33 529 Gaswinning Groningen-veld

Nr. 95 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 februari 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken het dossier gaswinning Groningen-veld en dan met name in het bijzonder het instemmingsbesluit met het gewijzigde winningsplan voor de gaswinning uit het Groningenveld en de gemaakt afwegingen (de volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag).

De vragen en opmerkingen zijn op 2 februari 2015 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 9 februari 2015 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, Thomassen

Inhoudsopgave

Blz.

   

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

9

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

14

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

15

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

18

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

22

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren

25

     

II.

Antwoord / Reactie van de Minister

31

     

III.

Volledige agenda

89

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben zich de afgelopen weken uitvoerig nader laten informeren over de gaswinning in Groningen en alles wat daarbij komt kijken. Zij hebben verder het instemmingsbesluit met gewijzigde winningsplan voor de gaswinning uit het Groningenveld gelezen. Deze leden benadrukken dat het voor hen cruciaal is dat de veiligheid voor bewoners centraal staat en ook dat de besluitvorming zorgvuldig en op basis van feiten gebeurt. Dat vraagt volgens de leden van de VVD-fractie een verantwoordelijke houding van alle actoren in het besluitvormingsproces. Kan de Minister nader toelichten welke informatie hij heeft gewogen om tot dit besluit te komen en in hoeverre daar andere aspecten zijn meegewogen dan het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)?

Het SodM stelde in haar Advies Bevingsgevoeligheid van de Eemskanaal-regio dat alleen vanuit het oogpunt van de seismiciteit er geen redenen zijn het productieniveau (2,0 miljard Nm3/jr) te wijzigen in het Cluster Eemskanaal, waarbij «alleen» dikgedrukt staat. Welke redenen zijn er dan verder in dat cluster om een verlaging van het productieplafond te overwegen? Tijdens de hoorzitting die de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer op woensdag 28 januari 2015 organiseerden, gaf het SodM aan dat zij de veiligheid in Groningen niet kon garanderen. Wat vindt u van die uitspraak? In welk licht moeten we die uitspraak zien? Is het niet zo dat niemand absolute veiligheid kan garanderen, nergens in Nederland? Graag uw reactie. Kan de Minister verder zijn opvattingen geven over de veiligheid voor bewoners?

Verder gaf het SodM aan dat een besluit rondom de gaswinning altijd ook een politiek besluit is. Hoe moeten deze leden die uitspraak beoordelen volgens de Minister? Is het niet zo dat juist de SodM een onafhankelijke toezichthouder met de benodigde expertise op dit terrein is, die op basis van de beschikbare informatie – ook al zijn er onzekerheden – een advies moet geven?

Het SodM gaf in de hoorzitting verder aan dat het andere wetenschappers nog beter wil betrekken bij haar onderzoeken. Hoe gaat dit vorm krijgen en per wanneer gaat dit gebeuren?

Verschillende partijen stellen dat de gaswinning terug zou kunnen worden geschroefd naar 30 mrd Nm3 per jaar. Graag horen de leden van de VVD-fractie hoe de Minister daar tegenaan kijkt. Wat betekent een winning van 30 mrd Nm3 voor de leveringszekerheid van gas? Wat zijn de risico’s dat bij een stevige winter mensen dan in de kou komen te zitten? In hoeverre heeft het verlagen van de productie tot dat niveau effect op de seismiciteit?

Vorig jaar is ter compensatie van de schade veroorzaakt door de bevingen een pakket van 1,2 miljard euro toegekend aan de regio. Kan de Minister een update geven in overzichtsvorm van de besteding daarvan?

Vorig jaar is de dialoogtafel opgericht, onder voorzitterschap van Jacques Wallage en Jan Kamminga, die werkt aan het herstel van vertrouwen tussen bewoners, politiek en NAM in het getroffen gebied. Deze leden lezen in de antwoorden op de feitelijke vragen dat medio 2015 de evaluatie plaatsvindt daarvan. Kan de Minister alvast toelichten wat zijn indrukken tot dusver zijn over het functioneren van de dialoogtafel? Zijn er verbeteringen mogelijk en zo ja, welke? Zijn lokale partijen voldoende aangehaakt? Hoe is de betrokkenheid van het lokale bestuur in de besluitvorming? En andersom, pakt het lokale bestuur ook voldoende haar rol in het betrekken van de samenleving in zowel het luisteren naar, als ook het uitleggen van alles wat rondom de gaswinning in brede zin relevant is?

De leden van de VVD-fractie vinden het van essentieel belang dat alle partijen in een belangrijk en veelzijdig dossier als deze zorgvuldig hun afwegingen maken, waarbij feiten centraal staan. Daarnaast achtten zij het van het grootste belang dat alle partijen rondom de gaswinning werken aan het herstel van vertrouwen van de inwoners van het gebied. Zij denken dat vooral de NAM daar nog een paar stappen te maken heeft. Hoe werkt de NAM aan het herstel van vertrouwen en haar imago? Welke rol speelt de Minister hierin?

De NAM gaf in de hoorzitting aan dat zij naast de aansprakelijkheid die zij heeft op grond van de Mijnbouwwet, ook haar verantwoordelijkheid in bredere zin niet uit de weg gaat. Kan de Minister zijn zienswijze geven op hoe ver die verantwoordelijkheid van de NAM zich volgens hem strekt en of de NAM die wat hem betreft voldoende oppakt? Hoe verloopt zijn contact met de NAM over zowel de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid?

Er is veel aardbevingsschade in Groningen en wat betreft de leden van de VVD-fractie is het zaak om met alle kracht in te zetten op schadeherstel, op versteviging van gebouwen en op alle andere gerelateerde maatregelen. Naast alle opgelopen schade is het zeker dat er de komende jaren aardbevingen zullen zijn in Groningen. Vindt de Minister dat dit naar behoren verloopt en op schema ligt? Welke verbeteringen zijn er mogelijk?

Wat betreft deze leden ligt er een uiterst serieuze en belangrijke taak voor het Centrum Veilig Wonen (CVW). Heeft de Minister het idee dat het CVW goed uit de startblokken is gekomen en voldoende toegerust is op haar taken? Hoe houdt hij de vinger aan de pols wat betreft het functioneren van het CVW? Hoe borgt hij de kwaliteit van de uitvoering door het CVW?

De grootste moeilijkheden wat betreft de schadeafhandeling zit vaak bij oude en historische gebouwen. Kan de Minister nader toelichten hoe de afhandeling en versteviging van dit soort gebouwen verloopt? Blijven die gebouwen in hun aanzicht en karakter behouden voor de omgeving?

De veiligheid van bewoners moet centraal staan wat betreft de leden van de VVD-fractie. Dat geldt ten aanzien van de besluitvorming, herstel en versteviging van gebouwen, maar ook ten aanzien van de inrichting van hulpdiensten en protocollen omtrent mogelijke calamiteiten. Kan de Minister toelichten hoe dit er voor staat, wie de regie voert en wie daarop toeziet? Zij vragen verder hoe het verstevigen van gebouwen wat betreft de Minister het beste kan worden aangepakt. Wordt deze aanpak projectmatig gedaan, waarbij met een aannemer per project wordt gewerkt zodat er geen verschillende behandeling kan ontstaan tussen buren?

Wat betreft de normen voor aardbevingsbestendig bouwen stuurt de Minister de Nationale Praktijkrichtlijn (NPR) in de eerste week van februari naar de Kamer, zo begrijpen deze leden. Kan de Minister toelichten hoe er op dit moment met nieuwbouw wordt omgegaan? Welke normen gelden daarvoor en wordt er daarbij voldoende rekening gehouden met het feit dat de normen aanpassing behoeven? Kan de Minister verder een toelichting geven op de bouw- en investeringsplannen van het UMCG, de Hanzehogeschool, de Rijksuniversiteit en anderen in relatie tot de gaswinningsproblematiek? Hoe is zijn betrokkenheid?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over het Winningsbesluit Gaswinning Groningenveld en versterkingsmaatregelen. Zij hebben een aantal opmerkingen en vragen aan de Minister.

Deze leden stellen vast dat de relatie tussen gaswinning, compactie van de bodem – met als gevolg aardbevingen – 50 jaar lang zijn ontkend en onderschat door de NAM en de Nederlandse overheid. In welk opzicht wordt in het huidige besluit wel een adequate afweging gemaakt tussen het belang van de gaswinning voor Nederland en de gevolgen daarvan voor de inwoners van Groningen? Graag een toelichting hierop. Waarom is er gekozen voor 39,4 miljard m3 gas? Dit veronderstelt een exactheid waar de leden van de PvdA-fractie geen onderbouwing kunnen vinden. Zij vragen de Minister te onderbouwen waarom de winning bij 39,4 mld m3 veilig en maatschappelijk verantwoord is. Ook vernemen deze leden graag op welke wijze dit besluit zich verhoudt tot de verklaring van de inspecteur – generaal van SodM dat de veiligheid van de bewoners van Groningen op dit moment niet gegarandeerd kan worden, alsmede de verklaring van SodM dat winningsreductie frequentie en zwaarte van de bevingen kan doen afnemen. Hoe verhoudt dit zich tot de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 529 nr. 34) waarin wordt gesteld dat veiligheid voorop dient te staan? Op welke aannames is de benodigde minimale leveringszekerheid van 30mld m3 gas gebaseerd? Hoeveel m3 hoogcalorisch gas kan door middel van het bijmengen van stikstof worden geleverd en hoeveel en hoe snel kan die capaciteit worden verhoogd? De leden van de PvdA-fractie vragen tot slot toe te lichten op welke wijze deze hoeveelheid gas is meegenomen in de berekening van het voor de leveringszekerheid benodigde minimum.

Hoe groot is de kans dat bij lagere winningsscenarios het Groningenveld tijdens een strenge winter met een piekbelasting wordt geconfronteerd? In hoeverre is het duidelijk wat de risico’s van een dergelijke piekbelasting zijn voor de veiligheid van de bevolking van Groningen? Als dit momenteel niet duidelijk is, dan vragen deze leden de Minister om aan te geven hoeveel tijd er nodig is om dergelijk onderzoek te laten uitvoeren.

Waarom zijn Groningen en Hoogezand-Sappemeer niet toegevoegd aan het aardbevingsgebied terwijl er al wel aardbevingen zijn geconstateerd in deze gebieden?

Is de Minister bereid om scenario’s op te stellen om de gaswinning te reduceren tot het vanuit het oogpunt van veiligheid gewenste optimum, met dien verstande dat de leveringszekerheid niet in gevaar mag worden gebracht?

De leden van de PvdA-fractie stellen dat het voor het vertrouwen van de inwoners van Groningen verstandig zou zijn om het toezicht van de SodM niet meer onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken te laten vallen, omdat dit ministerie ook belast is met de gaswinning zelf. Zij stellen daarom voor om het SodM voortaan onder de verantwoordelijkheid van een andere ministerie te laten vallen zoals bijvoorbeeld het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze leden vragen de Minister om op dit voorstel te reageren.

Is het waar dat dat in andere landen zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk omgekeerde bewijslast geldt met betrekking tot de schadeafhandeling? Deze leden vragen de Minister om in te gaan op de suggestie om in Nederland de omkering van de bewijslast ook in te voeren zodat omwonenden sneller en adequater worden geholpen. Het is voor de leden van de PvdA-fractie duidelijk geworden dat ondanks het instellen van de Groninger Gasombudsman en ondanks de inspanningen van TCBB vooralsnog nog steeds bewoners van Groningen niet adequaat geholpen worden bij door bevingen veroorzaakte schade. Is er bereidheid om het mandaat van de Groninger Gasombudsman uit te breiden tot het totaal van de in het akkoord overeen gekomen maatregelenpakket, teneinde om de toenemende complexiteit van de problemen waarmee bewoners worden geconfronteerd het hoofd te kunnen bieden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn zeer geschokt over het winningsbesluit van de Minister van Economische Zaken. In hun ogen toont de Minister geen enkele empathie met de bewoners van het getroffen gebied en draagt zij bij aan het destabiliseren van een complete regio, in zowel fysieke als psychologische zin. Deze leden vinden dit van een ongekende brutaliteit en verzoekt de Minister serieus zijn besluit te heroverwegen.

Hoe verhoudt de risicobeoordeling bij de recent gepresenteerde Deltabeslissing, om werken aan de rivier te baseren op een volstrekt imaginaire topafvoer van 18.000 m3/sec bij Lobith met uw beslissing om Groningen bloot te stellen aan 39,4 miljard m3 voor 2015 en 2016? Ligt daar dezelfde zorg voor mens, dier en infrastructuur aan ten grondslag?

Heeft de Minister het in juni 2014 uitgebrachte advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI)1 meegewogen in uw besluitvorming? Zo nee, waarom niet?

Hoe verhoudt de volgende passage in het RLI advies zich tot uw besluit? «... De Rli denkt aan een afwegingskader waarin de numerieke risiconormen minder bepalend zijn voor de besluitvorming. En waarin morele vragen over rechtvaardige verdeling van lusten en lasten en zorgen van omwonenden over onzekerheden op een transparante wijze worden betrokken bij de besluitvorming. Risico’s zijn zelden zeker, en een wetenschappelijke benadering kan de onzekerheden tot op zekere hoogte kenbaar maken. Toch hebben mensen een verwachting of een geloof over wat die onzekerheid zal brengen. Hierin ligt de basis voor verschillende opvattingen over risico’s in het maatschappelijk debat. Om recht te doen aan verschillende verwachtingen en opvattingen moet het risicobeleid zowel adaptief als transparant zijn ...»

Hoe rijmt u de uitspraken van de Inspecteur-Generaal Staatstoezicht op de Mijnen tijdens de hoorzitting van de vaste commissie voor Economische Zaken van de Tweede Kamer op 28 januari jl., waarbij «productie, bodemdaling en bevingen zijn aan elkaar gerelateerd» en «we weten nog steeds onvoldoende». Als dat allebei waar is (wat de leden van de SP-fractie ook onderschrijven), hoe kan daar dan een redelijk precies advies van 39,4 miljard m3 uit voortvloeien? Waarom is deze dubbele constatering geen grond de winning zover mogelijk te beperken?

Het probleem met het rapport inzake onderzoek 9 (van november 2013)2 is dat het tot een grote geanonimiseerde brij is verworden. Zijn alle genoemde lopende contracten, werkelijk alle contracten die zijn afgesloten? Zijn hier de oude «bakstenen contracten» in verwerkt? Wat zijn op een rijtje alle aangegane verplichtingen en hun looptijd? Zijn er contracten gesloten met landen van buiten de Europese Unie? Zo ja, welke landen zijn dat en wat is de inhoud van die contracten?

Ook ontvangen deze leden graag informatie over de voorwaarden waaronder contracten opengebroken kunnen worden zoals de boeteclausules en ontbindende voorwaarden.

In genoemd rapport staat dat Gasterra (voor 50% in handen van Shell en Exxon Mobile) exportcontracten heeft met o.a. Shell Duitsland en Exxonmobil Duitsland. Het lijkt de leden van de SP-fractie een vreemde zaak wanneer deze dochterbedrijven van Gasterra, bij een vermindering van de export, het juridisch zouden gaan aanvechten wanneer Gasterra zich op force majeur zou beroepen. Graag een reactie van de Minister hierop.

Ondanks herhaalde verzoeken blijft het antwoord onduidelijk op de vraag «hoeveel van het in Groningen gewonnen gas is sinds het jaar 2000 voor binnenlands gebruik bestemd?». Dit omdat – volgens beantwoording – het Nederlandse gassysteem wordt gemengd met hoogcalorisch gas vanuit andere velden. Om die reden zou ook niet duidelijk zijn hoeveel gas er sinds dat jaar, per jaar naar het buitenland is geëxporteerd. Op welk wijze wordt een – chemische – boekhouding bijgehouden? Er moet daarbij toch sprake zijn van een plaats waarbij producten gemengd worden? Op die plek dient toch alleen al in het kader van veiligheid bij verwerking een boekhouding te worden bijgehouden? Deze leden vragen de Minister om een lijstje naar de Kamer te sturen van het volume langjarige contracten van 2000 t/m 2012 zoals tabel 1 van onderzoek 9? Indien dit niet mogelijk is, waarom is het niet mogelijk?

Stel dat het gas in het Groninger veld toch gewonnen kan worden, maar in een veel trager tempo, bijvoorbeeld op een niveau van 20 miljard m3/jaar, wat zou dan over een periode van bijvoorbeeld 30 jaar per saldo het financiële effect op de rijksfinanciën zijn, gelet op het feit dat de verminderde onmiddellijke inkomsten in dat geval gecompenseerd zouden worden door uitgestelde baten?

Wat is de impact van de voorliggende wijziging van de Mijnbouwwet (regels voor afsplitsing betreffende vergunningen voor het winnen van koolwaterstoffen die voor 19675 zijn verleend Kamerstuk 34092) op het nu voorliggende gaswinningbesluit? In genoemd wijzigingsvoorstel wordt de actieve benutting van winningsvergunningen van delfstoffen bevorderd. Naar de mening van de leden van de SP-fractie neemt dat voorstel eerder gerezen onduidelijkheden omtrent de vergunningen die zijn verleend vóór 1965 (Schoonebeek, Tubbergen, Rijswijk, Rossum-de Lutte en Groningen) allerminst weg. Wat is de aanleiding om vijftig jaar na dato de wet te veranderen voor wat betreft de rechtsgevolgen van splitsing van deze vijf vergunningen? De bijzonderheid van deze vergunningen is volgens de tekst gelegen in het feit dat ze «in onderlinge samenhang en met de houder zijn verankerd in de structuur van het gasgebouw». De Minister heeft aangekondigd de voorwaarden van het gasgebouw te willen herzien, en hier eind 2015 over aan de Kamer te berichten. Bij de schriftelijke inbreng op die wijziging van de Mijnbouwwet zijn veel vragen gesteld die nog niet zijn beantwoord. Kan de Minister zorg dragen voor een spoedige reactie? Zo nee, waarom niet?

Ons omringende landen hebben een Mijnbouwwet waarbij de bewijslast van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten bij de veroorzaker ligt. In Nederland is dat niet zo. De Minister ziet dit niet als een groot probleem gezien zijn antwoord op vraag 224 (Kamerstuk 33 592, nr. 92): «Het enige wat aannemelijk moet worden gemaakt is dat de schade is ontstaan door de bodembeweging». Is gezien alle beroering die de schadeafhandeling tot nog toe teweeg heeft gebracht dit antwoord geen gotspe, en dan met name de woorden «het enige»? Is de Minister alsnog bereid met een voorstel te komen de Nederlandse Mijnbouwwet aan te passen op het punt van de bewijslast? Zo ja, kunnen dan ook de inwoners van de Parkstadgemeenten met mijnbouwschade op een schadeloosstelling rekenen zoals hun Duitse buren? Zo nee, waarom niet?

Is de Minister bereid, analoog aan de Deltawet, met spoed een Herstelwet voor Groningen te maken, waarin analoog aan de Deltacommissaris, iemand met gezag en empathie wordt aangesteld om met bewoners en instellingen aan een duurzame toekomst van de provincie te werken? Zo ja, welk mandaat, welk budget en welk niveau van doorzettingsmacht horen daar in grote lijnen bij? Zo nee, waarom niet?

In 2003 lag het niveau van de bevingen veel hoger dan in welk jaar daarvoor dan ook. Het jaar 2005 eindigde op de tweede plaats, het jaar 2006 was weer erger dan 2003 (grafiek bij vraag 90 (Kamerstuk 33 592, nr. 92)). Hebben NAM, SodM, TNO en/of KNMI eind 2006 aan de bel getrokken? Zo nee, waarom niet? Het jaar 2009 werd tweede, het jaar 2011 verpulverde het record van 2006 weer. Is er toen aan de bel getrokken? Zo nee, waarom niet?

Gezien het feit dat in bijvoorbeeld de gemeente Slochteren 40% van de gebouwen schade heeft, in de gemeente Groningen grote utilitaire bouwwerken niet afgemaakt kunnen worden zonder dure preventieve versterkingen en het voorgestelde niveau van winning het aantal bevingen waarschijnlijk hoog zullen houden, doet zich de vraag voor of er een bovengrens is aan de hoeveelheid schade die de NAM kan vergoeden. Is er zo’n bovengrens en zo ja, waar ligt die ongeveer?

Kan de Minister een schatting geven hoe de derving van aardgasbaten bij vermindering van 39,4 miljard m3 naar 30 miljard m3 en naar 20 miljard m3 zich verhoudt tot de toename van de fysieke en psychologische schade als gevolg een te verwachten hoger aantal bevingen, met inachtneming van de noodzaak wel of niet tot grootschalige uitkoopregelingen te moeten overgaan?

Wanneer huizen in een gebied schade oplopen door een beving, leidt dan een tweede en derde beving van dezelfde kracht tot een lineaire of een exponentiële toename van de schade?

Waarom neemt u een winningsbesluit op het moment dat de Nationale Praktijkrichtlijn nog niet naar de Tweede Kamer is gestuurd (vraag 111, Kamerstuk 33 592, nr. 92)?

Waarom neemt u, zoals uit de beantwoording van de feitelijke vragen (Kamerstuk 33 592, nr. 92) blijkt, ieder advies van SodM over (bijvoorbeeld vraag 30, 31, 69, 70), behalve het advies eind 2013 om de gaswinning terug te brengen omdat u toen meer informatie nodig had om tot een goed afgewogen en gemotiveerd besluit te komen (vraag 6)? Hoeveel bevingen en schade had het gescheeld, wanneer u juist dat advies wel zou hebben opgevolgd?

Waarom denkt u dat een risico-analyse van de NAM, die nog moet worden opgeleverd later in het voorjaar, aanvaardbaar zou zijn voor de bevolking van Groningen? Waarom gebeurt dit niet door een onafhankelijke partij? Waarom maakt u geen duidelijke knip tussen de hoofdtaak en voornaamste expertise van de NAM (naar gas boren) en die van geologen en bouwkundigen (relatie met bevingen en schade vaststellen) en hakt u vervolgens de knoop door? Waarom neemt het CVW geen «oude» zaken van de NAM over? Wat gebeurt er als mensen nieuwe schade krijgen bovenop al bestaande schade? Doet de NAM dan de oude scheuren en het CVW de nieuwe? Bent u niet van mening dat er nu een situatie is ontstaan waarbij iedereen naar elkaar wijst cq. zich achter elkaar verschuilt? Wat gaat de Minister doen om dit gekmakende mistgordijn te laten verdwijnen?

De Mijnbouwwet biedt de Minister op grond van artikel 50 de mogelijkheid om in de productie in te grijpen wanneer er sprake is van ernstige aantasting voor onder andere de veiligheid. Waarom benut de Minister deze mogelijkheid niet, in het licht van de uitspraak van de Inspecteur-Generaal van SodM afgelopen 28 januari tijdens de eerder genoemde hoorzitting, dat de veiligheid van Groningers niet te garanderen is?

Wordt de winning in de kleinere velden rondom het Groninger veld opgevoerd, zoals bijvoorbeeld in De Marne en bij Lauwerzijl? Hoe groot is het risico op een waterbedeffect? Kunt u garanderen dat ook hier niet gefrackt wordt? Is het hierbij mogelijk een overzicht per put te geven? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk?

Kan de Minister volledige opening van zaken geven over de boorafvalwaterputten bij Borgsweer, aangezien de feitelijke vragen 82 en 83 (Kamerstuk 33 592, nr. 92) niet geleid hebben tot heldere antwoorden? Hoeveel wordt er gestort, om wat voor materiaal gaat het, is duidelijk in welke lagen het materiaal terecht komt, is bekend wat dat voor drukveranderingen teweeg brengt, is het zeker dat er niet via scheuren vervuild water in bovenliggende lagen terecht komt, lopen omwonenden gezondheidsrisico’s en zo ja, welke? Hoe wordt dit getoetst?

Het antwoord op vraag 48 (Kamerstuk 33 592, nr. 92) lijkt te suggereren dat het model van de NAM geen relatie tussen productie en seismiciteit vaststelt, terwijl het SodM, op basis van modellen van TNO en KNMI, juist vaststelt dat dit wel zo is. Zien de leden van de SP-fractie dit goed? Zo nee, hoe zit het dan wel? En hoe verhoudt dit zich dan weer tot het omfloerste antwoord op vraag 85 (Kamerstuk 33 592, nr. 92)? Hoeveel tijd trekt de Minister uit voor «verder onderzoek»? Wanneer bereiken we dit punt en is dit onafhankelijk van eventuele klappen die de provincie nog krijgt in de tussentijd? De beantwoording van dit type vragen komt op deze leden over alsof de Minister van mening is dat hij met een laboratoriumsituatie te maken heeft, waarin calamiteiten kunnen worden nagebootst op kleine schaal. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit het antwoord op vraag 91 en 92 (Kamerstuk 33 592, nr. 92).

Als SodM (vraag 48 (Kamerstuk 33 592, nr. 92)) aangeeft dat niveau en ruimtelijke verdeling van de seismiciteit stuurbaar lijkt via de productie (zoals ook in positieve – Loppersum – en in negatieve – TenBoer, Hoogezand – zin is gebleken in 2014, wat let de Minister dan om de productie zover als mogelijk terug te schroeven en daarmee op z’n minst de Groninger bevolking enige hoop in bange dagen te schenken?

Als de modellen van de NAM zulke grote onzekerheidsmarges kennen dat ze de effecten van ingrepen in de productie op de seismische dreiging overschaduwen (vraag 56, 57 (Kamerstuk 33 592, nr. 92)), welke grond is er dan überhaupt om je op deze modellen te verlaten? Is dat niet juist een reden tot maximale voorzorg over te gaan tot het moment dat de kennis van de processen zodanig is gevorderd, dat besluiten voldoende onderbouwd genomen kunnen worden? Is «een langere observatieperiode» (vraag 57 (Kamerstuk 33 592, nr. 92)) wel aan de orde, gezien het acute gevaar? Hoe verhoudt het feit dat de NAM en SodM het «veiligheidsrisico» nog steeds als belangrijkste factor zien in de productiefilosofie (vraag 76 (Kamerstuk 33 592, nr. 92)) zich tot de keuze om 39,4 miljard m3 gas te winnen in 2015. Welke veiligheidsfilosofie ligt hieraan ten grondslag? Hoe kwantitatief is deze filosofie, uitgedrukt in schade aan gebouwen, gewonden en doden? Wat weerhoudt de Minister van een verlaging van de winning tot 30 miljard m3 gas in 2015 wanneer het antwoord op vraag 136 (Kamerstuk 33 592, nr. 92) klip en klaar laat zien dat de leveringszekerheid hierdoor niet wordt aangetast?

Welke mogelijkheden ziet de Minister om het komend jaar de volgende zaken te versnellen waardoor de gaswinning in 2016 mogelijkerwijs nog verder naar beneden bijgesteld kan worden: 1) versnelde vervangingsinvesteringen industrie; 2) versnelde isolatie woningvoorraad; 3) koolwaterstoffenheffing; 4) verplichting opleggen aan glastuinbouw om restwarmte uit industrie het te gebruiken; 5) grootverbruiker een productiestop opleggen bij koud weer? Graag hierop een reactie.

Welke mogelijkheden ziet de Minister om een beroep te doen op nationale solidariteit, door bijvoorbeeld iedereen op te roepen een trui aan te trekken in plaats van de thermostaat hoog te zetten, het licht uit te doen, minder wasjes te draaien, versneld met het Energielabel aan de gang te gaan, over te gaan op decentrale opwek, slurpende apparaten te vervangen die stroom vreten, kortom: waarom maakt de Minister van de nood geen deugd door de bevolking van elf provincies te stimuleren iets concreets te doen om de twaalfde provincie te ontlasten?

Waarom is ervoor gekozen het CVW een private orderneming te laten zijn, gezien het feit dat veiligheid van inwoners bij uitstek een publieke verantwoordelijkheid is (vraag 165, 167 (Kamerstuk 33 592, nr. 92))? Kan de Minister het CVW een aanwijzing geven in geval van conflicten bij schadeafhandeling? Wordt het CVW niet «gesandwicht» tussen de NAM en het Rijk, gezien het feit dat de NAM in juridische zin aansprakelijk blijft? Wat heeft de in te stellen interbestuurlijke Rijksdienst dan weer te zeggen over de NAM, het CVW en de Commissie Bijzondere Situaties? Wat voor alternatieven zijn voor handen om de verantwoordelijkheden tussen publiek en privaat inzichtelijker en overzichtelijker te maken, niet alleen voor de leden van de SP-fractie maar ook voor alle getroffen bewoners? Kan de Minister kort en helder aangeven wie straks waar over gaat? Is er dan nog behoefte aan bijvoorbeeld een Tcbb of een commissie bodemdaling, die links en rechts partijen met tegengestelde belangen adviseren en op het moment eerder als hindermacht dan als oplosser fungeren?

Is de Minister bereid, gezien het feit dat de opvattingen over de verkoopbaarheid van huizen mijlenver uiteen liggen, een ander bureau dan ORTEC onderzoek te laten doen naar de woningmarkt in het aardbevingsgebied en pas daarna uitspraken te doen over de ernst van de situatie (vraag 220 (Kamerstuk 33 592, nr. 92))? Zo nee, waarom leunt de Minister dan zo zwaar op ORTEC terwijl signalen uit het veld een volstrekt ander beeld schetsen?

Beseft de Minister dat zijn besluit bijdraagt aan het fundamenteel fysiek en psychologisch destabiliseren van een complete regio in Nederland en dat dit sinds 1953 niet eerder is voorgekomen? Heeft de Minister al een speech klaar om na het eerste grote ongeluk zijn handen in onschuld te wassen? Zo nee, wordt het niet tijd die te schrijven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het definitieve winningsbesluit Gaswinning Groningen. Zij hebben nog vragen over de gaswinning in Groningen.

Voor deze leden staat de veiligheid voor de inwoners van Groningen voorop. De leden van de CDA-fractie zijn teleurgesteld in het feit dat er tot op heden nog steeds geen risicoanalyses zijn voor alle gebieden die worden beïnvloed door de gaswinning uit het Groningen reservoir. Zij stellen vast dat er een hoog risico is voor de veiligheid van de inwoners van deze gebieden. Ook tijdens de hoorzitting van 28 januari jl. werd bevestigd dat er een causale relatie is tussen de hoeveelheid gewonnen gas en de aardbevingen. Bovendien is het afgelopen jaar zichtbaar geworden dat de reductie van gaswinning bij het Loppersumcluster in januari 2014 binnen enkele maanden resulteerde in minder aardbevingen. In het gebied rondom Hoogezand-Sappemeer werd de productie verhoogd en daar waren vervolgens ook meer aardbevingen te zien. De leden van de CDA-fractie zijn ervan overtuigd dat de winning moet worden teruggeschroefd naar een niveau dat vanuit het oogpunt van leveringszekerheid nodig is.

SodM adviseerde in januari 2013 om de gasproductie uit het Groningse gasveld zo snel mogelijk, zo veel als mogelijk en realistisch mogelijk is terug te brengen. Deze leden stellen mede op basis van de hoorzitting vast dat dit advies nog steeds geldig is. Zo staat dit advies ook momenteel te lezen op de website van SodM. In reactie op dit duidelijke advies heeft de Minister onderzoeken laten uitvoeren gedurende dat jaar. In 2013 is er een grote hoeveelheid gas gewonnen uit het Groningenveld, bijna 54 miljard m3, hoger dan de geplande 49 miljard m3. In hoeverre heeft de Minister overwogen om het advies van SodM op te volgen en de gaswinning uit het Groningenveld in 2013 te reduceren ten behoeve van de veiligheid? Kan de Minister toelichten op basis van welke veiligheidsoverwegingen hij heeft besloten in 2013 geen enkele stap te nemen om de gaswinning naar beneden bij te sturen? Is de Minister in 2013 in overleg getreden met de NAM en/of Gasterra om te bezien hoe de gasproductie had kunnen worden gereduceerd of hoe voorkomen had kunnen worden dat de winning niet groter zou zijn dan de geplande 49 miljard m3? Zo ja, op basis van welke argumenten is besloten om de gasproductie uit het Groningenveld alsnog niet te reduceren in 2013?

In 2014 is er een winningsplafond van 42,5 miljard m3 vastgesteld, welke hoeveelheid in het voorgaande winningsplan de gemiddelde winning per jaar was. Voor 2015 heeft de Minister aangekondigd de productiehoeveelheid uit het Groningse gasveld vast te stellen op 39,4 miljard m3 voor het gasjaar 2015–2016. Heeft de Minister deze beslissingen gebaseerd op een analyse van het lokaal persoonlijk risico, zoals berekend voor het Loppersumcluster door SodM? Waarom heeft de Minister niet aan NAM of SodM gevraagd om dit risico op deze wijze te berekenen, terwijl SodM in december 2013 uitdrukkelijk heeft geadviseerd dat NAM op zo kort mogelijke termijn een volledig probabilistische seismisch risicoanalyse uit zou voeren? Waarom heeft de Minister niet de voorwaarde gesteld dat deze risicoanalyse er zou moeten zijn voorafgaand aan het definitieve gaswinningsbesluit? Is het waar dat de gegevens om deze seismisch risicoanalyse naar het voorbeeld van SodM op te stellen voor het hele gebied boven het Groningenveld, aanwezig zijn bij de NAM,? Is de Minister bereid om te wachten op deze seismisch risicoanalyse voor het winningsbesluit voor 2015–2016? Zo nee, is de Minister bereid om op basis van de zo snel mogelijk uit te voeren seismisch risicoanalyse het winningsbesluit te wijzigen? In 2013 beperkte NAM zich tot het berekenen van het seismisch gevaar, waarop de SodM grote kritiek had. In 2014 berekende NAM opnieuw het seismisch gevaar, in plaats van het seismisch risico. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat een seismisch risico berekening goed uitgevoerd gaat worden voor het hele Groningenveld? Het geduld van de leden van de CDA-fractie raakt zo op omdat deze berekeningen er nog steeds niet zijn. Nu stelt de Minister de datum van 1 mei 2015. Het winningsbesluit zou normaal genomen worden in september 2014, had dan ook niet 6 maanden later in februari 2015 de risico analyse er moeten zijn? In de beantwoording van de feitelijke vragen (Kamerstuk 33 592, nr. 92) geeft de Minister aan dat er geen overeenstemming is over de berekening; waarin zitten die verschillen? Waarom wordt niet de berekening van SodM,die is gedaan voor het Loppersumcluster, aangehouden?

In het definitieve winningsbesluit staat dat er nader onderzoek gedaan gaat worden waarbij «de statische en dynamische ondergrondmodellen worden betrokken en gebruik wordt gemaakt van de meetgegevens die als gevolg van de uit te voeren gedetailleerde metingen ter beschikking komen» (Kamerstuk 33 592, nr. 92, p. 11). Stelt de Minister hiermee de berekening van het seismisch risico uit tot 1 juli 2016 voor verder onderzoek, terwijl SodM eind 2013 het seismisch risico wel al berekend had voor het Loppersum cluster? Wat is er volgens de Minister niet goed aan de berekening van het seismisch risico door SodM van eind 2013 voor het gebied bij Loppersum? Waarom staat de Minister het toe dat NAM blijft vasthouden aan modellen die geen rekening houden met de werkelijke metingen? De Minister heeft in september 2014 naar aanleiding van de aardbeving in Ten Boer extra onderzoek laten uitvoeren naar het Eemskanaalcluster, maar er is geen risico analyse gemaakt voor dit gebied. Waarom heeft de Minister geen opdracht gegeven aan NAM of SodM om een risico analyse te maken zoals SodM had opgesteld voor het Loppersumcuster gebied?

De Minister is verantwoordelijk voor het bepalen van de gasproductie, het borgen van de veiligheid en het beschermen van de rechten van inwoners in het getroffen gebied. Hoe verhoudt zich het besluit van de Minister om eerst niet in te grijpen in 2013 en vervolgens de gaswinning slechts minimaal te reduceren in 2014 met de verantwoordelijkheid van de Minister voor de veiligheid van de bewoners boven het reservoir en het advies van SodM om de winning te reduceren zover als mogelijk is? Waarom heeft de Minister vanuit het voorzorgsprincipe voor de veiligheid van onze inwoners in Groningen niet besloten om de winning te reduceren tot het niveau dat minimaal noodzakelijk is voor de leveringszekerheid?

Ziet ook de Minister de causaliteit tussen de reductie van de winning bij het Loppersum cluster en de afname van het aantal aardbevingen in dat gebied? Zo ja, waarom volstaat de minimale reductie bij het cluster Hoogezand-Sappemeer, van 3,1 miljard m3 (25%), en het gelijk houden van de winning bij het Eemskanaalcluster? Zou een verdere reductie (bij Loppersum was het 80%) bij het cluster Hoogezand-Sappemeer en het Eemskanaal een verdere vermindering van de seismiciteit kunnen betekenen in deze gebieden? Zo nee, waarom niet? Is er een wetenschappelijke basis voor de door de Minister voorgestelde reducties bij het Hoogezand-Sappemeer cluster en het Eemskanaalcluster buiten dat dit het winningsniveau was in 2012? Zo ja, welke?

Deze leden vragen de Minister om toe te lichten op welke wijze het drukverschil in het reservoir, meer dan 300 Atmosfeer bij de aanvang van de winning in Groningen in de jaren ’60 en gedaald naar minder dan 100 Atmosfeer op dit moment, bijdraagt aan het optreden van compactie en seismiciteit in de afgelopen jaren. Kan de Minister een overzicht geven van de afname van druk in de verschillende delen van het reservoir in de afgelopen decennia? Zou de Minister een overzicht kunnen geven van de compactie of bodemdaling van de verschillende delen van het gebied boven het Groningen veld?

Hoe wordt de overgang van het kalenderjaar naar het gasjaar vorm gegeven? Welke hoeveelheid gas wordt toegestaan om te winnen in de periode januari 2015 tot en met september 2015, zo vragen deze leden? En welke hoeveelheid wordt toegestaan om te winnen in de periode oktober 2015 tot en met september 2016? Hoe wordt voorkomen dat in 2015 het door de Minister ingestelde maximum van 39,4 miljard m3 niet wordt overschreden? In hoeverre denkt de Minister dat deze nieuwe wijze van weergeven de transparantie bevorderd? Hoe voorkomt de Minister dat door deze wijziging het vertrouwen in transparantie gegevens verder achteruit gaat?

Tijdens de hoorzitting kwam naar voren dat de Minister degene is die bepaald hoeveel gas er wordt gewonnen. Herkent de Minister zich in dat beeld?

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om toe te lichten hoe onafhankelijk toezicht op de veiligheid van inwoners voor mijnbouwactiviteiten momenteel geborgd is? Heeft SodM een eigen budget om onderzoek te laten uitvoeren naar seismiciteit in relatie tot de winning van aardgas door bijvoorbeeld TNO en KNMI? Zo nee, waarom niet? Deelt de Minister de mening dat het opmerkelijk is dat de toezichthouder geen eigen budget heeft om onderzoek te laten uitvoeren?

Is de Minister het eens met de stelling dat het KNMI «het» seismologisch kennisinstituut is van Nederland? Zou de Minister een overzicht kunnen geven van de financiering van het seismologisch onderzoek door het KNMI in de afgelopen 15 jaar? Heeft de NAM bijgedragen aan de financiering van seismologisch onderzoek van het KNMI in de afgelopen 15 jaar? Zo ja, hoeveel en tot wanneer? Is het waar dat het Ministerie van Economische Zaken sinds 2013 betaald voor seismologisch onderzoek van het KNMI? Hoe is de onafhankelijkheid van het seismologisch onderzoek van het KNMI in de afgelopen 15 geborgd geweest? Uit het rapport van het CBS van december 2014 valt op te maken dat sinds 1995 de seismiciteit elke vijf en een half jaar is verdubbeld. Was het de verantwoordelijkheid van het KNMI als Nederlandse autoriteit op het gebied van seismologie om over deze toename van seismiciteit aan de bel te trekken? Zo nee, waarom niet, welke verantwoordelijkheid heeft het KNMI dan? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd?

In de afgelopen debatten over gaswinning in Groningen van 9 oktober 2014, 5 februari 2014 en 15 februari 2013, hield de Minister vast aan het argument dat een bepaalde winningshoeveelheid noodzakelijk zou zijn voor de leveringszekerheid. De onderbouwing van de hoeveelheid gas die daarvoor uit het Groningenveld noodzakelijk is, blijkt onduidelijk. Waarom was in 2014 de hoeveelheid Groningengas van 42,5 miljard m3 noodzakelijk was voor de leveringszekerheid? Wat hield in 2014 «zo vlak mogelijk produceren» in? Ondanks de inzet op 42,5 en een zo vlak mogelijk produceren zijn er in 2014 evengoed schommelingen geweest in de winningshoeveelheid tussen zomer en winter, wat is het effect dan geweest van het zo vlak mogelijk winnen, zijn er gegevens die dat aantonen? De leden van de CDA-fractie leiden uit onderzoek 7 «mogelijkheden kwaliteitsconversie en gevolgen voor de leveringszekerheid» af dat de maximale conversie-inzet in de jaren 2014–2019 19 à 23 miljard m3 bedraagt. Zij lezen dat er in de periode van oktober 2013 tot september 2014 nauwelijks hoogcalorisch gas is omgezet in laagcalorisch gas door toevoeging van stikstof en dat in 2014 0,2 miljard m3 op Groningen kwaliteit is gebracht. Had de conversiecapaciteit ingezet kunnen worden zodat daarmee een vlakkere productie uit het Groningenveld kon worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet? Uit de beantwoording op de schriftelijke vragen van de CDA-fractie blijkt dat de conversiecapaciteit nauwelijks gebruikt is in de afgelopen jaren. Gezien het voorgaande vragen deze leden of de productie van bijna 54 miljard m3 in 2013 en van 42,5 miljard m3 in 2014 noodzakelijk was voor de leveringszekerheid. Waarom is er geen gebruik gemaakt van de conversiecapaciteit om minder Groningengas te hoeven winnen? Kan de Minister hier een nadere onderbouwing van geven? Is het waar dat hypothetisch in 2014 ongeveer 20 miljard m3 minder Groningengas nodig was geweest, ongeveer 22,5 miljard m3, als de conversiecapaciteit maximaal was ingezet? Waarom zou dat niet mogelijk zijn? Via Gasterra participeert de Nederlandse overheid in de verkoop van Nederlands gas en in de handel van gas door Gasterra, onder andere via het TTF? Om welke reden dient de Staat deel te nemen aan de handel in gas? Waarom zou de Staat niet alleen deelnemen in de verkoop van Nederlands gas?

