33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming)

C VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN1

Vastgesteld 12 oktober 2015

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De fractieleden van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet natuurbescherming. De fractieleden stemmen in met de hoofddoelstellingen van deze wet: integratie van bestaande wetten in het natuurdomein en integratie in andere ruimtelijke doelstellingen en vervolgens de Omgevingswet. De instemming geldt ook voor de nauwere aansluiting van de natuurambities op de Europese richtlijnen, de vereenvoudiging van procedures en de beoogde terugdringing van de regeldruk. Op een aantal punten hebben de VVD-fractieleden echter vragen over dit wetsvoorstel. Dit betreft de algehele kaderstelling van het in dit wetsvoorstel beoogde natuurbeleid en kwesties die spelen rond de uitvoering van dit beleid.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennisgenomen van het veelvuldig geamendeerde wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur, waarin onder meer een doelstelling wordt opgenomen ter erkenning van de intrinsieke waarde van de natuur. Deze leden zien uit naar de deskundigenbijeenkomst over deze omvangrijke wetgevingsoperatie. De leden van de D66-fractie hebben meerdere vragen en leggen deze graag alvast aan de regering voor.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel en willen daarover vooralsnog de volgende vragen aan de regering voorleggen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wet natuurbescherming. Zij hebben een aantal vragen bij dit wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming). In deze inbrengronde beperken deze leden zich tot enkele kernvragen.

De leden van de PvdD-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de nieuwe Wet natuurbescherming. Zij hebben een aantal vragen.

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennis genomen van dit wetsvoorstel. Er zijn enkele algemene vragen die deze fractie aan de orde wil stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De fractieleden van de VVD vragen zich allereerst af of de titel van deze wet een gelukkige keuze is, te weten de met nadruk gekozen optiek van bescherming van de natuur. Zij wijzen hierbij op twee opvallende kenmerken van wat in Nederland natuur heet. Allereerst dat in dit land geen sprake is van een ongerepte natuur, dus een biotische leefomgeving waarop niet nadrukkelijk door de mens is ingegrepen. Alle natuurwaarden in ons land maken deel uit van een door de mens bewerkte en beheerde leefomgeving. Met andere woorden, de natuur die we vanuit historisch perspectief aantreffen, maakt deel uit van een ruime variëteit van cultuurlandschappen. De hand van de mens doet zich in soms nog sterkere mate voor in de zogenaamde nieuwe natuur: deze is product van een vaak ingrijpende landinrichting en is dus opnieuw deel van een cultuurlandschap. Het wetsvoorstel suggereert daarentegen dat de natuur als een nu eenmaal gegeven waarde wordt aangetroffen en als zodanig moet worden beschermd, klaarblijkelijk tegen onwelgevallige ingrepen van de mens. Dit terwijl deze natuur nu juist een resultaat of tenminste een bijproduct is van menselijk ingrijpen, al dan niet door beleid gestuurd. Dit roept vragen op. Waarom doet de titel van de wet geen recht aan dit gegeven? Waarom is niet gekozen voor een titel als «Wet Natuur», «Wet Natuurbeleid» of, wellicht nog adequater, «Wet Natuurbeheer»? Het begrip natuurbescherming roept tegenstellingen op die niet nodig zijn of zelfs schadelijk, zoals die met andere actoren in de biotische leefomgeving. Dit terwijl samenwerking en integratie van activiteiten tot veel betere resultaten met betrekking tot natuurwaarden kunnen leiden, iets waarvoor deze wet ook bedoeld is. De tekst van de wet en de memorie van toelichting belijden dit expliciet, maar waarom dan toch weer de defensieve houding en niet op voorhand meer nadruk op integratie en samenwerking? De fractieleden zijn in dit perspectief benieuwd wat in een positieve zin de voordelen moeten zijn van integratie van deze wet in de Omgevingswet. Wil de regering hierop ingaan?

Op verschillende plaatsen vermeldt de regering als een van de uitgangspunten van het natuurbeleid het beleven, beschermen en benutten van de natuur. In deze zin moet de natuur versterkt worden in samenhang met de samenleving. De VVD-fractieleden achten dit lovenswaardige uitgangspunten. Dit laat echter onverlet dat de natuur niet alleen tegen de mens moet worden beschermd, maar ook omgekeerd, dat de mens soms tegen onevenwichtigheden van de natuur moet worden beschermd. Sterker nog, ook flora en fauna moeten tegen dergelijke onevenwichtigheden worden beschermd. Als voorbeeld kan worden genoemd de wildschade, niet alleen voor de mens, zoals agrariërs, maar ook de bedreiging van diersoorten door een te grote populatie natuurlijke vijanden. Het handhaven van gecompliceerde evenwichten valt toch ook onder een verantwoord natuurbeheer? De VVD-fractieleden vragen zich af of het wetsvoorstel niet een te positief beeld geeft van de natuur en daardoor meegaat in een wijd verbreid vooroordeel in de samenleving, dat natuurlijke evenwichten vanzelf ontstaan als de mens de handen ervan afhaalt. Wil de regering duidelijk maken dat ze ook oog heeft voor verstoringen van ecologische evenwichten en ze ervan uitgaat dat beheerders op dergelijke verstoringen mogen ingrijpen? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat «de natuur» een dynamische entiteit is, waarbij beheerders moeten en kunnen bijdragen aan deze dynamiek. Stemt de regering in met de stelling, dat instandhouding van soorten, met name bedreigde, een waardevolle doelstelling van het natuurbeleid moet zijn, maar dat het scheppen van ruimte voor wenselijke en zelfs onverwachte ontwikkelingen evenzeer belangrijk is? Is het in dit laatste geval niet belangrijk in te spelen op bijvoorbeeld veranderingen in het klimaat en andere randvoorwaarden voor het ecologische potentieel? Dit in plaats van daartegen een krampachtig en veelal kostbaar verzet te plegen? Verwezen zij hierbij naar nagenoeg onbetaalbare pogingen het korhoen in Twente te redden.

Vraagtekens plaatsen de leden van de VVD-fractie bij een van de funderende concepten in dit wetsvoorstel betreffende de doelstelling van het natuurbeleid: de «intrinsieke waarde van de natuur». In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering dat dit begrip recht moet doen aan «het besef dat de natuur in zichzelf waardevol is»2, maar tegelijk dat dit weinig meer is dan een «verwijzing» die «geen zelfstandige grondslag biedt voor het stellen van regels en daarom niet een nadere uitwerking van dit begrip nodig maakt»3. De logica van deze aaneenrijging van zinsneden ontgaat de VVD-fractieleden ten enenmale. Het begrip «waarde» is door en door menselijk; niets in de biotische natuur brengt zelf waarden tot uitdrukking, al in het geheel niet expliciet, zodat de mens daarvan gewillig kennis kan nemen. Dus is het adjectief «intrinsiek» eigenlijk contradictoir. Vreemder is nog dat dit concept een fundament moet bieden, waarop vervolgens echter niets wordt gebouwd. Dat wordt immers gesuggereerd in het niet nader uitwerken van dit concept. Het feit dat de vele natuurwaarden in Nederland alle deel uitmaken van cultuurlandschappen, dat dit dus alles van doen heeft met vormen van beheer door de mens, maakt toch duidelijk dat dit concept alweer een onnodige tegenstelling oproept: die tussen allerlei natuurdoelen die in beheerplannen worden gedefinieerd en vervolgens het bredere kader van beheeractiviteiten door de mens. Wil de regering wat dieper ingaan op de betekenis van dit concept in voorliggend wetsvoorstel? Waarom is een concept geïntroduceerd waaraan geen uitwerking wordt gegeven? Waarom een concept introduceren dat geen implicaties heeft voor het beleid en het beheer? Waarom een concept introduceren dat niet gehandhaafd kan worden? Waarom een concept introduceren dat dwars staat op de integrale en planmatige benadering van het beheer van de leefomgeving?

Met veel instemming hebben de VVD-fractieleden kennisgenomen van het voornemen van de regering te streven naar brede samenwerking in het natuurbeheer in Nederland. Dit ook met partijen die dit beleid niet als primaire doelstelling in hun taaktoedeling hebben, zoals waterschappen, drinkwaterbedrijven, agrariërs en andere partijen. Natuurbeheer, zelfs natuurontwikkeling, kan zo ook meeliften met andere taakdoelstellingen en inrichtingsmaatregelen. In dit verband vragen de fractieleden zich af of deze voorgestane beheerintegratie niet een veel beter concept is voor het natuurbeheer dan de trits die tot nog toe zo dominant is voor het ontwikkelen van de zogenaamde nieuwe natuur: verwerving, inrichting en beheer. Zij vragen zich af of wel door moet worden gegaan met deze trits, waar dit gepaard gaat met diep ingrijpende en kostbare vormen van landinrichting. Kan niet beter de nadruk worden gelegd op efficiënte en effectieve vormen van beheer? Dit met inschakeling van derden en hun taak in de ruimtelijke inrichting? Graag horen de VVD-fractieleden hierover de opvattingen van de regering. Zij wijzen in dit verband op het in beginsel «veelbelovende agrarisch natuurbeheer nieuwe stijl».

De VVD-fractieleden oordelen positief over de decentralisatie van het natuurbeleid. Zij stemmen in met de opvatting van de regering, dat de provincies goed in staat moeten zijn het natuurbeleid te integreren in andere ruimtelijke opgaven waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen. Ook mag verwacht worden dat de provincies een goed inzicht hebben in het specifiek karakter van de opgaven voor zover gerelateerd aan bijzondere gebiedskenmerken en dat zij daartoe verbindingen kunnen leggen met andere betrokkenen. Dit alles neemt echter niet weg dat het natuurbeleid ook een bovenprovinciaal aspect heeft, zoals dit tot uitdrukking komt in landelijke en internationale netwerken. Niet zomaar wordt er bijvoorbeeld veel geïnvesteerd in ecoducten en andere voorzieningen om migratie van dieren over grote gebieden mogelijk te maken. De VVD-fractieleden vragen zich af of de decentralisatie niet het risico in zicht bergt, dat elke provincie eigen beleid ontwikkelt met eigen doelstellingen, voorwaarden en procedures. Dit kan het bijvoorbeeld in grensgebieden voor terreinbeherende organisaties en andere betrokkenen moeilijk maken eenduidig op divergerend beleid van verschillende provincies in te spelen. Welke maatregelen hebben regering en provincies getroffen om het uiteengroeien van zowel het gedecentraliseerde beleid als de uitvoering daarvan tegen te gaan? Is het verzekerd dat provincies voldoende samenwerken en onderling coördineren om een dreigende versnippering te voorkomen? De VVD-fractieleden stellen een nadere toelichting op deze kwestie op prijs.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Uit het wetsvoorstel spreekt een nadrukkelijke poging een balans te vinden tussen de diverse in het geding zijnde belangen op het gebied van de natuurbescherming. Het vinden van de juiste balans is voor de CDA-fractieleden essentieel bij de beoordeling van dit wetsvoorstel. In dat kader is er een aantal vragen.

Allereerst de vraag, in het voetspoor van het advies van de Raad van State4, of door het benoemen van de natuur als intrinsieke waarde, zoals in het wetsvoorstel gebeurt, niet op voorhand een onevenwichtigheid in de belangenafweging wordt gecreëerd. Gaarne willen de CDA-fractieleden hierop een duidelijk antwoord hebben.

Voorts achten de fractieleden van het CDA het van groot belang van de regering gefundeerd te vernemen hoe zij oordeelt over de kritiek van de zijde van landeigenaren, dat de verplichting van jachthouders met een jachtakte om zich te organiseren in wildbeheereenheden5 strijdig zou zijn met de verenigingsvrijheid zoals neergelegd in artikel 8 van de Grondwet en artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Evenzeer willen de CDA-fractieleden graag van de regering vernemen of het onderwerpen van de jacht aan goedkeuring van de overheid, geen inbreuk maakt op het eigendomsrecht.

Het wetsvoorstel beoogt zoveel mogelijk aan te sluiten op Europese regelgeving zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn. De wildlijst die de regering in het wetsvoorstel hanteert wijkt af van deze richtlijn en is beperkter dan in ons omringende landen gebruikelijk is. De leden van de CDA-fractie vernemen gaarne waarom deze keus, die afwijkt van het algemene uitgangspunt van het wetsvoorstel met betrekking tot de aansluiting bij Europese regelgeving, zo is gemaakt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Handhaving/bevoegdheidsverdeling

Voorliggend wetsvoorstel vormt het sluitstuk van de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies: uitgangspunt van het voorstel is dat in beginsel alle bevoegdheden en uitvoeringstaken bij de provincies worden neergelegd. De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen betreffende deze verdeling en verschuiving van bevoegdheden.

Met dit wetsvoorstel wordt de aansluiting bij natuur in de omgevingsvergunning versterkt: bij omgevingsvergunningplichtige activiteiten is het aanhaken van de natuurwetgeving niet meer optioneel maar verplicht. Als gevolg van dit verplichte aanhaken gaat de verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving in één keer over van de provincies naar de gemeenten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft zoals bekend meerdere malen aangegeven dat niet alle gemeenten daarvoor voldoende zijn geëquipeerd.6 In reactie op de zorgen van de VNG schrijft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat het ̶ gegeven de zorgen bij de gemeenten ̶ aangewezen lijkt om gebruik te maken van de mogelijkheid in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) om provincies en Rijk bevoegd te laten blijven voor handhaving en toezicht van natuuraspecten.7 Kan de regering aangeven hoe zij zich een dergelijke verdeling van taken voor zich ziet? Heeft de regering deze mogelijkheden al besproken met de VNG en provincies? Indien dit inderdaad wordt gerealiseerd in het Besluit Omgevingsrecht, hoe wordt deze verdeling van taken tussen de drie bestuurslagen ingepast in de integratie van de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet? De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere toelichting van de regering op dit punt.

Met het oog op de decentralisatie en de verschuiving van de toezichts- en handhavingsfunctie is des te meer van belang dat voldoende wordt toegezien op de nakoming van internationale verplichtingen door Nederland. De provincies zijn grotendeels verantwoordelijk voor het natuurbeleid in Nederland. Zoals in de behandeling in de Tweede Kamer door meerdere partijen naar voren is gebracht, bestaat er voor de provincies een inspanningsverplichting ten aanzien van de uitoefeningen van hun taken ̶ neem het voorbeeld van de actieve soortenbescherming ̶ waar het Rijk de resultaatsverplichtingen draagt voor het nakomen van internationale verplichtingen voor natuurbescherming. Graag vernemen de leden van de D66-fractie van de regering of voorliggend wetsvoorstel ̶ met het oog op deze inspanningsverplichtingen ̶ naar haar mening voldoende waarborgen bevat voor het in lijn brengen van het Nederlandse natuurbeleid met de internationaalrechtelijke eisen in geval van niet-nakoming door een provincie van bepaalde Europese of internationale verplichtingen.

