33 529 Gaswinning Groningen-veld

Nr. 30 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 31 januari 2014

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 17 januari 2014 over het kabinetsbesluit inzake de gaswinning en verbetermaatregelen in Groningen en de bijbehorende onderzoeken (Kamerstuk 33 529, nr. 28).

De op 23 januari 2014 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Minister bij brief van 31 januari 2014 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Hamer

Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Peen

Inhoudsopgave

 
     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

2

 

Vragen van de leden van de SP-fractie

4

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

6

 

Vragen van de leden van de D66-fractie

7

 

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

10

 

Vragen van de leden van de SGP-fractie

10

 

Vragen van de leden van de 50Plus-fractie

11

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

14

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het kabinetsbesluit aangaande de gaswinning en verbetermaatregelen voor Groningen en de bijbehorende onderzoeken. De Minister heeft hiermee voorzien in een uitgebreide informatievoorziening. De leden van de VVD-fractie zullen verdere informatie inwinnen via onder anderen de gespreksronde in het provinciehuis van Groningen en het rondetafelgesprek met technische deskundigen. Deze leden hebben daarom op dit moment geen vragen, behoudens de vraag wanneer de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) is overgegaan tot verlaging van hun aardgasproductie in Groningen.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie danken de regering voor de informatie. De leden wensen een aantal specifieke vragen te stellen.

Welke stappen neemt de Minister om adequaat inzicht te krijgen in de gevolgen van compactie op de lange termijn? De grootste onzekerheid bestaat immers over de zwaarte van bevingen na de komende periode van vijf jaar.

Binnen een jaar vindt een bijstelling plaats van het rekening houden met een bevingsmagnitude van 3,9 naar 4,1. Als dit ieder jaar nodig blijkt is dit ernstig nieuws voor de bevolking van Groningen, dan zitten we binnen vijf jaar immers op bevingsmagnitude 5. Hoe zeker is de regering van zijn zaak?

Is de minister bereid om nader onderzoek uit te voeren teneinde de gaswinning desgewenst zo spoedig mogelijk verder te kunnen reduceren opdat de veiligheid van de bevolking van Groningen beter gewaarborgd kan worden?

Bij een grondversnelling van 0,12g, zoals nu geprognosticeerd, lopen huizen gevaar op grote schade. Hoe definieert de Minister «grote schade»?

Eerder adviseerde het SodM de productie zo snel als realistisch mogelijk terug te brengen, nu wordt gesteld dat een dergelijke algehele reductie op een termijn van 3–5 jaar slechts een marginaal effect heeft en wordt geadviseerd om de winning rondom Loppersum te staken. Deze mate van voortschrijdend inzicht is dusdanig dat de vraag rijst in hoeverre de huidige kennis over het verband tussen winning en bevingen adequaat is ten aanzien van de zekerheid waarmee bestuurlijke besluiten worden genomen. Deelt de Minister deze laatste stelling? Zo ja, welke conclusie verbindt hij hieraan? Zo nee, waarom niet?

Op welke wijze heeft de Minister invulling gegeven aan de eerdere verzoeken van de leden van de PvdA-fractie om de internationale leveringscontracten daar waar mogelijk versneld te reduceren?

Heeft de regering de eerdere verzoeken van de leden van de PvdA-fractie ten aanzien van technische reductiemogelijkheden en de bouw van extra stikstofstations om hoogcalorisch gas bij te mengen tot laagcalorisch gas ter harte genomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Waarom kiest de regering niet voor een onafhankelijke uitvoeringsorganisatie om preventie en schadeherstel uit te voeren? Gezien het gebrek aan vertrouwen in de NAM lijkt dit een te prefereren structuur.

De door Ortec finance geconstateerde waardedaling ten opzichte van referentiegebieden is een beperkt uitgangspunt voor de schadevergoeding. Externe marktomstandigheden maken immers dat bewoners die weg willen uit het gebied met een restschuld opgezadeld worden als ze tot verkoop over willen gaan omdat ze zich niet meer veilig voelen. Onderschrijft de regering deze redenering en op welke wijze adresseert zij deze problematiek?

Op welke manier kan een compensatieregeling ontworpen worden opdat deze maximaal bewoners tegemoet komt die hun huis willen verkopen, zonder dat deze gelijk een leegloop van het gebied teweeg brengt?

Is de Minister bereid om nadere informatie over de regeling die u met de NAM treft aangaande compensatie van waardedaling naar de Kamer te sturen alvorens deze te accorderen?

Waarom stemt de Minister tegen het advies van het SodM alsnog in met het winningsplan? Als er geen instemmingsbesluit is dan kan er desgewenst toch wel om een zienswijze worden gevraagd?

Waarom kiest de Minister voor een instemmingsperiode met het winningsplan van drie jaar? Gezien het significante voortschrijdend inzicht in het afgelopen jaar lijkt een jaarlijks ijkmoment op zijn plaats. Deelt de Minister deze mening? Zo nee, waarom niet?

Waaruit bestaat het door de Minister gesuggereerde verband tussen het besluit om in te stemmen met het winningsplan voor een periode van drie jaar en de constatering dat deze periode daarom gebruikt kan worden om met grote urgentie de meest kwetsbare gebouwen en infrastructuur te verstevigen? Staan deze zaken voor de regering niet los van elkaar?

Waarom verstevigt de NAM alleen de meest kwetsbare gebouwen?

Waarom legt de Minister de adviezen van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) naast zich neer ten aanzien van het gebrek aan urgentie bij de versteviging van gebouwen?

Ia de Minister bereid zorg te dragen voor versteviging van alle kwetsbare gebouwen in een periode van drie jaar, mede gezien het advies van de stuurgroep dat huizen en gebouwen ten minste dienen te voldoen aan de geldende normen?

De Minister stelt dat het kabinet adequaat reageert. Is de Minister met ons van mening dat er slechts sprake kan zijn van een begin van het herstel van het geschonden vertrouwen?

De adviezen van het SodM, de Tcbb en Technische Commissie Bodem (TCB) lopen zeer uiteen. Op basis van welke argumenten bent u tot de slotsom gekomen dat u de adviezen van het SodM opvolgt?

Waarom heeft de Minister niet eveneens gekozen voor het eveneens opvolgen van het advies van de TBC, waarin wordt gesteld dat gas bij voorrang uit het zuidelijk reservoir moet worden geproduceerd?

Waarom kwalificeert de Minister het feit dat een belangrijk deel van de waterkeringen op dit moment niet voldoet aan de geldende normen als het «impliciet» niet bestand zijn tegen sterke bevingen? Is de Minister het met de leden van de PvdA-fractie eens dat een norm expliciet gehandhaafd moet worden? Is er een (aparte) norm voor het bestand zijn van waterkeringen tegen aardbevingen? Zo nee, waarom niet? Zo’n norm bestaat ongetwijfeld wel in andere landen, waar veel aardbevingen zijn. Kunnen deze normen dan ook niet in Nederland ingevoerd worden?

Is de Minister bereid omkering van de bewijslast ten aanzien van de ontstane schade als uitgangspunt te nemen voor de door de NAM te verrichten herstelwerkzaamheden? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering een schets geven van het Nederlandse gasgebouw? Hoe komen de inkomsten voor de staat precies binnen? Wat is daarom de rol en het aandeel van de NAM, EBN, de MOR, de Maatschap Groningen, GasTerra en Gasunie Transport? Hoe zijn hierin de precieze eigendomsverhoudingen? Kan de Minister een omvattend inzicht geven in de eigendomsverhoudingen en organisatiestructuur van alle bij de gaswinning betrokken partijen?

De leden van de PvdA-fractie willen weten wat de mogelijkheden zijn om de volledige schade uitsluitend toe te rekenen aan de NAM. Kan de regering hierop ingaan? Is ergens vastgelegd dat de kosten voor 63% door de staat gedragen worden? Of gaat het bij die 63% om misgelopen winstuitkering voor EBN en misgelopen staatswinstaandeel en andere mijnbouwbelastingen? Graag een nadere heldere uitleg over de constructie.

In het verleden (b)lijken schades aan openbare werken als dijken en gemalen niet in rekening te zijn gebracht bij het schadefonds. Kan dit alsnog met terugwerkende kracht? Kunnen toekomstige schades aan publieke werken in rekening worden gebracht?

Hoe gaat de regering om met de door Deltares voorgestelde maatregelen van de effecten van aardbevingen op ons hoogspanningsnet? De aanbevelingen geven optioneel mogelijke acties weer. Welke acties wenst de regering te nemen en waarom?

Is het voorgestelde onafhankelijke schadebureau onafhankelijk genoeg? Hoe wordt schade vastgesteld? Kunnen kosten in versteviging (preventief) hierin ook worden meegenomen? Welke beroepsmogelijkheden zijn er? Op welke manier wordt het verlies op de huizenprijs onafhankelijk beoordeeld? Gebeurt dit alleen bij overdracht of ook bij behoud?

Uit het verslag van de ombudsman blijkt dat de bekendheid en toegankelijkheid / bereikbaarheid niet afdoende is. Is de Minister bereid om extra budget vrij te maken om de taken van de ombudsman, de heer L. Klaassen, bij een breder deel van de Groninger bevolking bekend te maken? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister ook de bereikbaarheid verbeteren, bijvoorbeeld door het telefoonnummer ook 's avonds open te stellen voor mensen die tussen 9 en 5 werken?

Hoeveel gas wordt nationaal gebruikt? Hoeveel wordt geëxporteerd? Welk deel wordt verhandeld via de gasbeurs en welk deel gaat via kortlopende en langlopende contracten? Hoe lang liggen die contracten vast? Welke kosten staan er tegenover een eventuele inbreuk op die contracten? Hoe is de prognose aangaande de ontwikkeling van de gasprijs? Wat zou een kuub die nu niet gewonnen wordt over 10 of 20 jaar kunnen opbrengen? Klopt het dat op (zeer) lange termijn zowel het aanbod als de vraag naar gas naar verwachting zal dalen, als gevolg van een transitie naar duurzame energie? Klopt het dus dat de gasprijs zowel omhoog als omlaag kan gaan, afhankelijk van of het aanbod, dan wel de vraag sneller daalt?

Is er sprake van een force majeure clausule in de internationale leveringscontracten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt deze niet ingeroepen?

Hoe ziet de roadmap eruit op langere termijn als het gaat om besluitvorming al dan niet minder gas te gaan winnen? Wat zijn de volgende beslismomenten?

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie zijn verheugd dat de ontkenningsfase voorbij is. De conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) wordt nu ook formeel bevestigd door de regering. Sneller en harder gaswinnen leidt tot meer en hardere aardbevingen. Met het kabinetsbesluit om de gasproductie rond Loppersum met 80% terug te brengen en € 1,2 miljard uit te trekken voor schadeherstel en flankerend beleid is de ontkenningsfase van de problematiek rond de Groningse gaswinning voorbij. Dat is winst. Maar de vraag is of de problemen hiermee afdoende worden opgelost, of slechts verschoven naar andere gebieden.

Het is duidelijk dat de toezeggingen van de Minister in Loppersum een stuk verder gaan dan een jaar geleden. Het is ook duidelijk dat de maatregelen veel Groningers nog niet ver genoeg gaan. De grootste scepsis van de leden van de SP-fractie over het kabinetsbesluit heeft betrekking op de handhaving van de volle productie voor de overige clusters van het Groningenveld. In ieder geval lijken overwegingen van leveringszekerheid een belangrijke rol te spelen bij het volume Slochterengas dat komende jaren gewonnen wordt.

Het kabinet neemt een deel van het «Advies Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over winningsplan 2013 NAM» niet over. Het SodM vindt dat uitgangspunten van de NAM voor een winningsplan 2013 niet solide zijn. Er is een verkeerde risicoanalyse toegepast en NAM focust bij risicobeperking alleen op het versterken van huizen, doet daarbij niets aan het voorkomen van het risico. De conclusie van de NAM dat een vermindering van de winning geen effect heeft op de verlaging van het aardbevingsrisico klopt niet. Controleberekening van TNO laten zien dat veranderingen in productiesnelheid en productieverdeling een veel groter effect hebben op aardbevingsrisico. Vervolgens stelt het SodM letterlijk: «op dit moment is de enige manier om het seismische veiligheidsrisico te verlagen de compactie van het reservoirgesteente te beperken in het meest risicovolle gebied, namelijk het gebied rond Loppersum. Dat blijkt uit onderzoek van TNO. Om compactie te beperken moet de gasproductie in dat gebied drastisch omlaag. Dit kan worden gerealiseerd door enkele (vijf) clusters in dit gebied tijdelijk buiten bedrijf te stellen.» Tenslotte adviseert het SodM om:

  • niet in te stemmen met het herziene winningsplan 2013 van NAM

  • NAM te verplichten om op zo kort mogelijke termijn de vijf clusters in het meest risicovolle gebied rond Loppersum («t Zandt, Overschild, De Paauwen, Ten Post en Leermens), voor een periode van ten minste drie jaar te sluiten

  • NAM te verplichten om voor 1 april 2014 een werkplan in te dienen voor een aangepast winningsplan

  • NAM te verplichten om voor 1 september 2015 een nieuw winningsplan in te dienen, gebaseerd op stat-of-the-art monitoring.

Kan de Minister nog eens nader toelichten waarom hij op het punt van het volledig afsluiten van de vijf clusters afwijkt van het advies van het SodM?

Een ander interessant rapport in de bijlagen bij het kabinetsbesluit is het overzicht van de exportverplichtingen van Gasterra. Gasterra heeft langlopende exportcontracten voor L-gas (=Slochterengas) met afnemers in België, Duitsland, Frankrijk, die komende tien jaar teruglopen van 35 mrd m3/jr naar 27 mrd/jr. De L-gas contracten zijn afgesloten met E.ON, RWE ST, Shell Duitsland, Exxonmobil Duitsland, EWE (Duitsland), Distrigas (België) en GDF SUEZ (Frankrijk). Daarnaast H-gas contracten die teruglopen van 25 mrd m3/jr naar 0 mrd m3/jaar. De contracten kennen geen ontbindende voorwaarde waarop Gasterra zich kan beroepen in geval van gastekort.

Hieruit blijkt dat een vermindering van de L-gasproductie (= productie uit het Slochterenveld) uitsluitend mogelijk is door het binnenlands verbruik terug te brengen. Vandaar de volgende vragen.

Het gas uit het Slochterenveld is laagcalorisch gas, een soort die verder nergens in Europa gewonnen wordt. Dat gas wordt met name gebruikt voor verwarmingsdoeleinden bij huishoudens en die CV-ketels kunnen niet op stel en sprong omgebouwd worden voor hoogcalorisch gas. Wordt de mogelijkheid om kunstmatig laagcalorisch gas te maken door stikstof bij te mengen in hoogcalorisch gas ten volle benut?

Welke maatregelen neemt de Minister om het energieverbruik van woningen en bedrijven sneller terug te brengen? Met betrekkelijk simpele en rendabele investeringen kan het gasverbruik van woningen en bedrijven binnen tien jaar met 10–15 miljard m3/jaar worden teruggebracht. Dan kan de kraan nog verder dicht. In hoeverre is deze mogelijkheid ook betrokken in de onderzoeken?

Voor wat betreft de € 1,2 miljard voor schadeherstel- en compensatiemaatregelen lijkt het advies van de commissie Meijer op hoofdlijnen overgenomen te worden, maar de uitvoering is versneld. Dat is positief, net als het besluit om de schadeafhandeling in handen van een onafhankelijke partij te brengen. Kan de Minister aangeven welke partij dit wordt?

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Voor de leden van de CDA-fractie staat de veiligheid van de inwoners van Noordoost Groningen centraal. De huidige maatregelen van reductie van de gaswinning, het opbouwen van vertrouwen zoals voorgesteld door de commissie Meijer en compensatie voor het gebied geven aan dat het kabinet nu eindelijk doordrongen raakt van de ernst van de problemen in Groningen als gevolg van de aardgaswinning.

De leden van de CDA-fractie hebben altijd gepleit voor maatregelen die bijdragen aan de veiligheid van de inwoners van Groningen, een ruimhartige compensatie van de geleden schade en een herstel van de vertrouwensbreuk tussen inwoners en overheid.

Om een goed oordeel te kunnen vormen over de verschillende onderzoeken, reviews en plannen hebben de leden van de CDA-fractie nog enkele vragen.

Was het mogelijk geweest om in januari 2013 na aanleiding van het rapport van Sodm «Reassment of the probability of higher magnitude earhquakes in the Groningen gas field» van 16 januari jl. een limiet te stellen aan de totale winning van het Groningerveld in 2013? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft de Minister januari 2013 overwogen om de winning in 2013 niet hoger te laten zijn dan in 2012?

In hoeverre is het rapport van het SodM van 16 januari jl. weerlegd door de onderzoeken die de Minister dit jaar heeft laten uitvoeren?

De review van Safety Solutions consultants geeft aan dat de risicoberekening van de NAM niet de juiste definities hanteert. Zouden de verschillen tussen de definities nog een keer kunnen worden verduidelijkt, zo vragen deze leden.

De stuurgroep geeft aan dat een productiefilosofie waarbij minder productie uit het noordelijke deel van het veld en meer productie uit het zuidelijke veld een serieus te overwegen optie is. Hierbij wordt geen aandacht gegeven aan de waarschuwing van de NAM dat de grotere drukverschillen binnen het Groningerveld mogelijk tot aardbevingen kunnen leiden? Heeft de stuurgroep hiermee rekening gehouden? Zo ja, in hoeverre en zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.

Hoeveel wordt er deze maand, januari 2014, gewonnen uit de vijf clusters rond Loppersum?

Er lijken verschillen te zijn van opvatting tussen de NAM en SodM over het berekenen van het veiligheidsrisico? Kunnen de verschillen in opvatting nogmaals duidelijk weergegeven worden?

TNO stelt dat de verwachting van de NAM dat er sterke aquifers zullen optreden in het noordelijke deel van het Groningerveld niet vast staat. Wat zijn de voors en tegens ten aanzien van het uitgangspunt van sterke aquifers in het noordelijke deel van het Groningerveld?

In rapport 9 worden kanttekeningen gezet bij de mogelijkheid van een beroep op overmachtsbepalingen (punt 4). Zijn er soortelijke gevallen van beslissingen van de overheid bij delfstoffenwinning die hebben geleid tot niet nakoming van een contract en met een rechtszaak tot gevolg?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het kabinetsbesluit inzake gaswinning en verbetermaatregelen Groningen en hebben daarover nog vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie maken zich al geruime tijd zorgen over de gevolgen van gaswinning in Groningen. Mensen zijn bang en ongerust over hun directe veiligheid en over hun leefomgeving. Bovendien zijn ze verontwaardig dat dat zij opdraaien voor de schade aan huizen, infrastructuur en monumenten. Het is daarom belangrijk dat de Groningers een nieuw perspectief geboden wordt. Deze leden zijn van mening dat het risico op aardbevingen moet worden verkleind en dat Groningen compensatie moet krijgen voor de schade. Het is goed dat er nu eindelijk erkenning is van de samenhang tussen gaswinning in Groningen en de aardbevingen en dat daar ook consequenties aan worden verbonden. De leden van de D66-fractie hebben wel nog een aantal vragen over de invulling en uitwerking van het kabinetsbesluit.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de motivatie van de Minister voor de keuze die hij heeft gemaakt met betrekking tot gasproductie in Groningen. De leden constateren dat de Minister nu heeft gekozen voor een plafond voor de komende drie jaar in combinatie met een productiebeperking in Loppersum. Op basis van welke criteria heeft hij voor dit scenario gekozen? Deze leden vragen de Minister ook om aan te geven welke alternatieve scenario’s hij heeft overwogen en per scenario te beargumenteren waarom hij van dat scenario af heeft gezien. Zij vragen de Minister ook om aan te geven waarom hij de adviezen om de totale productie terug te brengen tot 30 bcm alsook om de productie in Loppersum volledig te verleggen naar zuiden, niet heeft opgevolgd. Wat was bovendien de argumentatie voor het specifieke percentage van 20% in Loppersum?

De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar zijn oordeelsvorming over het winningsplan en de toekomst van de gasproductie in Groningen. Waarom kiest de Minister om de termijn tot indiening van een alternatief winningsplan 10 maanden langer te maken dan het SodM heeft geadviseerd? Wordt het instemmingsbesluit ook onderdeel van een nieuw winningsplan? Zo ja, waarom moet bewaar tegen het besluit dan gemaakt worden vóórdat het nieuwe winningsplan wordt ingediend? En indien rechtsgang wel ook ná een nieuw winningsplan mogelijk is, waarom vormt het dan een argument om een nieuw winningsplan met 10 maanden uit te stellen? Zo niet, waarom niet? Welke risico’s brengt verlenging met zich mee, gezien de kritiek van het SodM met betrekking tot de rekenmethodes van de NAM? Op welke termijn gaat de Minister aan de slag met een lange termijn visie voor de gasproductie in Groningen, welke onderzoeken worden daarvoor verricht en wanneer krijgt de Kamer daarvan de uitslag? Op welke manier gaat hij een duurzaam energiebeleid daarin verankeren?

