33 458 Besluit tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur inzake het participatiebudget, contacturen, referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, examengeld staatsexamen Nederlands als tweede taal en technische wijzigingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 4 februari 2013

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 26 oktober 2012 betreffende het besluit van 11 oktober 2012 tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur inzake het participatiebudget, contacturen, referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, examengeld staatsexamen Nederlands als tweede taal en technische wijzigingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (Kamerstuk 33 458, nr. 1). Bij brief van 4 februari 2013 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

INHOUD

blz.

     

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

– Inleiding

2

 

– Doel en inhoud van het besluit

2

 

– Aanpassing verdeelsleutel OCW-deel participatiebudget

3

 

– Verhoging examengeld staatsexamen Nederlands als tweede taal

4

 

– Overleg met de MBO Raad en de VNG

5

II Reactie van de minister

5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het besluit en zien aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige besluit.

De leden van de SP-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het voorstel. Zij kunnen zich vinden in het uitgangspunt dat de educatiegelden worden verdeeld op basis van geleverd onderwijs. Zij hebben echter grote bezwaren tegen het verhogen van de kosten voor examens NT21.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het besluit tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur inzake het participatiebudget, contacturen, referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, examengeld staatsexamen Nederlands als tweede taal en technische wijzigingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

Deze leden maken zich zorgen over de betaalbaarheid en toegankelijkheid van het volwassenonderwijs en het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Zij zien deze vormen van onderwijs als essentieel om laaggeletterdheid te bestrijden en mensen de kans te bieden volwaardig mee te draaien in de samenleving.

Doel en inhoud van het besluit

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de uitwerking van de wetgeving in dit besluit zich verhoudt tot de motie van het lid Elias over eenduidige criteria voor educatietrajecten taal en rekenen2, die oproept tot het schrappen van gedwongen winkelnering bij roc’s3? Kan de minister nogmaals een reactie geven op deze motie, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie hebben moeite met de beperking tot het volgen van opleidingen taal, rekenen en alfabetisering. De leden vragen of de minister de mening deelt dat vooral op het niveau van de gemeente de kennis aanwezig is om in te schatten welk onderwijs voor welke persoon nuttig is.

Hoe verhoudt deze beperking zich dan tot die ruimte de goede keuze te maken?

De leden vragen wat deze verandering betekent voor mensen met een uitkering die graag een opleiding willen volgen. Het is voor hen nu al vaak onmogelijk een opleiding te volgen, omdat gemeenten daar geen middelen voor zeggen te hebben. De leden vragen in hoeverre dit verandert.

Wat betekent de t+2 financiering voor deze mensen?

De voornoemde leden vragen hoe groot de minister de kans acht dat mensen geen opleiding kunnen volgen, omdat gemeenten geen middelen hebben opleidingen aan te bieden.

Ziet de minister hier een risico, zeker nu het aantal mensen dat afhankelijk is van een uitkering elk jaar groeit?

In het besluit wordt gesteld dat van gemeenten en roc’s kan worden verwacht dat ze op verantwoorde wijze afspraken maken over de inzet van educatiemiddelen. De leden vragen wat wordt bedoeld met «verantwoorde wijze».

Wordt er toezicht gehouden op de totstandkoming van deze afspraken?

Door wie wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van het geleverde onderwijs, zo vragen de voornoemde leden.

Aanpassing verdeelsleutel OCW-deel participatiebudget

De leden van de VVD-fractie merken op dat instellingen die contacturen aanbieden, deze bekostigd krijgen op basis van de in de twee jaar daarvoor ingekochte contacturen. De leden vragen waarom er twee jaar verschil zit tussen de inkoop en bekostiging. Hoe verhoudt zich deze vertraging tot de onlangs geconstateerde financiële problemen bij diverse roc’s op basis van verkeerde leerlingenaantallen inzake inburgeringscursussen?

De voornoemde leden zien goed financieel beheer juist tot uiting komen bij instellingen die wel kunnen anticiperen op veranderingen in leerlingaantallen. De leden vragen waarom er niet kan worden bevoorschot voorafgaande aan een lesjaar en een jaar later worden nagecalculeerd op basis van werkelijke leerlingaantallen.