Jacht

De leden van de D66-fractie lezen dat het veelbesproken amendement op stuk nummer 107 het afschotplan en de strafrechtelijke handhaving van het faunabeheerplan uit het wetsvoorstel heeft geschrapt. Dit amendement heeft daarmee bewerkstelligd dat de jachthouder zelf verantwoordelijk is voor de handhaving van de wildstand en voor voorkoming van schade in zijn jachtveld.8 Jachtaktehouders dienen gegevens over aantallen dieren die zij hebben gedood, te verstrekken aan faunabeheereenheden. Tevens bepaalt amendement op stuk nummer 167 dat het faunabeheerplan onderbouwd dient te worden door trendtellingen van de populaties van in het wild levende dieren in het gebied waarop het faunabeheerplan van toepassing is.9

Kan de regering schetsen hoe de handhaving van het voorgestelde systeem ̶ zoals dat er nu ligt na genoemde amendementen ̶ georganiseerd en gewaarborgd zal worden? Op welke onderdelen van de jachtsystematiek ziet de handhaving?

Evaluatie

Een volgend onderwerp waar de leden van de fractie van D66 een vraag over zouden willen stellen betreft de evaluatie. De Staatssecretaris heeft in een wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer toegezegd de wet te willen evalueren.10 Wat is naar de opvatting van de regering een goede termijn voor een evaluatie van de werking van het nieuwe stelsel, gezien de beoogde integratie van de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet? Welke elementen van het nieuwe stelsel zal de regering in deze evaluatie betrekken? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting van de regering.

Opzet

Voorts merken de leden van de fractie van D66 op dat voorliggend wetsvoorstel het opzetvereiste introduceert in de meeste verbodsbepalingen, terwijl er ten tijde van het opstellen van de huidige regelgeving voor is gekozen om dat niet op te nemen in de verbodsbepalingen.11 Dit kan leiden tot een verzwaring van de bewijslast; bewijzen dat een verdachte opzettelijk een milieudelict heeft gepleegd kan moeizaam zijn, zeker wanneer de te beschermen normen minder kenbaar zijn. Graag vragen deze leden waarom de regering ervoor heeft gekozen «opzet» als bestanddeel op te nemen in bepaalde verbodsbepalingen van het wetsvoorstel. Wat is bovendien de reactie van de regering op het feit dat dit volgens juristen een breuk zou betekenen met de systematiek van overige milieudelicten, waarvoor de Wet op de economische delicten blijft gelden?12

Houtopstanden

Ten slotte hebben de leden van de fractie van D66 nog een vraag over de houtopstanden. In onderdeel b van artikel 4.6 van het wetsvoorstel wordt gesproken over «houtopstanden, bestaande uit bomen als bedoeld in artikel 4.1, onderdelen c tot en met f, met uitzondering van hoogstamfruitbomen en van geknotte populieren of wilgen als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel f.» In artikel 1.1, eerste lid, van het voorstel wordt «houtopstand» gedefinieerd als een «zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, die: a. een oppervlakte grond beslaat van tien are of meer, of b. bestaat uit een rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.» Deze redenatie zou tot gevolg hebben dat het begrip «houtopstanden» onder het regelverbod van artikel 4.6, onderdeel b, van het wetsvoorstel pas aanvangt als houtachtigen in een zelfstandige eenheid van meer dan 10 are staan of in een rij van meer dan twintig bomen. Als de uitzonderingen van artikel 4.1, onderdeel c tot en met f, van het wetsvoorstel erbij worden betrokken, dan mogen lokale overheden wel een kapverbod opstellen voor fruitbomen, windschermen, kerstbomenteelt, kweekgoed en dergelijke staande buiten de bebouwde kom, indien deze in percelen staan kleiner dan 10 are of minder dan twintig bomen op een rij. Graag vragen deze fractieleden of dat de bedoeling is van de regering.

Ook in artikel 4.1, onderdeel b, van voorliggend wetsvoorstel staat «houtopstand». Artikel 4.1 van het voorstel bepaalt dat er ̶ op grond van paragraaf 4.1 van het wetsvoorstel ̶ geen verplichtingen gelden voor houtopstanden op erven of in tuinen. Betekent de opname van dit begrip in genoemd artikel dat er wel een meldingsplicht bij de provincie wordt ingesteld op percelen van meer dan 10 are of twintig bomen in rij, ondanks dat deze op een erf of in een tuin staan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

Jagers op de vijf diersoorten haas, konijn, fazant, wilde eend en houtduif dienen zich achteraf te verantwoorden. Men hoeft echter niet aan te tonen in hoeverre er noodzaak was voor afschot noch waar en wanneer het afschot heeft plaatsgevonden. Dit toont een grote mate van vrijblijvendheid, waarbij de vraag rijst: wat is het feitelijke doel van deze nagenoeg informatieloze verantwoording achteraf? Is zulks ook niet in strijd met de Vogel- en Habitatrichtlijn? Welke overwegingen hebben geleid tot deze selectie?

Zowel belanghebbenden als de Raad van State hebben gewezen op de mogelijke strijdigheid met zowel de Grondwet als het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens. In hoeverre is tegemoet gekomen aan deze bezwaren? Met name de vrijheid van vereniging en het eigendomsrecht lijken in het gedrang te komen, met mogelijke gerechtelijke procedures tot gevolg.

Ziet de regering mogelijkheden om het aantal besluiten dat vatbaar is voor inspraak, bezwaar en beroep (niet betrekking hebbend op het eigendomsrecht) te doen verminderen teneinde de bestuurbaarheid te garanderen en de kosten te beperken?

Een Faunabeheereenheid (FBE) is geen democratisch gekozen orgaan, maar krijgt in de Wet natuurbescherming desalniettemin de taak om het beleid ten aanzien van faunabeheer te formuleren. In hoeverre krijgen omwonenden, grondeigenaren of anderszins belanghebbenden de mogelijkheid om besluiten van de FBE vorm te geven of aan te vechten?

Ziet de regering mogelijkheden om wetsartikelen die kostenverhogend werken voor (decentrale) overheden en beheerders te heroverwegen?

Europese regels bieden meer ruimte voor grondeigenaren dan het voorliggende wetsvoorstel. Los van het feit of de PVV-fractieleden menen dat Europa hier überhaupt een rol heeft: in hoeverre biedt het voorstel nog ruimte voor particuliere grondbezitters als Het Nationale Park De Hoge Veluwe en Kroondomein Apeldoorn, die aantoonbaar de natuur op een excellente wijze beheren? In hoeverre worden zij opgezadeld met kostbare regelgeving daar waar zij met kennis en kunde de door hen beheerde natuur op bekwame wijze beheren? Waarom wordt hen niet meer vrijheid geboden?

Voor (behandeling van) vergunningen of ontheffingen kan het bevoegd gezag een vergoeding vragen voor de kosten. Wordt voorkomen dat de kosten voor dezelfde behandeling in verschillende regio’s van elkaar verschillen? Is gewaarborgd dat deze vergoedingen niet meer dan kostendekkend zijn en zo niet, is de regering bereid daartoe aanvullende regelgeving op te stellen? De regering begrijpt dat de PVV-fractieleden hierbij verwijzen naar de grote verschillen in gemeentelijke lasten.

Hoe verhoudt de Wet natuurbescherming zich tot de Omgevingswet, die spoedig zal worden vastgesteld? Welke overwegingen hebben er gespeeld om de Wet natuurbescherming geen onderdeel te maken van de Omgevingswet?

De jachtopzichter draagt volgens de definitie van artikel 1.1, eerste lid, van het wetsvoorstel zorg voor de jachtbelangen van een jachthouder en is tevens als buitengewoon opsporingsambtenaar belast met opsporing van strafbare feiten. Ziet de regering hier een loyaliteitsconflict? Is het niet voldoende om de jachtopzichter enkel te omschrijven als buitengewoon opsporingsambtenaar?

In de Wet natuurbescherming is niet geregeld dat jagers, stropers of dierenmishandelaars, na geconstateerde overtredingen van de wet, geen gebruik meer kunnen maken van ontheffingen, vrijstellingen of aanwijzingen. In hoeverre is dit een bewuste keuze? Is de regering bereid om hieromtrent aanvullende regels te stellen in de Wet natuurbescherming?

Klopt het dat provincies niet vrij zijn om het faunabeleid door anderen dan de wildbeheereenheden (WBE’s) te laten uitvoeren en voor te bereiden? Welke overwegingen liggen aan deze beperking ten grondslag?

De provincies krijgen de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen ten aanzien van verschillende verboden. In hoeverre biedt dat een stimulans om gebruik te maken van de meest diervriendelijke alternatieven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Te elfder ure is er een paragraaf in het wetsvoorstel opgenomen over de jacht. De vraag dringt zich op of een dergelijke paragraaf thuishoort in dit wetsvoorstel. Kan de regering hier een antwoord op geven?

Overleg tussen coalitiepartijen mondden uit in de afspraak dat een afgevaardigde van de dierenorganisaties zitting zal nemen in de FBE. Wat kan of zal de invloed van deze persoon kunnen zijn?

Een grote verandering in het wetsvoorstel is een verschuiving van een afschotplan vooraf, naar een verantwoording achteraf door de jager. Een afschotplan beantwoordt ook de vraag waarom besloten moet worden om een diersoort te bejagen. Een verantwoording achteraf geeft aan wat afgeschoten is, maar gaat men hier ook in op wat er zou moeten gebeuren in het gebied? En hoe wordt de verantwoording achteraf gecontroleerd (door wie, en met welke middelen)? Wanneer uit de verantwoording de conclusie wordt getrokken dat er fouten zijn gemaakt, wat kunnen of zullen daarvan dan de consequenties zijn?

Het is aan de jachthouder om te bepalen wat precies van hem verwacht wordt, en wat een redelijke wildstand is. Waarom wordt deze «slager» gevraagd «het eigen vlees te keuren»?

Verantwoordelijkheden worden overgeheveld van de nationale overheid naar lokale overheden. Kunnen deze overheden deze overdracht zowel inhoudelijk als financieel dragen? Welke «bruidsschat» wordt er meegegeven?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

In welke zin heeft afstemming plaatsgevonden met de provincies dan wel het Interprovinciaal Overleg (IPO) over de vormgeving van het bestuur van een FBE en welke eisen worden daarbij gesteld aan de representatie van de relevante maatschappelijke organisaties?

Heeft de regering daarnaast ook afspraken gemaakt over de opzet van de monitoringssystematiek?

Is het de bedoeling dat de inrichting van het bestuur van een FBE wordt geregeld in een provinciale verordening?

Welke conflictoplossende voorziening wordt beoogd als het bestuur van een FBE niet tot overeenstemming komt bij vaststelling en aanbieding van het concept-faunabeheerplan aan gedeputeerde staten? Blijft daarbij de gang naar de rechtbank voor belanghebbenden open?

Kan de regering de leden van de PvdA-fractie informeren aan welke formele gronden het faunabeheerplan moet voldoen om de mogelijkheid te scheppen de vijf wildsoorten te bejagen?

Kan de regering deze fractieleden informeren over de procedurele termijnen en de vorm van sanctiebepalingen die gaan gelden bij het aanspreken van de provincies inzake nalatigheid, in het bijzonder bij de opzet en invulling van de monitoring van de soortenbescherming?

Deze fractieleden kijken met belangstelling uit naar de beantwoording door de regering.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De regering heeft bij de behandeling in de Tweede Kamer, in de nota naar aanleiding van het verslag, aangegeven dat zij een robuuste natuur nastreeft. Robuuste natuur is volgens haar een natuur «die middenin de samenleving staat en daardoor tegen een stootje kan».13 Zij spreekt over «veelzijdigheid en veerkracht van een natuur die de hele samenleving dooradert om te worden beleefd en benut».14 De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering in te gaan op dilemma’s die samengaan met deze opvatting over robuuste natuur. Zij delen de opvatting dat natuur, waar mogelijk, midden in de samenleving staat en beleefd en benut kan worden, zoals de regering schrijft. Maar is de regering het met de leden van GroenLinks-fractie eens dat er ook natuur is die zeer kwetsbaar is en moeilijk te verenigen is met benutting door de samenleving? Is er juist geen sprake van een grote diversiteit in natuur, en daarmee een grote diversiteit in het al dan niet benut kunnen worden door de samenleving? Kan de regering toelichten waarom zij de stelling betrekt dat juist doordat natuur middenin de samenleving staat, die natuur tegen een stootje kan? Is zij het met de leden van GroenLinks-fractie eens dat er ook natuur is, die robuust is doordat zij beschermd is tegen (intensief) gebruik door de samenleving?

Ook schrijft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag: «Het langetermijneffect van een natuur die zich aan kan passen aan veranderende omstandigheden is een lagere beheerlast bij haalbare doelen».15 Begrijpen de fractieleden van GroenLinks het goed wanneer zij hieruit concluderen dat een lagere beheerlast een zelfstandig doel is van het natuurbeleid en de natuurwetgeving van de regering? Deelt zij de zorg van de fractieleden dat hiermee de bescherming van bepaalde soorten en habitats ondergeschikt wordt aan de kosten die het beheer met zich brengt? Graag ontvangen zij een toelichting.

De fractieleden van GroenLinks zijn verheugd dat de intrinsieke waarde van de natuur in de doelen van de wet is opgenomen. Zij betreuren het echter dat de regering een nadere uitwerking van de intrinsieke waarde niet nodig acht, omdat, zoals zij stelt, de verwijzing naar de intrinsieke waarde geen zelfstandige grondslag voor regels biedt. Graag ontvangen zij een toelichting van de regering waarom zij niet kiest voor een nadere uitwerking die handvatten biedt voor maatregelen die de intrinsieke waarde borgen. De regering geeft aan dat de beweegreden «íntrinsieke waarde» niet een tegenpool is van andere beweegredenen, zoals bijvoorbeeld benutting van de natuur. De leden van GroenLinks-fractie kunnen de regering volgen in haar streven om de belangen van de natuur an sich en de maatschappelijke functies van de natuur in samenhang te zien en niet bij voorbaat uit te gaan van tegenstellingen. Maar ook vragen zij de regering of zij met deze redenering reële tegenstellingen die er wel degelijk kunnen zijn, niet maskeert? De fractieleden zijn van mening dat het wenselijk is om reële tegenstellingen te benoemen, zodat afgewogen beoordelingen en keuzes kunnen worden gemaakt. Graag een reactie van de regering.