In de antwoorden van de Minister (Kamerstuk 33 592, nr. 92) wordt beargumenteerd dat de daling van de hoeveelheid winning Duits L-gas opgevangen moet worden door de winning uit het Groningenveld. Zijn er lange termijn contracten gesloten met Duitse afnemers die deze daling willen opvangen? Is de Duitse verkoop van laagcalorisch gas en de afnemers van Duits laagcalorisch gas niet hun zaak? Welke verantwoordelijkheid heeft de Nederlandse Staat in deze en op welke wetsbasis?

Deze leden vragen de Minister om de tabel op pagina 41 van de beantwoording van de feitelijke vragen 220 (Kamerstuk 33 592, nr. 92) verder toe te lichten. De productie en import zijn namelijk aanmerkelijk hoger (90,2 miljard m3) dan de onttrekking van het landelijk transportnet voor regionale netten en export (72 miljard m3). Waarom tellen deze hoeveelheden niet op?

De leden van de CDA fractie maken zich grote zorgen over de langzame voortgang in de versterking van huizen. Hoe wordt de prioritering van te versterken huizen gesteld? Hoe wordt bepaald welke 3000 huizen dit jaar worden versterkt? Hoe wordt de voorgang van het versterken van huizen bijgehouden? Is het mogelijk om de Kamer hierover maandelijks te informeren?De leden van de CDA fractie vragen de Minister om opnieuw een schatting te geven van het aantal woningen dat in het gebied staat en hoeveel woningen daarvan versterkt zullen moeten worden. Wanneer verwacht de Minister het gecoördineerd versterkingsprogramma voor waterwerken in het gebied af te hebben? Wanneer wordt dit plan gedeeld met de Kamer?

Zou de Minister een schematische weergave van het schadeafhandelingstraject kunnen geven, van melding, second opinion, onafhankelijke raadsman, advies van tccb, tot eventuele gang naar de rechter met mogelijke behandelings- en betalingstermijnen?

Moet eerst de onafhankelijke raadsman en/of het tccb geraadpleegd worden voordat een inwoner met schade de stap naar de rechter kan maken?

Als het tccb om een advies gevraagd wordt omdat de partij met schade en de NAM er niet uitkomen, is dan het advies van de tcbb bindend? Staat een advies van het tcbb een mogelijke gang naar de rechter in de weg? Welk tijdsbestek verwacht de NAM nodig te hebben om de schades af te handelen die bij NAM zijn ingediend vooraf aan de recente oprichting van Centrum Veilig Wonen?

Wanneer verwacht de Minister dat er overeenstemming is over de publieke regie over het CVW? Zal de publieke regie het mogelijk maken om vanuit de overheid te beslissen om bepaalde wijken collectief aan te pakken? Gaat de publieke regie bepalen wanneer een huis wel versterkt worde of wanneer afgebroken? Hebben de bewoners van de desbetreffende woningen inspraak en medebeslissingsmacht of hun huis versterkt wordt of niet en hoe het huis versterkt gaat worden?

Op welke datum worden de normen voor aardbevingsbestendig bouwen aangeboden aan de Tweede Kamer?

Op basis van welke criteria beslist de commissie bijzondere situaties wanneer een woning opgekocht dient te worden door de NAM? Na hoeveel maanden waarin de woning onverkoopbaar blijkt wordt overgegaan tot een besluit waarin de NAM wordt gevraagd de woning op te kopen? Wanneer gaat de NAM nou eens echt ruimhartig met de complexe schades om?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat voor de gebieden, gemeenten die buiten het bestuurlijk akkoord «vertrouwen op herstel en herstel van vertrouwen» vallen, ook een compensatieregeling getroffen dient te worden die vergelijkbaar is met de afspraken die met de negen getroffen gemeenten zijn gemaakt. Is de Minister bereid om zich hiervoor in te spannen? Wil de Minister een overzicht geven van de bestedingen tot nu toe van het budget van het bestuurlijk akkoord «Vertrouwen op herstel en herstel van vertrouwen»? Welke bedragen zijn er tot nu toe uitgegeven aan het verbeteren van de leefbaarheid en economisch perspectief? Is de Minister tevreden over de voortgang van de dialoogtafel?

De 100 miljoen van het bestuurlijk akkoord dekken naar verwachting niet de extra kosten voor aardbevingbestendiger bouwen. Is NAM bereid om met een groter bedrag over de brug te komen als dat nodig blijkt? Zal de Minister daarop aandringen? Op RTV Noord heeft de Minister gezegd dat hij vindt dat de NAM hiervoor zou moeten betalen, vindt de Minister dat nog steeds en heeft hij daarover inmiddels afspraken gemaakt met de NAM?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben met ongenoegen kennisgenomen van het winningsbesluit en de antwoorden op de feitelijke vragen van de Minister. De leden hebben sterk de indruk dat er door de Minister en betrokken partijen bewust wordt aangestuurd op extra onderzoek in plaats van grondige maatregelen. Bovendien blijkt uit het uitgelekte rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de toezichthoudende instanties niet onafhankelijk opereerden. Deze leden delen dan ook het wantrouwen dat er bij de Groningers is ontstaan jegens dit kabinet en deze instanties. Op dit moment houden zij het bij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie constateren dat niet de leveringszekerheid een beperkende factor is geweest om de gaswinning te verminderen, maar wel de schatkist aangezien stikstofinstallaties zowel in 2013 als 2014 vrijwel niet benut zijn. Waarom heeft de Minister de schijn opgehouden dat verleden jaar de gaskraan niet verder dicht kon vanwege de leveringszekerheid en onze langjarige exportverplichtingen? Is de Minister nu wel bereid om deze stikstofinstallaties te benutten of andere maatregelen te nemen zodat wij minder Gronings gas hoeven te exporteren? Deze leden hebben al eerder voorstellen gedaan met betrekking tot de export van Groningergas, maar wat zou er op tegen zijn als we de Wobbe waardes waar dit exportgas aan moet voldoen wat verruimen? Zodat wij dus minder Gronings gas over de grens hoeven te sturen, maar bijvoorbeeld meer gas bijgemengd met stikstof of hoogcalorisch gas? Graag een uitgebreide, duidelijke reactie op dit punt.

De leden van de PVV-fractie ergeren zich verder aan het feit dat de bouwnormen voor aardbevingsbestendig bouwen na twee jaar nog steeds ontbreken. Te meer men in het buitenland al jaren ervaring heeft met aardbevingsbestendig bouwen en er zelfs in Europa al een aardbevingsbouwnorm is. Waarom is er niet voor gekozen om een best practice bouwnorm uit het buitenland te kopiëren? Wat is daar op tegen, waarom moest Nederland zijn eigen bouwnorm ontwerpen? Graag een gedetailleerd en helder antwoord. Verder blijkt uit de beantwoording van de feitelijke vragen (Kamerstuk 33 592, nr. 92) dat nog steeds niet duidelijk is wat er onder aardbevingsbestendig wordt verstaan en in hoeverre de aardbevingsbestendigheid van bestaande gebouwen verhoogd kan worden. Daarmee blijft de situatie voor mensen met onverkoopbare, beschadigde huizen uitzichtloos. Immers wie koopt er nou een huis waarbij de kans groot is dat je ieder jaar een paar maanden tussen de puinhopen moet leven, omdat je woning gerepareerd moet worden. Als het überhaupt al gerepareerd wordt, want met name de grotere schades laten jaren op zich wachten. Terwijl ondertussen de bewoners in financiële onzekerheid en met angst achterblijven in hun huis, wachtend op de volgende bevingen die onvermijdelijk gaan komen. De leden van de PVV-fractie vinden deze situatie onacceptabel, maar constateren tegelijkertijd dat tot dusverre geen enkele partij bereid is om hier wat aan te doen. Het pleidooi van deze leden en diverse bewonersgroeperingen als Schokkend Groningen en de Groninger Bodem Beweging voor het invoeren van een uitkoopregeling wordt immers stelselmatig genegeerd. Terwijl dat helemaal geen onrealistisch verzoek is aangezien dergelijke regelingen bij hoogspanningsmasten en in Moerdijk al in de praktijk worden toegepast. Bovendien is het zo (zonder daarmee deze problematiek te willen bagatelliseren) dat deze regelingen toch echt betrekking hebben op minder risicovolle situaties als de aardbevingsproblematiek en bijkomend instortingsgevaar in Groningen. Kan de Minister daarom uitleggen waarom hier wel een uitkoopregeling wordt toegepast en voor de aardbevingen niet? En kom bij de beantwoording niet aanzetten met het fonds voor schrijnende situaties, want dat valt in het niet bij de budgetten die worden vrijgemaakt om gratis zonnepanelen en glasvezelinternet uit te delen. Dat zijn wat deze leden betreft spiegeltjes en kraaltjes om de bevolking zoet te houden die eens te meer aantonen hoe groot de kloof is tussen de politieke elite en de bevolking. Een kloof die overigens ook goed zichtbaar was tijdens het rondetafelgesprek in de Kamer op woensdag 28 januari jl. Daar waar de bewoner en bewonersverenigingen hartstochtelijk een uitkoopregeling bepleitten hielden de bestuurders wollige betogen om dat vooral niet te doen. Is de Minister bereid om de wens van de bewoners op te volgen en alsnog een uitkoopregeling in te stellen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het gasbesluit over de gaswinning in Groningen en hebben hier nog vragen over.

Zij zijn van mening dat veiligheid van de mensen in het wingebied het eerste uitgangspunt moet zijn bij iedere beslissing ten aanzien van de gaswinning. Deze leden constateren dat de Minister de productie tot 39,4 miljard Nm3 terugschroeft op basis van het advies van de Sodm. De berekeningen die hieraan ten grondslag liggen zijn echter aan grote onzekerheid onderhevig. Kan de Minister bevestigen dat ook met de voorgestelde productievermindering de mensen in Groningen niet veilig zijn voor aardbevingen? De voorgenoemde leden willen tevens van de Minister weten of hij heeft overwogen de productie verder terug te schroeven en wat daarbij de overwegingen waren. Is de Minister van mening dat hij met het voorgestelde gasbesluit het maximale doet om de veiligheid van de mensen te vergroten? En op welke manier komt het voorzorgsprincipe tot uiting in het voorliggende gasbesluit?

De leden van de D66-fractie merken op dat de NAM in de winningsplannen in het verleden nauwelijks rekening heeft gehouden met de seismische activiteit. Zij willen weten of de seismische activiteit nu wel voorop staat in de winningsplannen en op welke manier dat tot uiting komt.

Heeft de Minister advies gevraagd aan de landsadvocaat ten aanzien van de redenen en de bewijslast die hij nodig heeft om tussentijd het winningsplan uit veiligheidsoverwegingen aan te mogen passen? Zijn de rapporten van de NAM, een advies van de Sodm of een toename aan aardbevingen bijvoorbeeld per definitie voldoende volgens de landadvocaat?

De leden van de D66-fractie merken op dat het hoogcalorisch gas geschikt kan worden gemaakt voor de Nederlandse markt door middel van stikstofbijmenging. Zij lezen in onderzoek zeven van vorig jaar dat de minimale productie van het Groningengas voor de leveringszekerheid tussen de 21 Nm3 en 35 Nm3 ligt, met flexibiliteit in de wintermaanden. Kunt u bevestigen dat deze gegevens nog steeds actueel zijn? In uw brief van januari 2015 gaat u uit van een minimale productie voor de leveringszekerheid van 30 Nm3. Waarom bent u van mening dat een minimale productie van 30 nm3 binnen de bandbreedte de juiste inschatting is? De voorgenoemde leden lezen ook dat er tussen de 19 m3 en 23 Nm3 geconverteerd kan worden. Hoeveel gas is er in 2013 en 2014 geconverteerd? Kan de Minister bevestigen dat het overgrote gedeelte van de converteringscapaciteit in deze jaren onbenut is geweest? Hoe verhoudt deze onderbenutting van de converteringsmogelijkheden zich volgens de Minister tot de kennis die we hebben met betrekking tot het gevaar van hoge productie voor aardbevingen?

De leden van de D66-fractie merken op dat de bandbreedte van minimum leveringszekerheid sterk wordt bepaald door de vraag of het Groningse veld vlak moet produceren of dat er veel flexibiliteit kan worden ingebouwd. Zij vragen de Minister om uiteen te zetten wat precies de voor- en nadelen zijn, van vlak versus flexibel produceren. Zijn er redenen om niet de volledige flexibiliteit van het veld in te zetten?

Wat zijn de meerkosten per miljard Nm3 voor de Nederlandse staat en de Nederlandse burger wanneer we L-gas produceren door verrijking of door convertering in plaats van dat we het uit het Groningse gasveld produceren? Bij deze berekening willen deze leden graag een uitsplitsing van de gederfde gasinkomsten en de andere factoren die meespelen, zoals de kosten van het converteren zelf versus de kosten van de gasproductie in Groningen. Indien er verschillen door de jaren heen zijn, dan willen zij dit graag in een tabel terug zien. Op welke manier kunnen de conversiekosten verkleind worden en op welke termijn is dat mogelijk?

De leden van de D66-fractie merken op dat er meerdere mogelijkheden zijn om de minimale hoeveelheid Gronings gas dat nodig is voor de leveringszekerheid naar beneden te brengen. Zoals meer conversiecapaciteit, minder exportcontracten, meer winning uit kleine velden en een lagere gasconsumptie. Deze leden vragen de Minister om aan te geven of minder gasconsumptie door een versnelde omslag naar verduurzaming, zoals meer energiebesparing in de gebouwde omgeving, onderdeel is van de afweging. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de gasconsumptie in korte termijn (binnen 5 jaar) naar beneden te brengen? Zijn er ook mogelijkheden om de gaswinning uit de kleine velden veilig te verhogen, en zo ja, met hoeveel?

De leden van de D66-fractie merken op dat de winning uit het Groningenveld per definitie eindig is. Deze leden willen weten op welke manier de Minister zich met betrekking tot de leveringszekerheid hierop voorbereid, zowel met betrekking tot de overschakeling naar duurzamere energiebronnen als de aanpassing van de Nederlandse afhankelijkheid van laagcalorisch gas. Graag een reactie.

Zijn er in de komende drie jaar nog andere verplichtingen tot gaslevering dan de lange termijncontracten. Zijn er andere bedrijven dan Gasterra die lange termijncontracten voor het leveren van Gronings gas hebben? Hoeveel gas dat op de spoedmarkt wordt gekocht, wordt gebruikt voor verwarming en hoeveel gas wordt gebruikt voor het gebruik als grondstof?

De leden van de D66-fractie lezen dat de gasbaten door het gasbesluit in 2014 700 miljoen euro en in 2015 130 miljoen euro minder zullen zijn. Op welke manier zal de Minister deze verliezen in de begroting opvangen? Op welke manier is de berekening van de gederfde inkomsten gemaakt? Deze leden merken op dat de gederfde inkomsten van 2015 zouden uitkomen op circa 226 miljoen euro per miljard Nm3 (700/3,1) en in 2016 op E216 miljoen euro per miljard Nm3 (130/0,6). Welke factoren, zoals een veranderende gasprijs of ook nog andere zaken, ten grondslag liggen aan dit verschil in gederfde inkomsten per Nm3 in 2015 versus 2016? Daarbij vragen deze leden om aan te geven hoeveel miljoen euro gederfde inkomsten per Nm3 verlaging kan worden gerekend in 2015, 2016, 2017 en 2018.

De leden van de D66-fractie merken op dat de berekeningen van «onderzoek 8: Effecten van een eventuele productiebeperking op de gasbaten» uit 2013 niet langer kloppen, omdat de gasprijs ondertussen lager is geworden dan verwacht. Deze leden vragen de Minister om dit onderzoek te actualiseren en aan te geven wat de gederfde gasinkomsten in vergelijking met het nu geldende winningsbesluit (dat wil zeggen, in vergelijking met: 42,50 m3 in 2014, 42,50 m3 in 2015 en 40 m3 in 2016) zouden zijn wanneer de productie wordt verlaagd naar: 35 m3, 30 m3, 25 m3 en 20 m3. De voorgenoemde leden vragen de Minister om de uitkomsten hiervan in een tabel weer te geven lopend van 2015 t/m 2024 analoog aan de weergave in de samenvatting (p.12) van onderzoek 8.

Deze leden merken op dat tussen de miljoenennota van 2014 en de miljoenennota van 2015 tegenvallers waren van –1,1 miljard in 2014, –1,65 miljard in 2015 en –1,45 miljard in 2016. Dit zou beteken dat bovenop de productiereductie van het winningsplan van januari 2014 er ook nog aanvullende aardgasbatentegenvallers van circa 0,4 miljard in 2014, 1,05 miljard in 2015 en 0,45 miljard on 2016 zijn. Waarmee zijn deze tegenvallers gedekt? Wat betekenen deze grote fluctuaties betekenen voor de ramingen van de tegenvallers? Hoe groot zijn de onzekerheidsmarges bij iedere inschatting?

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister van plan is om in het vervolg gasjaren in plaats van kalenderjaren aan te houden. Door middel van het omzetten naar gasjaren gaat vanaf 1 oktober 2015 de teller voor de winning weer op nul. Zij merken op dat dit najaar en begin van de winter zacht waren en dat er dus relatief weinig gas nodig was voor verwarming. Is het waar dat hiermee de NAM naar alle waarschijnlijkheid op de korte termijn meer mag winnen dan als er nog steeds met kalenderjaren zou worden gewerkt? Welke rol heeft dit gespeeld in het besluit van de omzetting van kalenderjaren naar gasjaren? Op welke manier zal de omzetting van kalenderjaren naar gasjaren in de begroting verwerkt worden? Wanneer zal er met deze omzetting een nieuw winningsbesluit bij de Kamer liggen?

Deze leden vragen de Minister om een compleet overzicht te geven van alle onderzoeken en rapporten die nu nog lopen, wanneer ze afgerond zullen zijn, en wanneer de Kamer de resultaten zal ontvangen.

De leden van de D66 fractie vinden het zorgelijk dat er nog steeds geen risico-analyses beschikbaar zijn, zodat de risico’s adequaat kunnen worden ingeschat. Waardoor wordt het uitstel veroorzaakt en kan de Minister garanderen dat de analyses in april 2015 er wel zijn?

Deze leden zijn van mening dat het van groot belang is om snel aan de slag te gaan met de versterking van gebouwen en infrastructuren. Wordt er proactief gezocht naar gebouwen die mogelijk op instorten staan, of wordt vooral afgewacht totdat iemand zelf aanklopt met een mogelijk risicovolle situatie? Indien er proactief naar zwakke structuren wordt gezocht, gaat dat dan alleen via een scan aan de buitenkant of wordt er ook binnen en onder de gebouwen (naar het fundament) gekeken? Is de Minister van mening dat alle gebouwen in het aardbevingsgebied aan de bouwnorm uit het bouwbesluit (dat wil zeggen een risico van 10’-5) moeten voldoen? Wanneer zullen (vrijwel) alle gebouwen in het aardbevingsgebied die bouwnorm halen? Hoeveel gebouwen zullen per definitie niet versterkt kunnen worden tot aan de bouwnorm, of alleen versterkt kunnen worden met drastische gevolgen voor het aanzien (zoals monumenten) en hoeveel procent is dat van het geheel?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat bewoners vergoed moeten worden voor de schade die zij lijden door de aardbevingen. Zij vragen de Minister om uiteen te zetten welke schade allemaal per definitie vergoedt wordt. Op welke manier wordt omgegaan met indirecte schade zoals bijvoorbeeld de huur bij tijdelijke noodzakelijke verhuizing of de gederfde inkomsten van een winkel die tijdelijk de deuren moet sluiten om verstevigd te worden?

Wat is de argumentatiegrond om in de schadevergoedingsregelingen onderscheid te maken tussen schade door aardbevingen en schade door bijvoorbeeld compactie of een lage waterstand, wat ook het gevolg is van de gaswinning?

Deze leden zijn ook van mening dat bewoners zoveel mogelijk moeten worden ontzorgd. Zij hebben veel signalen ontvangen dat dit tot nu toe niet voldoende gebeurd. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat bewoners niet in ellelange procedures verwikkeld raken om hun gelijk te krijgen met betrekking tot de schade die ze hebben geleden? Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen waarvan het huis versterkt moet worden of de schade moet worden hersteld, zo min mogelijk last hebben van de werkzaamheden? Kan de Minister daarbij bevestigen dat de wensen van de bewoners altijd het uitgangspunt vormen bij de verbouwingen? Wanneer een bewoner het gevoel heeft dat dit niet het geval is, bij welke instantie kan hij dan zijn beklag doen, en welke interventiemogelijkheden heeft die instantie in het proces?

De leden van de D66-fractie merken op dat de Minister met negen gemeenten afspraken heeft gemaakt over de schade-afhandeling. Inmiddels is het echter duidelijk dat ook buiten de negen gemeenten bewoners schade door de aardbevingen kunnen hebben. Hoeveel extra budget is er nodig om alle schadegevallen buiten de negen gemeenten ook op te kunnen lossen?

Deze leden merken op dat de waardedaling van huizen in het aardbevingsgebied nu pas wordt vergoedt nadat het betreffende huis verkocht is. Dit brengt grote onzekerheden met zich mee, waardoor sommige mensen vast blijven zitten in een onverkoopbaar huis. Op welke manier gaat de Minister ervoor zorgen dat dit probleem wordt opgelost?

Is het voor bewoners in Groningen inzichtelijk bij welke instantie ze moeten zijn voor welk probleem met betrekking tot de aardbevingen. Zijn deze niet te versnipperd? Hebben de instanties die in het leven zijn geroepen om de belangen van de bewoners te behartigen voldoende doorzettingsmacht om ook werkelijk resultaten te bereiken? Zijn zij voldoende aanspreekbaar op hun resultaten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het winningsplan Groningenveld en de maatregelen voor schadeherstel en preventieve versterking. Genoemde leden zetten de veiligheid van de inwoners van de provincie Groningen op de eerste plaats bij de beoordeling van het winningsbesluit, het schadeherstel en de versterkingsmaatregelen. Voor herstel van vertrouwen onder de bevolking van de provincie Groningen is meer nodig dan het kabinet voorstelt. In het belang van de veiligheid vinden de leden van de ChristenUnie-fractie dat de gasproductie uit het Groningerveld nog verder moet worden verlaagd, dat schadeafhandeling en preventieve versterking onafhankelijk en onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid moeten plaatsvinden en dat herstel van schade en preventieve versterking moeten worden versneld.

Wat verstaat de Minister onder een aanvaardbaar veiligheidsniveau? Is de Minister van mening dat op dit moment sprake is van een aanvaardbaar veiligheidsniveau in de provincie Groningen, gezien de verwachtingen dat voor de korte termijn rekening wordt gehouden met een maximale beving van 4,1 op de schaal van Richter en de kans op een beving van meer dan 4,1 op de schaal van Richter van eens in de 10 jaar? Hoe ziet de Minister deze verwachting in relatie tot de algemene veiligheidsnorm in de bouw, waarbij wordt uitgegaan van een kans van 1 op 100.000 op overlijden door het bezwijken van een gebouw?

Op welke manier is uitvoering gegeven aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 48)? Welke maatregelen kunnen de komende jaren genomen worden en zijn al genomen ter voorbereiding op een eventueel besluit tot drastische vermindering van de aardgaswinning, indien de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geeft? Deelt de Minister de mening dat de veiligheidssituatie aanleiding geeft tot dergelijke maatregelen? Op welke manier is de Minister voorbereid op tussentijdse bijstelling van het besluit, naar aanleiding van nieuwe metingen en het nog te ontvangen rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid, zoals de motie ook verzoekt?

Waarom zijn de onderzoeksgegevens van de NAM over de veiligheidsrisico’s voor het gehele winningsgebied nog niet bekend bij het bepalen van de winningsplannen voor de komende jaren? In mei 2015 zal de NAM een risicoanalyse naar het SodM sturen, waarna een advies zal volgen. Waarom neemt deze risicoanalyse zoveel tijd in beslag? Waarom zijn de conclusies van het SodM niet voldoende om het voorzorgsprincipe toe te passen en de productie verdergaand te verlagen? Zo concludeert het SodM dat het systeem mogelijk regelbaar is, dat in de regio Loppersum afname is van de seismische activiteit na de productieverlaging in de Loppersumclusters en dat in de regio ten noorden van Hoogezand in 2014 een aanzienlijk hogere productie is gerealiseerd en bovendien een toename van de seismische activiteit is. Wil de Minister ieder jaar afwachten of meer seismische activiteit plaatsvindt in bepaalde clusters en dan pas ingrijpen? Is het vanuit het voorzorgsprincipe en het oogpunt van veiligheid niet beter om de productie in alle clusters preventief te verlagen?

Waarom wordt bij de aanscherping van het winningsplan gekozen voor het referentiejaar 2012, terwijl de productie in 2012 in historisch opzicht relatief hoog was en bovendien de zware beving bij Huizinge plaatsvond? Is het niet beter om bij het winningsplan te redeneren vanuit het principe van veiligheid van bewoners, in plaats van de aanvraag van de NAM?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de keuze om een aantal clusters meer te laten produceren in het winningsplan van 2014, als compensatie van de reductie in het Loppersumcluster. In het winningsplan voor 2015 wordt juist weer besloten om de hogere productie in de Zuid-Westregio (rond Hoogezand) terug te draaien. Sluit de Minister hogere productie in bepaalde clusters als compensatie voor verlaging van de productie uit andere clusters in de toekomst uit? Zo nee, waarom niet?

Deze leden vragen een reactie van de Minister op de productiepiek in december 2014 bij Loppersum. Het SodM heeft de Minister vorig jaar geadviseerd om de productie in dit gebied stop te zetten. De Minister heeft in zijn brief van 16 december 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 91) gemeld dat «het kabinet op basis van de meest recente analyse van de aardbevingen in het winningsgebied constateert dat de gerichte verlaging van de winning rond Loppersum het gewenste effect lijkt te hebben». Niet alleen is gekozen om de productie nog voor 20% te behouden, maar bovendien is in zeer korte tijd veel gas geproduceerd uit dit veld. Vindt de Minister deze keuze wenselijk? Hoe ziet de Minister de hoge productie in de maand december in verhouding tot het advies van het SodM om de productie stop te zetten? Is de Minister van mening dat een piek in de productie juist moet worden voorkomen om de intensiteit en frequentie van bevingen terug te dringen?

Waarom dient 2012 als referentiejaar bij het bepalen van het winningsplan, behalve voor de oostelijke regio? De productie ligt in deze regio hoger, terwijl tussen 2012 en 2015 immers ook sprake was van seismische activiteit in deze regio. De productie is sinds 2012 bovendien jaarlijks verhoogd in deze clusters. Waarom wijkt de Minister bij de oostelijke regio af van het referentiejaar 2012?

Op welke manier wordt rekening gehouden met de reeds opgetreden compactie in productieclusters bij het bepalen van de maximale productie? In 2014 heeft TNO aangegeven dat door de verhoging van de productie in het zuidelijk cluster mogelijk extra compactie op zou treden van 0,4 cm. Wat is de daadwerkelijk opgetreden extra compactie in het zuidelijk cluster?

Vindt de Minister het wenselijk dat de NAM en Gasterra sturen op de hoeveelheid gas die per jaar gewonnen mag worden volgens het productieplafond? Erkent de Minister dat het winningsplafond in de praktijk een richthoeveelheid is, ongeacht de omstandigheden van noodzaak en van veiligheid? Vindt de Minister het onwenselijk dat in 2014 42,5 miljard m3 gas is gewonnen uit het Groningerveld, terwijl deze productieomvang niet noodzakelijk was voor de leveringszekerheid, bijvoorbeeld door de relatief zachte winter? Is het niet in het belang van de veiligheid om de productie zoveel als mogelijk terug te dringen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister om een nadere toelichting te geven op het belang van het Gronings gas voor de leveringszekerheid ten behoeve van Nederlandse huishoudens. In 2014 is 17,4 miljard m3 gas ingevoerd op regionale distributienetten. Dit gas is bestemd voor huishoudens en de kleinzakelijke afnemers. Hiervan komt 8 tot 10 miljard m3 voor rekening van huishoudens. Waarom verdedigt de Minister het productieplafond van 39,4 miljard m3 met het argument dat de leveringszekerheid niet in gevaar mag komen, gezien bovenstaande cijfers?

De leden vragen tevens nadere onderbouwing van de mogelijkheid om de productie uit het Groningenveld terug te brengen tot 30 miljard m3 per jaar (beantwoording feitelijke vragen, 33 529, nr. 92, vraag 46). Welk deel van deze 30 miljard m3 is bestemd voor langjarige contracten met het buitenland en welk deel voor de binnenlandse vraag? Kan de Minister een meerjarig overzicht geven van de minimaal benodigde productiecapaciteit voor de leveringszekerheid, aangezien de langetermijncontracten de komende jaren een steeds lagere afname van laagcalorisch gas vereisen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het opmerkelijk dat in 2013 en 2014 niet volledig gebruik is gemaakt van de conversiecapaciteit om hoogcalorisch gas om te zetten in laagcalorisch gas. Wat is de maximale conversiecapaciteit per jaar? Hoeveel laagcalorisch gas is door middel van conversiecapaciteit in 2013 en 2014 geproduceerd? Waarom is deze conversiecapaciteit niet maximaal benut? Erkent de Minister dat hierdoor niet alles is gedaan om de gasproductie in het Groningerveld zo snel en zo veel als realistisch mogelijk terug te brengen? Hoe groot is de uitbreiding van de conversiecapaciteit in de komende jaren en wat betekent dit voor het jaarlijkse productieplafond van het Groningerveld? Kan de uitbreiding van conversiecapaciteit worden versneld?

Waarom zijn tot enkele jaren geleden nog langetermijncontracten met buitenlandse klanten afgesloten? De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft geconstateerd dat veiligheid geen enkele factor is geweest bij besluiten over gaswinning. Is de veiligheid ook bij het afsluiten van deze langetermijncontracten niet aan de orde geweest?

Deze leden vragen nadere toelichting op de leveringszekerheid voor Nederlandse huishoudens. Met buitenlandse klanten zijn door Gasterra een aantal jaar geleden nog langetermijncontracten afgesloten, in tegenstelling tot Nederlandse klanten. Betekent dit ook dat buitenlandse afnemers hiermee voorrang hebben bij een tekort aan productie van laagcalorisch gas? Zo ja, wat wil de Minister aan deze onwenselijke situatie doen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de uitvoering van de motie Dik-Faber c.s. (33 529, nr. 6), die verzoekt een visie op te stellen waarin duidelijk wordt gemaakt op welke manier het Groningse gas bijdraagt aan de duurzame energiedoelstellingen van het kabinet. De gasvoorraad in Groningen is immers over ongeveer 15 jaar op. Gezien de lengte van de langetermijncontracten lijkt het leegproduceren van het Groningenveld binnen ongeveer 15 jaar de strategie te zijn. Kan de Minister dit bevestigen? Zo nee, welke strategie hanteert het kabinet? Zo ja, hoe past deze strategie in de periode van energietransitie? Is het in technisch opzicht en in het kader van veiligheid mogelijk om binnen een beperkte periode deze productieomvang vol te houden, wanneer het veld uitgeput raakt en de bodemdaling zal toenemen?

Wat zal de totale opgave worden van preventieve versterking van huizen, gebouwen en infrastructuur in de provincie Groningen? Klopt de inschatting van gedeputeerde Moorlag dat de opgave mogelijk 15 tot 20 miljard euro gaat kosten voor versterking van alle infrastructuur en gebouwen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de ChristenUnie-fractie betreuren de situatie dat de verantwoordelijkheid voor schadeherstel en preventieve versterking nog steeds niet altijd duidelijk is of wordt doorgeschoven. Het is belangrijk dat schadeherstel en preventie onafhankelijk van de NAM gaat plaatsvinden, terwijl gekozen is om het CVW niet volledig onafhankelijk van de NAM te laten opereren. Leidt dit niet juist tot dezelfde problemen en het doorschuiven van verantwoordelijkheid? Op welke manier komt er verandering en versnelling bij de aanpak van complexe en schrijnende gevallen? Op welke manier worden lange procedures voorkomen, bijvoorbeeld over de vraag in hoeverre achterstallig onderhoud de schade heeft veroorzaakt?

Deze leden vinden dat een robuuste Rijksdienst nodig is om de grote opgaven van schadeherstel en versteviging van gebouwen en infrastructuur te realiseren. Het herstel en de preventie van schade als gevolg van gaswinning in de provincie Groningen zijn immers een nationale verantwoordelijkheid. Welke bevoegdheden wil de Minister geven aan deze Rijksdienst? Krijgt de Rijksdienst een commissaris met doorzettingsmacht? Op welke manier wordt het uitvoeringsprogramma in samenspraak met provincie en gemeenten opgezet?

Gaat u de overeenkomst met negen gemeenten uitbreiden naar andere gemeenten die getroffen zijn door aardbevingen, waaronder de stad Groningen? Is de Minister van mening dat andere gemeenten ook recht hebben op compensatie vanwege schade, waardedaling en preventieve versterking? Om welke gemeenten gaat het volgens de Minister? Hoeveel extra geld is nodig om deze gemeenten ook te compenseren?

Hoe wil de Minister omgaan met preventieve versterking van gebouwen in de stad Groningen. Hoe groot is deze opgave en welke financiële investering is nodig? Hoe wil de Minister omgaan met nog geplande investeringen in nieuwe gebouwen, zoals het Forum? Op welke manier kan het Forum voldoen aan de nieuwe bouwnormen en hoeveel extra investeringen zijn hiermee gemoeid? Wat zijn de gevolgen van een beving die groter is dan 4,1 op de schaal van Richter voor de stad Groningen en vitale infrastructuur? Wat zijn de gevolgen van een dergelijke beving voor het UMCG en de benodigde medische voorzieningen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de motie Dik-Faber c.s. (33 529, nr. 77); is uitgevoerd. De motie vraagt onder meer om bewoners en de Kamer voor het einde van 2014 hierover duidelijk te informeren. Is de Minister van mening dat de bewoners voor het einde van 2014 duidelijk geïnformeerd zijn over versnelling en verbetering van schadeafhandeling en over de aanpak van preventieve versterking van woningen en gebouwen? Hoe wil de Minister de blijvende onrust onder de bevolking over de maatregelen die de komende jaren nodig zijn wegnemen?

Hoe kijkt de Minister aan tegen een «ventiel» op de woningmarkt voor uitzonderlijke gevallen? Hoe wordt omgegaan met mensen die bijvoorbeeld om psychische redenen het gebied willen verlaten? Hoe wordt omgegaan met onverkoopbare huizen als gevolg van de bevingen?

Hoe wordt omgegaan bij het aankopen van een woning in het gebied? Geldt hierbij het uitgangspunt dat een aangekochte woning verkocht moet kunnen worden, zoals deze in een onverstoorde woningmarkt verkocht zou worden? Zo nee, op welke manier kunnen kopers vertrouwen op de woningmarkt in het gebied?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de vaak moeizame procedures die bewoners moeten voeren om de schade als gevolg van gaswinning aan te tonen. Bewoners voelen zich soms machteloos tegenover de NAM in het aantonen van de schade. Hoe kijkt de Minister aan tegen het invoeren van een «omgekeerde bewijslast»?

Bij wie ligt de aansprakelijkheid voor herstel en preventie bij publieke gebouwen, zoals scholen? Gaat de nieuwe Rijksdienst ook garantstellingen verlenen richting onder meer gemeenten voor publieke gebouwen?

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen op de onduidelijkheid over de nog te ontvangen NPR en de maatregelen die nu al nodig zijn. Zo worden de schades als gevolg van de beving bij Woudsbloem nu al hersteld, maar kan nog geen rekening worden gehouden met de nieuwe NPR. Geldt bij schadeherstel wel het uitgangspunt dat woningen bestand moeten zijn tegen een beving met een kracht van 5 op de schaal van Richter?

Waarom nemen onderzoeken naar de gevolgen van aardbevingen voor de (chemische) industrie zo lang in beslag? Op basis van welke informatie kan de Veiligheidsregio zich voorbereiden op eventuele calamiteiten? Is het niet nodig om veel sneller inzicht te krijgen in de risico’s voor de (chemische) industrie?

Wat zijn de gevolgen van bodemdaling en aardbevingen door gaswinning voor monumentale gebouwen en kerken in de provincie Groningen? Het gaat om cultureel erfgoed, dat bovendien belangrijk is voor het toerisme. In de provincie Groningen is al sprake van ongeveer zestig beschadigde kerken. De schatting is dat de schade in totaal 6 miljoen euro is. Schadeherstel en preventie tasten vaak de bijzondere bouw en kenmerken van de gebouwen onherstelbaar aan, zoals de 15e-eeuwse fresco’s. Bij de NAM en ook het CVW is weinig kennis aanwezig over schadeafhandeling en preventieve versterking bij monumenten. Op welke manier wordt specialistische kennis betrokken? Kan de Minister toezeggen dat de Rijksdienst een specifieke aanpak zal hebben voor monumentale gebouwen? Op welke termijn worden monumenten en kerken preventief versterkt? Is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen hierbij betrokken? Op welke manier wordt bij preventieve versterking van monumenten rekening gehouden met de bijzondere bouw en kenmerken van de gebouwen en de waarde van het cultureel erfgoed?

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het instemmingsbesluit van de Minister. Zij kunnen niet instemmen met de hoogte van het winningsplafond, met de wijze waarop deze is onderbouwd en ook niet met het besluitvormingsproces. Zij hebben nog vele vragen, ook omdat zij ontevreden zijn over de beantwoording van enkele feitelijke vragen (Kamerstuk 33 592, nr. 92). In de ogen van deze leden heeft de Minister het advies van SodM uit januari 2013, om de winning zo snel mogelijk en zo veel mogelijk als realistisch is, te verlagen, niet opgevolgd. De aangepaste winningsplafonds zijn kleine variaties op het plan om het gasveld volledig leeg te pompen. Terwijl de aardbevingen alleen maar heviger en ernstiger worden, is er geen enkele duidelijkheid over het risico van de nieuwe winningsplannen. Het enige dat duidelijk is, is dat een substantiële verlaging van de productie tot minder aardbevingen zou leiden. De Minister geeft hieraan geen gevolg. De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de Minister hiermee het voorzorgprincipe veronachtzaamt. Over de veiligheid in het gaswinningsgebied hebben de leden de volgende vragen: Deelt de Minister de mening van de NAM dat de gaswinning nu veiligheid biedt aan de bewoners van het winningsgebied? Is het waar dat de SodM nu niet kan zeggen of de Groningers nu veilig zijn? Bij welke hoeveelheid gaswinning is wel voldaan aan de definitie van veiligheid volgens het SodM? Waaruit concludeert de Minister dat een winning van 39,4 veilig genoeg is voor de bewoners? Wat is hiervoor de onderbouwing?

Heeft de Minister overwogen vanuit het voorzorgsprincipe het winningsplan af te wijzen, mede gezien de adviezen van de SodM dat de veiligheidsanalyses van de NAM niet deugen?

Hanteert de Minister het voorzorgsprincipe? Wat verstaat de Minister hieronder?

Hoe verhoudt de in de antwoorden op de feitelijke vragen (Kamerstuk 33 592, nr. 92) genoemde kans op een aardbeving van 5 en hoger op de schaal van Richter zich tot de in het instemmingsbesluit genoemde kans op 4,1 met 10% overschrijding?

Kan de Minister figuur 2 («number of earthquakes equal or larger than a particular threshold magnitude plotted against time of occurrence») en figuur 6 («Annual cumulative frequency for two time periods (1991–2003 and 2003–2012)») uit het rapport Reassessment of the probability of higher magnitude van SodM actualiseren met de gegevens van 2013 en 2014 of SodM verzoeken dit te doen?

Op welke omvang van de schade in termen van aantallen doden, aantallen gewonden en aantallen ingestorte gebouwen en huizen zijn de rampenoefeningen van de veiligheidsregio Groningen als gevolg van een aardbeving gebaseerd?

Is het waar dat de veiligheidsfilosofie van de Minister gebaseerd is op «Redelijk en begrijpelijk Groninger aardbevingsbeleid», een overkoepelend adviesrapport van Helsloot & Melssen, dat een bijlage was bij het kabinetsstandpunt van 17 januari 2014? Is de Minister er van op de hoogte dat dit rapport is bekritiseerd door C.A.J. Charles Vlek en Robert Geerts in hun rapport «Evenwichtig omgaan met aardbevings-risico’s van gaswinning in Groningen: analyse en verdieping van «redelijk risicobeleid» door de overheid.» (Ruimtelijke veiligheid en risicobeleid Jrg 5. Nr. 15)?