De leden van de D66-fractie willen graag meer informatie over het effect van het kabinetsbesluit op de risico’s in Groningen. Met hoeveel procent wordt de kans op, en de zwaarte van, aardbevingen door de productievermindering in het kabinetsbesluit gereduceerd in vergelijking met ongewijzigd beleid? Wie heeft dit doorgerekend en waarop zijn de inschattingen gebaseerd? Hoeveel van de risicoreductie is te danken aan de vermindering van de totale productie en hoeveel aan vermindering in Loppersum tot 20%? De leden van de D66-fractie vragen ook wat het verschil is in risicoreductie tussen het kabinetsbesluit en de risicoreductie van de verschillende scenario’s uit de rapporten. Zij verzoeken de Minister in de beantwoording van deze vraag in ieder geval de risicoreductie van het kabinetsbesluit te vergelijken met de risicoreductie van de volgende zes scenario’s: de scenario’s om de totale winning te beperken tot 40, 35 en 30 kubieke meter en tegelijkertijd de productie in Loppersum volledig stop te zetten en de scenario’s om de totale winning te beperken tot 40, 35 en 30 kubieke meter en tegelijkertijd de productie in Loppersum te reduceren tot 20%.

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de verhouding tussen de inperking van de gasproductie in het kabinetsbesluit en het al bestaande productieplafond. Zij lezen dat de Minister van plan is om de totale productie van gas uit het Groningenveld te beperken tot 42,5, 42,5 en 40 miljard in respectievelijk de jaren 2014, 2015 en 2016. Deze leden merken op al een productieplafond van 425 miljard kubieke meter gas was afgesproken. Dit komt neer op een gemiddelde van 42,5 kubieke meter per jaar. Kan de Minister beargumenteren of hij meer doet dan het gemiddelde van het productieplafond jaarlijks harder vast te leggen? Is hij van plan om in de toekomst ook jaarlijkse maxima te blijven stellen in plaats van een plafond over een langere periode? Heeft de Minister ook overwogen om jaarlijks over de maximumproductie van het volgende jaar te beslissen?

De leden van de D66-fractie vragen de Minister ook naar een overzicht van het kabinetsbesluit en de al bestaande ramingen en afspraken over de totale gasproductie. Kan de Minister per jaar aangeven wat de totale productie van het Groningenveld in de jaren 2006–2013 is geweest. En hoeveel gasproductie was op basis van het productieplafond 2006–2015 dan nog toegestaan voor de 2014 en 2015? Klopt het dat in 2011 een nieuw productieplafond is ingesteld voor 2011–2020? Heeft het nieuwe productieplafond uit 2011 de oorspronkelijk nog toegestane productie voor 2014 en 2015 op basis van het oude productieplafond verhoogd, of soepeler gemaakt en zo ja, met hoeveel? Hoeveel kubieke meter verschil bestaat er uiteindelijk tussen de beperking van de Minister voor de jaren 2014, 2015 2016 en de nog maximum toegestane productie voor die jaren vanwege het oude c.q. het nieuwe productieplafond? Welke gasproductie had de NAM geraamd en hoeveel kubieke meter verschil bestaat er per jaar tussen de beperking van de Minister en het winningsplan van de NAM? De leden van de D66-fractie vragen de Minister om zijn antwoorden op de bovenstaande vragen te verduidelijken aan de hand van een tabel voor 2006 tot 2020 met daarin opgenomen: werkelijke productie tot nu toe, geraamde productie van de NAM, nog toegestane productie op basis van het oude plafond, nog toegestane productie op basis van het nieuwe plafond en de toegestane productie op basis van het kabinetsbesluit.

De leden van de D66-fractie willen weten of er een verschuiving in de productie van Loppersum naar andere velden zal plaats vinden. Zij lezen dat de Minister van plan is om de productie bij de putten van Loppersum met 80% te beperken in 2014, 2015, en 2016. Wat is het verschil tussen de maximale totale productie op basis van het kabinetsbesluit voor 2014, 2015 en 2016 en de optelsom van 20% van de oorspronkelijk geraamde productie in Loppersum met de oorspronkelijk geraamde productie van de andere Groningervelden? Is de Minister van plan dit verschil op te vullen met meer gasproductie elders? Betekent de beperking van de productie bij de putten van Loppersum dat de productie van andere putten in Groningen ter compensatie omhoog gaat, zo vragen de leden. Indien dit het geval is, kan de Minister dan per put en per winningsveld aangeven hoeveel meer gas in 2014, 2015 en 2016 gewonnen zal worden? Kan de Minister ook aangeven of de gasproductie buiten het Groningerveld omhoog gaat, en zo ja hoeveel kubieke meter per jaar en in welke velden en putten? De leden vragen de Minister te verduidelijken op basis van welke criteria hij besluit waar en met hoeveel de productie wordt opgeschroefd. Wat betekent productieverplaatsing voor de levensduur van de gasvelden? Gaat het kabinet bij langjarige ramingen nu uit van tijdelijke of permanente lagere winning, zowel bij Loppersum als in het algemeen? Als de productie door het kabinetsbesluit op andere plekken wordt verhoogd ter (gedeeltelijke) compensatie van de productie in Loppersum, willen deze leden ook weten welke gevolgen dit heeft voor de risico’s in de verschillende gebieden zowel op de korte als op de langere termijn.

De leden van de D66-fractie zijn ook benieuwd naar de leveringszekerheid. In het samenvattende rapport wordt de ondergrens voor de leveringszekerheid ingeschat op circa 30 tot 35 kubieke meter gas per jaar. De Minister schrijft zelf zelfs dat 30 kubieke meter haalbaar is indien flexibiliteit in de wintermaanden wordt toegestaan. Heeft de Minister een winningsbeperking tot 30 of 35 kubieke meter per jaar, met flexibiliteit in de wintermaanden, overwogen? Waarom heeft de Minister niet voor deze verdere productiebeperking gekozen? Welke extra risicoreductie, dat wil zeggen, bovenop de reductie van het kabinetsbesluit, zou een inperking tot 30 of 35 kubieke meter per jaar bewerkstelligen? Deze leden willen ook weten of de minister, in het licht van de leveringszekerheid voor de toekomst, meer gaat investeren in conversiecapaciteit. Kan de Minister ook aangeven of op andere plaatsen, bijvoorbeeld buiten Nederland, meer conversiecapaciteit aanwezig is dan dat in de huidige doorrekeningen is meegenomen?

De leden van de D66-fractie vragen de Minister ook naar zijn inschattingen ten aanzien van de consequenties van de productievermindering voor de begroting. De Minister concludeert dat de gevolgen voor de begroting in 2014, 2015 en 2016 respectievelijk E0.7 miljard, E0.6 miljard en E1.0 miljard zullen bedragen. In het onderzoek 8 naar de effecten van productiebeperking op de aardgasbaten worden de consequenties van een productiebeperking tot 40 kubieke meter op E 1,5 miljard, E1,5 miljard en E1,4 miljard geschat. Het verschil in productie van het kabinetsbesluit en de doorrekeningen van het onderzoek bedragen in 2014 en 2015 echter maar 2,5 kubieke meter en in 2016 niets. Waarop heeft de Minister zijn schattingen gebaseerd en waar komt het grote verschil tussen de schattingen uit het onderzoek en de schattingen van de Minister vandaan? Hoe verhoudt dit verschil zich tot de al ingeboekte verliezen op gasbaten bij de miljoenennota? Op basis van welke gegevens werden deze verliezen ingeboekt en zijn deze nog steeds actueel? Hoe groot is de kans dat de gevolgen voor de begroting hoger zullen uitvallen dan door de Minister is geraamd? Kan de Minister ook via een tabel aangeven wat volgens zijn rekenmethode de gevolgen van een productiebeperking naar 40, 35, 30 kubieke meter in de periode 2014 tot 2020 per jaar voor de begroting zullen zijn?

De leden van de D66-fractie vragen om verduidelijking van de kostenverdeling van de vier verschillende sporen. Hoeveel procent is het aandeel van de staat in de NAM en hoe verhoudt dat zich tot de 64% van de kosten die de staat zal betalen met betrekking tot preventie en schadeafwikkeling? Kan de Minister aangeven hoe deze 64% tot stand is gekomen? Hoeveel heeft de NAM nu extra gereserveerd voor schade en investeringen boven wat de maatschappij al eerder had toegezegd?

De leden van de D66-fractie vragen de Minister naar het vervolg met betrekking tot veiligheid, preventie en schadeherstel in Groningen. De NAM heeft schattingen gemaakt van de kosten van schadepreventie en schadeherstel voor de komende 5 jaar. Deze leden vragen zich af of ook een onafhankelijke instantie ramingen heeft gemaakt van de totale kosten, zo ja, hoeveel was hun inschatting? Zo nee, is de Minister van mening dat er nog een onafhankelijk inschatting moet worden gemaakt? Indien de schattingen van de NAM te laag uitvallen, wie is dan verantwoordelijk en draagt de extra kosten? Wie krijgt de hoofverantwoordelijkheid over schade en schadepreventie aan de publieke infrastructuur (NAM, rijk, gemeente etc.?) en op welke manier wordt dit vast gelegd? Op welke termijn zullen versterkingen van noodzakelijke infrastructuur, zoals kwetsbare gebouwen, gasleidingen en dijken, plaats vinden? Door wie worden deze werkzaamheden geleid en welke prioriteiten en criteria zullen worden gehanteerd? Wie zal uiteindelijk de evaluatie van werkzaamheden voor schadeherstel en schadepreventie uitvoeren? Hoe zal de schadeprocedure voor privaat eigendom, zoals huizen, verlopen, op welk manier wordt waardedaling vastgesteld en vergoed en wanneer is meer duidelijkheid over de kosten daarvan?

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het belangrijk is om in de economie van Groningen te investeren. Het gebied zit vol kansen die met een positieve impuls beter benut kunnen worden. Zij vragen de Minister door wie en op welke basis de investeringskeuzes worden gemaakt en op welke manier de effecten worden geëvalueerd.

Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het kabinetsbesluit gaswinning en verbetermaatregelen Groningen. Zij stellen enkele vragen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat het kabinet de strekking van het advies van het SodM volgt en het door de NAM ingediende winningsplan onder voorwaarden steunt. Het SodM adviseerde om de productie in het risicogebied volledig te staken, het kabinet kiest voor reductie van 80%. In hoeverre wordt nu voldaan aan de geadviseerde risicoreductie, aangezien toch een deel van de productie wordt voortgezet? Waarom acht de Minister een reductie van 80% voldoende om het risico op zwaardere bevingen in lijn met het SodM-advies?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke gevolgen de beperking van de productie in het risicogebied (Loppersum) heeft op andere clusters in het Groningenveld. De Minister noemt immers dat de totale productie van het Groningerveld wordt beperkt in de komende jaren, maar dat er geen problemen met de leveringszekerheid kunnen ontstaan. Welke invloed heeft reductie in het risicogebied op andere gebieden in Groningen? Wordt de productie op andere plaatsen verhoogd? Bovendien kan de productie ook naar kleinere velden verplaatsen. Wordt de productie bij de kleine velden opgehoogd? Zo ja, acht de Minister dit verantwoord?

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen op welke manier uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 6), die de regering verzoekt een visie op te stellen op welke manier het Groningse gas bijdraagt aan de duurzame energiedoelstellingen van het kabinet. Op welke manier wordt aan deze motie uitvoering gegeven bij dit kabinetsbesluit?

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de besluitvorming van het kabinet inzake de gaswinning uit het Groningen-gasveld en van de onderliggende rapporten en adviezen. Zij hebben nog wel enkele vragen.

Betekent de reductie van de gasproductie uit de clusters rond Loppersum (met 12 miljard m3 ten opzichte van gemiddelde productie in de afgelopen jaren) dat in andere clusters de productie ten opzichte van voorgaande jaren opgevoerd zal worden? Wat betekent dat voor de aardbevingsrisico’s in de betreffende gebieden?

In 2013 was de gasproductie fors gestegen ten opzichte van de jaren ervoor. Bij welke clusters is deze productietoename met name gerealiseerd?

Betekent de gekozen jaarlijkse begrenzing van de totale productie uit het Groningen-veld dat de NAM deze productiebegrenzing niet mag uitmiddelen over de jaren 2014–2016 en dat deze grenswaarde ook in onvoorziene omstandigheden niet overschreden mag worden?

De komende jaren wordt 50 miljoen euro per jaar uitgetrokken voor schadeherstel. Hoeveel bedroeg dat in de afgelopen vijf jaar?

In de Kamerbrief inzake het kabinetsbesluit wordt enerzijds aangegeven dat de komende vijf jaar totaal 1,18 miljard euro uitgetrokken wordt voor Groningen, dat een groot een deel hiervan gefinancierd wordt door de NAM en dat vanwege de staatsdeelneming 64% van deze kosten voor rekening van de Staat komen. Anderzijds wordt aangegeven dat de Staat 85–90% van de opbrengsten van de verkoop van Groninger gas incasseert. Hoe verhoudt de genoemde 64% zich tot de genoemde 85–90%? Ervan uitgaande dat de Staat 85–90% van de opbrengsten van de verkoop van het Groninger gas incasseert en de NAM voor ruim 90% opdraait voor het afgesproken bedrag, komen de kosten van de Staat dan niet uit op ongeveer 170 miljoen euro per jaar in plaats van 144 miljoen?

De Technische commissie bodembeweging (Tcbb) heeft aangegeven dat de commissie het tijdschema van de NAM voor het implementeren van preventieve maatregelen ervaart als een gebrek aan gevoel voor urgentie. Zij pleit voor snellere uitvoering. Welke instrumenten heeft de regering om de NAM te dwingen deze versnelling te realiseren?

De NAM heeft aangegeven dat onder meer de procedures voor bouwvergunningen een vertragende factor vormen het implementeren van preventieve maatregelen. Ziet de Minister nog mogelijkheden om via een collectieve regeling ruimtelijke procedures ten behoeve van de implementatie van noodzakelijke preventieve maatregelen te versnellen?

Is er (ook) vanuit het Deltafonds geld beschikbaar voor het op (zeer) korte termijn versterken van kwetsbare waterkeringen?

Wordt het budget voor spoor 2 verhoogd indien dat nodig mocht blijken te zijn in verband met onvoorziene schade en onvoorziene «speciale situaties»?

De leden van de SGP-fractie constateren dat SodM kritisch is over het door de NAM ingediende winningsplan en de onderbouwing ervan. Het Staatstoezicht constateert dat de NAM een verkeerde aanpak heeft gekozen voor de bepaling van het seismisch risico. Ook vindt het Staatstoezicht dat de door de NAM uitgevoerde analyse van de invloed van de gasproductie op de seismische activiteit niet valide is vanwege selectieve model- en parameterkeuzes. Hoe waardeert de Minister de wijze waarop de NAM het winningsplan heeft opgesteld en onderbouwd? Hoe komt het dat de NAM ondanks de betrokkenheid van partijen als TNO en het Staatstoezicht deze steken heeft laten vallen? Welke lessen worden hieruit getrokken voor het proces in aanloop naar de indiening van een aangepast winningsplan vóór 1 juli 2016?

Vragen van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsbrief over de gaswinning in Groningen. De leden van de 50PLUS-fractie zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen over, en het plaatsen van opmerkingen bij het kabinetsbesluit.

De leden van de 50PLUS-fractie merken op dat het kabinetsbesluit vooral betrekking heeft op de kortere termijn, globaal tot 5 jaar vanaf nu. Is of wordt er ook een visie ontwikkeld voor de gaswinning, mogelijk optredende veiligheidsrisico’s, mogelijk optredende schade en de afwikkeling daarvan, evenals het budgettair opvangen van de met de tijd afnemende gasbaten? Dit lijkt deze leden belangrijk, omdat op grond van onderzoeken duidelijk is geworden, dat bij voortgaande productie de seismiciteit de komende jaren nog geleidelijk gaat toenemen.

Volgens het SodM is het veiligheidsrisico door aardbevingen als gevolg van gaswinning voor de bewoners van het gebied boven het Groningen gasveld de komende drie jaar onverminderd hoog, in vergelijking met andere grote veiligheidsrisico’s in Nederland.

Deze leden stellen vast dat het SodM in het briefadvies van 13 januari 2014 en het advies «Wijziging Winningsplan Groningen» tot glasheldere aanbevelingen komt voor de gaswinning. Het drastisch terugbrengen van de productie uit de clusters in het meest risicovolle gebied rond Loppersum is de enige manier om het veiligheidsrisico binnen een periode van één tot twee jaar te verlagen. Het SodM adviseert daarom vijf clusters voor een periode van ten minste drie jaar geheel te sluiten. Het SodM spreekt van een periode van drie tot vijf jaar. Alleen op deze manier, aldus het advies, is het mogelijk om de snelheid van de (gas)drukdaling en de toename van de compactie in het gebied significant af te remmen.

De Minister zegt met zijn voorgenomen maatregel om de productie in het gebied voor een groot deel terug te brengen de «strekking» van het advies van SodM te volgen. Deze leden vragen in hoeverre dat het geval is. Kan onderbouwd worden dat het significant afremmen van de (gas)drukdaling en de toename van de compactie in bedoeld gebied óók bereikt kan worden met de door de Minister voorgestelde maatregelen, namelijk het beperken van gaswinning met 80% voor een periode van drie jaar? De leden van de 50PLUS-fractie zijn verder benieuwd naar een visie van het SodM op het door de Minister voorgestelde productiebeperkingsscenario. Kan daarin worden voorzien?

Is voor minimaal drie jaar geheel stoppen van de productie in de meest risicovolle productieclusters, en het alléén herstarten van de productie in geval van dreigende schaarste of piekvraag technisch of anderszins géén haalbare optie?

Het aantal schademeldingen ligt nu rond de 12.000. Voor versterking van gebouwen, huizen en adequate schadeafhandeling is een bedrag van in totaal € 900 miljoen beschikbaar. Hoe is dit bedrag tot stand gekomen? Is hierin ook een ruwe schatting meegenomen van nieuwe schade die tot 2018 nog zou kunnen optreden?

De Minister meldt dat «het exacte budget», benodigd voor het compenseren van de significante waardedaling van woningen sinds het derde kwartaal van 2013, op dit moment niet is te kwantificeren. Kan de grote van dit budget dan wel «ongeveer» worden aangegeven, zo vragen deze leden? Op welke wijze zal worden voorzien in dit benodigde budget? Komt dit ook voor rekening van de NAM?

De leden van de 50PLUS-fractie onderschrijven de stelling van de minister, dat in zijn algemeenheid schade «adequaat en snel» moet worden afgehandeld, en dat «met grote urgentie» de meest kwetsbare gebouwen en infrastructuur verstevigd en/of op norm moeten worden gebracht.

Deze leden vinden daarenboven dat de meest schrijnende gevallen (vooral woningen) onmiddellijk en met voorrang moeten worden aangepakt. De brief van de Minister hierover van 22 januari jl. stelt hen nog niet voldoende gerust. Alle schade als gevolg van de aardbevingen, óók constructieve schade moet ruimhartig en afdoende aangepakt worden, volgens deze leden. Deze leden vinden verder dat de meest schrijnende gevallen binnen een half jaar een ruimhartige en bevredigende oplossing moet worden aangeboden. Kan de Minister dit toezeggen? Verder vragen deze leden hoe de Minister aankijkt tegen immateriële en psychosociale schade, die bij een aantal inwoners optreedt als gevolg van geleden materiële schade. Deze leden vinden dat ook hieraan voldoende aandacht moet worden geschonken.

De leden van de 50PLUS-fractie constateren dat nu de waardedaling gecompenseerd zal worden in geval van verkochte woningen. Betreft dit alléén woningen die sinds het derde kwartaal van 2013 verkocht zijn en nog zullen worden verkocht in betreffende gebieden, waar woningen statistisch significant minder waard zijn (geworden) en blijven, als gevolg van de aardbevingen?

Deze leden menen namelijk dat huiseigenaren die in deze gebieden wonen, en hun woning niet verkopen óók vermogensschade oplopen, die toch op enigerlei wijze gecompenseerd zou moeten worden. Kan de Minister zijn gefundeerde visie geven op dit punt?

Deze leden stellen vast dat de NAM een spilfunctie vervult bij de vaststelling en afwikkeling van schade. Hoe wordt gewaarborgd dat vaststelling en afwikkeling van schade op een onafhankelijke wijze gebeurt?