De GroenLinks-fractieleden vinden de verdeling van verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden tussen Rijk en provincies niet voldoende helder. Zij hebben vooral zorgen over het borgen van de nationale verplichtingen die Nederland heeft in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Waarom voelt de regering niet voor het opnemen in de wet van een aanwijzingsbevoegdheid van het Rijk richting de provincies, wanneer de realisatie van internationale verplichtingen in het geding zou komen?

Ook hebben de fractieleden van GroenLinks zorgen over de totstandkoming van een robuust Natuurnetwerk (inclusief verbindingszones) in Nederland. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt nu bij de provincies. Zij moeten ieder hun eigen provinciale natuurnetwerk realiseren. Tezamen moet dit tot een robuust Natuurnetwerk in Nederland leiden. Tot dusverre zien de fractieleden veel versnippering en weinig van een robuust netwerk dat verbonden is. Graag een reactie van de regering. Hoe denkt zij tot de realisatie van een robuust netwerk te komen? Wanneer moet dat netwerk gereed zijn? En welke instrumenten heeft zij om in te grijpen wanneer dat robuuste netwerk onvoldoende tot stand komt? Is zij het eens met de fractieleden van GroenLinks dat ook in dit kader een aanwijzingsbevoegdheid van het Rijk richting de provincies een goede aanvulling zou zijn?

Op welke wijze denkt de regering dat de bescherming van landschappen, door de Tweede Kamer in de wet geamendeerd16, uitgevoerd kan gaan worden door de provincies? Is het niet wenselijk dat er een verplichting komt voor de provincies om bescherming van waardevolle landschappen op te nemen in provinciaal beleid?

De natuurmonumenten die buiten Natura 2000 vallen, vallen niet langer onder de bescherming van deze wet. De fractieleden van GroenLinks betreuren dit en vragen de regering dit te herstellen. Is zij daartoe bereid? Graag ontvangen zij een toelichting.

Ook dier- en plantensoorten die van nature in Nederland voorkomen, maar buiten de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, vallen buiten het toezicht en de zorgplicht van deze wet. Is de regering bereid dit te herstellen? Graag een toelichting.

De regering noemt het doel van actieve bescherming van soorten (en habitats) een winstpunt van deze wet ten opzichte van de eerdere wetgeving. De fractieleden van GroenLinks zijn het eens met haar. Wel vragen zij haar aan te geven op welke wijze zij deze doelstelling zal borgen, bijvoorbeeld waar het gaat om de weidevogels in Nederland, die ernstig bedreigd worden, wat te zien is aan de grote teruggang variërend van 60 tot 70 procent, en soms wel 95 procent. Op welke wijze zal zij de motie-Grashoff/Leenders17 voor instandhouding en herstel van weidevogelpopulaties uitvoeren?

Kan de regering toelichten waarom betere bescherming van de natuur op zee, en betere afstemming met de visserijwetgeving, geen onderdeel zijn van deze wet? Is zij bereid in deze lacune te voorzien?

Kan de regering aangeven hoe zij de monitoring van de geleverde inspanning voor het behalen van de doelstellingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn door de Minister van Economische Zaken en gedeputeerde staten gezamenlijk, ter hand zal nemen?18

De leden van GroenLinks-fractie betreuren de versoepeling van de regels ten aanzien van de jacht, ten gevolge van het amendement-Rudmer Heerema/Leenders19. De fractieleden constateren dat om redenen van administratieve lastenverlichting, de verplichting voor wildbeheereenheden om gegevens over de uitvoering van het faunabeheerplan aan te leveren aan de faunabeheereenheden, is geschrapt. Ook het afschotplan, en de verplichting om volgens het afschotplan te handelen, is geschrapt met dit amendement. De indieners geven bij de toelichting aan dat «jagers alleen gegevens hoeven te verstrekken die zij nu al op vrijwillige basis aan faunabeheereenheden verstrekken. Andere gegevens, al dan niet op basis van aanvullende regels van de provincies, hoeven zij niet te verstrekken»20. De fractieleden van GroenLinks zijn van mening dat hiermee de inzet van de regering om de plezierjacht uit te bannen en tot een planmatige jacht te komen, aan gruzelementen ligt. «Vrijheid blijheid» wordt het adagium: alleen wat jagers vrijwillig willen melden, hoeven ze te melden. En betekent dit dat jagers zelfs aanvullende regels van de provincies ten aanzien van verstrekking van gegevens, naast zich neer kunnen leggen? De fractieleden vinden het onbegrijpelijk dat de regering deze fundamentele ondermijning van een belangrijke bouwsteen in de Wet natuurbescherming heeft ondersteund. Graag ontvangen zij een reactie van de regering.

De GroenLinks-fractieleden vragen de regering of zij heeft overwogen de jachtlijst met de vijf wildsoorten (wilde eend, houtduif, fazant, konijn en haas) naar nul terug te brengen? Wat vindt zij van de analyse van de Dierenbescherming, die stelt dat deze vijf soorten alleen lokaal schade veroorzaken, bovendien in aantal afnemen (fazant, wilde eend en houtduif), en dat onder konijnen en hazen regelmatige virusuitbraken voor het doden van grote groepen dieren zorgen. De Dierenbescherming stelt dat waar ingegrepen moet worden, dit planmatig kan in het kader van beheer en schadebestrijding.21 Graag een reactie van de regering.

De fractieleden van GroenLinks betreuren het dat het verbod op uitoefening van benuttingsjacht in natuurgebieden, zoals eerder in de wet, geschrapt is. Graag ontvangen zij een toelichting van de regering op haar beweegredenen.

Ook is, in tegenstelling tot eerdere wetgeving, jacht met het oog op schadebestrijding in de kraam-, zoog- en broedperioden van dieren wel toegestaan. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen?

In het wetsvoorstel ontbreekt een doelstelling of uitgangspunt met betrekking tot het streven naar actieve vermindering van het aantal te doden dieren, zoals dat in het kader van dierproeven inmiddels een geaccepteerde praktijk is. Is de regering bereid te bekijken op welke wijze extra voorwaarden aan de faunabeheerplannen kunnen worden gesteld, met als oogmerk het voorkomen van schade (aan gewassen, aan veiligheid et cetera)? Zodat het primaire oogmerk van faunabeheerplannen, namelijk de onderbouwing van actief beheer en schadebestrijding, verbreed wordt naar het voorkomen van schade.

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

Intrinsieke waarde

In artikel 1.10, eerste lid, onderdeel a, van het wetsvoorstel lezen de fractieleden van de ChristenUnie dat deze wet is gericht op «het beschermen en ontwikkelen van de natuur, mede vanwege de intrinsieke waarde, en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit.» Deze formulering valt hen op. En niet alleen deze fractieleden. In de Tweede Kamer is hier reeds uitgebreid over gedebatteerd en daarvóór heeft de Raad van State hier ook op gewezen22. Laat het duidelijk zijn dat de leden van de fractie van de ChristenUnie «intrinsieke waarde» een mooi en waardevol begrip vinden en de intrinsieke waarde van de natuur als onderdeel van de schepping ten zeerste onderkennen. De natuur heeft waarde in zichzelf, los van de gebruikswaarde voor mensen: intrinsieke waarde, kortom. Maar hoewel deze fractieleden dit begrip omarmen en zich veel kunnen voorstellen bij deze doelbepaling, zijn zij benieuwd naar een nadere motivering waarom het begrip «intrinsieke waarde» een plek in het wetsvoorstel heeft gekregen. Dat het iets zegt over het waarom we de natuur willen beschermen, is duidelijk, maar wat is de meerwaarde om dit op wetsniveau uit te spreken, terwijl dit begrip verder geen juridische betekenis lijkt te hebben? Of positief geformuleerd: hoe krijgt dit begrip betekenis bij het uitvoeren van deze wet en bij de vorming en uitvoering van beleid?

Wet natuurbescherming en Omgevingswet

De regering heeft ervoor gekozen om het voorstel voor de Wet natuurbescherming eigenstandig in procedure te brengen en het niet van stonde aan te incorporeren in het voorstel voor de Omgevingswet. Inmiddels is het voorstel voor de Omgevingswet ook bij de Eerste Kamer in behandeling. Is het achteraf gezien nog steeds de juiste keuze geweest om het voorstel voor de Wet natuurbescherming apart in procedure te brengen, hoewel het de bedoeling is dat deze wet wordt ondergebracht in de Omgevingswet, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Of is die paar jaar die waarschijnlijk tussen het van kracht worden van het voorliggende wetsvoorstel en de Omgevingswet zit, een dermate lange periode, dat een eigenstandig wetgevingstraject gerechtvaardigd was? En in hoeverre heeft de door de Tweede Kamer geamendeerde Omgevingswet invloed op het voorstel voor de Wet natuurbescherming dan wel op het incorporeren van deze wet op een later moment in de Omgevingswet? En hoe wordt straks omgegaan met het verschil in uitgangspunten ̶ «nee, tenzij» bij het voorstel voor de Wet natuurbescherming en «ja mits» bij het voorstel voor de Omgevingswet ̶ zo vragen deze fractieleden.

In stand houden versus ontwikkelen

Er zit een potentieel spanningsveld tussen de focus van «Brussel» en «Den Haag» op soortenbescherming, op instandhoudingsdoelstellingen versus de integrale en gebiedsgerichte aanpak die provincies voorstaan, en op het in stand houden van bestaande natuur versus het ontwikkelen van nieuwe natuur. In het licht van de voortgaande klimaatverandering krijgt dit vraagstuk van in stand houden versus ontwikkelen extra gewicht. Hoe beziet de regering deze mogelijke spanning? Is de balans in het voorliggende wetsvoorstel tussen in stand houden en ontwikkelen voldoende, zo vragen deze fractieleden, of gaat deze spanning knelpunten opleveren in de uitvoering van deze wet en daarop gebaseerd beleid? Graag ontvangen zij een reflectie van de regering op deze materie.

De jacht en de vrijheid van vereniging

In het wetsvoorstel wordt geregeld dat jachthouders met een jachtakte zich verplicht met anderen organiseren in een wildbeheereenheid (artikel 3.14). Zonder lidmaatschap kan geen jachtakte worden verkregen (artikel 3.28 van het wetsvoorstel). De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of de vrijheid van vereniging hiermee niet in het geding is.

Uitvoering

Een wet staat of valt met de uitvoerbaarheid er van c.q. met de uitvoering. Voor de uitvoering van dit wetsvoorstel zal heel veel overleg nodig zijn. En zodra de uitvoering loopt, begint ook de handhaving. De fractieleden van de ChristenUnie vragen of de regering alle stakeholders, zoals bijvoorbeeld de landeigenaren, voldoende betrekken bij de besluitvorming over en implementatie van het wetsvoorstel Wet natuurbescherming.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Inleiding

De leden van de PvdD-fractie vinden vereenvoudiging van wetgeving in beginsel een goed idee. Helaas moeten deze fractieleden constateren dat de term «vereenvoudiging» bij deze wet verhult dat sprake is van een vervlakking van de huidige wetgeving waardoor de bescherming van natuur achteruit gaat. Daarnaast ontbreken in deze wet de noodzakelijke maatregelen om de natuur en de biodiversiteit te herstellen, en om feitelijke inhoud te geven aan de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren.

Ten opzichte van één beschermingsregime in de Flora- en faunawet (Ffw), heeft de regering in dit wetsvoorstel verschillende beschermingsregimes uit de Habitatrichtlijn, de Vogelrichtlijn en de Verdragen van Bonn en Bern als uitgangspunt genomen, en daarbij toegewerkt naar het absolute minimum dat deze internationale afspraken verplicht stellen. De fractieleden constateren dat elk van deze internationale verdragen en richtlijnen verschillende specifieke afwijkingsgronden kent, wat de helderheid, de vereenvoudiging van wetgeving en de beschermingsgraad van de natuur, de planten en de dieren niet ten goede komt. In plaats van een vereenvoudiging welke de regering pretendeert te bewerkstelligen, neemt de complexiteit van de wetgeving ter bescherming van de natuur toe. Waarom heeft de regering niet gekozen voor één beschermingsregime voor natuur en dieren, en een eenduidig kader om daar onder specifieke, nauwkeurig beschreven gevallen vanaf te kunnen wijken?

Decentralisatie

De leden van de PvdD-fractie betreuren dat het Rijk verantwoordelijkheden omtrent natuurbescherming in verregaande mate decentraliseert. Deze fractieleden zijn van mening dat een coherent natuurbeleid minder waarschijnlijk wordt door twaalf verschillende provincies twaalf verschillende beleidsrichtingen te laten kiezen. Kan de regering schetsen welke mogelijkheden zij heeft en wil benutten om in te kunnen grijpen indien een of meer provincies de bescherming van de natuur (in strijd met internationale verdragen) laat (laten) verslechteren?

Bij de vormgeving van beschermingsmaatregelen voor Natura 2000-gebieden wordt meer flexibiliteit geboden dan bij de huidige wetgeving het geval is. Met de toepassing van de «lex silencio positivo» wordt, als het bevoegd gezag niet binnen een bepaalde termijn op de aanvraag van een vergunning heeft besloten, de aangevraagde vergunning geacht te zijn verleend. Naar de mening van de leden van de PvdD-fractie wordt met invoering van dit principe een onaanvaardbare aantasting van natuurwaarden mogelijk. Graag een reactie.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de verantwoordelijkheid voor de totstandbrenging en instandhouding van een ecologische hoofdstructuur een verantwoordelijkheid wordt van de provincies. Tegelijkertijd stelt de regering dat het Rijk over bevoegdheden blijft beschikken als nationale belangen of internationale verantwoordelijkheden dit vergen. Over welke bevoegdheden beschikt het Rijk om te handhaven dat twaalf verschillende beleidsstrategieën van de verschillende provincies leiden tot een ecologische hoofdstructuur die voldoet aan internationaal vastgelegde natuur- en biodiversiteitsdoelstellingen?