Hoe beoordeelt de Minister de kritiek van C.A.J. Charles Vlek en Robert Geerts op het rapport van Helsloot en Melssen? Onderschrijft de Minister dat daarmee de beweringen van Helsloot en Melssen als onjuist beschouwd kunnen worden en dat daarmee een belangrijke hoeksteen van het kabinetsbeleid vervalt? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de beoordeling van aardbevingsrisico's door de Minister? Zo nee, kan de Minister uiteenzetten waarom de verschillende argumenten van Vlek en Geerts niet juist zijn?

Op de website van het Nederlandse Olie- en Gasportaal (nlog.nl) is een rapport van TNO over Geïnduceerde aardbevingen in Groningen uit 2009 te vinden (AGE 09-10 100_Rapport Aardtrillingen Groningenveld_PUBLIEK_NLOG.pdf). Hoe apprecieert de Minister dit rapport? Voor wie was het bestemd en wat is er met de informatie gedaan?

Ten aanzien van de aanvullende veiligheidsmaatregelen in Groningen vragen de leden waarom de NEN bouwnorm er nog steeds niet is. Wat betekent dit voor preventief versterken?

Over de mogelijkheid tot het verminderen van de gaswinning hebben de leden de volgende vragen: Is het mogelijk en acceptabel voor de Minister wanneer de NAM zou besluiten aanzienlijk minder gas te winnen uit het Groningen-veld dan het overeengekomen plafond?

Wat zouden hiervoor acceptabele redenen zijn? Zou dit ook mogelijk zijn vanuit overwegingen van maatschappelijk verantwoord ondernemen? Is het waar dat noch overwegingen van leveringszekerheid en contracten, noch de overwegingen met betrekking tot veiligheid ten grondslag liggen aan het winningsbesluit? Is het waar dat de enige reden dat de winning niet verder verlaagd wordt gelegen is in financiële overwegingen? Is de Minister van mening dat vermindering van de gaswinning tot 30 miljard m3 niet kan worden opgevangen door de schatkist? Is het openbreken van exportcontracten mogelijk als de Minister ook in eigen land maatregelen neemt om de gasvraag omlaag te brengen? Is de Minister bereid de lengte van nieuwe gasexportcontracten te begrenzen tot een jaar of een half jaar? Ziet de Minister in de aardbevingsproblematiek een aanleiding om Nederland versneld van de afhankelijkheid van gas af te brengen? Is de Minister bereid om maatregelen te nemen als het stimuleren of verplicht stellen van nieuwbouw zonder gasaansluiting of het verder stimuleren van duurzame warmteproductie? Is het waar dat een deel van het geëxporteerde gas niet bestemd is voor direct gebruik, maar wordt opgeslagen, bijvoorbeeld door injectie in een leeg gasveld in Duitsland? Waarom zijn in het huidige besluit en winningsplan niet die gasvelden, die in direct contact staan met het Groningenveld opgenomen, zoals in het besluit Wijziging Winningsplan Groningen van 21 december 2007 onder art. 3 voor het Winningsplan 2013 werd bepaald?

Over de omzetting van kalenderjaren naar gasjaren hebben de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vragen: Hoeveel gas mag de NAM volgens het winningsbesluit winnen van januari 2015 tot oktober 2015? Hoe verhoudt zich dat tot het oude gasjaar als de NAM in 2015 alleen die 39.4 had mogen winnen? Geldt het plafond van 39,4 ook voor het gasjaar van 1 oktober 2014 tot 1 oktober 2015? En geldt het plafond voor het kalenderjaar 2015 van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016? Of mag de NAM in het kalenderjaar 2015 boven de 39,4 uitkomen? Hoeveel was de winning in 2014 uitgesplitst per maand? Is het waar dat in de clusters rond Loppersum in december 2014 tezamen 2,59 miljard m3 is gewonnen, zoals namplatform.nl vermeldt? Is het waard dat alle andere clusters in december 2014 slechts 2,78 miljard m3 hebben geproduceerd? Zo nee, klopt het totale winningscijfer over 2014 dat de NAM heeft gepubliceerd wel?

Welke aanpassingen in metingen en vergunningen moeten gedaan worden voor de aanpassing?

Kan de Minister de winning, gasbaten en aardbevingen van voorgaande kalenderjaren ook omrekenen tot gasjaren om vergelijking mogelijk te maken?

Wat zijn de consequenties van de omzetting voor het afgesproken tienjarenplafond?

Is het tienjarenplafond ingetrokken of wordt het permanent verlaagd met het nieuwe winningsbesluit?

Over het energiegebruik van de NAM hebben de leden enkele vragen omdat er onduidelijkheid over bestaat. Hoeveel compressoren staan er opgesteld op het Groningen-veld en bij de gasopslagen, hoeveel vermogen hebben ze en hoe groot is het energieverbruik per jaar? Is het waar dat het CBS rapporteert dat 2 procent van het geproduceerde gas voor de gaswinning wordt gebruikt? Waar wordt dit gas precies voor gebruikt?

Is het waar dat de NAM ongeveer 1 miljard m3 gas per jaar verbruikt, zonder hierover af te dragen aan de staat? Waarom hoeft de NAM hier niet voor te betalen? Deelt de Minister de mening dat een extra financiële incentive nuttig kan zijn om de NAM zuiniger te laten omspringen met gas? Hoe hoog zouden de extra gasbaten zijn als de NAM geen gas zou verbruiken?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen bij de beantwoording van de feitelijke vragen over de gasbaten (Kamerstuk 33 592, nr. 92). De Minister stelt hierin dat een vermindering van de gaswinning in het Groningen-veld met 7% ongeveer 700 miljoen kost en dat dit logisch is, aangezien dit gelijk staat aan 7% van 10,5 miljard. Ook stelt de Minister dat de gasbaten uit het Groningen-veld niet geraamd zijn op 10,5 of 10,7 miljard, maar op 8,45 miljard. 7% hiervan is geen 700 miljoen, maar ongeveer 590 miljoen. Kan de Minister dit verschil verklaren? Kan de Minister de achterliggende berekening van de gederfde inkomsten door het lagere winningsplafond voor 2015 en 2016 (700 miljoen en 130 miljoen) delen? Met welke productie houdt de Minister rekening bij de raming van de gasbaten over de jaren na 2016?

Over de onafhankelijkheid van het toezicht van de partijen die profijt hebben van gaswinning en ook de besluitvorming op het Ministerie van commerciële partijen die aan gaswinning verdienen zijn grote twijfels gerezen. Deze leden hebben hierover een aantal vragen: Ziet de Minister dit probleem ook en is hij van plan maatregelen te nemen om de onafhankelijkheid te vergroten? Hoeveel ambtenaren die onder de Minister ressorteren hebben een tijdelijke aanstelling, stage of ander werkverband bij Shell, ExxonMobil of de NAM. Hoeveel hebben dit gehad? Hoeveel medewerkers van Shell, ExxonMobil of de NAM hebben een tijdelijke aanstelling, stage of ander werkverband bij het ministerie of één van de organisaties, zoals SodM, die onder de verantwoordelijkheid van de Minister vallen? Hoeveel hebben dit gehad?

Is de Minister bereid het Staatstoezicht op de Mijnen bij een ander ministerie onder te brengen om de onafhankelijkheid te vergroten? Is er een onafhankelijke organisatie die de druk en het volume van het gewonnen gas zal bijhouden?

Wetenschappers geven aan dat voor onafhankelijk onderzoek naar de relatie tussen gaswinning en bodembeweging een aantal gegevens nodig zijn, die niet op NAMplatform terug te vinden zijn, zoals:

  • de maandelijkse productie per put van 1959 tot nu;

  • de gemeten en van deze metingen afgeleide reservoirdruk per put, ongeacht productie of observatie status, van 1959 tot nu;

  • de methodiek en formules, waarmee reservoirdruk per gridcell worden afgeleid van metingen in de put;

  • de in situ gemeten en daarvan afgeleide reservoircompactie per put van 1959 tot nu;

  • de methodiek en formules, waarmee compactie per gridcell worden afgeleid van metingen in de put.

Is de Minister bereid er bij de NAM op aan te dringen deze gegevens beschikbaar te stellen?

Is in het winningsbesluit voldoende rekening gehouden met de drukbalans in het gehele veld? Is in het huidige besluit voldoende rekening gehouden met het feit dat de TCBB op 13 januari 2014 in een aanvullend advies in de ontwerpfase, heeft gewezen op het feit dat verplaatsing van productie naar andere clusters dan de Loppersumclusters als voorgestelde maatregel niet in lijn is met de door NAM nagestreefde drukegalisatie van het veld? Zo nee, waarom niet? Wat kunnen hier van mogelijke consequenties zijn voor die regio’s van het veld waar de productie is opgevoerd? Tenslotte vragen de leden van de GroenLinks-fractie de Minister de ombudsfunctie te verstevigen en met vijf jaar te verlengen in plaats van één jaar. Is de Minister hiertoe bereid?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben met verbijstering kennisgenomen van het besluit van het kabinet om de NAM toestemming te geven in 2015 en 2016 jaarlijks in totaal maar liefst 39,4 miljard m3 gas te pompen uit het Groningenveld. Hoewel de Minister deze productiehoeveelheid reeds had aangekondigd, vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich in alle ernst af hoe het mogelijk is dat een regering de talrijke noodkreten van bewoners en bestuurders in Groningen, en indringende waarschuwingen van wetenschappers zo opzichtig wenst te negeren. Voorgenoemde leden zijn van mening dat de gaskraan veel verder dicht moet en hebben hier vragen en opmerkingen over.

Zij stellen vast dat de regering onverantwoorde risico’s neemt met de veiligheid van de bevolking van Groningen en maken hier ernstig bezwaar tegen. De regering neemt deze risico’s bovendien welbewust, wat het verzet van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie nog verder bekrachtigt. De Minister zal zijn besluit ingrijpend moeten herzien en de gaswinning zo snel mogelijk zo ver mogelijk terug moeten brengen, anders blijft hij in gebreke in zijn verantwoordelijkheid om de bevolking van Nederlandse burgers te beschermen tegen voorzienbare én afwendbare gevaren, veroorzaakt door economische activiteiten van een commerciële partij. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie roepen de Minister met klem op het hier niet op aan te laten komen en de veiligheid van de Groningers daadwerkelijk voorop te stellen. Dat kan alleen als het besluit dusdanig wordt gewijzigd dat het risico op aardbevingen door gaswinning zo klein mogelijk wordt gemaakt. Risico’s groter laten zijn dan nodig is, is verwijtbaar, willen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie de Minister maar in herinnering brengen.

Deze leden zijn op basis van alle rapporten die zijn verschenen over de gasproductie en de invloed daarvan op het ontstaan van aardbevingen, aangevuld met de artikelen en mondelinge inzichten die experts met de Kamer hebben gedeeld, van mening dat vaststaat dat gasproductie uit het Groningenveld aardbevingen kan veroorzaken en dat de omvang van de productie zowel invloed heeft op de frequentie als de zwaarte van de bevingen die als gevolg hiervan ontstaan. Onderschrijft de Minister deze conclusie? Zij willen hier graag een helder antwoord op ontvangen van de Minister, dat begint met «ja» of «nee». Indien de Minister het laatste antwoordt, dan ontvangen deze leden graag een heldere onderbouwing van zijn conclusie dat de gasproductie géén invloed zou hebben op het ontstaan van aardbevingen, wederom onderscheidend naar frequentie en zwaarte.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn zeer ontevreden over de schimmige besluitvormingsconstructies rondom de gaswinning. Zogenaamde risicomodellen van de NAM en marktanalyses van Gasterra, beiden commerciële partijen die belang hebben bij de gaswinning, lijken zwaar te wegen in de besluiten die het kabinet uiteindelijk neemt. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat zeer ongewenst en wijzen de Minister op zijn verantwoordelijkheid om zijn besluiten onafhankelijk te onderbouwen en een goede controle daarop mogelijk te maken. Daarvan is nu geen sprake en alleen daarom al kan de Kamer onmogelijk tot de conclusie komen dat de Minister een verantwoord besluit heeft genomen, vinden deze leden. Ook de wijze waarop toezichthouder SodM tot haar adviezen komt is volstrekt onduidelijk. Dat is ernstig, omdat de Minister zich zonder nadere analyses beroept op de adviezen van deze toezichthouder.

Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is onduidelijk welke parameters het SodM hanteert bij het bepalen van haar adviezen. De rol van de toezichthouder zou moeten zijn dat zij louter vanuit het perspectief van de veiligheidsrisico’s haar adviezen bepaalt. De weging ten opzichte van andere belangen moet bij de Minister liggen, die de verantwoordelijkheid heeft helder uiteen te zetten welke belangen hij precies afweegt en hoe hij omgaat met de onzekerheden en zijn verantwoordelijkheden ten opzichte van de verschillende belangen. De Minister doet dat nu niet, maar baseert zich op adviezen van het SodM waarin, zo is de sterke indruk van deze leden, al een belangenafweging plaatsheeft die daar ten eerste niet thuishoort en ten tweede niet te controleren is. Graag een reactie van de Minister.

Zij zijn zeer verbaasd dat het SodM wel stelt dat de onzekerheden in een NAM-rapport over de Eemskanaalregio te groot zijn en dat productiemodellen niet te rechtvaardigen zijn, maar tegelijk komt met een aangepast winningsvoorstel voor 2015 en 2016. De onderbouwing die het SodM daarvoor geeft, namelijk dat er aanwijzingen zijn dat het systeem mogelijk regelbaar is, vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een toezichthouder onwaardig en een aanwijzing dat het SodM zich niet louter toelegt op haar verantwoordelijkheid te adviseren over de veiligheid, maar zich kennelijk ook verantwoordelijk voelt om de belangen van de gasproducent in ogenschouw te nemen. Die indruk werd versterkt tijdens de gesprekken die de Kamer voerde met het SodM, waar geen helder antwoord kwam op de vraag op welke wijze haar adviezen nu tot stand komen, welke belangen het SodM al dan niet meeweegt en hoe zwaar dan. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn ervan geschrokken dat het SodM in verschillende bewoordingen liet merken zich niet alleen verantwoordelijk te voelen voor het belang van de veiligheid, maar ook voor het belang van de gasproducent. Het ontbreken van duidelijkheid over de weging daarvan in haar adviezen maakt deze adviezen slecht bruikbaar. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vinden dat de Minister zich dan ook niet zomaar op de adviezen van het SodM mag beroepen en de plicht heeft alsnog duidelijk te maken welke belangen hij precies onderscheidt en hoe hij deze weegt. Zij vragen de Minister daarbij nadrukkelijk onderscheid te maken tussen de gasbehoefte in relatie tot de leveringszekerheid en de vraag naar gas als een verhandelbaar product op de (wereld)markt.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen op verschillende experts die bevestigen dat een jaarlijks gasproductie van maximaal 30 miljard m3 in 2015 en 2016 voldoende is om de leveringszekerheid veilig te stellen. Kan de Minister dat bevestigen? Zo nee, waarom niet? Graag een heldere en goed te controleren onderbouwing in dat geval.

Welke rechtvaardiging ziet de Minister om bovenop de leveringszekerheid extra gasproductie toe te staan? Daarmee maakt de Minister immers de keuze om het commerciële belang van gasproductie zwaarder te laten wegen dan het belang van de veiligheid van de Groningers.

Kan de Minister bevestigen dat met een jaarproductie van maximaal 30 miljard m3 per jaar t/m 2016 er geen direct gevaar optreedt voor de leveringszekerheid, en dat na 2016 de productie nog verder kan worden teruggebracht? Zo nee, hoe zit het dan volgens de Minister?

Deze leden wijzen erop dat we uiteindelijk helemaal af zouden moeten van gaswinning om het risico op aardbevingen te verminderen en de transitie naar duurzame energie te versnellen. Kan de Minister bevestigen dat de analyses van Gasterra, die tot taak heeft gas te vermarkten, gebaseerd zijn op de vraag naar gas, een economische grootheid dus, wat iets anders is dan de behoefte aan gas, die veel kleiner is dan de getallen die Gasterra noemt? Kan de Minister bevestigen dat besparingsstrategiën geen onderdeel uitmaken van de cijfers van Gasterra en dat er dus nog veel winst te behalen valt in het minimaliseren van de gasproductie als er werk gemaakt wordt van besparing? Kan de Minister reageren op de berekeningen van Milieudefensie, die in het rondetafelgesprek met de Kamer op 28 januari jl. geschetst heeft welke besparingen we zouden kunnen realiseren?

Kan de Minister aan de leden van de Partij voor de Dieren-fractie bevestigen dat beperking van de gasproductie tot 30 miljard m3 per jaar in 2015 en 2016 technisch mogelijk is, en dat de onderliggende studie waar hij zich op baseert zelfs spreekt van een lagere productie (in een bandbreedte)? Graag een heldere uiteenzetting van de Minister over de technische mogelijkheden om de gasproductie in het Groningenveld zo snel mogelijk zo ver mogelijk terug te brengen, met een schets naar de jaren na 2016.

Deze leden verwijzen naar de uitspraak van de Algemene Rekenkamer dat ook zonder de afgesproken productiebeperking de productie geleidelijk moet worden teruggeschroefd om te kunnen voldoen aan de afspraken over de maximale productie uit het Groningenveld, zoals vastgelegd in de winningsplannen 2006–2015 en 2011–2020. Hoe kijkt de Minister hier tegen aan? De Minister heeft in de begroting, schriftelijk overleggen en antwoorden op vragen uit de Kamer verschillende cijfers genoemd over de realisaties voor de totale hoeveelheid Groningengas in de jaren 2010 t/m 2013. De op 15 januari jongstleden genoemde realisaties zijn voor 2010, 2011, 2012 en 2013 resp. 0,8, 2,1, 0,6 en 0,7 miljard m3 hoger dan eerder genoemde realisaties. Kan de Minister uitleggen hoe het kan dat hij verschillende cijfers over het gewonnen gas hanteert in verschillende stukken die naar de Kamer verstuurd zijn?

Kan de Minister voorts uiteenzetten welke mogelijkheden er zijn om de exportcontracten open te breken als de Nederlandse overheid uit veiligheidsoverwegingen de gasproductie aan banden legt en dat combineert met besparing op het binnenlands gebruik? Kan de Minister bevestigen dat GasTerra zich in zo’n geval kan beroepen op het zogenaamde «force majeur»? Graag een heldere uiteenzetting van de mogelijkheden op dit punt.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie erkennen dat er onzekerheden zijn over het precieze karakter van de relatie tussen de gaswinning en het ontstaan van bevingen, en over de precieze effecten van maatregelen. Dat er onzekerheden zijn betekent echter niet dat de status quo geldend is, en dat verandering van de status quo pas kan als er sluitende onderbouwing voor is. Wanneer de veiligheid van burgers in het geding is zoals het geval is in Groningen, geldt het vanuit het voorzorgbeginsel juist het omgekeerde. Wanneer niet kan worden onderbouwd dat met de huidige en voorgenomen gaswinning de veiligheidsrisico’s voor de burgers zijn geminimaliseerd, kan die gaswinning niet plaatsvinden. Zij merken op dat die onderbouwing ontbreekt.

De Minister noemt de veiligheidsrisico’s van de voorgenomen gaswinning in zijn besluit «acceptabel». Dat lijkt de leden van de Partij voor de Dieren-fractie een gewaagde uitspraak. Kan de Minister uiteenzetten waar hij dat oordeel op baseert? Is hij er wel zeker van dat als een (parlementaire) onderzoekscommissie op zeker moment diepgravend onderzoek doet naar de besluitvorming nu, zijn oordeel verdedigbaar zal blijken?

Wat adviseert de Minister aan bestuurders van Groningse instellingen zoals (hoge)scholen, universiteiten en ziekenhuizen, die een verantwoordelijkheid voelen en hebben voor de veiligheid van de (honderd)duizenden mensen die zich in hun gebouwen bevinden, in het licht van zijn besluit? Neemt de Minister de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze mensen over van de bestuurders? Bij wie zal naar het oordeel van de Minister de aansprakelijkheid en de verantwoordelijkheid liggen als er een aardbeving plaatsvindt en mensen die zich in dergelijke instellingen bevonden letsel oplopen of erger?

Behalve het principiële bezwaar dat de Minister bij de genoemde onzekerheden niet kiest voor het voorzorgbeginsel, vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het slecht te verkroppen dat de Minister, in navolging van de NAM en het SodM, überhaupt beroept op deze onzekerheden. Al in de jaren ’90 is door experts gewaarschuwd voor het ontstaan van aardbevingen als gevolg van gaswinning, en is meermalen gepleit voor onafhankelijk geologisch en geotechnisch onderzoek en goede monitoring. Zie hiervoor bijvoorbeeld de inbreng van het Onafhankelijk Geologen Platform aan het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 28 januari jl. De conclusie is dat ondanks jarenlange waarschuwingen en oproepen van wetenschappers, er sprake is van een gebrek aan onafhankelijke waarheidsvinding, onafhankelijke wetenschap, voldoende kennis en up to date meetmethoden. Is de Minister bereid dat te erkennen? Zo nee, waarom voert hij dan zelf als argument om nu niet verder in te grijpen aan dat verder onderzoek nodig zou zijn?

Kan de Minister een compleet overzicht aan de Kamer sturen van alle informatie die het ministerie sinds het begin van de gaswinning bezat over de relatie tussen de gaswinning en aardbevingen en de informatie die zij had over de mogelijke noodzaak tot verder onderzoek? Kan de Minister daarbij duidelijk maken wat er met de verschillende rapporten en andere bij het ministerie bekende informatie hierover is gedaan?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen de Minister er indringend op dat het preventief versterken van huizen een ingrijpende operatie is en tot een grote kaalslag van woningen en daarmee de leefbaarheid in Groningen. Voor bewoners is preventieve versterking een noodzakelijk kwaad, en zeker geen cadeautje, zo werd terecht verwoord tijdens het rondetafelgesprek. Snapt de Minister dat de overheid de plicht heeft om mensen die toch al niet om veiligheidsrisico’s en schade aan hun huizen hebben gevraagd maximaal tegemoet te komen om de vervelende situatie waarin zij terecht zijn gekomen niet nóg erger te maken? Begrijpt de Minister dat mensen geen vertrouwen hebben in versterkingsoperaties als aan de voorkant het risico niet maximaal wordt beperkt door de gaskraan zo ver mogelijk dicht te draaien? Waarom weegt dit belang van de Groningers niet zwaar voor de Minister? Hoe zit het met de vergoeding van de kosten die mensen moeten maken als hun huis preventief wordt versterkt, zoals voor huur van een andere woning, extra reiskosten woon-werkverkeer, etc.?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen erop dat de compensatieregeling voor waardevermindering in de praktijk een compensatie blijkt op te leveren van 0 tot 5%, terwijl de waardedaling van de woningen vaak veel hoger ligt. Deelt de Minister de mening dat de compensatie reëel moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat hij doen om dat daadwerkelijk te realiseren? Deelt de Minister de mening dat bewoners van onverkoopbaar geworden huizen een passend uitkoopaanbod moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat hij doen om dat daadwerkelijk te realiseren?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over de afhandeling van schade bij bewoners. Er is te zien dat veel bewoners geen schade vergoed krijgen. Zo heeft een inwoner van Loppersum het volgende laten weten: «de NAM en ook de overheden gebruikte de adviezen van de funderingstechneuten maar al te graag om vanaf begin jaren tachtig vele jaren glashard te ontkennen dat er scheuren in huizen waren ontstaan door gaswinning. Men moest als argeloze burger maar bewijzen dat het van de gaswinning kwam. Bewijs het maar. Zo werden wij hier jaren aan het lijntje gehouden. Het zou wel van klink van de slappe bodem komen of door achterstallig onderhoud». Deze meneer, en heel veel andere bewoners zijn boos en soms ook wanhopig over deze gang van zaken, en dat kunnen deze leden heel goed begrijpen. Zij vinden dat je zo niet met burgers omgaat die niet om die situatie hebben gevraagd. Zij willen een omkering van de bewijslast. Graag – nogmaals – een reactie op dit punt.

De leden van de PvdD-fractie hebben dit punt in eerdere debatten al vaker voorgelegd aan de Minister. Zij hebben er op gewezen dat, in de huidige situatie, het maar al te vaak zo is dat mensen zitten met een compleet scheef huis en de taxateur die door de NAM is ingeschakeld, zegt: wij kunnen niet aantonen dat het door de gaswinning komt, dus u krijgt € 1.600. De Minister erkende wel dat deze situatie voor mensen heel moeilijk en onrechtvaardig is, maar een echte oplossing bleef uit. In plaats van de bewijslast om te draaien, moest een onafhankelijke instantie het allemaal gaan oplossen. In reactie op een motie van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie (Kamerstuk 33 529, nr. 78) om de bewijslast om te keren, zodat hij niet meer bij het slachtoffer ligt maar bij de veroorzaker, heeft de Minister gesteld (Handelingen II 2013/14, nr. 12, item 8, blz. 1) dat hij dat eigenlijk al doet. Dat de Tcbb een oordeel mag geven over de vraag of de schade is veroorzaakt door de aardbevingen en daarmee door de aardgaswinning, of dat er iets anders aan de schade ten grondslag ligt. Als het eerste het geval is, zo zei de Minister, dan mag de Tcbb ook beoordelen wat een redelijk bedrag is voor de schadevergoeding. Daarmee zou het dan dus niet meer aan de betrokken persoon zijn om de schade aan te tonen. De Minister voegde daaraan toe dat de Tcbb het dan als haar verantwoordelijkheid beschouwt om dat te beoordelen en vast te stellen. En dat hij daarmee al uitvoering geeft aan wat deze leden in die motie vroegen.

Dat is echter geenszins het geval. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zien dat in de praktijk er echter helemaal niets is opgelost. En dat kan ook niet, zolang het aan de gedupeerden zelf is om te bewijzen dat zij recht hebben op een schadevergoeding. Alleen een omkering van de bewijslast kan deze situatie voor mensen echt oplossen.

Zoals ook uitvoerig aan de orde is gekomen in het rondetafelgesprek dat de Kamer heeft gevoerd over de gaswinning in Groningen, wijkt de Nederlandse mijnbouwetgeving erg af van wat in andere landen gebruikelijk is. Een van de opvallendste punten daarbij is dat in alle landen om ons heen de bewijslast voor de schade bij de veroorzaker ervan ligt. Nu, sinds de Mijnbouwwet 2003, wordt er nauwelijks nog schade vergoed. Deze leden hechten er aan om erop te wijzen dat dit niet alleen geldt bij schade die veroorzaakt wordt door gaswinning in Groningen. De problematiek is veel breder. Ook schade die bijvoorbeeld door zoutwinning veroorzaakt wordt, wordt niet of nauwelijks meer vergoed. Kan de Minister bevestigen de praktijk sinds de invoering van de Mijnbouwwet in 2003 er op neer komt dat vergoeding van schade aan particulieren eerder uitzondering dan regel is (afgezien van bagatel-schades)? Zo nee, op basis van welke cijfers ontkent de Minister dat? Kan hij ook bevestigen dat het geringe aantal schadevergoedingen hoofdzakelijk komt omdat door de Tcbb geen causaal verband met door gaswinning veroorzaakte bevingen vastgesteld wordt (evenmin door bodemdaling)? Zo nee, waardoor komt het dan wel?

Hoe ziet de Minister het begrip multicausaliteit in relatie tot de schade die optreedt bij huizen en andere gebouwen in Groningen? Deskundigen wezen er tijdens het rondetafelgesprek op dat de Tcbb bestaat uit ingenieurs, die een juridisch oordeel moeten vellen. Deze hebben geen kennis van juridisch complexe figuren die zich bij een typisch geval van bodemschade zullen voordoen, zoals meerdaderschap en multicausaliteit: verscheidene oorzaken die zich naast elkaar voordoen of wel tegelijkertijd, vaak in een onderlinge samenhang die onduidelijk is. Hierbij valt te denken aan factoren als: 1. aardbeving; 2. grondwaterpeilverlaging; bodemdaling; 4. slechte staat waarin het gebouw zich bevindt (ouderdom of achterstallig onderhoud), of 5. bouwkundige gebreken. In een dergelijke situatie kan men elk van de mogelijke daders voor de gehele schade, 100% dus, aanspreken (hoofdelijke aansprakelijkheid), kan de Minister dat bevestigen? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie wijzen hiervoor bijvoorbeeld naar een uitspraak van de Hoge Raad waarin deze dit op eigen initiatief al in 1997 toegepast op lozers van schadelijke stoffen in een sloot in Friesland, in Engelum. Is de Minister bekend met deze uitspraak? En kan hij ook aangeven of dit begrip ooit wel eens is toegepast door de Tcbb? Deze leden hebben namelijk sterk de indruk dat meldingen van schade en verzoeken voor vergoeding daarvan steeds worden afgewezen, waarbij de schuld van de schade bij een slechte staat van het gebouw wordt gelegd, terwijl er in feite sprake is van meerdere oorzaken, waaronder de gaswinning. In tegenstelling tot wat dus eigenlijk juridisch zou moeten, namelijk dat de schade wordt vergoed vanwege multicausaliteit, worden de bewoners met een kluitje in het riet gestuurd. Dat vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie echt volstrekt onacceptabel. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wil hij dit gaan rechtzetten, niet alleen voor de schademeldingen die in de toekomst helaas nog binnen zullen komen, maar ook voor al die mensen die ten onrechte geen schadevergoeding hebben gekregen? Deelt de Minister het oordeel dat louter ingenieurs geen deskundig oordeel hierover kunnen vellen? Kan de Minister schetsen wat er gebeurt met schade die door meerdere factoren veroorzaakt is, en in hoeveel procent van de gevallen waarin dat (waarschijnlijk) het geval is de gedupeerde uiteindelijk de schade vergoed wordt? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vrezen nu al dat de Minister hier geen antwoord op kan geven omdat hij deze gegevens niet paraat heeft. Dat alleen al is naar het oordeel van deze leden een duidelijk teken aan de wand dat de huidige schaderegelingen niet voldoen. Graag een reactie.

De Minister heeft in antwoord op eerdere vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie aangegeven dat de inzet van taxateurs, en wanneer nodig een second opinion van taxateurs, er voor zouden moeten zorgen dat gedupeerden de schadevergoeding zouden krijgen waar zij recht op hebben. Deze leden krijgen graag een reactie van de Minister op de geluiden die zij te horen krijgen dat een groot deel van de taxateurs die nu in Groningen worden ingezet hun opleiding nog niet afgerond hebben. Is dat waar, om hoeveel taxateurs gaat dat, en hoe beoordeelt de Minister dit zelf? Kan de Minister ook reageren op de geluiden dat de bedrijven die door de NAM ingehuurd worden voor schadeafhandelingen vaak voor een groot deel van hun inkomsten afhankelijk zijn van de NAM, de grootste opdrachtgever in de regio. Is dat waar? En zo nee, hoe komt de Minister tot deze conclusie? Indien dit inderdaad het geval is, dat de bedrijven die namens de NAM de schade afhandelen voor een groot deel van hun omzet afhankelijk zijn van deze zelfde NAM, hoe beoordeelt de Minister dan hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid als adviseur?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie moeten concluderen dat het met de bescherming van grondrechten, dat van eigendom voorop, maar ook het recht op gezondheid in een gezond leefmilieu en tenslotte het recht op due process en fair trial treurig is gesteld. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens spreekt op al die punten duidelijke taal. De Tcbb, dat gepresenteerd werd als dé oplossing voor alle problemen, heeft naar mening van deze leden gefaald, en ook het recente alternatief waarin de mijnexploitant de schadeafwikkeling zelf doet is geen oplossing. De rechtsbescherming en rechtszekerheid van Groningers is gewoonweg niet gegarandeerd. Volgens de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren is het dan ook van groot belang om nu snel de aanbevelingen van deskundigen ter harte te nemen en de Mijnbouwwet aan te passen aan de moderne tijd. De huidige Mijnbouwwet functioneert simpelweg niet naar behoren, en laat mensen in de steek. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van deze Minister? Graag een reactie. Concreet stellen deze leden voor om goed te kijken naar het mijnrecht in omringende landen. Centraal staat hierbij een omkering van de bewijslast, een subsidiaire aansprakelijkheid van de Staat of een overheidslichaam, zoals de Coal Authority in het Verenigd Koninkrijk. Erkent de Minister dat het proces rond de afhandeling van schade in de ons omringende landen veel beter verloopt dan in ons land? Deze leden doelen hier bijvoorbeeld op Duitsland, waar men sinds 1982 omkering van de bewijslast bij vermoeden van mijnschade kent, en waar geen schadeprocedures in de mijnstreken voorkomen en waar schade aan woningen steevast wordt vergoed of hersteld. Is dat niet ook iets wat we hier in Nederland zouden moeten hebben? Deze leden krijgen graag van de Minister dan ook alsnog een hernieuwde en uitgebreide schriftelijke reactie op de motie voor omkering van de bewijslast die zij eerder hebben ingediend en op verzoek van de Minister hebben aangehouden (Kamerstuk 33 529, nr. 78).

II. Antwoord / Reactie van de Minister

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de vaste commissie

voor Economische Zaken inzake het dossier gaswinning Groningenveld en dan met name het instemmingsbesluit met het gewijzigde winningsplan voor de gaswinning uit het Groningenveld en de gemaakte afwegingen (Kamerstuk 33 529, nr. 94). Hierbij beantwoord ik de door de verschillende leden gestelde vragen en ga ik in op de door hen gemaakte opmerkingen. Hierbij houd ik de volgorde van het verslag aan.

Vragen van de leden van de fractie van de VVD

(1) De leden van de VVD-fractie vroegen op grond van welke informatie het winningsbesluit is genomen en of daarbij andere aspecten zijn meegewogen dan het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM). In reactie op het advies van SodM van januari 2013 – naar aanleiding van de aardbeving bij Huizinge van augustus 2012 – is in dat jaar breed en diepgaand onderzoek verricht naar alle aspecten betreffende de veiligheid van de inwoners van Groningen van de winning van aardgas uit het Groningenveld. Daarop is in januari 2014 besloten tot een aantal maatregelen, waaronder een gerichte vermindering van de winning bij Loppersum van 80% en een verlaging van het winningsplafond voor het totale Groningenveld tot maximaal 42,5 miljard m3 per jaar voor de jaren 2014 en 2015 en maximaal 40 miljard m3 in 2016. Dit besluit was in lijn met het nadere advies van SodM van januari 2014.

Naar aanleiding van de aardbeving van 30 september 2014 bij Ten Boer, de nadere analyses die NAM vervolgens heeft uitgevoerd en het advies dat SodM daarover heeft gegeven, heeft het kabinet in december 2014 besloten om, conform het advies van SodM, de winning gericht te verminderen in het zuidelijk deel van het veld en de maximale gaswinning in het totale veld verder terug te brengen tot 39,4 miljard m3 gas per jaar voor de jaren 2015 en 2016. Daarbij heeft het kabinet, eveneens conform het SodM-advies, besloten een plafond per regio vast te stellen:

  • de vijf clusters rond Loppersum mogen maximaal 3 miljard m3 per jaar produceren;

  • de regio Zuid-West mag maximaal 9,9 miljard m3per jaar produceren;

  • het cluster Eemskanaal mag maximaal 2 miljard m3 per jaar produceren;

  • de productie in de regio Oost is gemaximeerd op 24,5 miljard m3 per jaar.

Met deze deelbeperkingen wordt niet alleen het gebied rond Loppersum minder belast, maar ook de belasting van de andere delen van het veld neemt af of blijft op zijn hoogst gelijk.

Bij deze besluiten heeft de veiligheid steeds voorop gestaan. Verder zijn meegewogen het belang van leveringszekerheid en is acht geslagen op het financieel belang van de Staat.

(2) Deze leden verwezen naar het Advies Bevingsgevoeligheid van de Eemskanaal-regio dat door SodM is opgesteld. Daarin is opgenomen dat «alleen» vanuit het oogpunt van de seismiciteit er geen redenen zijn het productieniveau te verlagen. De leden vroegen een nadere duiding van het begrip «alleen». Er is bij het cluster Eemskanaal sprake van een productieplafond ter hoogte van het productieniveau van 2014. De reden voor «bevriezing» van de productie is is daarin gelegen, dat SodM signaleert dat de productie bij het cluster Eemskanaal enigszins varieert rond de 2 miljard Nm3 en dat seismische activiteit bij dat niveau ongeveer stabiel blijft. Daarom is er vanuit oogpunt van seismiciteit bezien is geen reden de productie bij Eemskanaal te verlagen maar is gekozen voor «bevriezing» om te voorkomen dat de seismiciteit zou toenemen. Bovendien is er bij het cluster Eemskanaal sprake van een hogere compactie, dan bij de regio’s Zuid-West en Oost.

(3) Het productieplafond voor het cluster Eemskanaal beoogt de seismische dreiging en het seismisch risico te verlagen. Als vastgelegd in het instemmingsbesluit met het winningsplan moet NAM uiterlijk op 1 mei 2015 een rapport indienen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat het seismisch risico is voor de verschillende gebieden boven het Groningenveld voor de periode 2015–2016. Op basis van de hierin beschreven seismische dreiging en risico zijn mogelijk andere of meer maatregelen met betrekking tot de productie nodig.

(4) De leden van de VVD-fractie vroegen een reactie op de uitspraak van de inspecteur-generaal van het SodM tijdens de hoorzitting van 28 januari jl. of het SodM de veiligheid in Groningen kan garanderen. Absolute veiligheid kan nooit gegarandeerd worden. Ik vind het wel van groot belang dat alle risico’s en de kans daarop goed in beeld gebracht en gewogen worden. Daarom heb ik NAM opgedragen uiterlijk op 1 mei 2015 een rapport in te dienen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat het seismisch risico is voor de verschillende gebieden boven het Groningenveld voor de periode 2015–2016.

(5) In het verlengde hiervan vroegen deze leden naar mijn mening over de veiligheid voor bewoners. Mijn inzet is erop gericht om het veiligheidsrisico als gevolg van aardbevingen zo veel mogelijk te beperken. Door de inventarisatie van risico’s en kans en de voortschrijdende staat van onderzoek naar huizen en hun aardbevingbestendigheid, kunnen de veiligheidsrisico’s steeds gerichter weggenomen worden. Veiligheid is voor mij het uitgangspunt in mijn besluiten met betrekking tot de gaswinning in Groningen. Daarnaast speelt voor mij ook het belang van huishoudens die voor verwarming en koken afhankelijk zijn van laagcalorisch gas.

(6) Daarnaast vroegen de leden van de VVD-fractie een reactie op een opmerking van de inspecteur-generaal van het SodM dat een besluit rondom de gaswinning ook een politiek besluit is. Het SodM is een onafhankelijke toezichthouder met de benodigde expertise en kennis op het gebied van geïnduceerde aardbevingen. De adviezen van SodM zijn voor mij van groot belang en vormen de kern van mijn besluiten. Ik interpreteer de uitspraak van de inspecteur-generaal van het SodM zo dat hij heeft willen aangeven dat bij het besluit over de gaswinning in Groningen echter ook andere belangen dan veiligheid op politiek niveau afgewogen moeten worden, zoals het belang van de leveringszekerheid.

(7) Door de leden van fractie van de VVD werd daarnaast gevraagd hoe het SodM meer wetenschappers gaat betrekken bij haar onderzoeken. SodM is in overleg met TNO, KNMI, CBS en internationale experts om een goede werkwijze te vinden om de resultaten van de onderzoeken die NAM uitvoert te verifiëren. De onderzoeken, die door NAM worden uitgevoerd, worden begeleid door verschillende werkgroepen, die ieder een deel van de oorzaak-gevolg keten begeleiden, die loopt van ondergrond kennis tot aan kennis omtrent schadepatronen aan huizen en infrastructuur. De werkgroepen en de wetenschappers daarin zijn samengesteld in overleg met SodM en mijn ministerie. De werkgroepen gaan rapporteren aan een onafhankelijke technische begeleidingscommissie, die is samengesteld uit een aantal binnenlandse en buitenlandse experts.

(8) De leden van de VVD-fractie vroegen een reactie op de opvatting van verschillende partijen dat de gaswinning terug kan worden gebracht tot 30 miljard Nm3. GTS, de beheerder van het landelijk gastransportnet, heeft in onderzoek 7 (oktober 2013) onderzocht tot welk niveau de Groningenproductie zou kunnen worden teruggebracht waarbij alle gebruikers van laagcalorisch gas nog steeds van gas kunnen worden voorzien. Gegeven de vraag naar laagcalorisch gas worden eerst de stikstofinstallaties maximaal gebruikt om hoogcalorisch naar laagcalorisch gas te converteren. Aan de resterende behoefte aan laagcalorisch gas moet worden voldaan door de productie van Groningengas. Het blijkt dan dat in een warm jaar en bij een Wobbe index van 52 MJ/m3 nog 21 miljard m3 Groningenproductie nodig is en in een koud jaar met een Wobbe index van 54 MJ/m3 nog 35 miljard m3 nodig is (tabel 8, pagina 39).

Bij de bovengenoemde bandbreedte van 21–35 miljard m3 heeft GTS aangeven dat zij mogelijk nog wel aanvullend maximaal 2 miljard m3 nodig heeft voor back-up doeleinden:

  • Uitval stikstof/mengstations

  • Opvang problemen ingeval er H-gas wordt ingevoed met een te hoge PE waarde

  • Onvoorziene transportbeperkingen in het GTS-systeem.