De leden van de 50PLUS-fractie vragen of voor de periode na vijf jaar gedacht wordt aan de opbouw van een «schadefonds» ofwel, of geleidelijke budgettaire reserveringen worden gemaakt voor op langere termijn optredende schade. Dit om zoveel mogelijk te voorkomen dat optredende schade tot plotselinge ingrepen in de begroting leidt.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben waardering voor de inzet van het kabinet om inwoners van Groningen een positieve impuls te geven in de vorm van leefbaarheid en economisch perspectief voor de regio. Deze leden vragen of al wat gezegd kan worden over de invalshoek van het stimuleringsprogramma om de economische structuur van de regio te versterken. Ook vragen deze leden een reactie op de visie van de Groningse hoogleraar economie Steven Brakman1. Brakman beweert dat het weinig zin heeft Groningen «extra banen te beloven». Hij stelt dat de politiek zich er bij neer moet leggen dat de «perifere economie» kleiner wordt. Brakman pleit tegen kunstmatige creatie van werkgelegenheid, en beweert dat alleen kwaliteit verhogende investeringen, zoals een goed ziekenhuis, een verzorgingshuis, een paar goede middelbare scholen of een goed wegennet, zinvol zijn. In hoeverre deelt het kabinet de visie van hoogleraar Brakman?

De vermindering van de gasproductie zal leiden tot een afname van de aardgasbaten voor de Staat. In 2014 en 2015 gaat het om een afname ten opzichte van de meest actuele raming met respectievelijk € 0,7 miljard en € 0,6 miljard. In 2016 gaat het om circa € 1 miljard. Kan de Minister globaal aangeven wanneer en hoe het kabinet de afnemende inkomsten uit gaswinning gaat opvangen in de begroting? Deze leden zijn namelijk van mening, dat niet te lang gewacht moet worden met het (zoeken naar mogelijkheden voor het) opvangen van de nu optredende «financiële tegenvaller». Langer wachten leidt er toe dat uiteindelijk alleen nog lastenverzwaring als mogelijkheid overblijft.

Deze leden zijn van mening dat bij het opvangen van de daling van gasbateninkomsten maximaal afgezien moet worden van verdere lastenverzwaringen voor de burger en het bedrijfsleven. Dit om verdere schade aan het prille economische herstel te voorkomen. Wordt deze visie van de leden van de 50PLUS-fractie gedeeld door het kabinet en zo ja, hoe gaat het kabinet zich hier voor inzetten?

De leden van de 50PLUS-fractie constateren voorts dat in meerjarenramingen weliswaar rekening wordt gehouden met afnemende gasbaten, maar een duidelijke invulling hoe de wegvallende inkomsten opgevangen moeten worden lijkt te ontbreken. Deze leden ontvangen graag een reactie van de minister.

Deze leden hebben verder de vraag, in hoeverre aardgasbaten tot op heden geïnvesteerd zijn in het ontwikkelen van alternatieve vormen van energieopwekking, zoals zonne- en windenergie, en kernfusie.

De leden van de 50PLUS-fractie zijn van mening dat bij het vraagstuk van de houdbaarheid van overheidsfinanciën niet voorbij mag worden gegaan aan de vraag hoe de gasbaten hier een permanente bijdrage aan kunnen gaan leveren. Deze leden zijn van mening dat een «Restfonds aardgas Slochteren» gevormd zou moeten worden, een financieel fonds, dat door het rendement dat het opbrengt duurzaam en blijvend kan gaan bijdragen aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Een dergelijk fonds lijkt deze leden te meer noodzakelijk, omdat niet te verwachten is dat wij binnen afzienbare tijd hoge economische groei kunnen verwachten die substantieel zou kunnen bijdragen aan het op peil brengen en houden van de overheidsfinanciën. Kan gemotiveerd aangegeven worden hoe het kabinet hier tegenover staat? Kan hierbij ook in meer algemene zin uiteengezet worden hoe het kabinet aankijkt tegen de bijdrage die toekomstige aardgasbaten nog kunnen leveren aan de duurzame houdbaarheid van de overheidsfinanciën?

II Antwoord / Reactie van de minister

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de leden van de verschillende fracties over het kabinetsbesluit inzake gaswinning in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Graag ga ik op deze vragen in. Ik houd daarbij zoveel mogelijk de volgorde aan van de vragen zoals de vaste commissie voor Economische Zaken die mij heeft doen toekomen.

Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vroegen wanneer de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) is overgegaan tot verlaging van hun aardgasproductie in Groningen.

De NAM is het weekend na de aankondiging van het kabinet op vrijdag 17 januari 2013 overgegaan tot het reduceren van productie uit de clusters rond Loppersum.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke stappen ik neem om adequaat inzicht te krijgen in de gevolgen van compactie op de lange termijn. Daarbij merkten deze leden op dat de grootste onzekerheid immers bestaat over de zwaarte van bevingen na de komende periode van vijf jaar.

Zoals aangegeven in mijn brief van 17 januari (Kamerstuk 33 529 nr. 28) heb ik mede op advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), TNO en de Stuurgroep als voorwaarde aan NAM opgelegd, om de komende 2,5 jaar metingen en verdere seismische en geomechanische onderzoeken uit te voeren. Deze metingen en onderzoeken zijn er specifiek op gericht de onzekerheden met betrekking tot het aantal bevingen, de sterkte van de bevingen en het daarbij horende risico op de langere termijn te reduceren. NAM dient de resultaten te verwerken in een nieuwe wijziging van het winningsplan, die voor 1 juli 2016 bij mij ingediend moet worden. Op basis van de dan beschikbare informatie zal het kabinet een besluit nemen over de gaswinning vanaf 1 januari 2017.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat binnen een jaar een bijstelling plaatsvond van het rekening houden met een bevingsmagnitude van 3,9 naar 4,1. Als dit ieder jaar nodig blijkt, is dit volgens deze leden ernstig nieuws voor de bevolking van Groningen, dan zitten we binnen vijf jaar immers op bevingsmagnitude 5. Deze leden vroegen hoe zeker de regering is van zijn zaak.

In mijn brief van 25 januari 2013 (Kamerstuk 33 529 nr. 1) aan de Tweede Kamer heb ik reeds aangegeven dat de magnitude van 3,9 op de schaal van Richter niet meer houdbaar was voor het Groningenveld. Ik heb ook aangegeven dat op basis van gerapporteerde aardbevingen bij gasvelden elders in de wereld het KNMI verwacht dat de maximale sterkte ergens tussen de 4 en 5 zal liggen. De onderzoeken die ik heb laten uitvoeren, hadden onder andere tot doel om dit beter te onderbouwen. NAM geeft op basis van de onderzoeken aan dat er in de komende periode van drie jaar, vijf jaar en tien jaar er respectievelijk een magnitude van 4,1, 4,3 en 4,8 kan optreden, allen met een kans van 10% dat hij groter is. Ook deze waarden bevatten een mate van onzekerheid.

Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie of ik bereid ben om nader onderzoek uit te voeren teneinde de gaswinning desgewenst zo spoedig mogelijk verder te kunnen reduceren opdat de veiligheid van de bevolking van Groningen beter gewaarborgd kan worden.

Hiertoe ben ik bereid. Ik heb NAM opdracht gegeven om de komende 2,5 jaar nadere metingen en onderzoeken te verrichten, zoals hierboven aangegeven.

Op basis daarvan dient NAM voor 1 juli 2016 een nieuwe wijziging van het winningsplan in te dienen. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen over de gaswinning vanaf 2017.

De leden van de PvdA-fractie stelden dat bij een grondversnelling van 0,12g, zoals nu geprognosticeerd, huizen gevaar lopen op grote schade. Hoe definieert de Minister «grote schade», zo vroegen deze leden.

De schadeclassificatie gebeurt conform de European Seismological Scale, 1998 (EMS-98). «Grote schade» is gedefinieerd als matige structurele schade en zware niet-structurele schade. Dat wil zeggen grote, uitgebreide scheuren in muren, vallende dakpannen, afbrekende schoorstenen en bezwijken van individuele, niet-structurele elementen, zoals scheidingswanden. Deze European Seismological Scale, 1998 (EMS-98) is een internationaal gangbare norm voor schadeclassificatie.

De leden van de PvdA-fractie merkten op dat het SodM eerder adviseerde om de productie zo snel als realistisch mogelijk terug te brengen, terwijl nu wordt gesteld dat een dergelijke algehele reductie op een termijn van 3–5 jaar slechts een marginaal effect heeft en wordt geadviseerd om de winning rondom Loppersum te staken. Deze mate van voortschrijdend inzicht is volgens deze leden dusdanig dat de vraag rijst in hoeverre de huidige kennis over het verband tussen winning en bevingen adequaat is ten aanzien van de zekerheid waarmee bestuurlijke besluiten worden genomen. De leden hebben gevraagd of ik deze laatste stelling deel en welke conclusie ik hieraan verbind.

Er is overeenstemming tussen de verschillende onderzoekers en adviseurs over de verwachtingen voor de komende drie tot vijf jaar. Tevens is er overeenstemming over dat naast het geheel stopzetten van de productie van het Groningenveld de meest effectieve maatregel op korte termijn om het meest risicovolle gebied te ontzien, het terugdraaien van de Loppersum clusters is. Er is nu via de in het onderzoek ontstane ondergrondmodellen ook beter inzicht in de risicoverdeling over het gehele veld. De uitkomst daarvan is dat het seismisch risico in het overige gebied weliswaar aanwezig is, maar de komende drie jaar zodanig is dat het effect beperkt is. Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat de onzekerheid in de modelresultaten voor de periode na de komende vijf jaar sterk toeneemt. Daarom heb ik mede op advies van mijn SodM, Tcbb, TNO en de Stuurgroep besloten dat de komende jaren aanvullende onderzoeken en metingen verricht moeten worden, met als doel de onzekerheden over de langere termijn te reduceren.

Verder vroegen deze leden op welke wijze invulling is gegeven aan de eerdere verzoeken van de leden van de PvdA-fractie om de internationale leveringscontracten daar waar mogelijk versneld te reduceren.

Binnen onderzoek 9 is nagegaan welke mogelijkheden er zijn om de levering onder de bestaande internationale contracten te beperken. Uitkomst is dat dit niet eenzijdig mogelijk is. Slechts indien beide contractpartners hiermee instemmen is beperking mogelijk. Daarbij wordt overigens tevens geconcludeerd dat er voor de buitenlandse afnemers van met name laagcalorisch gas geen aanleiding is om in te stemmen met een beperking. Er zijn immers geen andere leveranciers van wie zij gas in deze kwaliteit kunnen betrekken. Buitenlandse afnemers zijn ook afhankelijk van het Nederlandse laagcalorische gas en ook naar deze afnemers heeft Nederland een verantwoordelijkheid.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de regering de eerdere verzoeken van deze leden ten aanzien van technische reductiemogelijkheden en de bouw van extra stikstofstations om hoogcalorisch gas bij te mengen tot laagcalorisch gas ter harte heeft genomen. Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Binnen onderzoek 7 is nagegaan wat de mogelijkheden van de huidige conversie-installaties zijn en wat dat betekent voor de toekomst. GTS verwachtte al dat zonder productiebeperking er in 2020 een extra conversie-installatie nodig zou zijn. In het onderzoek is hiermee rekening gehouden. Gezien de doorlooptijd van dergelijke projecten (vergunningentraject; bouw) dient een beslissing daarover in de loop van dit jaar te worden genomen. De beheerder van het landelijk transportnet en de daaraan verbonden conversie-installaties, Gasunie Transport Services (GTS), bereidt op dit moment dan ook een investeringsvoorstel voor dat op afzienbare termijn bij de Autoriteit Consument&Markt (ACM) en mijn ministerie zal worden ingediend.

Voorts vroegen de leden van de PvdA-fractie waarom de regering niet kiest voor een onafhankelijke uitvoeringsorganisatie om preventie en schadeherstel uit te voeren. Gezien het gebrek aan vertrouwen in NAM lijkt dit volgens deze leden een te prefereren structuur.

In mijn brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 33 529 nr. 28) heb ik aangegeven dat bewoners in de regio zich veilig moeten kunnen voelen in hun leefomgeving en dat schade adequaat en snel moet worden afgehandeld. NAM is verantwoordelijk voor de uitvoering daarvan en heeft ten behoeve daarvan een plan van aanpak opgesteld. Ik heb de Tcbb verzocht het schadeafhandelingsproces en het proces met betrekking tot preventieve maatregelen voor het versterken van gebouwen te evalueren. De Tcbb heeft in augustus 2013 haar eerste bevindingen en aanbevelingen gerapporteerd. In december 2013 constateerde de Tcbb dat NAM op de goede weg is met de implementatie van haar aanbevelingen, maar dat dit nog niet is afgerond. In dat kader heeft de Tcbb nog enkele aanbevelingen gedaan, waaronder de aanbeveling tot een integrale aanpak bij preventie en schadeherstel, uit te voeren door een uitvoeringsorganisatie dicht bij de bewoners, op enige afstand van, maar wel onder aansturing van NAM, met een onafhankelijke Review Board of Audit Commissie die zich op processen, organisatie, protocollen en inhoud richt. Hiermee is een transparante uitvoering geborgd. Ik heb deze aanbeveling overgenomen. Het plan van aanpak van NAM is opgesteld voor de komende drie jaar. In deze periode dient NAM de aanbevelingen van de Tcbb zo goed als mogelijk mee te nemen in het schadeafhandelingsproces. Ik zal de Tcbb vragen het schadeproces de komende drie jaar te blijven monitoren. Daarnaast zal de door mij benoemde onafhankelijke raadsman, de heer mr. Leendert Klaassen, de verdere uitwerking kritisch volgen. Daarvoor heb ik zijn aanstelling met een jaar verlengd. Op deze manier is de uitvoering van preventie en schadeherstel op een transparante manier georganiseerd en wordt dit voortvarend opgepakt, waarbij de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende betrokkenen duidelijk zijn.

De leden van de PvdA-fractie stelden dat de door Ortec finance geconstateerde waardedaling ten opzichte van referentiegebieden een beperkt uitgangspunt is voor de schadevergoeding. Externe marktomstandigheden maken volgens deze leden immers dat bewoners die weg willen uit het gebied met een restschuld opgezadeld worden als ze tot verkoop over willen gaan omdat ze zich niet meer veilig voelen. Onderschrijft de regering deze redenering en op welke wijze adresseert zij deze problematiek, zo vroegen deze leden.

Ik onderschrijf deze redenering niet. Ongeacht welke reden er is voor de verkoop van een woning in het risicogebied, komt de verkopende partij, onder nader te bepalen voorwaarden, in aanmerking voor compensatie, wanneer op het moment van verkoop aantoonbaar sprake is van waardedaling als gevolg van gaswinning en aardbevingen. Het risicogebied is vergeleken met twee referentiegebieden. De gekozen referentiegebieden zijn ten opzichte van andere gebieden in Nederland het best vergelijkbaar met het risicogebied, gelet op sociaal-economische en demografische factoren en geografische nabijheid.

Ik realiseer mij dat er situaties kunnen zijn waar mensen ernstig in problemen komen door persoonlijke omstandigheden of beperkingen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van een situaties waarin de bewoner van een woning kampt met gezondheidsklachten waardoor in redelijkheid niet kan worden gevergd dat deze bewoner nog langer in zijn woning blijft wonen. Naast schadevergoeding en schadepreventie stelt NAM daarom een fonds in voor «speciale situaties». NAM stelt hiervoor een bedrag van € 15 miljoen beschikbaar. Dit fonds is een aanvulling op alle andere maatregelen die zijn aangekondigd. Bijdragen van dit fonds kunnen variëren van bijdragen aan achterstallig onderhoud tot opkoop van een huis in voorkomende gevallen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen op welke manier een compensatieregeling ontworpen kan worden opdat deze maximaal bewoners tegemoet komt die hun huis willen verkopen, zonder dat deze gelijk een leegloop van het gebied teweeg brengt. Voorts vroegen deze leden of ik bereid ben om nadere informatie over de regeling die ik met de NAM tref aangaande compensatie van waardedaling naar de Kamer te sturen alvorens deze te accorderen.

Ik verwacht geen leegloop van het gebied. Er zijn inderdaad mensen die weg willen uit het gebied, maar de meeste mensen zijn daar geworteld. Groningen is een mooi en belangrijk deel van Nederland. Door de combinatie van preventieve maatregelen, maatregelen in het kader van de leefbaarheid en economische structuurversterking wordt gezorgd voor een veilige woonsituatie in een gebied dat kansen biedt.

In mijn brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 33 529 nr. 28) heb ik de contouren van de waardedalingsregeling geschetst zoals ik die heb afgesproken met NAM. De contouren van de regeling zoals geschetst bevatten reeds de belangrijkste kenmerken. NAM is verantwoordelijk voor de verdere uitwerking, bijvoorbeeld ten aanzien van de uitvoeringsorganisatie, de betrokken experts en de protocollen voor het bepalen van de hoogte van de compensatie. NAM zal de details van de regeling uiterlijk 1 april 2014 bekendmaken. Nadat NAM de details van de regeling bekend heeft gemaakt, zal ik uw Kamer informeren over de regeling en eventuele bijzonderheden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom ik tegen het advies van het SodM alsnog instem met het winningsplan. Als er geen instemmingsbesluit is dan kan er desgewenst toch wel om een zienswijze worden gevraagd, zo vroegen deze leden. Verder vroegen deze leden waarom ik kies voor een instemmingsperiode met het winningsplan van drie jaar. Gezien het significante voortschrijdend inzicht in het afgelopen jaar lijkt een jaarlijks ijkmoment op zijn plaats, zo stelden deze leden.

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken en de uitgebrachte adviezen is, met betrekking tot het aardbevingsrisico, de komende drie jaar goed te overzien. Daarom is het ook verantwoord om op dit moment, onder het stellen van de nodige voorschriften en beperkingen, voor een periode van drie jaar in te stemmen met het ingediende gewijzigde winningsplan voor het Groningenveld. Ik heb aan de instemming met het winningsplan een aantal voorwaarden verbonden. Met deze voorwaarden wordt recht gedaan aan alle door SodM gedane inhoudelijke aanbevelingen. Het vragen om zienswijzen is aan de orde als er een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd. Dat is het geval bij het ontwerp-instemmingsbesluit met het winningsplan. Indien ik, zoals geadviseerd door SodM, niet in zou stemmen met het winningsplan, dan zou ik een aantal verplichtingen aan NAM kunnen opleggen door toepassing van artikel 50 van de Mijnbouwwet. Dit besluit zou dan direct in werking treden. Dit besluit zou openstaan voor bezwaar en beroep. Er zou echter geen sprake zijn van een ontwerpbesluit waarop belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen.

Naast het feit dat er voor de komende drie jaar voldoende zekerheid is met betrekking tot het aardbevingsrisico, is de periode van drie jaar ook nodig om via aanvullende onderzoeksinspanningen een aantal onzekerheden te verkleinen ten aanzien van de ondergrondmodellen en de duiding van het seismisch risico door de gaswinning uit het Groningenveld voor de periode daarna. Een periode van bijvoorbeeld een jaar is te kort om deze onzekerheden daadwerkelijk te kunnen verkleinen. In het borgingsprotocol en het meet- en monitoringsplan is vastgesteld dat NAM periodiek rapporteert over de uitgevoerde metingen. Daarnaast zal de gecontinueerde inzet van de Tcbb gedurende de komende drie jaar zal leiden tot periodieke rapportages waarin de voortgang van verbetertrajecten naar aanleiding van de door de Tcbb gedane aanbevelingen zal worden beoordeeld. Er zal gedurende de komende drie jaar dus sprake zijn van diverse tussentijdse ijkmomenten.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waaruit het door de Minister gesuggereerde verband bestaat tussen het besluit om in te stemmen met het winningsplan voor een periode van drie jaar en de constatering dat deze periode daarom gebruikt kan worden om met grote urgentie de meest kwetsbare gebouwen en infrastructuur te verstevigen. Staan deze zaken voor de regering niet los van elkaar, zo vroegen deze leden.

Zoals aangegeven in de rapporten behorende bij onderzoek 1 is het verstevigen van huizen een logistiek complex programma. Het zal een grote uitdaging zijn om dit zo snel als mogelijk gereed te krijgen. Bij een voortgaande productie zoals in het winningsplan van NAM voorzien, zou het aardbevingsrisico, en daarmee de noodzakelijke verstevigingen van gebouwen en infrastructuur, verder toenemen. De vermindering van de productie in het meest risicovolle gebied met 80% vertraagt de toename van het seismisch risico. Dit geeft tijd die onder meer benut wordt om de meest kwetsbare gebouwen en infrastructuur te verstevigen. Deze zaken staan dus niet los van elkaar.