Provinciale taken

De provincies moeten volgens de regering zorgen voor een gunstige staat van instandhouding van de van nature in Nederland voorkomende soorten dieren en planten, natuurlijke habitats en met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. Provincies kunnen daartoe gebieden in het kader van natuurnetwerk Nederland aanwijzen, evenals bijzondere provinciale natuurgebieden. Hoe is gewaarborgd dat provincies voldoende provinciale natuurgebieden en gebieden in het kader van natuurnetwerk Nederland aanwijzen?

Wat kan het Rijk doen op het moment dat de provincies tezamen niet zorgen voor een samenhangend ecologisch netwerk, zoals beoogd in artikel 1.12 van het wetsvoorstel? Welke mogelijkheden schept deze wet voor provincies om gebieden die zij aanwijzen als bijzonder provinciaal natuurgebied te beschermen en welke mogelijkheden voor de bescherming van deze gebieden zijn nieuw? Zouden provincies zonder artikel 1.12, derde lid, van het wetsvoorstel dezelfde mogelijkheden hebben om bepaalde natuurgebieden op eigen initiatief te beschermen? Zo ja, ziet de regering geen noodzaak om provincies extra beschermingsmogelijkheden aan te reiken voor bescherming van provinciale natuurgebieden? Zou het volgens de regering de coherentie van natuurbeleid ten goede komen om in het wetsvoorstel kaders te stellen voor provinciale natuurgebieden?

De leden van de PvdD-fractie constateren dat gedeputeerde staten volgens artikel 1.12 van het wetsvoorstel zorg moeten dragen voor bescherming, instandhouding of herstel van biotopen en leefgebieden, en voor het behoud of herstel van een gunstige staat van instandhouding van de van nature in Nederland voorkomende soorten dieren en planten en hun habitats, genoemd in de Habitatrichtlijn. Uit de memorie van toelichting blijkt dat de decentrale overheden hierbij geen resultaatsverplichting, maar een inspanningsverplichting hebben.23 Hoe verhoudt deze inspanningsverplichting zich tot de resultaten die Nederland moet boeken om aan internationale afspraken te voldoen? Aan de hand van welke criteria beoordeelt de regering of provincies voldoende inspanning hebben geleverd om soorten en hun habitats te beschermen? Hoe wordt beoordeeld of de inspanningen een bevredigend resultaat hebben opgeleverd? Wanneer de situatie van soorten of habitats verslechtert of niet voldoende herstelt, hoe is dan geborgd dat de inspanningen op het gebied van soortenbescherming worden verhoogd? Kan de regering inspanningen van provincies als voldoende beoordelen wanneer de behaalde resultaten onvoldoende zijn (wanneer de situatie van soorten of habitats bijvoorbeeld is verslechterd)? Wat kan het Rijk doen op het moment dat het decentrale beleid tekort schiet en het slecht gaat met bepaalde soorten of habitats? Waarom is niet gekozen voor een resultaatsverplichting, als er volgens internationale afspraken wel resultaten moeten worden geboekt?

Ontheffingen en vrijstellingen voor vangen, verstoren en doden van soorten Vogelrichtlijn

De leden van de PvdD-fractie stellen vast dat het wetsvoorstel, in tegenstelling tot de Ffw, toestaat dat mensen via een ontheffing of vrijstelling vogels mogen vangen indien zij de vogels in kleine hoeveelheden willen houden («onder zich hebben») of op elke andere wijze verstandig willen gebruiken (artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 6, van het wetsvoorstel). Het wetsvoorstel noemt onder 1 tot en met 5 van voornoemd artikel redenen voor het verstoren, vangen of doden van dieren, maar maakt het met het bepaalde onder 6 mogelijk om de dieren onder zich te houden voor «elk ander verstandig gebruik» zonder dat duidelijk wordt voor welk doel dit wordt toegestaan. Dit belemmert de handhaafbaarheid van de wet in hoge mate. De leden van de PvdD-fractie vinden dit een volstrekt onwenselijke wettelijke uitzonderingsmogelijkheid. De fractieleden willen weten waarom de regering daarvoor kiest, mede in het licht van haar voornemen om de Positieflijst uit te breiden met vogelsoorten, gelet op haar uitgangspunt dat dieren niet gehouden kunnen worden indien de dieren in hun welzijn worden aangetast en in het licht van de wettelijk erkende intrinsieke waarde van het dier en die van de natuur. Wat is de betekenis en uitwerking van de wettelijke erkenning van het begrip «intrinsieke waarde», wanneer mensen naar eigen goeddunken mogen ingrijpen in het leven van in het wild levende dieren?

Welk belang dient het om een ontheffing of vrijstelling te verlenen voor het vangen en het onder zich hebben of op elke andere wijze gebruiken van vogels uit het wild in kleine hoeveelheden? Met welk doel mogen mensen de dieren uit het wild onder zich hebben? Waarom staat dit niet in het wetsvoorstel genoemd en hoe wil de regering handhaven volgens een zo ruime definitie? Hoe verhoudt deze toestemming zich tot de intrinsieke waarde van het dier en van de natuur? Wat wordt precies verstaan onder «verstandig gebruik»?24 Kan de regering preciseren wat wordt bedoeld met «elke andere wijze van gebruik»?25 Wat verstaat de regering precies onder «kleine hoeveelheden»?26 Wat wordt precies bedoeld met «onder strikt gecontroleerde omstandigheden»?27 Wie controleert dit gebruik? Is voldoende menskracht gereserveerd om deze specifieke controletaken uit te voeren? Zo ja, kan de regering deze handhavingscapaciteit kwantificeren en kwalificeren? Wat betekent «strikt gecontroleerd»?28 In hoeverre verschilt deze «strikte controle» met het algemene controletaken die genoemd worden in dit wetsvoorstel?

De leden van de PvdD-fractie stellen vast dat het wetsvoorstel, in tegenstelling tot de Ffw, tevens toestaat dat mensen via een ontheffing of vrijstelling een vastgesteld aantal dieren uit het wild mogen vangen en de dieren «onder zich te hebben» (artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 5, van het wetsvoorstel). Het wetsvoorstel noemt in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1 tot en met 4 redenen voor het verstoren, vangen of doden van dieren, maar maakt met artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 5 het mogelijk om de dieren onder zich te houden zonder dat duidelijk wordt voor welk doel dit wordt toegestaan. De leden van de PvdD-fractie vinden dit een volstrekt onwenselijke wettelijke mogelijkheid. Een rechtelijke toets is vrijwel onmogelijk, omdat het aan de gedeputeerden of de Minister is om te bepalen wat «verstandig» is. De fractieleden willen weten waarom de regering voor een dergelijke mogelijkheid kiest, mede in het licht van de Positieflijst, nu het uitgangspunt is dat dieren niet gehouden kunnen worden indien de dieren in hun welzijn worden aangetast en in het licht van de erkende intrinsieke waarde van het dier en die van de natuur. Welk belang dient het om een ontheffing of vrijstelling te verlenen voor het vangen en het onder zich hebben van dieren uit het wild? Met welk ander doel dan genoemd in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 1 tot en met 5, van het wetsvoorstel mogen mensen de dieren uit het wild onder zich hebben? Waarom staan deze gronden niet in het wetsvoorstel genoemd? Hoe verhoudt deze toestemming zich tot de intrinsieke waarde van het dier en van de natuur? Wat wordt precies verstaan met «binnen bepaalde grenzen»?29 Kan de regering deze grenzen nader specificeren? Wat verstaat de regering precies onder «beperkt aantal dieren»?30 Wat wordt precies bedoeld «onder strikt gecontroleerde omstandigheden»?31 Wie controleert dit gebruik? Is er voldoende fte gereserveerd om deze specifieke controletaken uit te voeren? Wat betekent «strikt gecontroleerd»?32 In hoeverre verschilt deze «strikte controle» met het algemene controletaken die genoemd worden in dit wetsvoorstel?

Omzetting Europees beschermingsregime

De leden van de PvdD-fractie maken zich zorgen over de insteek van de regering om niet elke verstoring van vogels, maar enkel verstoringen van vogels die een wezenlijke invloed hebben op de staat van instandhouding van de desbetreffende soort, te verbieden. De bescherming van dieren behorende tot een beschermde soort laat de regering hiermee los en daarmee creëert ze een onmogelijk handhaafbare eis. Hoe denkt de regering het verbod op verstoring te gaan handhaven? Hoe moeten handhavers onderscheid maken tussen verstoring en verstoringen die een wezenlijke invloed hebben op de staat van instandhouding? Is de regering het met de leden van de PvdD-fractie eens dat het voor de staat van instandhouding van een soort niet uitmaakt of verstoringen opzettelijk of onopzettelijk zijn toegebracht? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het louter verbieden van opzettelijke verstoringen van vogels die een wezenlijke invloed hebben op de staat van instandhouding?

Invoering meldingsplicht

De leden van de PvdD-fractie hebben grote twijfels bij het invoeren van de meldingsplicht voor het overtreden van verboden uit artikel 3.10, eerste lid, onderdelen b en c, van het wetsvoorstel per ministeriële regeling.33 Het gaat in dat artikel om het verbod op onder meer het vernielen van planten en rustplaatsen van dieren. Deze fractieleden vragen de regering uiteen te zetten welke soorten en soorten handelingen zij voornemens is op te nemen in die regeling. De regeling zou volgens de regering de administratieve lasten kunnen verlagen.34 In de praktijk komt er weer een extra regel bij waardoor de complexiteit van de wet toeneemt. De meldingsplicht verhoudt zich bovendien slecht met de intrinsieke waarde omdat het «nee, tenzij» principe wordt verlaten voor een «ja, mits» regime. Heeft de regering een analyse gemaakt van de kosten en baten van de meldingsplicht? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, is ze bereid die analyse alsnog te maken voorafgaand aan behandeling van de wet, omdat de uitkomsten daarvan betekenis kunnen hebben voor het beoordelen van de handhaafbaarheid van de wet? Hoe ziet de regering het invoeren van de meldingsplicht in relatie tot de erkenning van de intrinsieke waarde?

Schadebestrijding, beheer en jacht

Kan de regering aangeven waarom jacht integraal onderdeel uitmaakt van de Wet natuurbescherming, terwijl de jacht geen betrekking heeft op nut of noodzaak voor dieren of natuur?

Het wetsvoorstel focust zich primair op faunabeheer met het geweer. Immers, de faunabeheereenheden bestaan louter uit jagers die afschotplannen opstellen ten behoeve van «schadeveroorzakende dieren», «populaties» en «de jacht» (artikel 3.12, eerste lid, van het wetsvoorstel). Waarom neemt de regering hiermee afstand van het verbod op het doden van dieren (het «nee, tenzij» principe) van de Ffw?

De leden van de PvdD-fractie concluderen dat er op geforceerde wijze verschillen worden aangebracht tussen de jachtpraktijken in de natuur van 28.000 hobbyisten. Deze fractieleden zullen achtereenvolgens stil staan bij schadebestrijding, beheer en jacht.

Planmatige, gebiedsgerichte aanpak

De leden van de PvdD-fractie betreuren het dat het wetsvoorstel zich primair focust op faunabeheer met het geweer. De effectiviteit van afschot als middel om schade te bestrijden is nihil. Zo concludeerde Alterra dat afschot geen effect heeft gehad op de populatie ganzen op Texel en «dat opviel dat de vangactie van ruiende Grauwe ganzen op geen enkele manier terug te zien is in een reductie van de getaxeerde schade in de zomerperiode».35 Graag een reactie van de regering. Als de natuurlijke omstandigheden voor dieren goed zijn, groeit de populatie tot de natuurlijke draagkracht. Indien deze kunstmatig laag wordt gehouden, treden er natuurlijk terugkoppelingsmechanismen in werking die de groei van de populatie versnellen. Zo worden er meer dieren geboren, of worden er meer eieren gelegd. De dichtheidsafhankelijke sterfte neemt af en al deze natuurlijke processen brengen een gezonde populatie snel weer naar de ecologische draagkracht. Het effect van dit afschot op de populatie is tijdelijk en klein, het effect op de schade kan zelfs negatief uitpakken. Afschot verstoort de populatiedieren, ze vluchten en verbruiken meer energie en hebben meer voedsel nodig. De schadecijfers zullen hierdoor stijgen. Is de regering bereid om bij wet te regelen dat een ontheffing, vrijstelling of aanwijzingsbesluit alleen verleend of genomen kan worden als is aangetoond dat deze ontheffing, vrijstelling of het betreffende aanwijzingsbesluit effectief is? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie missen een integrale afweging bij ontheffingen, vrijstellingen of aanwijzingen in het wetsvoorstel. Sluit de regering uit dat het opjagen en doden van dieren in bepaalde gevallen zoveel verstoring met zich brengt dat de eventuele schadereductie niet opweegt tegen de nadelen van de jacht, in termen van verstoring van andere soorten, verlies aan recreatieve waarden (zichtbaarheid dieren), (gevoel van) onveiligheid van wandelaars en geluidsoverlast? Indien de regering dit uitsluit, waar baseert de regering dat dan op? Zo nee, is de regering bereid bij wet te regelen dat een ontheffing niet gegeven wordt als eventuele schadereductie objectief gezien niet opweegt tegen verstoring van de bovengenoemde waarden?

Faunabeheereenheden en faunabeheerplannen

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beslissing tot, en het uitvoeren van het doden van dieren niet in handen van hobbyisten kan worden gelegd. Het bevreemdt de fractieleden dat de regering het doden van dieren in dit wetsvoorstel niet alleen mogelijk maakt voor hobbyisten, maar het nagenoeg exclusief bij hobbyisten neerlegt. De leden van de PvdD-fractie merken op dat de huidige faunabeheereenheden conform artikel 29 van de Ffw bestaan uit jachthouders en dat dit niet verandert met het nieuwe wetsvoorstel. Het is aan de jachthouders om eventueel anderen uit te nodigen om deel te nemen aan de faunabeheereenheid. Kan de regering een overzicht geven van de niet-jachthouders die in het bestuur zitten van FBE's? Opname van de mogelijkheid vertegenwoordigers van dierenwelzijnsorganisaties op te nemen in de FBE’s wordt onvoldoende geborgd. Hoeveel van dergelijk vertegenwoordigers zijn landelijk gezien nodig en waaraan ontleent de regering de gedachte dat er voldoende van dergelijke vertegenwoordigers bereid zouden zijn een minderheidspositie in te nemen in door jagers gedomineerde FBE’s?