GTS heeft aangegeven dat uit de eerdere studieresultaten de cases met een uitbreiding van Norg tot 3,2 mln m3/h, een Wobbe index van 53 MJ/m3 en een marktomvang van 100% het best aansluiten bij de situatie in 2015 (cases 22 t/m 24 uit tabel 9 op pagina 40). Op grond hiervan concludeert GTS dat voor de komende jaren 33 bcm volstaat om in perioden van strenge winters alle gebruikers van gas te kunnen blijven voorzien. Als de aanvullende maximaal 2 miljard m3 voor back-up doeleinden wordt meegenomen dan is 35 miljard m3 het getal waarbij altijd alle L-gasafnemers van voldoende gas kunnen worden voorzien.

De genoemde 30 miljard m3 was gebaseerd op de bandbreedte die GTS in onderzoek 7 heeft genoemd. In de tabel uit bijlage 1 (pagina 39) blijkt dat – uitgaande van een Wobbe index van 53 MJ/m3 – een hoeveelheid van 27 miljard m3 nodig is in een «temperatuur normaal jaar» en bij een Wobbe van 54 MJ/m3 wordt dit 29 miljard m3. Op grond hiervan is in de brief van 17 januari 2014 aangegeven dat 30 miljard m3 voldoende was om alle L-gasverbruikers van voldoende gas te voorzien. Deze uitspraak was gebaseerd op een «temperatuur normaal jaar». Daarom werd hierbij ook opgemerkt dat het Groningen-veld indien de omstandigheden (met name temperatuur) daartoe aanleiding geven volledig moet kunnen worden benut en meer moet mogen produceren. Ook de bovengenoemde 2 miljard m3 kan dus aanleiding zijn om meer Groningengas te moeten produceren.

(9) Ook informeerden zij naar de stand van zaken van de besteding van de financiële middelen die voor de regio beschikbaar zijn gekomen. De uitputting van de € 1,2 miljard die voor de uitvoering van het bestuursakkoord gereserveerd is over het hele bedrag op dit moment 15,3%. De verschillen tussen de afgesproken «sporen» zijn groot, waarbij met name bij de sporen leefbaarheid en economisch perspectief nog niet tot grote uitgaven is gekomen. Dit komt doordat hiervoor zorgvuldige plannen ontwikkeld moeten worden. Dit is inmiddels grotendeels gebeurd, waardoor ik verwacht dat de uitgaven zullen toenemen.

(10) De leden van VVD-fractie vroegen naar het functioneren van de Dialoogtafel en de betrokkenheid van lokale partijen en bestuurders. Er is bij de bij de selectie van deelnemers aan de Dialoogtafel gekeken naar personen die niet alleen een organisatie vertegenwoordigen, maar bij voorkeur ook in het gebied wonen. Zo wordt bijvoorbeeld LTO-Noord vertegenwoordigd door een boerin uit het gebied, die ook zelf schade heeft. Van de 15 deelnemers aan de Dialoogtafel wonen er 10 in het gebied van de negen gemeenten. De Dialoogtafel is opgericht op 10 maart 2014 en is in 2014 10 keer bijeengeweest. Daarnaast zijn er door de tafel een aantal informatiebijeenkomsten en werksessies georganiseerd over onder andere leefbaarheid en de drieslag schadeafhandeling, preventief versterken en waardevermeerdering. Ik gaf in juli al aan dat de Dialoogtafel enige tijd nodig heeft gehad om tot de start van een constructieve dialoog te komen. Iedereen aan tafel wilde daadkrachtig en snel aan de slag, maar tegelijkertijd bleek dat het tijd kost om een goede discussie te kunnen voeren en overeenstemming te bereiken tussen de verschillende partijen. Inmiddels is een aantal concrete resultaten geboekt, zoals herziening van het schadeprotocol en de start van het leefbaarheidsloket. Er is eind 2014 besloten om de Dialoogtafel te evalueren. Het evaluatierapport wordt rond de zomer van 2015 verwacht.

(11) De leden van de VVD-fractie benadrukten het belang van zorgvuldige afwegingen waarbij de feiten centraal staan. Tevens benadrukten deze leden dat alle partijen rondom de gaswinning dienen te werken aan het herstel van vertrouwen in het gebied. In dit kader vroegen de leden van de VVD-fractie hoe de NAM werkt aan het herstel van vertrouwen alsmede haar imago en welke rol de Minister hierin speelt. Na ondertekening van het Bestuursakkoord «Vertrouwen op Herstel, Herstel van Vertrouwen» zijn alle partijen, inclusief NAM aan de slag gegaan met de uitwerking van de afspraken. Om zorg te dragen voor afstemming met de regio en bewoners, is bij deze uitwerking op een aantal onderdelen een belangrijke rol gegeven aan de Dialoogtafel. Bijvoorbeeld voor het opstellen van een verbeterd schadeprotocol, de invulling van leefbaarheidsgelden en de aanbestedingsprocedure voor het Centrum voor Veilig Wonen. In de recente hoorzitting gaf de directeur van NAM aan dat – ondanks de uitvoering van de afspraken – het vertrouwen niet is toegenomen en deze afspraken dus wellicht niet afdoende zijn voor dat doel. NAM heeft daarop aangekondigd het vertrouwen te willen terugverdienen door het oplossen van lang slepende gevallen – het team dat dit moet bewerkstelligen is inmiddels uitgebreid – en het bieden van perspectief aan mensen in het gebied door nog nauwere samenwerking met de samenleving.

(12) De leden van de VVD-fractie vroegen om een zienswijze op de manier waarop NAM invulling geeft aan zijn verantwoordelijkheid. Tevens vroegen de leden hoe het contact tussen het ministerie en NAM verloopt over zowel deze verantwoordelijkheid als de aansprakelijkheid.

NAM heeft na het publiceren van het Bestuursakkoord in januari 2014 middels een brief het akkoord onderschreven en toegezegd de aan NAM toebedeelde acties te zullen uitvoeren. Deze acties gaan verder dan de wettelijke verplichting tot schadeherstel en behelzen ook preventief versterken, leefbaarheid en economische structuurversterking. Verder verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd en waarin ook wordt ingegaan op de verantwoordelijkheid van NAM.

(13) De leden van de VVD-fractie benadrukten het belang van schadeherstel, versteviging van gebouwen en alle andere gerelateerde maatregelen in verband met de aardbevingen. In dit licht vroegen zij of deze maatregelen op koers liggen, of dat er verbeteringen mogelijk zijn.

Ik onderstreep het belang van een voortvarende schadeafhandeling en aanpak voor het preventief versterken van gebouwen. Met betrekking tot schadeafhandeling wordt bijna 80% van de gevallen binnen 5 tot 6 maanden afgerond. Met betrekking tot preventieve versterking is er dit jaar voor het eerst sprake van grootschalige uitrol en zal er sprake zijn van een leercurve. Ik zal in 2015 op beide terreinen de voortgang blijven volgen en waar nodig proberen bij te sturen. Verder verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd en waarin ik nader op deze onderwerpen inga.

(14) De leden van de VVD-fractie vroegen naar het functioneren en de kwaliteitsborging van de uitvoering van het recent gestarte Centrum Veilig Wonen (CVW). Om ervoor te zorgen dat het CVW goed voorbereid op haar taken kon beginnen, is er sprake geweest van een mobilisatieperiode van 15 oktober tot 5 januari. NAM draagt haar taken gefaseerd over aan het CVW. Om erop toe te zien dat het CVW haar taken goed uitvoert, heb ik een Commissie van Toezicht ingesteld die twee keer per jaar aan mij zal rapporteren over het functioneren van het CVW.

(15) De fractieleden van de VVD wezen op de gecompliceerdheid van schadeafhandeling bij oude en historische gebouwen. Zij vroegen om een toelichting op hoe de afhandeling en versteviging van die gebouwen verloopt en of het aanzicht en karakter van deze gebouwen voor de omgeving behouden blijven. Schadeherstel en preventief versterken van oude, historische gebouwen behoeven maatwerk vanwege het unieke karakter van het gebouw. Bij het CVW is hiervoor een aparte werkstroom ingericht. Hierbij wordt gewerkt met een protocol voor schadeherstel bij monumenten, dat eind 2014 is herzien met input van de Taskforce Bevingschade, de Stichting Oude Groninger Kerken en de Dialoogtafel. In de Taskforce Bevingschade participeren de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, NAM, de provincie en een vertegenwoordiger van de betrokken gemeenten. Deze taskforce zet zich in ten behoeve van de eigenaren. Niet alleen voor een zorgvuldig en deskundig schadeherstel van monumenten, maar ook om mee te denken over preventieve maatregelen. Zij gebruiken hierbij kennis van bouwkundigen en veiligheidsdeskundigen. Met de aparte werkstroom en de zorgvuldige vaststelling van de procedure, wordt er zoveel mogelijk voor gezorgd dat het aanzicht en het karakter van deze gebouwen behouden kan blijven.

(16) De leden van de VVD-fractie stelden dat ten behoeve van veiligheid van bewoners ook voldoende aandacht moet zijn voor de inrichting van hulpdiensten en protocollen omtrent mogelijke calamiteiten. Zij vroegen om een toelichting te geven hierop. De veiligheidsregio Groningen heeft een incidentbestrijdingsplan opgesteld specifiek voor aardbevingen. In dit incidentbestrijdingsplan wordt de landelijk opschalingsstructuur gehanteerd, waarin met zogeheten GRIP-niveaus wordt gewerkt. Het incidentbestrijdingsplan gaat uit van een startsituatie waarbij sprake is van meerdere gewonden, aanzienlijke schade en/of uitvallen van vitale nutsvoorzieningen. Dit is tot op heden niet het geval geweest.

(17) De fractieleden van de VVD vroegen om een toelichting op de wijze waarop versteviging van gebouwen wordt aangepakt en hoe een gelijke behandeling tussen bewoners geborgd wordt. De prioritering van de aanpak van preventieve versterking gebeurt op basis van een risicogebaseerde aanpak: daar waar uit inspecties is gebleken dat het veiligheidsrisico het hoogst, start het CVW het eerst. Daar waar mogelijk, wordt een gestandaardiseerde, projectmatige aanpak gebruikt. Dit gebeurt al bij de zogenaamde Jarino rijtjeswoningen, die met meer dan honderd tegelijk en op gelijke wijze worden versterkt.

(18) In afwachting van de norm voor aardbeving bestendig bouwen vroegen de fractieleden van de VVD om een toelichting op hoe momenteel met nieuwbouw wordt omgegaan en welke normen (voorlopig) gehanteerd worden. Op 15 mei 2014 is in aanloop naar de publicatie van de Nederlandse Praktijkrichtlijn voor aardbeving bestendig bouwen (NPR) een interim advies gepubliceerd dat zich met name richtte op nieuwbouw. Het doel van het interim advies (advies, dus geen verplichting) was te voorkomen dat nieuwe bouwprojecten in de regio Groningen stil zouden vallen in afwachting van de NPR. Partijen met bouwplannen hebben afgelopen periode de uitgangspunten uit het interim advies kunnen gebruiken, al waren deze iets conservatiever dan de NPR. Verder verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(19) De fractieleden van de VVD vroegen om een toelichting op de bouw- en investeringsplannen en betrokkenheid van het UMCG, de Hanzehogeschool, de Rijksuniversiteit en anderen in relatie tot de gaswinningsproblematiek. Tijdens een werkbezoek op 17 december 2014 heb ik gesproken met de burgemeester van de stad Groningen en vertegenwoordigers van het UMCG, de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanze Hogeschool. Zij hebben mij verteld dat ze graag geholpen willen worden in het maken van de juiste beslissing voor de nieuw- en verbouwplannen die deze organisaties hebben. Dit heeft geleid tot het doorrekenen van de eventuele gevolgen van aardbevingen voor een aantal individuele gebouwen. Bij dit traject horen ook afspraken op welke wijze gevalideerde meerkosten worden vergoed. Daarover heb ik afspraken gemaakt met de stad Groningen. Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

De vragen van de leden van de fractie van de PvdA

(20) De fractieleden van de PvdA wensten een toelichting op de keuze voor 39,4 miljard m3 en een onderbouwing van dit schijnbaar nauwkeurige getal. De keuze voor het vaststellen van het winningsplafond voor het totale Groningenveld op 39,4 miljard m3 per jaar voor de jaren 2015 en 2016 is gebaseerd op het advies van SodM om de 80% productiebeperking in het centrum van het veld (rond Loppersum) te handhaven in combinatie met de productiebeperkingen voor de regio Hoogezand-Sappemeer op het niveau van 2012, en de handhaving van de productie in de regio’s Eemskanaal en Oost op het niveau van 2014. Doel van deze beperkingen is om de stijging van het aantal bevingen in de regio Hoogezand-Sappemeer die in de periode na 2012 is opgetreden weer ongedaan te maken en om te voorkomen dat het aantal bevingen in de overige delen van het veld door productiestijging toeneemt. De door SodM geadviseerde plafonds per regio tellen op tot een maximale winning van 39,4 miljard m3 per jaar.

(21) De fractieleden van de PvdA wilden graag een onderbouwing waarom de winning bij 39,4 miljard m3 veilig en maatschappelijk verantwoord is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 20. De leden van de PvdA-fractie wensten ook uitleg over hoe het winningsplafond van 39,4 miljard m3 zich verhoudt tot de verklaring van SodM dat er geen garantie op veiligheid kan worden gegeven en de stelling van SodM dat winningsreductie de frequentie en zwaarte van de bevingen kan doen afnemen. Tevens vroegen de leden om dit in verband te brengen met de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 34). De betreffende motie vraagt de regering, in de beoordeling van toekomstige winningsplannen voor gas veiligheid als primair criterium te hanteren en verzoekt zorg te dragen dat veiligheidsrisico's in de productiefilosofie van de NAM centraal worden gesteld. Mijn inzet is erop gericht om het veiligheidsrisico als gevolg van aardbevingen zo veel mogelijk te beperken. Absolute veiligheid kan nooit gegarandeerd worden. Door de inventarisatie van risico’s en kans en de voortschrijdende staat van onderzoek naar huizen en hun aardbevingbestendigheid, kunnen de veiligheidsrisico’s steeds gerichter weggenomen worden. Daarom heb ik NAM opgedragen uiterlijk op 1 mei 2015 een rapport in te dienen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat het seismisch risico is voor de verschillende gebieden boven het Groningenveld voor de periode 2015–2016. Veiligheid is voor mij dus het uitgangspunt in mijn besluiten met betrekking tot de gaswinning in Groningen. Daarnaast speelt voor mij ook het belang van huishoudens die voor verwarming en koken afhankelijk zijn van laagcalorisch gas.

(22) De leden van de PvdA fractie vroegen toe te lichten op welke aannames de benodigde minimale leveringszekerheid van 30 miljard m3 gas is gebaseerd. Tevens vroegen zij in relatie tot de leveringszekerheid in te gaan op de mogelijkheid tot bijmenging van stikstof, en de snelheid waarmee dit kan gebeuren.Ten eerste verwijs ik naar een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de VVD. Verder geldt dat de hoeveelheid hoogcalorisch gas die door bijmenging van stikstof kan worden omgezet in laagcalorisch gas bij de huidige installaties een omvang heeft van ca. 20 miljard m3 per jaar. Dit is vooral afhankelijk van de calorische waarde van het hoogcalorisch gas dat moet worden geconverteerd. Hoe hoger deze waarde (de zgn. Wobbe) hoe minder hoogcalorisch gas er kan worden omgezet. Indien de huidige stikstofcapaciteit volledig wordt ingezet dan ligt de hoeveelheid benodigd Groningengas om aan de leveringszekerheid te kunnen voldoen tussen de 21 en 35 miljard m3. Deze grote variatie is vrijwel volledig temperatuur bepaald. In een zeer zacht jaar en bij een lage Wobbe voor het hoogcalorisch gas volstaat 21 miljard m3. In een zeer koud jaar (bijvoorbeeld 1963) en bij een hoge Wobbe voor het hoogcalorisch gas is zeker 35 miljard m3 nodig. Uitbreiding van de bestaande stikstofcapaciteit vergt een doorlooptijd van ca. vijf jaar. Deze doorlooptijd wordt niet alleen veroorzaakt door de vergunning- en aanbestedingsprocedures, maar ook doordat de fabricage van de onderdelen en de installatie maatwerk is en er na assemblage tijd nodig is voor testen en ingebruikstelling. GTS treft mede op mijn verzoek momenteel voorbereidingen voor de bouw van een nieuwe omvangrijke stikstofinstallatie. Deze wordt naar verwachting eind 2019 in gebruik genomen.

(23) De leden van de PvdA-fractie vroegen toe te lichten hoe groot de kans is dat bij lagere winningsscenarios bij een strenge winter het Groningenveld met een piekbelasting wordt geconfronteerd. Daarnaast wensten de leden te weten wat de risico’s zijn van een dergelijke piekbelasting voor de veiligheid van de bevolking van Groningen. Een lager winningsscenario houdt in principe in dat een groter deel van de vraag naar laagcalorisch gas wordt ingevuld met geconverteerd hoogcalorisch gas. Piekbelasting houdt in dat er tijdelijk een extreem hoge vraag naar gas is waardoor op dat moment alle beschikbare bronnen moeten worden ingezet om aan die vraag te voldoen. De hoeveelheid gas die voor die piek benodigd is, is beperkt. De kans dat bij een lager winningsscenario het Groningenveld met piekbelasting wordt geconfronteerd is niet anders dan bij het huidige winningsscenario. De kans op piekvraag wordt immers bepaald door de temperatuur en niet door de hoeveelheid gas die mag worden gewonnen. Het effect van piekbelastingen voor de veiligheid is op dit moment niet bekend. Er is tijd nodig voor aanvullend onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 137.

(24) De leden van de PvdA fractie vroegen waarom Groningen en Hoogezand-Sappemeer niet zijn toegevoegd aan het aardbevingsgebied terwijl hier al wel aardbevingen zijn geconstateerd. In het Sodm advies «Bevingsgevoeligheid van de Eemskanaal regio» is niet alleen naar de seismiciteit in de regio rondom Ten Boer gekeken maar naar de seismiciteit in het gehele veld. Daarbij heeft Sodm geconstateerd dat de aantallen bevingen in de Loppersum regio zijn afgenomen, dat in de rest van het veld de seismisciteit gelijk is gebleven en dat in de zuidelijke clusters de seismiciteit is toegenomen. Ik heb daarop besloten om de gaswinning in de zuidelijke clusters te verminderen. De toename van aardbevingen rondom de zuidelijke clusters is de reden geweest om in de aanvulling op het bestuursakkoord in ieder geval de gemeenten Hoogezand Sappemeer en de gemeente Menterwolde toe te laten tot de waardevermeerderingsregeling. Tegelijkertijd heb ik SodM gevraagd om half jaarlijks de seismisciteit te monitoren. Mocht uit deze monitor blijken dat de toename structureel is of ook in andere gebieden voorkomt dan kunnen aanvullende maatregelen genomen worden. Overigens is ook in de aanvulling op het bestuursakkoord afgesproken dat vanaf 1 september een nieuwe regeling opgezet zal worden die mede gebaseerd wordt op de grondversnellingscontouren en waarbij de gemeentegrenzen worden losgelaten. Inwoners die op grond van de nieuwe regeling in aanmerking komen voor waardevermeerdering zullen met terugwerkende kracht alsnog van de nieuwe regeling gebruik kunnen maken.

(25) De fractieleden van de PvdA vroegen of er bereidheid is scenario’s op te stellen om de gaswinning te reduceren tot een vanuit het oogpunt van veiligheid gewenste optimum, met dien verstande dat de leveringszekerheid niet in gevaar komt. Dergelijke scenario’s zijn eind 2013 door GTS in mijn opdracht opgesteld. Zie wat dat betreft het rapport van onderzoek 7 «Mogelijkheden kwaliteitsconversie en de gevolgen voor de leveringszekerheid» dat op 17 januari 2014 is gepubliceerd als bijlage bij mijn brief over de gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Verder verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd en waarin ik ook inga op dit onderwerp.

(26) De leden van de PvdA-fractie vroegen een reactie op hun voorstel om het toezicht van de SodM niet meer onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken te laten vallen, omdat dit ministerie ook belast is met de gaswinning zelf. SodM opereert als een onafhankelijke organisatie, en adviseert de Minister van Economische Zaken op basis van eigen onafhankelijke waarnemingen en inzichten. De adviezen die SodM afgeeft zullen op die basis gelijkluidend zijn onder welk ministerie zij dan ook ressorteert.

(27) De leden van de PvdA-fractie vroegen toe te lichten of in andere landen zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk een omgekeerde bewijslast geldt met betrekking tot de schadeafhandeling. De leden deden de suggestie de omgekeerde bewijslast ook in Nederland in te voeren om bewoners sneller en adequater te helpen. Op de stand van zaken met betrekking tot de omkering van de bewijslast in andere landen is ingegaan bij de totstandkoming van de Mijnbouwwet. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 26 219, nr. 7) is in dit verband opgemerkt dat in Oostenrijk en Frankrijk de bewijslast onverkort rust op eiser, waarbij deze geen beroep kan doen op een voorziening als de Technische commissie bodembeweging. In Duitsland wordt in het Bundes Berggesetz wel uitgegaan van een vermoeden van causaal verband voor zover schade is geleden binnen het gebied waar de gevolgen van een mijnbouwactiviteit mogen worden verwacht en deze naar zijn aard mijnbouwschade is. Er is daarbij geen sprake van een omkering van de bewijslast, maar van de vestiging van een vermoeden, dat bovendien aan stringente voorwaarden is gebonden. In een brief van de toenmalige Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer van 1 maart 2002 (Kamerstuk 26 219, nr. 313b) is meer in detail ingegaan op de stand van zaken in verschillende landen. Over meer recente informatie beschik ik niet.

De leden vroegen of het wenselijk is een omkering van de bewijslast in Nederland in te voeren om bewoners sneller en adequater te helpen bij door bevingen veroorzaakte schade. Voor schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten is voorzien in risicoaansprakelijkheid. Dit betekent dat iemand die schade heeft niet de onrechtmatigheid van de mijnbouwactiviteiten en de schuld van de mijnbouwonderneming hoeft te bewijzen. Hij hoeft slechts te bewijzen dat hij schade heeft geleden en dat die schade is veroorzaakt door de mijnbouwactiviteiten. Hoe zwaar deze bewijslast op hem zal drukken wordt mede bepaald door de wijze waarop de rechter omgaat met de hem door artikel 150 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering toegekende bevoegdheid om de bewijslast op basis van de eisen van redelijkheid en billijkheid om te keren. Dit wil dus zeggen dat de verdeling van de bewijslast door de rechter kan worden afgestemd op de omstandigheden van het geval. De gewone regeling in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is daar goed voor toegerust, een bijzondere regeling in de Mijnbouwwet is niet nodig en niet wenselijk omdat hiermee de nu bestaande flexibiliteit om de bewijslast op grond van redelijkheid en billijkheid om te keren, vervalt. In ieder geval is voor de gelaedeerde van groot belang dat hij zich kan wenden tot de Technische commissie bodembeweging voor een oordeel van deskundigen over het causaal verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten. Nu door invoering van risicoaansprakelijkheid kwesties als de onrechtmatigheid van de betrokken schadeveroorzakende gedragingen niet meer relevant zijn, is het bewijs van het causaal verband immers voor het aannemen van een verplichting tot schadevergoeding de belangrijkste bepalende factor. Een omkering van de bewijslast is vooral van belang bij discussies over causaal verband. In Groningen spelen er in het algemeen geen discussies over het causale verband tussen de gaswinning en de schade. NAM zal na een schademelding na een aardbeving in het gebied altijd een schade-expert langs sturen. Het is dus niet zo dat bewoners sneller en adequater geholpen kunnen worden bij een omkering van de bewijslast.

(28) De leden van de PvdA-fractie wilden nagaan of er bereidheid is om het mandaat van de Groninger Gasombudsman uit te breiden tot het totaalpakket maatregelen uit het bestuursakkoord. De inzet van de ombudsfunctie wordt de komende jaren worden voortgezet inclusief de ondersteuning vanuit de regio. Uitbreiding van de verantwoordelijkheden van de ombudsfunctie zal worden betrokken bij de versterking van de publieke regie in de regio. Hierbij zal ook in kaart worden gebracht of het wenselijk is om de ombudsfunctie uit te breiden met een arbitragetaak. Zie ook mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

De vragen van de leden van de fractie van de SP

(29) De leden van de SP-fractie stelden de vraag hoe het winningsbesluit zich verhoudt tot de risicobeoordeling die is gemaakt bij de recent gepresenteerde Deltabeslissing. In de Deltabeslissing wordt de norm gehanteerd die inhoudt dat iedereen die achter dijken of duinen woont een beschermingsniveau van 10–5 als basis krijgt, dat wil zeggen: de kans dat hij of zij overlijdt door een overstroming mag niet groter zijn dan 1 keer in de 100.000 jaar. In de NPR voor het bouwen en herstellen in Groningen wordt voor nieuwbouw ook de hoge standaard veiligheidsnorm (de kans op een ernstig ongeval van 1 op de 100.000) toegepast. Bij bestaande bouw wil ik conform het advies van de stuurgroep een kans van 1 op de 10.000 hanteren. Op deze manier kan sneller een grotere groep huizen worden versterkt, terwijl er gelijktijdig sprake is van een aanvaardbaar veiligheidsniveau. Als bij inspectie blijkt dat sprake is van een acuut veiligheidsrisico (kans op een ongeval van 1 op 1.000) dan moeten er acuut maatregelen worden genomen, zoals stutten of zelfs ontruimen. Door een onafhankelijke commissie zal, net als voor de Deltabeslissing is gedaan, bekeken worden wat een reële normstelling in termen van risico met betrekking tot geïnduceerde bevingen is. Zie ook mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(30) De leden van de SP-fractie vroegen voorts of het advies «Risico’s gewaardeerd» van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (hierna: RLI) is meegewogen in de besluitvorming. Zoals aangegeven in het instemmingsbesluit zal onder aansturing van de Minister van Economische Zaken nader onderzoek worden verricht om de uiteenlopende visies van experts over de berekening en weging van risico's in relatie tot aardbevingen meer in samenhang te kunnen brengen en uit te werken tot een consistent risicobeleid. De methodiek en normstelling van dit risicobeleid zullen uiterlijk in het najaar van 2015 bekend gemaakt worden. Hierbij zullen alle relevante rapporten en adviezen worden meegenomen.

(31) Deze leden wezen specifiek naar een passage in het voornoemde advies van de RLI waarin is aangegeven dat het risicobeleid zowel adaptief als transparant moet zijn. Zij stelden de vraag hoe deze passage zich verhoudt tot het winningsbesluit. Zie hiervoor het antwoord op de bovenstaande vraag. Ook het RLI-advies dat risicobeleid adaptief en transparant moet zijn, zal meegenomen worden in het te definiëren risicobeleid voor geïnduceerde bevingen.

(32) De leden van de SP-fractie constateerden dat het SodM enerzijds aangeeft dat productie, bodemdaling en bevingen aan elkaar gerelateerd zijn en anderzijds dat nog kennis ontbreekt. Zij vroegen waarom deze dubbele constateringen geen grond zijn om de winning zoveel mogelijk te beperken. Op basis van de tot nu toe uitgevoerde onderzoeken staat vast dat er een duidelijke relatie bestaat tussen productie, bodemdaling en de frequentie van geïnduceerde aardbevingen. Alle betrokkenen zijn het eens over het feit dat minder productie leidt tot minder compactie en daarmee tot een afname van het jaarlijks te verwachten aantal bevingen. Ook de jaarlijkse kans op het optreden van sterkere bevingen neemt daardoor af.Hoe deze relatie in detail werkt, wordt nog onderzocht. Met name over de invloeden van de snelheid en de versnelling van de productie en over mogelijke tijdsafhankelijke effecten ontbreekt nog kennis. Het is daardoor nog moeilijk te voorspellen hoe het aantal en het patroon van bevingen precies zullen reageren op een verandering van de productieverdeling en de productiesnelheid. Het uiteindelijke doel is om met behulp van de verdeling van de productie het seismisch risico zodanig te beperken dat de toename van dit risico geminimaliseerd wordt en onder een vastgesteld niveau blijft. Daartoe vindt onder meer intensieve analyse van waargenomen trends plaats (meet- en regelprotocol, artikel 4.1 van het instemmingsbesluit). Kortheidshalve wordt voor een nadere toelichting verwezen naar de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van de VVD en de PvdA.

(33) De leden van de SP-fractie stelden vragen over het rapport van Gasterra B.V. van november 2013. Zij stelden een aantal vragen over de contracten die Gasterra heeft afgesloten. De in het rapport inzake onderzoek 9 genoemde contracten omvatten alle bestaande lange termijn exportcontracten van GasTerra (rapport gepubliceerd op 17 januari 2014 als bijlage bij mijn brief over de gaswinning in Groningen, Kamerstuk 33 529, nr. 28). GasTerra heeft geen «oude bakstenen» contracten. Zoals ook in dit rapport aangegeven worden geen gegevens openbaar gemaakt over individuele contracten, om redenen van vertrouwelijkheid en vanwege het mededingingsrecht. De in het rapport genoemde contractgegevens zijn daarom geanonimiseerd en geaggregeerd. Zij geven een betrouwbaar beeld van de omvang en duur van de langlopende exportverplichtingen van GasTerra, uitgesplitst naar L-gas en H-gas. De exportafnemers van GasTerra zijn in de Europese Unie gevestigde bedrijven. De enige uitzondering is het Zwitserse bedrijf Swissgas. Het betreft hier een contract voor de levering van uitsluitend H-gas. De omvang van de leveringsverplichting onder dit contract is, in verhouding tot die in elk van de andere exportcontracten van GasTerra, gering.

(34) Daarnaast informeerden deze leden naar de voorwaarden waaronder contracten opengebroken kunnen worden. GasTerra heeft, zoals in het rapport inzake onderzoek 9 is aangegeven, geen juridische mogelijkheden zijn exportcontracten open te breken. In het rapport is ook vermeld dat in al deze contracten overmacht clausules («force majeure») zijn opgenomen. Mocht GasTerra er in slagen een succesvol beroep te doen op deze clausule, dan is GasTerra voor de duur van de overmacht van zijn leveringsverplichting ontslagen. Een oordeel hieromtrent is uiteindelijk aan de onafhankelijke rechter of de arbiters die hierover conform de geschillenregeling in de exportcontracten hebben te oordelen. In het rapport is vermeld dat het voor de kans op een geslaagd beroep op overmacht van belang is dat een evenredige en billijke verdeling van het gastekort plaatsvindt. Hieraan zal in elk geval niet voldaan zijn, indien het gastekort uitsluitend op de exportafnemers wordt afgewenteld. Indien maatregelen worden genomen die ook in Nederland de gasvraag omlaag brengen, dan zal dit de kans op een geslaagd beroep op overmacht kunnen verhogen. Dit hangt uiteraard af van de exacte inhoud van de genomen maatregelen. De enkele inspanning tot extra energiebesparing in Nederland zou bijvoorbeeld een harde reductie van exportvolumes niet rechtvaardigen. Voor een geslaagd beroep op overmacht door GasTerra is ook van belang dat de genomen overheidsmaatregelen rechtmatig zijn. Zoals in genoemd rapport is vermeld, dient bij te nemen maatregelen onder meer rekening te worden gehouden met de eisen die hieraan door de Europese verordening over de leveringszekerheid aardgas (Verordening 994/2010) worden gesteld. Hieruit volgt dat aan bescherming van de positie van beschermde afnemers in binnen- en buitenland prioriteit toekomt.

(35) Ook vroegen de leden van de SP-fractie naar de exportcontracten die Gasterra heeft afgesloten met o.a. Shell Duitsland en Exxonmobil Duitsland. Ook deze bedrijven zijn voor de levering van laagcalorisch gas aan hun afnemers afhankelijk van het gas dat zij uit Nederland geleverd krijgen. Het eventueel stopzetten van de levering uit Nederland heeft dus direct gevolgen voorde Duitse gebruikers van dit laagcalorisch gas. Overigens zijn Shell Duitsland en ExxonMobil Duitsland geen dochterbedrijven van GasTerra.

(36) De leden van de fractie van de SP vroegen een nadere toelichting waarom het niet mogelijk is om aan te geven hoeveel van het in Groningen gewonnen gas sinds 2000 is gewonnen voor binnenlands gebruik. Op de verschillende entrypunten van het Nederlandse transportnet wordt het geproduceerde Groningengas en hoogcalorisch gas ingevoed. Voor laagcalorisch gas zijn verschillende bronnen aanwezig: het Groningengas maar ook het toevoegen van hoogcalorisch gas aan Groningengas en converteren van hoogcalorisch gas naar laagcalorisch door het toevoegen van stikstof. Op de exitpunten voor levering aan binnenland en buitenland moet GTS de gevraagde kwaliteit gas leveren, hoogcalorisch dan wel laagcalorisch, waarbij op ieder exitpunt de kwaliteit binnen een bepaalde bandbreedte moet blijven. Om dit mogelijk te maken heeft GTS een aantal installaties. Er is op ieder exitpunt wel bekend hoeveel hoogcalorisch gas dan wel laagcalorisch gas is geleverd, dus ook de export van laagcalorisch gas naar het buitenland. Op een exitpunt is het aandeel van het Groningengas in het laagcalorische gas niet bekend. Er is dus niet aan te geven welk deel van het geproduceerde Groningengas in Nederland blijft en welk deel geëxporteerd wordt. Voor de veiligheid van het gebruik van aardgas als brandstof (of grondstof) is het niet van belang uit welke bronnen de ingaande stromen van het mengstation afkomstig zijn. Een m3 gas uit het Groningenveld is niet veiliger in gebruik dan een m3 geconverteerd H-gas die aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. Er wordt geen boekhouding per mengstation bijgehouden waar het gemengde aardgas (al dan niet met stikstof) vandaan komt en waar het naar toe gaat.

(37) Daarnaast vroegen deze leden een lijst van het volume langjarige contracten van 2000 t/m 2012. In de bijgevoegde tabel (Bijlage 1) staan de verkochte en geleverde volumes voor de jaren 2000 t/m 20143.

(38) De leden van de SP-fractie vroegen om inzichtelijk te maken wat het effect is op de Rijksfinanciën als het gas in het Groninger veld toch gewonnen kan worden maar in een veel trager tempo, door bijvoorbeeld uit te gaan van een niveau van 20 miljard m3 per jaar over de komende 30 jaar. Weliswaar wordt de productie voor de eerst komende jaren vertraagd maar uiteindelijk zal de totale productie gesommeerd over die 30 jaar nauwelijks wijzigen. Dit leidt er toe dat het effect wordt bepaald door de ontwikkeling van de gasprijzen. Bij stijgende prijzen ontstaat er positief effect en bij dalende prijzen een negatief effect. De ontwikkeling van de gasprijzen is ongewis. Vanuit het oogpunt van leveringszekerheid is een niveau van 20 miljard m3 overigens niet verantwoord, zoals ook blijkt uit het onderzoek dat GTS in mijn opdracht in 2013 heeft uitgevoerd.

(39) Deze zelfde leden vroegen naar de impact van de voorliggende wijziging van de Mijnbouwwet (regels voor afsplitsing betreffende vergunningen voor het winnen van koolwaterstoffen die voor 1965 zijn verleend) op het nu voorliggende gaswinningbesluit. De voorliggende wijziging van de Mijnbouwwet heeft geen impact op het nu voorliggende instemmingsbesluit met het winningsplan.

(40) De leden van de SP-fractie vroegen in het bijzonder naar de aanleiding om na 50 jaar de wet te veranderen voor wat betreft de rechtsgevolgen van splitsing van deze vergunningen. In 2003 is de Mijnbouwwet in werking getreden. Onder de Mijnbouwwet kunnen de Nederlandse winningsvergunningen gesplitst worden waardoor een vergunninghouder een deel van zijn vergunning kan overdragen een andere vergunninghouder. De mogelijkheid van splitsing is van toepassing op alle Nederlandse vergunningen. Echter voor deze vijf vergunningen was er onzekerheid over de rechtsgevolgen van splitsing en daarom is besloten tot aanvullende wetgeving voor deze vijf vergunningen.

(41) De leden van de SP-fractie vroegen een snelle reactie op de schriftelijke vragen die over bovengenoemd wetsvoorstel zijn gesteld. De beantwoording van deze vragen is in voorbereiding, en zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden verzonden.

(42) Door de leden van de fractie van de SP is de vraag gesteld of de bereidheid bestaat de Mijnbouwwet aan te passen op het punt van de bewijslast. Daarbij legden zij ook een relatie met de inwoners van Parkstadgemeenten met mijnbouwschade. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

(43) Deze leden vroegen of de Minister bereid is om analoog aan de Deltawet een Herstelwet voor Groningen te maken en een commissaris aan te stellen. Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd. De afspraken over de concretisering en organisatie van de publieke regie zijn als bijlage bij het aanvullend bestuursakkoord gevoegd. De analyse van bevoegdheden en het benodigde juridisch instrumentarium wordt door de kwartiermaker opgepakt. Dit ter voorbereiding op de start van de Overheidsdienst Groningen. De Nationaal Coördinator Groningen, die leiding gaat geven aan deze overheidsdienst, wordt ingesteld op basis van een instellingsbesluit.

(44) De leden van de fractie van de SP vroegen wanneer NAM, SodM, TNO en/of KNMI aan de bel hebben getrokken over het niveau van de bevingen. Seismiciteit in het Groningen veld laat een grote variatie in de tijd zien. Ten opzichte van de kleinere velden liet Groningen vanaf 1991 vooral kleinere bevingen zien. In 2006 is de sterkte boven de 3,0 op de schaal van Richter gekomen. Daarmee leek de seismiciteit in het Groningenveld zich te ontwikkelen vergelijkbaar met de kleinere velden. SodM meldt vanaf 2007 onder andere in haar jaarverslagen zorgen over de ontwikkeling van de seismiciteit in het Groningenveld. In 2009 heeft SodM door TNO gericht onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke oorzaken van de concentratie van de bevingen rond Loppersum en de ontwikkeling van het aantal bevingen. TNO beschrijft in het rapport een aantal hypothesen voor het mechanisme achter de aardbevingen. In hetzelfde rapport wordt gewezen op de mogelijkheid van sturing van de seismiciteit en wordt aangedrongen op verder diepgaand onderzoek. Op basis van deze uitkomsten heeft SodM er bij NAM op aangedrongen verder onderzoek te doen naar de oorzaken en naar de mogelijkheden voor preventieve maatregelen (in termen van gaswinning) om het risico op trillingen te kunnen verminderen. In 2012 had NAM een eerste versie van het ondergrondmodel gereed. Tot midden 2012 werd er op basis van adviezen van het KNMI door SodM en TNO niet aan getwijfeld dat de kans op een beving in het Groningenveld met een sterkte (magnitude) boven de 3,9 op de schaal van Richter zeer gering was. Op basis van studies van TNO/Deltares werd verwacht dat bevingen tot dit niveau (3,9 op de schaal van Richter) niet tot structurele schade aan huizen en infrastructuur konden leiden. Na de beving bij Huizinge van 16 augustus 2012 met een sterkte van 3,6 op de schaal van Richter kwam SodM op basis van eigen onderzoek tot de verontrustende conclusie dat bevingen boven de 3,9 op de schaal van Richter niet meer konden worden uitgesloten, waarna aan de bel getrokken werd.

(45) Ook vroegen deze leden of er een bovengrens is aan de hoeveelheid schade die NAM kan vergoeden. De schade die NAM verplicht is te vergoeden, is in juridische zin niet gemaximeerd. Criterium van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek is dat NAM aansprakelijk is voor de schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk.

(46) Daarnaast vroegen deze leden of een schatting kan worden gegeven hoe een derving van aardgasbaten zich verhoudt tot schade die ontstaat als gevolg van aardbevingen. Afhankelijk van het prijsniveau is aan te geven hoe groot de derving van de gasbaten is. Bij de in de Miljoenennota gehanteerde gasprijs van € 0,24 per m3 zal de derving voor de Staat (ten opzichte van de voorgenomen 39,4 miljard m3 bij een vermindering van de gaswinning tot bijvoorbeeld 30 miljard m3 ca. € 2 miljard bedragen en bij een vermindering tot 20 miljard m3 wordt dit ca. € 4 miljard. In welke mate zich dit verhoudt tot de fysieke en psychologische schade als gevolg van een te verwachten hoger aantal aardbevingen is niet aan te geven.

(47) Ook vroegen deze leden of en wanneer huizen in een gebied schade oplopen door een beving, een tweede en derde beving van dezelfde kracht tot een lineaire of een exponentiële toename van de schade leidt. Het is niet op voorhand aan te geven weke schade ontstaat aan huizen als gevolg van een aardbeving, en hoe een tweede of derde beving van dezelfde kracht tot een toename van de schade leidt. Met de Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR) kan getoetst worden hoe aardbevingbestendig woningen zijn (dit is bijvoorbeeld afhankelijk van de bouwwijze en lokatie). Ook kan op grond van de NPR worden bepaald welke maatregelen nodig zijn om de woningen meer aardbevingbestendig te maken, waardoor de veiligheid wordt vergroot. Zie ook mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(48) De leden van de SP-fractie vroegen waarom het instemmingsbesluit is genomen op het moment dat de Nationale Praktijkrichtlijn nog niet naar de Tweede Kamer is gestuurd. Het instemmingsbesluit met het winningsplan moet genomen worden als afronding van de procedure die vorig jaar is gestart. Er kan beperkt rekening gehouden worden met nieuwe ontwikkelingen omdat het besluit op enig moment afgerond moet worden. Overigens gaat het instemmingsbesluit uit van de versterking van gebouwen. Ook indien de gaswinning neerwaarts bijgesteld zou worden, is het risico op aardbevingen niet weg. Versterkingsmaatregelen voor gebouwen zullen hoe dan ook nodig zijn.