Verder vroegen deze leden waarom NAM alleen de meest kwetsbare gebouwen verstevigt. Gedurende de komende 5 jaar zal NAM het preventieve bouwkundige versterkingsprogramma voortzetten, waarbij tijdens de reeds in gang gezette eerste fase uiterlijk eind 2015 15.000 huizen zullen worden geïnspecteerd. Voor het preventief versterken van kwetsbare gebouwen wordt een speciaal projectteam opgezet, dat als doel heeft de reeds geïdentificeerde zwakke huizen en gebouwen in 2014 definitief te verstevigen.

Ook vroegen zij waarom de Minister de adviezen van de Tcbb naast zich neerlegt ten aanzien van het gebrek aan urgentie bij de versteviging van gebouwen.

NAM begint met het verstevigen van de meest kwetsbare gebouwen, omdat deze het meeste risico lopen. Het aantal gebouwen dat uiteindelijk verstevigd moet worden en de mate van versteviging die nodig is, zal bepaald kunnen worden als de nieuwe Nationale Praktijkrichtlijn (NPR)/Bouwnorm (NEN(NEderlandse Norm) is vastgesteld.

De adviezen van de Tcbb over de versterking van gebouwen neem ik over. Ik heb NAM hier ook over aangesproken. Een versnelde aanpak blijkt in de praktijk echter moeilijk, met name vanwege het logistieke proces. Zo moeten bewoners in veel gevallen hun huis tijdelijk verlaten en is er sprake van tijdrovende vergunningsprocedures. Ik bekijk momenteel op welke wijze procedures versneld kunnen worden. Tevens ben ik in gesprek met NAM over de inzet van een professionele externe organisatie.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik bereid ben om zorg te dragen voor versteviging van alle kwetsbare gebouwen in een periode van drie jaar, mede gezien het advies van de stuurgroep dat huizen en gebouwen ten minste dienen te voldoen aan de geldende normen?

De belangrijkste maatregel om de veiligheid te vergroten is het versterken van kwetsbare huizen en gebouwen. Ik zal er op toezien dat NAM alles in het werk stelt om de benodigde verstevigingen van de meest kwetsbare gebouwen binnen de komende drie jaar uit te voeren.

Verder vroegen deze leden of ik met de PvdA-fractie van mening ben dat er met het kabinetsbesluit slechts sprake kan zijn van een begin van het herstel van het geschonden vertrouwen.

Ik ben het met de PvdA eens dat er slechts sprake kan zijn van een begin van herstel van het vertrouwen. De bevolking van het getroffen gebied heeft al lang te maken met de angst om aardbevingen en de daardoor veroorzaakte schade. Ik begrijp dat de maatregelen die nu voor het gebied getroffen worden, in de vorm van compensatie van schade, preventiemaatregelen, vergroten van de leefbaarheid en het verbeteren van het economisch perspectief, voor de bewoners laat komen. Samen met NAM zal ik aan herstel van het vertrouwen doorwerken.

De leden van de PvdA-fractie stelden dat de adviezen van het SodM, de Tcbb en Technische Commissie Bodem (TCB) zeer uiteenlopen en vroegen op basis van welke argumenten ik tot de slotsom ben gekomen dat ik de adviezen van het SodM opvolg. Daarbij vroegen deze leden ook waarom niet is gekozen voor het eveneens opvolgen van het advies van de TBC, waarin wordt gesteld dat gas bij voorrang uit het zuidelijk reservoir moet worden geproduceerd.

De adviezen van het SodM, de Tcbb en de TCB hebben verschillende invalshoeken. Al deze adviseurs bevelen echter aan om de productie rondom Loppersum terug te brengen dan wel bij voorkeur te produceren uit het zuidelijke deel van het Groningenveld. Het terugbrengen van de Loppersum productie betekent impliciet dat voorrang wordt gegeven aan productie uit de zuidelijke clusters. De adviezen van de Tcbb en de TCB zijn dus in lijn met het advies van SodM.

Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie waarom ik het feit dat een belangrijk deel van de waterkeringen op dit moment niet voldoet aan de geldende normen kwalificeer als het «impliciet» niet bestand zijn tegen sterke bevingen. Ben ik het met de leden van de PvdA-fractie eens dat een norm expliciet gehandhaafd moet worden, zo vroegen deze leden. Ook vroegen zij of er een (aparte) norm is voor het bestand zijn van waterkeringen tegen aardbevingen en of normen in andere landen waar veel aardbevingen zijn in Nederland ingevoerd kunnen worden.

De term «impliciet» is hier gebruikt omdat er geen rechtstreekse relatie is tussen het voldoen aan de geldende normen voor waterveiligheid en het al dan niet aardbevingbestendig zijn van de waterkeringen. Dat blijkt ook uit het Deltaresrapport (Groningse kades en dijken bij geïnduceerde aardbevingen, Deltares, 2014). De normen die Nederland tegen overstroming beschermen dienen te worden nageleefd. Door periodieke toetsing wordt hier bij de primaire waterkeringen op toegezien. Noodzakelijke versterkingen vinden plaats in het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Vanwege de geringe kracht van de aardbevingen die in Nederland zijn voorgekomen worden in Nederland geen eisen aan waterkeringen gesteld die deze tegen aardbevingen bestand moeten maken. In mijn brief van 3 juli 2013 heb ik u gemeld dat de NEN-commissie de Eurocode 8, die in aardbevingsgevoelige gebieden kan worden toegepast, naar Nederlandse normen zal omzetten. Deze Eurocode gaat ook in op grondkerende constructies. De Minister van Infrastructuur en Milieu zal nagaan of en op welke wijze de belasting door aardbevingen in de voorschriften voor de primaire waterkeringen zal worden verwerkt.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of ik bereid ben om omkering van de bewijslast ten aanzien van de ontstane schade als uitgangspunt te nemen voor de door de NAM te verrichten herstelwerkzaamheden, en zo nee, waarom niet.

Indien schade ontstaat als gevolg van gaswinning, is op basis van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek de NAM gehouden deze schade te vergoeden. Artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt, kort samengevat, dat de exploitant van een mijnbouwwerk aansprakelijk is voor de schade die ontstaat door onder meer beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van dat werk. Er is hier dus sprake van risicoaansprakelijkheid. Niet hoeft te worden aangetoond dat er sprake is van schuld. Over de vraag of de schade is ontstaan door beweging van de bodem als gevolg van aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk (het zogenaamde causale verband) kan op basis van artikel 114 van de Mijnbouwwet de Technische commissie bodembeweging om inlichtingen worden gevraagd. De Technische commissie bodembeweging verstrekt iemand die schade verwacht door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten inlichtingen over het verband tussen de bodembeweging en de mijnbouwactiviteiten. Indien zaakschade is opgetreden door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten, verstrekt de Technische commissie bodembeweging inlichtingen over het verband tussen de schade en de mijnbouwactiviteiten, alsmede de hoogte van het schadebedrag. Met de combinatie van de risicoaansprakelijkheid in artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek enerzijds en de ondersteuning die de Technische commissie bodembeweging biedt bij het onderzoeken van het causale verband tussen schade en bodembeweging anderzijds, acht ik voldoende verzekerd dat ontstane schade op laagdrempelige wijze door NAM vergoed zal worden. Een omkering van de bewijslast als uitgangspunt voor de NAM te verrichten herstelwerkzaamheden acht ik derhalve niet nodig.

Verder verzochten de leden van de PvdA-fractie om een schets van het Nederlandse gasgebouw. Daarbij vroegen deze leden hoe de inkomsten voor de Staat precies binnenkomen, wat de rol en het aandeel van de NAM, EBN, de MOR, de Maatschap Groningen, GasTerra en Gasunie Transport zijn en hoe hierin de precieze eigendomsverhoudingen liggen. Ook vroegen deze leden om een omvattend inzicht in de eigendomsverhoudingen en organisatiestructuur van alle bij de gaswinning betrokken partijen.

Het Nederlandse gasgebouw inclusief de door de PvdA-fractie genoemde punten zit als volgt in elkaar:

  • Ontstaan van het Gasgebouw: Tot begin jaren ’60 van de vorige eeuw waren in Nederland slechts bescheiden voorraden aardgas en aardolie tot ontwikkeling gekomen. Tot dan nam de Staat alle (zeer beperkte) hoeveelheden aardgas volledig in van de concessiehouder NAM. Deze was verplicht het door haar gewonnen aardgas dat zij niet zelf gebruikte, tegen een redelijke prijs aan de Staat te verkopen. De afzet verliep via het Staatsgasbedrijf. Bij de hoeveelheden die zich met het Groningenveld aandienden was dat niet langer houdbaar. Voor deze nieuwe, grote hoeveelheid gas ontbrak zowel een afzetmarkt met voldoende opnamecapaciteit als de vereiste infrastructuur in grote delen van het land. Coördinatie van winning en afzet werd bij dit grote aanbod onvermijdelijk. De Staat zocht daarom betrokkenheid bij de productie, zodat productie en afzet gelijke tred zouden houden. Mede tegen deze achtergrond werd bij productie, transport en afzet van Groningenaardgas van meet af aan een grote rol voor de Staat noodzakelijk geacht. In samenhang met de gewenste afstemming werd voor de Staat een zelfde rol en invloed als voor maatschappijen geëist, en een eenheid van beleid bij productie en afzet. Om een adequate afzet en productie van het Groningen aardgas te verzekeren, werd aan de concessie de voorwaarde verbonden dat afzet en productie vergaand geïntegreerd zouden zijn en beheer en bestuur zou plaats vinden op basis van gezamenlijkheid en gelijkwaardigheid.

  • Opzet van het Gasgebouw: Het geheel van overeenkomsten tussen de Staat en de betrokken ondernemingen Shell en ExxonMobil vormt de basis van het huidige Gasgebouw. Shell (toen nog Bataafse Petroleum Maatschappij), ExxonMobil Corp. (toen nog Standard Oil Company), NAM (50% Shell en 50% ExxonMobil) en Staatsmijnen (thans EBN) werden in 1963 partij bij een privaatrechtelijke Overeenkomst van Samenwerking (OvS), welke goedkeuring behoefde van de Minister van Economische Zaken. Doel van deze OvS, waarbij de Maatschap Groningen en Gasunie werden opgericht, was de coördinatie van winning, transport en afzet van Groningen aardgas, alsmede het transport en de afzet van elders in Nederland gewonnen aardgas. De samenwerking in de OvS werd voor de economische levensduur van de Groningenconcessie aangegaan. De concessie Groningen werd in 1963 aan NAM verleend. NAM werd daarmee eigenaar van het gas. Met de OvS regelden partijen tevens de economische verhoudingen en zeggenschapsverhoudingen in de Maatschap Groningen en Gasunie. Zo werd gezamenlijk een gecoördineerd winning- en afzetbeleid gevoerd (waaronder transport en de binnenlandse en buitenlandse afzet), dat onder meer werd bereikt door een personele unie tussen de bestuurscolleges van de Maatschap Groningen en Gasunie (zie Kamerstuk 6767, nr. 1 (Nota de Pous) en 2; Kamerstuk 6900, nrs. 14, 16 en 19; en Handelingen II 1962/63, blz. 4016–4022). In 2005 werd Gasunie vervolgens gesplitst in een gastransportbedrijf (Gasunie met 100% dochter Gasunie Transport Services (GTS)) en GasTerra. Sinds deze splitsing maken Gasunie en GTS geen onderdeel meer uit van het Gasgebouw, dit in tegenstelling tot GasTerra.

  • Economische verhoudingen (d,w,z, aandelenverhoudingen): De OvS regelt de economische verhoudingen in GasTerra en de Maatschap Groningen. De economische verhoudingen in de Maatschap Groningen zijn 40% EBN en 60% NAM. De economische verhoudingen in GasTerra zijn 10% Staat, 40% EBN, 25% Shell en 25% ExxonMobil.

  • Zeggenschapsverhoudingen: De OvS regelt ook de zeggenschapsverhoudingen in GasTerra en de Maatschap Groningen. De zeggenschapsverhoudingen in de Maatschap Groningen zijn 50% EBN en 50% NAM. De zeggenschapsverhoudingen in GasTerra zijn 10% Staat, 40% EBN, 25% Shell en 25% ExxonMobil (dus gelijk aan de economische verhoudingen).

  • Verdeling van de inkomsten: De winst uit de verkoop van het Groningengas wordt verdeeld tussen de Staat en NAM volgens drie schijven, namelijk de 95/5, 85/15 en 64/36 schijf. Zo komt binnen de 95/5 schijf uiteindelijk 95% toe aan de Staat en 5% aan NAM. Door deze wijze van verdeling komt uiteindelijk bijna 90% van de winst uit de verkoop van het Groningengas toe aan de Staat. De kosten van de winning worden verrekend in de 64/36 schijf, waardoor binnen deze schijf 64% van zowel de opbrengsten als de kosten voor rekening van de Staat komt. In de percentages die toekomen aan de Staat is het aandeel van 40% van EBN in de Maatschap Groningen opgenomen. Zie voor een uitgebreide toelichting over de inkomstenstromen bijlage 2 van de brief 19 november 2001 over het Gasgebouw (Kamerstuk 28 109, nr. 1).

De leden van de PvdA-fractie vroegen verder wat de mogelijkheden zijn om de volledige schade uitsluitend toe te rekenen aan de NAM. Is ergens vastgelegd dat de kosten voor 63% door de staat gedragen worden, of gaat het bij die 63% om misgelopen winstuitkering voor EBN en misgelopen staatswinstaandeel en andere mijnbouwbelastingen, zo vroegen deze leden.

Zoals hierboven aangegeven wordt de winst uit het Groningengas tussen de Staat en NAM verdeeld volgens drie schijven, namelijk de 95/5, 85/15 en 64/36 schijf. Zo komt binnen de 95/5 schijf uiteindelijk 95% toe aan de Staat en 5% aan NAM. Door deze wijze van verdeling komt bijna 90% van de winst uit de verkoop van het Groningengas toe aan de Staat. De kosten van de winning worden verrekend in de 64/36 schijf, waardoor binnen deze schijf 64% van zowel de opbrengsten als de kosten voor rekening van de Staat komt. Meer specifiek is de onderste schijf als volgt opgebouwd. Van het binnen die schijf te verdelen resultaat over het Groningengas komt 60% toe aan NAM en 40% aan de Staat via EBN. In de onderste schijf is NAM over haar aandeel in de winst inclusief vennootschapsbelasting 40% aan afdrachten verschuldigd en het aandeel van EBN komt volledig toe aan de Staat. De 64% die toekomt aan de Staat is dus als volgt opgebouwd: 60% (aandeel NAM) * 40% + 40% (aandeel EBN) * 100% = 64%. De kosten van schade zijn onderdeel van de winningskosten en dus wordt uiteindelijk 64% van die kosten gedragen door de Staat. Hierbij kan worden opgemerkt dat dit relatief gunstig is voor de Staat. De Staat ontvangt bijna 90% van de winst maar draagt 64% van de kosten.

Volgens de leden van de PvdA-fractie (b)lijken in het verleden schades aan openbare werken als dijken en gemalen niet in rekening te zijn gebracht bij het schadefonds. Kan dit alsnog met terugwerkende kracht en kunnen toekomstige schades aan publieke werken in rekening worden gebracht, zo vroegen deze leden.

Er zijn mij geen schades aan openbare werken als dijken en gemalen bekend als gevolg van de aardbevingen in Groningen. Alle schades aan infrastructuur als gevolg van bevingen moeten door NAM vergoed worden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de regering omgaat met de door Deltares voorgestelde maatregelen van de effecten van aardbevingen op ons hoogspanningsnet. De aanbevelingen geven volgens deze leden optioneel mogelijke acties weer. Welke acties wenst de regering te nemen en waarom, zo vroegen deze leden.

Ik ben in overleg met de beheerders van de infrastructuur (Waterschappen, Gasunie en Tennet) over de wijze waarop de aanbevelingen van Deltares zo snel en goed mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Mijn inzet hierbij is de aanbevelingen van Deltares uit te voeren binnen de termijn van drie jaar.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of het voorgestelde onafhankelijke schadebureau onafhankelijk genoeg is. Hoe wordt schade vastgesteld, kunnen kosten in versteviging (preventief) hierin ook worden meegenomen, welke beroepsmogelijkheden zijn er, op welke manier wordt het verlies op de huizenprijs onafhankelijk beoordeeld en gebeurt dit alleen bij overdracht of ook bij behoud, zo vroegen deze leden.

Met de Provincie en gemeenten is afgesproken dat ter verdere verbetering van de schadeafhandeling een professionele uitvoeringsorganisatie wordt gevormd, die voldoende onafhankelijk toezicht moet kennen. Deze organisatie zal in overleg met de dialoogtafel worden gevormd. Dit wordt gesteund door NAM. Op 30 januari komen de heren Wallage en Van Geel met hun advies over de dialoogtafel. Dit betekent dat op dit moment nog niet kan worden aangegeven hoe dit onafhankelijke toezicht zal worden ingericht. Wel is aangegeven dat ter borging van de kwaliteit onafhankelijk toezicht via de Onafhankelijk Raadsman in ieder geval wordt gecontinueerd.

Voor de waardedaling van woningen als gevolg van de aardbevingen richt NAM een compensatieregeling in. De details van de regeling worden uiterlijk 1 april 2014 door NAM bekendgemaakt. Voor het toekennen van compensatie wordt aangesloten bij het moment van verkoop van een woning. Bij behoud van een woning kan dus geen beroep gedaan worden op de regeling voor de compensatie van de waardedaling van woningen. De reden daarvoor is dat de al dan niet negatieve waardeontwikkeling als gevolg van de aardbevingen kan fluctueren. Het is daarom onmogelijk om bij behoud van een woning tot een definitieve afhandeling te komen. Als de waarde zich verder negatief ontwikkeld als gevolg van de aardbevingen zal een huiseigenaar immers meer compensatie willen en andersom als, bijvoorbeeld als gevolg van het pakket aan maatregelen in het gebied, de ontwikkeling van de waarde ten positieve keert zou de woningeigenaar de verkregen compensatie weer terug moeten betalen.

NAM is momenteel bezig met de uitwerking van hoe de hoogte van de compensatie precies wordt vastgesteld. Het uitgangspunt is dat de compensatie die toegekend wordt het verschil is in waardeontwikkeling van een dergelijke woning in het risicogebied ten opzichte van de referentiegebieden. Verschillende elementen spelen hierbij een rol:

  • de rapportages van Ortec Finance;

  • de bevindingen van een taxateur over het effect van het risico op aardbevingen op de betreffende woning;

  • de staat van de betreffende woning en de specifieke omstandigheden van de woning.

De hoogte van de compensatie zal worden vastgesteld door een expert op basis van een protocol. Er zal ook worden voorzien in een mogelijkheid voor de bewoners om de geboden compensatie onafhankelijk te laten toetsen. De onafhankelijke toetsing is een apart proces met meerdere experts. Op deze manier is de onafhankelijkheid voldoende gewaarborgd.

De leden van de PvdA-fractie gaven aan dat uit het verslag van de ombudsman blijkt dat de bekendheid en toegankelijkheid / bereikbaarheid niet afdoende is. Is de Minister bereid om extra budget vrij te maken om de taken van de ombudsman, de heer L. Klaassen, bij een breder deel van de Groninger bevolking bekend te maken, en zo nee, waarom niet, zo vroegen deze leden. Voorts vroegen zij of de bereikbaarheid verbeterd kan worden, bijvoorbeeld door het telefoonnummer ook 's avonds open te stellen voor mensen die tussen 9 en 5 werken.

Ik ben in gesprek met de heer Klaassen om te bekijken hoe op goede wijze gevolg kan worden gegeven aan de adviezen met betrekking tot bekendheid en bereikbaarheid van de Onafhankelijk Raadsman.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoeveel gas nationaal wordt gebruikt, hoeveel wordt geëxporteerd, welk deel wordt verhandeld via de gasbeurs en welk deel via kortlopende en langlopende contracten gaat. Verder vroegen deze leden hoe lang die contracten vastliggen en welke kosten tegenover een eventuele inbreuk op die contracten staan.

Over 2012 (meest recente gegevens) kan het volgende worden gemeld:

  • Nederlandse consumptie: 41 miljard m3;

  • Nederlandse productie: 74 miljard m3;

  • Export: 53 miljard m3;

Import: 20 miljard m3.