De middelen voor de educatie worden ingevolge de Wet Participatiebudget niet rechtstreeks aan de roc’s verstrekt en hebben daarom ook geen directe relatie met het aantal ingeschreven deelnemers bij een instelling. Voor de educatie is een vast landelijke budget beschikbaar dat met ingang van 2015 verdeeld wordt over de gemeenten op basis van het aantal verantwoorde contacturen. Gemeenten kopen met deze middelen opleidingen educatie in bij roc’s en leggen de afspraken daarover (zoals het aantal contacturen per opleiding en het bedrag dat daarvoor ter beschikking wordt gesteld) vast in een overeenkomst die met het roc wordt gesloten.

Er wordt geen wettelijke prijs vastgelegd. Ten aanzien van de richtprijs voor de contacturen, is die richtprijs in lijn met de Mededingingswet, zo vragen de leden.

Hoe zorgt de minister er voor dat – ondanks deze richtprijs – de prijzen marktconform worden?

Tevens vragen de leden hoe de vergoeding zich verhoudt tot de richtprijs. Is dit niet juist een prikkel om aan de richtprijs vast te houden en daarmee niet op prijzen te concurreren, zo willen de leden weten.

Wat is per student de verhouding tussen de eigen bijdrage en de rijksbijdrage, zo willen de leden tot slot weten.

De leden van de D66-fractie lezen dat het participatiebudget zal worden verdeeld op basis van het twee jaar eerder ingekochte aantal contacturen. Zij vragen of dit inhoudelijke gronden heeft, of dat dit vooral een bezuinigingsoperatie is.

Zou de minister kunnen aangeven waarom de vorige regeling niet meer volstond?

De leden vragen of de minister kan aangeven hoeveel educatiemiddelen jaarlijks begroot zijn voor de periode 2013–2017.

Hoeveel educatiemiddelen waren beschikbaar voor dit doel in de periode 2007–2012?

De leden maken zich zorgen over de gevolgen van de voorgenomen maatregel. Zij vragen of het nog mogelijk is om hetzelfde onderwijs te bieden.

Verwacht de minister dat het aantal deelnemers aan volwasseneneducatie uit het participatiebudget zal afnemen door deze maatregelen?

Tevens vragen de leden welke en hoeveel mensen nu buiten de boot zullen vallen.

Daarnaast vragen deze leden of de voorgenomen maatregelen niet juist een prikkel biedt aan gemeenten om het aantal in te kopen contacturen aan de (te) ruime kant in te schatten, omdat dit anders consequenties kan hebben voor de middelen die over twee jaar beschikbaar worden gesteld.

Verhoging examengeld staatsexamen Nederlands als tweede taal

De leden van de D66-fractie constateren dat het examengeld Nederlands als tweede taal met maar liefst 100% wordt verhoogd. Deze leden vinden dat de toegankelijkheid van het examen hiermee in het geding komt. Zeker omdat de mensen die het betreft vaak een kleine beurs hebben. De voornoemde leden vragen of de minister hier onderzoek naar heeft gedaan en hoe zij zorgt dat het examen toegankelijk blijft. Tot slot lezen deze leden dat de forse prijsverhoging tot doel heeft te stimuleren dat studenten voor het meest passende examen kiezen. Dit wordt gekoppeld aan de opmerking dat onvoldoende voorbereide en niet passende deelname zorgt voor een groot aantal gezakte kandidaten en daarmee ook herkansers. Deze leden vragen hoe groot dit probleem is en of dit wordt opgelost met het verhogen met het examengeld – het examen is nu immers ook niet gratis. Bovendien vinden zij het jammer dat studenten nu zullen kiezen voor een lager examen, omdat zij juist graag zouden zien dat ook op dit niveau studenten worden uitgedaagd het maximale uit zichzelf te halen.

De leden van de SP-fractie hebben met ontsteltenis kennisgenomen van het voornemen om het examengeld voor het NT2 staatsexamen met 100% te verhogen. Een verhoging van 100% is disproportioneel en werpt hoge drempels op voor deelnemers. Deze mensen laten zien dat ze mee willen doen, onderwijs willen genieten en een examen willen doen voor het verkrijgen van het inburgeringsstempel en/of het Nederlanderschap. Heeft de minister onderzocht wat dit doet met de toegankelijkheid van het onderwijs?