Terwijl de regering stelt dat het faunabeleid wordt gedecentraliseerd, verplicht ze de facto de provincies het beleid te laten maken door FBE’s en de uitvoering bij wildbeheereenheden neer te leggen. Dat de provincies daar geen bezwaar tegen lijken te hebben, doet niets af aan het feit dat provincies geen vrije keuze hebben over de inzet van faunabeheereenheden of wildbeheereenheden of het faunabeleid op andere wijze te organiseren, zonder tussenkomst van jagers. Hebben provinciale staten met dit wetvoorstel de mogelijkheid om faunabeleid in te richten zonder wildbeheereenheden of faunabeheereenheden? Zo nee, waarom dwingt de regering de inzet van fauna- en wildbeheereenheden af? Kan de provincie haar beleid zelf formuleren, of moet dit aan de faunabeheereenheden worden uitbesteed? In de Ffw hadden gedeputeerde staten de mogelijkheid om een faunabeheereenheid te erkennen, die formulering is gewijzigd zodat faunabeheereenheden verplicht zijn. Waarom kiest de regering voor dit keurslijf voor de provincie en hoe verhoudt zich dit tot de decentralisatie van bevoegdheden?

De leden van de PvdD-fractie constateren naar aanleiding van het, op 25 september 2014 in de Tweede Kamer gehouden, rondetafelgesprek Natuur, dat de opvatting dat in het wild levende dieren aan niemand toebehoren, een zeer breed gedragen opvatting is. Deelt de regering deze opvatting? Hoe verhoudt zich deze opvatting tot het uitbesteden van wildbeheer aan fauna- en wildbeheereenheden die bestaan uit jagers die geen ander doel hebben dan het met gebruikmaking van het geweer bemachtigen van dieren?

Het wetsvoorstel maakt mogelijk dat op uitnodiging van de faunabeheereenheid niet-jachthouders een vergadering van de faunabeheereenheid mogen bijwonen en mogen adviseren. Deze organisaties mogen volgens de memorie van toelichting echter geen doelstellingen hanteren die haaks staan op de uitgangspunten van het faunabeheerplan.36 De leden van de PvdD-fractie vragen de regering wat de uitgangspunten van een faunabeheerplan zijn en nader te duiden wat zij verstaat onder doelstellingen die haaks staan op de uitgangspunten van het faunabeheerplan. Is een doelstelling van een organisatie om te voorkomen dat dieren in het wild worden gedood er één die haaks staat op de uitgangspunten van het faunabeheerplan? Heeft de regering bedoeld om faunabeheereenheden te verbieden bepaalde organisaties tot hun vergadering toe te laten, dan wel hen te adviseren? Zo nee, waarom staat het dan in de memorie van toelichting? Zo ja, wat is het doel van dit verbod? Vreest de regering dat bijvoorbeeld een organisatie als de Faunabescherming of de Dierenbescherming de faunabeheereenheid zou kunnen overtuigen van de zinloosheid van jacht? Waarom mogen provincies niet zelf kiezen welke organisatie vertegenwoordigd moet zijn in de faunabeheereenheid? En waarom worden bepaalde maatschappelijke organisaties op grond van hun doelstellingen of standpunten uitgesloten van invloed op het faunabeleid dat betrekking heeft op dieren die aan niemand toebehoren en dus onze gezamenlijke verantwoordelijkheid vormen? Hoe verhoudt het advies- en inspraakverbod voor bepaalde organisaties zich tot het maatschappelijk draagvlak voor het faunabeleid en zelfs tot de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van vergadering?

Mogen provinciale staten per verordening regelen dat de jacht op de wildsoorten niet wordt toegestaan en dat afschot te allen tijde via het spoor van beheer een schadebestrijding dient te verlopen? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom wil de regering dat niet mogelijk maken? Hoe verhoudt zich zo’n provinciale regel tegen plezierjacht (het zonder noodzaak doden van dieren) tot artikel 3.18 van het wetsvoorstel? Welke regels kunnen provinciale staten stellen die de plezierjacht zouden beperken?

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering voorstelt om het handelen in strijd met het faunabeheerplan een strafbaar feit te maken. Het faunabeheerplan wordt niet gemaakt door een democratisch gecontroleerd orgaan, maar door de faunabeheereenheid. Waarom is de regering van mening dat een plan waar de volksvertegenwoordiging zo ver van af staat en zo weinig invloed op kan uitoefenen, een strafbaar feit genereert? Zeker in het licht van het feit dat een faunabeheerplan geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? Kan de regering vergelijkbare juridische figuren in onze wetgeving aanwijzen? Kan de regering aangeven hoe openbaarheid van en inspraak en beroep op faunabeheerplannen gewaarborgd is, nu deze geen besluit vormen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht? In hoeverre is de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing op openbaarmaking van (onderdelen van) faunabeheerplannen, en wanneer deze onverhoopt niet van toepassing is, hoe verloopt dan het democratisch controleproces?

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat terreinbeheerders als Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en organisaties als de Faunabescherming en de Dierenbescherming tijdens een bijzondere procedure van de Tweede Kamer over de Groot Wild Enquête van Natuurmonumenten, d.d. 9 april 2014 hebben benadrukt dat het tellen van dieren in feite onmogelijk is en ook een zeer achterhaalde methode vormt om te komen tot een effectief natuurbeheer. Het wetsvoorstel gaat desondanks nog steeds uit van deze tellingen door faunabeheereenheden en deze gegevens zijn bovendien niet openbaar. Waarom wordt er in het wetsvoorstel voor gekozen om de jachthouders, die er belang bij hebben dat zij kunnen jagen, zelf de gegevens te laten aandragen die als grondslag dienen voor een afschotplan? Hoe verdraagt zich dit met het behoorlijkheidsvereiste dat belangenverstrengeling dient te worden voorkomen? Welke garanties zijn in het voorstel ingebouwd dat provinciale staten bij hun beoordeling van het faunabeheerplan en het daarin opgenomen afschotplan, over gegevens kunnen beschikken die niet door personen zijn aangedragen die belang hebben bij het uitvoeren van de (plezier)jacht? Nu dit wetsvoorstel uitgaat van tellingen door jagers, moeten alle verzamelende gegevens tenminste openbaar zijn, naar mening van de leden van de fractie van de PvdD. Volgens de website van de Faunabeheereenheid Groningen bijvoorbeeld, is hun register (zoals het faunaregistratiesysteem en de FaunaSchadeRegistratie) alleen toegankelijk voor wildbeheereenheden, grondgebruikers en jagers. Om faunabeleid te formuleren, bij te sturen en te controleren, hebben de overheid en de volksvertegenwoordiging deze gegevens nodig. Is de regering bereid om dit verplichtend te maken? Zo nee, waarom niet? Welk belang verzet zich daartegen? De leden van de PvdD-fractie vragen de regering of ambtenaren van de provincie en statenleden permanent inzicht zullen hebben in het registratiesysteem voor alle gegevens over in het wild levende dieren? Hebben de provincies dat onder de huidige vigerende wet- en regelgeving en hoe zal een permanent inzicht in de gegevens gewaarborgd worden onder het regime van onderhavig wetsvoorstel?

Wildbeheereenheden

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering geen andere motivering heeft gegeven voor het vastleggen van wildbeheereenheden in de wet, dan dat de praktijk geformaliseerd wordt. Kan de regering uitleggen waarom zij een extra wetsartikel (artikel 3.14 van het wetsvoorstel) heeft opgenomen om een bestaande praktijk vast te leggen in het licht van haar zogenaamde streven naar decentralisatie enerzijds en eenvoud en deregulering anderzijds?

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering wildbeheereenheden allemaal in de rechtsvorm van een vereniging wil gieten en alle jachthouders met jachtakte daarin wil verenigen. Kan de regering aangeven vanuit welke noodzaak of gedachte belanghebbende hobbyisten een dergelijke taak krijgen toebedeeld in een wettelijk vastgesteld kader en op welke gronden personen en groeperingen met andersluidende opvattingen over flora en fauna daaruit geweerd worden?

Schadebestrijding

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering de bevoegdheid behoudt om een diersoort op een landelijke vrijstellingslijst te plaatsen. Deze bevoegdheid kan tegen het beleid of het belang van een provincie in gaan. De vos staat op dit moment op de vrijstellingslijst en daarmee frustreert de regering de mogelijkheid van provincies om de vos geheel met rust te laten of bijvoorbeeld een schoontijd in te stellen in de draag- en zoogtijd. De provincie heeft geen enkele publiekrechtelijke mogelijkheid om, zelfs rond Schiphol, te voorkomen dat de natuurlijke predator van ganzen wordt vervolgd. Zo werden er tegen de zin van de provincie Noord-Holland vossen geschoten onder de aanvliegroute van Schiphol. Onderzoeken van zowel de universiteit Wageningen als SOVON Vogelonderzoek concluderen dat het met rust laten van de vos gebieden ongeschikt kan maken voor ganzen en natuurlijke regulatie eerder en beter kan optreden.37 Dit voorkomt dus schade, maar de provincie mist de bevoegdheden om de vos te beschermen en dat blijft in dit wetsvoorstel zo. Bovendien vinden de leden van de PvdD-fractie dat de vrijstelling een grofmazig instrument is en daarom ongeschikt om het doden van dieren te regelen. Waarom geeft de regering deze vrijstelling niet op en hoe verhoudt zich dat tot haar stelling dat de provincie over alle bevoegdheden om schade te voorkomen, moet beschikken?

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de regering zich te gemakkelijk afmaakt van de terechte kritiek van de Faunabescherming op de landelijke vrijstelling. De regering meent dat de grondgebruiker moet aantonen dat aan de voorwaarden is voldaan en de te verwachten schade moet onderbouwen. De voorwaarden zijn minimaal. Bovendien, als een vrijstelling is afgegeven, is het niet meer nodig om schade te onderbouwen. Een rechterlijke toets op nut en noodzaak is evenmin mogelijk, omdat een faunabeheerplan geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en niet zelfstandig aangevochten kan worden. Is de regering bereid om de vrijstelling af te schaffen? Zo nee, waarom niet?

Beheer

Ten behoeve van de beperking en omvang van een dierenpopulatie dient volgens dit wetsvoorstel sprake te zijn van onder meer ernstige landbouwschade, schade aan sportvelden, industrieterreinen of begraafplaatsen, onnodig lijden van dieren, volksgezondheidsrisico’s en het belang van de openbare veiligheid (artikel 3.17). Waarom kiest de regering ervoor belanghebbende hobbyisten die bovendien geen ander middel kennen dan het geweer, te laten bepalen in hoeverre er sprake is van ernstige landbouwschade, een gevaar voor de volksgezondheid of de veiligheid?

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering naast de vrijstelling nog drie juridische regimes wil handhaven: de ontheffing, de aanwijzing en de jacht. De leden vragen zich af wat de toegevoegde waarde is van de ontheffing ten opzichte van de aanwijzing? De uitvoering van de ontheffing is afhankelijk van willekeurige jachthouders. Terwijl de uitvoering van de aanwijzing veel beter door de overheid geregisseerd kan worden. Deze aanwijzing lijkt het meest voor de hand te liggen als er grote maatschappelijke belangen aan de orde zijn. Waarom kiest de regering voor twee verschillende regimes terwijl het de complexiteit van de wet zegt te willen verlagen?

De leden van de PvdD-fractie moeten constateren dat provincies in de praktijk gemakkelijk ontheffingen verstrekken aan faunabeheereenheden. Op basis van een faunabeheerplan worden doelen beschreven die met afschot zouden moeten worden behaald. Zo gaf de provincie Noord-Holland ontheffingen op basis van een faunabeheerplan dat de schade door ganzen zou terugbrengen tot € 25.000. Het werd in vijf jaar tijd € 5,8 miljoen. Daartoe werden 210.208 ganzen vergast of afgeschoten en een onbekend aantal verwond. De schade steeg, de populatie groeide en meer dan 200.000 dieren werden afgemaakt. Dit provinciaal beleid heeft dus alleen dierenleed, maar geen enkel beoogd resultaat bereikt. Op basis van welke gegevens is de regering van mening dat het gebruik van de ontheffing door de provincies effectief is gebleken?

Wildlijst

De leden van de PvdD-fractie delen de mening van de regering dat de uitoefening van de jacht enkel als vorm van recreatie naar de huidige maatschappelijke opvattingen niet aanvaardbaar is. De recreatieve waarde van de jacht was nog een belangrijk argument voor het behoud van de wildlijst bij de behandeling van de Ffw. De leden van de PvdD-fractie nemen met verbazing kennis van het feit dat de regering met dit wetsvoorstel de plezierjacht in stand houdt terwijl zij weet dat er een meerderheid van de Nederlanders, volgens Blauw research en het parlement volgens de partijen in de Groene Kieswijzer, tegen de hobbyjacht (jacht zonder noodzaak) is. Deze fractieleden constateren dat de regering meent de jacht in het onderhavige wetsvoorstel ter ondersteuning van schadebestrijding en beheer in te zetten. Is de regering van mening dat de jacht alleen in het kader van schadebestrijding en beheer zal worden ingezet? Zo ja, waarom maakt de regering dan geen gebruik van de al bestaande kaders van beheer en schadebestrijding en houdt zij een klaarblijkelijk overbodig regime in stand? Zo nee, welke doelen dient de jacht nog meer voor volgens de regering anders dan beheer en schadebestrijding?

De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat de regering in de memorie van toelichting onvoldoende motiveert waarom de jacht naast afschot in het kader van beheer en schadebestrijding moet blijven bestaan. Jacht definieert de regering als «het vangen en doden van wild ter uitoefening door een jachthouder van zijn jachtrecht.»38 De regering laat het daarbij. De leden van de PvdD-fractie herinneren de regering aan haar stelling bij de paragraaf beheer en schadebestrijding dat zij van mening is dat: «Het vangen en doden van in het wild levende dieren in het onderhavige wetsvoorstel slechts is toegestaan, als dat geschiedt met het oog op nauwkeurig omschreven doelstellingen die betrekking hebben op het natuurbeheer en op bepaalde maatschappelijke belangen, en als de staat van instandhouding van de betrokken diersoorten niet in het geding komt.»39 Uit de definitie van de jacht door de regering als het vangen en doden van in het wild levende dieren, volgt dat de regering van mening is dat de jacht in dit wetsvoorstel alleen is toegestaan met het oog op nauwkeurig omschreven doelstellingen die betrekking hebben op het natuurbeheer en op bepaalde maatschappelijke belangen. Kan de regering een overzicht geven deze nauwkeurig omschreven doelstellingen bij jacht?