Van de totale export in 2012 van 53 miljard m3 vond iets minder dan 50 miljard m3 op basis van lange termijn contracten plaats. Vrijwel de gehele Nederlandse consumptie wordt beleverd op basis van korte termijn contracten (jaar-vooruit, seizoen-vooruit, maand-vooruit) die hoofdzakelijk op de gasbeurs worden afgesloten. Uiteindelijk is via de virtuele handelsplaats TTF zo’n 43 miljard m3afgeleverd. Dit bij een handelsvolume van iets meer dan 550 bcm. Van dit handelsvolume liep 83% via een handelaar (OTC-basis), werd 11% op bilaterale wijze verhandeld en 6% via de gasbeurs (bron: ACM, Liquiditeitsrapport 2013 – Groothandelsmarkten gas en elektriciteit).

In onderzoek 8 zijn de lange termijn verplichtingen van GasTerra weergegeven. De meeste lange termijn contracten kennen een einddatum die ligt tussen 2022 en 2028. Zoals uit onderzoek 9 blijkt zou GasTerra een beroep kunnen doen op overmachtsbepalingen indien zij haar leveringsverplichtingen niet meer kan nakomen. Het valt echter te verwachten dat afnemers zich tegen een dergelijk beroep zullen verzetten, zeker als zij geen mogelijkheid hebben om elders gas in te kopen, iets dat bijvoorbeeld geldt voor alle afnemers van laagcalorisch gas. Dit zal hoogstwaarschijnlijk tot langjarige procedures leiden. Mocht het beroep op overmacht vervolgens falen dan zijn schadeclaims zeker niet uit te sluiten. Tot welke kosten dit zal leiden is op dit moment niet te zeggen. Gezien de hoeveelheden gas waar het hier over gaat is niet uit te sluiten dat die vele miljarden zullen bedragen.

Hierbij merk ik op dat een inbreuk op de contracten er letterlijk toe zal leiden dat huishoudens in de ons omringende landen in de kou komen te zitten, aangezien zij voor hun verwarming laagcalorisch Groningengas gebruiken, dat zij niet van elders kunnen betrekken. Dit zou afbreuk doen aan de reputatie van Nederland als een betrouwbare handelspartner en als een te vertrouwen buurland.

De leden van de PvdA-fractie vroegen naar de prognose aangaande de ontwikkeling van de gasprijs en wat zou een kuub die nu niet gewonnen wordt over 10 of 20 jaar zou kunnen opbrengen. Klopt het dat op (zeer) lange termijn zowel het aanbod als de vraag naar gas naar verwachting zal dalen, als gevolg van een transitie naar duurzame energie, en klopt het dus dat de gasprijs zowel omhoog als omlaag kan gaan, afhankelijk van of het aanbod, dan wel de vraag sneller daalt, zo vroegen deze leden.

Op de gasbeurs van ICE ENDEX wordt het gas verhandeld, waarbij ook wordt aangegeven wat thans de prijs is voor toekomstige leveringen. De noteringen op de ICE ENDEX laten een dalende gasprijs zien. Gas dat geleverd wordt in 2015 kan nu (peildatum: 23 januari 2014) gekocht worden voor € 26,1/MWh (25,5 ct/m3), maar voor levering in 2017 is de prijs lager, namelijk € 24,8/MWh (24,3 ct/m3). Op de termijnmarkt wordt dus een daling van de gasprijs verwacht, waaruit valt af te leiden dat marktpartijen er vanuit gaan dat er meer dan voldoende gas beschikbaar is in de toekomst. Het is moeilijk aan te geven wat de gasprijs over 10 of 20 jaar zal zijn. Op het ogenblik zijn de verwachte gasvoorraden in de wereld meer dan 200 keer de huidige consumptie van gas. Verduurzaming van de energievoorziening heeft een remmend effect op vraag naar de fossiele brandstoffen dus ook gas. Gelet op de grote gasvoorraden die nog beschikbaar zijn lijkt in samenhang met verduurzaming een dalende prijs eerder aannemelijk dan een stijgende prijs.

Het is de verwachting dat op de (zeer) lange termijn de vraag naar gas zal dalen. Dit als gevolg van een grotere inzet van duurzame energie, meer energie-efficiency en een betere isolatie van huizen en gebouwen. Wat betreft het aanbod is het zeker dat het aanbod van Nederlands gas zal dalen en dat ook het aanbod van Noors gas op enig moment in omvang zal afnemen.

De prijs van gas wordt bepaald door vraag en aanbod. Op korte termijn kan de prijs door tijdelijke tekorten of overschotten dalen en stijgen. Voor de lange termijn lijkt een daling van de prijs aannemelijker dan een stijging.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of er sprake is van een force majeure clausule in de internationale leveringscontracten. Zo nee, waarom niet, en zo ja, waarom wordt deze niet ingeroepen, zo vroegen deze leden.

Zoals uit onderzoek 9 blijkt, kennen de lange termijn leveringscontracten overmachtsbepalingen. Een beroep doen op deze bepalingen als er tegelijkertijd nog wel gas beschikbaar is voor binnenlandse afnemers heeft echter weinig kans van slagen. Europese mededingingsregels staan niet toe dat binnenlandse afnemers worden bevoordeeld ten opzichte van buitenlandse. Dat geldt eens te meer als buitenlandse afnemers wel gas onder contract hebben gekocht en binnenlandse afnemers dat niet hebben gedaan. Zoals hierboven aangegeven zou het staken van de internationale levering letterlijk betekenen dat huishoudens in onze buurlanden in de kou komen te zitten. Ook gelet op de internationale verantwoordelijkheid van Nederland, kan en wil het kabinet een dergelijke maatregel niet nemen.

Ten slotte vroegen de leden van de PvdA-fractie hoe de roadmap eruit ziet op langere termijn als het gaat om besluitvorming al dan niet minder gas te gaan winnen en wat de volgende beslismomenten zijn.

Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken en metingen die de komende drie jaar uitgevoerd worden, zal ik in de tweede helft van 2016 een besluit nemen over de winning vanaf 2017 en daarbij ook aan geven hoe de besluitvorming er op langere termijn uit zal zien. Een onderdeel daarvan is de geldigheidsduur van een eventuele instemming met de volgende herziening van het winningsplan.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie vroegen om een nadere toelichting waarom het kabinet op het punt van het volledig afsluiten van de vijf clusters afwijkt van het advies van het SodM.

Het kabinet heeft besloten de productie uit de vijf clusters rond Loppersum met 80% te verminderen. Het beperkt openhouden van deze vijf clusters is noodzakelijk uit oogpunt van leveringszekerheid op de markt voor laagcalorisch gas. Indien de vijf clusters volledig zouden worden stilgelegd, is er op momenten van zeer hoge vraag naar laagcalorisch gas onvoldoende gas beschikbaar om aan deze vraag te voldoen. De nog resterende productieclusters, de gasopslagen en de conversie-installaties van Gasunie Transport Services (GTS) kunnen op die momenten minder gas in het systeem brengen dan nodig is om iedereen van gas te voorzien.

Daarnaast is het beperkt openhouden van de vijf clusters nodig voor het opvangen van eventuele problemen die zich elders in het systeem kunnen voordoen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties.

De SP-fractie refereerden naar het overzicht van de exportverplichtingen van Gasterra. Naar aanleiding daarvan vroegen deze leden of de mogelijkheid om kunstmatig laagcalorisch gas te maken door stikstof bij te mengen in hoogcalorisch gas ten volle wordt benut.

Gegeven het besluit om de productie uit de vijf clusters bij Loppersum zeer sterk te beperken wordt de mogelijkheid om hoogcalorisch gas te converteren naar laagcalorisch gas in perioden van omvangrijke marktvraag / zware omstandigheden vrijwel volledig benut. Ter illustratie, vooral in de ochtenduren op koude winterdagen is de vraag naar gas extra hoog en zullen de conversie installaties volledig benut moeten worden om aan dergelijke piekvraag te kunnen voldoen.

De leden van de SP-fractie vroegen welke maatregelen ik neem om het energieverbruik van woningen en bedrijven sneller terug te brengen. Met betrekkelijk simpele en rendabele investeringen kan het gasverbruik van woningen en bedrijven binnen tien jaar met 10–15 miljard m3/jaar worden teruggebracht, waardoor de kraan nog verder dicht kan, zo stelden deze leden. Zij vroegen in hoeverre deze mogelijkheid ook betrokken is in de onderzoeken.

Energiebesparing kan het gasgebruik van woningen en bedrijven aanzienlijk terugdringen en leidt zo tot een lagere energierekening en verbetering van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven. In dit verband is ook in het Energieakkoord voor Duurzame Groei door alle betrokken partijen erkend dat energiebesparing een kernpunt vormt om te komen tot een duurzame energievoorziening, en is een ambitie geformuleerd van 100 PJ aan besparing in het finale energiegebruik in Nederland per 2020.

Om het energiegebruik in het bedrijfsleven terug te dringen zijn concrete afspraken gemaakt. Zo wordt de Energie-investeringsaftrek zoveel mogelijk gericht op energie-efficiëntie, en wordt er met grote bedrijven ingezet op een raamwerk van één op één afspraken over energiebesparing. Ook intensiveert het kabinet de handhaving van de wettelijke verplichting voor bedrijven om energie te besparen en vereenvoudigt deze door middel van erkende maatregelenlijsten. Dit is een aantal voorbeelden uit een langere lijst van maatregelen die is overeengekomen.

Over intensivering van energiebesparing in de gebouwde omgeving heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst uw Kamer op 15 november 2013 geïnformeerd (Kamerstuk 30 196, nr. 223).

De mogelijkheid om met energiebesparing het gasgebruik terug te dringen is niet specifiek betrokken in de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar gaswinning in Groningen. De onderzoeken zijn namelijk gericht op de relatie tussen gaswinning en bevingen, en dus niet op de wijze waarop in Nederland het gasgebruik kan worden teruggedrongen. Dat neemt niet weg dat het kabinet sterk inzet op energiebesparing, zoals is weergegeven met de hiervoor genoemde selectie aan maatregelen.

Voor wat betreft de € 1,2 miljard voor schadeherstel- en compensatiemaatregelen lijkt het advies van de commissie Meijer op hoofdlijnen overgenomen te worden, maar de uitvoering is versneld, zo stelden de leden van de SP-fractie. Deze leden gaven aan dat dat positief is, net als het besluit om de schadeafhandeling in handen van een onafhankelijke partij te brengen. Zij vroegen welke partij dit wordt.

Met de Provincie en gemeenten is afgesproken dat ter verdere verbetering van de schadeafhandeling een professionele uitvoeringsorganisatie gevormd moet worden met voldoende onafhankelijk toezicht. NAM blijft verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de schadeafhandeling.

Op 30 januari komen de heren Wallage en Van Geel met hun advies over de dialoogtafel die is afgesproken in het akkoord met Provincie en gemeenten. In hun advies zullen zij ook ingaan op hoe de inrichting van de schadeafhandeling verder vorm kan krijgen. Ik wacht hun advies af. Vooruitlopend daarop heb ik ter borging van een meer onafhankelijke schadeafhandeling de werkzaamheden van de Onafhankelijk Raadsman verlengd. Daarnaast zal de Tcbb er door haar nieuwe opdracht op toe blijven zien dat de juiste verdere verbeteringen worden aangebracht.

Vragen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie vroegen of het mogelijk was geweest om in januari 2013 na aanleiding van het rapport van SodM «Reassment of the probability of higher magnitude earthquakes in the Groningen gas field» van 16 januari jl. een limiet te stellen aan de totale winning van het Groningerveld in 2013. Zo nee, waarom niet, en zo ja, heeft de Minister januari 2013 overwogen om de winning in 2013 niet hoger te laten zijn dan in 2012, zo vroegen deze leden.

Zoals uiteengezet in mijn brief van 25 januari 2013 (Kamerstuk 33 529, nr. 1) heb ik er vorig jaar bewust voor gekozen om (nog) geen limiet te stellen aan de gaswinning uit het Groningenveld en eerst de onderzoeken uit te voeren en op basis van die onderzoeken een besluit te nemen.

De leden van de CDA-fractie vroegen in hoeverre het rapport van het SodM van 16 januari jl. is weerlegd door de onderzoeken die de Minister dit jaar heeft laten uitvoeren.

De onderzoeken die afgelopen jaar zijn uitgevoerd hebben geleid tot een groter en breed gedragen inzicht over de relatie tussen compactie en bevingen. Ook is duidelijk geworden dat de onzekerheden in de modelresultaten op langere termijn groot zijn.

Het belangrijkste advies van SodM op basis van de nieuwe onderzoeken is om de clusters rondom Loppersum tijdelijk te sluiten en in die tijd het onderzoek te continueren in samenhang met een uitgebreid meet- en monitoringsplan. Dit advies wordt gedragen door de uitkomsten van de onderzoeken 5 en 6, die laten zien dat het sluiten van de Loppersum clusters het meest effectief is buiten de optie het gehele veld sluiten. Ook de controle berekeningen van TNO laten zien dat dit het meeste effect heeft op de compactie in het risicogebied.

De review van Safety Solutions consultants geeft aan dat de risicoberekening van de NAM niet de juiste definities hanteert, aldus de leden van de CDA-fractie. Zouden de verschillen tussen de definities nog een keer kunnen worden verduidelijkt, zo vroegen deze leden.

Safety Solutions consultants (SSC) stelt, net als SodM, prof.dr. Helsloot en het RIVM, dat er formeel nog geen normering is voor aardbevingsrisico’s. Het is daarom te vroeg om te concluderen wie er al dan niet de juiste definities hanteert. Dat doet SSC ook niet. SSC geeft duidelijk aan dat hun expertise ligt op risico’s ten gevolge van omgaan met gevaarlijke stoffen. De zogenaamde SIL matrix die in de bijlage wordt genoemd, wordt in die context inderdaad in Shell/NAM gebruikt voor de beoordeling van veiligheidsrisico’s ten gevolge van (on)betrouwbaarheid van instrumentatie. Deze is echter niet direct van toepassing op beoordeling van aardbevingsrisico’s.

De leden van de CDA-fractie stelden dat de stuurgroep aangeeft dat een productiefilosofie met minder productie uit het noordelijke deel van het veld en meer productie uit het zuidelijke veld een serieus te overwegen optie is. Deze leden vroegen of de stuurgroep er hierbij rekening heeft gehouden met de waarschuwing van NAM dat de grotere drukverschillen binnen het Groningerveld mogelijk tot aardbevingen kunnen leiden, en zo ja, in hoeverre, en zo nee, waarom niet.

Of grote drukverschillen in werkelijkheid ook zullen ontstaan is afhankelijk van de mate waarin breuken doorlatend zijn. Het vervolgonderzoek waarin expliciet het gedrag van de breuken wordt meegenomen moet hierin ook volgens de Stuurgroep meer inzicht bieden. Daarbij is het niet waarschijnlijk dat dit soort grote drukverschillen in de voorgestelde periode van 3 jaar gaan optreden. Het huidige reservoirmodel geeft ook geen aanleiding om op de korte termijn grote drukverschillen in het veld te veronderstellen in de gebieden met waargenomen sterke seismiciteit.

Verder vroegen de leden van de CDA-fractie hoeveel gas er deze maand, januari 2014, wordt gewonnen uit de vijf clusters rond Loppersum.

Er wordt in januari 2014 ongeveer 1 miljard m3 gas gewonnen uit de vijf clusters rond Loppersum. Dit is in lijn met de productiefilosofie van gelijkmatige drukdaling die NAM aanhangt. Na de aankondiging van het kabinetsbesluit op 17 januari 2014 heeft NAM de productie uit de Loppersum clusters direct verminderd om binnen het door het kabinet gestelde plafond van 3 miljard m3 in 2014 te blijven.

De leden van de CDA-fractie stelden dat er verschillen van opvatting lijken te zijn tussen NAM en SodM over het berekenen van het veiligheidsrisico. Kunnen de verschillen in opvatting nogmaals duidelijk weergegeven worden, zo vroegen deze leden.

De verschillen van opvatting zitten met name in de manier waarop omgegaan wordt met het feit dat aardbevingen steeds op een andere plaats optreden. NAM gaat er vanuit dat de kans op zwaardere bevingen verspreid is over een bepaald kerngebied, terwijl SodM overschrijdingskansen voor het hele veld gebruikt. Desalniettemin zijn de verschillen in uitkomsten tussen NAM en SodM berekeningen binnen een factor 10, en dat is acceptabel gezien het feit dat er geen voorgeschreven methodiek is (en verschillende methodieken gebruikt zijn) en dat de onzekerheden nog aanzienlijk zijn. Het verschil zit met name in de conclusies die hieruit worden getrokken. NAM concludeert (net als prof. dr. Helsloot) dat dit risiconiveau in termen van veiligheid weliswaar hoog is, maar vergelijkbaar met wat voor andere risico’s geaccepteerd wordt in Nederland. Ook NAM accepteert dit risiconiveau niet voor langere termijn, maar beargumenteert dat door preventief versterken van huizen en gebouwen het risico zal worden teruggebracht naar een niveau dat voor langere tijd acceptabel is.

SodM beschouwt het risico als hoog en geeft aan dat er zowel maatregelen aan productie kant als aan de preventiekant nodig zijn.

Gezien de sterk uiteenlopende visies m.b.t. risicoberekeningen m.b.t. aardbevingen en het daarbij horende wegingskader in termen van veiligheid, zal ik de komende twee jaar door brede groep van deskundigen een visie laten ontwikkelen over het bepalen van aardbevingsrisico’s en de weging daarvan. Conform het advies van SodM heb ik toch het voorzorgsprincipe gehanteerd en de productie van de Loppersum clusters geminimaliseerd.

De leden van de CDA-fractie gaven aan dat TNO stelt dat de verwachting van NAM dat er sterke aquifers zullen optreden in het noordelijke deel van het Groningerveld niet vast staat. Wat zijn de voors en tegens ten aanzien van het uitgangspunt van sterke aquifers in het noordelijke deel van het Groningerveld, zo vroegen deze leden.

De huidige modellen van de ondergrond zijn niet in staat om de gemeten bodemdaling in het noorden van het Groningenveld goed te simuleren. De modellen voorspellen een te grote bodemdaling ten opzichte van de gemeten bodemdaling. Om een zo klein mogelijk verschil te bewerkstelligen tussen de gemeten en voorspelde bodemdaling is door NAM een sterke aquifer aangenomen. Bij een zwakke aquifer aanname treden verschillen van een factor 2 tot 3 op tussen gemeten en voorspelde bodemdaling waardes. Dit wil niet zeggen dat er ook werkelijk een sterke aquifer bestaat in het noorden van het Groningen veld. Het geologische model zal in dit deel van het veld aangepast moeten worden om de gemeten bodemdaling beter te simuleren zonder dat hier een sterke aquifer voor nodig is.

Als uitgegaan wordt van een sterke aquifer betekent dat dat een deel van de poriënruimte waaruit het gas is geproduceerd gevuld wordt met water. Dit betekent dat de ondergrond minder compacteert en dus de kans op grotere bevingen kleiner wordt. Het onjuist gebruik van een sterke aquifer kan dus een onderschatting van de seismische dreiging geven. Het vervolgonderzoek zal ook de rol en gedrag van de noordelijke aquifers bekijken.

In rapport 9 worden kanttekeningen gezet bij de mogelijkheid van een beroep op overmachtsbepalingen (punt 4), aldus de leden van de CDA-fractie. Deze leden vroegen of er soortelijke gevallen van beslissingen van de overheid bij delfstoffenwinning zijn die hebben geleid tot niet nakoming van een contract en met een rechtszaak tot gevolg.

Soortgelijke gevallen zijn mij niet bekend. Het gaat hier om een unieke situatie.

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie gaven aan benieuwd te zijn naar de motivatie van de Minister voor de keuze die hij heeft gemaakt met betrekking tot gasproductie in Groningen. De leden constateerden dat de Minister nu heeft gekozen voor een plafond voor de komende drie jaar in combinatie met een productiebeperking in Loppersum. Op basis van welke criteria is voor dit scenario gekozen, zo vroegen deze leden.

Er is gekozen voor het beperkt openhouden van de vijf clusters bij Loppersum vanwege de leveringszekerheid op de markt voor laagcalorisch gas. Indien de vijf clusters volledig zouden worden stilgelegd is er op momenten van zeer hoge vraag naar laagcalorisch gas onvoldoende gas beschikbaar om aan deze vraag te voldoen. De nog resterende productieclusters, de gasopslagen en de conversie-installaties van Gasunie Transport Services (GTS) kunnen op die momenten minder gas in het systeem brengen dan nodig is om iedereen van gas te voorzien. Daarnaast is het zeer beperkt openhouden van de vijf clusters nodig voor opvangen van eventuele problemen die zich elders in het systeem kunnen voordoen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties.

De leden van de D66-fractie vroegen om aan te geven welke alternatieve scenario’s zijn overwogen en daarbij per scenario te beargumenteren waarom van dat scenario is afgezien.