De minister suggereert dat inburgeraars geen bewuste keuze maken voor passendheid van het NT2 examen. De leden vragen of de minister dit nader kan onderbouwen met feiten en cijfers. Hoe ziet de minister de verantwoordelijkheid van de aanbieders van het onderwijs hierin?

De leden vragen waarom de schuld voor het aanvragen van een «niet passend» examen eenzijdig bij de leerling wordt gelegd. Is de toename van deelname aan dit examen juist niet het bewijs dat dit een succesvolle route is, juist opengesteld voor inburgeraars met hoger niveau?

De leden vragen welk effect dit zal hebben op het aantal deelnemers en hoeveel deelnemers er de afgelopen jaren zijn geweest. De leden vinden de verhoging met 100% absurd. Zij vragen of kan worden aangegeven van welke examens recentelijk de kosten ook met 100% verhoogd zijn.

Klopt het dat het examen voor de opleiding NT2 zeker niet het enige is dat niet kostendekkend is en waar wel veel gebruik van wordt gemaakt? Zij vragen tevens welke voorbeelden van niet kostendekkende examens er nog meer zijn.

Is de minister voornemens ook die kosten met 100% te gaan verhogen, zo vragen de voornoemde leden.

Overleg met de MBO Raad en de VNG

Met tevredenheid nemen de leden van de PvdA-fractie kennis van het feit dat de MBO Raad kennelijk geen opmerkingen heeft bij de inhoud. De voornoemde leden vragen of dit ook geldt voor de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), nadat de minister heeft gereageerd op het advies van deze organisatie.

Tot slot vragen de leden in hoeverre deelnemers ook op enige wijze zijn geraadpleegd, zoals deze zijn georganiseerd in Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) en Stichting Belangenbehartiging Alfabetisering (Stichting ABC).

II Reactie van de minister

1. Doel en inhoud van het besluit

Met belangstelling heb ik kennisgenomen van het verslag van het schriftelijk overleg over de wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur inzake het participatiebudget, contacturen, referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen, examengeld staatsexamen Nederlands als tweede taal en technische wijzigingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

Ik ben de leden van de verschillende fracties erkentelijk voor hun inbreng. Ik constateer met genoegen dat de verschillende fracties geen vragen hebben over de twee technische wijzigingen die in het kader van de wettelijk voorgeschreven nahangprocedure (artikel 2.2.1, zesde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs) aan uw Kamer zijn voorgelegd. Ik ga derhalve ervan uit dat deze twee wijzigingen in werking kunnen treden. In deze reactie ga ik in op de vragen en opmerkingen in het verslag van het schriftelijk overleg. Voor mijn reactie volg ik de indeling van het verslag.

De leden van de SP-fractie hebben moeite met de beperking tot het volgen van opleidingen taal, rekenen en alfabetisering. Deelt de minister de mening dat vooral op het niveau van de gemeenten de kennis aanwezig is om in te schatten welk onderwijs voor welke persoon nuttig is en hoe verhoudt deze beperking zich dan tot die ruimte de goede keuze te maken, zo vragen de genoemde leden.

Voor de educatietrajecten taal en rekenen, inclusief de daarbij behorende digitale vaardigheden, zijn in de Regeling eindtermen educatie 2013 eenduidige eindtermen geformuleerd voor de opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Met deze eindtermen wordt aangegeven welke kennis en vaardigheden op het gebied van de Nederlandse taal en rekenen deelnemers dienen te beheersen aan het einde van de opleiding. Deze eindtermen bevorderen de transparantie en eenduidigheid binnen de taal- en rekencursussen. Ik ben met de Inspectie van het Onderwijs in gesprek over de wijze waarop zij op basis van deze eindtermen haar toezicht op de kwaliteit van het onderwijs binnen de educatie kan vorm geven.