Waarom maakt de regering een onderscheid tussen populatiebeheer en schadebestrijding aan de ene kant en jacht aan de andere kant? Kan de regering aangeven waarom er gekozen wordt voor verschillende definities voor het met het geweer doden van dieren, waar de wet aangeeft dat elke vorm van het bemachtigen en doden van dieren onder de noemer jacht gerekend moet worden? Wat is de reden van de gehanteerde gecamoufleerde terminologie, en in hoeverre tast dit de toepasbaarheid en handhaafbaarheid van de wet aan? Hoe wordt voorkomen dat de uitleg van internationale verdragen, zoals het Beneluxverdrag, gecompliceerd wordt door begripsverwarring rond het van toepassing zijn van bepalingen van verdragen op onderscheiden activiteiten als jacht, schadebestrijding of populatiebeheer? Waarom wordt niet gekozen voor de eenduidige systematiek die de begripsomschrijvingen van de wet mogelijk maken? Anders dan bij «bestrijding van schadeveroorzakende dieren» en bij «de uitvoering van het beheer van populaties van in het wild levende dieren» hoeft voor de uitvoering van de jacht niet te worden aangetoond dat er sprake is van schade en er geen andere (niet zijnde het geweer) bevredigende oplossing is gevonden om schade te voorkomen of te bestrijden.

Waarom is het voor de jacht op konijnen, hazen, wilde eenden, houtduiven en fazanten niet nodig dat er een noodzaak voor het doden van dieren in het wild moet worden aangetoond en voor andere dieren wel? Op grond van welke objectieve selectie komt de regering tot een andere bescherming van konijnen, hazen, wilde eenden, houtduiven en fazanten dan voor andere dieren? Welke specifieke eigenschappen hebben deze soorten waardoor jacht zonder noodzaak toegestaan wordt? Waarom hoeft er voor de jacht niet te worden aangetoond dat er sprake is van schade die op geen andere bevredigende manier kan worden voorkomen en worden bestreden? Hoe past dit extra regime binnen de ambitie om de natuurbeschermingswetgeving minder complex te maken? Hoe verhoudt zich het doden van dieren zonder vooraf aangetoonde noodzaak tot de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren?

Is de regering bekend met de wetenschappelijk publicaties van Noer en Madsen over de verwondingen die het doden van dieren in het wild aanricht?40 Zo constateerden de wetenschappers eerder dat 36% van de ganzen rondvliegt met hagel in het lichaam, omdat ze ooit gewond zijn geraakt door rondvliegende ammunitie en dat voor elk dier dat gedood wordt, één dier niet-dodelijk wordt verwond.41 Ontkent de regering het leed dat dieren bij de jacht wordt aangedaan? Zo ja, op welke wetenschappelijke publicaties baseert zij zich? Zo nee, waarom staat zij het bemachtigen en doden, en als neveneffect verwonden, van dieren toe zonder dat de noodzaak daarvan is aangetoond? Hoe verhoudt zich het doden van dieren zonder vooraf aangetoonde absolute noodzaak tot de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren? Diverse wetenschappelijk publicaties laten zien dat de jacht een negatief effect heeft op natuurwaarden. Voor een overzicht verwijzen de leden van de PvdD-fractie naar de initiatiefnota over sluiting van de jacht van het Tweede Kamerlid Thieme.42 Is de regering zich bewust van de spanning tussen natuurwaarden en jacht? Zo nee, op welke wetenschappelijke publicaties baseert zij zich? Zo ja, waarom staat zij de jacht zonder noodzaak toe ten koste van de natuur?

De regering meent dat het afschot de waarborg versterkt dat de jachthouder negatieve effecten op de natuur voorkomt.43 De negatieve effecten op natuur blijken echter uit de wetenschappelijke literatuur intrinsiek aan de jacht. Kan de regering uitleggen hoe het mogelijk is dat het afschotplan voorkomt dat jagers maar half raak schieten en de natuur verstoren? Kan de regering aangeven hoeveel kogels in de praktijk worden afgevuurd om één dier dodelijk te raken en hoeveel dieren jaarlijks aangeschoten worden door jagers en dus gewond in het veld achterblijven? Zo nee, hoe kan de regering dan menen dat jacht kan worden toegestaan zonder dat de negatieve effecten op de natuur bekend zijn? Zo ja, kunt u de gevraagde gegevens kwantificeren en kwalificeren en aangeven op welke gronden zij de regering hebben gebracht tot de overweging dat jacht geen negatieve effecten op de natuur zou hebben?

Deze fractieleden kunnen de stelling van de regering, dat de jacht de voor de soort noodzakelijke populatiebeheer kan ondersteunen, niet volgen. Op basis van welke wetenschappelijke publicaties komt de regering tot haar oordeel dat populatiebeheer noodzakelijk is voor bepaalde soorten? Kan zij uiteenzetten waarom dit alleen lijkt op te gaan voor eetbare soorten en soorten waarvan trofeeën te maken zijn, en waarom dit niet op lijkt te gaan voor bijvoorbeeld roodborstjes, mezen, winterkoninkjes, korenwolven, roofvogels en spitsmuizen? Kan de regering exact aangeven wat de verschillende vereisten zijn voor de jacht, tegenover schadebestrijding/beheer? Is het mogelijk om een faunabeheerplan, of een afschotplan te laten toetsen door een rechter? Is het mogelijk om een ontheffing of een vrijstelling te laten toetsen door een rechter? Wat is een bovenmatige wildstand volgens de regering? Hoe wordt deze bepaald en hoe kan worden getoetst of de bovenmatige wildstand niet door de jachthouders wordt gemanipuleerd om veel te kunnen schieten? Hoe beoordeelt de regering in dit kader de uitkomsten van Alterra-onderzoek waaruit blijkt dat jagers aanzienlijk meer dieren tellen dan bijvoorbeeld niet-belanghebbende vogeltellers, zoals die van SOVON die veel nauwkeuriger blijken te tellen?

Redelijke wildstand

De leden van de PvdD-fractie willen graag horen hoe de redelijke wildstand moet worden bepaald. Waarom is het volgens de regering noodzakelijk dat voor konijnen en hazen wel, en voor spitsmuizen en marters geen redelijke wildstand wordt bepaald? Is de regering bereid afscheid te nemen van dit achterhaalde begrip? Deze leden vragen de regering hoe dit achterhaalde beleid zich verhoudt tot de meest moderne wetenschappelijke inzichten dat de ecologie het meest gebaat is bij een terughoudende opstelling van de mens, en natuurlijke processen meer gerespecteerd dienen te worden om zodoende ruimte te geven aan een evenwichtige populatiedynamiek die het effectiefste over- of onderpopulaties corrigeert?

Jacht in Natura 2000-gebieden

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat het openen van de jacht in Natura 2000-gebieden een zeer kwalijke zaak is. Als de natuur ergens haar gang zou moeten mogen gaan, dan is dat in internationaal beschermde natuurgebieden. De regering maakt het nog erger door de jachthouder in Natura 2000-gebieden verantwoordelijk te houden voor schade die dieren uit het Natura 2000-gebied buiten het terrein van de jachthouder aan zouden richten. Hierdoor kan een natuurbeheerder, die geen jacht toestaat om te voorkomen dat natuurwaarden worden aangetast, gedwongen worden om jacht toe te staan of aansprakelijk worden gesteld. Waarom lokt de regering met deze constructie rechtszaken uit tussen omwonenden en beheerders van natuurgebieden? Op basis van welke feiten en omstandigheden vindt de regering dat de huidige praktijk van geen jacht in Natura 2000-gebieden en geen mogelijkheid tot aansprakelijkstelling gewijzigd moet worden?

Ganzenbeheer

Het ganzenbeleid van de afgelopen jaren laat zien dat het massaal doden van ganzen geen enkel effect heeft gehad op de hoogte van de tegemoetkomingen in de schade. Integendeel, de schade is opgelopen en de veiligheid voor het vliegverkeer is door het afschot en het vergassen van ganzen niet verbeterd. Het beleid is overduidelijk mislukt en heeft onderwijl veel dierenleed en dierenlevens gekost. De leden van de PvdD-fractie vinden het verstandig dat de ganzen niet opgenomen zijn op de wildlijst, omdat dit geen enkele toegevoegde waarde heeft en zal leiden tot zinloos afschot. Is de regering bereid om het falen van het ganzenbeleid te erkennen en ruimte te maken voor diervriendelijke en effectieve alternatieven?

Middelen voor het vangen of doden

De leden van de PvdD-fractie constateren dat middelen voor het vangen en doden van dieren, anders dan in de Ffw, niet in de wet, maar via AMvB worden geregeld. Deze fractieleden menen dat de middelen beter in de wet zelf opgenomen kunnen worden, omdat deze middelen een groot effect hebben op het welzijn van dieren en vanwege het belang in de wet zouden moeten worden vastgelegd. Is de regering bereid om deze middelen per wet te regelen?

Met de wijziging van het Beneluxverdrag op 5 maart 2014 is nachtelijke bejaging het hele jaar gelegaliseerd. Kennelijk moet tot iedere prijs een bepaald aantal dieren worden gedood. Zelfs al zijn dat middelen die zorgvuldige selectie absoluut uitsluiten. De nachtelijke 1-op-1-methode, verzachtende aanduiding voor drukjacht, is bepaald niet zonder risico’s: voor een maximale fatale trefzekerheid wordt dubbelkrachtige munitie gebruikt (>6.000 in plaats van 3.000 joule). Dergelijke kogels kunnen tot 5 kilometer overbruggen indien niet op de grond of een object wordt gericht. De combinatie van geluiddemper en het nachtelijk duister sluit vanwege de risico’s onafhankelijke controles uit. De leden van de PvdD-fractie vinden het onaanvaardbaar dat halfautomatische wapens en munitie in particuliere handen zijn voor bezit en gebruik. Deze middelen behoren alleen binnen de overheid en de bevelstructuur daarbinnen gebruikt te worden. Dat geldt vooral omdat de kenmerken van die wapens en munitie in de praktijk controle uitsluiten. Is de regering bereid om deze praktijken alsnog te verbieden? Zo ja, hoe gaat zij dit realiseren, zo nee, waarom niet? Hoe denkt zij de toezicht en controle te optimaliseren, nu de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in het veld veelal jachtopzieners zijn die volgens artikel 1.1 van het wetsvoorstel tevens de belangen van de jachthouders dienen te waarborgen?

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat het jagen met jachtvogels het welzijn van dieren dubbel aantast. Een roofvogel moet namelijk worden gehouden in een onnatuurlijke omgeving en een roofvogel als jager is niet getraind om zijn prooi zo snel mogelijk te doden, maar slechts te vangen. Heeft de regering overwogen om de jacht met roofvogels te verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het in de wet blijven staan? Waarom verruimt de regering de mogelijkheden voor de jacht met roofvogels? In de Ffw zijn twee soorten genoemd. In het voorstel wil de regering dat per AMvB regelen en in elk geval de havik en de slechtvalk opnemen. Is de regering op dit moment voornemens om meer soorten toe te voegen aan deze AMvB? De leden van de PvdD-fractie kunnen de regering niet volgen in haar poging tot weerlegging van de bezwaren van de Vogelbescherming tegen het opnemen van niet-inheemse soorten. De regering stelt dat hybridisatie niet is voorgekomen. Het beleid om geen uitheemse soorten als jachtvogel toe te staan, is dus succesvol geweest. Waarom wil de regering toch uitheemse soorten toestaan?

Algemeen

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat dieren niet op hun afkomst moeten worden beoordeeld. Exoten zijn niet per se een bedreiging voor die biodiversiteit. Kent de regering voorbeelden van invasieve exoten die het uitsterven van een plant of diersoort in Nederland hebben veroorzaakt? Deelt de regering de mening dat de meeste exoten geen enkele bedreiging voor de biodiversiteit vormen? Zo nee, waarom niet?

De Ffw bood verwilderde dieren, exoten en andere niet-beschermde diersoorten enige bescherming. Het is volgens de artikelen 15 tot en met 15b en 32 tot en met 59 van de Ffw niet toegestaan om het geweer te gebruiken anders dan voor de jacht en beheer en schadebestrijding. In het wetsvoorstel vervalt deze bescherming en blijft de zorgplicht over die volgens de regering maakt dat het «ten algemene ongewenst is dat de dieren zonder redelijk doel worden gedood». Tegelijkertijd meldt de regering dat het recht om de dieren te vangen en te doden de jachthouder toekomt. Mogen niet-beschermde diersoorten nu zonder meer gedood worden of niet? Hoe vallen deze ogenschijnlijk tegenstrijdige passages met elkaar te rijmen? Waarom biedt de regering uitheemse of verwilderde dieren geen adequate bescherming?

De leden van de PvdD-fractie herinneren de regering aan de aangenomen motie-Thieme om het afschieten van verwilderde katten niet toe te staan.44 Hoe gaat de regering deze motie verwerken in het wetsvoorstel? Is de regering het met deze fractieleden eens dat een jachthouder de vrije hand te geven in het op zijn terrein afschieten van verwilderde katten of katten die daarop lijken, niet in overeenstemming is met de strekking van de motie? De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering dieren die leven binnen een omrasterd terrein kleiner dan 5.000 hectare, beschouwt als gehouden dieren, omdat dit in de jachtnota uit 1992 staat. Is deze jachtnota nooit vervangen door een recenter document of vervallen bij de invoering van de Ffw of ooit vastgelegd in wet of regelgeving? Zo nee, is deze definitie juridisch bindend? Zo ja, waarom en is de regering bereid tot een herziening?

Preventie

De leden van de PvdD-fractie constateren dat preventie meer kans op succes heeft dan bestrijden van exoten, en zien dat besef terug in de toelichting van de regering en internationale verdragen. Bovendien is preventie een diervriendelijkere strategie dan uitroeiing. Waarom kiest de regering dan voor minder ver gaande maatregelen als convenanten en voorlichting in plaats van een duidelijk en handhaafbaar verbod?