(49) Daarnaast vroegen deze leden waarom specifiek het advies van het SodM in 2013 om de gaswinning terug te brengen niet is overgenomen. Zij vroegen of er minder bevingen zouden zijn geweest als dit advies wel zou zijn overgenomen. Tijdens het kamerdebat op 5 februari 2014 heb ik aangegeven dat ik eind januari 2013 het advies heb ontvangen van SodM om de gaswinning terug te brengen en dat ik toen heb besloten om dat niet te doen omdat ik eerst de behoefte had aan veel meer informatie alvorens tot een goed afgewogen en gemotiveerd besluit over het volume van de winning te kunnen komen. Voor de uitvoering van de daarvoor benodigde onderzoeken zou ongeveer een jaar nodig zijn en aan die periode heb ik mij gehouden. Op basis van die onderzoeken en de daarop gebaseerde (nadere) adviezen van SodM, Tcbb en de Stuurgroep heb ik besloten in te grijpen in de productie en deze te verlagen naar 42,5 miljard m3 in 2014 en naar aanleiding van aanvullende informatie nu naar 39,4 miljard m3 voor het kalenderjaar 2015.

(50) De leden van de SP-fractie vroegen naar de risico-analyse die NAM in 2015 oplevert. Zij vroegen waarom deze analyse niet door een onafhankelijke partij wordt uitgevoerd. NAM is verantwoordelijk voor de consequenties van haar productie. De eerste verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van een risico-analyse ligt daarom bij NAM als operator van het Groningenveld. Uitvoering daarvan vereist een verregaande kennis van het Groningenveld, de ontwikkeling van nieuwe modellen en methodieken en de beschikbaarheid van topexperts op een groot aantal terreinen. De inschatting is dat NAM het snelst in staat is om een dergelijke opdracht uit te voeren. Verificatie vindt plaats door SodM, dat daarbij gebruik maakt van externe expertise (bijvoorbeeld TNO, KNMI, CBS en onafhankelijke externe, deels buitenlandse, experts). Er wordt daarbij op toegezien dat NAM de risico-analyse hoogwaardig, zo volledig mogelijk en onpartijdig uitvoert.

(51) Ook vroegen deze leden waarom het CVW geen «oude» zaken van NAM overneemt. Ook wilden deze leden weten wat er gebeurt als mensen nieuwe schade krijgen bovenop al bestaande schade en of NAM in die situaties dan de oude scheuren behandelt en het CVW de nieuwe. In dit kader wilden deze leden weten of er nu een situatie is ontstaan waarbij iedereen naar elkaar verwijst cq. zich achter elkaar verschuilt. Schades die bij NAM zijn gemeld, blijven bij NAM in behandeling tot zij zijn afgerond. Voor de op 5 januari 2015 lopende schadegevallen (startdatum van het CVW) geldt dat circa 90% al is doorgegeven aan de schade-expert of verder in het traject is. Overdragen aan het CVW zou de afhandeling kunnen verstoren en de kans op fouten vergroten. NAM werkt er naar toe om alle schadegevallen die nog onder behandeling zijn eind 2015 te hebben afgerond. NAM blijft zich daarbij inzetten voor een typische doorlooptijd van 5–6 maanden voor de totale schadeafhandeling (melding-taxatie-studie-rapportage-overeenstemming) zoals gesteld in het schadeprotocol. Dit is op dit moment voor bijna 80% van de schademeldingen het geval. Naast de inzet van NAM is de doorlooptijd bijvoorbeeld ook afhankelijk van de reactiesnelheid van de claimanten en de inzet van contra expertise.

(52) De leden van de SP-fractie wezen op artikel 50 van de Mijnbouwwet, dat de Minister de mogelijkheid biedt om in te grijpen in de productie wanneer er sprake is van aantasting van onder meer de veiligheid. Zij vroegen waarom de Minister deze mogelijkheid niet benut, gezien de uitspraak van de inspecteur-generaal van SodM dat de veiligheid van Groningers niet te garanderen is (uitspraak 28 januari jl.). Artikel 50 van de Mijnbouwwet biedt de Minister de mogelijkheid om, in gevallen waarin sprake is van ernstige aantasting van het belang om de schade ten gevolge van beweging van de aardbodem te beperken, maatregelen voor te schrijven ten aanzien van onder andere de winning. De drempel voor toepassing van dit artikel is hoog, omdat hiermee ingegrepen wordt in een lopende vergunning. Zeker nu vanaf januari 2014, vooruitlopend op het definitief worden van de voorschriften bij het instemmingsbesluit met het winningsplan, NAM reeds zonder juridisch hiertoe verplicht te zijn de winning heeft teruggebracht conform het ontwerpinstemmingsbesluit, was ingrijpen op basis van artikel 50 van de Mijnbouwwet niet noodzakelijk.

(53) Deze leden vroegen tevens of de winning in de kleinere velden rondom het Groninger veld wordt opgevoerd, waar zij wijzen op winning in bijvoorbeeld De Marne en bij Lauwerzijl. In dit kader vroegen zij verder naar het risico op een waterbedeffect en de garantie dat hier niet gefrackt wordt. Deze leden vroegen ook of het mogelijk is om een overzicht per put te geven, alsmede een reden indien dit niet mogelijk is. Momenteel komt ca. 30% van het Nederlandse aardgas uit de 175 kleine velden. Al sinds de jaren ’70 van de vorige eeuw is het kleine velden beleid van toepassing. De volumes in de kleine velden in Nederland nemen af, maar door innovatieve technieken en lagere productiekosten zijn ook de kleinere velden rendabel te winnen. Voor elk gasveld is een winningsplan van toepassing. Daarin staat vermeld hoeveel gas er jaarlijks mag worden geproduceerd. NAM kan dus de productie uit de genoemde velden niet zonder mijn instemming opvoeren, maar er zijn wel regelmatig boringen nodig om de productie uit de kleine velden op peil te houden. Het Groningenveld staat niet in verbinding met deze kleine velden. Een waterbedeffect is dan ook niet aan de orde. In veel kleine velden in Nederland zijn regelmatig aanvullende werkzaamheden nodig om de productie te stimuleren of op peil te houden, zoals foaminjectie, productiebuisverkleining of fracking. Dat gebeurt ook bij de kleine velden in Groningen. Op de website http://www.nam.nl/nl/technology-and-innovation/optimization-natural-gas/fracking.html kunt u volgen op welke locaties en op welke wijze fracking plaatsvindt. Hierover is altijd nauw contact met lokale bestuurders, belangenorganisaties en bewoners.

(54) De leden van de SP-fractie vroegen volledige opening van zaken over de boorafvalwaterputten bij Borgsweer aangezien de feitelijke vragen 82 en 83 naar hun mening nog niet afdoende zijn beantwoord. Via Borgsweer wordt met name productiewater dat vrijkomt bij de winning weer teruggebracht in de oorspronkelijke diepe bodemlaag. De vergunning staat injectie van maximaal 1.800.000 m3 per jaar toe. De werkelijk geïnjecteerde volumes kunnen per maand worden ingezien op www.nlog.nl. Naast productiewater (ook wel formatiewater genoemd) heeft NAM een vergunning voor het injecteren van proceswater en teruggeproduceerde operationele vloeistoffen. Dit betreft stromen die direct dan wel indirect aan de gaswinning en gasbehandeling zijn gekoppeld en van een vergelijkbare samenstelling zijn gelet op de aard van de uit de ondergrond komende verontreinigingen. Het geïnjecteerde water komt terecht in de zandstenen van het Groningenveld (Slochteren Formatie). De druk in het gasveld is aanzienlijk verlaagd sinds het begin van de gasproductie. De waterinjectie van Borgsmeer is voor wat betreft de druk in het Groningenveld van ondergeschikt belang ten opzichte van de gasproductie. Hierdoor levert de waterinjectie geen enkel risico voor ongewenste verhoging van de druk op. Zowel de samenstelling van de te injecteren waterstroom als de injectiedruk wordt periodiek geanalyseerd. Het risico dat vervuild water in contact komt met bovenliggende lagen is verwaarloosbaar klein door het enorme gesteentepakket dat zich bevindt tussen het injectiewater in het gasveld en de grondwaterlagen dicht aan het oppervlakte. In dit gesteentepakket bevindt zich veel ondoorlatend gesteente waaronder het vaak honderden meters dik Zechstein zoutsteenpakket. Dit pakket bewijst zijn afsluitende werking middels de aanwezigheid van het gas in het Groningenveld. De omwonende lopen geen gezondheidsrisico’s. Een en ander is in de milieueffectrapportage onderbouwd.

Deze gegevens staan ter beschikking van de inspecteur-generaal van SodM. Ik ben met NAM en de inspecteur-generaal in bespreking hoe we deze gegevens het beste beschikbaar kunnen maken voor het publiek.

(55) De leden van de SP-fractie stelden vast dat het antwoord op vraag 48 (feitelijke vragen) lijkt te suggereren dat het NAM-model geen relatie vaststelt tussen productie en seismiciteit, terwijl het SodM dit, op basis van modellen van TNO en KNMI, wel zou doen. Deze leden wilden weten of hun zienswijze klopt en zo niet, hoe het NAM-model dan wel in elkaar steekt. Dezelfde leden wilden weten hoe dit zich dan weer verhoudt tot het antwoord op vraag 85. De leden van de SP-fractie vroegen in dit kader tevens hoeveel tijd wordt uitgetrokken voor «verder onderzoek», wanneer dit punt wordt bereikt en of dit onafhankelijk is van eventuele bevingen in de toekomst in de provincie. Het NAM-model bevat veel variabelen die ieder voor zich een bandbreedte van onzekerheid hebben. Dat heeft consequenties voor de voorspellende kracht (of het gebrek daaraan) van het NAM-model. Het NAM-model kan daarom niet worden gebruikt om aan te geven waar en met hoeveel de productie moet worden verminderd. De modellen en methodieken van NAM, KNMI en TNO leiden tot andere uitkomsten zonder dat op dit moment op basis van de beschikbare waarnemingen vastgesteld kan worden welk model of welke methodiek de juiste is. SodM heeft het NAM-model niet gebruikt om te komen tot haar advies van 11 december maar heeft daarvoor gebruik gemaakt van de waargenomen trends in de bodemdaling en in de seismiciteit na de ingreep in de productie op 17 januari 2014. Die waarnemingen suggereren dat het systeem mogelijk regelbaar is, hoewel dit strikt wetenschappelijk nog niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Meer waarnemingen zijn nodig om de mogelijke regelbaarheid statistisch beter te onderbouwen.

(56) De leden van de SP-fractie vroegen waarom als SodM aangeeft dat niveau en ruimtelijke verdeling van de seismiciteit stuurbaar lijkt via de productie (zoals ook in positieve – Loppersum – en in negatieve – Ten Boer, Hoogezand – zin is gebleken in 2014), de productie zover als mogelijk terug te schroeven. SodM heeft de veranderingen in de verdeling van de bevingen en de seismische activiteit vergeleken met de veranderingen in de productie. Deze vergelijking suggereert een verband tussen de af- en toename van de productie en de af- en toename in de seismische activiteit. Er is echter geen wetenschappelijk statistische onderbouwing voor de waargenomen veranderingen in de verdeling van bevingen in het Groningen gasveld, noch voor een relatie tussen deze verdeling en de veranderingen in de productie.Mede op grond hiervan is SodM tot het advies gekomen om de gaswinning te verlagen naar 39,4 miljard m3 per jaar en productieplafonds in te stellen voor specifieke delen van het veld. Dit advies heb ik integraal overgenomen.

(57) De leden wilden weten welke reden wordt gebruikt om de NAM-modellen als uitgangspunt te hanteren terwijl er onzekerheidsmarges bestaan over de effecten van ingrepen in de productie op de seismische dreiging. Dezelfde leden vroegen zich af of dit een reden is tot maximale voorzorg. Ook wilden de leden van de SP-fractie weten of een «een langere observatieperiode» wel aan de orde is, gezien het acute gevaar. Het is op dit moment niet duidelijk of een zeer drastische reductie van de productie op korte termijn ook daadwerkelijk een zeer drastische reductie van de seismiciteit teweeg zal brengen. Het is dan ook niet verantwoord om overhaast, zonder een degelijke wetenschappelijk onderbouwing, tot een dergelijke maatregel over te gaan.

(58) De leden van de SP-fractie vroegen hoe het feit dat NAM en SodM het «veiligheidsrisico» nog steeds als de belangrijkste factor zien in de productiefilosofie, zich verhoudt tot de keuze om 39,4 miljard m3 gas te winnen in 2015. Deze leden vroegen welke veiligheidsfilosofie hieraan ten grondslag ligt. Tevens vroegen deze leden hoe kwantitatief deze filosofie is, uitgedrukt in schade aan gebouwen, gewonden en doden. Kortheidshalve wordt verwezen naar de antwoorden die hierover zijn gesteld door de leden van de fractie van de VVD.

(59) De leden van de SP-fractie vroegen waarom de gaswinning niet wordt verlaagd tot 30 miljard m3 als dat de leveringszekerheid niet aantast. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 van de leden van de VVD-fractie, is een verlaging alleen onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Daarnaast is de regering gehouden om de belangen van alle afnemers van het gas – waaronder 98% van de Nederlandse huishoudens, maar ook buitenlandse huishoudens – mee te wegen en oog te hebben voor de gevolgen voor de Rijksbegroting.

(60) De leden van de SP-fractie vroegen welke mogelijkheden ik zie om de volgende zaken te versnellen en daarmee de gaswinning in 2016 mogelijkerwijs naar beneden bij te stellen: 1) versnelde vervangingsinvesteringen industrie; 2) versnelde isolatie woningvoorraad; 3) koolwaterstoffenheffing; 4) verplichting opleggen aan glastuinbouw om restwarmte uit industrie het te gebruiken; 5) grootverbruiker een productiestop opleggen bij koud weer. Ik zie geen mogelijkheden om in te grijpen in de gasmarkt of om bedrijven te verplichten bepaalde investeringen te versnellen of om af te schakelen bij koud weer. Dit is strijdig met de vigerende (Europese) wet- en regelgeving en zou bovendien uiterst schadelijk zijn voor het benodigde economisch herstel.

(61) Dezelfde leden wilden weten waarom ik van de nood geen deugd maak door de bevolking van 11 provincies te stimuleren iets concreets te doen voor energiebesparing om de 12e provincie te ontlasten. In het Energieakkoord zijn ambitieuze doelen en maatregelen afgesproken voor energiebesparing in Nederland. Het kabinet zet dan ook vol in op het vergroten van de energie-efficiëntie in Nederland. De door de leden van de SP-fractie gesuggereerde maatregelen (iedereen oproepen om een trui aan te trekken in plaats van de thermostaat hoog te zetten, het licht uit te doen, minder wasjes te draaien, etc.) zijn weliswaar sympathiek, maar het is niet reëel te veronderstellen dat hiermee een substantiële bijdrage geleverd kan worden aan het verminderen en voorkomen van de (gevolgen van) aardbevingen in Groningen.

(62) Ook wilden de leden van de SP-fractie weten waarom ervoor is gekozen het CVW een private orderneming te laten zijn, gezien het feit dat veiligheid van inwoners bij uitstek een publieke verantwoordelijkheid is. Het CVW is inderdaad een private onderneming die door NAM is aangewezen om schadeafhandeling, preventief versterken en mogelijk de definitieve waardevermeerderingsregeling uit te voeren. Om ervoor te zorgen dat de private en de publieke verantwoordelijkheid van de aardbevingenproblematiek beter op elkaar afgestemd worden, komt er een Nationaal Coördinator Groningen die wordt ondersteund door een interbestuurlijke overheidsdienst. Zie ook mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(63) Dezelfde leden vroegen naar de rol van het CVW in relatie tot de rol van NAM en het Rijk in geval van conflicten bij schadeafhandeling, en of de Minister hierbij zelf een aanwijzing kan geven. Zij wezen hierbij op het feit dat NAM in juridische zin aansprakelijk blijft. In dit kader wilden de leden weten wat de in te stellen interbestuurlijke overheidsdienst te zeggen heeft over NAM, het CVW en de Commissie bijzondere situaties. Ook vroegen zij welke alternatieven voor handen zijn om de verantwoordelijkheden tussen publiek en privaat inzichtelijker en overzichtelijker te maken, niet alleen voor de leden van de SP-fractie maar ook voor alle getroffen bewoners. De leden vroegen de Minister kort en helder aan te geven wie straks waarvoor verantwoordelijk is. Hierbij willen de leden weten of er dan nog behoefte is aan bijvoorbeeld een Tcbb of een commissie bodemdaling, die links en rechts partijen met tegengestelde belangen adviseren en op het moment volgens de leden van de SP-fractie eerder als hindermacht dan als oplosser fungeren. Ik kan geen aanwijzing geven aan het CVW. De opdrachtverlening aan het CVW vindt plaats door NAM. Wel is het mogelijk afspraken te maken met NAM, bijvoorbeeld over maatregelen waarmee door het CVW complexe schadegevallen opgelost kunnen worden. In het aanvullend bestuursakkoord zijn meerdere afspraken gemaakt om schadeherstel en preventieve versterking te versnellen. Dit heeft financiële consequenties voor NAM en gevolgen voor de uitvoering door het CVW. Deze afspraken zijn voor het afsluiten van het aanvullend akkoord met NAM en CVW besproken. Op deze wijze zullen ook nieuwe beleidskaders en maatregelen worden vastgesteld, op voorstel van en ontwikkeld door de Overheidsdienst Groningen c.q. de Nationaal Coördinator Groningen, in afstemming met betrokken publieke en private partijen. Uitgangspunt bij de instelling van de Nationaal Coördinator Groningen en de oprichting van de overheidsdienst Groningen is dat de bestaande verantwoordelijkheden ongewijzigd blijven. Benodigde bevoegdheden worden aan de Nationaal Coördinator Groningen gemandateerd. Dit wordt nog verder uitgewerkt. Binnen de vastgestelde beleidskaders en de jaarlijks door de ministerraad vast te stellen integrale programma’s heeft de Nationaal Coördinator Groningen ruimte om knopen door te hakken. Dit zal vooral betrekking hebben op individuele gevallen waarin de beleidskaders niet voorzien. Met het oog op verdere stroomlijning van de nu nog versnipperde mogelijkheden voor advisering en klachtbehandeling zal de Nationaal Coördinator Groningen een voorstel uitwerken. Dit heeft ook betrekking op de Commissie bijzondere situaties en de Tcbb.

(64) De leden van de SP vroegen, gezien het feit dat de opvattingen over de verkoopbaarheid van huizen uiteen liggen, of een ander bureau dan Ortec Finance het onderzoek kan doen naar de woningmarkt in het aardbevingsgebied en pas daarna uitspraken te doen over de ernst van de situatie. In 2013 is Ortec Finance gevraagd de huizenprijzen in Groningen te volgen, omdat zij de expert is op het gebied van waardeontwikkeling en hier een model voor had dat snel resultaten kon leveren. Het onderzoek dat door Ortec Finance is uitgevoerd naar de ontwikkeling van de woningmarkt in het aardbevingsgebied laat inderdaad – behoudens het derde kwartaal 2013 – geen significante waardedaling van verkochte woningen zien. Het onderzoek toont wel aan dat het feit dat de woningmarkt in het aardbevingsgebied slechter functioneert, maar dit betekent niet direct dat alle woningen op de woningmarkt in waarde dalen. Het kan ook enkel als gevolg hebben dat de woning langer te koop staat. Wel kan er in verband met de verslechterde verkoopmarkt bij individuele gevallen sprake zijn van waardedaling, zoals ik ook aangaf in mijn brief van 7 oktober 2014. Zoals ik aangaf in mijn brief van 16 december 2014 acht ik het wenselijk om het onderzoek naar de waardeontwikkeling voor een langere periode voort te zetten. Met het oog op de continuïteit zal het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dit waardedalingsonderzoek vanaf 2015 gaan uitvoeren. Het voortzetten van de monitor wordt belegd bij het CBS omdat zij veel statistische informatie voor de overheid in Nederland publiceert. Het CBS neemt hiervoor het model van Ortec Finance over. De opdracht aan CBS loopt in eerste instantie tot de komst van het nieuwe winningsplan (1 juli 2016). Daarna zal worden bekeken in welke vorm voortzetting van het onderzoek benodigd is. In het aanvullend bestuursakkoord is bovendien afgesproken dat de Nationaal Coördinator Gringen maatregelen voor verbetering van de woningmarkt zal onderzoeken. Zie ook mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(65) De leden van de SP-fractie vroegen of ik mij besef dat mijn besluit kan bijdragen aan het destabiliseren van een complete regio in Nederland. Al mijn inzet is erop gericht om de negatieve effecten en veiligheidsrisico’s voor de bewoners van het aardbevingsgebied zoveel mogelijk te beperken. Ik heb hierover goede afspraken gemaakt met gemeenten, provincie en NAM. Met de afgesproken maatregelen en de gezamenlijke inzet van de overheden en andere betrokken partijen bieden we toekomstperspectief aan de regio.

De vragen van de leden van de fractie van het CDA

(66) De leden van de CDA-fractie vroegen of is overwogen om in 2013 het advies van SodM op te volgen en de gaswinning uit het Groningenveld in 2013 te reduceren. Tijdens het kamerdebat op 5 februari 2014 heb ik aangegeven dat ik eind januari 2013 het advies heb ontvangen van SodM om de gaswinning terug te brengen en dat ik toen heb besloten om dat niet te doen omdat ik eerst de behoefte had aan veel meer informatie alvorens tot een goed afgewogen en gemotiveerd besluit over het volume van de winning te kunnen komen. Voor de uitvoering van de daarvoor benodigde onderzoeken zou ongeveer een jaar nodig zijn en aan die periode heb ik mij gehouden. Op basis van die onderzoeken en de daarop gebaseerde (nadere) adviezen van SodM, Tcbb en de Stuurgroep heb ik besloten in te grijpen in de productie en deze te verlagen naar 42,5 miljard m3 in 2014 en naar aanleiding van aanvullende informatie nu naar 39,4 miljard m3 voor het kalenderjaar 2015.

(67) Ook vroegen deze leden op basis van welke veiligheidsoverwegingen is besloten om de gaswinning niet bij te sturen, of hierover overleg heeft plaatsgevonden met NAM en GasTerra en hoe voorkomen had kunnen worden dat de productie groter zou zijn dan 49 miljard m3. Indien het antwoord positief zou luiden, wilden de leden weten op welke basis besloten is om de gasproductie uit het Groningenveld alsnog niet te reduceren in 2013. Zie het antwoord op de vorige vraag.

(68) De leden van de CDA-fractie vroegen of de voor 2014 en 2015 vastgestelde productieplafonds gebaseerd zijn op een analyse van het lokaal persoonlijk risico, zoals berekend voor het Loppersumcluster door SodM. Ook vroegen deze leden waarom niet aan NAM en SodM is gevraagd om dit risico op deze wijze te berekenen en waarom niet de voorwaarde is gesteld dat de probabilistische seismisch risicoanalyse beschikbaar zou moeten zijn voorafgaand aan het instemmingsbesluit. Ook vroegen deze leden of NAM over de gegevens beschikt voor de seismische risicoanalyse en of ik bereid ben te wachten op de analyse voor het besluit 2015–2016 dan wel om het besluit op basis van de uitkomsten van de risicoanalyse te wijzigen. In haar advies van januari 2014 heeft SodM op basis van het door NAM ingediende winningsplan het lokaal persoonlijk risico berekend en als hoog gekwalificeerd. Op basis hiervan heeft SodM geadviseerd de productie in het meest risicovolle gebied bij Loppersum te reduceren, om daarmee het risico te verlagen. Dat advies heb ik overgenomen. Conform het SodM-advies van december 2014, heb ik in het instemmingsbesluit met het winningsplan voorgeschreven dat de productie moet worden verlaagd naar 39,4 miljard m3 per jaar in 2015 en 2016. Tevens heb ik als voorwaarde in het instemmingsbesluit opgenomen dat NAM uiterlijk op 1 mei 2015 een rapport moet indienen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat het seismisch risico is voor de verschillende gebieden boven het Groningenveld voor de periode 2015–2016. Op basis hiervan zal ik bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn.

(69) De leden van de CDA-fractie vroegen waarom ik niet aan NAM of SodM heb gevraagd om dit risico op deze wijze te berekenen, terwijl SodM in december 2013 uitdrukkelijk heeft geadviseerd dat NAM op zo kort mogelijke termijn een volledig probabilistische seismische risicoanalyse uit zou voeren. Tevens vroegen de leden waarom niet de voorwaarde is gesteld dat deze risicoanalyse er zou moeten zijn voorafgaand aan het definitieve gaswinningsbesluit. Gelet op de seismische ontwikkeling in het veld heb ik in januari en december 2014 direct volgend op de adviezen van SodM besluiten genomen over de gaswinning. Hoewel nadere onderzoeken en analyses absoluut nodig zijn, acht ik het niet verstandig om besluitvorming uit te stellen totdat de resultaten daarvan beschikbaar zijn. De situatie in Groningen vereist namelijk direct ingrijpen. Het is voor mij belangrijk dat de risicoanalyse die ik aan NAM heb gevraagd, ook de goedkeuring krijgt van mijn adviseurs. Daarom is het van belang dat alle betrokken experts tot consensus komen over alle processtappen en modellen, die ten grondslag liggen aan de risicoberekeningen. Dit kost tijd. In deze analyse moeten ook de door mij opgelegde productiebeperkingen meegenomen worden, wat extra tijd vraagt, omdat alle modellen opnieuw doorgerekend moeten worden. In overleg met mijn adviseurs is bepaald dat 1 mei 2015 een haalbare datum is om te komen tot een gedegen risicoanalyse. Alle maatregelen in mijn instemmingsbesluit met het winningsplan zijn erop gericht om het risico te verminderen.

(70) De CDA-fractieleden vroegen hoe ervoor wordt zorg gedragen dat een seismisch risicoberekening goed uitgevoerd gaat worden voor het hele Groningenveld. Ook vroegen de leden of de berekening er niet in februari 2015 zou moeten zijn. Daarnaast vroegen de leden waarom er geen overeenstemming is over de berekening en waarom niet de berekening wordt aangehouden die SodM heeft gedaan voor het Loppersumcluster. Zie het antwoord op vraag 50 en 69. In aanvulling daarop merk ik op dat er op dit moment in algemene zin geen grote verschillen van mening meer bestaan tussen NAM en SodM over de manier waarop een probabilistische seismische risicoberekening voor het gehele gebied boven het Groningenveld moet worden uitgevoerd. SodM zal de implementatie daarvan door NAM verifiëren wanneer deze beschikbaar komt. Deze risicoberekeningen van SodM konden en kunnen niet worden uitgevoerd voor bevingen in andere delen van het veld, omdat de gegevens daarvoor niet beschikbaar zijn en omdat een dergelijke berekening te gecompliceerd is voor de gevolgde methodiek. Ook beschikt SodM niet over de vereiste gegevens om een aanpassing van de berekening te maken waarin rekening wordt gehouden met de productiebeperkingen in het huidige besluit.

(71) De leden van de CDA-fractie vroegen of de berekening van het seismisch risico tot 1 juli 2016 wordt uitgesteld en informeerden wat er niet goed zou zijn aan de berekening van het seismische risico door SodM van eind 2013 voor het gebied bij Loppersum. Ook wilden de leden weten waarom NAM mag vasthouden aan modellen die geen rekening houden met de metingen van SodM. De seismisch risicoberekening van SodM van eind 2013 geldt voor de gevolgen van het optreden van bevingen in het centrale deel van het veld bij een doorgaande productie volgens het door NAM in december 2013 ingediende winningsplan Groningen (zonder de productiebeperkingen in het huidige besluit). Deze berekeningen konden en kunnen door SodM niet worden uitgevoerd voor bevingen in andere delen van het veld omdat de gegevens daarvoor niet beschikbaar zijn en omdat een dergelijke berekening te gecompliceerd is voor de gevolgde methodiek. Ook beschikt SodM niet over de vereiste gegevens om een aanpassing van de berekening te maken waarin rekening wordt gehouden met de productiebeperkingen in het huidige besluit. De probabilistische seismische risicoberekening voor het gehele veld die NAM op 1 mei 2015 moet inleveren kent een veel groter detail en is gebaseerd op een veel grotere hoeveelheid gegevens en modellen. NAM zal daarin naar verwachting de meest actuele versies van het statische en dynamisch reservoirmodel inzetten. De verwachting is ook dat NAM de risicoberekening in de periode tussen 1 mei 2015 en het indienen van het winningsplan Groningen 2016 verder zal verfijnen en verbeteren. Ik zal er via mijn adviseurs en de Scientific Advisory Committee op toezien dat modellen, die gebruikt worden in de risico-analyse, rekening houden met de werkelijke meetgegevens.

(72) Deze leden vroegen verder waarom geen opdracht is gegeven aan NAM of SodM om een risico analyse te maken zoals SodM had opgesteld voor het Loppersumcluster gebied. Zie de antwoorden op vragen 50 en 71.

(73) De leden van de CDA-fractie vroegen hoe het niet ingrijpen op de winning in 2013 en het besluit tot een productieplafond van 42,5 miljard m3 in 2014 zich verhoudt tot de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de bewoners boven het reservoir en het advies van SodM in 2013 om de winning te reduceren zover als mogelijk is. Ook wilden zij weten waarom vanuit het voorzorgsprincipe voor de veiligheid van inwoners in Groningen niet besloten is om de winning te reduceren tot het niveau dat minimaal noodzakelijk is voor de leveringszekerheid. Het besluit is tot stand gekomen door afweging van meerdere belangen. Naast veiligheid betreft dat de belangen van alle afnemers van het gas – waaronder 98% van de Nederlandse huishoudens, maar ook buitenlandse huishoudens –, alsmede ook oog te hebben voor de gevolgen voor de Rijksbegroting.

(74) Ook vroegen deze leden of ik causaliteit zie tussen de reductie van de winning bij het Loppersum cluster en de afname van het aantal bevingen en zo ja, waarom dan de op de andere clusters vastgestelde productieplafonds wel voldoende zijn. Zou een verdere reductie een verdere vermindering van de seismiciteit kunnen betekenen in deze gebieden en is er wetenschappelijke basis voor de in het besluit genoemde reducties buiten dat dit het winningsniveau was in 2012, zo vroegen deze leden. Ik heb het advies van SodM overgenomen. Daarin staat dat er indicaties zijn voor een reactie van de seismiciteit in het Loppersum gebied op de in dat gebied toegepaste reductie van de productie. De verwachting is dat een verdere reductie van de productie ook bij het Eemskanaalcluster en het cluster Hoogezand-Sappemeer zal leiden tot een afname van het te verwachten jaarlijks aantal bevingen, hoewel dit wetenschappelijk niet met zekerheid kan worden vastgesteld. Er kan echter nog geen kwantitatieve relatie gelegd worden tussen productie-afname in een bepaald gebied en afname van seismiciteit. Het «Loppersum-effect» suggereert dat productiesnelheid (respectievelijk snelheid van compactie) een rol speelt, ook in omkeerbare zin. Dat rechtvaardigt het terugbrengen van de productie bij het Hoogezand-Sappemeer cluster tot het niveau van 2012 en het bevriezen van de productie bij het Eemskanaalcluster en in de regio Oost op het niveau van 2014. Deze maatregelen zijn gericht op het stabiliseren van de seismiciteit op het niveau van dat jaar. Metingen in 2015 en 2016 zullen informatie opleveren over het werkelijke effect. Voor de achtergrond bij het huidige advies tot een beperking van 3,1 miljard m3 bij Hoogezand-Sappemeer en het gelijk houden van de winning bij het Eemskanaalcluster verwijs ik naar de antwoorden op de vragendie hierover zijn gesteld door de leden van de fractie van de VVD en de PvdA.

(75) De leden van de CDA-fractie vroegen om toe te lichten op welke wijze het drukverschil in het reservoir bijdraagt aan het optreden van compactie en seismiciteit in de afgelopen jaren. Zij wilden graag een overzicht ontvangen van de afname van druk in de verschillende delen van het reservoir in de afgelopen decennia en de compactie of bodemdaling van de verschillende delen van het gebied boven het Groningenveld. In de vroegste jaren van de Groningenproductie is alleen geproduceerd uit de zuidelijke clusters. Ten gevolge daarvan zijn drukverschillen ontstaan tussen het zuiden en het noorden tot in de orde van 60 bar (ca. 2 bar/km). Later zijn ook clusters in het midden en noorden van het veld geplaatst. Vanaf die tijd heeft NAM (tot aan mijn besluit van in januari 2014 om de productie gericht bij Loppersum te verminderen) het Groningenveld op zodanige wijze geproduceerd, dat drukverschillen binnen het veld zijn geminimaliseerd. Deze strategie had een operationele achtergrond: onder die condities kan een bepaalde hoeveelheid gas met minimale energie worden geproduceerd. De gasdruk wordt regelmatig gemeten en deze metingen worden binnenkort gepubliceerd op http://feitenencijfers.namplatform.nl/. Hier zal de afname in druk per meetlocatie zichtbaar zijn. De bodemdaling wordt volgens afspraak bemeten en ook dit is opvraagbaar via http://feitenencijfers.namplatform.nl/. De rapportage bodemdaling verschijnt elke 5 jaar en zal in de tweede helft van dit jaar gepubliceerd worden.

(76) De leden van het CDA vroegen om toe te lichten hoe de overgang van het kalenderjaar naar het gasjaar vorm wordt gegeven, hoe deze wijze van weergeven de transparantie bervordert en hoe voorkomen kan worden dat door deze wijziging het vertrouwen in de transparantie van gegevens achteruit gaat. In het instemmingsbesluit is bepaald dat in het gehele kalenderjaar 2015 niet meer mag worden gewonnen dan 39,4 miljard Nm3. Dit maximum mag dus niet overschreden worden. Het gasjaar 2015/2016 omvat de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 september 2016 en voor deze periode bedraagt de toegestane productie ook 39,4 miljard Nm3, dat ook niet overschreden mag worden. Ik heb NAM dan ook laten weten dat er in de eerste drie kwartalen van 2015 niet meer mag worden gewonnen dan driekwart van 39,4 miljard Nm3. De transparantie is verzekerd omdat NAM maandelijks de productie per cluster uit het Groningenveld publiceert op http://feitenencijfers.namplatform.nl.

(77) De leden van de CDA-fractie wilden weten of de Minister zich herkent in de uitspraak dat de Minister bepaalt hoeveel gas er wordt gewonnen. Ik kan via voorschriften die worden verbonden aan de instemming met het winningsplan bepalen hoeveel gas er maximaal (in bepaalde clusters) mag worden gewonnen. Omdat er altijd sprake is van maxima, bepaal ik niet hoeveel gas er exact zal worden gewonnen. Of de door mij vastgestelde maxima worden bereikt, hangt namelijk van veel omstandigheden af, waaronder het weer.

(78) De leden van de CDA-fractie vroegen toe te lichten hoe onafhankelijk toezicht op de veiligheid van inwoners voor mijnbouwactiviteiten momenteel geborgd is. Hierbij wilden zij weten of SodM een eigen budget heeft om onderzoek te laten uitvoeren naar seismiciteit in relatie tot de winning van aardgas door bijvoorbeeld TNO en KNMI. Indien dit niet het geval is, wilden de leden weten waarom dit zo is. Verder vroegen deze leden of het niet opmerkelijk is dat de toezichthouder geen eigen budget heeft om onderzoek te laten uitvoeren. SodM heeft de taak om toezicht te houden op mijnbouwactiviteiten, onder meer ten aanzien van de veiligheid. Binnen deze taak is het van belang dat SodM goed kan beoordelen wat de mogelijke effecten van onder andere bodembeweging door gasproductie zijn en op welke wijze door de gasproducent de schade die daar mogelijk uit voortvloeit, wordt beperkt. Om dit te kunnen beoordelen is afgesproken met SodM dat zij voor de onderbouwing van hun advisering vrij gebruik kunnen maken van de diensten van TNO-AGE en KNMI. De kosten hiervan worden door EZ gedragen. SodM maakt hier al lange tijd gebruik van. Daarbij zijn nooit beperkingen opgelegd.

(79) Deze leden vroegen of ik het eens ben met de stelling dat het KNMI «het» seismologisch kennisinstituut is van Nederland. Tevens wilden de leden weten of ik een overzicht kan geven van de financiering van het seismologisch onderzoek door het KNMI in de afgelopen 15 jaar. In dit kader vroegen de leden of, zo ja hoeveel en tot wanneer, NAM hieraan heeft bijgedragen. Het KNMI is het nationale referentie instituut voor weer, klimaat en seismologie. Het seismologisch onderzoek is de afgelopen 15 jaar gefinancierd door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en, voor wat betreft de geïnduceerde seismiciteit, sinds 2014 door het Ministerie van Economische Zaken. NAM heeft niet bijgedragen aan de financiering van seismologisch onderzoek van het KNMI in de afgelopen 15 jaar.

(80) De leden van de CDA-fractie vroegen of het klopt dat het Ministerie van Economische Zaken sinds 2013 betaalt voor seismologisch onderzoek van het KNMI. Tevens vroegen deze leden op welke wijze de onafhankelijkheid van het seismologisch onderzoek van het KNMI in de afgelopen 15 geborgd is geweest. Het Ministerie van Economische Zaken betaalt sinds 2014 voor het onderzoek van het KNMI naar geïnduceerde seismiciteit. Onafhankelijkheid van het seismologisch onderzoek is geborgd doordat resultaten publiek gemaakt worden en in internationale peer-reviewed tijdschriften worden gepubliceerd. Tevens is de financiering van het onderzoek uitsluitend via overheidspartijen gerealiseerd.

(81) De leden van het CDA stelden vast sinds 1995 elke vijf en een half jaar een verdubbeling te zien van de seismiciteit. Deze leden wilden weten of het de verantwoordelijkheid van het KNMI als Nederlandse autoriteit op het gebied van seismologie is om deze toename van seismiciteit te signaleren. Indien dit niet het geval is vroegen de leden welke verantwoordelijkheid de KNMI dan wel heeft en indien dit wel zo is wilden de leden weten waarom het KNMI niet aan de bel heeft getrokken. Het KNMI heeft de veranderingen in het patroon van de seismiciteit besproken met alle partijen betrokken bij het onderzoek naar geïnduceerde bevingen. De verantwoordelijkheid van het KNMI strekt zich uit tot het de monitoring van de seismiciteit en de bepaling van de seismische «hazard». Verder draagt het KNMI bij aan de wetenschappelijke onderbouwing van adviezen van onder andere SodM.

(82) Ook vroegen deze leden een nadere onderbouwing waarom een 42,5 miljard m3 winningshoeveelheid noodzakelijk is uit het oogpunt van leveringszekerheid. Daarnaast vroegen zij een toelichting op het begrip «zo vlak mogelijk» produceren. Ik heb nimmer beweerd dat een niveau van 42,5 miljard m3 noodzakelijk is voor de leveringszekerheid. Wel heb ik aangegeven dat leveringszekerheid één van de factoren was die de regering heeft meegewogen in de besluitvorming. Het productieplafond van 42,5 miljard m3 is in januari 2014 vastgesteld in overeenstemming met het advies van SodM.

(83) De leden van de CDA-fractie gaven aan dat zij uit onderzoek 7 «mogelijkheden kwaliteitsconversie en gevolgen voor de leveringszekerheid» afleidden dat de maximale conversie-inzet in de jaren 2014–2019 19 à 23 miljard m3 bedraagt en dat zij lazen dat er in de periode 10/2013 – 09/2014 nauwelijks hoogcalorisch gas is omgezet in laagcalorisch gas door toevoeging van stikstof en dat in 2014 0,2 miljard m3 gas op Groningen kwaliteit is gebracht. Zij stelden de vraag of conversiecapaciteit ingezet had kunnen worden zodat daarmee een vlakkere productie uit het Groningenveld kon worden gerealiseerd. De genoemde 19–23 miljard m3 is hoogcalorisch gas dat middels stikstof geconverteerd kan worden naar pseudo Groningengas. Daarbovenop kan nog maximaal 9–12 miljard m3 ingezet worden in de verrijking van Groningengas tot de maximaal toegestane Wobbe-waarde voor laagcalorisch gas. Conversiecapaciteit en de verrijkingsruimte kan alleen door GTS ingezet worden wanneer shippers voldoende hoogcalorisch gas invoeden in het GTS-netwerk. Indien een deel van de markt voor laagcalorisch gas beleverd wordt middels geconverteerd hoogcalorisch gas, is minder gas uit het Groningenveld noodzakelijk. Mogelijk zou door meer conversiecapaciteit een «vlakkere» productie gerealiseerd kunnen worden maar om deze vraag over te kunnen beantwoorden, is een definitie van «vlak» noodzakelijk; In onderzoek 7 is daar een invulling aan gegeven. De resultaten voor de diverse scenario’s zijn terug te vinden in bijlage 1 van het desbetreffende onderzoeksrapport dat op 17 januari 2014 is gepubliceerd als bijlage bij mijn brief over de gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 28).

(84) Ook vroegen deze leden zich af of de productie van bijna 54 miljard m3 in 2013 en van 42,5 miljard m3 in 2014 noodzakelijk was voor de leveringszekerheid en waarom er geen gebruik is gemaakt van de conversiecapaciteit om minder Groningengas te hoeven winnen. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de beantwoording van de voorgaande vragen. Daarbij merk ik op dat NAM zich volledig heeft gehouden aan de toegestane productieniveaus.