In onderzoek 6 zijn achttien scenario’s doorgerekend. Het doel hiervan was in kaart brengen wat het effect van de verschillende scenario’s op het seismisch risico is. Hier kwam uit dat naast het geheel stoppen van de productie het insluiten van de Loppersum clusters het meest effectief was. Dit laatste scenario is in het door NAM aangeleverde addendum op het winningsplan verder uitgewerkt. SodM heeft op basis hiervan mij geadviseerd tot het insluiten van de Loppersum clusters over te gaan.

De leden van de D66-fractie vroegen waarom de adviezen om de totale productie terug te brengen tot 30 bcm alsook om de productie in Loppersum volledig te verleggen naar het zuiden, niet zijn opgevolgd.

Het is mij niet duidelijk op welk advies wordt gedoeld. In het TNO rapport zijn diverse scenario’s doorgerekend waaronder ook deze. SodM noemt dit scenario ook niet in haar advies.

Verder vroegen deze leden naar de argumentatie voor het specifieke percentage van 20% in Loppersum?

De productie in de vijf clusters rondom Loppersum wordt met 80% teruggebracht. Dit is ingegeven door het niveau dat minimaal noodzakelijk is om de clusters operationeel te houden opdat zij kunnen bijspringen op momenten van hoge gasvraag of bij problemen elders in het systeem. Hiervoor is een jaarlijks volume van 2,25 miljard m3 nodig. Daarnaast is de schatting dat ca. 0,75 miljard m3 nodig is voor werkvolume indien een beroep wordt gedaan op de capaciteit. In totaal komt dit neer op een jaarlijkse productie van 3 miljard m3 (oftewel de resterende 20%).

De leden van de D66-fractie vroegen naar mijn oordeelsvorming over het winningsplan en de toekomst van de gasproductie in Groningen. Waarom kiest de Minister om de termijn tot indiening van een alternatief winningsplan 10 maanden langer te maken dan het SodM heeft geadviseerd, zo vroegen deze leden.

Het afgelopen jaar heeft laten zien dat vooral het opstellen, valideren en berekenen van de benodigde geomechanische modellen complex is en veel tijd kost. Het valideren moet gebeuren aan de hand van metingen, die de komende tijd op basis van het nieuwe geavanceerde ondergrondse en bovengrondse meetnet vergaard moeten worden. Mede op advies van de Tcbb ben ik van mening dat de komende drie jaar hiervoor zo effectief mogelijk gebruikt moet worden. Daarom heb ik voor een periode van 2,5 jaar voor het indienen van een nieuwe wijziging van het winningsplan gekozen. Ik acht het van belang dat mijn besluit over 3 jaar over gebaseerd is op door voldoende metingen gevalideerd onderzoek.

De leden van de D66-fractie vroegen of het instemmingsbesluit ook onderdeel wordt van een nieuw winningsplan. Zo ja, waarom moet bewaar tegen het besluit dan gemaakt worden vóórdat het nieuwe winningsplan wordt ingediend, zo vroegen deze leden. Indien rechtsgang wel ook ná een nieuw winningsplan mogelijk is, waarom vormt het dan een argument om een nieuw winningsplan met 10 maanden uit te stellen? Verder vroegen deze leden welke risico’s verlenging met zich meebrengt, gezien de kritiek van het SodM met betrekking tot de rekenmethodes van NAM.

Op 29 november 2013 is door NAM een gewijzigd winningsplan ter goedkeuring bij mij ingediend. Mijn reactie hierop betreft in dit geval een ontwerp-instemmingsbesluit waaraan voorschriften en beperkingen zijn verbonden. De voorschriften en beperkingen leiden op onderdelen de facto tot een bijstelling van het door NAM ingediende winningsplan. De NAM hoeft het op 29 november 2013 ingediende gewijzigde winningsplan echter niet opnieuw in te dienen. Het instemmingsbesluit (inclusief de gestelde voorschriften en beperkingen) en het ingediende gewijzigde winningsplan geven tezamen weer welke activiteiten gedurende de looptijd van het instemmingsbesluit in het kader van het winningsplan door NAM zullen worden uitgevoerd.

Het ontwerp-instemmingsbesluit wordt, conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ter inzage gelegd. Hierop kunnen door eenieder zienswijzen worden ingediend. Na verwerking van deze zienswijzen zal ik dan, naar verwachting medio dit jaar, het instemmingsbesluit definitief nemen. Daarop is vervolgens dan nog beroep mogelijk bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Doordat ik nu, onder bepaalde voorschriften en beperkingen, instem met het door NAM ingediende winningsplan, is over drie jaar besluitvorming aan de orde over de volgende herziening van het winningsplan voor het Groningenveld. Deze periode van drie jaar is nodig om – door aanvullende onderzoeksinspanningen – een aantal onzekerheden te verkleinen ten aanzien van de ondergrondmodellen en de duiding van het seimisch risico door de gaswinning uit het Groningenveld.

Door de aan de instemming verbonden voorschriften en beperkingen wordt recht gedaan aan alle door SodM gedane inhoudelijke aanbevelingen.

De leden van de D66-fractie vroegen op welke termijn ik aan de slag ga met een lange termijn visie voor de gasproductie in Groningen, welke onderzoeken daarvoor worden verricht en wanneer de Kamer daarvan de uitslag krijgt. Ook vroegen deze leden op welke manier ik daarin een duurzaam energiebeleid ga verankeren.

Zoals hierboven aangegeven heb ik opdracht gegeven het onderzoek te continueren samen met een uitgebreid meet- en monitoringsprogramma. Dit onderzoek is primair bedoeld om de onzekerheden op langere termijn te minimaliseren en een beter inzicht te krijgen hoe het Groningenveld geproduceerd kan worden met zo klein mogelijke risico’s. Ik heb aangegeven dat NAM over 2,5 jaar een nieuw winningsplan bij mij moet indienen, waarin de uitkomsten van deze onderzoeken verwerkt zijn. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer op de hoogte houden van de vorderingen van de onderzoeken.

Duurzaam energiebeleid is een belangrijk speerpunt van mijn beleid, maar maakt geen onderdeel uit van bovengenoemd onderzoek, waarin specifiek wordt gekeken naar het Groningenveld en bevingen.

De leden van de D66-fractie gaven aan graag meer informatie te willen over het effect van het kabinetsbesluit op de risico’s in Groningen. Met hoeveel procent wordt de kans op, en de zwaarte van, aardbevingen door de productievermindering in het kabinetsbesluit gereduceerd in vergelijking met ongewijzigd beleid, zo vroegen deze leden. Ook vroegen zij wie dit heeft doorgerekend en waarop de inschattingen gebaseerd zijn.

Compactie is de drijvende kracht achter de aardbevingen. Daarom wordt primair gekeken welke maatregelen het meeste effect hebben in het risicogebied in termen van compactie. TNO geeft berekend in haar rapport dat met het sluiten van de Loppersum clusters de compactie in het Loppersum gebied met 31 procent afneemt. TNO is gevraagd de effecten van een 80% reductie ook door te rekenen in termen van compactie. De uitkomsten hiervan zullen voor het overleg met uw Kamer over de gaswinning in Groningen beschikbaar zijn.

De leden van de D66-fractie vroegen hoeveel van de risicoreductie te danken is aan de vermindering van de totale productie en hoeveel aan de vermindering in Loppersum tot 20%. Deze leden vroegen ook wat het verschil is in risicoreductie tussen het kabinetsbesluit en de risicoreductie van de verschillende scenario’s uit de rapporten. Zij hebben verzocht in de beantwoording van deze vraag in ieder geval de risicoreductie van het kabinetsbesluit te vergelijken met de risicoreductie van de volgende zes scenario’s: de scenario’s om de totale winning te beperken tot 40, 35 en 30 kubieke meter en tegelijkertijd de productie in Loppersum volledig stop te zetten en de scenario’s om de totale winning te beperken tot 40, 35 en 30 kubieke meter en tegelijkertijd de productie in Loppersum te reduceren tot 20%.

TNO is gevraagd de effecten van de genoemde scenario’s ook door te rekenen in termen van compactie. Gezien de complexiteit van dit soort berekeningen is dat niet mogelijk binnen de door u gevraagde termijn uit te voeren. Ik streef ernaar u de resultaten voorafgaand aan het overleg met uw Kamer over de gaswinning in Groningen toe te sturen.

De leden van de D66-fractie gaven aan benieuwd te zijn naar de verhouding tussen de inperking van de gasproductie in het kabinetsbesluit en het al bestaande productieplafond. Deze leden vroegen of ik kan beargumenteren dat ik meer doe dan het gemiddelde van het productieplafond jaarlijks harder vast te leggen, of ik van plan ben om in de toekomst ook jaarlijkse maxima te blijven stellen in plaats van een plafond over een langere periode en of ik heb overwogen om jaarlijks over de maximumproductie van het volgende jaar te beslissen. Verder vroegen de leden van de D66-fractie naar een overzicht van het kabinetsbesluit en de al bestaande ramingen en afspraken over de totale gasproductie. Daarbij vroegen deze leden: (a) kan de Minister per jaar aangeven wat de totale productie van het Groningenveld in de jaren 2006–2013 is geweest; (b) hoeveel gasproductie was op basis van het productieplafond 2006–2015 dan nog toegestaan voor de 2014 en 2015; (c) klopt het dat in 2011 een nieuw productieplafond is ingesteld voor 2011–2020; (d) heeft het nieuwe productieplafond uit 2011 de oorspronkelijk nog toegestane productie voor 2014 en 2015 op basis van het oude productieplafond verhoogd, of soepeler gemaakt en zo ja, met hoeveel; (e) hoeveel kubieke meter verschil bestaat er uiteindelijk tussen de beperking van de Minister voor de jaren 2014, 2015 2016 en de nog maximaal toegestane productie voor die jaren vanwege het oude c.q. het nieuwe productieplafond; en (f) welke gasproductie had NAM geraamd en hoeveel kubieke meter verschil bestaat er per jaar tussen de beperking van de Minister en het winningsplan van de NAM. Deze leden vroegen om de antwoorden op de bovenstaande vragen te verduidelijken aan de hand van een tabel voor 2006 tot 2020 met daarin opgenomen: werkelijke productie tot nu toe, geraamde productie van de NAM, nog toegestane productie op basis van het oude plafond, nog toegestane productie op basis van het nieuwe plafond en de toegestane productie op basis van het kabinetsbesluit.

Het productieplafond voor de productie van Groningengas is geregeld in artikel 55 van de Gaswet. Dit artikel is op 1 juli 2004 in werking getreden en kwam in de plaats van het tot die tijd jaarlijks door de Minister van EZ vast te stellen nationale productieniveau. Het productieplafond geeft aan van welke hoeveelheid Groningengas GasTerra mag uitgaan bij de taken die aan haar zijn opgedragen in de Gaswet, artikel 54, eerste lid, onderdelen a. en b. Het gaat hier om de op GasTerra rustende innameplicht voor aardgas afkomstig uit andere Nederlandse gasvelden dan het Groningenveld. Het doel en de grondslag van het productieplafond is dus om de gaswinning uit de Nederlandse kleine velden zoveel mogelijk te bevorderen. Dit onder meer door enerzijds te voorkomen dat dit gas wordt «verdrongen» door het gas uit het Groningenveld en anderzijds de balansrol van het Groningenveld te waarborgen. Het eerste productieplafond is eind 2005 vastgesteld voor de periode 2006 t/m 2015 en houdt in dat GasTerra in die periode in totaal 425 miljard m3mag afnemen uit het Groningenveld, hetgeen neerkomt op een gemiddelde afname van 42,5 miljard m3 per jaar.

In januari 2011 is een tweede productieplafond vastgesteld, nu voor de periode 2011 tot en met 2020. Voor het vaststellen van dit tweede productieplafond is wederom 425 miljard m3 als uitgangspunt genomen. Maar omdat GasTerra in de periode 2006 tot en met 2010 in totaal 189 miljard m3 heeft afgenomen – 23,5 miljard m3 minder dan de hoeveelheid van 212,5 miljard m3 waar zij in die periode op basis van het gemiddelde vanuit mocht gaan – is deze hoeveelheid vermeerderd met 23,5 miljard m3. Daarmee komt het plafond over deze periode uit op 448,5 miljard m3, oftewel jaarlijks gemiddeld bijna 45 miljard m3.

De twee plafonds tezamen leiden ertoe dat over de gehele periode 2006–2020 de gemiddelde productie niet meer mag bedragen dan 42,5 miljard m3 per jaar.

In de periode 2006–2013 zijn de volgende hoeveelheden Groningengas afgenomen door GasTerra (hoeveelheden in miljard m3):

2006

32,2

2007

29,9

2008

38,9

2009

37,8

2010

50,1

2011

44,7

2012

47,2

2013

53,2

In het door NAM gewijzigde winningsplan werden voor de periode 2014–2020 de volgende hoeveelheden voorzien door NAM:

2014

45,4

2015

45,0

2016

44,5

2017

43,5

2018

42,5

2019

41,5

2020

40,5

De realisaties en verwachtingen laten zien dat de productie:

  • 1. voor de plafondperiode 2006–2015 uit zou komen op 424,5 miljard m3;

  • 2. voor de plafondperiode 2011–2020 uit zou komen op 448 miljard m3;

  • 3. voor de gehele periode 2006–2020 uit zou komen op 637 miljard m3, hetgeen gemiddeld gelijk is aan 42,5 miljard m3 per jaar.

Voor de jaren 2014 en 2015 tezamen was in het gewijzigde winningsplan een productie geraamd van 90,4 miljard m3. In het voorgenomen besluit van het kabinet wordt uitgegaan van 85 miljard m3. Voor de jaren 2014, 2015 en 2016 was de geraamde productie 134,9 miljard m3 in totaal terwijl in het voorgenomen besluit van het kabinet wordt uitgegaan van 125 miljard m3. Het voorgenomen besluit van het kabinet voorziet dus in een lagere productie dan op grond van de plafondbesluiten is toegestaan.

Hierbij is van belang op te merken dat de plafondbesluiten op grond van de Gaswet tot doel hebben om de flexibiliteit van het Groningenveld te gebruiken om de inname van kleine velden mogelijk te maken. Op grond van de Gaswet dient daarbij een besluit genomen te worden over een gemiddelde voor een periode van tien jaar. Het besluit om de productie voor de komende drie jaar te beperken is geen besluit op grond van de Gaswet maar een besluit op basis van de Mijnbouwwet in het kader van de instemming met het winningsplan. Indien nodig kan ik op grond van de Mijnbouwwet voor ieder jaar beperkingen stellen aan de productie. Voor de jaren 2014, 2015 en 2016 heb ik dat nu gedaan.

De leden van de D66-fractie vroegen of er een verschuiving in de productie van Loppersum naar andere velden zal plaatsvinden. Ook vroegen deze leden naar het verschil tussen de maximale totale productie op basis van het kabinetsbesluit voor 2014, 2015 en 2016 en de optelsom van 20% van de oorspronkelijk geraamde productie in Loppersum met de oorspronkelijk geraamde productie van de andere Groningervelden. Is de Minister van plan dit verschil op te vullen met meer gasproductie elders, en betekent de beperking van de productie bij de putten van Loppersum dat de productie van andere putten in Groningen ter compensatie omhoog gaat, zo vroegen deze leden. Zij verzochten daarbij om, indien dit het geval is, per put en per winningsveld aan te geven hoeveel meer gas in 2014, 2015 en 2016 gewonnen zal worden.

NAM gaat momenteel na wat het voorgenomen besluit ten aanzien van de productie in de jaren 2014, 2015 en 2016 voor haar betekent en wat de consequenties van de beperking bij Loppersum zijn voor de productie uit de andere clusters. Hierbij kan worden opgemerkt dat in 2013 uit de andere clusters dan de Loppersum clusters ca. 37 miljard m3 is geproduceerd. Rekening houdende met de 3 miljard m3 die in 2014, 2015 en 2016 nog per jaar uit de Loppersum clusters mag worden geproduceerd, is voor 2014 en 2015 een lichte toename van de productie uit de andere clusters te verwachten.

Verder vroegen de leden van de D66-fractie of de gasproductie buiten het Groningerveld omhoog gaat, en zo ja hoeveel kubieke meter per jaar en in welke velden en putten. Deze leden vroegen ook om te verduidelijken op basis van welke criteria wordt besloten waar en met hoeveel de productie wordt opgeschroefd. Wat betekent productieverplaatsing voor de levensduur van de gasvelden, zo vroegen deze leden.

De Nederlandse kleine velden produceren maximaal, dus de productie uit die velden kan niet verder verhoogd worden. Het is aan de operators van deze velden om daarbij de omvang van de productie te bepalen, rekening houdende met de hen beschikbare middelen en de karakteristieken van het veld.

De leden van de D66-fractie vroegen of het kabinet bij langjarige ramingen nu uitgaat van tijdelijke of permanente lagere winning, zowel bij Loppersum als in het algemeen.

Vooralsnog ga ik uit van de gevolgen van mijn besluit over de termijn van drie jaar. Mochten de komende onderzoeken leiden tot nieuwe inzichten dan zal ik de Kamer daarover informeren.

Als de productie door het kabinetsbesluit op andere plekken wordt verhoogd ter (gedeeltelijke) compensatie van de productie in Loppersum, gaven de leden van de D66-fractie aan te willen weten welke gevolgen dit heeft voor de risico’s in de verschillende gebieden, zowel op de korte als op de langere termijn.

In bovenstaande antwoorden heb ik een overzicht gegeven in de effecten op korte termijn. Mijn besluit is beperkt tot een periode van drie jaar, omdat dat de onzekerheden in de voorspellingen voor de langere termijn groot zijn. Hier zijn alle wetenschappers het over eens. Nu voorspellingen doen voor de langere termijn wordt ontraden door de onderzoekers.

De leden van de D66-fractie gaven aan benieuwd te zijn naar de leveringszekerheid. Deze leden vroegen of ik een winningsbeperking tot 30 of 35 kubieke meter per jaar, met flexibiliteit in de wintermaanden, heb overwogen en waarom ik niet voor deze verdere productiebeperking heb gekozen. Ook vroegen deze leden welke extra risicoreductie, dat wil zeggen, bovenop de reductie van het kabinetsbesluit, een inperking tot 30 of 35 kubieke meter per jaar zou bewerkstelligen.

Op basis van de onderzoeken en adviezen heb ik veel scenario’s overwogen. Uiteindelijk heb ik ervoor gekozen om de productie in het meest risicovolle gebied, het gebied rond Loppersum, zoveel als mogelijk is te beperken. Indien de vijf clusters volledig zouden worden stilgelegd, is er op momenten van hoge vraag naar laagcalorisch gas onvoldoende gas beschikbaar om aan deze vraag te voldoen. De nog resterende productieclusters, de gasopslagen en de conversie-installaties van Gasunie Transport Services (GTS) kunnen op die momenten minder gas in het systeem brengen dan nodig is om iedereen van gas te voorzien. Daarnaast is het beperkt openhouden van de vijf clusters nodig voor opvangen van eventuele problemen die zich elders in het systeem kunnen voordoen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties. Op deze wijze wordt maximaal invulling gegeven aan het advies van SodM zonder dat de leveringszekerheid in gevaar komt.

De leden van de D66-fractie vroegen of de minister, in het licht van de leveringszekerheid voor de toekomst, meer gaat investeren in conversiecapaciteit. Zij vroegen daarbij om aan te geven of op andere plaatsen, bijvoorbeeld buiten Nederland, meer conversiecapaciteit aanwezig is dan dat in de huidige doorrekeningen is meegenomen.

De netbeheerder van het landelijk gastransportnet, Gasunie Transport Services, bereid op dit moment een investeringsvoorstel voor betreffende de uitbreiding van de conversiecapaciteit om hoogcalorisch gas om te zetten naar laagcalorisch gas. Dit voorstel zal op korte termijn worden voorgelegd aan de ACM en mijn ministerie. Met de feitelijke inwerkingstelling van de uitbreiding is overigens een periode van ca. vijf jaar gemoeid, dit vanwege de tijd die is benodigd voor de vergunningverlening en de bouw, zodat deze aanvullende capaciteit pas rond 2020 beschikbaar komt.

Buiten Nederland is er geen conversiecapaciteit aanwezig, afgezien van een beperkte installatie in Frankrijk die volledig ten dienst staat aan en wordt ingezet voor de Franse markt voor laagcalorisch gas. Hiermee is rekening gehouden in de berekeningen.

De leden van de D66-fractie vroegen naar de inschattingen ten aanzien van de consequenties van de productievermindering voor de begroting. Zij vroegen waarop de schattingen van het kabinet zijn gebaseerd en waar het grote verschil tussen de schattingen uit onderzoek 8 en de schattingen van het kabinet vandaan komen.