Uitroeiing

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat exotenbeleid soms absurde vormen aanneemt. De witkopeend komt niet voor in Nederland, maar leeft rond het Middellandse Zeegebied. De eenden zijn daar zwaar bejaagd en verliezen veel van hun leefgebied. De rosse stekelstaart is een Amerikaanse eendensoort die in Nederland en omringende landen gehouden wordt. Deze dieren ontsnappen soms en kunnen hier uitstekend overleven. De witkopeend en de rosse stekelstaart kruisen in landen als Spanje. De jonge eendjes lijken vooral op de rosse stekelstaart en niet op de witkopeend en daarom worden rosse stekelstaarten in heel Europa uitgeroeid. Deelt de regering de mening dat het absurd is om de eenden in Nederland dood te schieten, omdat zij, of nakomelingen van hen, naar Spanje zouden kunnen gaan om daar te kruisen met de witkopeend? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdD-fractie vragen de regering te onderbouwen waarom zij verwacht dat er twee tot vijf uitroeiingsacties per jaar nodig zullen zijn. De fractieleden wijzen op de miljoenen verslindende bestrijding van de muskusrat. Wat zijn de financiële lasten voor de provincies en kan de regering die serieus en inzichtelijk onderbouwen? De bestrijding van dit dier is overgedragen van de provincies naar de waterschappen. Indien de muskusrat op de lijst met invasieve exoten staat, zullen de provincies weer verantwoordelijk zijn, omdat de waterschappen alleen de veiligheid hoeven te borgen en niet per se de dieren hoeven te bestrijden. Wat is de zin van het heen en weer schuiven van verantwoordelijkheden tussen bestuurslagen? De muskusrat is hier al meer dan vijftig jaar en zal niet meer verdwijnen. De muskusrat zou daarom, evenals de nijlgans, het best als inheemse soort kunnen worden gezien, zoals inmiddels de snoekbaars en het konijn als inheems gezien worden. Hoe gaat de regering zorgdragen dat gevestigde en inmiddels inheemse soorten niet voor de wet als invasieve exoot te boek blijven staan?

Probleemanalyse en instrumentkeuze

De leden van de PvdD-fractie pleiten ervoor om met een open houding nieuwe mogelijkheden te bezien om daadwerkelijk te komen tot een effectievere wet ter bescherming van natuur. Deze fractieleden menen dat de doelen van de wet ter bescherming van natuur beter in het oog zouden moeten worden gehouden. Zij merken in dit verband op dat door het bestuur of in de rechtspraak regelmatig «interpretatiebeslissingen» zijn genomen zonder dat goed is nagedacht over de consequenties van die beslissingen voor de door de wet (en achterliggende Europese en internationale regelgeving) beoogde doelen. In de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie bestaat juist vaak wel expliciet aandacht voor dergelijke consequenties.

De leden van de PvdD-fractie menen dat de omschreven doelen van de wet vanuit het oogpunt van toetsbaarheid, aan helderheid zouden kunnen winnen. Zo ligt het voor de hand om expliciet als doel op te nemen: het in een gunstige staat van instandhouding herstellen en behouden van alle van nature in Nederland in het wild voorkomende soorten dieren en planten en typen natuurlijke habitats en habitats van soorten.

Het in de wet expliciet erkennen van de intrinsieke waarde van natuur zien de leden van de PvdD-fractie als een verbetering. Met deze expliciete erkenning van intrinsieke waarde van de natuur sluit de nationale wetgeving ook goed aan bij de ontwikkeling van het internationale natuurbeschermingsrecht. De leden van de PvdD-fractie vinden het van belang dat met de erkenning van de intrinsieke waarde van natuur onder meer helder wordt dat bij de uitleg en toepassing van de wet niet alleen meeweegt of de betreffende natuurcomponenten (bijv. diersoort, habitattype) enig nut opleveren voor de mens. Binnen de systematiek van het wetsvoorstel is dit bijvoorbeeld van belang als wordt bepaald welke soorten een plek verdienen op de bijlage bij de wet.

De leden van de PvdD-fractie verzoeken de regering om duidelijk te maken dat de erkenning van intrinsieke waarde niet alleen betrekking heeft op natuur in algemene zin, ecosystemen en soorten, maar ook op individuele exemplaren van soorten. Graag een reactie op dit punt.

Artikel 1.1

Het valt de leden van de PvdD-fractie op dat in het wetsvoorstel de jachtopzichter twee volstrekt onverenigbare functies combineert. Volgens de definitie is de jachtopziener zowel beschermer van de jachtbelangen van de jachthouder, als boa. Vindt de regering het in het algemeen gewenst dat een handhaver van de wet op de loonlijst staat van mogelijke overtreders van wie hij de belangen dient te behartigen? Kan de regering aangeven waarom ze dat in het bijzonder in het geval van de jacht, een goed idee vindt? Deelt de regering de opvatting van de leden van de PvdD-fractie dat het veel gevraagd is van een jachtopzichter om zijn broodheer te verbaliseren in voorkomende gevallen van wetsovertreding en dat daarmee zijn onafhankelijkheid als toezichthouder in het geding is? Hoe ziet de regering de belangenverstrengeling tussen de toezichthouder die tevens zelf jager is, zoals bleek in het geval van de door de brandweer geredde zwijnen, die vervolgens door een boa/ jager werden gedood op onreglementaire wijze? Hoe wil de regering deze rolverwisseling voorkomen, en is de regering met deze fractieleden van mening dat het risico van wetsovertreding vergroot wordt wanneer er geen sprake is van sociale controle, doordat de activiteiten zich afspelen buiten het zicht van het publiek? Is met name in dergelijke omstandigheden niet gewenst de rol van toezichthouder strikt gescheiden te houden van die van de jager, zowel voor wat betreft belangen als in termen van een afhankelijkheidsrelatie?

Is de regering bereid de jachtopziener anders te definiëren, zodanig dat die niet in dienst kan zijn van de jager of jachthouder, zodanig dat die niet zelf jager kan zijn en zodanig dat niet de belangen van de jachthouder leidend zijn, maar die van flora en fauna? Zo nee, waarom niet?

Artikel 1.5

De leden van de PvdD-fractie zijn benieuwd wat de verhouding is tussen de nationale natuurvisie en de provinciale natuurvisie? Moet de nationale natuurvisie vergeleken worden met de Nationale structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die een dwingend kader is voor de provinciale structuurvisie waarin de nationale belangen verankerd zijn? Is het de bedoeling van de regering dat provinciale staten in de natuurvisie aangeven hoe zij omgaan met de bevoegdheden van de provincie die voortvloeien uit het wetsvoorstel, indien dat niet in andere besluiten van provinciale staten is beschreven?

Artikel 1.10

De leden van de PvdD-fractie zijn positief over de toevoeging van een doelbepaling in de wet. De erkenning van de intrinsieke waarde van de natuur is een goed kader voor de interpretatie van de wet. Uit de toelichting van de regering maken de leden op dat de intrinsieke waarde van de natuur als geheel wordt erkend en dat de intrinsieke waarde van elk levend wezen in de natuur en wellicht de biologische diversiteit eveneens wordt erkend. Deelt de regering deze interpretatie? Zo ja, is de intrinsieke waarde van de natuur, de biologische diversiteit, of van een in het wild levend dier of in het wild groeiende plant dezelfde? Zo nee, wat zijn de verschillende en verhouden die zich tot elkaar? Indien de regering niet heeft bedoeld dat de intrinsieke waarde van de biologische diversiteit erkend wordt, waarom staat deze doelbepaling dan in artikel 1.10, eerste lid, onderdeeldeel a en niet in onderdeel b, dat de utilitaire waarde van de natuur benoemt?

Is het mogelijk dat in de marginale toetsing van de rechter, door een gebrekkige motivering van het bestuur, de intrinsieke waarde van de natuur een toetsingscriterium kan zijn voor de rechter? Of mogen rechters alleen toetsen aan de regels in de wet die een door de regering geformuleerde uitwerking zijn van de intrinsieke waarde? Indien de rechter er niet aan mag toetsen, wat is dan nog de meerwaarde van het opnemen van het begrip in de wet? Is de regering bereid de bescherming van de intrinsieke waarde van dieren inhoud te geven door instelling van een landelijke schoontijd waarin dieren gedurende draag-, zoog- en broedtijd niet bejaagd mogen worden? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich een onverhoopte weigering een schoontijd op te nemen in de wet tot de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier die met nadruk los gezien moet worden van belangen van of voor de mens?

Artikel 1.12

Dit artikel roept bij de leden van de PvdD-fractie de vraag op of de inperking van de verplichting in artikel 1.12 tot Europeesrechtelijk beschermde soorten terecht is. Verdragen zoals het Biodiversiteitsverdrag en het Verdrag van Bern vereisen immers een basisbescherming voor alle soorten. Het behoud en herstel van een gunstige staat van instandhouding zou volgens deze leden de minimumbescherming moeten zijn voor alle soorten en habitats, deelt de regering die opvatting? De leden van de PvdD-fractie wijzen erop dat een dergelijke aanpak alleszins hanteerbaar is en goed zou aansluiten bij de systematiek van het wetsvoorstel, bijvoorbeeld omdat dit begrip (evenals in de bestaande Ffw) ook in algemene zin wordt gebruikt bij de formulering van voorwaarden voor ontheffingen en vrijstellingen. Is de regering bereid het wetsvoorstel aan te passen op dit punt?

Artikel 3.3, lid 2

De leden van de PvdD-fractie constateren dat artikel provinciale staten de mogelijkheid biedt om een vrijstelling te verlenen van verboden zoals bedoeld in artikel 3.1, waaronder het vangen en doden van vogels. Is de regering van mening dat om inbreuk te kunnen maken op de algemene bescherming, maatwerk geleverd dient te worden? Is de regering het met deze fractieleden eens dat een ontheffing beter maatwerk oplevert dan een vrijstelling? Is de regering het met deze fractieleden eens dat handhaving in het geval van een vrijstelling onmogelijk is? Is de regering bereid om de mogelijkheid voor het geven van vrijstellingen uit deze wet te schrappen? Zo nee, waarom acht de regering de mogelijkheid voor verlening van vrijstelling noodzakelijk als de mogelijkheid voor ontheffing blijft bestaan?

Artikel 3.8, lid 2

De leden van de PvdD-fractie constateren dat dit artikel provinciale staten de mogelijkheid biedt om een vrijstelling te verlenen van verboden zoals bedoeld in artikel 3.5 van het wetsvoorstel, waaronder het vangen en doden van dieren. Is de regering van mening dat om inbreuk te kunnen maken op de algemene bescherming, maatwerk geleverd dient te worden? Is de regering het met deze fractieleden eens dat een ontheffing beter maatwerk oplevert dan een vrijstelling? Is de regering het met deze fractieleden eens dat handhaving in het geval van een vrijstelling onmogelijk is? Is de regering bereid om de mogelijkheid voor het geven van vrijstellingen uit deze wet te schrappen? Zo nee, waarom acht de regering de mogelijkheid voor verlening van vrijstelling noodzakelijk als de mogelijkheid voor ontheffing blijft bestaan?

Artikel 3.8 lid 7

De leden van de PvdD-fractie lezen in artikel 3.8, zevende lid, van het wetsvoorstel de mogelijkheid om beschermde dieren te doden zonder ontheffing, aanwijzing of vrijstelling als passende maatregel, instandhoudingsmaatregel of onderdeel van een beheerplan. Hoe heeft de regering geborgd dat daarmee een goede toetsing op nut en noodzaak van de maatregel gegarandeerd is? Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is dat juist een beheerplan voor natuurgebieden de grondslag biedt om de te beschermen dieren tevens te bestrijden? Hoe wil de regering voorkomen dat deze tegengestelde doelen conflicteren in samenwerkingsverbanden, waarin met name tegenstanders van de doelstellingen van het faunabeheerplan actief worden uitgesloten via dit voorgenomen wettelijk kader?

Hoe voorkomt de regering dat belangenconflicten tussen beschermings- en bestrijdingsdoelstellingen geheel worden gewogen door belanghebbende hobbyisten, waarbij het de rechterlijke macht onnodig moeilijk gemaakt wordt in dergelijke belangenconflicten te treden en het tegenstanders van het faunabeleid onnodig moeilijk gemaakt wordt toegang te verkrijgen tot informatie die betrekking heeft op de genoemde belangenconflicten tussen bescherming en bestrijding? Hoe wil de regering de handhaafbaarheid van deze wet borgen?

Artikel 3.10, lid 2, sub b

De leden van de PvdD-fractie constateren dat dit artikel de mogelijkheid biedt om ontheffing of vrijstelling te verlenen «ter voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade aan sportvelden, schietterreinen, kazernes of begraafplaatsen». Deze fractieleden vinden de gekozen formulering te vaag. Deze leden menen dat om inbreuk te kunnen maken op de bescherming van dieren, er sprake dient te zijn van belangrijke schade of gevaar. «Overlast» mag volgens deze leden nooit een grond zijn om beschermde dieren te doden. Bovendien is «overlast» volgens deze fractieleden een zeer subjectief begrip. Ook «schade» is niet nader omschreven. Kan de regering toelichten wat zij verstaat onder overlast en schade? En kan de regering aangeven welke mate van schade en overlast volgens haar voldoende is om inbreuk te maken op de bescherming van dieren?

Artikel 3.12

De regering erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende dieren, maar blijft het doden van dieren zonder noodzaak toestaan. Het gehele faunabeleid blijft in handen van belanghebbende hobbyisten waarmee de overheid haar eigen verantwoordelijkheid voor het beschermen van dieren in het wild niet neemt. De fractieleden zien het als een gemiste kans om te komen tot een moderne natuurbeschermingswet die de intrinsieke waarde van de natuur en van dieren werkelijk serieus neemt.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat dit artikel bepaalt dat bestrijding, beheer en jacht plaatsvindt op basis van een faunabeheerplan, opgesteld door een faunabeheereenheid. Deze fractieleden constateren dat deze plannen worden opgesteld door jachthouders, ofwel door de uitvoerders zelf, en moeten vaststellen dat dit niet objectief is. Deze fractieleden zijn van mening dat de belangen van in het wild levende dieren volstrekt onvoldoende worden meegewogen door faunabeheereenheden. In deze plannen, blijkt uit de praktijk in de afgelopen periode, worden niet alle belangen en zeker niet de belangen van de in het wild levende dieren zelf, meegewogen. Organisaties die andere belangen vertegenwoordigen, hebben geen enkele stem in of invloed op deze plannen. De ervaring leert dat in deze plannen de inzet van het geweer steevast als het ultieme middel wordt gezien en dat alternatieve maatregelen niet serieus worden beoordeeld, of direct als niet-effectief worden afgewezen.

Artikel 3.18, lid 4

De leden van de PvdD-fractie constateren dat dit artikel gedeputeerde staten de mogelijkheid biedt om personen aan te wijzen om de populatieomvang van exoten of verwilderde dieren te beperken. Deze fractieleden moeten vaststellen dat in dit artikellid de voorwaarden ontbreken waaraan moet worden voldaan om een dergelijke ingrijpende toestemming te verlenen. Zou met het oog op de intrinsieke waarde van dieren niet op zijn minst moeten zijn aangetoond dat de betreffende diersoorten belangrijke schade of gevaar veroorzaken voordat maatregelen tegen deze dieren genomen worden? En is de regering van mening dat ingrijpende maatregelen tegen exoten of verwilderde dieren, zoals het doden van deze dieren, uitsluitend moeten zijn toegestaan als er geen andere, minder ingrijpende maatregel voorhanden is? Is de regering bereid dit bij wet te regelen?

Artikel 3.23

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de regering vasthoudt aan een stringentere koop breekt geen huur bepaling dan het BW. Zelfs indien jachthuurder en jachtverhuurder overeen willen komen dat koop wel huur breekt, is dat niet toegestaan. De regering motiveert dit door te stellen dat hiermee langjarig beheer mogelijk wordt gemaakt. De regering maakt niet duidelijk waarom het borgen van langjarig beheer noodzakelijk is of waarom tussentijdse wijziging van een beheersregime onwenselijk zou zijn, bijvoorbeeld wanneer een andere eigenaar het beheer krijgt over bepaalde gronden. De jacht is alleen mogelijk tijdens het jaarlijkse jachtseizoen. Is de regering bereid om deze bepaling te laten vallen en meer vrijheid toe te kennen aan de vigerende eigenaar van gronden, in het kader van vergroting van eigendomsvrijheid en vermindering van regeldruk? Zo nee, waarom niet?

Artikel 5.3

De leden van de PvdD-fractie constateren dat dit artikel de mogelijkheid schaft om aan vergunningen en ontheffingen (vrijstellingen) voorschriften en beperkingen te verbinden. Tevens wordt aangegeven dat er een geldigheidsduur aan kan worden gesteld. Deze fractieleden zijn van mening dat situaties van dieren in het wild kunnen en zullen veranderen, zodat vergunningen en ontheffingen nooit voor onbepaalde tijd zouden moeten worden verleend. Is de regering het ermee eens dat de situatie van dieren in het wild aan continue verandering onderhavig is en dat met het oog daarop elke vergunning of ontheffing (vrijstelling) gebonden moet zijn aan een geldigheidsduur? Is de regering bereid dit bij wet te regelen? Zo nee, waarom niet?

Visserij

De leden van de PvdD-fractie constateren dat dit wetsvoorstel van toepassing is op het gehele Nederlandse deel van de Noordzee, inclusief de exclusieve economische zone met belangrijke beperkingen ten aanzien van visserij. Deze leden betreuren het dat dit wetsvoorstel vrijwel geen bescherming biedt aan vissen en weekdieren. De visserijwetgeving vult deze lacune volgens deze leden niet, omdat de visserijwetgeving slechts een beperkt aantal (hoofdzakelijk commercieel geëxploiteerde) soorten dekt en primair een economische doelstelling heeft.

Deze fractieleden constateren dat dit wetsvoorstel tevens niet voorziet in de bescherming van bedreigde zoetwatervissen in relatie tot de Visserijwet. Kan de regering aangeven hoe zij ervoor gaat zorgen dat dit wetsvoorstel alsnog wordt afgestemd op de Visserijwet en hoe zij daarbij zeker stelt dat internationale verplichtingen en bevoegdheden ten aanzien van natuurbescherming op zee en visserij volledig en adequaat worden uitgevoerd? Is de regering bereid om deze internationale bescherming uit te breiden met aanvullende verplichtingen op nationaal niveau?

Een aantal opmerkingen met betrekking tot de Ffw

De Ffw legt in artikel 2 een zorgplicht op. Deze plicht legt op dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Handelingen met nadelige gevolgen dienen achterwege gelaten te worden, of men moet maatregelen nemen om deze gevolgen zo goed mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. In artikel 1.11 van het wetsvoorstel is deze zorgplicht gereduceerd tot in het wild levende dieren en planten in Natura 2000-gebieden. Handelingen met nadelige gevolgen voor de leefomgeving van planten en dieren buiten Natura 2000-gebieden hoeven niet meer achterwege gelaten te worden als de zorg voor de dieren en planten daarbij niet in het geding komt. Is de regering het met deze leden eens dat in het wild levende dieren en planten buiten Natura 2000-gebieden hierdoor onder druk komen te staan?

In artikel 11 van de Ffw staat dat het verboden is nesten, holen of andere vaste rust en verblijfplaatsen van inheemse dieren te beschadigen, vernielen, uit te halen, weg te nemen of verstoren. In artikel 3.1, tweede tot en met vierde lid en artikel 3.5, tweede tot en met vierde lid, van het wetsvoorstel wordt nu voorgeschreven dat het verboden is nesten en eieren van vogels opzettelijk te vernielen, te beschadigen of weg te nemen, voor Habitat IV-soorten geldt dat rustplaatsen of voortplantingsplaatsen ook onopzettelijk niet vernield mogen worden. Is de regering het met deze leden eens dat het er nu op lijkt dat naast nesten van muizen, ratten en verwilderde diersoorten ook nest en rustplaatsen van algemene zoogdieren, amfibieën, vissen en reptielen verstoord en weggenomen mogen worden. Kan de regering dit toelichten? Kan de regering bovendien aangeven dat als niet aangetoond kan worden dat een nest van vogels opzettelijk verstoord is, dit dan wel of niet strafbaar is?

In de Ffw staat dat een uitzondering op het verbod op doden, verontrusten en dergelijke niet automatisch opgeheven kan worden wanneer handelingen uitgevoerd worden als Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. In artikel 3.3, zesde lid en artikel 3.8, zesde lid, van het wetsvoorstel staat dat het verbod op doden, verontrusten en dergelijke automatisch opgeheven wordt wanneer handelingen uitgevoerd worden als de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is (bouw) en het vogels of Habitatrichtlijn IV-, Bonn-, of Bern-soorten betreft. Is de regering het met deze fractieleden eens dat dit een grotere vrijheid betekent om bouwwerkzaamheden uit te voeren zonder daarbij rekening te houden met dieren?

Beheer en schade bestrijding: de Ffw schrijft voor dat een uitzondering op verbod op doden, verontrusten en dergelijke ten behoeve van schadebestrijding/overlast alleen toe is gestaan voor een aantal door de Minister aangewezen soorten. Artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.7, eerste lid en artikel 3.11 lid 3 van het wetsvoorstel stellen dat een uitzondering op verbod op doden, verontrusten en dergelijke ten behoeve van schadebestrijding/overlast toe is gestaan voor alle soorten. Is de regering het met de fractieleden van de PvdD eens dat hierdoor een grotere vrijheid ontstaat om steenmarters, meeuwen en overige «zogenaamd «lastige» dieren te doden?

Bovendien gelden artikel 3.11 Lid 3, artikel 3.7, eerste lid, en 3.12, eerste lid, van het wetsvoorstel voor algemene zoogdieren, amfibieën en reptielen tevens dat er ontheffing afgegeven kan worden door provincie voor het doden zonder te kijken naar andere bevredigende oplossingen, zolang de soort als geheel niet in gevaar komt, ter voorkomen van overlast, beheer, bestendig beheer, bouw, schadebestrijding en het algemeen belang. Kan de regering aangeven of het gevolg hiervan is dat bijvoorbeeld ook edelherten, reeën, de haas, egel, eekhoorn, das, boommarter, zeehond of elk dier dat in de ogen van de toezichthouder overlast veroorzaakt, zonder meer kan worden afgeschoten?

In artikel 73 van de Ffw wordt voorgeschreven dat bij de bestrijding of beheer onnodig lijden voorkomen dient te worden. In artikel 3.24, eerste lid, van het wetsvoorstel is dit vervangen door de zin «Een ieder die een in het wild levend dier dood of vangt voorkomt dat het dier onnodig lijdt». Is de regering het met deze fractieleden eens dat dit ten opzichte van de Ffw geen verbetering is?

Kan de regering aangeven of, gezien het bovenstaande, de nieuwe Wet natuurbescherming een verslechtering betekent met betrekking tot de bescherming van natuur en dieren ten opzichte van de huidige wetgeving? Graag een toelichting op dit punt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

Er blijft onduidelijkheid bestaan over het waarom van een doelbepaling in deze wet. De Raad van State geeft aan dat een doelbepaling alleen in een wet moet worden opgenomen als er concreet iets geregeld moet worden.45 Dat is hier niet aan de orde. Vandaar de volgende vragen.

Kan de regering toelichten waarom ze toch kiest voor handhaven van de doelbepaling van de wet? Hoe kunnen bestuursorganen geacht worden rekening te houden met een doelbepaling die geen juridische zeggingskracht heeft? Wat bedoelt de regering als ze aangeeft dat het opnemen van de doelbepaling geen juridische consequenties heeft, maar wel maatschappelijke en politieke waarde? En welke maatschappelijke en politieke waarde heeft dat dan?

De regering refereert aan de Omgevingswet, waarin ook een doelbepaling is opgenomen.46 Dat is juist het probleem, want in de Omgevingswet heeft de doelbepaling juist wel een juridische toegevoegde waarde, omdat het invloed heeft op de bewegingsruimte van de bestuursorganen. In de Wet natuurbescherming is die vrije bewegingsruimte niet aanwezig, dus heeft de doelbepaling geen nut. Hoe ziet de regering het verschil tussen de (werking van) de doelbepaling in de Omgevingswet en in de Wet natuurbescherming? Is dat verschil in benadering logisch? Overziet de regering tot welke verschillen in benadering dit kan leiden? De doelbepaling in de Wet natuurbescherming geldt «voor zover geen specifieke regels zijn vastgesteld». Is de veronderstelling juist dat de Wet natuurbescherming alleen maar, of in ieder geval voor het merendeel, uit specifieke regels bestaat?

Er leven bij de fractieleden van de SGP ook vragen over de ruimere bevoegdheden voor aanwijzing van nieuwe natuurgebieden. Hoe gaat de regering voorkomen dat naast het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000, allerlei nieuwe natuurgebieden met andere beschermingsregimes aangewezen worden, waardoor een ondoorzichtige lappendeken ontstaat? Is de veronderstelling juist dat er geen directe Europese verplichting is om onder het mom van algemene Natura 2000-doelen, in aanvulling op de actieve soortenbescherming, extra natuurgebieden aan te wijzen en te beschermen (artikel 2.11, eerste lid, onderdeel d, van het wetsvoorstel)? Waarom heeft de regering hier dan voor gekozen?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 6 november 2015.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Gerkens

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Ten Hoeve (OSF), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Ester (CU), Postema (PvdA), Van Strien (PVV), Vos (GL), Kok (PVV) (vice-voorzitter), Bruijn (VVD), Gerkens (SP) (voorzitter), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Dercksen (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Meijer (SP), Pijlman (D66), Prast (D66), Van Rij (CDA), Van Rooijen (50PLUS), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Verheijen (PvdA), Vreeman (PvdA)

X Noot
2

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 9, p. 12.

X Noot
3

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 9, p. 12–13.

X Noot
4

Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 6.

X Noot
5

Artikel 3.14 van de Wet natuurbescherming.

X Noot
6

Brief van 31 maart 2015, kenmerk ECFD/U201500549.

X Noot
7

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 18, p.33.

X Noot
8

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 107, p.3.

X Noot
9

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 167, p.1.

X Noot
10

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 175, p.104.

X Noot
11

A. Tubbing, «Het opzetvereiste in de nieuwe Wet Natuurbescherming», Journaal Flora en fauna, 2015, nr. 48, p.71–77.

X Noot
12

A. Tubbing, «Het opzetvereiste in de nieuwe Wet Natuurbescherming», Journaal Flora en fauna, 2015, nr. 48, p.76.

X Noot
13

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 9, p. 8.

X Noot
14

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 9, p. 8.

X Noot
15

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 9, p. 8.

X Noot
16

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 121.

X Noot
17

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 130.

X Noot
18

Naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Veldhoven c.s., Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 118.

X Noot
19

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 107.

X Noot
20

Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 107, p. 3.

X Noot
21

Brief van 19 mei 2015 gericht aan de Tweede Kamer, «Input Dierenbescherming bij de Wet Natuurbescherming».

X Noot
22

Kamerstukken II 2013/14, 33 348, nr. 6.

X Noot
23

Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 57.

X Noot
24

Artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 6, van het wetsvoorstel.

X Noot
25

Artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 6, van het wetsvoorstel.

X Noot
26

Artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 6, van het wetsvoorstel.

X Noot
27

Artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 6, van het wetsvoorstel.

X Noot
28

Artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, onder 6, van het wetsvoorstel.

X Noot
29

Artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 5, van het wetsvoorstel.

X Noot
30

Artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 5, van het wetsvoorstel.

X Noot
31

Artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 5, van het wetsvoorstel.

X Noot
32

Artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, onder 5, van het wetsvoorstel.

X Noot
33

Artikel 3.11, van het wetsvoorstel.

X Noot
34

Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 151.

X Noot
35

Rapport 2307, p. 64.

X Noot
36

Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 164.

X Noot
37

Alterra-rapport nr. 2251, getiteld «QuickScan effectiviteit van het weren en verjagen van ganzen»; SOVON-onderzoeksrapport 2006/02, getiteld «Overzomerende ganzen in Nederland: grenzen aan de groei?».

X Noot
38

Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 155.

X Noot
39

Kamerstukken II 2011/12, 33 348, nr. 3, p. 155.

X Noot
40

Bijvoorbeeld Noer, Madsen en Hartmann 2007 in Journal for applied Ecology.

X Noot
41

«Incidence of embedded shotgun pellets and inferred hunting kill amongst Russian/Baltic barnacle geese Branta leucopsis», in European Journal of Wildlife Research, 10 juli 2012.

X Noot
42

Kamerstukken II 2013/14, 33 827, nr. 2.

X Noot
43

Kamerstukken II 2013/14, 33 827, nr. 4.

X Noot
44

Kamerstukken II 2013/14, 33 750 XIII, nr. 75.

X Noot
45

Kamerstukken II 2013/14, 33 348, nr. 6, p. 6.

X Noot
46

Kamerstukken II 2013/14, 33 348, nr. 6, p. 6.

Naar boven