(85) Voorts vroegen deze leden of het klopt dat hypothetisch in 2014 ongeveer 20 miljard m3 minder Groningengas nodig was geweest, ongeveer 22,5 miljard m3, als de conversiecapaciteit maximaal was ingezet en waarom dat niet mogelijk zou zijn. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op de vragen van de VVD.

(86) Daarnaast informeerden de leden van de CDA-fractie om welke reden de Staat deel dient te nemen aan de handel in gas en waarom niet alleen in de verkoop van Nederlands gas. GasTerra neemt gas in uit Groningen, Nederlandse kleine velden en via importcontracten met met name Noorwegen en Rusland. Dit gas wordt door GasTerra verkocht en geleverd via de TTF en lange termijncontracten. Op de TTF wordt het gasnog vele malen verhandeld voordat het daadwerkelijk geleverd wordt. Bij dergelijke handel is GasTerra nauwelijks actief. Voor GasTerra is de TTF het afzetkanaal om het gas in de markt te zetten.

(87) Deze leden vroegen daarnaast of er lange termijn contracten zijn gesloten met Duitse afnemers die daling van de hoeveelheid winning van Duits L-gas moeten opvangen. Zij vroegen welke verantwoordelijkheid de Nederlandse Staat heeft in deze en op welke wetsbasis. Mede gelet de al reeds lang voorziene en gaande zijnde afname van de Duitse productie van laagcalorisch gas, hebben Duitse bedrijven lange termijncontracten afgesloten met GasTerra voor de levering van laagcalorisch gas. Deze contracten dienen te worden nagekomen. Wat dat betreft verwijs ik naar het rapport van onderzoek 9 «Onderzoek verplichtingen gascontracten», dat op 17 januari 2014 is gepubliceerd als bijlage bij mijn brief over de gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Overigens zijn in Duitsland al maatregelen genomen om de afhankelijkheid van laagcalorisch gas te verminderen vanwege de afnemende beschikbaarheid van laagcalorisch gas uit zowel Duitsland als Nederland. De komende jaren wordt de markt in Duitsland omgebouwd van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas en vanaf 2020 is deze ombouw grootschalig, waarbij de afhankelijkheid van Nederlands laagcalorisch gas snel zal afnemen.

(88) Ook vroegen deze leden om de tabel op pagina 41 van de beantwoording van de feitelijke vragen verder toe te lichten. Deze leden vroegen waarom de productie en import qua cijfers niet aansluiten op de onttrekking van het landelijke transportnet voor regionale netten en export. Het verschil kan worden verklaard doordat in de tabel geen rekening is gehouden met bedrijven (met name grote industrieën) en elektriciteitscentrales die direct worden beleverd vanuit het landelijk gastransportnet.

(89) De leden van de CDA-fractie maakten kenbaar grote zorgen te hebben over de voortgang in de versterking van huizen. Deze leden stelden vragen over de prioritering van de 3.000 te versterken huizen en hoe de voortgang hiervan wordt bijgehouden. In dit kader vroegen de leden of het mogelijk is om de Kamer hierover maandelijks te informeren. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd en waarin ik inga op de normen voor aardbevingbestendig bouwen en de aanpak voor preventieve versterking van woningen. Ik zal de Kamer eens per half jaar informeren over de voortgang op dit punt.

(90) De leden van de CDA-fractie vroegen om een schatting te geven van het aantal woningen dat in het gebied staat en hoeveel woningen daarvan versterkt zullen moeten worden. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd en waarin ik inga op de normen voor aardbevingbestendig bouwen en de aanpak voor preventieve versterking van woningen.

(91) De leden van de CDA-fractie vroegen wanneer een geïntegreerd versterkingsprogramma voor waterwerken gereed is en naar de Kamer gestuurd kan worden. In mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd, ga ik in op de stand van zaken ten aanzien van de preventieve versterking van waterwerken. Een integraal overzicht van de benodigde versterkingsmaatregelen voor waterwerken is nu nog niet gereed. De waterschappen die dit overzicht moeten opstellen, zijn op basis van onderzoek van Deltares eerst gestart met het voorbereiden van de meest urgente maatregelen op de kwetsbaarste plekken. Dit betreft voor het beheersgebied van waterschap Noordzijlvest de Noordkade van het Eemskanaal en een aantal kilometer primaire waterkering tussen Eemshaven en Delfzijl. De komende maanden vindt nader onderzoek plaats ter voorbereiding van een uitvoeringsprogramma voor de overige benodigde maatregelen. Waterschap Noorderzijlvest verwacht in de loop van dit jaar een integraal programmaplan voor haar beheersgebied te kunnen opstellen. Uit het Deltares onderzoek zijn voor waterschap Hunze en Aa’s geen vergelijkbare urgente situaties gebleken. Waterschap Hunze en Aa’s zal daarom de komende periode nader onderzoek naar de aardbevingsopgave combineren met het reguliere toetsingsprogramma. In de tweede helft van 2015 zal ook Hunze en Aa’s een eerste beeld kunnen geven van de versterkingen die eventueel nodig zijn vanwege de aardbevingen.

(92) De leden vroegen of de Minister een schematische weergave van het schadeafhandelingstraject kan geven, van melding, second opinion, onafhankelijke raadsman, advies van tccb, tot eventuele gang naar de rechter met mogelijke behandelings- en betalingstermijnen. De schadeafhandelingsprocedure begint met de schademelding. Daarna vindt taxatie plaats door een schade-expert (binnen 2 weken). Vervolgens volgt een aanbod voor schadeherstel. Ten slotte herstelt een aannemer de schade.

Als een bewoner het aanbod tot schadeherstel niet accepteert, kan hij/zij een contra-indicatie aanvragen (op kosten van NAM). Dit leidt tot een tweede aanbod tot schadeherstel.

Indien de bewoner dit aanbod wederom niet accepteert, kan hij/zij voor eigen kosten een 3e contra-indicatie opvragen. Dit leidt tot een derde aanbod voor schadeherstel. Indien een bewoner dit aanbod niet accepteert, kan hij/zij haar casus voorleggen aan de Tcbb die een voor de NAM materieel bindend advies doet. Een bewoner kan hiertegen in beroep gaan bij de rechter. Ten allen tijde in dit proces staat het een bewoner vrij om een klacht in te dienen over de schade-afhandelingsprocedure bij de Raadsman. Zie ook de volgende link: http://www.namplatform.nl/wp-content/uploads/2014/12/20141223-Schadeprocedure.png.

(93) Ook vroegen de leden van de CDA-fractie of eerst de onafhankelijke raadsman, of de Tccb geraadpleegd worden voordat een inwoner met schade de stap naar de rechter kan maken. Dit is niet het geval. De onafhankelijk raadsman is door mij ingesteld om te dienen als meldpunt voor klachten over de afhandeling van een schadeclaim door NAM. Het is niet nodig om eerst naar de onafhankelijk raadsman te gaan voordat de stap naar de rechter wordt gezet. De onafhankelijk raadsman bekijkt ook individuele klachten en kan hiermee als een laagdrempelig alternatief dienen voor een gang naar de rechter. De Tcbb heeft onder meer als taak om degene bij wie schade is te verwachten door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten, desgevraagd kosteloos inlichtingen te verstrekken omtrent het verband tussen de bodembeweging en de mijnbouwactiviteiten en ook advies te geven omtrent het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten alsmede de hoogte van het schadebedrag. De informatie die de Tcbb verstrekt, kan behulpzaam zijn bij een rechtszaak, maar het is niet verplicht de Tcbb in te schakelen.

(94) De leden van de CDA-fractie wilden verder weten of het advies van de Tcbb bindend is wanneer zij om een advies gevraagd wordt omdat de partij met schade en NAM er niet uitkomen. Ook vroegen deze leden of een advies van de Tcbb een mogelijke gang naar de rechter in de weg staat. Het advies van de Tcbb is niet bindend. In de praktijk houdt NAM zich wel aan adviezen van de Tcbb (Kamerstuk 33 529, nr. 87). Een advies van de Tcbb staat een rechtsgang niet in de weg. De Tcbb adviseert onder meer over het verband tussen opgetreden schade en mijnbouwactiviteiten, alsmede over de hoogte van het schadebedrag. Een dergelijk advies helpt de burger in de gang naar de rechter.

(95) De leden van de CDA-fractie vroegen welk tijdsbestek NAM verwacht nodig te hebben om de schades af te handelen die bij NAM zijn ingediend vooraf aan de recente oprichting van het CVW. Zie het antwoord op vraag 51.

(96) Deze leden vroegen wanneer ik verwacht dat er overeenstemming is over de publieke regie over het CVW. Zij vroegen of de publieke regie het mogelijk gaat maken om vanuit de overheid te beslissen om bepaalde wijken collectief aan te pakken danwel te bepalen wanneer een huis versterkt of afgebroken wordt. De leden wilden tevens weten of de bewoners van de desbetreffende woningen inspraak en medebeslissingsmacht hebben bij de beslissing of hun huis versterkt wordt, en zo ja hoe, of dat dit niet het geval is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd. Voor de publieke regie wordt een Nationaal Coördinator Groningen ingesteld, die wordt ondersteunt door een interbestuurlijke overheidsdienst. Deze overheidsdienst ontwikkelt jaarlijks integrale programma’s voor de versterkingsaanpak. In afstemming met betrokken partijen, waaronder bewoners, gemeenten, CVW en andere private uitvoeringsorganisaties, kan zij bepalen welke huizen, wanneer en hoe worden versterkt. Daarbij wordt ook gekeken naar condities en randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om de uitvoering voorspoedig te laten verlopen.

(97) De leden van de CDA-fractie vroegen wanneer zij de normen voor aardbeving bestendig bouwen aangeboden krijgen. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(98) De leden van de CDA-fractie vroegen op basis van welke criteria de Commissie bijzondere situaties besluit dat een woning opgekocht dient te worden door NAM. Tevens vroegen zij na hoeveel maanden waarin de woning onverkoopbaar blijkt hiertoe wordt besloten. Zij wilden tevens weten wanneer NAM nou eens echt ruimhartig met de complexe schades om zal gaan. Mijn indruk is dat de Commissie bijzondere situaties ruimhartig met schade omgaat. Dit neemt echter niet weg dat er naast schade ook andere elementen een rol kunnen spelen die een oplossing in de weg staan. Denk aan psychische, sociale of economische factoren. Ook zijn er complexe schademeldingen die niet door de Commissie bijzondere situaties worden behandeld. Het schadeproces is zo ingericht dat meerdere herbeoordelingen kunnen plaatsvinden; echter dan moet deze weg door de claimant wel gevolgd worden. Het in opdracht van de Commissie opkopen van woningen is pas aan de orde nadat alle middelen zijn aangewend c.q. uitgeput en er geen andere oplossing voorhanden is. In 2014 heeft de Commissie in 4 situaties besloten dat NAM een woning dient op te kopen. Ook is de Commissie in een aantal gevallen financieel bijgesprongen, nadat de woning is verkocht en een beroep op de waardedalingsregeling van NAM is gedaan. Zie verder het antwoord op vraag 51.

(99) De leden van de CDA-fractie stelden dat voor de gebieden, gemeenten die buiten het bestuursakkoord «Vertrouwen op Herstel, Herstel van Vertrouwen», ook een compensatieregeling getroffen dient te worden die vergelijkbaar is met de afspraken die met de negen getroffen gemeenten zijn gemaakt. De leden vragen of de Minister bereid is om zich hiervoor in te spannen. Zie het antwoord op de vraag 24 en mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(100) De leden van de CDA-fractie vroegen om een overzicht van de bestedingen van het budget van het bestuursakkoord «Vertrouwen op Herstel, Herstel van Vertrouwen» tot nu toe. Zij vroegen welke bedragen tot nu toe zijn uitgegeven aan het verbeteren van de leefbaarheid en economisch perspectief. Tevens vroegen de leden of ik tevreden ben over de voortgang van de Dialoogtafel. Voor de uitputting van de middelen uit het bestuursakkoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 9, ten aanzien van de Dialoogtafel verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.

(101) De leden van de CDA-fractie stelden dat de € 100 miljoen uit het bestuursakkoord niet voldoende is voor de extra kosten van maatregelen voor aardbevingbestendig bouwen. Zij vroegen of NAM op aandringen van het ministerie aanvullende middelen beschikbaar zal stellen en welke afspraken daarover gemaakt zijn met NAM. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd. De totale versterkingsopgave is omvangrijk. Voor meerkosten als gevolg van versterkingsmaatregelen voor nieuwbouw, is met de negen gemeenten afgesproken dat deze meerkosten vergoed worden, tenzij dit leidt tot excessieve meerkosten. Hierover zijn ook aanvullende afspraken gemaakt, zie mijn parallelle brief aan uw Kamer. Op basis van artikel 33 van de Mijnbouwwet moet NAM alle maatregelen nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van mijnbouwactiviteiten schade door bodembeweging wordt veroorzaakt of de veiligheid wordt geschaad. Om deze reden draagt de NAM dan ook de kosten voor preventieve versterking. Mochten de hiervoor geraamde middelen onvoldoende blijken te zijn, dan ga ik daarover met NAM in gesprek.

De vragen van de leden van de fractie van de PVV

(102) De leden van de PVV-fractie stelden de vraag waarom verleden jaar de gaskraan niet verder dicht kon vanwege de leveringszekerheid en onze langjarige exportverplichtingen en of er nu wel bereidheid is om stikstofinstallaties te benutten of andere maatregelen te nemen zodat Nederland minder Gronings gas hoeft te exporteren. Het besluit is tot stand gekomen op basis van een afweging van meerdere belangen. Naast veiligheid was dat ook leveringszekerheid en gevolgen voor de Rijksbegroting. Dat de gasproductie uit Groningen niet verder omlaag kon alleen en uitsluitend vanwege de leveringszekerheid heb ik niet aangegeven.

(103) Ook informeerden deze leden wat er op tegen is als de Wobbe-waardes waar dit exportgas aan moet voldoen wat worden verruimd. Per grenspunt is vanwege veiligheidsredenen vastgelegd wat de onder- en bovengrens van de Wobbe-waarde is van het daar af te leveren gas. Het is niet mogelijk om daar van af te wijken en, bijvoorbeeld, gas met een hogere Wobbe-waarde te leveren. Dat zou direct tot problemen leiden bij de gebruikers van dit gas omdat hun apparaten (ketels, fornuizen, turbines) daar niet op zijn ingesteld.

(104) De fractieleden van de PVV vroegen waarom het opstellen van een bouwnorm veel tijd vraagt en waarom de best practices en normen uit het buitenland niet worden gekopieerd. De experts van de werkgroep NEN hebben voor Nederland een NPR opgesteld met als basis de Eurocode 8 die ook andere Europese landen gebruiken. Het proces voor het opstellen van normen kent een lange doorlooptijd. Dit komt omdat we in Nederland een unieke situatie hebben, met geïnduceerde bevingen in plaats van natuurlijke bevingen, die andere karakteristieken hebben. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de Nederlandse bouwstijlen, waaronder veel metselwerk. De Nederlandse richtlijn moet hierop aansluiten. De NPR en het advies van de stuurgroep heeft uw Kamer parallel aan de beantwoording van deze schriftelijke vragen ontvangen als bijlage bij de brief over de gaswinning in Groningen.

(105) De leden van de PVV-fractie vroegen wat onder aardbevingsbestendigheid van woningen wordt verstaan en om uit te leggen waarom bij hoogspanningsmasten wel een uitkoopregeling wordt toegepast en voor de aardbevingen niet en of er bereidheid is om een dergelijke regeling in te stellen. De aardbevingbestendigheid van bestaande huizen is de mate waarin huizen aardbevingen kunnen doorstaan. Hoe dit precies moet worden vastgesteld, is onderdeel van het onderzoek van het Nederlands Normalisatie-Instituut in aanloop naar het vaststellen van de bouwnorm. De uitkoopregeling voor bewoners onder hoogspanningsmasten kent een andere achtergrond dan in Groningen. De twee situaties zijn niet vergelijkbaar. Nederland kent een hoge bevolkingsdichtheid en een bijbehorend dicht transportnetwerk voor elektriciteit. Dit heeft ertoe geleid dat in de loop van de tijd situaties zijn ontstaan waar woningen en hoogspanningsverbindingen dicht bij elkaar staan. Tegenwoordig wordt echter bij de bouw van nieuwe hoogspanningsverbindingen nadrukkelijker dan eerder naar de ruimtelijke inpassing gekeken. Het uitgangspunt is om waar mogelijk hoogspanningsverbindingen te verkabelen. Buiten bevolkingskernen is het verkabelen van hoogspanningsverbindingen (financieel) echter niet proportioneel vanwege het relatief kleine aantal woningen dat zich bij of onder een verbinding bevindt. Daarom wordt buiten bevolkingskernen gekozen voor het uitkopen van het beperkt aantal woningen die direct onder de geleiders staan. Binnen bevolkingskernen is verkabelen (financieel) wel proportioneel. In Groningen wordt ingezet op het preventief versterken van woningen in combinatie met een aantal maatregelen, waarmee er onder meer voor wordt gezorgd dat bewoners niet de dupe worden van waardedaling van woningen als gevolg van de aardbevingenproblematiek. Door het treffen van contructieve maatregelen wordt de aardbevingbestendigheid van huizen en gebouwen verhoogd. Het streven bij de afhandeling van schade is een maximale doorlooptijd van 5 tot 6 maanden. Dit is in bijna 80% van de gevallen ook het geval. Hierbij worden de wensen van de bewoner zoveel mogelijk meegenomen. Als mensen besluiten hun huis te koop te zetten, kunnen ze bij verkoop de waardedaling als gevolg van aardbevingen gecompenseerd krijgen. Een uitkoopregeling is een laatste redmiddel en wordt toegepast als mensen financieel en/of psychisch in de problemen geraakt zijn. Dit geldt ook in Moerdijk, waarbij eerst gepoogd wordt om het huis te verkopen en pas als dat echt niet lukt, tot uitkoop wordt overgegaan. Voor zogenaamde uitzonderlijke gevallen, zoals mensen die door de aardbevingsproblematiek in psychische of financiële nood komen, bestaat de mogelijkheid dat ze, op voordracht van de burgemeester, zullen worden behandeld door de Commissie bijzondere situaties. Tot de mogelijkheden van deze commissie behoort ook uitkoop van huizen. Dit is in 4 gevallen ook gebeurd.

De vragen van de leden van de fractie van D66

(106) De leden van leden van de D66-fractie vroegen te bevestigen dat ook met de voorgestelde productievermindering de mensen in Groningen niet veilig zijn voor aardbevingen. Het verminderen van het veiligheidsrisico is het uitgangspunt in mijn besluiten over de gaswinning in Groningen. Daarnaast speelt voor mij ook het belang van huishoudens die voor verwarming en koken afhankelijk zijn van laagcalorisch gas. Het besluit om de gaswinning voor 2015 en 2016 te verminderen naar 39,4 miljard m3 per jaar is in overeenstemming met het advies dat SodM uit het oogpunt van veiligheid heeft gegeven. Met het instemmingsbesluit wordt op basis van seismisch risico de productie van het gehele veld en delen daarvan beperkt, zodat het veiligheidsrisico voor bewoners van het aardbevingsgebied vermindert. Dit betekent echter niet dat zich geen aardbevingen meer zullen voordoen.

(107) De leden van de D66-fractie wilden tevens weten of is overwogen de productie verder terug te schroeven en wat daarbij de overwegingen waren, of met het voorgestelde gasbesluit het maximale wordt gedaan om de veiligheid van de mensen te vergroten en op welke manier het voorzorgsprincipe tot uiting komt in het voorliggende gasbesluit. Kortheidshalve verwijs ik voor beantwoording van deze vraag naar soortgelijke vragen die zijn gesteld door de leden van de fracties van de SP en het CDA.

(108) De leden van de D66-fractie merkten op dat NAM in de winningsplannen in het verleden nauwelijks rekening heeft gehouden met de seismische activiteit. Deze leden wilden weten of de seismische activiteit nu wel voorop staat in de winningsplannen en op welke manier dat tot uiting komt. Juist om er voor te zorgen dat bodembeweging inclusief seismiciteit op een adequate en transparante manier geadresseerd zou worden voor elke winning, is dit expliciet in het winningsplan opgenomen, dat met de nieuwe Mijnbouwwet in 2003 is geïntroduceerd. De winningsplannen van NAM bevatten deze informatie dan ook. Tot 2012 was echter de algemene veronderstelling dat de maximale sterkte van geïnduceerde bevingen maximaal 3,9 op de schaal van Richter kon zijn en dat er bij deze kracht geen sprake zou zijn van constructieve schade met kans op slachtoffers.

(109) De leden van de D66-fractie vroegen of advies aan de landsadvocaat is gevraagd ten aanzien van de redenen en de bewijslast die nodig zijn om tussentijds het winningsplan uit veiligheidsoverwegingen aan te mogen passen. Zij vroegen of de rapporten van NAM, een advies van de SodM of een toename aan aardbevingen bijvoorbeeld per definitie voldoende is volgens de landsadvocaat. De landsadvocaat is hierover niet geraadpleegd. Zie voorts het antwoord op de vraag naar de mogelijkheid artikel 50 van de Mijnbouwwet te benutten van de leden van de SP-fractie.

(110) De leden van de D66-fractie merkten op dat het hoogcalorisch gas geschikt kan worden gemaakt voor de Nederlandse markt door middel van stikstofbijmenging. Deze leden lazen in onderzoek 7 van vorig jaar dat de minimale productie van het Groningengas voor de leveringszekerheid tussen de 21 Nm3 en 35 Nm3 ligt, met flexibiliteit in de wintermaanden. Zij vroegen een bevestiging of deze gegevens nog actueel zijn en of ten aanzien van leveringszekerheid een minimale productie van 30 Nm3 binnen de bandbreedte de juiste inschatting is. Zie wat dit betreft mijn antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie en van de CDA fractie.

(111) Daarnaast stelden deze leden de vraag hoeveel gas er in 2013 en 2014 is geconverteerd en of het overgrote deel van de capaciteit daarvoor onbenut is geweest. In 2013 en 2014 is er slechts beperkt gas geconverteerd. Dit was niet nodig omdat met de toegestane productie van Groningengas, het onttrekken van gas aan de gasopslagen en het wegmengen van hoogcalorisch gas voldoende laagcalorisch gas beschikbaar was om te voldoen aan de vraag.

(112) Deze leden vroegen om uiteen te zetten wat precies de voor- en nadelen zijn van vlak versus flexibel produceren en of er redenen zijn om niet de volledige flexibiliteit van het veld in te zetten. Flexibele productie maakt het mogelijk schommelingen in de gasvraag op te vangen. Daarbij gaat het niet alleen om schommelingen die zich tussen de seizoenen voordoen, maar ook om schommelingen op te vangen die binnen de dag optreden. Zo is de gasvraag ’s nachts laag om vervolgens om 7.00 uur ’s ochtends hoog te worden waarna deze weer iets daalt. Indien flexibele productie niet mogelijk zou zijn, is het opvangen van deze schommelingen alleen mogelijk door het grootschalig gebruik van gasopslagen. Daarvoor zijn grote investeringen noodzakelijk.

(113) De leden van de D66-fractie vroegen wat de meerkosten per miljard Nm3 voor de Nederlandse staat en de Nederlandse burger zijn, wanneer we L-gas produceren door verrijking of door convertering in plaats van dat we het uit het Groningse gasveld produceren. Daarbij wilden deze leden graag een uitsplitsing van de gederfde gasinkomsten en de andere factoren die meespelen, zoals de kosten van het converteren zelf versus de kosten van de gasproductie in Groningen. Ook vroegen de voorgenoemde leden op welke manier de conversiekosten verkleind kunnen worden en op welke termijn dat mogelijk is. Verrijking is het mengen van hoogcalorisch gas in Groningengas om laagcalorisch gas te verkrijgen en daar zijn in principe geen kosten aan verbonden.

Bij conversie wordt laagcalorisch gas verkregen door aan hoogcalorisch gas stikstof toe te voegen. De variabele kosten van conversie bedragen ongeveer 0,25 eurocent per m3 dus 2,5 mln. euro voor 1 miljard m3. Daarbij geldt dat hoogcalorisch gas moet worden geïmporteerd. Er kan gesteld worden dat indien er 1 miljard m3 L-gas wordt geproduceerd met stikstof dit leidt tot 1 miljard m3 minder Groningenproductie met bijbehorend batenverlies. Bij de huidige gasprijs van globaal 20 eurocent per m3 (verkoopwaarde van 1 miljard m3 globaal 200 mln. euro) bedraagt het batenverlies van de schatkist globaal 180 mln. euro. De vermindering van de kosten van de gasproductie in Groningen door meer verrijking of conversie zijn orden van grootte kleiner. De belangrijkste lasten bestaan dus uit de gederfde aardgasbaten. Door de jaren heen kunnen deze fluctueren als gevolg van de gasprijs. Over toekomstige gasprijzen kunnen geen uitspraken worden gedaan; in 2013 en 2014 bedroeg de gasprijs respectievelijk 26 en 23 eurocent per m3. In die jaren zou het batenverlies evenredig groter zijn geweest.

(114) De leden van de D66-fractie merkten op dat er meerdere mogelijkheden zijn om de minimale hoeveelheid Gronings gas dat nodig is voor de leveringszekerheid naar beneden te brengen. Zoals meer conversiecapaciteit, minder exportcontracten, meer winning uit kleine velden en een lagere gasconsumptie. Zij vroegen of minder gasconsumptie door een versnelde omslag naar verduurzaming, zoals meer energiebesparing in de gebouwde omgeving, onderdeel is van de afweging. Ook wilden deze leden weten welke mogelijkheden er zijn om de gasconsumptie op korte termijn (binnen 5 jaar) naar beneden te brengen. Deze leden vroegen ook of er mogelijkheden zijn om de gaswinning uit de kleine velden veilig te verhogen, en zo ja, met hoeveel. Voor energiebesparing wordt het Energieakkoord uitgevoerd met onder meer als doel de vraag naar gas te verminderen. Ik zie hierbij geen mogelijkheden om dit te versnellen. De Nederlandse kleine velden produceren maximaal, dus er zijn geen mogelijkheden om deze productie te verhogen. Het kleineveldenbeleid is er op gericht dat producenten van gas uit kleine velden maximaal kunnen produceren waarbij de Gaswet een innametaak voor GTS bevat en een inkoopplicht voor GasTerra. In dit kleineveldenbeleid heeft het Groningenveld een balansrol: meer of minder gasvraag resulteert in een andere productie van het Groningenveld zodat ook in warme jaren de kleine velden maximaal kunnne produceren. Het is dan ook niet mogelijk om de productie uit de kleine velden verder te verhogen; nu al spannen producenten zich in om zo snel mogelijk zo veel mogelijk uit de kleine velden te produceren.

(115) Ook wilden deze leden weten op welke manier met betrekking tot de leveringszekerheid op de eindigheid van het Groningenveld wordt voorbereid, zowel met betrekking tot de overschakeling naar duurzamere energiebronnen als de aanpassing van de Nederlandse afhankelijkheid van laagcalorisch gas. Met mijn brief van 7 oktober 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 176) over het aardgasbeleid heb ik het Energierapport 2015 aangekondigd. In dat energierapport zal ik ingaan op de bredere ontwikkelingen op het terrein van het energiebeleid, waaronder de toekomstige rol van aardgas in onze energiehuishouding. Ik zal het energierapport in het vierde kwartaal van 2015 toesturen aan uw Kamer.

(116) De leden van de D66-fractie vroegen of er in de komende 3 jaar nog andere verplichtingen tot gaslevering zijn dan de langetermijncontracten. Ook wilden deze leden weten of er meer bedrijven dan GasTerra langetermijncontracten voor het leveren van met Gronings gas hebben. De voornoemde leden vroegen ook hoeveel gas dat op de spoedmarkt wordt gekocht, wordt gebruikt voor verwarming en hoeveel gas wordt gebruikt voor het gebruik als grondstof. Naast de in het rapport inzake onderzoek 9 (op 17 januari 2014 gepubliceerd als bijlage bij mijn brief over de gaswinning in Groningen, Kamerstuk 33 529, nr. 28) genoemde lange-termijn-exportcontracten van GasTerra, heeft GasTerra de komende drie jaar ook verplichtingen onder korte termijncontracten. Afnemers binnen Nederland (afname op TTF of op de aansluiting) plegen contracten te sluiten met een looptijd van een jaar of korter (bijvoorbeeld een kwartaal, maand of dag). Ook heeft GasTerra enkele contracten met een looptijd van twee of drie jaar alsmede één contract met langere looptijd dat na vijf jaar kan worden opgezegd. Het gas uit Groningen wordt alleen en uitsluitend verkocht door GasTerra en er zijn dan ook geen andere bedrijven die voor de levering hiervan langetermijncontracten hebben. Wel staat het in de geliberaliseerde gasmarkt iedere marktdeelnemer in beginsel vrij langetermijnleveringsverplichtingen in L-gas met afnemers aan te gaan. Het is mij niet bekend of en in welke mate dergelijke verplichtingen door andere partijen dan GasTerra zijn aangegaan. In welke mate gas dat via de TTF wordt geleverd, wordt gebruikt voor verwarming en hoeveel als grondstof is niet bekend. Gas dat op de TTF wordt gekocht, kan in Nederland worden verbruikt of worden geëxporteerd. Het gas kan worden gebruikt als brandstof voor verwarming, koken, industriële processen en elektriciteitsopwekking, en als grondstof. Bovendien is de handel voor een groot deel anoniem en wordt het gas vele malen ge- en verkocht alvorens het uiteindelijk fysiek wordt geleverd.

(117) De leden van de fractie van D66 vroegen op welke manier minder gasbaten in de begroting worden opgevangen en hoe de berekening is gemaakt. Zij vroegen om aan te geven hoeveel miljoen euro gederfde inkomsten per Nm3 verlaging kan worden gerekend in 2015, 2016, 2017 en 2018. Aardgasbaten vallen buiten het uitgavenkader. Lagere aardgasbaten hebben wel een effect op het EMU-saldo. In het voorjaar zal de balans worden opgemaakt van alle mee- en tegenvallers. Voor 2015 geldt het volgende: de reductie in volume (van 42,5 naar 39,4 miljard m3) bedraagt 3,1 miljard m3 bij een verwachte prijs van 24 ct/m3. Dit leidt tot een omzetverlies van € 750 miljoen. Uitgaande van aandeel voor de Staat in het Groningengas van 90% leidt dit tot een batenverlies van ongeveer € 700 miljoen. Voor 2016 is een afname van het volume voorzien van 0,6 miljard m3 (van 40 naar 39,4 miljard m3) en dat leidt tot een batenverlies van € 130 miljoen. Voor de jaren 2017 en 2018 is nog geen derving aan te geven aangezien er voor die jaren nog geen productiemaximum is vastgesteld.

(118) De leden van de D66-fractie merkten op dat de berekeningen van «onderzoek 8: Effecten van een eventuele productiebeperking op de gasbaten» uit 2013 niet langer kloppen, omdat de gasprijs ondertussen lager is geworden dan verwacht. Deze leden vroegen om dit onderzoek te actualiseren en aan te geven wat de gederfde gasinkomsten in vergelijking met het nu geldende winningsbesluit (dat wil zeggen, in vergelijking met: 42,50 miljard m3 in 2014, 42,50 miljard m3 in 2015 en 40 miljard m3 in 2016) zouden zijn wanneer de productie wordt verlaagd naar: 35 miljard m3, 30 miljard m3, 25 miljard m3 en 20 miljard m3. De voornoemde leden vroegen om de uitkomsten hiervan in een tabel weer te geven lopend van 2015 t/m 2024. Het onderzoek is op deze korte termijn niet te actualiseren voor de periode tot en met 2024. Dit ook omdat gelet de huidige ontwikkelingen rondom productiebeperkingen het in het onderzoek gehanteerde referentiepad niet langer als uitgangspunt kan dienen. Anders gezegd, er zal voor de jaren 2017 en verder op grond van het recente besluit een nieuw referentiepad ontwikkeld moeten worden, waartegen tegenvallers moeten worden afgezet. Voor de jaren 2015 en 2016 zullen in de besluitvorming de effecten van volumereducties worden meegenomen.

(119) Dezelfde leden vroegen naar de manier waarop tegenvallers zijn gedekt en wat grote fluctuaties betekenen voor de ramingen van de tegenvallers. Aardgasbaten vallen buiten het uitgavenkader. De lagere aardgasbaten hebben wel een effect op het EMU-saldo. In het voorjaar zal de balans worden opgemaakt van alle mee- en tegenvallers. Fluctuaties in de gasbaten kunnen groot zijn. De grootste onzekerheid betreft het prijsniveau. De prijzen op gasmarkt kunnen zeer volatiel zijn en het is moeilijk aan te geven in welke mate prijsverschuivingen zich de komende jaren zullen voordoen.

(120) Daarnaast stelden deze leden vragen over de omzetting naar gasjaren. Zij vroegen of het klopt dat NAM naar alle waarschijnlijkheid op de korte termijn meer mag winnen dan als er nog steeds met kalenderjaren zou worden gewerkt en in welke mate dit een rol heeft gespeeld in het besluit. Daarnaast vroegen zij op welke manier de omzetting wordt verwerkt in de begroting en wanneer een winningsbesluit inclusief omzetting in de Kamer zal liggen. Het is niet juist dat als gevolg van de keuze om in de toekomst uit te gaan van gasjaren op korte termijn meer gas kan worden gewonnen. Er zal niet meer gewonnen worden omdat er voor het kalenderjaar 2015 een maximum is gesteld van 39,4 miljard m3. Op 1 oktober begint het gasjaar 2015/2016 met een maximale productie van 39,4 miljard m3 maar voor het overgangsjaar 2015 blijft de 39,4 miljard m3 van kracht. Het omzetten van kalenderjaar naar gasjaar heeft voor de maximaal toegestane productie geen effect en heeft geen effect op de begroting. De omzetting wordt geëffectueerd met het besluit dat ik op 16 januari jl. naar uw Kamer heb gestuurd.

(121) De leden van de D66-fractie vroegen om een compleet overzicht van alle onderzoeken en rapporten die nu nog lopen, wanneer ze afgerond zullen zijn, en wanneer de Kamer de resultaten zal ontvangen. Een overzicht van de onderzoeken, die door NAM uitgevoerd worden, is terug te vinden op http://www.namplatform.nl. Daarnaast worden door TNO en KNMI een aantal modelstudies uitgevoerd ter verificatie van de NAM onderzoeken. Al deze studies hebben een continu karakter, maar zullen gerapporteerd worden o.a. ter onderbouwing van de door NAM per 1 mei op te leveren risicoanalyse en ter onderbouwing van het winningsplan dat door NAM in 2016 ingediend moet worden. Beide rapportages zullen inclusief onderliggende onderzoeken aan uw Kamer toegestuurd worden.

(122) De leden van de D66-fractie gaven te kennen het zorgelijk te vinden dat er nog steeds geen risico-analyses beschikbaar zijn, zodat de risico’s adequaat kunnen worden ingeschat. Zij vroegen waardoor het uitstel veroorzaakt wordt en of kan worden gegarandeerd dat de analyses in april 2015 er wel zijn. In het concept-instemmingsbesluit was vastgelegd dat NAM binnen 6 maanden na het definitief worden van het besluit de risico-analyse aan mij moest overleggen. Nu het definitief worden van het instemmingsbesluit langer op zich heeft laten wachten, heb ik besloten om in het instemmingsbesluit de datum van 1 mei voor de oplevering op te nemen. Het berekenen van de risico's is complex en gebeurt met gebruikmaking van een groot aantal modellen (statisch, dynamisch, seismologisch en mechanisch). Het is belangrijk dat alle betrokken experts (inclusief SodM, TNO en KNMI) zich kunnen vinden in deze modellen en de inputparameters. Dit kost tijd. Ook het doorrekenen van de modellen voor nieuwe productiescenario's zoals opgelegd in het instemmingsbesluit vraagt een aanzienlijke doorlooptijd. In overleg met SodM, dat een goed inzicht heeft van de voortgang van de onderzoeken, ben ik tot de datum van 1 mei gekomen.

(123) Deze leden wilden ook weten of er proactief gezocht wordt naar gebouwen die mogelijk op instorten staan, of dat vooral wordt afgewacht totdat iemand zelf aanklopt met een mogelijk risico-volle situatie. Daarnaast vroegen zij of, indien er proactief naar zwakke structuren wordt gezocht, dit alleen gaat via een scan aan de buitenkant of dat ook binnen en onder de gebouwen (naar het fundament) wordt gekeken. Er zijn twee manieren waarop de meest risicovolle gebouwen worden geïdentificeerd. Identificatie een risicovol gebouw betekent overigens niet direct dat een gebouw op instorten staat en bijvoorbeeld in de stutten gezet moet worden, maar wel dat een dergelijke gebouw prioritiet dient te krijgen bij de versterkingsopgave. Ten eerste wordt bij substantiële schademeldingen bekeken of door aardbevingen de constructie van het huis is aangetast. Ten tweede worden inspecties met name op huizen uitgevoerd om de zwakke gebouwen te identificeren. In 2014 zijn 5000 van deze inspecties uitgevoerd. In 2015 staan 11.000 inspecties op het programma. De meeste van deze inspecties vinden plaats vanaf de straat. Als dat noodzakelijk is volgt daarna een inspectie waar in het huis gekeken wordt. Op basis van informatie uit bovenstaande trajecten, in combinatie met informatie over welke (type) woningen het minst bestand zijn tegen aardbevingen, gaat het CVW aan de slag met een risico-gebaseerde aanpak vanuit de kern van het aardbevingsgebied.

(124) De leden van de fractie van D66 vroegen of alle gebouwen in het aardbevingsgebied aan de veiligheidsnorm uit het bouwbesluit (risico van 10–5) moeten voldoen. Tevens vroegen zij om een inschatting ten aanzien van de termijn waarbinnen dat mogelijk zou zijn en het aantal gebouwen dat niet tot dit niveau van 10–5 wordt versterkt. Voor een uitgebreid antwoord verwijs ik kortheidshalve naar de brief over de gaswinning in Groningen die ik parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer heb gestuurd. In deze brief wordt uitgebreid ingegaan op de (toepassing van de) NPR. Ook de NPR zelf en het advies van de stuurgroep NPR is bij deze brief gevoegd. Voor nieuwbouw dient de NPR volledig te worden toegepast. Dat betekent dat ook in geval van aardbevingen de hoge standaard veiligheidsnorm geldt (de kans op een ongeval van 1 op de 100.000). Dit is mogelijk tegen relatief beperkte meerkosten (0–15% van de oorspronkelijke bouwsom). Bij bestaande bouw zal conform het advies van de stuurgroep een kans van 1 op de 10.000 worden gehanteerd. Op deze manier kan sneller een grotere groep huizen worden versterkt, terwijl er gelijktijdig wel sprake is van een aanvaardbaar veiligheidsniveau.

Als bij inspectie blijkt dat sprake is van een acuut veiligheidsrisico (kans op een ongeval van 1 op 1.000) dan moeten er acuut maatregelen worden genomen, zoals stutten of ontruimen van woningen. De totale opgave van preventieve versterking is op dit moment niet te geven, mede als gevolg van de onzekerheden met betrekking tot de bestaande gebouwen. De komende periode zal nieuwe kennis en inzichten op dit punt en andere relevante factoren worden opgedaan. De gehele versterkingsopgave is omvangrijk en zal een meerjarenplan zijn.

(125) De leden van de D66-fractie vroegen welke schade per definitie vergoed wordt en op welke manier wordt omgegaan met indirecte schade. In artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek is in het algemeen vastgelegd welke schade wordt vergoed. Dit is schade die ontstaat door uitstroming van delfstoffen als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de aanleg of bij de exploitatie van het werk zijn ontketend en schade als gevolg van beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk. Dit algemene criterium wordt uiteraard op individuele gevallen toegepast. Van geval tot geval wordt beoordeeld welke schade in een concreet geval voor vergoeding in aanmerking komt. Indirecte schade kan hieronder vallen.

(126) De leden van de D66-fractie vroegen wat de argumentatiegrond is om in de schadevergoedingsregelingen onderscheid te maken tussen schade door aardbevingen en schade door bijvoorbeeld compactie of een lage waterstand dat ook het gevolg is van de gaswinning. Al deze vormen van schade moeten worden vergoed. Schade als gevolg van aardbevingen en/of bodemdaling (door compactie of verschillen in waterstand) veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten moet op grond van het Burgerlijk Wetboek worden vergoed.

(127) De leden van de D66-fractie vroegen hoe ervoor wordt gezorgd dat bewoners niet in ellelange procedures verwikkeld raken om hun gelijk te krijgen met betrekking tot de schade die ze hebben geleden. Inzet van de NAM is om slepende procedures te voorkomen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 13. Waar deze slepende procedures toch dreigen, kan een beroep worden gedaan op de onafhankelijke raadsman.