In onderzoek 8 is uitgegaan van de volumeverwachtingen van NAM zoals die bekend waren aan het begin van het jaar 2013. In de brief aan de Tweede Kamer is uitgegaan van het in november ingediende winningsplan van NAM. In dit plan is NAM uitgegaan van haar meest recente verwachtingen ten aanzien van de productie. Tussen het nieuwe winningsplan en het volume uit onderzoek 8 bestaat een klein verschil. Het volgende beeld is hierbij van belang:

 

2014

2015

2016

Productie Groningen in onderzoek 8

46,8

46,5

46,6

Productie Groningen uit winningsplan NAM

45,4

45,0

44,5

Besluit Groningenproductie

42,5

42,5

40,0

Verschil met winningsplan

– 2,9

– 2,5

– 4,5

Zonder productiebeperking zou in de eerstkomende raming in de Voorjaarsnota worden uitgegaan van de volumina Groningengas uit het gewijzigde winningsplan. De volumina uit het winningsplan zijn iets lager dan die uit het onderzoek. Door het productiebesluit van het kabinet worden deze volumina lager dan NAM in het winningsplan had voorzien. De tegenvaller is berekend ten opzichte van het winningsplan. In de voorjaarsnota 2014 zal overigens een integrale nieuwe raming voor de aardgasbaten worden gemaakt. In deze raming wordt, naast de gevolgen van het productiebesluit, ook de meest recente informatie over de productie uit de kleine velden en de prijzen en de euro/dollarkoers verwerkt.

De leden van de D66-fractie vroegen hoe dit verschil zich verhoudt tot de al ingeboekte verliezen op gasbaten bij de miljoenennota. Op basis van welke gegevens werden deze verliezen ingeboekt en zijn deze nog steeds actueel, hoe groot is de kans dat de gevolgen voor de begroting hoger zullen uitvallen dan door de Minister is geraamd en kan de Minister ook via een tabel aangeven wat volgens zijn rekenmethode de gevolgen van een productiebeperking naar 40, 35, 30 kubieke meter in de periode 2014 tot 2020 per jaar voor de begroting zullen zijn, zo vroegen deze leden.

De bedragen zoals opgenomen in mijn brief van 17 januari jl. zijn de budgettaire gevolgen ten opzichte van het meest recente winningsplan van NAM. Ieder voorjaar worden de aardgasbatenramingen ten opzichte van de miljoenennota aangepast aan de meest actuele inzichten. Zoals hierboven aangegeven zal in de voorjaarsnota 2014 een integrale nieuwe raming voor de aardgasbaten worden gemaakt.

Qua rekenmethode is er geen verschil tussen de in mijn brief genoemde bedragen en onderzoek 8. Dit onderzoek is medio 2013 uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van verwachtingen voor de hoeveelheden Groningengas die destijds bekend waren. In december heeft NAM haar gewijzigde winningsplan ingediend, waarin NAM de meest actuele inzichten in de hoeveelheden te produceren Groningengas geeft.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van die volumina:

 

Groningengas in mrd m3 in onderzoek 8

Groningengas in mrd m3 in winningsplan

Verschil

2014

46,8

45,4

– 1,4

2015

46,5

45,0

– 1,5

2016

46,6

44,5

– 2,1

2017

43,0

43,5

0,5

2018

42,0

42,5

0,5

2019

41,0

41,5

0,5

2020

39,9

40,5

0,6

Voor de eerste drie jaren is de hoeveelheid uit het winningsplan ongeveer 1,5 miljard m3 per jaar lager en voor de latere jaren ongeveer 0,5 miljard m3 hoger. In onderzoek 8 zijn de begrotingseffecten onderzocht. De tabel laat zien dat er weinig verschil is tussen de volumina uit onderzoek 8 en het gewijzigde winningsplan. De begrotingseffecten van het ingediende winningsplan zullen in hoge mate vergelijkbaar zijn met de in onderzoek 8 berekende gevolgen voor de begroting.

De leden van de D66-fractie vroegen om verduidelijking van de kostenverdeling van de vier verschillende sporen. Hoeveel procent is het aandeel van de Staat in NAM en hoe verhoudt dat zich tot de 64% van de kosten die de Staat zal betalen met betrekking tot preventie en schadeafwikkeling, kan de Minister aangeven hoe deze 64% tot stand is gekomen en hoeveel heeft NAM nu extra gereserveerd voor schade en investeringen boven wat de maatschappij al eerder had toegezegd, zo vroegen deze leden.

In totaal is met het kabinetsbesluit en de afspraken tussen het kabinet, de Provincie en de gemeenten € 1.182,5 miljoen toegezegd, waarvan € 1.125 miljoen voor rekening van NAM. Van dit bedrag komt uiteindelijk 64% voor rekening van de Staat. Immers, deze kosten zijn onderdeel van de bedrijfskosten en die komen ten laste van het resultaat. De winst van het Groningengas wordt tussen de Staat en NAM verdeeld volgens drie schijven, namelijk de 95/5, 85/15 en 64/36 schijf. Door deze wijze van verdeling komt bijna 90% van de winst uit de verkoop van het Groningengas toe aan de Staat. De kosten van de winning worden verrekend in de 64/36 schijf, waardoor 64% van de kosten voor rekening van de Staat komt. Meer specifiek is de onderste schijf als volgt opgebouwd. Van het binnen die schijf te verdelen resultaat over het Groningengas komt 60% toe aan NAM en 40% aan de Staat via EBN. In de onderste schijf is NAM over haar aandeel in de winst inclusief vennootschapsbelasting 40% aan afdrachten verschuldigd en het aandeel van EBN komt volledig voor rekening van de Staat. De 64% die toekomt aan de Staat is dus als volgt opgebouwd: 60% (aandeel NAM) * 40% + 40% (aandeel EBN) * 100% = 64%.

Voor schade en investeringen is voor de komende vijf jaar een bedrag van € 750 miljoen geraamd voor schadeherstel en schadepreventie. Daarnaast lijkt een bedrag van € 100 miljoen nodig voor preventieve maatregelen die als gevolg van het verhoogde aardbevingsrisico specifiek noodzakelijk zijn voor de infrastructuur. Deze bedragen vallen onder de eerder genoemde € 1.125 miljoen die voor rekening komt van NAM.

De leden van de D66-fractie vroegen naar het vervolg met betrekking tot veiligheid, preventie en schadeherstel in Groningen. Deze leden merkten op dat NAM schattingen heeft gemaakt van de kosten van schadepreventie en schadeherstel voor de komende vijf jaar. Deze leden vroegen of ook een onafhankelijke instantie ramingen heeft gemaakt van de totale kosten, zo ja, hoeveel was hun inschatting, en zo nee, is de Minister van mening dat er nog een onafhankelijke inschatting moet worden gemaakt. Indien de schattingen van NAM te laag uitvallen, wie is dan verantwoordelijk en draagt de extra kosten, zo vroegen deze leden.

De genoemde bedragen zijn ramingen. Indien de bedragen hoger uitvallen moeten deze ook voldaan worden. Dat is de reden dat ze als raming zijn weergegeven. De geschatte bedragen voor de eerste vijf jaar zijn hele grove ramingen. Voor schade is het gebaseerd op de ervaring na de beving in Huizinge, en de wetenschap dat er nog veel schades niet gemeld zijn. Voor preventief versterken zal het bedrag langzaam oplopen en zal veel afhangen van de keuzes die ook aan de dialoogtafel gemaakt gaan worden met betrekking tot de afweging tussen snelheid en meer of minder gebruik van (inter)nationale aannemers. Een betere schatting zal pas mogelijk zijn nadat de testhuizen versterkt zijn dit jaar.

De leden van de D66-fractie vroegen wie de hoofdverantwoordelijkheid krijgt over schade en schadepreventie aan de publieke infrastructuur (NAM, Rijk, gemeente etc.?) en op welke manier dit wordt vastgelegd.

In het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat de veroorzaker van de schade – en dat is in dezen NAM – aansprakelijk is en verantwoordelijk is voor herstel van schade. Een voorwaarde in het Kabinetsbesluit en de vastlegging daarvan in het instemmingsbesluit over het winningsplan is dat alles gedaan moet worden om schade te beperken door de vergunninghouder. Dat is ook hier NAM.

De leden van de D66-fractie vroegen op welke termijn versterkingen van noodzakelijke infrastructuur, zoals kwetsbare gebouwen, gasleidingen en dijken, plaatsvinden. Ook vroegen deze leden door wie deze werkzaamheden worden geleid, welke prioriteiten en criteria zullen worden gehanteerd en wie uiteindelijk de evaluatie van werkzaamheden voor schadeherstel en schadepreventie zal uitvoeren.

De primaire verantwoordelijkheid voor het versterken van de infrastructuur ligt bij de beheerders van die infrastructuur (Waterschappen, Gasunie en Tennet). Ik ben in overleg met de beheerders van de infrastructuur over de wijze waarop de aanbevelingen van Deltares zo snel en goed mogelijk uitgevoerd kunnen worden.

De leden van de D66-fractie vroegen hoe de schadeprocedure voor privaat eigendom, zoals huizen, zal verlopen, op welk manier waardedaling wordt vastgesteld en vergoed en wanneer meer duidelijkheid is over de kosten daarvan.

In antwoord op een vraag van de leden van de PvdA-fractie heb ik beschreven langs welke lijnen de compensatie voor het verschil in waardeontwikkeling ten gevolge van de aardbevingen wordt vastgesteld. De regeling die NAM hiervoor aan het uitwerken is, zal alleen gelden voor particuliere woningverkopen. Voor ander onroerend goed waar mogelijk sprake is van een negatieve waardeontwikkeling als gevolg van de aardbevingen zal door NAM individueel beoordeeld worden of en in welke mate compensatie gerechtvaardigd is. De kosten van de compensatie zijn op dit moment nog niet duidelijk. Dit is afhankelijk van de verdere waardeontwikkeling in het gebied als gevolg van de aardbevingen en van de mate waarin daadwerkelijk een beroep gedaan wordt op compensatie. Pas als de waardeontwikkeling in het gebied zich gestabiliseerd heeft en er enige tijd ervaring is opgedaan met de compensatieregeling kan er een inschatting worden gemaakt van de kosten. Dit laat onverlet dat waardedaling van huizen door de aardbevingen vergoed zal worden.

De leden van de D66-fractie stelden dat het belangrijk is om in de economie van Groningen te investeren. Het gebied zit vol kansen die met een positieve impuls beter benut kunnen worden, aldus deze leden. Zij vroegen door wie en op welke basis de investeringskeuzes worden gemaakt en op welke manier de effecten worden geëvalueerd.

Zoals ik in mijn brief van 17 januari jl. heb aangegeven wordt een «Economic Board» ingesteld om het economisch perspectief van de regio te verbeteren. Deze zal een stimuleringsprogramma opstellen om de economische structuur in de regio te versterken. Voor dit programma stelt NAM € 65 miljoen beschikbaar. De Provincie Groningen verhoogt dit bedrag met € 32,5 miljoen. De «Economic Board» zal bestaan uit een aantal ondernemers. Deze zullen in overleg met overheden en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven een stimuleringsprogramma opstellen om de economische structuur in de regio te verbeteren. De aandacht zal zich richten op het innoveren en versterken van de sectoren bouw, chemie, energie, agribusiness en het versterken van het MKB. Het vaststellen van criteria en evaluatie van de effecten zal deel moeten uitmaken van de aanpak van de «Economic Board».

Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen in hoeverre nu wordt voldaan aan de geadviseerde risicoreductie, aangezien toch een deel van de productie wordt voortgezet. Waarom acht de Minister een reductie van 80% voldoende om het risico op zwaardere bevingen [te verminderen en] in lijn met het SodM-advies, zo vroegen deze leden.

Dat ik heb gekozen voor het zeer beperkt ophouden van de vijf clusters bij Loppersum is vanwege de leveringszekerheid op de markt voor laagcalorisch gas. Indien de vijf clusters volledig zouden worden stilgelegd, is er op momenten van hoge vraag naar laagcalorisch gas onvoldoende gas beschikbaar om aan deze vraag te voldoen. De nog resterende productieclusters, de gasopslagen en de conversie-installaties van Gasunie Transport Services (GTS) kunnen op die momenten minder gas in het systeem brengen dan nodig is om iedereen van gas te voorzien. Daarnaast is het beperkt openhouden van de vijf clusters nodig voor opvangen van eventuele problemen die zich elders in het systeem kunnen voordoen. Hierbij kan worden gedacht aan het uitvallen van andere productieclusters of de conversie-installaties. Op deze wijze wordt maximaal invulling gegeven aan het advies van SodM zonder dat de leveringszekerheid in gevaar komt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen welke gevolgen de beperking van de productie in het risicogebied (Loppersum) heeft op andere clusters in het Groningenveld. Ook vroegen deze leden welke invloed reductie in het risicogebied heeft op andere gebieden in Groningen en of de productie op andere plaatsen wordt verhoogd.

Zie hiervoor de beantwoording van vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen specifiek naar de kleine velden. Wordt de productie bij de kleine velden opgehoogd en zo ja, acht de Minister dit verantwoord, zo vroegen deze leden.

De gasproductie uit andere velden dan het Groningenveld kan niet verhoogd worden omdat deze velden al maximaal produceren. Het is aan de operators van deze velden om daarbij de omvang van de productie te bepalen, rekening houdende met de hen beschikbare middelen en de karakteristieken van het veld.

Tot slot vroegen de leden van de fractie van de ChristenUnie op welke manier (bij het kabinetsbesluit over de gaswinning in Groningen) uitvoering wordt gegeven aan de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 6), die de regering verzoekt een visie op te stellen op welke manier het Groningse gas bijdraagt aan de duurzame energiedoelstellingen van het kabinet.

Het kabinetsbesluit over de gaswinning in Groningen is eerst en vooral ingegeven vanuit veiligheid en leveringszekerheid en niet vanuit doelstellingen op het gebied van duurzame energie. Voor dat laatste is het Energieakkoord leidend. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan de rol van de gas in de transitie naar een meer duurzame energiehuishouding. De motie valt buiten de reikwijdte van het kabinetsbesluit over de gaswinning in Groningen. Ik zal daar separaat op terugkomen.

Vragen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie vroegen of de reductie van de gasproductie uit de clusters rond Loppersum (met 12 miljard m3 ten opzichte van gemiddelde productie in de afgelopen jaren) betekent dat in andere clusters de productie ten opzichte van voorgaande jaren opgevoerd zal worden en wat dat betekent voor de aardbevingsrisico’s in de betreffende gebieden.

Zie hiervoor de beantwoording van vergelijkbare vragen van de leden van de D66-fractie.

De leden van de SGP-fractie merkten op dat in 2013 de gasproductie fors is gestegen ten opzichte van de jaren ervoor en vroegen bij welke clusters deze productietoename met name is gerealiseerd.

De productiestijging in 2013 is in ongeveer gelijke mate van de noordelijke clusters en van de zuidelijke clusters gekomen en minder van de centrale clusters.

De leden van de SGP-fractie vroegen of de gekozen jaarlijkse begrenzing van de totale productie uit het Groningenveld betekent dat NAM deze productiebegrenzing niet mag uitmiddelen over de jaren 2014–2016 en dat deze grenswaarde ook in onvoorziene omstandigheden niet overschreden mag worden.

De aangegeven begrenzing is een maximum per jaar, die niet overschreden mag worden. Er kan en mag dus niet uitgemiddeld worden.

De leden van de SGP-fractie merkten op dat de komende jaren wordt 50 miljoen euro per jaar wordt uitgetrokken voor schadeherstel en vroegen hoeveel dat bedroeg in de afgelopen vijf jaar.

Voor augustus 2012 maakte NAM geen onderscheid tussen schades voortkomend uit bevingen en andere schades. Vanaf augustus 2012 (Huizinge beving) maakt NAM dit onderscheid wel. Onderstaande bedragen betreffen de werkelijke betalingen door NAM. NAM heeft al meer schaderapporten afgehandeld, maar werkelijke betalingen worden vertraagd, omdat deze pas worden gedaan nadat een aannemer het werk heeft uitgevoerd. Ter indicatie: op 24 juni 2014 had NAM 7.959 taxatierapporten verstuurd waarvan er 6.315 door de claimanten zijn geaccepteerd. De werkelijke betaalde bedragen (waar onderstaande tabel op is gebaseerd) beslaan echter maar 4.000 claims, omdat het herstelwerk van 2.000+ huizen nog niet is uitgevoerd.

Schadeclaim kosten Groningen: EUR 100% mln

 

2009

2010

2011

2012

2013

Schadeclaims excl. Groningen bevingen

0.4

0.3

0.4

0.3

0.2

+Bevingskosten vanaf Augustus 2012

     

0.8

32.5

Totaal

0.4

0.3

0.4

1.1

32.7

* inclusief claim taxatie kosten

De leden van de SGP-fractie merkten op dat in de Kamerbrief inzake het kabinetsbesluit enerzijds wordt aangegeven dat de komende vijf jaar totaal 1,18 miljard euro uitgetrokken wordt voor Groningen, dat een groot een deel hiervan gefinancierd wordt door NAM en dat vanwege de staatsdeelneming 64% van deze kosten voor rekening van de Staat komen, terwijl anderzijds wordt aangegeven dat de Staat 85–90% van de opbrengsten van de verkoop van Groninger gas incasseert. Deze leden vroegen hoe de genoemde 64% zich verhoudt tot de genoemde 85–90%. Ervan uitgaande dat de Staat 85–90% van de opbrengsten van de verkoop van het Groninger gas incasseert en NAM voor ruim 90% opdraait voor het afgesproken bedrag, komen de kosten van de Staat dan niet uit op ongeveer 170 miljoen euro per jaar in plaats van 144 miljoen, zo vroegen deze leden.

De winst uit de verkoop van het Groningengas wordt tussen de Staat en NAM verdeeld volgens drie schijven, namelijk de 95/5, 85/15 en 64/36 schijf. Zo komt binnen de 95/5 schijf uiteindelijk 95% toe aan de Staat en 5% aan NAM. Door deze wijze van verdeling komt uiteindelijk bijna 90% van de winst uit de verkoop van het Groningengas toe aan de Staat. De kosten van de winning worden verrekend in de 64/36 schijf, waardoor 64% van de kosten voor rekening van de Staat komt en 36% voor rekening van NAM.

De leden van de SGP-fractie merkten op dat de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) heeft aangegeven dat de commissie het tijdschema van NAM voor het implementeren van preventieve maatregelen ervaart als een gebrek aan gevoel voor urgentie en dat zij pleit voor snellere uitvoering. Welke instrumenten heeft de regering om NAM te dwingen deze versnelling te realiseren, zo vroegen deze leden.

Met de Technische commissie bodembeweging acht ik een snelle implementatie van de preventieve maatregelen van groot belang. Bij de voortgang van de preventieve maatregelen moet rekening gehouden worden met organisatorische en praktische zaken. Ik ben in gesprek met NAM over hoe de preventieve maatregelen zo snel als mogelijk kunnen worden genomen. Ik heb geen formele instrumenten om NAM te dwingen preventieve maatregelen volgens een bepaald tijdschema uit te voeren.

De leden van de SGP-fractie stellen dat NAM heeft aangegeven dat onder meer de procedures voor bouwvergunningen een vertragende factor vormen voor het implementeren van preventieve maatregelen. Ziet de Minister nog mogelijkheden om via een collectieve regeling ruimtelijke procedures ten behoeve van de implementatie van noodzakelijke preventieve maatregelen te versnellen, zo vragen deze leden.

In de verlening van vergunningen die nodig zijn voor de aanpassing van gebouwen is door de invoering van de omgevingsvergunning de laatste jaren veel verbeterd. Hierdoor is ondermeer tijd die nodig is om procedures te doorlopen sterk teruggebracht. De aanleg of wijziging van een waterkering, zoals dijkversterking, is als categorie opgenomen in Bijlage I van de Crisis- en Herstelwet. Dat betekent dat voor dijkversterkingen een aantal procesrechtelijke voordelen van toepassing zijn.

Een vertragende factor zal met name de hoeveelheid aanvragen zijn waar gemeenten mee worden geconfronteerd. Een samenwerkingsverband/projectgroep van ambtenaren belast met de beoordeling van de vergunningen zou hier wellicht een oplossing kunnen brengen.

De leden van de SGP-fractie vroegen of er (ook) vanuit het Deltafonds geld beschikbaar voor het op (zeer) korte termijn versterken van kwetsbare waterkeringen.

Preventieve maatregelen die noodzakelijk zijn om waterkeringen bij een aardbeving aan de normen te laten voldoen zullen gefinancierd worden uit de € 100 miljoen die ik voor de aanpassing van infrastructuur beschikbaar heb gesteld. Vanuit het Deltafonds is hiervoor geen extra geld beschikbaar.

