bail-inbare instrumenten hebben, de zogenoemde Minimum Requirement for own Funds and Eligible Liabilities (MREL). In uitzonderlijke omstandigheden kan na 8% bail-in van de totale passiva van de bank in problemen voor maximaal 5% gebruik worden gemaakt van een door de bankensector zelf gefinancierd resolutiefonds. De kosten worden dus neergelegd bij die partijen die de risico’s zijn aangegaan.

De leden van de ChristenUnie-fractie informeren naar de stand van zaken ten aanzien van de BRRD-richtlijn.

In december 2013 is een triloogakkoord over de richtlijn bereikt tussen de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement. Na een juridische kwaliteitscontrole en de vertalingen heeft het Europees Parlement plenair over de richtlijn gestemd op dinsdag 15 april. Publicatie van de vastgestelde richtlijn zal binnenkort geschieden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen tevens hoe de BRRD-richtlijn zal worden geïmplementeerd.

De implementatie van de BRRD zal gebeuren via een wet die de Wft en mogelijk enkele andere wetten (zoals de Faillissementswet) wijzigt. De BRRD moet officieel op 1 januari 2015 zijn geïmplementeerd. Dit is een zeer ambitieuze doelstelling, aangezien de richtlijn op het moment van schrijven nog moet worden gepubliceerd.

De leden van de VVD-fractie vragen of er zicht is op welke punten de inpassing van de BRRD in de nationale rechtsordes van de lidstaten kan verschillen.

Recentelijk is een politiek akkoord over de BRRD bereikt en lidstaten zijn net begonnen of moeten nog beginnen met de implementatie van de richtlijn. Het is dan ook nog niet duidelijk op welke punten de implementatie in de verschillende lidstaten van elkaar zal verschillen. Duidelijk is echter wel dat dit onder meer zal samenhangen met de manier waarop in nationale wetgeving het privaatrecht en het faillissementrecht zijn geregeld.

De leden van de VVD-fractie vragen of de BRRD zal zorgen voor voldoende tijdig en effectief ingrijpen in situaties waarin een instelling in de gevarenzone zit, maar een vertrouwenscrisis zich nog niet heeft gemanifesteerd. Ook vragen deze leden of in het geval van SNS REAAL en in de toekomst door ingrijpen in een preventief stadium effectiever en efficiënter kan worden opgetreden, en of de BRRD hiervoor voldoende instrumenten bevat, nu de BRRD verschilt van het Amerikaanse systeem van «prompt corrective action». Ook de leden van de SP-fractie vragen naar de verschillen tussen deze twee systemen.

De BRRD bestaat grofweg uit drie delen. Naast een deel over het opstellen van herstelplannen en afwikkelingsplannen bevat de richtlijn een deel over de early intervention-fase en een derde deel over de afwikkelingsfase. Dit derde deel bevat het afwikkelingsinstrumentarium: die instrumenten zijn vergelijkbaar met hetgeen in de Interventiewet is geregeld, aangevuld met bail-in. Het deel over early intervention is nieuw in de Europese context en richt zich op ingrijpen in een preventief stadium. Daarmee is het een aanvulling op het toezichtkader die op de interventieladder staat tussen de verordening en richtlijn kapitaalvereisten (CRR en CRD) en, in Nederland, de Interventiewet. Waar het Amerikaanse systeem vijf fasen onderscheidt in het kader van prompt corrective action, zijn deze in het Europese systeem deels terug te vinden in het doorlopende toezichtkader van de CRD (zoals het beperken van dividenduitkeringen en het stoppen van bonussen), en voor een deel in de early intervention bepalingen van de BRRD. De laatste fasen van het Amerikaanse systeem betreffen afwikkeling, waarop het derde deel van de BRRD ziet. Daarmee omspant de BRRD in de kern dezelfde hoogte op de interventieladder als het Amerikaanse systeem. Met de BRRD-bepalingen over herstelplannen en de early intervention-fase wordt bewerkstelligd dat de bank zelf verantwoordelijkheid neemt voor haar financiële en operationele gezondheid. Als de bank dat nalaat, kan de toezichthouder de bank daartoe dwingen. De toezichthouder moet de resolutieautoriteit op de hoogte stellen van het feit dat de instelling in zwaar weer verkeert. Vroegtijdig ingrijpen bij gesignaleerde problemen terwijl de bank nog levensvatbaar is, is uiteraard te prefereren boven inertie. Voor een uitgebreidere bespreking van de bevoegdheden van de toezichthouder in deze fase wordt verwezen naar de vergelijking tussen de Interventiewet en de BRRD elders in deze beantwoording. Het antwoord op de vraag of de BRRD in het specifieke geval van SNS REAAL efficiënt en effectief zou hebben gewerkt, zou speculatief zijn. In algemene zin biedt de BRRD een verbetering van het ter beschikking staande toezichts- en afwikkelingskader. Die richtlijn zorgt immers voor regels in de preventie- en herstelfase: een verplichting voor banken om een herstelplan beschikbaar te hebben en naar dat herstelplan te handelen, al dan niet op aandringen van de toezichthouder. Ook afwikkelingsplanning maakt de banken en de autoriteiten bewuster van wat specifiek binnen de betreffende bank of holding een probleem zou kunnen zijn. Dit leidt tot maatregelen die banken moeten nemen ten aanzien van hun afwikkelbaarheid (hierover elders in deze beantwoording meer). Ik heb geen reden om aan te nemen dat het instrumentarium van de BRRD incompleet zou zijn om preventief en voldoende tijdig problemen te signaleren en zonodig effectief te kunnen ingrijpen. Zoals gebruikelijk met beleid zal ook het kader voor herstel en afwikkeling na enige tijd geëvalueerd worden. Op basis van de BRRD zelf zal de Europese Commissie voor 1 juni 2018 een evaluatie van de richtlijn uitvoeren en zonodig aanpassingen voorstellen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de BRRD een oplossing vormt voor het toezichtdilemma dat kan optreden bij een toezichthouder die tegelijkertijd resolutieautoriteit is. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke wettelijke waarborgen toezichthoudercompassie zullen voorkomen.