(128) De leden van de D66-fractie wilden ook weten hoe ervoor wordt gezorgd dat mensen van wie het huis versterkt moet worden of de schade moet worden hersteld, zo min mogelijk last hebben van de werkzaamheden en de wensen van de bewoners centraal staan. Wanneer een bewoner het gevoel heeft dat dit niet het geval is, bij welke instantie kan hij dan zijn beklag doen, en welke interventiemogelijkheden heeft die instantie in het proces, zo vroegen deze leden. De Nationaal Coördinator Groningen moet in afstemming met betrokken partijen, waaronder bewoners, gemeenten, CVW en andere private uitvoeringsorganisaties, bepalen welke huizen, wanneer en hoe worden versterkt. Daarbij wordt ook gekeken naar condities en randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om de uitvoering voorspoedig te laten verlopen. Een belangrijk aspect daarbij is uiteraard hoe bewoners hier zelf tegenaan kijken. De planning en de wijze van uitvoering zal daarom met de bewoners worden besproken zodat de wensen van de bewoners als uitgangspunt meegenomen kunnen worden bij de versterkingsopgave. Op korte termijn zal moeten worden uitgewerkt waar bewoners hun beklag kunnen doen, als zij vinden dat er niet voldoende naar hun wensen geluisterd wordt. Voor schademeldingen en afhandeling hiervan kunnen inwoners nu terecht bij de onafhankelijke raadsman. In overleg met de raadsman en de kwartiermaker van de overheidsdienst zal de mogelijkheid van onafhankelijke klachtenafhandeling en waar nodig arbitrage vorm gegeven worden.

(129) De leden van de D66-fractie merkten op dat ik met 9 gemeenten afspraken heb gemaakt over de schade-afhandeling. Inmiddels is het echter duidelijk dat er ook schade zijn buiten de 9 gemeenten bewoners schade door de aardbevingen kunnen hebben. Zij vroegen hoeveel extra budget er nodig is om alle schadegevallen buiten de 9 gemeenten ook op te kunnen lossen. Schade als gevolg van aardbevingen wordt te allen tijde vergoed door NAM. Dit geldt zowel binnen als buiten de negen gemeenten die bij het bestuursakkoord zijn betrokken. In het bestuursakkoord is een raming opgenomen voor schadevergoeding. Mocht dat nodig zijn dan zal voor additioneel budget worden gezorgd. Er is op dit moment voldoende budget om alle schadegevallen te vergoeden.

(130) De leden van de D66-fractie vroegen hoe er rekening mee wordt gehouden dat, doordat de waardedaling van huizen in het aardbevingsgebied wordt vergoed nadat het betreffende huis verkocht is, sommige huizen onverkoopbaar blijken vanwege de onzekerheid die dit met zich meebrengt. Uitgangspunt is inderdaad dat waardedaling van huizen als gevolg van aardbevingen wordt vergoed op het moment dat een huis verkocht wordt. Indien een huis onverkoopbaar blijkt en dit ernstige problemen veroorzaakt, kan een beroep worden gedaan op de Commissie bijzondere situaties. Zie voor een verdere uitleg van de werkwijze van deze Commissie het antwoord op vraag 98. Voorts verwijs ik naar de brief die ik parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer heb gezonden over de gaswinning in Groningen. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer van 16 december 2014 heb ik na overleg met de partijen bij het in januari 2014 afgesloten bestuursakkoord de regeling zodanig aangepast dat aan het begin van een verkoopproces met inschakeling van een beëdigd makelaar een taxatie van de waarde van het onroerend goed wordt opgemaakt. Dit biedt woningeigenaren meer zekerheid over de compensatie die zij kunnen verwachten na verkoop van hun woning.

(131) De leden van de D66-fractie stelden de vraag of het voor bewoners in Groningen inzichtelijk is bij welke instantie ze moeten zijn voor welk probleem met betrekking tot de aardbevingen. Zijn deze niet te versnipperd, zo vragen deze leden. Ook wilden deze leden weten of de instanties die in het leven zijn geroepen om de belangen van de bewoners te behartigen voldoende doorzettingsmacht hebben om ook werkelijk resultaten te bereiken en of zij voldoende aanspreekbaar zijn op hun resultaten. In de praktijk is gebleken dat sommige bewoners dit inderdaad ingewikkeld vinden. Met de oprichting van het CVW voor de uitvoering van schadeherstel en preventieve versterking is hierin verbetering aangebracht. Daarnaast krijgt de Nationaal Coördinator Groningen de opdracht om klachtenprocedures te stroomlijnen en eenduidiger te maken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan 1 loket bij de in te richten overheidsdienst.

De vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

(132) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen wat onder een aanvaardbaar veiligheidsniveau wordt verstaan, in hoeverre dit voor Groningen van toepassing is en hoe dit aanvaardbare veiligheidsniveau zich verhoudt tot de bouwnorm. Voor een uitgebreid antwoord verwijs ik kortheidshalve naar de brief die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb gestuurd over de gaswinning in Groningen. In deze brief wordt uitgebreid ingegaan op de (toepassing van de) Nationale Praktijk Richtlijn (NPR) waarin de normen voor aardbevingbestendig bouwen worden gesteld. Ook de NPR zelf en het advies van de stuurgroep NPR is bij deze brief gevoegd. Voor nieuwbouw is het advies om de NPR direct volledig toe te passen. Dat betekent dat ook in geval van aardbevingen de hoge standaard veiligheidsnorm geldt (de kans op een ernstig ongeval van 1 op de 100.000). Dit is mogelijk tegen relatief beperkte meerkosten (0–15% van de oorspronkelijke bouwsom). Bij bestaande bouw zal conform het advies van de stuurgroep een kans van 1 op de 10.000 worden gehanteerd. Hierdoor kan sneller een grotere groep huizen tegen een aanvaardbaar veiligheidsniveau worden aangepakt. De planning is om de NPR in september vast te stellen. Op basis hiervan zal in het najaar het Bouwbesluit worden aangepast.

(133) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen op welke manier uitvoering is gegeven aan de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 48) waarin de regering verzocht wordt te onderzoeken welke maatregelen de komende jaren genomen kunnen worden ter voorbereiding op een eventueel besluit over drie jaar tot drastische vermindering van aardgaswinning, indien de veiligheidssituatie daartoe aanleiding geeft. Voorts vroegen deze leden in welke mate maatregelen kunnen worden genomen ter voorbereiding op een eventueel lager productieplafond. GTS heeft mede op mijn verzoek nu de bouw van een omvangrijke stikstofinstallatie in voorbereiding. Voorts zal ik in het Energierapport dat ik uw Kamer in het vierde kwartaal van 2015 zal sturen ingaan op mij visie op de vermindering van het aardgasverbruik, mede als gevolg van de opkomst van warmtenetten.

(134) De leden van de fractie van de ChristenUnie informeerden waarom de onderzoeksgegevens van NAM over de veiligheidsrisico’s voor het gehele winningsgebied nog niet bekend zijn bij het bepalen van de winningsplannen voor de komende jaren. In mei 2015 zal NAM een risico-analyse naar het SodM sturen, waarna een advies zal volgen. Zij vroegen verder waarom deze risico-analyse zoveel tijd in beslag neemt. In het concept instemmingsbesluit was opgenomen dat NAM binnen 6 maanden na het definitief worden van het besluit de risico-analyse aan mij zou overleggen. Nu het definitief worden van het instemmingsbesluit langer op zich heeft laten wachten, heb ik besloten om in het besluit de datum van 1 mei voor de oplevering op te nemen. Het berekenen van de risico's is complex en maakt gebruik van een groot aantal modellen (statisch, dynamisch, seismologisch en mechanisch). Het is belangrijk dat alle betrokken experts (inclusief SodM, TNO en KNMI) zich kunnen vinden in deze modellen en de input parameters. Dit kost tijd. Ook het doorrekenen van de modellen voor nieuwe productiescenario's zoals opgelegd in het instemmingsbesluit vraagt een aanzienlijke doorlooptijd. In overleg met SodM, dat een goed inzicht heeft van de voortgang van de onderzoeken, ben ik tot de datum van 1 mei gekomen.

(135) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen ook waarom de conclusies van het SodM niet voldoende zijn om het voorzorgsprincipe toe te passen en de productie verdergaand te verlagen. Zij vroegen daarnaast waarom bij de aanscherping van het winningsplan wordt gekozen voor het referentiejaar 2012, terwijl de productie in 2012 in historisch opzicht relatief hoog was en bovendien de zware beving bij Huizinge plaatsvond. Zij vroegen of het niet beter is om bij het winningsplan te redeneren vanuit het principe van veiligheid van bewoners, in plaats van de aanvraag van NAM. SodM is een onafhankelijke toezichthouder met de benodigde expertise en kennis op het gebied van geïnduceerde aardbevingen. Het advies van SodM is voor mij van groot belang en vormt de kern van mijn besluiten. Ik interpreteer de uitspraak van de inspecteur-generaal van het SodM zo dat hij heeft willen aangeven dat bij het besluit over de gaswinning in Groningen echter ook andere belangen dan veiligheid op politiek niveau afgewogen moeten worden, zoals het belang van de leveringszekerheid. Absolute veiligheid kan nooit gegarandeerd worden, maar ik vind het wel van groot belang dat alle risico’s en de kans daarop goed in beeld gebracht worden en gewogen worden. Daarom heb ik NAM opgedragen uiterlijk op 1 mei 2015 een rapport in te dienen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt wat het seismisch risico is voor de verschillende gebieden boven het Groningenveld voor de periode 2015–2016. De keuze voor 39,4 mld m3is een gevolg van het advies van SodM om de 80% productiebeperking in het centrum van het veld te handhaven in combinatie met de productiebeperkingen voor de regio Hoogezand-Sappemeer op het niveau van 2012, en de handhaving van de productie in de regio’s Eemskanaal en Oost op het niveau van 2014. Doel van deze beperkingen is om de stijging van het aantal bevingen in de regio Hoogezand-Sappemeer die in de periode na 2012 is opgetreden weer ongedaan te maken. En om te voorkomen dat het aantal bevingen in de overige delen van het veld door productiestijging toeneemt. De door SodM geadviseerde plafonds als vastgelegd in het instemmingsbesluit tellen op tot 39,4 miljard m3.

(136) De leden van de fractie van de ChristenUnie wezen op de keuze om een aantal clusters meer te laten produceren in het ontwerpinstemmingsbesluit als compensatie van de reductie in het Loppersumcluster. In het definitieve instemmingsbesluit wordt juist weer besloten om de hogere productie in de Zuid-Westregio (rond Hoogezand) terug te draaien. Zij informeerden of hogere productie in bepaalde clusters als compensatie voor verlaging van de productie uit andere clusters in de toekomst uigesloten is. In het ontwerp instemmingsbesluit met het winningsplan heb ik op basis van het advies van SodM de productie van de Loppersum clusters gereduceerd. Tevens heb ik in dit ontwerp instemmingsbesluit de productie voor het gehele Groningenveld gemaximeerd op 42,5 miljard m3 gas voor het jaar 2014. Er was dus geen (expliciete) compensatiemaatregel opgenomen in het ontwerpinstemmingsbesluit. In het definitieve instemmingsbesluit met het winningsplan heb ik de productie conform het SodM-advies voor alle regio’s gemaximeerd. Afhankelijk van de uitkomsten van de lopende onderzoeken en de ontwikkeling van de seismiciteit zal ik besluiten of er aanvullende maatregelen nodig zijn, waarbij veiligheid voorop staat.

(137) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen een reactie op de productiepiek in december 2014 bij Loppersum. Zij informeerden hoe de hoge productie in de maand december in verhouding tot het advies van het SodM om de productie stop te zetten moet worden gezien en of een piek in de productie juist moet worden voorkomen om de intensiteit en frequentie van bevingen terug te dringen. In december is er 0,67 miljard Nm3 uit de Loppersumclusters geproduceerd. In geheel 2014 bedroeg de productie uit de Loppersumclusters 2,59 miljard Nm3. Het jaarmaximum in het instemmingsbesluit op het winningsplan is op 3 miljard Nm3 gesteld. Een verhoogde productie in de wintermaanden is een normaal beeld in het productiepatroon van het Groningenveld. De productieprofielen van vrijwel alle clusters laten dit patroon zien. Een direct verband tussen de productie in december en bevingen kan niet worden aangetoond.

(138) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom 2012 als referentiejaar dient bij het bepalen van het winningsplan, behalve voor de oostelijke regio. De seismiciteit in de oostelijke regio is relatief laag. In het gebied is er op basis van waarnemingen geen verband zichtbaar tussen de seismiciteit en het productieniveau. De variaties in de waargenomen seismiciteit vallen binnen de bandbreedte voor een constante seismiciteit. Overigens geldt ook voor het cluster Eemskanaal de referentie aan 2014 en niet aan 2012.

(139) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen ook op welke manier rekening wordt gehouden met de reeds opgetreden compactie in productieclusters bij het bepalen van de maximale productie. TNO heeft begin 2014 uitspraken gedaan over de verwachte toename van de compactie, gemiddeld over het zuidelijke deel van het Groningenveld, voor de periode 2014 t/m 2016:

  • a) Onder het door NAM in het winningsplan 2013 ingediende productiescenario zal de compactie naar verwachting ca. 1,0 cm toenemen;

  • b) Onder een scenario dat past binnen de in januari 2014 genomen productiemaatregel zal de compactie naar verwachting ca. 1,4 cm toenemen.

In de vraagstelling wordt kennelijk gedoeld op dit verschil van 1,4 – 1,0 = 0,4 cm. Dit verschil geldt voor een periode van 3 jaar en is een gemiddelde over het zuidelijke deel van het veld. Nu, na 1 jaar meten, is het nog te vroeg om het verloop van de bodemdaling met voldoende nauwkeurigheid te meten en daarmee de genoemde cijfers te kunnen valideren.

(140) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of het wenselijk is dat NAM en GasTerra sturen op de hoeveelheid gas die per jaar gewonnen mag worden volgens het productieplafond en of het winningsplafond het karakter heeft van een richthoeveelheid. De verantwoordelijkheid voor de hoeveelheid gas die per jaar mag worden gewonnen ligt niet bij NAM of Gasterra maar bij de overheid. Op grond van het winningsbesluit is aan NAM een productieplafond opgelegd, dat niet overschreden mag worden. Het is vervolgens aan NAM op te bepalen hoe zij onder dit plafond wil blijven.

(141) Ook vroegen deze leden of het uit het oogpunt van veiligheid onwenselijk is dat in 2014 42,5 miljard m3 gas is gewonnen uit het Groningerveld, terwijl deze productieomvang niet noodzakelijk was voor de leveringszekerheid, bijvoorbeeld door de relatief zachte winter. Het productieplafond van 42,5 miljard m3 voor 2014 is vastgesteld in overeenstemming met het advies dat SodM in januari 2014 uit het oogpunt van de veiligheid heeft gegeven. NAM heeft zich bij de productie gehouden aan hetgeen op basis van het ontwerpbesluit was toegestaan.

(142) Voorts vroegen de leden van de ChristenUnie-fractie nadere toelichting op het belang van het Gronings gas voor de leveringszekerheid ten behoeve van Nederlandse huishoudens. Vrijwel alle huishoudens in Nederland zijn voor warmte afhankelijk van het Groningengas. Op korte termijn is er geen alternatief voor handen. Een alternatief in opkomst wordt overigens gevormd door warmtenetten waarvoor de warmte niet door Groningengas wordt geleverd. Naast de leveringszekerheid die moet worden geborgd voor huishoudens en andere afnemers in Nederland, zijn er ook contractuele verplichtingen richting buitenlandse afnemers. Ook daarmee dien ik rekening te houden. Daarnaast mag niet uit oog worden verloren dat 2014 een zacht jaar was qua temperatuur. Bij leveringszekerheid moet ook rekening worden gehouden met koude jaren. Daarbij kan geen onderscheid gemaakt worden tussen huishoudens en kleinzakelijke vebruikers. Bij de fysieke levering via de regionale netten kan geen onderscheid worden gemaakt tussen huishoudens en kleinzakelijke afnemers aangezien zij verbonden zijn aan één en hetzelfde netwerk met laagcalorisch gas.

(143) Ook vroegen deze leden een nadere onderbouwing van de mogelijkheid om de productie terug te brengen tot 30 miljard m3 per jaar, mede in relatie tot de binnen- en buitenlandse vraag. Kortheidshalve wordt verwezen naar vragen die over dit onderwerp zijn gesteld door de fractie van de VVD. Het is niet aan te geven welk deel van de genoemde 30 miljard m3 bestemd zou zijn voor het buiten- en het binnenland. De daling van langetermijncontracten heeft hier geen invloed op omdat wordt uitgegaan van de fysieke behoefte aan laagcalorisch gas in binnen- en buitenland en niet van het type contract waarmee in deze behoefte wordt voorzien. Verder verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd en waarin ik nader op deze onderwerpen inga.

(144) Daarnaast informeerden deze leden naar de benutting van conversiecapaciteit. Uit rapport 7 «Mogelijkheden kwaliteitsconversie en gevolgen voor de leveringszekerheid» dat op 17 januari 2014 is gepubliceerd als bijlage bij mijn brief over de gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 28), volgt dat de maximale hoeveelheid pseudo Groningengas die door middel van kwaliteitsconversie kan worden geleverd afhangt van de veronderstelde kwaliteit van het hoogcalorische gas dat geconverteerd wordt. Wanneer uitgegaan wordt van een Wobbe waarde van 53 MJ/m3 kan er per jaar ongeveer 20 miljard m3 pseudo G-gas geproduceerd worden. Bij deze waarde is wel rekening gehouden met productievermindering vanwege onderhoud aan de installaties, er is echter geen rekening gehouden met mogelijke uitval door technische storingen. Voordat hoogcalorisch gas ingezet wordt voor conversie wordt er hoogcalorisch gas ingezet voor verrijking. Hierbij wordt de Wobbe waarde van het pseudo Groningengas verhoogd tot de maximaal toegestane waarde van het desbetreffende leverpunt. Hier is bij een Wobbe waarde van 53 MJ/m3 van het hoogcalorisch gas ongeveer 10 miljard m3 mee gemoeid. Totaal zou er dus ongeveer 30 miljard m3 van de markt door middel van de inzet van hoogcalorisch gas geleverd kunnen worden. In 2013 en 2014 is er 0,1 resp. 0,2 miljard m3 pseudo Groningengas geproduceerd. Daarnaast wordt verwezen naar het antwoord op vergelijkbare vragen door de leden van de fractie van het CDA.

(145) De leden van dezelfde fractie vroegen naar de uitbreiding van conversiecapaciteit, wat dit betekent voor het jaarlijkse productieplafond en of de uitbreiding kan worden versneld. Naar aanleiding van bovengenoemd onderzoek heeft GTS mede op mijn verzoek de bouw van een omvangrijkse installatie in voorbereiding. Met het realiseren van de stikstofinstallatie is een periode van zo’n vijf jaar gemoed. De planning is dat de nieuwe installatie eind 2019 gebruiksklaar is. De bouw van de nieuwe conversie installatie kan niet versneld worden vanwege het verkrijgen van de nodige vergunningen en vanwege de bouwtijd van een dergelijke installatie.

(146) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom enkele jaren geleden nog langetermijncontracten met buitenlandse klanten zijn afgesloten en of veiligheid daarbij aan de orde is geweest. Na 2009 zijn geen lange termijncontracten met buitenlandse klanten meer afgesloten.

(147) Met buitenlandse klanten zijn door GasTerra een aantal jaar geleden nog langetermijncontracten afgesloten, in tegenstelling tot Nederlandse klanten, zo stelden deze leden. De leden vroegen of dit betekent dat buitenlandse afnemers hiermee voorrang hebben bij een tekort aan productie van laagcalorisch gas. Het feit dat buitenlandse afnemers voor hun klanten wel lange termijncontracten hebben afgesloten en binnenlandse afnemers niet, kan er inderdaad toe leiden dat buitenlandse afnemers voorrang hebben indien zich een tekort aan laagcalorisch gas voordoet.

(148) De leden van de fractie van de ChristenUnie stelden daarnaast een aantal vragen over het opstellen van een visie van gas in relatie tot duurzaamheid. Ik heb een reactie op de motie Dik-Faber (Kamerstuk 33 529, nr. 6) gegeven in de bijlage bij mijn brief van 7 oktober 2014 over het aardgasbeleid (Kamerstuk 29 023, nr. 176). In diezelfde brief heb ik het Energierapport 2015 aangekondigd. In dat energierapport zal ik ingaan op de bredere ontwikkelingen op het terrein van het energiebeleid, waaronder uiteraard de toekomstige rol van aardgas in onze energiehuishouding. Ik zal het energierapport in het vierde kwartaal van 2015 toesturen aan de Tweede Kamer. Overigens zal de gasvoorraad in Groningen over 15 jaar nog niet op zijn. Wel zal dan het niveau van productie aanzienlijk lager zijn gezien het natuurlijk verloop («decline»).

(149) De leden van de fractie van de ChristenUnie informeerden wat de totale opgave van preventieve versterking zal worden voor huizen, gebouwen en infrastructuur in de provincie Groningen en of de inschatting van gedeputeerde Moorlag klopt dat de opgave mogelijk 15 tot 20 miljard euro gaat kosten voor versterking van alle infrastructuur en gebouwen. De totale opgave van preventieve versterking is op dit moment niet te geven, mede als gevolg van de onzekerheden met betrekking tot de bestaande gebouwen. De komende periode zal nieuwe kennis en inzichten op dit punt en andere relevante factoren worden opgedaan. De berekening van gedeputeerde Moorlag is mij niet bekend.

(150) De leden van de fractie van de ChristenUnie gaven aan het belangrijk te vinden dat schadeherstel en preventie onafhankelijk van NAM gaat plaatsvinden, maar te constateren dat gekozen is om het CVW niet volledig onafhankelijk van NAM te laten opereren. Zij vroegen of dit niet juist tot dezelfde problemen en het doorschuiven van verantwoordelijkheid leidt en op welke manier er verandering komt en versnelling bij de aanpak van complexe en schrijnende gevallen. De verantwoordelijkheid voor schadeherstel en preventieve versterking ligt in beginsel bij NAM als schadeveroorzaker. Voor de uitvoering is per 1 januari 2015 het CVW van start gegaan. Versnelling in de aanpak van complexe schadegevallen en schrijnende gevallen is vooral nodig vanwege het ontbreken van goede afspraken over hoe omgegaan dient te worden met situaties waarin ook de verantwoordelijkheid van bewoners, bijvoorbeeld voor achterstallig onderhoud, aan de orde is. In het aanvullend akkoord zijn deze afspraken gemaakt. Kortheidshalve verwijs ik voor een nadere toelichting naar de brief over de gaswinning in Groningen die parallel aan de beantwoording van de vragen naar uw Kamer wordt gestuurd.

(151) De leden van de fractie van de ChristenUnie vinden dat een robuuste Rijksdienst nodig is om de grote opgaven van schadeherstel en versteviging van gebouwen en infrastructuur te realiseren. Zij vroegen welke bevoegdheden aan deze Rijksdienst worden gegeven en of deze een commissaris met doorzettingsmacht krijgt en of het uitvoeringsprogramma in samenspraak met provincie en gemeenten wordt opgezet. Voor het antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar de brief over de gaswinning in Groningen die parallel aan de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer is gestuurd. In de brief geef ik aan dat een Nationaal Coördinator Groningen wordt aangesteld die wordt ondersteund door een op te richten overheidsdienst waarin de verschillende betrokken overheden, zowel op rijksniveau als provincie en gemeenten zullen participeren.

(152) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of ik de overeenkomst met negen gemeenten ga uitbreiden naar andere gemeenten die getroffen zijn door aardbevingen, waaronder de stad Groningen. Zij vroegen of andere gemeenten ook recht hebben op compensatie vanwege schade, waardedaling en preventieve versterking en om welke gemeenten het gaat. Zij wilden weten of extra geld nodig is om deze gemeenten te compenseren. Schade wordt uiteraard ook al buiten de negen gemeenten vergoed. Voor de meeste andere maatregelen uit het bestuursakkoord van januari 2014 worden de gemeentengrenzen gehanteerd. Nu de aardbevingen ook buiten die gemeenten voorkomen en tot schade leiden, ben ik met de provincie en gemeenten in het aanvullend akkoord nadere afspraken overeengekomen. De intentie is om per september uit te gaan van de PGA-contourenkaart in plaats van gemeentengrenzen. Voor de tussentijd is een aantal afspraken gemaakt over de toepassing van compensatie en flankerende maatregelen. Zo komen ook eigenaren van woningen die schade ondervinden in de gemeenten Hoogezand-Sappemeer en Menterwolde in aanmerking voor de waardevermeerderingsregeling en kunnen deze inwoners ook een beroep doen op de Commissie Bijzondere Situatie. Kortheidshalve verwijs ik voor meer informatie naar de brief over de gaswinning in Groningen die ik parallel aan de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer heb gestuurd.

(153) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen op welke wijze wordt omgegaan met preventieve versterking van gebouwen in de stad Groningen en geplande en extra benodigde nieuwbouwinvesteringen zoals het Forum. Ik heb hierover afspraken met de stad gemaakt, onder andere ten aanzien van de ontwikkeling van een programmatische aanpak voor de versterking van gebouwen en onderzoek naar risico’s bij publieke gebouwen en de openbare ruimte. Kortheidshalve verwijs ik voor meer informatie naar de brief over de gaswinning in Groningen die ik parallel aan de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer heb gestuurd.

(154) Ook wilden deze leden weten wat de gevolgen zijn van een beving die groter is dan 4,1 op de schaal van Richter voor de stad Groningen en vitale infrastructuur, of voor het UMCG en de benodigde medische voorzieningen. In het kader van de Nationale Praktijk Richtlij (NPR) is bekeken wat de effecten zijn van een beving met een kracht van 5,0 op de schaal van Richter met de daarbij horende grondversnellingen. Op basis van de «impact assessment» behorende bij de NPR zal samen met de lokale overheden en bestuurders van betrokken instellingen bekeken worden of en zo ja welke maatregelen nodig zijn om de veiligheid te borgen. Dit geldt ook voor het UMCG. Op basis van de productie maatregelen als vastgelegd in het definitieve instemmingsbesluit met het winningsplan moet NAM op 1 mei 2015 een risico-analyse aanleveren, waarmee een betere inzicht ontstaat in de risico’s voor de verschillende delen van Groningen.

(155) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen op welke manier de motie Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 77) is uitgevoerd en of de bewoners voor het einde van 2014 duidelijk geïnformeerd zijn over versnelling en verbetering van schadeafhandeling en over de aanpak van preventieve versterking van woningen en gebouwen. Ook vroegen deze leden hoe onrust onder de bevolking over de maatregelen die de komende jaren nodig zijn kan worden weggenomen. De bewoners zijn voor het eind van 2014, met de kennis van dat moment, geïnformeerd over de beoogde versnelling en verbetering van de schadeafhandeling en de preventieve versterkingsaanpak. De start van het CVW per 1 januari 2015 was hierbij een belangrijke boodschap. Transparantie en eenduidige communicatie over de benodigde aanpak voor preventieve versterking en wat dat betekent voor de bewoners is van groot belang. Ook de aanstelling van de Nationaal Coördinator Groningen moet hieraan bijdragen. Daarnaast is betrokkenheid van bewoners bij de ontwikkeling van de plannen essentieel om de onrust weg te nemen en door resultaten het vertrouwen van bewoners weer terug te winnen.

(156) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe wordt aangekeken tegen een «ventiel» op de woningmarkt voor uitzonderlijke gevallen. Zij vroegen hoe wordt omgegaan met mensen die bijvoorbeeld om psychische redenen het gebied willen verlaten en hoe wordt omgegaan met onverkoopbare huizen als gevolg van de bevingen. Voor zogenaamde uitzonderlijke gevallen, zoals mensen die door de aardbevingsproblematiek in psychische of financiële nood komen, bestaat de mogelijkheid dat ze, op voordracht van de burgemeester, worden behandeld door de Commissie bijzondere situaties. Tot de mogelijkheden van deze commissie behoort ook uitkoop van huizen. Dit is in 4 gevallen ook gebeurd. Ook worden er honderden miljoenen geïnvesteerd in leefbaarheid en de regionale economie. Bijvoorbeeld door de uitgaven aan schadeherstel en preventieve versterking lokaal te laten neerslaan. In samenspel moet dit pakket aan regelingen het leven in Noordoost-Groningen aantrekkelijk houden.

(157) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe wordt omgegaan met het aankopen van een woning in het gebied. Zij informeerden of hierbij het uitgangspunt geldt dat een aangekochte woning verkocht moet kunnen worden, zoals deze in een onverstoorde woningmarkt verkocht zou worden. Voor kopers van een woning geldt dat deze dezelfde positie hebben als mensen die reeds in het gebied wonen. Schadeherstel, bouwkundig versterken en de waardedalingsregeling zijn ook voor hen van toepassing. Daarnaast geldt dat in de aantrekkelijkheid van het gebied wordt geïnvesteerd via leefbaarheids- en economische programma’s.

(158) De leden van de fractie van de ChristenUnie wezen op de vaak moeizame procedures die bewoners moeten voeren om de schade als gevolg van gaswinning aan te tonen. Zij vroegen hoe aangekeken wordt tegen het invoeren van een «omgekeerde bewijslast». Zie het antwoord op de vraag naar de omgekeerde bewijslast van de leden van de PvdA-fractie.

(159) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waar de aansprakelijkheid voor herstel en preventie ligt bij publieke gebouwen, zoals scholen, en of de nieuwe Rijksdienst garantstellingen gaat verlenen aan onder meer gemeenten voor publieke gebouwen. De aansprakelijkheid voor herstel is bij publieke gebouwen zoals scholen niet anders dan bij bijvoorbeeld particuliere woningen. Ingevolge artikel 177 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is de exploitant van een mijnbouwwerk (i.c. NAM) aansprakelijk voor de schade die ontstaat door onder meer beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk. Een dergelijke aansprakelijkheidsregeling is er niet voor preventief versterken. Ingevolge artikel 33 van de Mijnbouwwet neemt de houder van een vergunning alle maatregelen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat, als gevolg van de met gebruikmaking van de vergunning verrichte activiteiten, onder andere schade door bodembeweging wordt veroorzaakt of de veiligheid wordt geschaad. In dit kader moet preventieve versterking van gebouwen worden geplaatst. NAM heeft hier het CVW opdracht voor gegeven, waarbij het CVW uiteraard rekening houdt met de functie van gebouwen. Er is geen sprake van garantstellingen van de nieuwe Rijksdienst richting gemeenten voor publieke gebouwen.

(160) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen om duidelijkheid ten aanzien van de relatie tussen maatregelen ten behoeve van schadeherstel en versterkingsmaatregelen en de uitgangspunten die hierbij worden gehanteerd. Schade aan huizen wordt in principe altijd door NAM hersteld. Bij schadeherstel hoeft vaak geen rekening gehouden te worden met het versterken van woningen. Dat is alleen aan de orde in het versterkingsprogramma dat volgens een bepaalde prioriteit werkt, terwijl schades altijd en overal worden hersteld. Daar waar wel versterkt wordt, zal de NPR als richtlijn dienen.

(161) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom het onderzoek naar de gevolgen van aardbevingen voor de (chemische) industrie zo lang duurt. Tevens vroegen zij op basis van welke informatie de Veiligheidsregio zich kan voorbereiden op eventuele calamiteiten. Medio 2013 is op initiatief van mij en de Samenwerkende Bedrijven Eemsdelta (SBE) een «Werkgroep Aardbevingen bedrijven Eemsdelta» in het leven geroepen. In de werkgroep participeren naast mijn medewerkers en leden van SBE ook vertegenwoordigers van KNMI, Deltares, TNO, de relevante gemeenten, de Veiligheidsregio Groningen en NAM. De werkgroep heeft als taak onderzoeken te begeleiden naar de aardbevingsbestendigheid van industriële installaties in de Eemsdelta. Bij aanvang van de werkzaamheden van de werkgroep bestonden er in Nederland geen nationale normen voor de aardbevingsbestendigheid van dergelijke installaties. Daarom is aan Deltares en TNO gevraagd een werkwijze te ontwikkelen waarmee aardbevingsbestendigheid in de regio getoetst kan worden. Dit werk heeft geresulteerd in een «Handreiking voor het uitvoeren van studies naar het effect van aardbevingen voor bedrijven in de industriegebieden Delfzijl en Eemshaven», welke op 14 februari 2014 beschikbaar is gekomen (eerste versie). Aan de hand van deze handreiking zijn ingenieursbureaus thans bezig onderzoeken uit te voeren. Omdat het hier om een nieuwe vorm van onderzoeken gaat moet de onderzoeksopzet van dergelijke onderzoeken tevoren worden goedgekeurd door Deltares en TNO. Bespreken en doorgronden van de onderzoeksopzet leidt in sommige gevallen tot aanpassing van de «Handreiking». Ook de resultaten en leermomenten van deze onderzoeken zullen indien nodig worden verwerkt in nieuwere versies van de Handreiking en tussen de bureaus worden gedeeld. Er is inmiddels een derde versie van de Handreiking beschikbaar. De NAM betaalt de kosten van deze onderzoeken.

De onderzoeken worden in de volgende fases doorlopen:

  • 1. Doorlopen van de constructies (gebouwen, systemen en installaties) met betrekking tot risico’s.

  • 2. Prioritering van de constructies met de grootste gevolgen bij falen.

  • 3. Vaststellen van de huidige staat van de constructies.

  • 4. Een kwalitatieve beoordeling van risico’s uit stap 2 met mogelijke maatregelen om het risico te reduceren tot een aanvaardbaar niveau.

  • 5. Indien het niet mogelijk is om op basis van de kwalitatieve beoordeling een uitspraak te doen of het risico aanvaardbaar klein is, dienen constructieve berekeningen gemaakt te worden.

  • 6. Indien uit de vorige stappen volgt dat het risico onaanvaardbaar is dienen maatregelen te worden ontworpen en geïmplementeerd.

De eerste onderzoeken zijn nu van start. Resultaten kunnen een paar maanden duren. Ondertussen moeten onderzoeksplannen voor andere bedrijven worden gemaakt door de ingenieursbureaus. Het gaat in totaal om ca 30 bedrijven, en de onderzoekscapaciteit bij de bureaus is beperkt, omdat het om nieuw en gespecialiseerd werk gaat. De totale doorlooptijd kan al snel oplopen tot 2 jaar; een reële schatting is thans moeilijk te maken. De onderzoeksresultaten en te nemen maatregelen zullen in het reguliere kader van vergunningverlening worden gecommuniceerd met het bevoegd gezag, in casu de gemeenten Delfzijl en Eemsmond, en de Veiligheidsregio Groningen. Er zijn nog geen onderzoeken afgerond, maar door deelname in de Werkgroep kan de Veiligheidsregio van de voortgang op de hoogte blijven.

(162) De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de gevolgen van bodemdaling en aardbevingen door gaswinning voor monumentale gebouwen en kerken in de provincie Groningen. OCW en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed zijn betrokken bij de vraagstukken met betrekking tot monumenten. Onder verantwoordelijkheid van de Nationaal Coordinator Groningen zal een specifieke aanpak worden ontwikkeld voor monumenten, in nauw overleg met OCW/Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, restaurateurs en andere deskundigen, gemeenten en regionale organisaties. Schadeherstel en preventief versterken van oude, historische gebouwen behoeven maatwerk vanwege het unieke karakter van het gebouw. Bij het CVW is hiervoor een aparte werkstroom ingericht. Hierbij wordt gewerkt met een protocol voor schadeherstel bij monumenten, dat eind 2014 is herzien met input van de Taskforce Bevingschade, de Stichting Oude Groninger Kerken en de Dialoogtafel. In de Taskforce Bevingschade participeren de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, NAM, de provincie en een vertegenwoordiger van de betrokken gemeenten. Deze taskforce zet zich in ten behoeve van de eigenaren. Niet alleen voor een zorgvuldig en deskundig schadeherstel van monumenten, maar ook om mee te denken over preventieve maatregelen. Zij gebruiken hierbij kennis van bouwkundigen en veiligheidsdeskundigen. Met de aparte werkstroom en de zorgvuldige vaststelling van de procedure, wordt er zoveel mogelijk voor gezorgd dat het aanzicht en het karakter van deze gebouwen behouden kan blijven.

De vragen van de leden van de fractie van GroenLinks

(163) Over de veiligheid in het gaswinningsgebied hebben de leden van de fractie van GroenLinks gevraagd of het standpunt van NAM wordt gedeeld dat de gaswinning nu veiligheid biedt aan de bewoners van het winningsgebied. Zie de antwoorden op vragen 1, 3 en 21.

(164) Zij vroegen of het klopt dat SodM nu niet kan zeggen of de Groningers nu veilig zijn. Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vragen 3 en 106.

(165) De leden vroegen bij welke hoeveelheid gaswinning is voldaan aan de definitie van veiligheid volgens het SodM. Veiligheid is in dit geval het aantoonbaar beheersen van de risico’s door voldoende preventieve maatregelen aan de productiekant en voldoende maatregelen aan de gevolgkant door bijvoorbeeld versterking van gebouwen en infrastructuur. Zie ook de antwoorden op vragen 1, 3 en 21.

(166) Daarnaast vroegen deze leden naar de onderbouwing dat een winning van 39,4 veilig genoeg is voor de bewoners. Zie de antwoorden op vragen 1 en 3.

(167) De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of is overwogen vanuit het voorzorgsprincipe het winningsplan af te wijzen. Bij het instemmingsbesluit met het winningsplan heb ik mij gebaseerd op de adviezen van SodM. Op basis daarvan heb ik met het winningsplan ingestemd, met dien verstande dat de door NAM voorgestelde productie is beperkt in mijn definitieve instemmingsbesluit. Verder verwijs ik naar de antwoorden op vragen 1 en 4.

(168) Daarnaast vroegen deze leden hoe het voorzorgsbeginsel wordt geïnterpreteerd. Onder het voorzorgsbeginsel versta ik het beginsel dat aangeeft dat bij activiteiten die een potentieel schadelijk effect kunnen hebben, maatregelen ter voorkoming of beperking van die potentiële effecten niet achterwege mogen worden gelaten op de enkele grond dat wetenschappelijk onzeker is of die effecten daadwerkelijk zullen optreden. Waar het gaat om de omgang met onzekere risico’s past, zoals de WRR, de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur en de Gezondheidsraad stelden, een invulling van voorzorg die uitgaat van verkleining van onzekerheid, bijvoorbeeld door monitoring en adequate bijstelling van risicobeleid op basis daarvan. Voorzorg hoeft dus niet te betekenen dat alle denkbare risico’s op voorhand volledig geïnventariseerd of zelfs uitgesloten moeten worden. In het instemmingsbesluit ben ik uitgegaan van diverse onderzoeken en adviezen waaronder de twee adviezen van SodM van januari en december 2014. In deze adviezen zijn de onzekerheden die inherent kleven aan de inschatting van risico’s zoals die bij de gaswinning aan de orde zijn, verdisconteerd. Door het opvolgen van deze adviezen heb ik rekening gehouden met het voorzorgbeginsel.

(169) Ook informeerden deze leden hoe de antwoorden op de in de eerdere vragen genoemde kans op een aardbeving van 5 en hoger op de schaal van Richter zich verhoudt tot de in het instemmingsbesluit genoemde kans op 4,1 met 10% overschrijding. Statistische uitspraken over de magnitude van toekomstige aardbevingen ten gevolge van gaswinning dienen gespecificeerd zijn naar:

  • 1) de periode waarover de uitspraak wordt gedaan,

  • 2) de overschrijdingskans en

  • 3) het productie-scenario voor die periode.

Als dit niet gebeurt, ontstaat er spraakverwarring. Het aangehaalde getallenvoorbeeld komt uit de studies onderliggend aan het winningsplan van NAM. In deze studie is berekend dat er een kans van 10% is dat in de periode 2013 tot 2016 aardbevingen zullen optreden met een magnitude groter dan 4,1 op de schaal van Richter. In diezelfde studie is te vinden dat in de periode 2013 tot 2023 er een kans van 2% is dat aardbevingen zullen optreden met een magnitude van 5,3 op de schaal van Richter.

(170) De leden van de GroenLinks-fractie vroegen figuur 2 («number of earthquakes equal or larger than a particular threshold magnitude plotted against time of occurrence») en figuur 6 («Annual cumulative frequency for two time periods (1991–2003 and 2003–2012)») uit het rapport Reassessment of the probability of higher magnitude van SodM te actualiseren met de gegevens van 2013 en 2014 of SodM verzoeken dit te doen. Ik zal SodM vragen de actualisatie van deze figuren op korte termijn uit te voeren.

(171) Deze leden stelden vervolgens de vraag op welke omvang van de schade in termen van aantallen doden, aantallen gewonden en aantallen ingestorte gebouwen en huizen de rampenoefeningen van de veiligheidsregio Groningen gebaseerd zijn als gevolg van een aardbeving. De veiligheidsregio heeft begin 2013 een Incidentbestrijdingsplan (IBP) opgesteld met hulpverleningsdiensten en partners vanuit de vitale infrastructuur. Het aardbevingrisico is daarbij conform de methodiek Handreiking Regionaal Risicoprofiel opgenomen in een aangepast risicoprofiel van de regio. Het IBP beschrijft hoe de betrokken organisaties zich in gezamenlijkheid voorbereiden op de hulpverlening na een zware aardbeving. De kans op een aardbeving is door de hulpdiensten niet te beïnvloeden en daarom richt het optreden zich op het beperken van de impact. Het IBP is tevens de basis voor de multidisciplinaire crisisoefeningen die de regio houdt op het thema aardbevingen. Er is onvoldoende informatie bekend en bij de Veiligheidsregio beschikbaar over seismologische verwachtingen om aan de hand daarvan prognoses te doen over te verwachten aantallen slachtoffers, doden en ingestorte gebouwen. In haar Incidentbestrijdingsplan is de regio in basis uitgegaan van de feitelijke gegevens uit de rapportage van het SodM (januari 2013) waarbij rekening wordt gehouden met een maximale magnitude van 5 op de schaal van Richter. Het scenario dat daarop is gebaseerd gaat deels uit van aannames die door betrokken partijen als realistisch zijn geformuleerd. Daarbij houdt de Veiligheidsregio rekening met schades, instortingen en de mogelijkheid van slachtoffers en doden, voortvloeiend uit de landelijke methodiek Handreiking Regionaal Risicoprofiel. Het incidentbestrijdingsplan is openbaar en gepubliceerd op de website van de Veiligheidsregio Groningen. Het plan wordt naar aanleiding van nieuwe inzichten en ontwikkelingen, waaronder het verschuiven van de aardbevingen naar andere gebieden in de regio, geactualiseerd.