Verder vroegen de leden van de SGP-fractie of het budget voor spoor 2 wordt verhoogd indien dat nodig mocht blijken te zijn in verband met onvoorziene schade en onvoorziene «speciale situaties».

Voor zowel schade als preventief werk geldt dat sprake is van budgetramingen. Mochten deze ramingen onjuist blijken, dan wordt het budget daarop aangepast aan wat nodig is.

De leden van de SGP-fractie hebben geconstateerd dat SodM kritisch is over het door NAM ingediende winningsplan en de onderbouwing ervan. Het Staatstoezicht constateert dat NAM een verkeerde aanpak heeft gekozen voor de bepaling van het seismisch risico en vindt dat de door NAM uitgevoerde analyse van de invloed van de gasproductie op de seismische activiteit niet valide is vanwege selectieve model- en parameterkeuzes, aldus de leden van de SGP-fractie. Hoe waardeert de Minister de wijze waarop NAM het winningsplan heeft opgesteld en onderbouwd, hoe komt het dat NAM ondanks de betrokkenheid van partijen als TNO en het Staatstoezicht deze steken heeft laten vallen en welke lessen worden hieruit getrokken voor het proces in aanloop naar de indiening van een aangepast winningsplan vóór 1 juli 2016, zo vragen deze leden.

Ik heb het afgelopen jaar een zorgvuldig proces ingericht waarin de onderzoeken zijn begeleid door twee zorgvuldig samengestelde technische begeleidingscommissies onder leiding van een Stuurgroep. SodM was in beide begeleidingscommissies vertegenwoordigd. Bij de stukken die ik u heb toegestuurd zaten zowel de rapportages van de beide begeleidingscommissies als de rapportage van de Stuurgroep. Beide laten een beeld zien waaruit ik opmaak dat er professioneel is samengewerkt en men het over veel technisch inhoudelijke zaken eens is. Daarnaast heeft NAM haar rapporten en modellen laten toetsen door onafhankelijke, internationale experts. Ik vel geen oordeel over de kritische toon van SodM in de context van het proces van het afgelopen jaar. Voor mij zijn de inhoudelijke adviezen van SodM en de andere adviseurs van belang. Daarnaar heb ik gehandeld.

Vragen van de leden van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie merkten op dat het kabinetsbesluit vooral betrekking heeft op de kortere termijn, globaal tot 5 jaar vanaf nu. Deze leden vroegen of er ook een visie is of wordt ontwikkeld voor de gaswinning, mogelijk optredende veiligheidsrisico’s, mogelijk optredende schade en de afwikkeling daarvan, evenals het budgettair opvangen van de met de tijd afnemende gasbaten.

Een essentieel onderdeel van mijn besluit is om de komende drie jaar de lopende seismische en geomechanische onderzoeken te continueren in combinatie met een uitgebreid meet- en monitoringsplan. Deze onderzoeken moeten beter inzicht geven in de veiligheidsrisico’s op de langere termijn. Op basis hiervan zal mogelijk de productiefilosofie van het Groningenveld aangepast moeten worden, wat mogelijk leidt tot een verdere afname van de aardgasbaten. Deze inzichten heb ik echter nu nog niet. Na indiening van een nieuwe wijziging van het winningsplan voor 1 juli 2016 zal ik een besluit nemen over de gaswinning vanaf 2017, waarbij ik in zal gaan op de veiligheid, schade, consequenties voor de gasbaten voor de Staat et cetera.

Ik heb de Tcbb verzocht het schadeafhandelingsproces en het proces met betrekking tot preventieve maatregelen voor het versterken van gebouwen te evalueren. De Tcbb heeft in augustus 2013 haar eerste bevindingen en aanbevelingen gerapporteerd. In december 2013 constateerde de Tcbb dat NAM op de goede weg is met de implementatie van haar aanbevelingen, maar dat dit nog niet is afgerond. In dat kader heeft de Tcbb nog enkele aanbevelingen gedaan, waaronder de aanbeveling van een integrale aanpak bij preventie en schadeherstel, uit te voeren door een uitvoeringsorganisatie dicht bij de bewoners, op enige afstand van, maar wel onder aansturing van NAM, met een onafhankelijke Review Board of Audit Commissie die zich op processen, organisatie, protocollen en inhoud richt. Ik heb deze aanbeveling overgenomen. Hiermee is een transparante uitvoering van schadeafhandeling geborgd.

De leden van de 50PLUS-fractie merkten op dat de Minister zegt met de voorgenomen maatregel om de productie in het gebied voor een groot deel terug te brengen de «strekking» van het advies van SodM te volgen. Deze leden vroegen in hoeverre dat het geval is. Kan onderbouwd worden dat het significant afremmen van de (gas)drukdaling en de toename van de compactie in bedoeld gebied óók bereikt kan worden met de door de Minister voorgestelde maatregelen, namelijk het beperken van gaswinning met 80% voor een periode van drie jaar, zo vroegen deze leden.

Elke productiereductie betekent een afname van de compactiesnelheid. Compactie is de drijvende kracht achter de aardbevingen. In de onderzoeken en adviezen is primair gekeken welke maatregelen m.b.t. de gasproductie het meeste effect hebben in het risicogebied in termen van compactie. TNO heeft berekend dat met het sluiten van de Loppersum clusters de compactie in het Loppersum gebied met 31 procent afneemt. TNO is gevraagd de effecten van een 80% reductie ook door te rekenen in termen van compactie. De uitkomsten hiervan zullen voor het overleg met uw Kamer over de gaswinning in Groningen beschikbaar zijn.

De leden van de 50PLUS-fractie gaven aan benieuwd te zijn naar een visie van het SodM op het door de Minister voorgestelde productiebeperkingsscenario en vroegen of daarin kan worden voorzien.

Het sterk verminderen van de gasproductie bij Loppersum is volgens het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) de meest effectieve manier om de aardbevingen in dit risicovolle gebied te verminderen. Als reactie op het kabinetsbesluit geeft Staatstoezicht op de Mijnen aan2 dat met het besluit van het kabinet om de gaswinning in het meest getroffen gebied rondom Loppersum sterk te verminderen, de belangrijkste aanbeveling uit het advies van SodM is overgenomen. SodM geeft aan dat hiermee de bevolking in het gebied het beste geholpen is en het de tijd geeft de om te kijken hoe we in de toekomst het gas duurzamer kunnen produceren.

Verder vroegen de leden van de 50PLUS-fractie of het voor minimaal drie jaar geheel stoppen van de productie in de meest risicovolle productieclusters, en het alléén herstarten van de productie in geval van dreigende schaarste of piekvraag technisch of anderszins géén haalbare optie Is.

Het alleen herstarten van de productie in het geval van dreigende schaarste of piekvraag is technisch geen haalbare optie. Als het gas wordt gewonnen, dient het eerst te worden ontdaan van het daarin aanwezige condensaat alvorens het voor gebruik geschikt is en op het gas transportnet kan worden ingevoed. Hiervoor zijn alle productieclusters voorzien van een gasbehandelingsstation. Het opstarten van deze gasbehandelingsstations duurt enkele dagen. Dat is te lang in geval van dreigende schaarste op momenten van piekvraag. Om die reden dienen de productieclusters en daarmee de gasbehandelingsstations op een bepaald minimum niveau te blijven functioneren.

De leden van de 50PLUS-fractie vroegen hoe het bedrag van € 900 miljoen voor versterking van gebouwen, huizen en adequate schadeafhandeling tot stand is gekomen en of hierin ook een ruwe schatting is meegenomen van nieuwe schade die tot 2018 nog zou kunnen optreden?

Het schadebedrag betreft inderdaad een schatting voor de toekomst. Dit betreffende bedrag voor schades is dus een raming, mochten de kosten hoger zijn dan NAM deze vergoeden.

De leden van de 50PLUS-fractie stelden dat de Minister meldt dat «het exacte budget», benodigd voor het compenseren van de significante waardedaling van woningen sinds het derde kwartaal van 2013, op dit moment niet is te kwantificeren. Kan de grootte van dit budget dan wel «ongeveer» worden aangegeven, op welke wijze zal worden voorzien in dit benodigde budget en komt dit ook voor rekening van de NAM, zo vroegen deze leden.

Op dit moment is dat nog niet aan te geven, maar het uitgangspunt blijft dat waardedaling als gevolg van bevingen vergoed wordt. NAM zal deze kosten voor zijn rekening nemen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben aangegeven aan dat zij vinden dat de meest schrijnende gevallen (vooral woningen) onmiddellijk en met voorrang moeten worden aangepakt. Alle schade als gevolg van de aardbevingen, óók constructieve schade moet ruimhartig en afdoende aangepakt worden, volgens deze leden. Deze leden vinden verder dat de meest schrijnende gevallen binnen een half jaar een ruimhartige en bevredigende oplossing moet worden aangeboden. Deze leden vroegen of ik dat kan toezeggen.

Ik deel de mening dat alle schade als gevolg van aardbevingen, waaronder ook constructieve schade, afdoende moet worden aangepakt. NAM is volop bezig met afhandeling van schade en is volgens de Tcbb op de goede weg. Om de schadeafhandeling verder te verbeteren, wordt op advies van de Tcbb een aantal aanvullende maatregelen genomen. Deze heb ik mijn brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 28) benoemd.

In mijn brief van 22 januari jl. (Kamerstuk 33 529 nr. 29) heb ik aangegeven dat ik vooruitlopend op het instellen van een onafhankelijke instantie NAM heb gevraagd om op korte termijn, als interim oplossing en in overleg met de provincie, een drietal deskundigen aan te stellen. Deze zullen alvast de door burgemeesters in het gebied en de Onafhankelijk Raadsman aangegeven meest schrijnende gevallen bekijken en beoordelen. Dit moet binnen een half jaar tot een bevredigende oplossing leiden voor de meeste schrijnende gevallen.

Verder vragen de leden van de 50PLUS-fractie hoe de Minister aankijkt tegen immateriële en psychosociale schade, die bij een aantal inwoners optreedt als gevolg van geleden materiële schade. Deze leden vinden dat ook hieraan voldoende aandacht moet worden geschonken.

Op basis van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek is NAM risicoaansprakelijk voor schade als gevolg van aardbevingen, die weer het gevolg zijn van mijnbouwactiviteiten van NAM. Los hiervan heb ik in mijn brieven van 17 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 28) en 22 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 29) aangegeven dat NAM naast schadevergoeding en schadepreventie een fonds instelt voor «speciale situaties». NAM stelt hiervoor een bedrag van € 15 miljoen beschikbaar. Dit fonds is een aanvulling op alle andere maatregelen die zijn aangekondigd en is bedoeld voor uitzonderlijke situaties waarbij mensen ernstig in problemen komen door persoonlijke omstandigheden of beperkingen. Hier kunnen dus ook immateriële en psychosociale factoren een rol spelen.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben geconstateerd dat nu de waardedaling gecompenseerd zal worden in geval van verkochte woningen. Betreft dit alléén woningen die sinds het derde kwartaal van 2013 verkocht zijn en nog zullen worden verkocht in betreffende gebieden, waar woningen statistisch significant minder waard zijn (geworden) en blijven, als gevolg van de aardbevingen, zo vroegen deze leden. Deze leden menen namelijk dat huiseigenaren die in deze gebieden wonen en hun woning niet verkopen óók vermogensschade oplopen, die toch op enigerlei wijze gecompenseerd zou moeten worden. Deze leden vragen om een gefundeerde visie van de Minister op dit punt. Verder vroegen deze leden hoe wordt gewaarborgd dat vaststelling en afwikkeling van schade op een onafhankelijke wijze gebeurt.

In aanvulling op mijn brief van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529 nr. 28) heb ik met NAM de afspraak gemaakt dat mensen die vanaf het uitkomen van het rapport van SodM van 25 januari 2013 hun woning hebben verkocht een verzoek kunnen indienen op basis van de compensatieregeling. Deze regeling is dus niet beperkt tot mensen die vanaf het derde kwartaal van 2013 hun woning hebben verkocht. Hierbij merk ik wel op dat in het rapport van Ortec Finance voor de eerste twee kwartalen van 2013 geen significant verschil in waardeontwikkeling is gevonden. Individuele beoordeling van verzoeken zal moeten uitwijzen of een aanleiding voor compensatie bestaat.

Verder staat niet vast dat de woningen in het gebied minder waard blijven. Gelet op het pakket maatregelen dat is aangekondigd voor het gebied is een positieve waardeontwikkeling heel wel mogelijk. Dat is de belangrijkste reden dat voor de compensatie van de negatieve waardeontwikkeling als gevolg van de aardbevingen wordt aangesloten bij woningverkopen. Door de fluctuatie in de waardeontwikkeling is het onmogelijk tussentijds definitief vast te stellen wat de hoogte van de compensatie moet zijn. Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar de beantwoording van een vraag van de leden van de PvdA-fractie hieromtrent. Ook voor wat betreft de vraag hoe wordt geborgd dat vaststelling en afwikkeling van schade op een onafhankelijke wijze gebeurt, verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Samengevat is er voor mensen die het gebied moeten of willen verlaten een mogelijkheid om een beroep te doen op de compensatieregeling. Voor mensen die in het gebied willen blijven wonen zijn er de preventieve maatregelen, maatregelen in het kader van de leefbaarheid en economische structuurversterkingen.

De leden van de 50PLUS-fractie vroegen of voor de periode na vijf jaar gedacht wordt aan de opbouw van een «schadefonds» ofwel, of geleidelijke budgettaire reserveringen worden gemaakt voor op langere termijn optredende schade. Dit om zoveel mogelijk te voorkomen dat optredende schade tot plotselinge ingrepen in de begroting leidt.

Voor de komende 5 jaar is door NAM een bedrag van Euro 250 mln aan schade geraamd. De gerealiseerde schadebedragen werken via lagere aardgasbaten door in de Rijksbegroting. het kabinet zal zich bij het opstellen van de Voorjaarsnota buigen over de budgettaire affecten van de aardbevingsproblematiek.

De leden van de 50PLUS-fractie hebben aangegeven waardering te hebben voor de inzet van het kabinet om inwoners van Groningen een positieve impuls te geven in de vorm van leefbaarheid en economisch perspectief voor de regio. Deze leden vroegen of al wat gezegd kan worden over de invalshoek van het stimuleringsprogramma om de economische structuur van de regio te versterken.

Zoals ik in mijn brief van 17 januari jl. (Kamerstuk 33 529 nr. 28) heb aangegeven wordt een «Economic Board» ingesteld om het economisch perspectief van de regio te verbeteren. Deze zal een stimuleringsprogramma opstellen om de economische structuur in de regio te versterken. Voor dit programma stelt NAM € 65 miljoen beschikbaar. De Provincie Groningen verhoogt dit bedrag met € 32,5 miljoen. De «Economic Board» zal bestaan uit een aantal ondernemers. Deze zullen in overleg met overheden en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven een stimuleringsprogramma opstellen om de economische structuur in de regio te verbeteren. De aandacht zal zich richten op het innoveren en versterken van de sectoren bouw, chemie, energie, agribusiness en het versterken van het MKB. Het vaststellen van criteria en evaluatie van de effecten zal deel moeten uitmaken van de aanpak van de «Economic Board».

Ook vroegen de leden van de 50PLUS-fractie om een reactie op de visie van de Groningse hoogleraar economie Steven Brakman, die beweert dat het weinig zin heeft Groningen «extra banen te beloven» (Het Financieele Dagblad, 22 januari 2014). Hij stelt dat de politiek zich er bij neer moet leggen dat de «perifere economie» kleiner wordt. Brakman pleit tegen kunstmatige creatie van werkgelegenheid, en beweert dat alleen kwaliteit verhogende investeringen, zoals een goed ziekenhuis, een verzorgingshuis, een paar goede middelbare scholen of een goed wegennet, zinvol zijn. In hoeverre deelt het kabinet de visie van hoogleraar Brakman, zo vroegen deze leden.

Brakman heeft gelijk als hij stelt dat investeringen in de kwaliteit van de instituties het middel is om het economisch perspectief in Groningen te verbeteren. Daarom stellen de NAM en de provincie hier ook jaarlijks 19,5 miljoen euro voor ter beschikking. Het is de taak van de economic board – met leden die kennis hebben van de regionale economie – om kansrijke investeringen te identificeren die het economisch potentieel van Groningen optimaal benutten.

Er is voldoende aanleiding om optimistisch te zijn over het potentieel van de regio Groningen. Het is waar dat bepaalde stedelijke gebieden zoals de Randstad bovengemiddeld bijdragen aan de Nederlandse economie. Echter, zoals ook uit recent OESO-onderzoek blijkt, vindt de bulk van de economische groei nog steeds plaats in de diverse regio’s, buiten de grote steden. Daarom blijft het belangrijk en wordt er goed aan gedaan om te investeren in het economisch perspectief van de regio Groningen.

De leden van de 50PLUS-fractie vroegen of de Minister globaal kan aangeven wanneer en hoe het kabinet de afnemende inkomsten uit gaswinning gaat opvangen in de begroting, waarbij deze leden aan hebben gegeven van mening te zijn dat niet te lang gewacht moet worden met het (zoeken naar mogelijkheden voor het) opvangen van de nu optredende «financiële tegenvaller». Deze leden gaven aan van mening te zijn dat bij het opvangen van de daling van gasbateninkomsten maximaal afgezien moet worden van verdere lastenverzwaringen voor de burger en het bedrijfsleven. Dit om verdere schade aan het prille economische herstel te voorkomen. Wordt deze visie van de leden van de 50PLUS-fractie gedeeld door het kabinet en zo ja, hoe gaat het kabinet zich hier voor inzetten, zo vroegen deze leden. Verder hebben de leden van de 50PLUS-fractie aangegeven dat zij constateren dat in meerjarenramingen weliswaar rekening wordt gehouden met afnemende gasbaten, maar een duidelijke invulling hoe de wegvallende inkomsten opgevangen moeten worden lijkt te ontbreken. Hierop vroegen deze leden een reactie.

In het voorjaar komen nieuwe ramingen van het CPB over de ontwikkeling van de economie en de overheidsfinanciën beschikbaar. Op basis hiervan zal het Kabinet besluiten over eventueel te nemen maatregelen voor 2013 en verder. Het kabinet wil hierop niet vooruitlopen. Het nu voorliggende kabinetsbesluit betreft eerst en vooral de veiligheid in Groningen.

Deze leden van de 50PLUS-fractie vroegen in hoeverre aardgasbaten tot op heden geïnvesteerd zijn in het ontwikkelen van alternatieve vormen van energieopwekking, zoals zonne- en windenergie, en kernfusie.

De aardgasbaten behoren naast onder meer belastinginkomsten tot de inkomsten van het Rijk. Het totaal aan inkomsten wordt ingezet voor de uitgaven van het Rijk zoals onderwijs, infrastructuur, duurzame energie, aflossing van de staatsschuld et cetera. Omdat aardgasbaten geen specifieke bestemming kennen, kan niet worden aangegeven hoe deze middelen specifiek zijn aangewend.

De leden van de 50PLUS-fractie vroegen hoe het kabinet staat tegenover het vormen van een «Restfonds aardgas Slochteren», een financieel fonds dat door het rendement dat het opbrengt duurzaam en blijvend zou kunnen bijdragen aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Daarbij vroegen deze leden of hierbij ook in meer algemene zin uiteengezet kan worden hoe het kabinet aankijkt tegen de bijdrage die toekomstige aardgasbaten nog kunnen leveren aan de duurzame houdbaarheid van de overheidsfinanciën.

Het CPB maakt ramingen van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Zij houdt hierbij rekening met (afnemende) aardgasbaten. De meest recente ramingen van het CPB stammen uit 2010. De aardgasbaten nemen daarin af van 1,6% van het bbp in 2015 naar 0,0% in 2050 (zie de tabel hieronder). Het CPB zal in de nieuwe houdbaarheidssommen, welke zij voor de zomer zal publiceren, rekening houden met aanpassingen in het tempo van de gaswinning. Gegeven dat in de berekening al rekening is gehouden met het wegvallen van de gasopbrengsten vanaf 2050, zal een ander tempo van gaswinning weinig verschil maken voor de berekende houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Wel leidt de andere fasering van de gaswinning tot een verslechtering van de overheidsfinanciën op korte termijn. Het maakt in de berekeningen voor houdbare overheidsfinanciën, en ook in economische zin, niet uit of de gasbaten in een financieel fonds worden gestort, of worden aangewend voor financiering van de begroting. Bij storting in een fonds wordt weliswaar een rendement behaald, maar deze valt weg tegen de rente die over de hogere staatsschuld moet worden betaald.

Naar boven