De ENS constateert terecht dat DNB verschillende rollen heeft als toezichthouder op een individuele instelling en als hoeder van de financiële stabiliteit. Dit leidt enerzijds tot geïntegreerde benadering van de besluitvorming, maar kan ook leiden tot toezichtdilemma’s. Ook in de onderhandelingen over de BRRD is deze kwestie ter sprake gekomen. In algemene zin zal een effectief afwikkelingsinstrumentarium, zoals dat van de BRRD, faillissement van een onder toezicht staande instelling zonodig kunnen voorkomen. Dat kan mede van invloed zijn op de toezichtdilemma’s die de toezichthouder ervaart. Een van de fundamenten van de BRRD verder is dat voortaan een resolutieautoriteit zich zal bezighouden met afwikkeling. Specifiek voor de situatie waarin moet worden bepaald dat een bank «failing or likely to fail» is, heeft Nederland sterk ingezet op een zelfstandige bevoegdheid voor de resolutieautoriteit. De BRRD bepaalt uiteindelijk dat de toezichthouder dit besluit neemt en geeft als lidstaatoptie dat de resolutieautoriteit dit besluit eveneens mag nemen. In het Europese resolutiemechanisme (SRM) is het aan de ECB als toezichthouder om te bepalen dat de bank «failing or likely to fail» is. Indien de ECB ook na een verzoek daartoe van de Single Resolution Board (SRB) niet die vaststelling doet, mag de SRB dat besluit alsnog zelf nemen. De resolutieautoriteit heeft derhalve een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de financiële stabiliteit en is bevoegd daarnaar te handelen, ook als een toezichtdilemma de toezichthouder ooit in de weg mocht zitten. Om dat te kunnen doen, is wel van belang dat er sprake is van voldoende duidelijk en onafhankelijk mandaat voor de resolutieautoriteit en dat deze over alle benodigde informatie beschikt. Ook hierin is door de BRRD voorzien.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre nationalisatie voorkomen had kunnen worden als de BRRD of het bail-in-instrument destijds beschikbaar waren geweest.

In afwezigheid van een geharmoniseerd Europees kader voor bail-in is destijds de beslissing genomen om de onteigening in het kader van SNS REAAL niet door te voeren naar senior ongedekte (concurrente) schulden. Ten tijde van SNS waren nog niet eerder in het eurogebied verliezen bij een financiële instelling neergelegd bij de ongedekte crediteuren van een systeembank. Als Nederland hierop nationaal een uitzondering zou hebben gemaakt, had dit grote gevolgen kunnen hebben voor de financieringskosten van andere Nederlandse banken en was er een kans geweest dat de financiering was opgedroogd (zie brief DNB van 24 januari 2013: bijlage bij Kamerstuk 33 532, nr. 1). Met de invoering van de BRRD ontstaat een geharmoniseerd kader voor de toepassing van bail-in, waardoor de markt het risico op bail-in incalculeert en de voorgenoemde effecten op de financiering worden beperkt. In een dergelijke situatie hadden private partijen naar alle waarschijnlijkheid de volledige verliezen en kosten voor herkapitalisatie van SNS REAAL kunnen dragen en was nationalisatie en publieke herkapitalisatie voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken rondom de Europese onderhandelingen over contractueel vastgelegde trigger events en spreken hun zorg uit over de mogelijkheid dat verstrekkers van risicodragend vermogen door slim gebruik van deze trigger events de dans zouden ontspringen bij een herstructurering.

De BRRD bevat een regeling voor trigger events; deze is verstrekkender dan die op grond van de Interventiewet omdat onder de BRRD ook crisispreventiemaatregelen onder deze regeling vallen. Indien een trigger in een contract wordt geraakt vanwege een gebeurtenis die rechtstreeks verband houdt met de toepassing van een zogenoemde crisispreventie- of crisisbeheersingsmaatregel (dit zijn breed gedefinieerde begrippen waaronder in elk geval de early-interventionbevoegdheden en de afwikkelingsbevoegdheden van de autoriteiten vallen), mag dat geen gevolgen hebben voor het contract. De resolutieautoriteit zal in haar beoordeling van de hoeveelheid aan te houden, daadwerkelijk bail-inbare schuld overigens ook dit aspect betrekken. De strekking van de regeling voor trigger events in de BRRD is echter duidelijk: een trigger die afgaat op het moment dat de rating beneden een bepaald niveau komt, mag niet worden ingeroepen indien de bijstelling van de rating het gevolg is van de interventie.

De leden van de PvdA-fractie wensen te vernemen welke kapitaalinstrumenten kunnen worden afgeschreven via een Write Down of Capital Instruments (WDCI).

Deze maatregel moet de resolutieautoriteit onder meer inzetten voordat ze overgaat tot inzet van een van de afwikkelingsinstrumenten. De WDCI zorgt ervoor dat al toetsingsvermogen van de probleeminstelling (het tier 1-kernkapitaal (CET1), het aanvullend tier 1-kapitaal (AT1) en het Tier 2-kapitaal) wordt afgeschreven op dezelfde wijze als waarop deze instrumenten in faillissement verliezen zouden opvangen. Het gaat hierbij dus niet uitsluitend om contractueel converteerbare instrumenten.

Dezelfde leden vragen tevens of er in Europees verband afspraken zijn gemaakt over een minimumniveau aan afschrijfbare passiva (MREL) of een maximumniveau aan verpanding op de bankbalans.

In de BRRD-richtlijn is de verplichting opgenomen voor de resolutieautoriteit om voor elke instelling een niveau aan MREL vast te stellen, op basis van het beoordelingskader dat de richtlijn geeft. Hierbij wordt onder andere gekeken naar bedrijfsmodel, risicoprofiel, omvang, de hoeveelheid kapitaal die bij herkapitalisatie nodig zou zijn om weer aan de vereisten te voldoen en de kans dat bepaalde schulden niet bail-inbaar blijken. Een kwantitatief minimum is niet opgenomen omdat het lastig bleek om binnen het tijdsbestek van de onderhandelingen een of meerdere percentages vast te stellen die recht zouden doen aan de verschillen in bedrijfsmodellen in de Europese bankensector. In de richtlijn is nu opgenomen dat de EBA en de Commissie hiernaar onderzoek zullen doen en eind 2016 zonodig met voorstellen zullen komen om in de richtlijn de betreffende percentages op te nemen.

Vooralsnog zijn er op Europees niveau geen afspraken gemaakt over een maximumniveau aan verpanding op de bankbalans. Nederland pleit al geruime tijd voor limieten aan de verpanding van activa, maar EU-initiatieven richten zich tot dusverre vooral op het versterken van transparantie over de mate waarin de balans is verpand. Aan de verplichting om een hoeveelheid daadwerkelijk bail-inbare schuld aan te houden (MREL), kan overigens niet worden voldaan met verpande activa. Het ligt in de rede dat de resolutieautorieit de mate van verpanding van de bankbalans in ogenschouw zal nemen bij de vaststelling van de MREL-verplichting voor de instelling.

De leden van de VVD- en PvdA-fractie hebben vragen gesteld over maatregelen tegen ongewenste effecten van garanties voor de afwikkelbaarheid van banken. De leden van de VVD-fractie vraagt zich af welke maatregelen worden overwogen, wanneer dit duidelijk is en het hoe dit aansluit bij de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD). De leden van de PvdA-fractie hebben gevraagd of het geen optie is om 403-verklaringen periodiek te toetsen als deze een zekere omvang ontstijgen.

Door 403-verklaringen en andere garanties ontstaat een verwevenheid tussen het groepsonderdeel dat de verklaring afgeeft en het groepsonderdeel ten behoeve waarvan de verklaring wordt afgegeven. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs een probleem te zijn, maar van geval tot geval zal kritisch moeten worden bezien of verstrekte garanties ten koste gaan van de afwikkelbaarheid van een instelling. De BRRD schept de bevoegdheid om aan banken aanpassingen in hun financiële, juridische en operationele structuur op te leggen teneinde banken afwikkelbaar te maken. Dit betekent dat banken onder meer kunnen worden verplicht om garanties tussen groepsonderdelen weg te nemen. In het kader van het project afwikkelingsplannen dat DNB in overleg met het Ministerie van Financiën uitvoert, wordt per bank onderzocht in hoeverre het afbouwen van garanties noodzakelijk en proportioneel is om afwikkelbaarheid te bereiken. Waar nodig zal in de afwikkelingsplannen worden opgenomen dat banken garanties, waaronder mogelijk ook 403-verklaringen, dienen af te bouwen. De te nemen maatregelen zijn maatwerk, aangezien de structuur van elke bank anders is. In lijn met de suggestie van de PvdA-fractie zal de structuur van de bank (inclusief de verstrekte garanties) tegen het licht worden gehouden bij de periodieke update van de afwikkelingsplannen. De afwikkelingsplannen zijn op dit moment nog in ontwikkeling. Zie nader mijn brief van 29 januari 2014 aan uw Kamer (Kamerstuk 32 013, nr. 51).

De leden van de PvdA-fractie vragen of het drempelcriterium voor ingrijpen door DNB bij een niet-financiële moedermaatschappij zwaarder moet zijn dan bij een louter financiële holding. Voorts vragen deze leden of bij de vormgeving van deze bevoegdheid in de BRRD in enigerlei vorm aansluiting is gezocht bij de richtlijn ten aanzien van financiële conglomeraten.

De BRRD biedt de mogelijkheid om, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, het afwikkelingsinstrumentarium toe te passen op de holdings van banken en beleggingsondernemingen. Dit instrumentarium kan worden toegepast wanneer aan de daarvoor in de BRRD geldende criteria is voldaan. Het drempelcriterium voor ingrijpen in de BRRD is tamelijk gedetailleerd geregeld. Dezelfde criteria gelden zowel voor de toepassing van het instrumentarium ten aanzien van een niet-financiële moedermaatschappij (in de bewoordingen van de BRRD: een gemengde holding) als een louter financiële holding. De BRRD sluit met deze bewoordingen overigens aan bij het begrippenkader dat daarvoor in de richtlijn financiële conglomeraten en de verordening kapitaalvereisten is opgenomen voor wat betreft het bankendeel van het conglomeraat. Als groepsresolutieautoriteit op grond van de BRRD treedt op de resolutieautoriteit in de lidstaat van de consoliderende toezichthouder van het bankendeel van het conglomeraat. De consoliderende toezichthouder onderhoudt bovendien op grond van de richtlijn financiële conglomeraten de contacten met de coördinator, dat wil zeggen de toezichthouder die het aanvullend toezicht op het conglomeraat uitoefent.

6b. Relatie Interventiewet en BRRD

De leden van de VVD-fractie vragen naar de zaken die in de Interventiewet zijn geregeld die verder gaan dan het minimum van de BRRD.

De voornaamste twee punten waar de Interventiewet verder gaat dan het minimum van de BRRD zijn als volgt:

  • De BRRD ziet op banken en bepaalde beleggingsondernemingen. Op grond van de Interventiewet kan DNB haar interventiebevoegdheden inzetten ten aanzien van Nederlandse banken en verzekeraars, en kan de Minister van Financiën zijn bevoegdheden inzetten ten aanzien van alle financiële ondernemingen;

  • De BRRD bepaalt dat nationale overheden bevoegd blijven om tijdelijk te nationaliseren. In de Interventiewet is al voorzien in een onteigeningsbevoegdheid voor de Minister van Financiën en zijn daarmee samenhangende zaken geregeld, zoals de rechtsbescherming.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de BRRD op alle punten de verbetering biedt die in de evaluatie van de Interventiewet werd aanbevolen. Dezelfde leden alsmede de leden van de fracties van de PvdA en D66 vragen bovendien specifiek naar de wijze waarop de bevoegdheid voor DNB tot ingrijpen op holdingniveau wordt geschapen.

De Interventiewet bevat bevoegdheden voor DNB ten aanzien van banken en verzekeraars en bevoegdheden voor de Minister van Financiën ten aanzien van alle financiële ondernemingen. De BRRD ziet niet op verzekeraars maar wel op banken, evenals op (bepaalde) beleggingsondernemingen. Zoals hierboven aangegeven zal de resolutieautoriteit de bevoegdheid tot ingrijpen op het niveau van de moedermaatschappij van banken en (sommige) beleggingsondernemingen derhalve krijgen bij de implementatie van de BRRD. De richtlijnimplementatie ziet echter niet op verzekeraars. Een aanpassing van de afwikkelingsbevoegdheden ten aanzien van verzekeraars kan daarom niet in het kader van de implementatie van de BRRD gebeuren maar zal in een separaat wetgevingstraject aan de orde komen. In de evaluatie van de Interventiewet zijn verder aanbevelingen gedaan ten aanzien van onder meer de overbruggingsinstelling en de regeling voor trigger events. Deze punten worden met de BRRD geadresseerd. De aanbevelingen over operationele en financiële verwevenheden betreffen de afwikkelbaarheid van de banken. Deze kwesties worden meegenomen in het kader van de afwikkelingsplannen; zie voor meer daarover elders in deze beantwoording. De BRRD bevat overigens ook bepalingen waaraan een afwikkelingsplan moet voldoen. De aanbeveling over het onteigenen van onderhandse leningen betreft een kwestie die door de BRRD niet bestreken wordt – nationalisatie wordt daarin immers slechts summier beschreven. Die aanbeveling zal worden meegenomen in het eerder genoemde separate wetstraject.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er verschillen bestaan tussen de reikwijdte van het onteigenings- en bail-in instrument in termen van type passiva op de balans die eronder vallen.

Bail-in betreft het afschrijven van kapitaal- en/of schuldinstrumenten van de passivazijde van de balans en het converteren van bepaalde schuldinstrumenten in kapitaal (het verschaffen van nieuw eigen vermogen). In beginsel is de hele passivazijde van de balans beschikbaar voor bail-in, net zoals in faillissement alle crediteuren van een onderneming kunnen worden geraakt. Zowel bij bail-in als in faillissement geldt daarbij een bepaalde crediteurenhiërarchie, de faillissementsladder. Bepaalde crediteuren zijn preferent («senior») ten opzichte van anderen en zullen dus minder snel verliezen hoeven te nemen. Voor depositohouders bij een bank geldt bovendien dat hun tegoeden tot EUR 100.000 zijn gegarandeerd door het DGS. In de BRRD worden bepaalde soorten passiva categoraal uitgezonderd van bail-in, zoals passiva waarop een zekerheidsrecht rust («secured liabilities»), loonbetalingen aan werknemers, belastingschulden, bepaalde passiva met een resterende looptijd korter dan zeven dagen en vorderingen ten aanzien van geleverde goederen of diensten die kritiek zijn voor de continuïteit van de dienstverlening van de probleeminstelling. Behalve de laatstgenoemde twee zouden de betreffende crediteuren in faillissement een voorrecht hebben gehad op de boedel. Daarnaast geeft de BRRD aan de resolutieautoriteit de mogelijkheid specifieke passiva uit te zonderen van bail-in, bijvoorbeeld als gevreesd wordt voor besmetting, of als bail-in tot meer waardevernietiging zou leiden dan wanneer het passivum wordt uitgezonderd van bail-in. In de Interventiewet zijn dergelijke uitzonderingen niet opgenomen maar volgt de discretie uit de vormgeving van de onteigeningsbevoegdheid.

De Minister van Financiën kan op grond van de Interventiewet in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de stabiliteit van het financiële stelsel besluiten tot onteigening van zowel «effecten» als «vermogensbestanddelen». Dit maakt het mogelijk dat de gehele passiva-kant van de bankbalans in de onteigening kan worden betrokken of dat specifieke effecten en vermogensbestanddelen juist buiten de onteigening worden gelaten. Het zal van de specifieke omstandigheden van het geval afhangen welke effecten en vermogensbestanddelen in een onteigening worden betrokken. Indien de onteigening van bepaalde effecten of vermogensbestanddelen de financiële stabiliteit eerder in gevaar zou brengen dan zou bevorderen, kan dat een reden zijn om die effecten of vermogensbestanddelen niet in de onteigening te betrekken.

De leden van de PvdA-fractie informeren hoe de bevoegdheid om vorderingsrechten eigenstandig te onteigenen zou uitwerken op vreemd vermogensverschaffers en vragen naar de voordelen bovenop het huidige wettelijke kader op nationaal en Europees niveau.

De Interventiewet voorziet erin dat niet alleen effecten, maar ook vermogensbestanddelen kunnen worden onteigend. In het geval van SNS REAAL waren niet alle achtergestelde schulden effecten; voor een deel ging het ook om onderhandse leningen. Omdat deze onderhandse leningen dezelfde senioriteit hadden als de achtergestelde effecten, en ook op deze leningen in faillissement niets zou worden afgelost, zijn deze leningen ook in de onteigening betrokken. Slechts de wijze van onteigening was anders dan bij achtergestelde obligaties. Omdat het geen effecten zijn, zijn niet de onderhandse leningen zelf, maar de daarmee corresponderende (passieve) vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank onteigend ten name van een separate stichting. Ondanks dat de onteigening aan de zijde van SNS geschiedt, is de leningverstrekker (vreemd vermogensverschaffer) in materieel opzicht de onteigende partij. De facto maakt het voor de leningverstrekker geen verschil of zijn vorderingsrecht rechtstreeks wordt onteigend of dat het met de door hem verstrekte lening corresponderende vermogensbestanddeel van de probleeminstelling wordt onteigend ten name van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Door mogelijk te maken dat ook de vorderingsrechten die derden hebben op de probleeminstelling (die anders slechts als passief vermogensbestanddeel van de probleeminstelling zelf zouden kunnen worden onteigend) kunnen worden onteigend, wordt bewerkstelligd dat deze vorderingsrechten in de toekomst op dezelfde wijze kunnen worden onteigend als effecten. De BRRD staat er niet aan in de weg dat vorderingsrechten rechtstreeks worden onteigend, de toepassing van de onteigeningsbevoegdheid wordt in deze richtlijn niet verder ingekleurd en aan de lidstaten zelf overgelaten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom er alsnog voor wordt gekozen DNB de bevoegdheid te geven om in te grijpen op het niveau van de moedermaatschappij in het licht van de opmerking van de Minister tijdens het debat dat het goed was om destijds deze vergaande bevoegdheid bij de Minister neer te leggen. De leden van de VVD-fractie vragen welke bevoegdheden de Minister DNB wil geven en informeren of het gaat om de overdrachtsregeling of meer. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze mogelijkheid in het leven wordt geroepen met de invoering van de BRRD of dat aanvullende nationale wetgeving wenselijk is. De leden van D66-fractie vragen welke maatregelen de Minister gaat ondernemen om deze mogelijkheid te creëren en informeren welke mogelijkheden er voor DNB zijn om in te grijpen bij een buitenlandse moedermaatschappij en wat de gevolgen zijn van het Europees toezicht op dit punt.

Zoals ik tijdens het debat over de nationalisatie van SNS REAAL heb toegezegd, is er bij de evaluatie van de Interventiewet gekeken of het zinvol zou zijn als DNB ook zou kunnen ingrijpen bij een holding waarin een verzekeraar of een bank zich bevindt. Hoewel het in het geval van SNS REAAL geen verschil zou hebben gemaakt, volgt uit deze evaluatie dat de effectiviteit van de overdrachtsregeling kan worden vergroot door DNB de bevoegdheid te geven om de moedermaatschappij (holding) van een bank en/of verzekeraar te betrekken in de overdrachtsregeling. Er wordt daarom aanbevolen om DNB de bevoegdheid te geven om in te kunnen ingrijpen op het niveau van een moedermaatschappij (holding) van een Nederlandse bank en/of verzekeraar. De ENS doet eveneens een aanbeveling op dit punt. De BRRD voorziet in een regeling voor de overdracht van aandelen, activa en/of passiva die materieel vergelijkbaar is met de bestaande overdrachtsregeling uit de Interventiewet. Anders dan de Interventiewet ziet de BRRD alleen op banken en bepaalde beleggingsondernemingen. De BRRD biedt de mogelijkheid om, indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, het afwikkelingsinstrumentarium toe te passen op de holdings van banken en beleggingsondernemingen. Door de implementatie van de BRRD zal de resolutieautoriteit de bevoegdheid krijgen om in te grijpen ten aanzien van een moedermaatschappij van een bank of beleggingsonderneming. Aangezien (moedermaatschappijen van) verzekeraars buiten het toepassingsbereik van de BRRD vallen, zal via aanvullende nationale wetgeving in een dergelijke bevoegdheid moeten worden voorzien. Een groep bestaat uit meerdere financiële ondernemingen die in verschillende landen kunnen zijn gevestigd. De BRRD bevat bepalingen betreffende (grensoverschrijdende) groepsafwikkeling. De betrokken resolutieautoriteiten werken in dat geval samen in afwikkelingscolleges, zie voor meer details het antwoord op de vraag van de leden van de PvdA-fractie over het drempelcriterium voor ingrijpen bij verschillende typen (moeder)maatschappijen. In het SRM zal overigens de SRB de rol in het afwikkelingscollege van de nationale resolutieautoriteiten binnen het gebied van het Single Supervisory Mechanism (SSM) overnemen, en zal de ECB daarin de relevante toezichthouder zijn voor significante banken in het SSM-gebied.

De leden van de VVD-fractie wensen te vernemen in hoeverre DNB anders zou hebben geopereerd indien reguliere toezichtmaatregelen in de Interventiewet onder de werking van de regeling voor trigger events waren gebracht.

DNB heeft daarover in haar notitie over SNS REAAL van 6 maart 2013 gemeld dat «op basis van de SREP 2011, in combinatie met het door SNS REAAL ingediende plan van aanpak van juni 2011 en het aanvullende plan van aanpak van september 2011, DNB heeft geconcludeerd dat SNS REAAL niet zoveel méér kon doen dan zij al deed om haar financiële positie te versterken. Dit betekende dat de inzet van formeel instrumentarium van DNB gericht op herstelmaatregelen door de instelling zelf (aanwijzing, curator) geen toegevoegde waarde zou hebben gehad.» In dit geval had het derhalve geen verschil gemaakt voor de handelwijze van DNB indien reguliere toezichtmaatregelen in de Interventiewet onder het bereik van de regeling voor trigger events waren gebracht.

6c. Interventiewet

De leden van de VVD-fractie vragen welke maatregelen uit de Interventiewet, die niet eerder mogelijk waren, zijn ingezet bij SNS REAAL.

De Interventiewet biedt de mogelijkheid voor DNB om een overdrachtsplan voor te bereiden en voorziet in de mogelijkheden voor de Minister van Financiën om een onmiddellijke voorziening te treffen of tot onteigening over te gaan. In het geval van SNS REAAL heeft de Minister van Financiën voor het eerst gebruik gemaakt van zijn bevoegdheden die hij op grond van de Interventiewet heeft. Op 1 februari 2013 zijn in het belang van de stabiliteit van het financiële stelsel bepaalde effecten en vermogensbestanddelen van SNS REAAL en SNS Bank onteigend. Daarnaast is een onmiddellijke voorziening getroffen, zodat de leden van de Raad van Bestuur en leden van de Raad van Commissarissen voor een periode van zes maanden rechtstreeks door de aandeelhoudersvergadering konden worden benoemd.

De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre de Minister en/of DNB eerder hadden willen ingrijpen. Daarnaast vragen deze leden in hoeverre minder vergaande maatregelen zijn getroffen ten aanzien van SNS en of overwogen is een stille curator te benoemen.

De interventiebevoegdheden van de Minister van Financiën uit de artikelen 6:1 en 6:2 Wft zien op de stabiliteit van het financiële stelsel en kunnen uitsluitend worden aangewend als er sprake is van ernstig en onmiddellijk gevaar voor die stabiliteit. Voor zover de leden van de VVD-fractie met de door hen gestelde vragen hebben beoogd dat de Minister van Financiën eerder zou moeten kunnen ingrijpen door de Interventiewet in te zetten, zou dit te ver voeren. Uit de memorie van toelichting bij de Interventiewet blijkt dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is om de interventiebevoegdheden van de Minister louter als voorzorgsmaatregel toe te passen wanneer de situatie van een bepaalde onderneming wellicht zorgelijk is maar er (nog) geen concreet of direct gevaar is voor de stabiliteit van het stelsel. Indien er met minder ingrijpende interventies kan worden volstaan, mag de Minister van Financiën geen gebruikmaken van zijn bijzondere interventiebevoegdheden. Door een werkgroep van het Ministerie van Financiën en DNB is er daarom intensief gezocht naar private, publieke en combinaties van private en publieke oplossingen voor de problemen van SNS REAAL. Er is hierbij onder meer gekeken naar de mogelijkheden die de aan DNB toegekende bevoegdheden bieden (zoals een aanwijzing, curator of overdracht op grond van afdeling 3.5.4A Wft). Uit de brief van DNB van 24 januari 2013 bleek dat de inzet van deze instrumenten onvoldoende was voor een structurele oplossing voor de problemen van SNS REAAL.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de grondslag om een bruginstelling op te zetten en vragen hoe de aanbeveling van de evaluatiecommissie zich verhoudt tot de opmerking in de kabinetsreactie dat de Wft een wettelijke grondslag bevat om een overbruggingsinstelling op te richten. Verder informeren zij of er nadere regels zijn opgesteld met betrekking tot de overbruggingsinstelling en zo nee, wanneer deze regels worden opgesteld.

DNB kan op grond van de Wft aandelen, deposito’s andere activa en/of passiva overdragen aan een overbruggingsinstelling. Een overbruggingsinstelling is een instelling die is opgericht door of vanwege de Staat of DNB met als doel om op te treden als tijdelijke overnemer. De Wft bevat een grondslag om nadere regels te stellen ten aanzien van de vormgeving van een overbruggingsinstelling, zoals de oprichting en de rechtsvorm daarvan. Tot op heden zijn deze regels niet gesteld. Door middel van de implementatie van de BRRD zullen er nadere regels worden gesteld ten aanzien van de overdracht van aandelen, activa en/of passiva aan een overbruggingsinstelling.

De leden van de SP-fractie vragen naar de mogelijkheid voor de toezichthouder om een overbruggingsinstelling tijdelijk te ontheffen van bepaalde Wft-eisen.

Een overbruggingsinstelling treedt op als tijdelijke overnemer van aandelen, activa en/of passiva. Het is daarom van belang dat deze snel operationeel is. Voor het effectief functioneren van de overbruggingsinstelling kan het daarom wenselijk zijn dat de toezichthouder over de bevoegdheid beschikt om (tijdelijk) ontheffing te verlenen van bepaalde vergunningvereisten. Vermeldenswaard is dat de BRRD uitdrukkelijk de ruimte laat aan de resolutieautoriteit om ten behoeve van een snelle afwikkeling de toezichthouder te verzoeken om een overbruggingsinstelling tijdelijk ontheffing te verlenen van bepaalde vereisten. De aanvraag van een normale bankvergunning neemt (netto) in beginsel maximaal 13 weken in beslag. In die periode wordt onder meer gekeken naar de manier waarop de instelling aan de solvabiliteits- en de liquiditeitsvereisten zal kunnen voldoen en worden ook de kandidaat-bestuurders getoetst op geschiktheid en betrouwbaarheid. Het ligt voor de hand dat een afwikkelingsactie zal zorgen voor een solvabele bank, hoewel het wel mogelijk is dat de overbruggingsinstelling bij de start nog afhankelijk is van liquiditeitssteun. Het is daarnaast mogelijk dat ten aanzien van de inrichting van de bedrijfsvoering en de bestuursinrichting nog niet direct aan alle Wft-vereisten wordt voldaan. Voor die aspecten zou tijdelijk ontheffing mogelijk moeten zijn. Wel is hierbij van belang dat de instelling zo spoedig mogelijk voldoet aan de geldende Wft-vereisten.

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de introductie van de mogelijkheid om bij de moedermaatschappij in te grijpen in de Interventiewet kan bijdragen aan de bestrijding van het fenomeen van double leverage.

De bevoegdheid om te kunnen ingrijpen op het niveau van een moedermaatschappij staat los van het bestrijden van het fenomeen van double leverage. De prudentiële vereisten voor banken en verzekeraars verbieden al om double leverage te gebruiken om aan de kapitaalvereisten te voldoen. Genoemde richtlijnen staan double leverage wel toe voor oversolvabiliteit (kapitaal dat aangehouden wordt boven de kapitaalvereisten). DNB kijkt daar echter – zeker sinds de kredietcrisis – kritisch naar.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de geraadpleegde respondenten bij de evaluatie van de Interventiewet en informeren waarom niet alle belanghebbenden zijn gehoord.

In de evaluatie van de Interventiewet is gekeken of het instrumentarium uit deze wet heeft gefunctioneerd ten aanzien van de problemen bij SNS REAAL. Daarom is allereerst gesproken met personen van het Ministerie van Financiën en DNB en de door hen in deze casus geraadpleegde adviseurs die betrokken zijn geweest bij de eerste toepassing van de Interventiewet. Voorts is gesproken met vertegenwoordigers van de partijen die direct betrokken waren bij het opstellen van de Interventiewet, te weten het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Veiligheid en Justitie en DNB. Tevens is de voor deze casus relevante literatuur bestudeerd en zijn, voor zover relevant, de consultatiereacties op het Wetsvoorstel bijzondere maatregelen financiële ondernemingen nogmaals bezien in het licht van de opgedane ervaringen. Parallel aan deze evaluatie heeft de onafhankelijke evaluatiecommissie nationalisatie SNS REAAL een evaluatie uitgevoerd van de nationalisatie van SNS REAAL. In het onderzoek van de evaluatiecommissie is ook de toepassing van de Interventiewet op SNS REAAL betrokken.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de het standpunt van de Minister over het in de toekomst onteigenen van rechtmatige (potentiële) claims in het licht van de uitspraak van de Raad van State.

Het zou niet mogelijk moeten zijn dat een onteigende partij door middel van het instellen van een claim meer ontvangt dan wat hij zou hebben gekregen indien niet tot onteigening zou zijn overgegaan. Een claimende belegger zou op deze wijze immers zijn verlies kunnen afwentelen op een – met publiek geld – geherkapitaliseerde instelling. In het geval van SNS REAAL heb ik getracht dit te voorkomen door de potentiële claims te onteigenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de onteigening van de potentiële claims in dit geval echter vernietigd. Uit de uitspraak van de Afdeling volgt niet dat het onteigenen van potentiële claims in toekomstige gevallen op zichzelf onmogelijk zou zijn. De Afdeling heeft enkel geoordeeld dat – door de potentiële claims in het geval van SNS REAAL toch te onteigenen – de Minister van Financiën niet in overeenstemming heeft gehandeld met de door de Minister zelf gemaakte keuze om aandelen en achtergestelde schulden te onteigenen, maar concurrente vorderingen in beginsel buiten de onteigening te houden.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken en planning van de lopende schadeloosstellingprocedure en informeren in hoeverre de procedure kan worden versneld.