Ik beraad mij thans op de toekomst van de overige educatie. Daartoe heb ik eind december 2012 VNG, MBO Raad, NRTO en LVO gevraagd te reageren op een aantal mogelijke toekomstscenario’s voor de educatie. Zij hebben inmiddels gereageerd. Zodra mijn gedachtevorming omtrent de scenario’s is afgerond, zal ik uw Kamer nader informeren. Voorzien is voorjaar 2013.

Ik ben het met deze leden eens dat gemeenten goed inzicht hebben in de individuele opleidingsbehoeften van hun inwoners. Naast de individuele belangen is er ook het maatschappelijk belang. Nederland telt 1,5 miljoen mensen die het basisniveau taal en rekenen niet beheersen om volwaardig te kunnen participeren in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Uw Kamer heeft aangegeven de middelen uit het educatiebudget gerichter te willen inzetten voor taal en rekenen (kamerstuk 28 760, nr. 22). Gezien het belang van geletterdheid is het brede aanbod van mogelijke educatieactiviteiten met de wet van 14 september 2012 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake vavo en overige educatie ingeperkt. Waar mogelijk sluiten opleidingen educatie aan op het ingangsniveau van het beroepsonderwijs.

Deze leden vragen voorts wat deze verandering betekent voor mensen met een uitkering die graag een opleiding willen volgen. Het is voor hen nu al vaak niet mogelijk een opleiding te volgen omdat gemeente stellen daar geen middelen voor te hebben. In hoeverre verandert dit, vragen zij.

Naast opleidingen op het gebied van de Nederlandse taal en rekenen blijft het voor gemeenten nog steeds mogelijk om voor hun inwoners scholing en andersoortige cursussen in te kopen. Deze mogelijkheid wordt door de gerichte inzet van het educatiebudget voor opleidingen Nederlandse taal en rekenen niet gewijzigd. Alleen kunnen gemeenten hiervoor geen middelen gebruiken die vanuit het participatiebudget beschikbaar worden gesteld voor opleidingen educatie. Gemeenten zouden wel bijvoorbeeld het WMO-budget of het re-integratiedeel van het participatiebudget voor dergelijke andersoortige cursussen en scholing kunnen inzetten. Het blijft dan ook voor gemeenten mogelijk om inwoners met een uitkering een individueel aanbod te doen. Ook blijft het aan de gemeenten om te bepalen voor welke doelgroep zij welke opleiding inkopen. Dit is de beleidsvrijheid van de gemeenten.

Tevens vragen de leden van de SP-fractie wat de t+2 financiering betekent voor deze mensen.

De t+2 financiering is een systematiek voor de verdeling van het landelijke budget voor overige educatie over gemeenten. Gemeenten leveren in jaar t+1 de verantwoording aan over de in jaar t geleverde educatieprestaties. Indien t=2011 kan een gemeente de benodigde gegevens pas in 2012 aanleveren, omdat het jaar 2011 eerst moet zijn afgerond, voordat een verantwoording over dat jaar ingediend kan worden. Op basis van de gegevens over het jaar 2011 worden de budgetten voor de gemeenten over het jaar t+2 (2013) bepaald. Deze budgetten worden voorafgaand aan het jaar t+2 bekendgemaakt zodat gemeenten tijdig de overeenkomsten educatie met roc’s kunnen afsluiten. De t+2 financiering heeft dus geen gevolgen voor individuele inwoners.

Bovendien vragen deze leden hoe groot de kans wordt geacht dat mensen geen opleiding kunnen volgen, omdat gemeenten geen middelen hebben om opleidingen aan te bieden. Wordt hier een risico gezien, gelet op het aantal mensen dat afhankelijk is van een uitkering elk jaar groeit?

Gemeenten ontvangen nog steeds binnen het participatiebudget geld voor de inkoop van opleidingen educatie voor hun inwoners. Gezien de kennis, ervaring en beleidsvrijheid van gemeenten om doelgroepen te prioriteren verwacht ik dat op deze manier diegenen die het meest behoefte hebben aan educatieopleidingen, worden bediend.

Ten slotte vragen de leden wat wordt bedoeld met «verantwoorde wijze». Wordt er toezicht gehouden op de totstandkoming van deze afspraken en door wie wordt toezicht gehouden op de kwaliteit van het geleverde onderwijs, zo vragen de genoemde leden.

