28 760 Meerjarenplan Alfabetisering 2003 – 2006

Nr. 33 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2012

In reactie op uw verzoek van 16 december 2011 informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Elias (Kamerstuk 2010/11, 28 760, nr. 27). De motie betreft een verzoek om vóór 1 juni 2012 eenduidige criteria op te stellen voor educatietrajecten taal en rekenen die zowel voor regionale opleidingscentra als voor overige toekomstige aanbieders gelden.

Begin 2011 heeft het kabinet u geïnformeerd over het besluit om de dubbele oormerking van de educatiemiddelen binnen het participatiebudget van gemeenten in stand te houden (p. 8 van het actieplan mbo «Focus op vakmanschap 2011–2015», Kamerstukken 2010/11, 31 524, nr. 88). Dat betekent dat gemeenten hun educatiemiddelen moeten besteden aan de inkoop van educatieopleidingen. Zij zijn verplicht hiertoe een overeenkomst te sluiten met een roc (naar keuze). Roc’s hebben de wettelijke taak om volwasseneneducatie te verzorgen in opdracht van gemeenten.

De motie zal ik binnen het kader van het actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 «Geletterdheid in Nederland» (Kamerstukken 2010/11, 28 760, nr. 22) invulling geven. De maatregelen uit het actieplan bevatten hiervoor voldoende aanknopingspunten. De belangrijkste licht ik hieronder toe.

Voor de aanpak van laaggeletterdheid in Nederland heeft het kabinet een aantal uitgangspunten geformuleerd, waaronder de volgende: «publieke en private aanbieders van educatietrajecten werken richting één set van gemeenschappelijke standaarden en niveaus». Dit uitgangspunt vraagt om wijzigingen in het huidige stelsel voor volwasseneneducatie. Het gaat dan vooral om maatregelen die gericht zijn op kwaliteitsborging. Hiertoe bereid ik een wijziging voor van wet- en regelgeving inzake voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en overige educatie (p. 4 van het actieplan). Het wetsvoorstel heeft u onlangs ontvangen (Kamerstukken 2011/12, 33 146, nrs. 2 en 3).

Het gaat onder meer om de volgende maatregelen:

Het onderwijs wordt toegespitst op Nederlandse taal en rekenen (verhogen van geletterdheid); hiertoe wordt het opleidingenaanbod aangepast.

De referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen worden – net als in alle andere onderwijssectoren – van toepassing op het onderwijs dat wordt verzorgd binnen de sector volwasseneneducatie.

De introductie van een wettelijke basis voor transparantie over prijs en kwaliteit van educatievoorzieningen binnen roc’s. Deze basis werk ik op dit moment verder uit in lagere regelgeving. Dit moet leiden tot inzicht in de kosten en inspanning van roc’s enerzijds en opbrengsten anderzijds.

Op basis van de gewijzigde wetgeving wil ik vervolgens eindtermen vaststellen voor de educatieopleidingen. Op dit moment zijn namelijk slechts voor een deel van de educatieopleidingen op landelijk niveau eindtermen vastgesteld. Het advies over de eindtermen voor de opleidingen Nederlandse taal en rekenen verwacht ik in de zomer van dit jaar te ontvangen. Als het wetsvoorstel wordt aanvaard in uw Kamer en in de Eerste Kamer, dan zal ik vervolgens eindtermen vaststellen. Dat is een belangrijke stap vooruit. Eindtermen geven immers richting aan het onderwijs en geven duidelijkheid over de resultaten die we verwachten van onderwijsinstellingen. Ze vormen het fundament voor de borging van kwaliteit.

Met deze vier maatregelen leg ik de basis voor één gemeenschappelijke set standaarden en niveaus voor scholing van volwassenen in de basisvaardigheden Nederlandse taal en rekenen door publieke en particuliere aanbieders.

Naast deze maatregelen wil ik komend voorjaar met de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en de MBO Raad van gedachten wisselen over de toekomst van het stelsel voor publiek bekostigde volwasseneneducatie en over de bijdrage van publieke en particuliere opleiders binnen deze sector. De uitkomsten van dit gesprek vormen voor mij het vertrekpunt voor een nader onderzoek naar mogelijke ontwikkelrichtingen voor de sector. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn (1) de specifieke kenmerken van de doelgroep, (2) de toegankelijkheid van deze onderwijsvoorziening, en (3) de beperkte beschikbare publieke middelen. De uitkomsten van deze verkenning en die van het pilotprogramma 2012–2014 van de stichting Lezen en Schrijven kunnen de basis vormen voor toekomstige besluitvorming over de positionering van de sector.

Over de voortgang van bovengenoemde activiteiten zal ik uw Kamer vóór het zomerreces nader informeren.

Tot slot merk ik voor de volledigheid op dat er geen sprake kan zijn van een gemengd systeem met zowel publieke als particuliere aanbieders; gemeenten kopen hun educatievoorzieningen in bij publieke organisaties met een wettelijke taak op dat terrein, óf gemeenten kopen de voorzieningen in bij particuliere organisaties. In het laatste geval zou de wettelijke taak voor roc’s om educatieopleidingen te verzorgen, komen te vervallen.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

Naar boven