Op 11 juli 2013 heeft de ondernemingskamer een tussenuitspraak gedaan in de schadeloosstellingprocedure naar aanleiding van de nationalisatie van SNS REAAL. De Staat heeft vervolgens aangekondigd cassatie in te stellen tegen deze uitspraak van de ondernemingskamer. De Staat heeft aangegeven dat zij het belangrijk vindt dat de Hoge Raad zich uitlaat over de vraag hoe bepaalde onderdelen van de wet moeten worden uitgelegd, voordat het door de ondernemingskamer bevolen deskundigenonderzoek van start gaat. Op 9 oktober 2013 heeft de Staat het cassatieverzoekschrift ingediend bij de Hoge Raad. Verschillende onteigende partijen hebben vervolgens op hun beurt incidenteel cassatieberoep ingediend. De Staat heeft onlangs een verweerschrift ingediend. Het is op dit moment niet bekend wanneer de Hoge Raad een uitspraak zal doen.

De leden van de fracties van de VVD en de SP vragen naar de uitspraak van de heer Frijns dat de Interventiewet een «glijbaan naar nationalisatie» zou zijn. Voorts vragen de leden van de SP-fractie of eerdere invoering van deze wet wenselijk zou zijn geweest.

Ik herken het door de heer Frijns geschetste beeld niet. Met de inwerkingtreding van de Interventiewet op 13 juni 2012 is het interventie-instrumentarium uitgebreid. Waar voorheen het instrumentarium bestond uit het (toezicht)instrumentarium van DNB, faillissement of publieke oplossingen, is met de Interventiewet voorzien in twee extra sporten op de interventieladder: de overdrachtsbevoegdheid voor DNB en de stabiliteitsbevoegdheden voor de Minister van Financiën. Door de gezamenlijke werkgroep van het Ministerie van Financiën en DNB zijn meerdere private, publieke oplossingen en combinaties daarvan onderzocht voor de problemen waarin SNS REAAL verkeerde. Als er in redelijkheid een minder vergaande oplossing voor de problemen van SNS REAAL zou zijn geweest dan nationalisatie, zou ik daar voor hebben gekozen. Helaas heb ik op 1 februari 2013 moeten constateren dat dit niet het geval was en heb ik noodgedwongen het uiterste middel van nationalisatie moeten inzetten, waardoor de stabiliteit van het financiële stelsel is gewaarborgd. De interventiebevoegdheden uit de Interventiewet hebben hiermee gefunctioneerd. Eerdere inwerkingtreding van de Interventiewet zou de nationalisatie niet hebben voorkomen, noch tot een eerdere nationalisatie hebben geleid, omdat duidelijk moest zijn dat er in redelijkheid geen alternatieven waren en er sprake moest zijn van ernstig en onmiddellijk in gevaar voor de financiële stabiliteit. Deze vaststelling vond op 1 februari 2013 plaats.

De leden van de VVD-fractie vragen naar het standpunt van de Minister ten aanzien van de constatering dat de Interventiewet te weinig soelaas biedt als een financiële onderneming zich in acute problemen bevindt.

De opmerking van de ENS ziet toe op de Wft zoals die was vóór de inwerkingtreding van de Interventiewet. Naar aanleiding van de financiële crisis heeft de wetgever besloten om de mogelijkheden voor DNB en de Minister van Financiën tot interventie bij financiële ondernemingen aan te vullen en te versterken. Destijds is door middel van de Interventiewet in deze versterking voorzien.

De leden van de VVD-fractie vragen naar het standpunt van de Minister over de opmerking van de heer Frijns dat de Interventiewet voor nationalisatie niet nodig was en voor de rest te zwak was. Ook vragen zij hoe dit moet worden gezien in relatie tot de constatering in het rapport van de evaluatiecommissie dat de Interventiewet heeft gefunctioneerd in het geval van SNS.

De vraag hoe de opmerking van de heer Frijns in het licht van het rapport van de ENS gezien moet worden kan ik niet beantwoorden. Zonder Interventiewet, zou ik voor de moeilijke keuze hebben gestaan om zonder wettelijke basis – eventueel met een beroep op (ongeschreven) staatsnoodrecht – tot nationalisatie over te gaan. Al dan niet gevolgd door een wetsvoorstel dat alsnog, met terugwerkende kracht, in een wettelijke basis zou voorzien. Dit zou leiden tot grote onzekerheid voor zowel de onteigende partijen als de overheid, met alle risico’s van dien. De Interventiewet voorziet daarentegen in een expliciete wettelijke grondslag om met het oog op de stabiliteit van het financiële stelsel over te gaan tot onteigening en regelt andere zaken, zoals de rechtsbescherming. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid.

7. Overige vragen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de Minister vindt van het feit dat de evaluatiecommissie niet volmondig «ja» kan antwoorden op de vraag of DNB en het Ministerie van Financien tijdig hebben gereageerd op de signalen over de financiële positie van SNS REAAL en wat de inschatting van het kabinet op dit punt is.

Een belangrijke doelstelling ten aanzien van SNS REAAL is geweest om de financiële stabiliteit in Nederland te waarborgen. Dit is met het ingrijpen ook gerealiseerd. Dit neemt niet weg dat nationalisatie een ultimum remedium is. Zoals in de kabinetsreactie op het rapport van de ENS is genoteerd, licht de ENS in haar evaluatierapport toe dat zij meent dat de keuze om te nationaliseren goed verdedigbaar is; de vraag of DNB en het Ministerie van Financiën tijdig hebben gereageerd op signalen over de financiële positie van SNS REAAL kon zij echter niet met een volmondig ja beantwoorden. De ENS plaatst dit in het licht van de uitkomst dat nationalisatie heeft plaatsgevonden. Ik onderschrijf de gedachte dat zoveel mogelijk moet worden vermeden dat nationalisatie noodzakelijk is. Nationalisatie is een ultimum remedium. Zoals enkele malen aan uw Kamer is toegelicht, is ten aanzien van SNS REAAL een intensieve zoektocht verricht naar alternatieven. De nationalisatie van SNS REAAL was een laatste redmiddel dat pas werd ingezet nadat overige alternatieven niet haalbaar bleken.

De leden van de PVV-fractie vragen of er reden is om tot vervolging van betrokken/verantwoordelijken over te gaan en of straffen en/of sancties worden opgelegd.

Of er sprake is van vervolging van betrokkenen is aan het openbaar Ministerie.

De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre het juist is dat met het Ministerie van Financiën was te praten over andere maatregelen die voor de banken in de pijplijn zaten.

Eén van de uitgangspunten voor een staatsingrijpen als bij SNS REAAL was dat de lasten zo veel als mogelijk bij de private sector worden gelegd, om daarmee de kosten voor de belastingbetaler te beperken. Zonder ingrijpen van de Staat was SNS REAAL op zeer korte termijn failliet gegaan, waarna de kosten als gevolg van de inwerkingtreding van het DGS door de overige banken zouden moeten zijn opgebracht. Mede vanwege de omvang van de depositobasis van SNS REAAL en daardoor de omvang van de claim die op het DGS zou komen te rusten, kleefden hieraan onaanvaardbare risico’s voor de stabiliteit van de Nederlandse financiële sector en de aan het Nederlandse DGS deelnemende banken. In plaats daarvan wordt deze banken een resolutieheffing opgelegd. Om de banken niet onevenredig te belasten en mede met het oog op de kredietverlening is toen aangekondigd de ex ante DGS-bijdrage met twee jaar uit te stellen.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de houding van de president van DNB terecht was dat hij geen individuele financiële instellingen met het Ministerie van Financiën kon bespreken.

Het rapport van de parlementaire enquêtecommissie laat zien dat het belangrijk is dat alle betrokken partijen tijdig en op juiste wijze worden geïnformeerd, zodat problemen gezamenlijk kunnen worden bestreden. Deze casus vormt een goed voorbeeld, waarbij DNB en het Ministerie van Financiën op adequate en intensieve wijze hebben samengewerkt vanuit ieders respectievelijke verantwoordelijkheid.

Uit de door de ENS onderzochte casus inzake SNS REAAL blijkt dat DNB zijn werkwijze ten opzichte van het Ministerie dus heeft gewijzigd ten opzichte van (de aanloop naar) de financiële crisis in 2008.

De leden van de ChristenUnie-fractie en de leden van de VVD-fractie vragen naar de opvatting van de Minister over de constatering van de ENS dat er nog geen inzicht in de totale kosten is, mede in relatie tot de vraag of nationalisatie de beste optie is.

In mijn brief van 1 februari 2013 (Kamerstuk 33 532, nr. 1) heb ik een heldere toelichting gegeven op de kosten die direct voortvloeiden uit de nationalisatie. Daarbij heb ik ook toegelicht dat bepaalde ontwikkelingen, zoals verslechterende marktomstandigheden, op het moment van de nationalisatie nog onzeker waren. Hoe deze onzekerheden zich in hun totaliteit zullen ontwikkelen en welke gevolgen deze dan voor de totale kosten zullen hebben, is niet voorspelbaar. In elk geval is wel helder dat de kosten van de mogelijke private oplossingen hoger zouden zijn geworden dan de kosten van nationalisatie. Zie voor mijn overwegingen aangaande nationalisatie en de private mogelijkheden ook mijn eerdergenoemde brief. Een totaalbeeld van de kosten kan ik pas in de toekomst geven wanneer ook duidelijkheid zal bestaan over de ontwikkeling van de betreffende onzekerheden.

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA vragen naar de rol van de externe accountant van SNS REAAL. De leden van de fractie van de PvdA stellen daarnaast de vraag of de signaleringsfunctie van de accountant naar de mening van het kabinet voldoende is ingevuld.

Accountants kunnen op verschillende manieren invulling geven aan hun signalerende rol. Zo kan een accountant in de door hem af te geven verklaring zaken signaleren, maar bijvoorbeeld ook een mondelinge toelichting verstrekken tijdens de algemene vergadering van een naamloze vennootschap die besluit over de vaststelling van de jaarrekening. Wanneer de controlecliënt een financiële onderneming betreft, rust op de accountant de verplichting om, afhankelijk van het type financiële onderneming, zowel DNB als de AFM op de hoogte te stellen van omstandigheden die het voortbestaan van de betreffende financiële onderneming bedreigen. Daarnaast vindt er op reguliere basis tussen DNB, een financiële onderneming en diens controlerende externe accountant een «tripartiet overleg» plaats waarin zaken als risicobeheer aan de orde worden gesteld. Ook heeft de externe accountant een taak bij de verificatie van de rapportages die financiële instellingen moeten indienen bij DNB. Met betrekking tot SNS REAAL heeft DNB diverse malen contact gehad met de externe accountant, enkele keren in aanwezigheid van vertegenwoordigers van SNS REAAL. De brief van 29 november 2012 van de externe accountant aan SNS REAAL over diens twijfels over de continuïteit is ook aan DNB verstrekt. Op basis hiervan heb ik geen concrete aanleiding om aan te moeten nemen dat de externe accountant van SNS REAAL zijn signalerende rol onvoldoende heeft ingevuld of zijn werkzaamheden anderszins niet naar behoren heeft uitgevoerd.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de «living will» die SNS in 2011 heeft opgesteld en naar de relatie met de afwikkelplannen.

De living wills die door de banken in 2011 zijn opgesteld zijn in feite herstelplannen waarin de banken uiteenzetten welke maatregelen zij kunnen nemen in geval van stress om hun situatie te verbeteren. Een aantal banken, waaronder SNS Bank, is in augustus 2011 gevraagd om een dergelijk herstelplan te ontwikkelen en dit voor 1 november van datzelfde jaar aan te leveren. De betroffen banken hebben hun herstelplan tijdig aangeleverd, aldus DNB. Ook de ENS constateert dit ten aanzien van SNS (zie pagina 80 van het rapport). De afwikkelingsplannen omschrijven op welke manier een bank in problemen kan worden afgewikkeld en worden door DNB en de Minister van Financiën vastgesteld. Het project om afwikkelingsplannen op te stellen voor ABN AMRO, ING en Rabobank is medio 2012 begonnen. Deze banken hebben voor dit project een omvangrijke hoeveelheid informatie tijdig aangeleverd in 2012 en 2013. Op basis van deze informatie wordt momenteel een afwikkelstrategie opgesteld en zal in het derde kwartaal van 2014 een operationeel afwikkelingsplan worden vastgesteld. Voor meer informatie over de afwikkelingsplannen verwijs ik naar mijn brief van 29 januari 2014 over dit onderwerp. SNS is niet in het afwikkelingsplannenproject betrokken omdat de instelling zich bij de start van het project reeds in een herstel- en daarna resolutiefase bevond. De plannen die DNB in 2012 in samenwerking met het Ministerie van Financiën heeft uitgewerkt voor SNS REAAL waren de facto afwikkelingsplannen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

Naar boven