Van gemeenten en roc’s wordt verwacht dat zij op verantwoorde wijze afspraken maken over de inzet van educatiemiddelen. Dit houdt in dat gemeenten vóór 1 december voorafgaand aan het jaar waarop de educatieopleidingen betrekking hebben op contractuele wijze met roc’s de inkoopafspraken voor educatieopleidingen vastleggen. Dit is vastgelegd in artikel 2.3.4 van de WEB, waarin is bepaald dat de betaling van de bedragen aan het roc voor opleidingen educatie op een overeenkomst gesloten tussen het college en het bevoegd gezag van het roc berust. De accountant van de gemeente controleert of aan deze wettelijke verplichting is voldaan. De Inspectie van het Onderwijs gaat toezicht houden op de kwaliteit van de educatie-opleidingen. Hierover voer ik met de inspectie nog overleg.

2. Aanpassing verdeelsleutel OCW-deel participatiebudget

De leden van de VVD-fractie merken op dat instellingen die contacturen aanbieden, deze bekostigd krijgen op basis van de in de twee jaar daarvoor ingekochte contacturen. De leden vragen waarom er twee jaar verschil zit tussen de inkoop en bekostiging. Hoe verhoudt deze vertraging tot de onlangs geconstateerde financiële problemen bij diverse roc’s op basis van verkeerde leerlingenaantallen inzake inburgeringscursussen? Waarom kan er niet worden bevoorschot voorafgaande aan een lesjaar en een jaar later worden nagecalculeerd op basis van werkelijke leerlingenaantallen, zo vragen genoemde leden.

Door de wijze van bekostiging weten gemeenten een jaar eerder wat het exacte budget voor educatie is in het daarop volgende jaar. Voorafgaand aan een kalenderjaar wordt namelijk per gemeente een budget vastgesteld voor educatieopleidingen. Deze vaststelling geschiedt op basis van de hiervoor genoemde t+2 systematiek. De verantwoording over dat jaar wordt voorts gebruikt voor het vaststellen van het budget in het tweede jaar daaropvolgend. Op deze manier worden gemeenten niet geconfronteerd met achteraf ontstane tekorten. Een uitleg over deze t+2 systematiek vindt u bij de antwoorden op vragen van de SP-fractie. In de gehanteerde systematiek is ten opzichte van voorgaande jaren met het onderhavige besluit niets gewijzigd.

Voorts vragen de leden of de richtprijs voor de contacturen in lijn is met de Mededingingswet? Hoe zorgt de minister ervoor dat – ondanks de richtprijzen – de prijzen marktconform worden? Bovendien vragen de leden hoe de vergoeding zich verhoudt tot de richtprijs. Is dit niet juist een prikkel om aan de richtprijs vast te houden en daarmee niet op prijzen te concurreren?

Educatie kan op dit moment niet ingekocht worden op een open aanbiedersmarkt. Om die reden is de Mededingingswet niet van toepassing en kan hier niet van marktconforme prijzen worden gesproken. Per 2013 kopen gemeenten educatieopleidingen in op basis van contacturen. In onderhavig besluit is bepaald dat een contactuur een klokuur omvat waarin educatie wordt gegeven aan een groep studenten, onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van onderwijspersoneel. Met de Regeling contacturen opleidingen educatie is nader ingevuld wat een contactuur omvat. Op die manier wordt transparant wat partijen van elkaar in elk geval mogen verwachten met betrekking tot een contactuur.

De prijs van een contactuur is onderwerp van onderhandeling tussen een gemeente en een roc. Hoe meer contacturen worden afgesproken, hoe groter het aandeel van het totale budget is dat een gemeente twee jaar later weer ontvangt. Vooraf is niet aan te geven hoe de prijs zich verhoudt tot de richtprijs. Overigens ga ik ervan uit dat gemeenten zich bij de inkoop van educatieopleidingen laten leiden door een goede prijs-/kwaliteitverhouding en niet uitsluitend door de prijs.

Ten slotte willen de leden weten wat per student de verhouding is tussen de eigen bijdrage en de rijksbijdrage.