(172) De leden vroegen of het klopt dat de veiligheidsfilosofie van de Minister is gebaseerd op «Redelijk en begrijpelijk Groninger aardbevingsbeleid», een overkoepelend adviesrapport van Helsloot & Melssen, dat een bijlage was bij het kabinetsstandpunt van 17 januari 2014 en of bekend is dat dit rapport is bekritiseerd door Charles Vlek en Robert Geerts in hun rapport «Evenwichtig omgaan met aardbevings-risico’s van gaswinning in Groningen: analyse en verdieping van «redelijk risicobeleid» door de overheid» (Ruimtelijke veiligheid en risicobeleid, Jrg 5, Nr. 15). Het rapport van prof. dr. Helsloot is bedoeld als een verkennend rapport, maar is niet als formeel advies in het kader van het instemmingsbesluit gebruikt. Wel heb ik onder andere op basis van dit verkennende rapport besloten dat onder mijn aansturing een commissie, bestaande uit drie bestuurders en drie deskundigen, wordt ingesteld, die advies moet geven over de te hanteren normstelling en overschrijdingskans, alsmede over eventuele alternatieve benaderingen. Dit is tevens opgenomen in het aanvullend bestuursakkoord. Dit nader onderzoek zal worden verricht om de uiteenlopende visies van experts over de berekening en weging van risico's in relatie met aardbevingen meer in samenhang te kunnen brengen en uit te werken tot een consistent risicobeleid.

(173) Ook vroegen deze leden hoe de kritiek van Charles Vlek en Robert Geerts op het rapport van Helsloot en Melssen beoordeeld wordt en of onderschreven wordt dat daarmee de beweringen van Helsloot en Melssen als onjuist beschouwd kunnen worden en dat daarmee een belangrijke hoeksteen van het regeringsbeleid vervalt. Zie het antwoord op de vorige vraag.

(174) Op de website van het Nederlandse Olie- en Gasportaal, nlog.nl, is een rapport van TNO over geïnduceerde aardbevingen in Groningen uit 2009 te vinden (AGE 09-10 100_Rapport Aardtrillingen Groningenveld_PUBLIEK_NLOG.pdf). De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag weten hoe het rapport wordt geapprecieerd, voor wie het was bestemd en wat er met de informatie is gedaan. Op mijn verzoek heeft TNO in 2009 in overleg met SodM onderzoek verricht naar mechanismen die het waargenomen patroon – in ruimte en tijd – van aardtrillingen in het Groningen veld kunnen verklaren. Het rapport gaat over onderzoek dat op verzoek van SodM door TNO in 2008 en 2009 is uitgevoerd naar de mogelijke oorzaken van de concentratie van de bevingen rond Loppersum en de ontwikkeling van het aantal bevingen. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek heef SodM er bij de NAM op aangedrongen verder onderzoek te doen naar de oorzaken en naar de mogelijkheden voor preventieve maatregelen (in termen van gaswinning) om het risico op trillingen te kunnen verminderen. NAM heeft naar aanleiding van dit verzoek aangegeven dat het voor dit onderzoek van belang was, dat eerst een studie moest worden gedaan om te komen tot een sterk verbeterd ondergrondmodel van het Groningenveld in 2013. Uiteindelijk is deze studie door NAM uitgevoerd als onderdeel van de onderzoeken die op mijn verzoek in 2013 door NAM zijn uitgevoerd.

(175) De leden van de fractie van GroenLinks vroegen waarom de bouwnorm niet eerder beschikbaar was en naar de gevolgen daarvan voor het preventief versterken. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer inzake de gaswinning in Groningen die parallel aan de antwoorden op deze vragen naar uw Kamer wordt gestuurd en waarin ik nader op de NPR en de relatie met de bouwnorm inga.

(176) De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of het mogelijk en acceptabel is als NAM zou besluiten aanzienlijk minder gas te winnen uit het Groningenveld dan het overeengekomen plafond. In beginsel worden vergunningen voor mijnbouwactiviteiten verleend opdat voorkomens planmatig worden beheerd. Ook het winningsplan wordt beoordeeld op het planmatig beheer. Winning moet geschieden volgens het winningsplan. Dit betekent dat een houder naast een exclusief recht ook een verantwoordelijkheid heeft dat recht actief, effectief en efficiënt te benutten.

(177) Deze leden vroegen wat hiervoor acceptabele redenen zijn, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Binnen de grenzen van het winningsplan – dat zowel rechten als plichten bevat – is NAM is op grond van art 33 Mijnbouwwet verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs gevergd kunnen worden om te voorkomen dat mijnbouwactiviteiten schade door bodembeweging veroorzaken of dat de veiligheid wordt geschaad.

(178) De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het klopt dat noch overwegingen van leveringszekerheid en contracten, noch de overwegingen met betrekking tot veiligheid ten grondslag liggen aan het winningsbesluit. Nee, dat klopt niet. Bij mijn besluiten met betrekking tot de gaswinning uit Groningen staat de veiligheid voor de inwoners van Groningen voorop. Verder zijn meegewogen het belang van leveringszekerheid en is acht geslagen op het financieel belang van de Staat.

(179) Ook vroegen deze leden of het klopt dat de enige reden is dat de winning niet verder verlaagd wordt gelegen is in financiële overwegingen. Dat is niet het geval. Bij mijn besluiten met betrekking tot de gaswinning uit Groningen staat de veiligheid voor de Groningers voorop.

(180) Zij vroegen of vermindering van de gaswinning tot 30 miljard m3 kan worden opgevangen door de schatkist. Een eventuele vermindering van de gaswinning tot een niveau van 30 miljard m3zal uiteraard verstrekkende gevolgen hebben voor de Rijksbegroting. Vandaar dat ik bij de besluiten over de gaswinning Groningen rekening houd met zowel de veiligheid voor Groningen en de Groningers en de leveringszekerheid, maar mij ook rekenschap geef van de gevolgen voor de Rijksbegroting.

(181) Ook vroegen deze leden of het openbreken van exportcontracten mogelijk is als in eigen land maatregelen worden genomen om de gasvraag omlaag te brengen. Zie het antwoord op vraag 33 van de leden van de fractie van de SP.

(182) Daarnaast vroegen de leden van de GroenLinks-fractie naar de bereidheid om de lengte van nieuwe gasexportcontracten te begrenzen tot een jaar of een half jaar. Zoals ik in de bijlage bij mijn brief over het aardgasbeleid in Nederland (Kamerstuk 29 023, nr. 176) heb aangeven zal de Staat als aandeelhouder van GasTerra borgen dat er voorlopig geen nieuwe langetermijncontracten worden afgesloten. Dit wil zeggen dat bestaande langetermijncontracten niet worden verlengd of in volume worden verhoogd en ook dat er geen nieuwe contracten met een looptijd van langer dan vijf jaar zullen worden gesloten. Een verdere inperking acht ik op dit moment niet noodzakelijk.

(183) Deze leden stelden eveneens de vraag of de aardbevingsproblematiek een aanleiding kan zijn om Nederland versneld van de afhankelijkheid van gas af te brengen. In mijn brief van 7 oktober 2014 over het aardgasbeleid (Kamerstuk 29 023, nr. 176) heb ik het Energierapport 2015 aangekondigd. In dat energierapport zal ik ingaan op de bredere ontwikkelingen op het terrein van het energiebeleid, waaronder uiteraard de toekomstige rol van aardgas in onze energiehuishouding. Ik zal het energierapport in het vierde kwartaal van 2015 toesturen aan de Tweede Kamer.

(184) De leden van de fractie van GroenLinks vroegen naar de bereidheid maatregelen te nemen als het stimuleren of verplicht stellen van nieuwbouw zonder gasaansluiting of het verder stimuleren van duurzame warmteproductie. Op korte termijn wordt een warmtebrief aan de Kamer gestuurd waarin de inzet op verdere verduurzaming van de warmtevoorziening in Nederland wordt toegelicht. Er zal ondermeer worden ingegaan op duurzame warmteproductie en de mogelijkheden die er zijn om in de gebouwde omgeving verder te besparen en te verduurzamen. Ook is er het voornemen om in het wetsvoorstel STROOM een ontheffing mogelijk te maken op de verplichte gasaansluiting als er plannen voor warmtelevering of elektrificatie in deze gebieden zijn. Het is van belang om de ontwikkelingen op het gebied van de warmtevoorziening op alle vlakken – dus warmtevoorziening met gas, restwarmte, duurzame warmte en elektrificatie – met elkaar in samenhang te bezien. In het energierapport, dat dit jaar wordt opgesteld, zal hier ook aandacht naar uitgaan.

(185) Zij vroegen ook of het klopt dat een deel van het geëxporteerde gas niet bestemd is voor direct gebruik, maar wordt opgeslagen, bijvoorbeeld door injectie in een leeg gasveld in Duitsland. Het is zonder meer mogelijk dat Nederlands gas in de zomer wordt gebruikt om Duitse gasopslagen te vullen om ook daar in de winter te kunnen voorzien in een hoge gasaanvraag. Het opgeslagen gas wordt dus wel gebruikt. Overigens zijn er ook gasopslagen in Duitsland (bijvoorbeeld cavernes in Epe) die worden ingezet voor de gaslevering aan Nederland, met name in de winter.

(186) Vervolgens vroegen zij waarom in het huidige besluit en winningsplan niet die gasvelden, die in direct contact staan met het Groningenveld, zijn opgenomen, zoals in het besluit Wijziging Winningsplan Groningen van 21 december 2007 onder art. 3 voor het Winningsplan 2013 werd bepaald. Zoals aangegeven in het besluit met betrekking tot het winningsplan van 2007 staat het Groningen gasveld in directe verbinding met enkele gasvoerende lagen in het Carboon. Vanuit het oogpunt van optimale winning is in het besluit in 2007 opgenomen dat NAM ook de mogelijke productie uit deze Carboonlagen meeneemt in haar volgende winningsplan. Een voorschrift met deze strekking is ook aan het instemmingsbesluit van januari 2015 verbonden (zie artikel 8 van het instemmingsbesluit).

(187) Deze zelfde leden informeerden hoeveel gas NAM volgens het winningsbesluit mag winnen van januari 2015 tot oktober 2015. Kortheidshalve verwijs ik u naar de brief over de gaswinning in Groningen die ik uw Kamer parallel aan de beantwoording van deze vragen heb gestuurd.

(188) Zij vroegen hoe dit zich verhoudt tot het oude gasjaar. Zie het antwoord op de vorige vraag.

(189) Daarnaast vroegen deze leden of het plafond ook voor het gasjaar vanaf 1 oktober 2014 geldt. Dat is niet het geval. Het plafond voor de gasjaren gaat in op 1 oktober 2015.

(190) Zij stelden daarnaast de vraag of het plafond voor het kalenderjaar 2015 van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 geldt. Dat is inderdaad het geval. Voor het kalenderjaar 2015 geldt het maximum van 39,4 miljard m3.

(191) De leden informeerden tevens wat de winning in 2014 was uitsplitst per maand. In miljarden Nm3zijn per maand de volgende hoeveelheden gewonnen in 2014:

  • januari: 5,6

  • februari: 4,5

  • maart: 4,1

  • april: 3,3

  • mei: 3,3

  • juni: 2,3

  • juli: 2,1

  • augustus: 2,2

  • september: 2,3

  • oktober: 3,2

  • november: 4,3

  • december: 5,3

(192) Daarnaast vroegen zij of het klopt dat in de clusters rond Loppersum in december 2014 tezamen 2,59 miljard m3 is gewonnen, zoals namplatform.nl vermeldt. In december 2014 heeft NAM 5,28 miljard Nm3 uit het Groningenveld geproduceerd waarvan 0,67 miljard Nm3uit de Loppersum clusters. De in de vraag genoemde 2,59 miljard Nm3 betreft de totale productie uit de Loppersumclusters in geheel 2014.

(193) Ook vroegen de leden bevestiging dat alle andere clusters in december 2014 slechts 2,78 miljard m3 hebben geproduceerd. Zie het antwoord op de vorige vraag.

(194) Zij stelden daarnaast de vraag of het totale winningscijfer over 2014 dat de NAM heeft gepubliceerd juist is. Het door NAM gepubliceerde winningscijfer over 2014 is correct.

(195) De leden van de fractie van GroenLinks informeerden welke aanpassingen in metingen en vergunningen moeten gedaan worden voor de aanpassing naar gasjaren. Er zijn geen aanpassingen nodig.

(196) Zij vroegen de winning, gasbaten en aardbevingen van voorgaande kalenderjaren om te rekenen tot gasjaren om vergelijking mogelijk te maken. De overgang van kalenderjaren naar gasjaren is gedaan uit oogpunt van leveringszekerheid. Daarmee wordt het risico ondervangen dat er in de laatste weken van het vierde kwartaal een gastekort kan ontstaan bij extreme koude. Voor de winning en aantal aardbevingen in voorgaande kalenderjaren heeft dit geen effect omdat alleen de verslagperiode wijzigt. Het aantal gewonnen kubieke meters en aantal aardbevingen blijft ongewijzigd. Gasbaten bepalen op gasjaar is niet mogelijk omdat de afdrachten worden bepaald op basis van jaarrekeningen die weer zijn gebaseerd op kalenderjaren. Daarnaast hanteert het Rijk kalenderjaren en geen gasjaren voor zijn inkomsten.

(197) Deze leden informeerden ook wat de consequenties zijn van de omzetting van het afgesproken tienjarenplafond. De omzetting heeft geen effect voor het tienjarenplafond.

(198) Zij vroegen of het tienjarenplafond wordt ingetrokken of permanent wordt verlaagd. Voor de perioden 2006–2015 en 2011–2020 is op grond van de Gaswet een tienjarenplafond vastgesteld. Vanaf 2014 is op grond van de Mijnbouwwet per jaar een plafond opgelegd. Deze opgelegde beperkingen zijn zodanig dat het tienjarenplafond niet wordt overschreden.

(199) Over het energiegebruik van NAM hadden de leden enkele vragen omdat er onduidelijkheid over bestaat: hoeveel compressoren staan er opgesteld op het Groningenveld en bij de gasopslagen, hoeveel vermogen deze hebben en hoe groot is het energieverbruik per jaar is, zo vroegen deze leden. Op de locaties van het Groningenveld staan in totaal 20 compressoren met ieder een vermogen 23 MW. Op de ondergrondse opslag Norg staan 3 compressoren van 38 MW en 1 op Grijpskerk. In 2014 bedroeg het energieverbruik 1500 GWh.

(200) De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of het juist is dat het CBS rapporteert dat 2 procent van het geproduceerde gas voor de gaswinning wordt gebruikt. Zij vroegen waar dit gas voor wordt gebruikt. Bij de aanvang van de productie van een gasveld is de druk zodanig hoog dat het gas vanzelf naar boven komt. Door de productie daalt de druk en op een bepaald moment is de druk zodanig laag dat het gas niet meer uit zichzelf naar de putmond kan komen, terwijl er nog wel winbaar gas in het reservoir aanwezig is. Daarom wordt compressie geïnstalleerd. Hiermee wordt als het ware het gas uit het reservoir gezogen. Daarmee is bij de gaswinning eigen verbruik noodzakelijk om gas te kunnen winnen.

(201) Ook vroegen zij of het klopt dat NAM ongeveer 1 miljard m3 gas per jaar verbruikt, zonder hierover af te dragen aan de Staat. Voor haar activiteiten in al haar vergunningen op land en zee heeft NAM ongeveer 1 miljard m3 gas verbruikt. Eigen verbruik is nodig om het gas te kunnen winnen een vormt dus een onderdeel van de productiekosten en beperkt daarmee de winst. Het gas voor eigen verbruik kan niet verkocht worden. Afdrachten zijn verschuldigd over verkocht gas.

(202) Zij vroegen of een extra financiële incentive nuttig kan zijn om NAM zuiniger te laten omspringen met gas. NAM springt al zuinig om met het gas. Immers iedere kubieke meter die niet nodig is voor het eigen verbruik kan worden verkocht en levert inkomsten op voor NAM, terwijl een eigen verbruikte kubieke meter niets oplevert.

(203) Dezelfde leden vroegen hoe hoog de extra gasbaten zijn als NAM geen gas zou verbruiken. Eigen verbruik is noodzakelijk om het gas te kunnen winnen. Zonder eigen verbruik is er geen productie en dan zijn er ook geen gasbaten.

(204) De leden van de fractie van GroenLinks vroegen naar de ramingen van de gasbaten. Voor 2015 is de achterliggende berekening als volgt: de reductie in volume bedraagt 3,1 miljard m3 bij een verwachte prijs van 24 ct/m3. Dit leidt tot een omzetverlies van € 750 miljoen. Uitgaande van aandeel voor de Staat in het Groningengas van 90% leidt dit tot een batenverlies van ongeveer € 700 miljoen. Voor 2016 is een afname van het volume voorzien van 0,6 miljard m3 en dat leidt tot een batenverlies van € 130 miljoen. Voor de ramingen voor latere jaren moet nog worden bezien van welk volume kan worden uitgegaan.

(205) De leden van de fractie van GroenLinks hadden een aantal vragen over de onafhankelijkheid van het toezicht van de partijen die profijt hebben van gaswinning en de besluitvorming op het ministerieHet toezicht op de Mijnbouwwet is belegd bij SodM en SodM is onafhankelijk en op generlei wijze betrokken bij enige besluitvorming van commerciële partijen. Datzelfde geldt voor het toezicht dat de ACM uitoefent op partijen die actief zijn op de gasmarkt.

(206) De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoeveel ambtenaren, nu en in het verleden, onder de verantwoordelijkheid van de Minister een tijdelijke aanstelling (of anderszins vergelijkbaar) hebben bij Shell, ExxonMobil of NAM en vice versa. In de personeels- en financiële systemen van het Ministerie van Economische Zaken kan deze informatie niet worden achterhaald. Er zijn echter geen gevallen bekend waarbij medewerkers van de energiedirecties van het ministerie terwijl zij bij EZ werkten een tijdelijke aanstelling, stage of ander werkverband vervulden bij Shell, Exxon of NAM en vice versa. Buiten de energiedirecties is één geval bekend, waarbij een medewerker een kortdurende stage heeft gelopen bij Shell. Ook bij SodM zijn geen gevallen bekend waarbij medewerkers terwijl zij bij de SodM werkten een tijdelijke aanstelling, stage of ander werkverband hadden om of vise versa.

(207) De leden van de fractie van GroenLinks vroegen naar de bereidheid om SodM bij een ander ministerie onder te brengen om de onafhankelijkheid te vergroten. Zie het antwoord op vraag 26.

(208) Ook stelden zij de vraag of er een onafhankelijke organisatie is die de druk en het volume van het gewonnen gas zal bijhouden. SodM houdt hier toezicht op en TNO publiceert op de website www.nlog.nl per maand de geproduceerde hoeveelheid gas per productieput. Dit geldt niet alleen voor de productieputten op het Groningenveld maar voor alle Nederlandse productieputten.

(209) De leden van de fractie van GroenLinks vroegen of in het instemmingsbesluit met het winningsplan voldoende rekening gehouden is met de drukbalans in het gehele veld en of het huidige besluit voldoende rekening houdt met het feit dat verplaatsing van productie naar andere clusters dan de Loppersumclusters als voorgestelde maatregel niet in lijn is met de door NAM nagestreefde drukegalisatie van het veld. Zij vroegen wat mogelijke consequenties zijn voor die regio’s van het veld waar de productie is opgevoerd. NAM heeft lange tijd de strategie gehad om de druk in het Groningenveld zo egaal mogelijk te verdelen. De achtergrond daarvan was operationeel en had niet te maken met het beperken van bodemdaling of seismiciteit. Het reservoirmodel van NAM uit 2013, dat de grondslag vormt voor het winningsplan 2013, geeft aan dat er naar alle waarschijnlijkheid geen stroming barrières bestaan op de breuken in het veld. Dat betekent dat er geen grote lokale drukverschillen ontstaan. Wel zullen de genomen productiemaatregelen drukgradiënten over grotere afstanden genereren die zich geleidelijk op een tijdschaal van maanden tot jaren instellen al naar gelang de afstanden. Voor de ingreep in het Loppersum gebied moet worden gedacht aan gradiënten in de orde van maximaal 2 bar/km. TNO verwacht niet dat die gradiënten extra seismiciteit zullen veroorzaken. Voor andere regio’s geldt dit eveneens.

(210) Tenslotte vroegen deze leden de ombudsfunctie te verstevigen en met vijf jaar te verlengen in plaats van één jaar. De Nationaal Coördinator Groningen krijgt de opdracht om klachtenbehandeling te stroomlijnen. Daarbij zal ook rol van de onafhankelijke raadsman worden bezien.

De vragen van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren

(211) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen of de conclusie wordt onderschreven dat gasproductie uit het Groningenveld aardbevingen kan veroorzaken en dat de omvang van de productie invloed heeft op deze aardbevingen. Dit is inderdaad het geval. Alle betrokkenen deskundigen zijn het eens over het feit dat minder productie leidt tot minder compactie en daarmee tot een afname van het jaarlijks te verwachten aantal aardbevingen. Ook de jaarlijkse kans op het optreden van sterkere bevingen neemt daardoor af. In die zin wordt het risico al verminderd. De nog openstaande vraag is of productie-afname een meer dan evenredige afname van juist de zwaarste bevingen zal opleveren: de invloed van de omvang (=snelheid) van de productie op de zwaarte van aardbevingen is nog niet wetenschappelijk vastgesteld. Zie ook het antwoord op vragen van de leden van de fractie van de VVD en van de PvdA hieromtrent.

(212) Voor de leden van de Partij voor de Dieren-fractie is onduidelijk welke parameters het SodM hanteert bij het bepalen van haar adviezen. Zij vroegen om een reactie. Voor het antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar antwoorden op soortgelijke vragen van de leden van de fracties van de VVD, van de PvdA en van de SP.

(213) De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren vroegen naar het afwegingskader voor het instemmingsbesluit en de mate waarin het advies van het SodM daarin kan worden betrokken. Bij de besluiten met betrekking tot de gaswinning uit Groningen houd ik rekening met zowel de veiligheid voor Groningen en de Groningers en de leveringszekerheid, als ook met de gevolgen voor de Rijksbegroting. Daarbij staat veiligheid voor mij voorop, maar wordt ook rekening gehouden met de belangen van afnemers van het gas, waaronder 98% van de Nederlandse huishoudens.

(214) Dezelfde leden vroegen een bevestiging dat een jaarlijks gasproductie van maximaal 30 miljard m3 in 2015 en 2016 voldoende is om de leveringszekerheid veilig te stellen. Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de VVD-fractie.

(215) De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen welke rechtvaardiging er is om bovenop de leveringszekerheid extra gasproductie toe te staan. Voor een antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de vraag van deze leden naar het afwegingskader (213).

(216) Ook vroegen zij of met een jaarproductie van maximaal 30 miljard m3 per jaar tot en met 2016 er geen direct gevaar optreedt voor de leveringszekerheid, en dat na 2016 de productie nog verder kan worden teruggebracht. Voor mijn antwoord verwijs ik naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de VVD. Het verder terugbrengen van de productie is eerst mogelijk als de nieuwe stikstoffaciliteit van GTS eind 2019 in gebruik is genomen. Overigens zal de gaswinning uit het Groningenveld als gevolg van de natuurlijke depletie op termijn in elk geval gaan teruglopen.

(217) De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren vroegen te bevestigen dat de analyses van GasTerra gebaseerd zijn op de vraag naar gas in plaats van de behoeft aan gas. Daarbij werd gevraagd te reageren op berekeningen van Milieudefensie. Er is geen verschil tussen de vraag naar gas en de behoefte aan gas. Uiteraard kan door besparingen de behoefte aan gas verminderen en daarmee ook de vraag. Het realiseren van efficiënter gasverbruik is een kwestie van de lange termijn. Met het Energieakkoord is hiervoor een route uitgezet. Milieudefensie meent dat het tempo van besparingen hoger zou kunnen liggen dan in het Energieakkoord aangegeven. De getallen die Milieudefensie noemt lijken mij zeer ambitieus en vragen aanvullende financiële middelen.

(218) Daarnaast vroegen deze leden naar de technische mogelijkheden om de gasproductie verder terug te brengen. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op eerdere vragen van deze leden.

(219) De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen naar de uitspraak van de Algemene Rekenkamer dat ook zonder de afgesproken productiebeperking de productie geleidelijk moet worden teruggeschroefd om te kunnen voldoen aan de afspraken over de maximale productie uit het Groningenveld, zoals vastgelegd in de winningsplannen 2006–2015 en 2011–2020. Op 21 januari 2014 heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de zogenaamde productieplafonds voor Groningen voor de jaren 2006–2015 en 2011–2020 (Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 990). Daarin heb ik aangegeven dat NAM op basis van deze plafonds voor de jaren 2014 t/m 2020 nog gemiddeld 43 miljard m3 per jaar zou mogen produceren. Met de huidige beperkingen wordt hieronder gebleven.

(220) De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen naar de verschillende cijfers over het gewonnen gas in verschillende stukken. Er zijn per jaar verschillen tussen de hoeveelheid Groningengas die NAM produceert en de hoeveelheid Groningengas die GasTerra verkoopt en die ten grondslag liggen aan de gasbaten. De twee belangrijkste oorzaken van dit verschil zijn het eigen verbruik door NAM en de inzet van de bergingen. Met betrekking tot het eigen verbruik wordt opgemerkt dat NAM gas nodig heeft om het Groningengas te kunnen produceren. Dit gas wordt door NAM wel geproduceerd maar kan niet verkocht worden door GasTerra. Het eigen verbruik is dus wel opgenomen in de NAM cijfers en niet in de GasTerra cijfers. Met betrekking tot de inzet van de bergingen wordt opgemerkt dat in de zomer gas wordt gas geïnjecteerd in de bergingen en in de winter wordt er gas aan onttrokken. Bij de productiecijfers van NAM is het niet relevant of geproduceerd gas de bergingen ingaat. Bij het bepalen van de verkopen van het Groningengas is de rol van de bergingen wel van belang. Geïnjecteerd gas is door GasTerra nog niet verkocht en onttrokken gas uit een berging wordt wel verkocht. Uiteindelijk komt het er op neer dat GasTerra heeft verkocht: het door NAM geproduceerde gas minus het eigen verbruik van NAM plus het saldo uit de bergingen. Dit saldo is gelijk aan onttrekking minus injectie. Als het saldo positief is, dan is meer onttrokken uit de bergingen dan geïnjecteerd. Als het saldo negatief is, dan is er minder onttrokken dan geïnjecteerd.

(221) Deze leden vroegen welke mogelijkheden er zijn om exportcontracten open te breken en in welke mate daarbij een beroep kan worden gedaan op overmacht. Zie voor een antwoord op deze vraag kortheidshalve het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de SP.

(222) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen naar onzekerheden over de relatie tussen de gaswinning en het ontstaan van bevingen. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van GroenLinks.

(223) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen naar de veiligheidsrisico’s en of het oordeel daarover verdedigbaar is. Het oordeel is gebaseerd op het feit dat uit verschillende onderzoeken blijkt dat voor de periode 2014–2016 met grote zekerheid kan worden gezegd dat bij gelijkblijvende productie het aardbevingsrisico hoogstens beperkt zal toenemen. SodM heeft in haar advies van januari 2014 aangegeven dat de risico’s op basis van het door NAM ingediende winningsplan hoog waren en vergelijkbaar met het in Nederland geaccepteerde risico voor overstroming. Daarom adviseert SodM het risico in het meest risicovolle gebied nabij Loppersum te verlagen door productie uit deze clusters sterk te verlagen. Deze maatregel en verdere productiebeperkende maatregelen worden in het instemmingsbesluit voorgeschreven. Verder zijn voorschriften gesteld met betrekking tot productie verdeling, verder onderzoek en maatregelen in de preventieve sfeer. Bovendien wordt NAM opgedragen om op 1 juli 2016 een nieuw winningsplan in te dienen dat gebaseerd is op de nieuwste inzichten op het gebied van statische en dynamische ondergrondmodellen, de geomechanica en seismische risicoanalyse. Dit voorschrift leidt ertoe dat er een besluit op dat nieuwe winningsplan zal volgen en het huidige besluit dus relatief kort zal gelden. Dit stelsel van maatregelen maakt dat het instemmingsbesluit verantwoord is.

(224) De leden van fractie van de Partij voor de Dieren vroegen naar de veiligheid van bezoekers van Groningse instellingen zoals (hoge)scholen, universiteiten en ziekenhuizen. Ik begrijp de zorgen van bestuurders van bijvoorbeeld opleidingsinstituten waar het gaat om de veiligheid van hun personeel, studenten of bezoekers. Hierop is al ingegaan in antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de fractie van de VVD. Om deze reden wordt gesproken met bestuurders, verantwoordelijk voor enkele grote gebouwen in de stad Groningen. Het is echter niet aan de orde om de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de gebruikers van deze gebouwen over te nemen. Ingevolge artikel 177 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is de exploitant van een mijnbouwwerk (i.c. de NAM) aansprakelijk voor de schade die ontstaat door onder meer beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk. Bovendien hangt de veiligheid van gebruikers van deze gebouwen niet uitsluitend samen met eventuele risico’s, veroorzaakt door de gaswinning, maar is deze veel breder. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de verantwoordelijkheid voor brandveiligheid of sociale veiligheid. Mocht er sprake zijn van schade of letsel, dan is de aansprakelijkheid daarvoor met de gebruikelijke regels afdoende geregeld.

(225) Dezelfde leden gaven aan dat al in de jaren ’90 van de vorige eeuw door experts is gewaarschuwd voor het ontstaan van aardbevingen als gevolg van gaswinning en meermalen is gepleit voor onafhankelijk geologisch en geotechnisch onderzoek en goede monitoring. Zij vroegen of het inzicht is dat er onvoldoende serieus met deze informatie is omgegaan. Vanaf begin jaren negentig heeft er onderzoek plaatsgevonden op basis van de toen beschikbare kennis, data en modellen. In antwoord op de volgende vraag ga ik hier nader op in.

(226) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen een compleet overzicht te sturen van alle informatie die het ministerie sinds het begin van de gaswinning bezat over de relatie tussen de gaswinning en aardbevingen en de informatie over de mogelijke noodzaak tot verder onderzoek. Een overzicht van de belangrijkste rapporten en publicaties inzake de aan gaswinning gerelateerde aardbevingen is te vinden in de bijlage 24. De rapporten en publicaties vormen een weerslag van de kennisontwikkeling. Resultaten van de studies zijn aangewend bij beoordelingen van vergunningaanvragen, risico evaluaties en beleidsontwikkeling.

(227) De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen ten aanzien van de versterking van woningen of de overheid de plicht heeft om mensen maximaal tegemoet te komen en of het vertrouwen van bewoners over de gasproductie hierop van invloed is. Bewoners in de regio hebben niet gevraagd om de situatie waarin ze terecht gekomen zijn en kunnen daar ook niets aan veranderen. Ik vind een goede vergoeding van schade dan ook belangrijk. De veiligheid van de bewoners staat voor het kabinet voorop, daarom wordt ook ingezet op het versnellen en verbreden van de versterkingsaanpak.

(228) Deze leden vroegen naar de vergoeding van de kosten die mensen moeten maken als hun huis preventief wordt versterkt zoals voor huur van een andere woning. De kosten voor het preventief versterken van gebouwen worden gedragen door NAM. Indien nodig zullen ook andere kosten dan alleen voor de bouwkundige activiteiten worden vergoed.

(229) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateerden dat de compensatieregeling voor waardevermindering in de praktijk een compensatie oplevert van 0 tot 5%, terwijl de waardedaling van de woningen volgens deze leden vaak veel hoger ligt. De compensatie voor de waardedaling bij verkoop moet reëel zijn. Echter, het gaat hierbij niet om de hele waardedaling, maar om de waardedaling die toe te schrijven is aan de aardbevingen. Taxatie en vergelijking met prijzen van soortgelijke huizen in representatieve referentiegebieden is daarom onderdeel van de regeling voor compensatie van waardedaling.

(230) Daarnaast vroegen deze leden of de mening wordt gedeeld dat bewoners van onverkoopbaar geworden huizen een passend uitkoopaanbod moet worden gedaan. In het aanvullend bestuurlijk akkoord is afgesproken dat een opkoopregeling voor individuele gevallen wordt onderzocht. Voor schrijnende gevallen kan de Commissie bijzondere situaties een uitkomt bieden. Zie hierover ook het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de CDA-fractie.

(231) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verwezen naar bewoners die boos zijn over de afwikkeling van schade en vroegen naar een omkering van de bewijslast. Voor een antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

(232) De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen of de Nederlandse mijnbouwwetgeving erg afwijkt van wat in andere landen gebruikelijk is. Voor het vraag naar de situatie in andere landen verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoord op een vraag van leden van de fractie van de PvdA naar de omkering van de bewijslast. Uit dit antwoord blijkt dat het volgens mijn informatie niet correct is dat in alle landen om ons heen de bewijslast voor het causaal verband tussen mijnbouwactiviteiten en schade bij de veroorzaker ervan ligt. Ook is het geen juiste veronderstelling dat sinds de inwerkingtreding van de Mijnbouwwet er nog nauwelijks schade wordt vergoed. Vergoeding van schade vindt volgens de regels van de Mijnbouwwet en het Burgerlijk Wetboek plaats als dit nodig is, zowel waar het gaat om schade als gevolg van gaswinning in Groningen als om schade door bijvoorbeeld zoutwinning. Gelukkig is schade nog steeds eerder uitzondering dan regel. Door het principe van «hand aan de kraan» of het nemen van waterhuishoudkundige maatregelen op kosten van een mijnbouwonderneming wordt getracht schade zo veel mogelijk te voorkomen. De Tcbb heeft onder meer als taak om in verband met de gevolgen van mijnbouwactiviteiten voor beweging van de aardbodem en schade die daarvan het gevolg kan zijn te adviseren over het verband tussen de bodembeweging en de mijnbouwactiviteiten. Ook kan de Tcbb voor degene bij wie zaakschade is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten, desgevraagd advies te geven omtrent het verband tussen die schade en de mijnbouwactiviteiten alsmede de hoogte van het schadebedrag. De Tcbb is onafhankelijk en verricht onderzoek vanuit een technische invalshoek.

(233) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen naar het begrip multicausaliteit in relatie tot de schade die optreedt bij huizen en andere gebouwen in Groningen. In een brief van 24 september jl. aan uw Kamer heeft de Vereniging Eigen Huis aandacht gevraagd voor grotere en complexe schades. De Vereniging Eigen Huis spreekt van «multicausale» schades als er sprake is van schade die door verschillende oorzaken wordt veroorzaakt, bijvoorbeeld door een lagere grondwaterstand of achterstallig onderhoud. In dergelijke gevallen kan het inderdaad lastig zijn om precieze verdeling van aansprakelijkheden vast te stellen. In mijn brief die gelijk met deze vragen wordt verzonden ben ik ingegaan op de motie van het lid Jan Vos van 9 oktober 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 82). Deze motie betreft de afhandeling van complexe schade. Kortheidshalve verwijs ik naar de passage in deze brief hierover.

(234) De leden van de fractie voor de Partij voor de Dieren vroegen naar het oordeel van de Tcbb. De veronderstelling die tijdens het Rondetafelgesprek naar voren is gebracht dat de Tcbb een juridisch oordeel moet vormen is onjuist. Op basis van de Mijnbouwwet heeft de Tcbb tot taak vast te stellen of er een relatie is tussen miinbouwactiviteiten en de geconstateerde schade. Daarnaast kan de Tcbb ook advies uitbrengen over de hoogte van de schade gerelateerd aan de mijnbouwactiviteiten. De Tcbb neemt in haar technische analyse ook multicausaliteit mee. De Tcbb probeert, indien daar aanwijzingen voor zijn, in haar advies aan te geven wat de mogelijke oorzaak wel is, als mijnbouw naar haar oordeel niet de oorzaak van de schade is.

(235) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad en stelden de vraag of deze uitspraak bekend is en is toegepast door de Tcbb. De uitspraak van de Hoge Raad waaraan de leden van de Partij voor de Dieren-fractie refereren is mijn bekend. NAM handelt ook in lijn met deze uitspraak. De Tcbb neemt in haar technische analyse ook multicausaliteit mee. Het kan echter ook voorkomen dat de conclusie is dat mijnbouwactiviteiten geen rol spelen in de oorzaak van de schade en dat er een andere oorzaak is.

(236) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vroegen of het standpunt wordt gedeeld dat moet worden gekeken naar multicausaliteit bij de beoordeling van schade. Kortheidshalve verwijs ik voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op bovenstaande vragen.

(237) Dezelfde leden vroegen in hoeveel procent van de gevallen waarin sprake is van multicausaliteit uiteindelijk de schade vergoed wordt. Zoals deze leden reeds veronderstelden, beschik ik inderdaad niet over deze gegevens. Dit is echter niet een teken dat de regeling voor schadevergoeding niet voldoet, maar geeft vooral aan dat dit niet als zodanig wordt bijgehouden.

(238) De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen naar de geluiden dat een groot deel van de taxateurs die nu in Groningen worden ingezet hun opleiding nog niet afgerond hebben. Er is een grote behoefte aan taxateurs. Uiteraard zullen zo veel mogelijk taxateurs worden ingezet die hun opleiding hebben afgerond. Echter, ook de vlotte afhandeling van schade is belangrijk.

(239) Deze leden vroegen te reageren op de geluiden dat de bedrijven die door NAM ingehuurd worden voor schadeafhandelingen vaak voor een groot deel van hun inkomsten afhankelijk zijn van NAM. Voor schadeherstel geldt dat claimanten zelf hun eigen aannemer mogen kiezen, tenzij het zeer beperkte schade betreft. Deze aannemers zijn niet afhankelijk van NAM of CVW voor hun opdrachten, maar van de keuze van bewoners. Voor het versterken van gebouwen worden nu aannemers gekozen door NAM en zullen later door het CVW aannemers worden gekozen. In welke mate deze afhankelijk zijn voor hun inkomsten van deze opdrachtgevers is mij niet bekend. Onvermijdelijk is dat de honderden miljoenen die geïnvesteerd worden in het schadeherstel en bouwkundig versterken van de regio zal leiden tot het aantrekken van de bouwsector. De markt zal daarin zijn werk doen, zodat de beste bedrijven de meeste opdrachten zullen krijgen.

(240) De leden van de Partij voor de Dieren-fractie stelden dat de rechtsbescherming en rechtszekerheid van Groningers niet gegarandeerd is op dit moment en dat aanpassing van de Mijnbouwwet nodig is. De algemene stelling dat de Mijnbouwwet niet naar behoren functioneert, kan niet worden onderschreven. De Mijnbouwwet voldoet aan de eisen van het Europese en internationale recht. Daarnaast biedt de Mijnbouwwet verschillende bepalingen om de winning van delfstoffen op een goede en verantwoorde manier plaats te laten vinden en, mocht er toch schade ontstaan, te voorzien in een vergoeding hiervan. Het is dan ook op geen enkele manier mijn bedoeling om mensen in de steek te laten. De inzet, langs verschillende sporen, is er juist op gericht om tot een verantwoorde winning van gas in Groningen te komen, onder meer door het preventief versterken van bestaande gebouwen om de veiligheid te verhogen en ook door inspanningen te verrichten om Groningen een aantrekkelijk gebied te laten zijn om te wonen en te werken.

(241) Concreet stelden deze leden voor om goed te kijken naar het recht in omringende landen. Ook vroegen zij een hernieuwde en uitgebreide schriftelijke reactie op de motie voor omkering van de bewijslast die zij eerder hebben ingediend en hebben aangehouden. Kortheidhalve wordt voor een antwoord op deze vraag verwezen naar soortgelijke vraag van de leden van de fractie van de PvdA.

III. Volledige agenda

Winningsbesluit Gaswinning Groningenveld en versterkingsmaatregelen

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 16 december 2014 – Kamerstuk 33 529, nr. 91

Beantwoording op vragen commissie over het winningsbesluit Gaswinning Groningenveld en versterkingsmaatregelen

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 15 januari 2015 – Kamerstuk 33 529, nr. 92

Reactie op verzoek, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden d.d. 20 januari 2015, inzake gaswinning Groningen

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 21 januari 2015 – Kamerstuk 33 529, nr. 93

Aanbieding van een afschrift van het instemmingsbesluit met het gewijzigde winningsplan voor de gaswinning uit het Groningenveld

Brief regering – Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp – 29 januari 2015 – Kamerstuk 33 529, nr. 94


X Noot
2

Rapport inzake onderzoek 9 – november 2013

Uitvoerder: GasTerra B.V. in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken.

Om tot een zorgvuldige besluitvorming te komen met betrekking tot de gaswinning uit het Groningenveld is de Minister van Economische Zaken een elftal onderzoeken gestart (zie brief aan de 2e kamer van 28 maart 2013). Onderzoek 9 gaat over de langjarige exportcontracten van GasTerra B.V. («GasTerra»).

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven