33 308 Wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht)

F BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2018

1. Inleiding

Per 1 juli 2015 is de Wet auteurscontractenrecht in werking getreden. Deze wet strekt ertoe de onderhandelingspositie van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap en kunst ten opzichte van de exploitant van zijn werk te verbeteren. Bij de parlementaire behandeling is toegezegd dat de wet vijf jaar na de inwerkingtreding zal worden geëvalueerd. Dit evaluatieonderzoek zal worden uitgevoerd door een extern en onafhankelijk onderzoeksbureau. Tijdens de parlementaire behandeling is daarnaast toegezegd dat de Tweede Kamer na tweeëneenhalf en de Eerste Kamer na drie jaar bij wijze van tussenstand zou worden geïnformeerd over de eerste ervaringen van partijen met de nieuwe regeling.1 De Minister van OCW heeft de Tweede Kamer begin dit jaar bericht dat de brief inzake het auteurscontractenrecht in het tweede kwartaal zou uitgaan.2 Met deze brief, die mede is geschreven namens mijn ambtsgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), voldoe ik aan de toezegging inzake een tussenstand, alsmede aan de door de Minister van OCW gedane toezegging met nr. 34 775 VIII-55.

Met het oog op het opmaken van deze tussenstand zijn eind 2017 de in de auteursrechtelijke sector actieve koepelorganisaties, alsook hun individuele leden, gevraagd naar hun eerste ervaringen met de wet. Het ministerie heeft reacties ontvangen van het Platform Makers, het Platform Creatieve Media Industrie (hierna ook PCMI), de Portal Audiovisuele Makers (hierna ook PAM), het Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties (hierna Rodap), de Federatie Auteursrechtbelangen (het samenwerkingsverband van het Platform Makers, PCMI en Voice, de branchevereniging van collectieve beheersorganisaties), de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten, Videma en Norma, mede namens ACT Acteursbelangen, de Kunstenbond, de Nederlandse Toonkunstenaarsbond en Samen1Stem. De consultatiebrief en de binnengekomen openbare reacties zijn als bijlagen3 aan deze brief gehecht.

Deze brief heeft tot doel te inventariseren wat de eerste ervaringen in de praktijk met de wet zijn. Uit deze ervaringen kunnen vervolgens aandachtspunten voor de aanstaande evaluatie van de wet worden opgemaakt. De aandachtspunten die uit de reacties naar voren komen alsmede de twee bij de parlementaire behandeling van de wet aangenomen moties en toezeggingen die zien op de evaluatie, zullen worden meegenomen bij het aanstaande evaluatieonderzoek. Ik zal de uitkomst van het evaluatieonderzoek vergezeld van een kabinetsstandpunt aan uw Kamer sturen. Het onderzoek zal volgend jaar worden aanbesteed.

Hieronder licht ik in paragraaf 2 allereerst kort toe welke wijzigingen met de Wet auteurscontractenrecht zijn doorgevoerd. Paragraaf 3 gaat in op de (totstandkoming van de) geschillencommissie auteurscontractenrecht. Paragraaf 4 richt zich specifiek op het filmauteurscontractenrecht. Paragraaf 5 behandelt het algemene auteurscontractenrecht. Paragraaf 6 benoemt een aantal trajecten die naast de Wet auteurscontractenrecht op hetzelfde terrein spelen en sluit af met een aantal aandachtspunten voor de komende evaluatie.

2. Wet auteurscontractenrecht in het kort

Kern van de wet is het nieuwe Hoofdstuk 1a in de Auteurswet dat een aantal bepalingen bevat waarop de maker zich jegens de exploitant kan beroepen bij het opstellen en het uitvoeren van hun exploitatieovereenkomst. Een exploitatieovereenkomst is, kort gezegd, de overeenkomst waarbij de maker (natuurlijk persoon) als hoofddoel van de overeenkomst exploitatiebevoegdheid ten aanzien van zijn auteursrecht verleent aan een wederpartij (de exploitant). Artikel 25c van de Auteurswet (Aw) bepaalt dat de maker recht heeft op een in de overeenkomst te bepalen billijke vergoeding voor de verlening van exploitatiebevoegdheid. Artikel 25d Aw bepaalt dat een maker een aanvullende vergoeding kan vorderen van de exploitant indien de oorspronkelijk overeengekomen vergoeding een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van het werk (en wordt ook wel bestsellerbepaling genoemd). Artikel 25e Aw bepaalt dat de maker de overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden indien de exploitant het auteursrecht op het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van het contract in voldoende mate exploiteert of na het aanvankelijk verrichten van exploitatiehandelingen het auteursrecht niet langer in voldoende mate exploiteert (en wordt ook wel non-usus-bepaling genoemd). Artikel 25f Aw bepaalt dat de maker bepalingen van de exploitatieovereenkomst die hem onredelijk bezwaren, kan vernietigen. Artikel 25fa Aw is bij amendement in de wet opgenomen en regelt dat makers van publiek gefinancierde, korte wetenschappelijke werken na verloop van een redelijke termijn deze werken na de eerste openbaarmaking om niet beschikbaar mogen stellen. Artikel 25g Aw bevat een grondslag voor een aanwijzing van een geschillencommissie auteurscontractenrecht waaraan makers en exploitanten geschillen over de toepassing van de bepalingen van het auteurscontractenrecht kunnen voorleggen. Hoofdstuk 1a Aw is via een schakelbepaling in de Wet op de naburige rechten ook van toepassing op uitvoerend kunstenaars.

De tweede belangrijke wijziging die door de Wet auteurscontractenrecht is doorgevoerd, is de herziening van het filmauteurscontractenrecht van artikel 45d Aw. Sinds 1 juli 2015 heeft iedere maker op grond van 45d, eerste lid, Aw en ongeacht de wijze van overdracht van exploitatierechten jegens de producent van een filmwerk recht op een billijke vergoeding voor deze overdracht. Artikel 45d, tweede lid, Aw bepaalt dat scenarioschrijvers en regisseurs daarnaast recht hebben op een proportionele billijke vergoeding van degene die het filmwerk mededeelt aan het publiek (behalve voor on demand exploitatie). Deze vergoeding wordt via collectieve beheersorganisaties (hierna: cbo's) geïnd. Via een schakelbepaling in de wet op de naburige rechten is deze regeling ook van toepassing op hoofdrolacteurs.

3. Geschillencommissie auteurscontractenrecht

De Wet auteurscontractenrecht bevat een grondslag voor de aanwijzing van een geschillencommissie auteurscontractenrecht (artikel 25g Aw). Het verheugt mij dat ik kan melden dat op verzoek van de Federatie Auteursrechtbelangen per 1 oktober 2016 de Stichting Geschillencommissies voor Beroep en bedrijf (SGB) is aangewezen als geschillencommissie auteurscontractenrecht in de zin van artikel 25g Aw.4 Hiermee is uitvoering gegeven aan motie Van Dijk die oproept tot het gebruik maken van de mogelijkheid een geschillencommissie aan te wijzen (Kamerstukken II 2014/15, 33 308, 16). De geschillencommissie opereert op basis van een door de federatie opgesteld Reglement.5 Voor de aanloopkosten van de geschillencommissie auteurscontractenrecht is door de ministeries van JenV en van OCW een subsidie verstrekt.

In de consultatie hebben specifiek met betrekking tot de geschillencommissie auteurscontractenrecht de Federatie Auteursrechtbelangen, het Platform Creatieve Media Industrie en de Portal Audiovisuele Makers gereageerd.

De Federatie Auteursrechtbelangen vraagt in haar reactie aandacht voor de naar aanleiding van de oprichting gestarte promotiecampagne. In de campagne wordt benadrukt dat de geschillencommissie er is om partijen te helpen de samenwerking op een goede manier te continueren, indien gewenst kan hiervoor ook bemiddeling worden ingezet. Exploitanten kunnen zich positief profileren door makers de mogelijkheid te bieden eventuele geschillen aan de geschillencommissie voor te leggen. Via collectieve registratie van de NMUV (Nederlandse Muziekuitgevers Vereniging) en de VMN (Vereniging van Muziekhandelaren en -uitgevers) zijn nagenoeg alle muziekuitgevers bij de geschillencommissie aangesloten (stand per januari 2018). Andere brancheverenigingen laten de beslissing over aansluiting bij de geschillencommissie aan hun individuele leden.

In de reactie van het Platform Creatieve Media Industrie is opgenomen dat bij individuele publieke omroepen aarzelingen bestaan om zich aan te sluiten bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht. Dit om verschillende redenen, waaronder de vrees voor hoge kosten en veel extra proefzaken om bestaande contracten open te breken, wat veel extra werkdruk en onzekerheid geeft. Met mijn ambtsgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ben ik teleurgesteld over deze opstelling. Naar aanleiding van de reactie van het Platform Creatieve Media Industrie heeft het Ministerie van OCW met de Nederlandse Publieke Omroep (de NPO) besproken of het mogelijk is de publieke omroepen te bewegen hun afhoudende opstelling aangaande de geschillencommissie auteurscontractenrecht te wijzigen. De NPO gaf tijdens dit overleg aan dat de NPO hiertoe geen bevoegdheid heeft en dat het ter beslissing van de omroepen zelf is om zich al dan niet bij de geschillencommissie aan te sluiten. De NPO heeft daarbij op verzoek van het Ministerie van OCW wel het belang van aansluiting bij de geschillencommissie onder de aandacht van de omroepen gebracht en hen geadviseerd zich aan te sluiten. Bij de evaluatie van de wet zal bezien worden welke omroepen zich nog niet hebben aangesloten bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht. In het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de wet zal worden bezien of het nodig is om en, zo ja, hoe omroepen kunnen worden bewogen zich aan te sluiten.

Geschilbeslechting via een geschillencommissie is voor partijen in de regel juist goedkoper dan een gerechtelijke procedure: aan de behandeling van het geschil zijn geen kosten verbonden voor partijen, behalve klachtengeld en registratiekosten voor exploitanten (in beide gevallen 150 euro). Het is daarbij niet nodig om een advocaat in te schakelen. Het klachtengeld wordt vergoed door de andere partij indien de indiener van het geschil in het gelijk wordt gesteld. De SGB staat daarnaast in voor de kwaliteit van de geschilbeslechting en de onafhankelijkheid van de ingeschakelde geschilbeslechters. Het spreekt voor zich dat exploitatieovereenkomsten die de omroepen met makers sluiten, moeten voldoen aan geldende wet- en regelgeving, met inbegrip van de Auteurswet en de daarin opgenomen auteurscontractenrechtelijke bepalingen. De Portal Audiovisuele Makers geeft in haar reactie aan dat voor makers de drempel om een klacht aanhangig te maken bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht hoog is, vermoedelijk uit angst om toch op enig moment uit de anonimiteit te moeten treden. Momenteel loopt de eerste procedure bij de geschillencommissie inzake een kwestie tussen maker en een filmproducent. De filmproducent heeft zich aangesloten bij de geschillencommissie nadat het geschil is ontstaan.

Bij de evaluatie van de wet in 2020 zal er mogelijk meer ervaring zijn opgedaan met de geschillencommissie auteurscontractenrecht. Aan de hand van door de geschillencommissie gedane uitspraken zal dan kunnen worden beoordeeld of, en zo ja, op welke wijze de geschillencommissie bijdraagt aan het verwerkelijken van de doelstelling van de Wet auteurscontractenrecht.

4. Filmauteurscontractenrecht (artikel 45d Aw)

Met de Wet auteurscontractenrecht is ook het filmauteurscontractenrecht (artikel 45d Aw) herzien. Voornaamste wijziging is dat regisseurs, scenarioschrijvers en hoofdrolacteurs aanspraak kunnen maken op een verplicht collectief geïnde proportionele vergoeding voor de mededeling aan het publiek (uitgezonderd on demand exploitatie) van het filmwerk. De vergoeding wordt geïnd bij degene die verantwoordelijk is voor de mededeling aan het publiek en dus niet bij de producent die over de exploitatierechten voor de mededeling aan het publiek beschikt. Voor de on demand exploitatie zijn afspraken gemaakt tussen Rodap en filmmakersorganisaties over een vrijwillig collectief beheerde vergoeding die wordt geïnd bij degene die de on demand exploitatie verzorgt. Alle filmmakers hebben recht op een billijke vergoeding van de producent – ongeacht de wijze van overdracht. De huidige formulering van artikel 45d Aw is tot stand gekomen na uitvoerig overleg met en tussen Rodap en PAM. Rodap en PAM hebben de begin 2015 bereikte overeenstemming over de vergoedingen vastgelegd in een convenant. De praktische uitwerking van de afspraken in het convenant nadien heeft veel tijd gekost: de regeling inzake on demand exploitatie heeft uiteindelijk pas eind 2017 definitief zijn beslag gekregen.

In de consultatie hebben de volgende partijen specifiek gereageerd met betrekking tot artikel 45d Aw: het Platform Makers, het Platform Creatieve Media Industrie, de Portal Audiovisuele Makers (PAM) en het Rechtenoverleg voor Distributie van Audiovisuele Producties (Rodap), Videma en Norma, mede namens ACT Acteursbelangen, de Kunstenbond, de Nederlandse Toonkunstenaarsbond en Samen1Stem.

Uit de reacties van de makersorganisaties (het Platform Makers, de PAM en Norma, mede namens ACT Acteursbelangen, de Kunstenbond, de Nederlandse Toonkunstenaarsbond en Samen1Stem) valt op te maken dat de hoofdmakers van een filmwerk (de scenarioschrijver, de regisseur en de hoofdrolacteurs) baat hebben bij de collectief geïnde vergoeding van artikel 45d, tweede lid, Aw. De makersorganisaties menen tegelijkertijd dat voor niet-hoofdmakers van een filmwerk de situatie niet is verbeterd. Daarnaast zien zij bezwaren tegen het niet onder verplicht collectief beheer vallen van de on demand exploitatie. Zij wijzen erop dat de regeling zeer moeizaam en tegen hoge kosten via arbitrage tot stand is gekomen, dat het kijkgedrag zich verplaatst van lineair naar on demand en dat het onzeker is of de afspraken na 2019 zullen worden voortgezet. Verder wijst Norma er onder meer op dat het systeem van vrijwillig collectief beheer niet dekkend is doordat er ook enkele niet bij Rodap of STOP aangesloten producenten zijn: met name stemacteurs zijn actief in producties van deze niet aan Rodap of STOP deelnemende producenten.

Rodap meldt te verwachten dat er met de implementatie van de afspraken van het convenant in combinatie met een tussenvonnis van het Hof Amsterdam6 over de rechtenoverdracht aan de producent, een periode van zekerheid, duidelijkheid en rust aanbreekt. Het PCMI meldt dat artikel 45d, tweede lid, Aw als positief effect heeft dat er duidelijkheid is over de vergoeding voor lineaire televisieuitzending voor hoofdmakers. De vrijwillige collectieve regeling voor on demand exploitatie heeft volgens het PCMI tot voordeel dat er geen omzetgerelateerde vergoedingen voor buitenlands repertoire «weglekken» naar het buitenland. Anderzijds merkt het PCMI op dat het essentieel is dat dit er niet toe moet leiden dat Nederlands repertoire zich uit de markt prijst.

Artikel 45d, tweede lid, Aw is ook van toepassing op de vertoning van televisiebeelden in bijvoorbeeld hotelkamers, de horeca of sportscholen. Voor deze mededeling aan het publiek is sinds 1 juli 2015 dus het hotel, de horeca en de sportschool een vergoeding verschuldigd aan de cbo’s van de hoofdmakers van het filmwerk. Videma – die voordien als enige de vergoeding voor deze mededeling inde – wijst erop dat de betalingsplichtigen worden geconfronteerd met meerdere cbo’s. Daarnaast staat ook de hoogte van de in rekening te brengen vergoeding ter discussie. PAM heeft gemeld dat het ondanks verscheidene pogingen daartoe nog niet tot afspraken heeft kunnen komen met Videma over gezamenlijke inning. Ook VNO/NCW heeft bij het ministerie gesignaleerd dat de inning van de vergoeding niet soepel verloopt. Ik roep de betrokken cbo’s op om voor deze mededeling aan het publiek op korte termijn alsnog in één gezamenlijke factuur per gebruiker te voorzien. Op grond van artikel 21 van de Wet toezicht en geschillenbeslechting collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten (hierna: Wet toezicht cbo’s) heb ik de mogelijkheid om bij AMvB cbo’s zo nodig tot samenwerking te bewegen. Ik heb begrepen dat het overleg tussen partijen inmiddels op gang is gekomen.

Geschillen over de hoogte van een door een cbo in rekening gebrachte vergoeding tot een bedrag van € 100.000 kunnen worden voorgelegd aan de geschillencommissie auteursrechten zakelijk. Deze commissie is aangewezen op grond van artikel 23 van de Wet toezicht cbo’s en toetst de billijkheid van door collectief beheersorganisaties gehanteerde vergoedingen.

Met betrekking tot het filmauteurscontractenrecht valt op dat PAM en Rodap weliswaar tot afspraken zijn gekomen conform het in 2015 tussen hen gesloten convenant maar dat beide in hun reactie de voorafgaand aan het convenant ingenomen posities herhalen (zie de bijlagen). Nu de concrete uitwerking van het convenant enige tijd op zich heeft laten wachten – met name vanwege het uitblijven van overeenstemming over de vergoeding voor de nieuwe on demand exploitatie- is er in de praktijk nog onvoldoende ervaring opgedaan met de on demand-regeling om te komen tot uitspraken over de werking ervan. Hierbij komt dat bij collectief beheer altijd rekening gehouden moet worden met enige doorlooptijd alvorens geïnde vergoedingen kunnen worden gereparteerd aan makers. Deze tussenstand komt derhalve te vroeg om in te gaan op ervaringen met de regeling in de praktijk. Bij het evaluatieonderzoek zal meer duidelijkheid bestaan over hoe de afspraken in de praktijk werken.

5. Algemeen auteurscontractenrecht (hoofdstuk 1A van de Auteurswet)

Billijke vergoeding (artikel 25c Aw)

Art. 25c Aw bepaalt dat de maker recht heeft op een in de overeenkomst te bepalen billijke vergoeding voor de verlening van exploitatiebevoegdheid. De Minister van OCW kan, gehoord de Raad voor Cultuur, de hoogte van de billijke vergoeding vaststellen op gezamenlijk verzoek van een vereniging van makers en een vereniging van exploitanten. Tot op heden is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de Minister van OCW te verzoeken een billijke vergoeding vast te stellen.

Het Platform Makers merkt op dat slechts in een zeer beperkt aantal sectoren overgegaan is tot collectief onderhandelen conform de mogelijkheid van artikel 25c Aw. Verenigingen van exploitanten zijn volgens het Platform Makers in de meeste sectoren niet bereid gebleken tot een gesprek. PCMI meldt daarentegen dat niet is gebleken van een noodzaak of verzoek tot overleg over een advies inzake billijke vergoedingen. Hieruit volgt dat de standpunten haaks op elkaar staan. Dit punt verdient dus nadere aandacht bij de evaluatie.

De vraag of en, zo ja, welke sectoren en voor welke exploitatiehandelingen behoefte hebben aan de vaststelling door de Minister van OCW van billijke vergoedingen voor de verlening van exploitatiebevoegdheid in de individuele exploitatieovereenkomst zal – indachtig de motie Van Dijk7 dat aanzet tot het stimuleren van dergelijke onderhandelingen – bij het evaluatieonderzoek worden betrokken. Ook de uitkomsten van de motie Ellemeet-Asscher8, over experimenteerruimte ten behoeve van collectieve onderhandelingen van zzp’ers werkzaam in de culturele en de creatieve sector kunnen worden betrokken bij het evaluatieonderzoek.

Het Platform Makers gaat in haar reactie in op verschillende sectoren. Bij de sectoren geschriften (schrijvers) meldt het Platform Makers dat er mogelijk overleg gevoerd gaat worden over een gezamenlijk advies over een billijke vergoeding voor literaire vertalingen. Dit heeft nog niet geleid tot een gezamenlijk verzoek. Bij de sector audio naburig recht (uitvoerende musici) wordt opgemerkt dat op dat de Nederlandse Toonkunstenaarsbond (Ntb) en FNV KIEM in een overleg met de NVPU, de branchevereniging van de entertainmentindustrie hebben geconcludeerd dat het maken van minimumtariefafspraken momenteel niet haalbaar is. In plaats daarvan is gekozen voor het opstellen van aandachtspunten voor artiestenovereenkomsten – uitgangspunten voor redelijke platencontractvoorwaarden.9 Ook in de reactie van de PCMI wordt melding gemaakt van dit document. Bij de presentatie van de Aanbevelingen in januari 2018 is door de secretaris van de Ntb opgemerkt dat omdat platendeals heel individueel zijn en erg van elkaar verschillen een gesprek over daadwerkelijke vergoedingen niet van de grond [is] gekomen.» 10

In de sector audio auteursrecht (componisten en tekstschrijvers) is er overleg gaande naar aanleiding van een uitspraak van het HvJEU waarbij deze tot het oordeel kwam dat muziekuitgevers geen aanspraak konden maken op reprorechtvergoedingen.11 In dit kader is van belang dat er in de EU wordt onderhandeld over een Commissievoorstel inzake auteursrechten in de digitale eengemaakte markt. In de Raad is onlangs een algemene oriëntatie bereikt op grond waarvan lidstaten kunnen bepalen dat uitgevers die rechten overgedragen of gelicentieerd krijgen van auteurs, aanspraak kunnen maken op een deel van de wettelijke (leenrecht)vergoedingen. De triloogonderhandelingen over dit richtlijnvoorstel moeten nog beginnen. Het is op dit moment nog onduidelijk hoe dit voorstel na de triloogonderhandelingen zal luiden. Bij de evaluatie van de wet in 2020 zal meer duidelijkheid bestaan over de uitkomst van de onderhandelingen en – afhankelijk van de uiteindelijke implementatietermijn – de wijze waarop de richtlijn in nationale wetgeving zal worden geïmplementeerd. In het BNC-fiche is reeds aangegeven dat Nederland voorstander is van dit voorstel. In de Nederlandse situatie leidde de overdracht van een deel van deze vergoedingen aan de uitgever voorheen niet tot problemen. Omdat hiermee de eerder bestaande situatie wordt hersteld, zal conform het eerder bij het BNC fiche ingenomen standpunt, Nederland gebruik willen maken van deze mogelijkheid als dit artikel in de uiteindelijke richtlijn opgenomen zal zijn. Naar verwachting zal hierover in 2020 duidelijkheid bestaan.

Bestsellerbepaling (artikel 25d Aw)

Met betrekking tot de bestsellerbepaling meldt het Platform Makers in algemene zin dat – voor zover zij kunnen nagaan – er geen overleggen zijn gevoerd, of modelcontracten zijn aangepast of anders ingevuld naar aanleiding van de wet auteurscontractenrecht. Het Platform Makers constateert dat in diverse contracten en inkoopvoorwaarden tegenwoordig is opgenomen dat de daarin overeengekomen lump sum als billijke vergoeding in de zin van de Auteurswet dient te worden beschouwd en dat er in geen geval sprake zal zijn van aanvullende vergoedingen. Het Platform Makers merkt op dat het hierbij een gemis is dat er geen specificatieplicht geldt. Ook in dit verband zijn de eerder genoemde onderhandelingen over het richtlijnvoorstel Auteursrechten in de digitale eengemaakte markt van belang. De Raad heeft in de algemene oriëntatie ingestemd met een artikel dat voorziet in een transparantieverplichting op grond waarvan exploitanten op gezette tijden, en met inachtneming van de kenmerken van de sector, afdoende duidelijkheid dienen te verschaffen over de exploitatie, in het bijzonder de exploitatiewijzen en de met de exploitatie gegenereerde inkomsten en de vergoeding voor de maker. Hierbij zal rekening gehouden worden met administratieve lasten voor exploitanten. Specifiek met betrekking tot de geschriftensector (schrijvers) vermeldt het Platform Makers dat de Auteursbond onderzoek zal uitvoeren naar (de mogelijke) toepassing van de bestsellerbepaling bij boekvertalers. Naar verwachting kunnen de uitkomsten van dit onderzoek worden meegenomen bij het evaluatieonderzoek.

In de Eerste Kamer is nog bijzonder aandacht gevraagd voor de positie van softwarebedrijven die geconfronteerd worden met aanspraken op een aanvullende vergoeding door individuele makers voor software die door hen is ontwikkeld of waaraan zij een bijdrage hebben geleverd. Op basis van de in de consultatie ontvangen reacties is er geen aanleiding om te veronderstellen dat dit softwarebedrijven voor problemen heeft gesteld. Het punt zal conform de toezegging aan de Eerste Kamer nader onderzocht worden bij de evaluatie.

Non ususbepaling (artikel 25e Aw)

Artikel 25e Aw bepaalt dat de maker de overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden indien de wederpartij het auteursrecht op het werk niet binnen een redelijke termijn na het sluiten van het contract in voldoende mate exploiteert of na het aanvankelijk verrichten van exploitatiehandelingen het auteursrecht niet langer in voldoende mate exploiteert. Deze regeling wordt ook wel aangeduid als de non-ususregeling of de use-it-or-lose-it-bepaling.

Het Platform Makers merkt op dat er geen voorbeelden zijn waarin de non-ususregeling een (duidelijke) verbetering laat zien ten opzichte van de situatie voorafgaand aan de Wet auteurscontractenrecht. Het Platform wijst in dit kader op enkele rechtszaken die grotendeels dateren of zijn aangevangen voor de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht. Het PCMI verwijst in haar reactie naar de eerder genoemde aanbevelingen voor redelijke artiestencontracten waarin een non usus bepaling is opgenomen. Verder vermeldt het PCMI dat het Nederlands Uitgeversverbond (NUV, thans Mediafederatie geheten) in de Modelcontracten voor oorspronkelijk Nederlands werk reeds geruime tijd voorziet in een non ususbepaling.

Onredelijke bezwarende bepalingen (artikel 25f Aw)

Artikel 25f Aw bepaalt dat de maker hem onredelijk bezwarende bepalingen van de exploitatieovereenkomst kan vernietigen. Daarnaast is expliciet bepaald dat een beding dat voor een onredelijk lange of een onvoldoende bepaalde termijn aanspraken op de exploitatie van toekomstige werken inhoudt vernietigbaar is. Voorts is op grond van het artikel de maker bevoegd de overeenkomst op te zeggen indien de wederpartij deze bevoegdheid voor zichzelf heeft bedongen.

Het Platform Makers merkt op dat er wettelijk reeds meerdere mogelijkheden bestaan voor makers om een mogelijke ongelijkwaardige contractsverhouding aan de kaak te stellen maar dat dit in de praktijk voor vrijwel alle makers een te heikel avontuur blijkt. Het Platform Makers merkt daarnaast op dat muziekauteurs problemen ervaren in relatie tot de (publieke) omroepen: ook na inwerkingtreding van de wet is volgens hen de contractpraktijk van kickback en gedwongen uitgavecontracten gecontinueerd. Het Platform Makers meldt dat «ondanks een «stroom aan anonieme klachten de angst om naar voren te komen te groot is». In de enkele gevallen die zich daarvoor lenen zijn makers niet bereid om «anoniem» te klagen bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht uit vrees voor nadelige gevolgen. Het Platform Makers beraamt zich op een procedure krachtens artikel 6:240 BW op grond waarvan algemene voorwaarden als onredelijk bezwarend kunnen worden aangemerkt. Mogelijk zal de rechter zich in het licht van de Wet auteurscontractenrecht minder terughoudend opstellen dan voor de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht. Het Platform kondigt aan hier bij de evaluatie van de wet in 2020 op terug te zullen komen. In de reactie van het PCMI wordt wederom verwezen naar de reeds eerder genoemde «uitgangspunten voor redelijke platencontracten». Voor het overige wordt vanuit PCMI aangegeven dat het NUV geen ervaring heeft met artikel 25f Aw.

Open access (artikel 25fa Aw)

Artikel 25fa Aw bepaalt dat de maker van een kort wetenschappelijk werk waarvoor het onderzoek geheel of gedeeltelijk met Nederlandse publieke middelen is bekostigd het recht heeft om dat werk na verloop van een redelijke termijn na de eerste openbaarmaking om niet beschikbaar te stellen op voorwaarde dat de bron van de eerste openbaarmaking duidelijk wordt vermeld.

In de reactie van het PCMI meldt het NUV dat de mogelijkheid van artikel 25fa Aw al werd toegepast – dus voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht. Het NUV stelt dat in de praktijk veelal direct tot beschikbaarstelling kan worden overgegaan (en dus niet pas na verloop van een redelijke termijn). Nu dit artikel veelal zal worden gebruikt door wetenschappers is navraag gedaan bij het samenwerkingsverband tussen de Universiteitsbibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek (UKB). Het UKB meldt dat er nog geen significante stijging is geweest van het aantal open access publicaties in de repositories van Nederlandse universiteiten. Zij meldt dat er in 2018 speciale aandacht zal uitgaan naar het vertalen van artikel 25fa Aw naar het deponeer- en open access-beleid bij Nederlandse universiteiten. De resultaten hiervan kunnen worden meegenomen bij het evaluatieonderzoek van de wet.

Modelcontracten

In de consultatie zijn de koepelorganisaties specifiek verzocht om aan te geven of de inwerkingtreding van de wet auteurscontractenrecht aanleiding heeft gegeven tot (aanpassingen in) modelcontracten.

Het Platform Makers meent dat de wet geen wijziging in de juridische situatie ten aanzien van modelcontracten heeft gebracht dan wel beoogd. Het Platform Makers wijst, evenals de NVPI in de PCMI reactie onder meer op de totstandkoming van de Aanbevelingen inzake artiestenovereenkomsten. Daarnaast merkt het Platform Makers op dat de Ntb en de Kunstenbond (althans diens rechtsvoorganger) reeds in het verleden eenzijdige adviezen over redelijke platencontracten, licentiecontracten en sessiecontracten aan hun leden verstrekten. De NMUV geeft in de PCMI reactie aan te overwegen om een contractsystematiek te gaan bespreken waarbij algemene voorwaarden als model worden gebruikt. De punten waarover dan in de individuele overeenkomst afspraken gemaakt zouden moeten worden zouden dan opgesomd kunnen worden in een voorblad.

6. Afsluitende opmerkingen

Bij de totstandkoming van de Wet auteurscontractenrecht is meermaals overwogen dat de wet makers instrumenten biedt om hun contractuele positie te verbeteren. Het loutere aanreiken van instrumenten levert nog geen positieverbetering op; pas als de instrumenten daadwerkelijk worden ingezet, verandert er iets in de praktijk. Uit de tussenstand komt het beeld naar voren dat weinig makers gebruik maken van de wettelijke bepalingen van hoofdstuk 1A. Bovendien is er slechts een enkele modelovereenkomst opgesteld cq aangepast na inwerkingtreding van de wet. In het evaluatieonderzoek zal moeten worden bezien of dit beeld correct is en wat de achterliggende redenen daarvan zijn. In de door partijen ingezonden reacties worden verschillende en soms zelfs een tegenstrijdige uitleg (bijvoorbeeld bij artikel 25c Aw) hiervoor gegeven.

Vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek, zou ik op dit punt bij partijen en dan met name de exploitanten, er nogmaals voor willen pleiten medewerking te verlenen aan het opstellen van modelcontracten waarbij de bepalingen van de Wet auteurscontractenrecht nader worden ingevuld voor de specifieke sector of contractuele relatie. Hierbij kan gedacht worden aan de door de Ntb en NVPI tot stand gebrachte «Aanbevelingen artiestenovereenkomsten». De wet biedt aanknopingspunten voor partijen om dat gesprek met elkaar aan te gaan. Hierbij geldt overigens dat ook als er geen representatieve wederpartij is of de wederpartij niet aan tafel wil, het voor een makersorganisatie mogelijk is om eenzijdig een modelcontract op te stellen. Dat modelcontract kan voor de aangesloten makers behulpzaam zijn bij het beoordelen van de hen voorgelegde exploitatieovereenkomsten. De totstandkoming van modelcontracten zal worden gestimuleerd als de voorstellen over het auteurscontractenrecht zoals die in de algemene oriëntatie in de Raad zijn aangenomen, daadwerkelijk onderdeel uitmaken van de finale richtlijn Auteursrechten in de digitale eengemaakte markt. Artikel 14 van het richtlijnvoorstel gaat namelijk uit van een transparantieplicht van exploitanten jegens makers waarbij de bijzonderheden van de specifieke sector in acht genomen worden. Ook dit vergt dus een nader uitwerking per sector. Ervan uitgaande dat de lopende triloogonderhandelingen ertoe leiden dat dit artikel in de richtlijn behouden blijft, vormt de bepaling een mooie aanvulling op het bestaande nationale auteurscontractenrecht.

Het tweede algemene punt waar ik voor zou willen pleiten, betreft het stimuleren van exploitanten om zich aan te sluiten bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht. Ik zou daarnaast ook makers willen oproepen om geschillen aan de commissie voor te leggen. De geschillencommissie is bedoeld om de praktijk te vergemakkelijken waarbij indien nodig ook bemiddeling kan worden ingezet. Dit geschiedt juist om te voorkomen dat door de wijze van geschiloplossing de relatie tussen partijen (verder) onder druk komt te staan.

Bij het algemene auteurscontractenrecht van hoofdstuk 1a onderken ik de in ieder geval de volgende aandachtspunten. Bij artikel 25c Aw zal in samenhang met de eerder genoemde motie Ellemeet nader moeten worden onderzocht voor welke sectoren en welke exploitaties het vaststellen van sectorale (minimum)tarieven door zowel makers als exploitanten als mogelijk en wenselijk wordt gezien. Bij artikel 25d Aw (de bestsellerbepaling) zullen de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek van het Platform Makers inzake de toepassing van de bestsellerbepaling bij boekvertalers kunnen worden betrokken bij het evaluatieonderzoek en zal er, conform de toezegging aan de Eerste Kamer, bij het evaluatieonderzoek specifiek aandacht worden besteed aan de toepassing van de bepaling in de softwarebranche. Bij artikel 25e Aw (de non usus-bepaling) zal bekeken worden om welke redenen er (nog) geen beroep op het artikel wordt gedaan. Bij artikel 25f Aw (de maker onredelijk bezwarende bedingen) zal conform de reactie van het Platform Makers bezien worden of er een meerwaarde voor het artikel bestaat naast de reeds bestaande mogelijkheden van vernietiging van algemene voorwaarden. Bij artikel 25fa Aw (open access publicatie) zal het in 2018 door het UKB op te stellen beleid inzake open access en de effecten daarvan op het deponeerbeleid meegenomen kunnen worden bij het onderzoek. Ik zal ook voor het overige het onderzoeksbureau dat het evaluatieonderzoek zal uitvoeren wijzen op de bij deze consultatie ingezonden reacties.

Voor het filmauteurscontractenrecht geldt dat de uitwerking van de wettelijke en vrijwillige collectieve regeling in feite pas eind vorig jaar zijn beslag heeft gekregen. De repartitie van collectief beheerde vergoedingen kent altijd een zekere doorlooptijd zodat het op dit moment lastig te beoordelen is wat de nieuwe collectieve vergoedingen voor hoofdmakers betekent. Bij het evaluatieonderzoek zal enige jaren ervaring zijn opgedaan met de regeling. In deze brief is door Norma c.s. reeds ingegaan op de positie van niet-hoofdmakers. In lijn met de motie Verhoeven (Kamerstukken II, 2014/2015, 33 308, 14) zal er bij het evaluatieonderzoek specifiek aandacht besteed worden aan de positie van deze groep filmmakers.

Tot besluit vermeld ik dat de Wet auteurscontractenrecht niet op zichzelf staat. Het verbeteren van de positie van de maker in de culturele sector in bredere zin is onderwerp van onderzoek geweest van de SER en de Raad voor Cultuur. Dit heeft er toe geleid dat op 14 november 2017 de Arbeidsmarktagenda voor de culturele en creatieve sector 2017–2023 is gepresenteerd. Deze agenda bevat onder meer actiepunten gericht op het naleven en ontwikkelen van de Fair Practice Code Cultuur, het vergroten van de bereikbaarheid van scholing (onder meer voor zzp’ers en in het kader van een leven lang leren), het maken van collectieve tariefafspraken en de toepassing en van kennisverspreiding over relevante wet- en regelgeving voor de inkomenspositie van makers. De Fair Practice Code dient om verantwoord marktgedrag, goed werkgeverschap en goed opdrachtgeverschap te stimuleren, bijvoorbeeld door het gezamenlijk maken van afspraken over eerlijke auteursrechtvergoedingen voor exploitatieovereenkomsten op grond van artikel 25c van de Auteurswet en door aansluiting bij de geschillencommissie auteurscontractenrecht. Over de voortgang in dit traject wordt u geïnformeerd door de Minister van OCW.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Handelingen II 2014/2015, 52-24 en Handelingen I, 2014/2015, 37-2.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2017/2018, 34 775 VII, nr. 122 (bijlage).

X Noot
3

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 163303.01.

X Noot
4

Besluit aanwijzing geschillencommissie Auteurscontractenrecht, Stcrt. 2016, 48969.

X Noot
6

Hof Amsterdam, Ziggo/Rodap vs Lira, 18 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4183.

X Noot
7

Kamerstukken II, 33 308, nr 15.

X Noot
8

Kamerstukken II, 34 775, nr 19.

X Noot
11

Hof van Justitie van de EU, 12 november 2015, nr C-572/13, Reprobel, ECLI:EU:C:2015:750.

Naar boven