Ingevolge artikel 8.1.4. van de WEB mag alleen voor de opleidingen NT2-programma I en II een wettelijke bijdrage (cursusgeld) van studenten worden gevraagd. Deze bijdrage is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000. De ontvangen cursusgelden mogen de instellingen behouden en inzetten voor educatie.

Voor de overige opleidingen NT2 en de opleidingen taal en rekenen is het ingevolge artikel 8.1.4 van de WEB niet toegestaan een wettelijke bijdrage van studenten te vragen. Hiervoor is indertijd gekozen om deze opleidingen zo laagdrempelig mogelijk te maken.

De leden van de D66-fractie hebben gelezen dat het participatiebudget zal worden verdeeld op basis van het twee jaar eerder ingekochte aantal contacturen. Zij vragen of dit inhoudelijke gronden heeft of dat dit met name een bezuinigingsoperatie is.

De verdeling op basis van twee jaar eerder ingekochte contacturen heeft geen enkel effect op de omvang of hoogte van het beschikbare budget. Het geeft inzicht in de wijze waarop het budget wordt verdeeld, op welk deel van het budget de gemeenten kunnen rekenen en het tijdstip waarop de gegevens daarvoor (gevalideerd door de gemeenteaccountant) beschikbaar kunnen komen. Zie hiervoor ook het antwoord op de vraag van de SP-fractie over de t+2 systematiek.

Tevens vragen deze leden of de minister kan aangeven waarom de vorige regeling niet meer volstond.

Het gehele budget wordt vanaf 2015 verdeeld op basis van het aantal bij een roc ingekochte contacturen. Hierdoor komen de OCW-middelen terecht bij de gemeenten die de educatiemiddelen twee jaar daarvoor ook daadwerkelijk hebben ingezet voor educatie, doordat zij contacturen hebben ingekocht.

Vanaf 2015 wordt het beschikbare budget niet meer verdeeld op basis van ondermeer de maatstaven volwassen inwoners met een laag opleidingsniveau en volwassen inwoners met een allochtone achtergrond, die nog wel gebruikt worden voor de verdeling voor de jaren 2013 en 2014.

Kan de minister aangeven hoeveel educatiemiddelen jaarlijks begroot zijn voor de periode 2013–2017 en hoeveel educatiemiddelen waren beschikbaar voor dit doel in de periode 2007–2012, zo vragen de genoemde leden.

Voor de periode 2012–2016 zijn de volgende middelen beschikbaar op de begroting van OCW (zie artikel 4) voor educatie (x € 1 000):

Jaar

2012

2013

2014

2015

2016

Educatiebijdrage aan het Participatiebudget

111.604

53.283

53.283

53.283

53.283

Vavo via Rijk

 

58.321

58.321

58.321

58.321

Pilots Laaggeletterdheid

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

Vanaf 2013 worden er aan de gemeenten minder educatiemiddelen via het Participatiebudget verstrekt. Vanaf 2013 wordt het vavo namelijk rechtstreeks door het Rijk bekostigd. Tot en met 2012 is het vavo door de gemeenten betaald vanuit het Participatiebudget.

In de jaren 2007 tot en met 2011 zijn de volgende educatiemiddelen gerealiseerd:

Gerealiseerde educatiebijdrage aan het Participatiebudget (bedragen x € 1.000)

Jaar

2007

2008

2009

2010

2011

Educatiebijdrage

189.843

197.591

202.401

150.445

115.863

Vanaf 2010 is er structureel € 50 miljoen herbestemd ten gunste van de middelen voor extra taal- en rekenonderwijs in het mbo. Vanaf 2011 is er aanvullend € 35 miljoen minder op het budget ingezet. Dit geld is bestemd als bijdrage in het OCW-aandeel in de rijksbrede problematiek als gevolg van de economische recessie. Vanaf 2012 is er vanuit de educatiemiddelen jaarlijks € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor pilots laaggeletterdheid.

Deze leden maken zich zorgen over de gevolgen van de voorgenomen maatregel. Zij vragen of het nog mogelijk is om hetzelfde onderwijs te bieden. Verwacht de minister dat het aantal deelnemers aan volwasseneneducatie uit het participatiebudget zal afnemen door deze maatregelen en welke c.q. hoeveel mensen zullen nu buiten de boot vallen?

Of het aantal deelnemers dat een opleiding educatie kan volgen zal afnemen en of er mensen buiten de boot zullen vallen, is afhankelijk van een aantal factoren. Belangrijk daarbij zijn de afspraken die tussen een gemeente en een roc worden gemaakt over de prijs en het aantal contacturen, voor welke doelgroep de gemeente educatie inkoopt en of de groep groter dan wel kleiner wordt. Wel verwacht ik dat het budget door de invoering van besteding op basis van contacturen transparanter zal worden en daar terechtkomt waar de meeste vraag is. Door het invoeren van eindtermen is duidelijk vastgelegd welke kennis en vaardigheden van een deelnemer verwacht kunnen worden na het met goed gevolg beëindigen van de opleiding educatie. De maatregelen zijn er dus juist op gericht om de transparantie en kwaliteit van educatieopleidingen te verhogen.

Biedt de voorgenomen maatregel niet juist een prikkel aan gemeenten om het aantal in te kopen contacturen aan de (te) ruime kant in te schatten, omdat dit anders consequenties kan hebben voor de middelen die over twee jaar beschikbaar worden gesteld, zo vragen genoemde leden ten slotte.

Gemeenten en roc’s zijn wettelijk verplicht om hun afspraken in de overeenkomst educatie vast te leggen, waaronder in elk geval het aantal overeengekomen contacturen en het bedrag dat daarvoor aan het roc ter beschikking wordt gesteld. De gemeenten ontvangen met ingang van 2015 budget op basis van de daadwerkelijk aantallen ingekochte contacturen, zoals vastgelegd in de overeenkomst die het tweede jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar is gesloten.

3. Verhoging examengeld staatsexamen Nederlands als tweede taal

De leden van de D66-fractie constateren dat het examengeld Nederlands als tweede taal met maar liefst 100% wordt verhoogd. Deze leden vinden dat de toegankelijkheid van het examen hiermee in het geding komt. De genoemde leden vragen of de minister hier onderzoek naar heeft gedaan en hoe zij ervoor zorgt dat het examen toegankelijk blijft. Tevens vragen deze leden hoe groot het probleem is van het groot aantal gezakte kandidaten en of dit wordt opgelost met het verhogen van het examengeld – het examen is nu immers ook niet gratis, zo stellen genoemde leden.

De afgelopen 15 jaar is het examengeld voor deelname aan de staatsexamens NT2 niet verhoogd. Bij het besluit d.d. 16 november 2005 tot wijziging van het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal onder meer in verband met verhoging van het examengeld (Stb. 2005, 582) is aangegeven dat met de toenmalige wijziging van artikel 5 van het besluit een begin is gemaakt met de mogelijkheid tot verhoging van het examengeld van de staatsexamens NT2 naar een niveau dat beter aansluit bij de hoogte van het examengeld van vergelijkbare toetsen en examens, zodat een grotere kostendekkendheid wordt bereikt. Toentertijd werd ernaar gestreefd om gefaseerd in vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit een meer kostendekkend examentarief te realiseren. Deze verhoging zou een betere financiële balans tussen vergelijkbare toetsen en examens geven en tevens ertoe leiden dat kandidaten beter voorbereid aan een staatsexamen NT2 gaan deelnemen. De daadwerkelijke verhoging van het examengeld, zoals hiervoor bedoeld, is geëffectueerd per 1 januari 2013. Met de huidige aanpassing van het examengeld is het NT2-examen evenmin kostendekkend. Het is de bedoeling de eigen bijdrage aan de examenkosten op een vergelijkbaar niveau te brengen als de eigen bijdrage aan andere examens. Bovendien is de verwachting dat deelnemers voor het examen kiezen dat het beste bij hun niveau past. De prijs voor een examen mag evenwel niet leidend zijn voor de keuze voor een bepaald examen.

Voorheen was het inburgeringsexamen (230 euro) ruim 2,5 keer zo duur als het NT2-examen (90 euro). Er was dus een financiële prikkel voor deelnemers om het NT2-examen te proberen, terwijl zij (nog) niet het benodigde niveau hadden. Dit blijkt onder meer uit het stijgende aantal deelnemers NT2 en het stijgende percentage gezakte deelnemers/aantal herkansers. Dit in vergelijking met het inburgeringsexamen waarbij nauwelijks een stijging te zien is. Ik zie de toename van het aantal deelnemers dan ook pas als een positief resultaat van een succesvolle leerroute als het percentage deelnemers dat zakt voor een NT2-examen daalt. Door verhoging van de prijs van het NT2-examen naar 180 euro zullen deelnemers naar verwachting een meer weloverwogen keuze maken voor deelname aan de staatsexamens NT2. Ik verwacht niet dat deelnemers hierdoor worden geremd. Zij zullen immers juist kiezen voor het examen dat past bij hun niveau, om zo de kans op zakken (en extra kosten voor een herexamen) te beperken.

De leden van de SP-fractie vragen of de minister heeft onderzocht wat dit doet met de toegankelijkheid van het onderwijs. De minister suggereert dat inburgeraars geen bewuste keuze maken voor passendheid van het NT2 examen. Voornoemde leden vragen of de minister dit nader kan onderbouwen met feiten en cijfers. Tevens vragen de leden waarom de schuld voor het aanvragen een «niet passend» examen eenzijdig bij de deelnemer wordt gelegd. Is de toename van deelname aan dit examen niet juist het bewijs dat dit een succesvolle route is, juist opengesteld voor inburgeraars met hoger niveau, zo vragen genoemde leden.

De leden vragen voorts welk effect dit zal hebben op het aantal deelnemers en hoeveel deelnemers er de afgelopen jaren zijn geweest.

Sinds 1992 hebben in totaal ruim 215.000 mensen deelgenomen aan de staatsexamens NT2 programma I en II. Hieronder een overzicht van gegevens over deelnemers aan de staatsexamens NT2 vanaf 2005 (Bron: College voor Examens).

Totaal aantal deelnemers aan staatsexamens NT2 programma I en II

Jaar

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Deelnemers NT2

15.079

13.990

8.410

7.622

9.980

13.537

17.858

17.857

Voornoemde leden vinden de verhoging met 100% absurd. Zij vragen of kan worden aangegeven van welke examens de kosten onlangs ook met 100% verhoogd zijn. Klopt het dat het examen voor de opleiding NT2 zeker niet het enige is dat niet kostendekkend is en waar wel gebruik van wordt gemaakt, zo vragen genoemde leden. Tevens vragen zij welke voorbeelden van niet kostendekkende examens er nog meer zijn.

Het doel van de verhoging is niet het volledig kostendekkend maken van de staatsexamens NT2. Door de verhoging worden de examens echter wel meer kostendekkend gemaakt (zie ook voorgaand antwoord op de vragen van de D66-leden).

4. Overleg met de MBO Raad en de VNG

De PvdA-fractie heeft kennisgenomen van het feit dat de MBO Raad kennelijk geen opmerkingen bij de inhoud heeft. Genoemde leden vragen of dit ook geldt voor de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), nadat de minister heeft gereageerd op het advies van deze organisatie. Ook vragen de leden in hoeverre deelnemers op enige wijze zijn geraadpleegd, zoals deze zijn georganiseerd in Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) en Stichting Belangenbehartiging Alfabetisering (ABC).

Ik heb regelmatig overleg met belangenorganisaties, waaronder de MBO Raad, VNG, NRTO, LVO, Stichting ABC en SIOB. Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB) wordt niet geraadpleegd. JOB is de belangenorganisatie voor studenten in het beroepsonderwijs. Zij richt zich expliciet niet op volwassenen die ingeschreven staan bij een educatieopleiding. Om die reden is JOB niet geconsulteerd.


X Noot
1

NT2: Nederlands als tweede taal

X Noot
2

Kamerstuk 28 760, nr. 32, in samenhang met de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 30 januari 2012 inzake de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Elias (Kamerstuk 28 760, nr. 33)

X Noot
3

roc’s: regionale opleidingencentra

Naar boven