33 292 Nederland als Europees knooppunt van gastransport

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juli 2013

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken1 hebben op 19 juni 2012 een briefing gekregen van de Algemene Rekenkamer over het onderzoeksrapport «Gasrotonde – nut, noodzaak en risico's».2 Naar aanleiding daarvan is op 17 mei 2013 een brief gestuurd aan de Minister van Economische Zaken. Een gelijkluidende brief is gestuurd aan de Minister van Financiën.

De Ministers van Economische Zaken en van Financiën hebben op 5 juli 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Den Haag, 17 mei 2013

Op 19 juni 2012 hebben de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken een briefing gekregen van de Algemene Rekenkamer over het onderzoeksrapport «Gasrotonde – nut, noodzaak en risico's».3 Naar aanleiding daarvan en naar aanleiding van eerdere briefwisselingen over dit onderwerp4 (29 023, E en F) besloot de commissie om het onderwerp gasrotondestrategie nogmaals te bespreken in de commissie, wanneer de behandeling van het onderwerp in de Tweede Kamer zou zijn afgerond. Op 7 mei 2013 is vervolgens inbreng geleverd voor schriftelijk overleg met de regering door de leden van de fracties van PVV en GroenLinks. De vragen van deze leden vindt u in deze brief. Aangezien de vragen betrekking hebben op de portefeuilles van de Ministers van Economische Zaken en van Financiën is een gelijkluidende brief gezonden aan de Minister van Financiën.

PVV

De leden van de PVV-fractie vragen naar aanleiding van hetgeen in het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt gesteld over de verschillende reguleringsscenario's5 of de toenmalige Minister van Financiën op de hoogte was van alle zes waarderingen gebaseerd op mogelijke toekomstige reguleringsscenario’s die door de betrokken zakenbank gepresenteerd waren aan de Raad van Bestuur van Gasunie? Zo ja, in welke stukken is dat vastgelegd en is de regering bereid deze stukken te overleggen aan de Kamer?

De leden van de fractie van de PVV constateren dat, ondanks het feit dat Gasunie zich er bewust van was dat «verandering in de regulering in Duitsland» een cruciaal aandachtspunt zou zijn en dat dit de toekomstige winstgevendheid van BEB en daarmee de waardering substantieel zou beïnvloeden, er met betrekking tot dit onderwerp te weinig concreet onderzoek is verricht. De ingeschakelde externe adviseurs hebben dit onderwerp slechts in algemene bewoordingen geadresseerd of hadden geen opdracht gekregen om dit onderwerp binnen de reikwijdte van hun onderzoek of advisering mee te nemen. Hoe kan het dat Gasunie geen nader onderzoek heeft verricht naar het grootste bekende risico van de overnametransactie, namelijk de onzekerheid over de impact van een nieuw Duits reguleringskader op de waardering van BEB?

Onder marktpartijen in Duitsland was duidelijk welke kant het op ging met het Duitse reguleringskader. In dit verband bestaat tevens het vermoeden dat verkopers zich bewust zijn geweest van de grote onzekerheid rondom het toekomstige reguleringskader en de consequenties daarvan voor het over te nemen gastransportnetwerk. Hoe kan het zijn dat de Minister van Financiën toch is uitgegaan van het meest optimistische scenario betreffende het Duitse reguleringskader? En waren de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken op de hoogte van het feit dat door een andere zakenbank – ten behoeve van Gasunie – op basis van een analyse van vergelijkbare ondernemingen in de sector (Comparable Companies Analysis) een ondernemingswaarde voor BEB van 1,176 miljard euro berekend is? Indien dat het geval was, sinds wanneer waren zij op de hoogte hiervan?

In het rapport van de Algemene Rekenkamer lezen de leden van de PVV-fractie onder meer het volgende: «Uit de aldus uitgevoerde koopprijsallocatie is een «goodwill» (na belastingcorrecties) gebleken van 679 miljoen euro. Gasunie heeft er voor gekozen de «goodwill» op «operating segment niveau» te boeken. Dit houdt in dat de «goodwill» zowel wordt gedekt door de operaties in Nederland (Gasunie Nederland) als in Duitsland (Gasunie Duitsland; BEB).»6

Verder constateren deze leden dat de Minister van EZ op 5 december 2007 onder meer het volgende heeft geantwoord op schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer: «Deze investering wordt terugverdiend door inkomsten uit Duits gereguleerd gastransport. Deze investering zal dus niet leiden tot hogere tarieven voor de gebruikers van het Nederlandse transportnet.»7

De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen aan de regering. Heeft het boeken van goodwill op operating segment niveau invloed op de tarieven van de Nederlandse gebruikers? Heeft dit invloed op de x-factor (d.w.z. de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering, die gehanteerd wordt op het berekenen van de tarieven)? Wat waren de vastgestelde waarden voor deze x-factor, voor het gastransport van de Gasunie in 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012, 2013? Het rapport geeft aan dat de kasstromen van Gasunie Nederland hebben tot 2011 een afschrijving van «goodwill» op Gasunie Duitsland kunnen voorkomen. Kan de regering dit nader omschrijven? Kan de regering een overzicht verstrekken met daarin het totaal aan verlies dat door Gasunie Nederland is genomen met betrekking tot Gasunie Duitsland BEB? Graag zouden deze leden de kosten gespecificeerd zien.

Voorts constateren deze leden dat de Minister van EZ op 5 december 2007 het volgende heeft geantwoord op eerder genoemde schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer: «Door de overname ontstaat een geografisch sterk gepositioneerde infrastructuur waarin Gasunie een spilfunctie vervult tussen de grote gasproducenten in Noorwegen en Rusland en afnemers in Nederland, Duitsland en de rest van Noordwest-Europa. Door de uitbreiding wordt het Gasunie netwerk direct gekoppeld aan Noorse importpijpleidingen in Emden en het Deense gastransportnet. Het netwerk strekt zich uit tot Berlijn, dicht bij de aanlanding van de Nordstreampijpleiding, waar Gasunie ook in participeert. Door deze aankoop zijn er directere verbindingen met Noorwegen en Rusland en kunnen we meer importstromen aantrekken. Dit is, juist met het oog op de afnemende reserves en het in de toekomst meer afhankelijk worden van importstromen van groot belang. Daarmee wordt met name het publieke belang van leveringszekerheid gediend.»8

De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen aan de regering.

Duitse bedrijven en de Duitse overheid hebben de naam een betrouwbare handelspartner te zijn. In hoeverre zou gaslevering via het Duitse gasnet onzeker zijn? Weegt deze eventueel veronderstelde onzekerheid op tegen het verlies (1,079 miljard euro) wat er tot op heden is geleden?

In het rapport van de Algemene Rekenkamer lezen deze leden onder meer: «In de aanloop naar het doen van een bindend bod op 9 november 2007 zou veelvuldig formeel en informeel overleg en afstemming hebben plaatsgevonden in de driehoek Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en aandeelhouder (de Staat) van Gasunie. Aangegeven is dat alle besluitvorming met betrekking tot de overname van BEB binnen de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen unaniem is geweest.»9

Waren de personen die de aandeelhouder, de Staat, vertegenwoordigden ook unaniem in alle besluitvorming met betrekking tot de overname van BEB? Zo ja, was er niemand die enige kanttekening plaatste? Zo nee, welke bedenkingen speelden er? De leden van de PVV-fractie constateren dat de Strategische Investeringen Commissie (SIC) een commissie is die is samengesteld uit drie leden van de Raad van Commissarissen van Gasunie. Wie waren lid van deze commissie?

GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks willen een aantal aanvullende vragen stellen naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de gasrotonde.

De Algemene Rekenkamer pleit voor helderheid en transparantie. De leden van de GroenLinks-fractie hebben behoefte aan meer helderheid en transparantie waar het de kosten en baten van de gasrotonde betreft, en met name helderheid en transparantie over de toedeling van de kosten en baten van deze gasrotonde. Wil de regering aangeven hoe kosten van de gasrotonde zijn verdeeld over kleinverbruikers en grootverbruikers van gas? Kan de regering aangeven bij welke partijen de baten van de gasrotonde terecht komen, en hoe de verdeling van baten is over de burgers / kleinverbruikers en industrie / dan wel binnenlandse en buitenlandse aandeelhouders? Wil de regering aangeven hoe de te verwachten financiële verhouding zal zijn tussen kosten en baten voor burgers / kleinverbruikers en industrie / dan wel binnenlandse en buitenlandse aandeelhouders? Wil de regering aangeven welk deel van de financiële kosten en baten bij buitenlandse aandeelhouders terecht komt? Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering om aan te geven op welke wijze investeringen in de gasrotonde het speelveld tussen fossiele energieproductie en duurzame energieproductie uit hernieuwbare bronnen beïnvloeden. Zullen deze investeringen in de gasrotonde investeringen in duurzame energievoorziening, zoals warmtepompen, warmte-koude opslag, smart grids en slimme opslag niet remmen c.q. vertragen? Hebben de investeringen in de gasrotonde een nadelig effect op de positie van hernieuwbare energie en waarom wel of niet?

De leden van de fracties van PVV en GroenLinks zien met belangstelling uit naar de beantwoording van de door hen gestelde vragen. De vaste commissie voor Economische Zaken verzoekt u om deze brief uiterlijk 14 juni 2013 te beantwoorden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, E.M. Kneppers-Heynert

BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2013

Naar aanleiding van een briefing van 19 juni 2012 die de vaste commissie voor Economische Zaken van de Algemene Rekenkamer heeft gekregen over het onderzoeksrapport «Gasrotonde / nut, noodzaak en risico’s»10 en naar aanleiding van eerdere briefwisselingen over dit onderwerp11 heeft de commissie besloten om het onderwerp gasrotondestrategie nogmaals te bespreken. Op 7 mei 2013 is inbreng geleverd en hebben de leden van de fracties van PVV en GroenLinks de Minister van Economische Zaken (EZ) en de Minister van Financiën gelijkluidende vragen gesteld.

Hieronder gaat de Minister van Economische Zaken, als verantwoordelijke voor de gasrotondestrategie, in op de vragen van de fractie van GroenLinks. De Minister van Financiën gaat, als aandeelhouder van Gasunie/GTS, in op de vragen van de fractie van de PVV.

PVV

De leden van de PVV-fractie vragen naar aanleiding van hetgeen in het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt gesteld over de verschillende reguleringsscenario's12 of de toenmalige Minister van Financiën op de hoogte was van alle zes waarderingen gebaseerd op mogelijke toekomstige reguleringsscenario’s die door de betrokken zakenbank gepresenteerd waren aan de Raad van Bestuur van Gasunie. Zo ja, in welke stukken is dat vastgelegd en is de regering bereid deze stukken te overleggen aan de Kamer?

De leden van de fractie van de PVV constateren dat, ondanks het feit dat Gasunie zich er bewust van was dat «verandering in de regulering in Duitsland» een cruciaal aandachtspunt zou zijn en dat dit de toekomstige winstgevendheid van BEB en daarmee de waardering substantieel zou beïnvloeden, er met betrekking tot dit onderwerp te weinig concreet onderzoek is verricht. De ingeschakelde externe adviseurs hebben, naar de mening van deze leden, dit onderwerp slechts in algemene bewoordingen geadresseerd of hadden geen opdracht gekregen om dit onderwerp binnen de reikwijdte van hun onderzoek of advisering mee te nemen. De leden vragen zich dan ook af hoe het kan dat Gasunie geen nader onderzoek heeft verricht naar het grootste bekende risico van de overnametransactie, namelijk de onzekerheid over de impact van een nieuw Duits reguleringskader op de waardering van BEB.

Naar de mening van de leden van de PVV-fractie was onder marktpartijen in Duitsland duidelijk welke kant het op ging met het Duitse reguleringskader. In dit verband bestaat bij deze leden het vermoeden dat verkopers zich bewust zijn geweest van de grote onzekerheid rondom het toekomstige reguleringskader en de consequenties daarvan voor het over te nemen gastransportnetwerk. Daarom vragen de leden zich af hoe het kan dat de Minister van Financiën toch is uitgegaan van het meest optimistische scenario betreffende het Duitse reguleringskader. En waren de Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken op de hoogte van het feit dat door een andere zakenbank – ten behoeve van Gasunie – op basis van een analyse van vergelijkbare ondernemingen in de sector (Comparable Companies Analysis) een ondernemingswaarde voor BEB van 1,176 miljard euro berekend is? Indien dat het geval was, sinds wanneer waren zij op de hoogte hiervan?

In het rapport van de Algemene Rekenkamer lezen de leden van de PVV-fractie onder meer het volgende: «Uit de aldus uitgevoerde koopprijsallocatie is een «goodwill» (na belastingcorrecties) gebleken van 679 miljoen euro. Gasunie heeft er voor gekozen de «goodwill» op «operating segment niveau» te boeken. Dit houdt in dat de «goodwill» zowel wordt gedekt door de operaties in Nederland (Gasunie Nederland) als in Duitsland (Gasunie Duitsland; BEB).»13

Verder constateren deze leden dat de Minister van EZ op 5 december 2007 onder meer het volgende heeft geantwoord op schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer: «Deze investering wordt terugverdiend door inkomsten uit Duits gereguleerd gastransport. Deze investering zal dus niet leiden tot hogere tarieven voor de gebruikers van het Nederlandse transportnet.»14

De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen aan de regering. Heeft het boeken van goodwill op operating segment niveau invloed op de tarieven van de Nederlandse gebruikers? Heeft dit invloed op de x-factor (d.w.z. de korting ter bevordering van de doelmatige bedrijfsvoering, die gehanteerd wordt op het berekenen van de tarieven)? Wat waren de vastgestelde waarden voor deze x-factor, voor het gastransport van de Gasunie in 2007, 2008, 2009, 2010, 2011, 2012, 2013? Het rapport geeft aan dat de kasstromen van Gasunie Nederland hebben tot 2011 een afschrijving van «goodwill» op Gasunie Duitsland kunnen voorkomen. Kan de regering dit nader omschrijven? Kan de regering een overzicht verstrekken met daarin het totaal aan verlies dat door Gasunie Nederland is genomen met betrekking tot Gasunie Duitsland BEB? Graag zouden deze leden de kosten gespecificeerd zien.

Voorts constateren deze leden dat de Minister van EZ op 5 december 2007 het volgende heeft geantwoord op eerder genoemde schriftelijke vragen vanuit de Tweede Kamer: «Door de overname ontstaat een geografisch sterk gepositioneerde infrastructuur waarin Gasunie een spilfunctie vervult tussen de grote gasproducenten in Noorwegen en Rusland en afnemers in Nederland, Duitsland en de rest van Noordwest-Europa. Door de uitbreiding wordt het Gasunie netwerk direct gekoppeld aan Noorse importpijpleidingen in Emden en het Deense gastransportnet. Het netwerk strekt zich uit tot Berlijn, dicht bij de aanlanding van de Nordstreampijpleiding, waar Gasunie ook in participeert. Door deze aankoop zijn er directere verbindingen met Noorwegen en Rusland en kunnen we meer importstromen aantrekken. Dit is, juist met het oog op de afnemende reserves en het in de toekomst meer afhankelijk worden van importstromen van groot belang. Daarmee wordt met name het publieke belang van leveringszekerheid gediend.»15

De leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding hiervan enkele vragen aan de regering.

Duitse bedrijven en de Duitse overheid hebben de naam een betrouwbare handelspartner te zijn. In hoeverre zou gaslevering via het Duitse gasnet onzeker zijn? Weegt deze eventueel veronderstelde onzekerheid op tegen het verlies (1,079 miljard euro) wat er tot op heden is geleden?

In het rapport van de Algemene Rekenkamer lezen deze leden onder meer: «In de aanloop naar het doen van een bindend bod op 9 november 2007 zou veelvuldig formeel en informeel overleg en afstemming hebben plaatsgevonden in de driehoek Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en aandeelhouder (de Staat) van Gasunie. Aangegeven is dat alle besluitvorming met betrekking tot de overname van BEB binnen de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen unaniem is geweest.»16

Waren de personen die de aandeelhouder, de Staat, vertegenwoordigden ook unaniem in alle besluitvorming met betrekking tot de overname van BEB? Zo ja, was er niemand die enige kanttekening plaatste? Zo nee, welke bedenkingen speelden er? De leden van de PVV-fractie constateren dat de Strategische Investeringen Commissie (SIC) een commissie is die is samengesteld uit drie leden van de Raad van Commissarissen van Gasunie. Wie waren lid van deze commissie?

Antwoord

Hieronder gaat de Minister van Financiën in op bovengenoemde vragen. Wellicht ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat medio december 2012 het onderzoeksrapport van American Appraisal over de overname van BEB door Gasunie met begeleidende brief (28 165, nr. 139) aan de Tweede Kamer is verstuurd. Naar aanleiding hiervan zijn door verschillende fracties in de Tweede Kamer aanvullende vragen gesteld die schriftelijk zijn beantwoord (28 165, nr. 146). Een deel van deze vragen is ook nog aan de orde gekomen in het Algemeen Overleg van 6 maart jl. In de schriftelijk beantwoording is verder een toelichting gegeven over de rol van de staat als aandeelhouder bij dergelijke overnames.

De raad van bestuur van Gasunie heeft, bij de finale besluitvorming over het uit te brengen bod op het BEB-net, zes waarderingsscenario’s beoordeeld. Bij het opstellen van de definitieve business case die uiteindelijk met de raad van commissarissen en de aandeelhouder is gedeeld, is ervoor gekozen om vier waarderingsscenario’s op te nemen die op basis van de beschikbare informatie het meest realistisch waren naar het oordeel van de raad van bestuur. De negatieve scenario’s die zijn afgevallen werden als niet realistisch beschouwd op basis van de beschikbare informatie. Zij zijn niet met de aandeelhouder besproken. In het onderzoeksrapport van American Appraisal wordt ook aandacht besteed aan deze scenario’s.

Inzake de vraag waarom Gasunie geen nader onderzoek heeft verricht naar de impact van het nieuwe reguleringskader op de waardering van BEB kan het volgende worden opgemerkt. Vanuit de raad van bestuur van Gasunie is desgevraagd aangegeven dat de keuze voor de meer optimistische reguleringsscenario’s en daarmee voor een waardering van BEB boven in de genoemde bandbreedte was ingegeven door verschillende elkaar versterkende informatiebronnen: onder andere de door verkopers ter beschikking gestelde financiële en niet-financiële informatie, de veronderstelde technische efficiëntie van het Duitse BEB-netwerk, lage en daarmee veronderstelde concurrerende tarieven van het BEB-netwerk in vergelijking met andere gasnetwerkbedrijven in Duitsland, een gesprek met de Duitse toezichthouder omtrent de toekomstige kaders van de regulering en een analyse van mogelijke strategische voordelen en synergie-effecten na de overname. Naar nu blijkt zijn de aannames die voortvloeiden uit deze informatiebronnen en die aan de basis lagen van het uitgebrachte bod te optimistisch gebleken.

Wat betreft de rol van de Staat als aandeelhouder en de daaruit voortvloeiende handelwijze bij het beoordelen van investeringen en overnames, geldt het volgende. Uitgangspunt is dat de aandeelhouder zich baseert op de gegevens die de raad van bestuur hem ter beschikking stelt. Het past namelijk niet in de verhouding tussen de aandeelhouder en het bestuur van een onderneming dat de aandeelhouder zelfstandig onderzoek doet naar de business case van een overnameproject. De aandeelhouder zou dan op de stoel van de bestuurder gaan zitten en de bestuursverantwoordelijkheid de facto overnemen. Wel is het de rol van de aandeelhouder om zich ervan te vergewissen of de raad van bestuur op basis van de gepresenteerde informatie redelijkerwijs tot zijn besluit kon komen. Het probleem, zoals achteraf gebleken is, was dat cruciale informatie voor een juiste interpretatie van reguleringsrisico’s ontbrak. Het besluit is dus genomen op basis van ontoereikende informatie. In die zin heeft de aandeelhouder zijn rol niet adequaat kunnen uitoefenen. In de toekomst zal bij de waardering van een grote overname om een onafhankelijke fairness opinion worden gevraagd17. Bij de BEB-transactie zag men hiertoe geen aanleiding. Dit past in het hierboven geschetste beeld dat men, op basis van de beschikbare informatie, de kans op een zeer negatief reguleringscenario destijds als niet realistisch beschouwde. Ook zullen bij overnames expliciete scenarioanalyses inzake de voornaamste risico’s en de gevolgen daarvan voor de onderneming worden gemaakt. Zo kan worden nagegaan of een overname ook bij minder gunstige dan ingeschatte ontwikkelingen zinvol is.

De toenmalige Ministers waren niet op de hoogte van de waardering van € 1.176 mln op basis van een analyse van vergelijkbare ondernemingen.

Het boeken van goodwill op operating segment niveau heeft geen invloed op de tarieven en de x-factoren. De tarieven en de x-factoren die gelden voor het Nederlandse gastransportnet worden namelijk vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op basis van efficiënte kosten. Goodwill speelt bij de totstandkoming van de x-factoren geen enkele rol. De x-factoren voor de jaren 2007 t/m 2013 bedragen:

  • Reguleringsperiode 2006–2009:

    • Transport & balancering – 5,5%

    • Kwaliteitsconversie – 3,6%

  • Reguleringsperiode 2010–2013

    • Transport & balancering – 6,0%

    • Kwaliteitsconversie – 3,3%

Inzake de vraag hoe kasstromen van Gasunie Nederland een afschrijving van de goodwill op Gasunie hebben kunnen voorkomen het volgende. Gasunie heeft ervoor gekozen om de goodwill naar het niveau te tillen van GTS en Gasunie Deutschland samen (het operating segment «TSO») vanwege verwachte kostenvoordelen in beide landen ten gevolge van de overname.

Op grond van de boekhoudkundige standaard IFRS moet Gasunie testen of de waarde van de goodwill en materiële vaste activa zoals die in de boekhouding is opgenomen nog steeds een getrouw beeld geeft van de werkelijke waarde op basis van de verwachte toekomstige kasstromen. In 2011 vormde de publicatie van de nieuwe methodebesluiten van de NMa (thans ACM) over de periode 2006–2013 aanleiding om deze waarde te testen. In haar jaarverslag over 2011 (blz. 24) heeft Gasunie aangegeven dat door de lagere toegestane tarieven, de daarmee samenhangende aanzienlijke terugbetaalverplichting van Gasunie (€ 400 mln) en het verslechterde reguleringskader in Duitsland er geen onderbouwing meer was van de goodwill.

Ten gevolge van de publicatie van de methodebesluiten is een impairment ontstaan van € 900 mln waarvan € 679 mln zag op de goodwill en € 221 mln op het Nederlandse netwerk.

Desgevraagd volgt hier een overzicht van de impairments die door Gasunie zijn genomen met betrekking tot Gasunie Deutschland. Om dit in een context te plaatsen, bevat de tabel tevens een overzicht van het netto resultaat van N.V. Gasunie (inclusief de gereguleerde Nederlandse dochter Gasunie Transport Services en het gereguleerde Gasunie Deutschland en de diverse deelnemingen).

 

Impairments Gasunie Deutschland

nettoresultaat Gasunie N.V.

Overnameprijs

2.150

 

Afschrijvingen

   

2008

150

394

2009

571

122

2010

0

454

2011

679

– 602

2011

400

2012

0

359

Totaal bruto afschrijvingen

1.800

 

Na belastingvoordelen

– 280

 

Totaal netto afschrijvingen

1.520

 

Netto activawaarde (huidig)

630

 

Bruto activawaarde (huidig)

820

 

De belangrijkste strategische overweging voor de overname betrof het versterken van de levering- en voorzieningszekerheid, hetgeen in lijn is met de ambitie om in Nederland een belangrijk knooppunt van gasstromen te vormen (de zogeheten gasrotondestrategie). Het is dus niet zo dat er sprake was van onzekerheid, met deze overname wordt juist de levering- en voorzieningzekerheid versterkt. Door de overname is het Gasunienetwerk namelijk direct aangesloten op de Nord Stream pijpleiding – waar Gasunie ook in participeert – alsmede op Noors gas. Het gebied dat Gasunie bestrijkt heeft sindsdien de meest liquide gasmarkt van continentaal Europa. Dit blijkt uit de omzet op de TTF, de handelsplaats die Gasunie mede met anderen heeft opgezet. Het TTF heeft de concurrentie vergroot op zowel de groothandels- als de eindverbruikersmarkten en dat leidt voor de Nederlandse eindverbruikers tot lagere prijzen. Volgens Gasunie18 levert dit de gasgebruikers in het marktgebied van de TTF een jaarlijks voordeel op van ongeveer € 100 miljoen. Verder maakt de overname van het Duitse netwerk de kans groter dat internationale gasstromen in de toekomst via Nederland naar onder andere het Verenigd Koninkrijk, België en Noord-Frankrijk blijven lopen. Als de productie van het Groningenveld afneemt, kan daarmee de bezettingsgraad van het netwerk in Nederland op peil blijven. Ook zijn er als gevolg van de overname van BEB synergievoordelen van € 45 miljoen per jaar gerealiseerd, zoals door de toenmalige Minister van Financiën aan de Tweede Kamer mondeling is toegelicht op 21 april 201019. Deze voordelen worden door de wijze van regulering afgeroomd en aan de klanten doorgegeven in de vorm van lagere tarieven.

Een aantal van bovengenoemde strategische voordelen kan als publiek belang worden gekwalificeerd. Een deel van de voordelen valt aan anderen toe, zoals de gasgebruikers, en vertaalt zich niet per se in meer omzet of winst voor Gasunie.

De genoemde voordelen zouden moeten worden afgezet tegen de verliezen die Gasunie heeft moeten nemen. Hoewel het onderzoeksbureau American Appraisal heeft aangegeven dat de strategische en andere voordelen voor Nederland en de gasrotondestrategie buiten het bestek van haar onderzoek valt, heeft American Appraisal vermeld dat niet is uitgesloten dat op lange termijn de genoemde voordelen van de overname toch groter blijken te zijn dan de thans op de korte termijn gesignaleerde nadelen.

Zoals beschreven baseerde de toenmalige Minister van Financiën zich bij de beoordeling van het voorstel voor deze overname op informatie die door Gasunie werd verstrekt. Deze informatie is met ondersteuning van een externe adviseur (L.E.K.) beoordeeld. Uit deze beoordeling bleek dat een aanscherping van de regulering het voornaamste risico was. De inschatting van de raad van bestuur van Gasunie was, op basis van de informatie van verkopers en de veronderstelde efficiëntie van BEB, echter dat de kans op materialisatie van dit risico beperkt was. In een informeel gesprek van Gasunie met de voorzitter van de Bundesnetzagentur (de Duitse toezichthouder) werd het ontstane beeld – dat het strengste reguleringsscenario niet zou worden toegepast – voor BEB bevestigd. Dit was voor de toenmalige Minister van Financiën destijds een belangrijke overweging.

Drie leden uit de raad van commissarissen hadden bij de aanvang van het overnametraject zitting in de Strategische Investeringen Commissie. Dit waren de heren Van Luijk, Lont en Noy. Zij hebben hun zetel ter beschikking gesteld teneinde een open discussie over het rapport van American Appraisal te faciliteren.

GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks willen een aantal aanvullende vragen stellen naar aanleiding van het rapport van de Algemene Rekenkamer over de gasrotonde.

De Algemene Rekenkamer pleit voor helderheid en transparantie. De leden van de GroenLinks-fractie hebben behoefte aan meer helderheid en transparantie waar het de kosten en baten van de gasrotonde betreft, en met name helderheid en transparantie over de toedeling van de kosten en baten van deze gasrotonde. Wil de regering aangeven hoe kosten van de gasrotonde zijn verdeeld over kleinverbruikers en grootverbruikers van gas? Kan de regering aangeven bij welke partijen de baten van de gasrotonde terecht komen, en hoe de verdeling van baten is over de burgers / kleinverbruikers en industrie / dan wel binnenlandse en buitenlandse aandeelhouders? Wil de regering aangeven hoe de te verwachten financiële verhouding zal zijn tussen kosten en baten voor burgers / kleinverbruikers en industrie / dan wel binnenlandse en buitenlandse aandeelhouders? Wil de regering aangeven welk deel van de financiële kosten en baten bij buitenlandse aandeelhouders terecht komt? Ook vragen de leden van de fractie van GroenLinks de regering om aan te geven op welke wijze investeringen in de gasrotonde het speelveld tussen fossiele energieproductie en duurzame energieproductie uit hernieuwbare bronnen beïnvloeden. Zullen deze investeringen in de gasrotonde investeringen in duurzame energievoorziening, zoals warmtepompen, warmte-koude opslag, smart grids en slimme opslag niet remmen c.q. vertragen? Hebben de investeringen in de gasrotonde een nadelig effect op de positie van hernieuwbare energie en waarom wel of niet?

Antwoord

Hieronder gaat de Minister van Economische Zaken in op bovengenoemde vragen.

Zoals ook aangegeven in de brief van de toenmalige Minister van Economische Zaken van 9 mei 2012 aan de Algemene Rekenkamer, geef ik graag gevolg aan de wens van de Algemene Rekenkamer om meer helderheid en transparantie te bieden waar het de kosten en baten van de gasrotonde betreft. Hieraan is invulling gegeven met de voortgangsrapportage van november 201120. In de reeds toegezegde voortgangsrapportage 2013 die ik tegen het eind van het jaar zal aanbieden zal ik die lijn voortzetten.

Met betrekking tot de toedeling van de kosten en baten van de gasrotonde het volgende.

Er is geen kosten-batenanalyse uitgevoerd ten aanzien van de gasrotonde aangezien het hier gaat om een strategie en niet om een project. Er is dan ook geen sprake van een eventuele toedeling van kosten en baten. Dit heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken de Algemene Rekenkamer in de eerder genoemde brief ook meegedeeld.

Bij het begrip gasrotonde gaat het om het duiden van een strategisch denkkader waarmee naar een situatie wordt gestreefd waarin Nederland ook in de toekomst een belangrijke rol speelt in de gasvoorziening van Noordwest-Europa. Dat is goed voor onze voorzieningszekerheid en is economisch perspectiefvol. De rol van de overheid bij de gasrotonde is faciliterend, de overheid regisseert niet de totstandkoming van de Gasrotonde. De uitvoering is aan de markt, waartoe ook staatsdeelnemingen (Gasunie en EBN) worden gerekend21.

Overigens geldt dat een deel van de baten die deze staatsdeelnemingen weten te genereren met hun activiteiten uiteindelijk terugvloeit naar de Staat in de vorm van belastingafdrachten en dividend. Deze gelden worden toegevoegd aan de algemene middelen. Op de wijze waarop private bedrijven hun investeringen en kosten in rekening brengen bij hun klanten heb ik uiteraard geen zicht.

In antwoord op de vragen van de fractie van GroenLinks naar de wijze waarop investeringen in de gasrotonde het speelveld tussen fossiele energieproductie en duurzame energieproductie uit hernieuwbare bronnen beïnvloeden, merk ik op dat het faciliteren van de gasrotonde is gericht op het positioneren van Nederland als knooppunt in de internationale gasstromen en als distributiecentrum voor gas in Noordwest-Europa. Het faciliteren van de gasrotonde is dus niet gericht op het bevorderen van meer gebruik van gas. In een geliberaliseerde gasmarkt zijn investeringen in de gasrotonde voor rekening en risico van marktpartijen. Zij investeren op basis van hun eigen marktinschattingen en kosten- en batenafwegingen.

Het faciliteren van de gasrotonde vormt een integraal onderdeel van het bredere energiebeleid van dit kabinet gericht op een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. Ik hanteer de volgende uitgangspunten voor dit beleid:

  • De gas- en elektriciteitsmarkt zijn geliberaliseerd. Het is aan marktpartijen m te investeren in opwekkingstechnologieën. De overheid stelt daarbij randvoorwaarden ten aanzien van veiligheid en milieu. Daarnaast zorgt de overheid voor een goede marktordening.

  • De overheid is technologieneutraal. De overheid geeft in beginsel geen stimulering voor specifieke technologieën. Ook het stimuleringsbeleid voor de uitrol van hernieuwbare energie is technologieneutraal ingericht: binnen de SDE+ concurreren hernieuwbare energietechnologieën met elkaar, waarbij de markt uiteindelijk bepaalt welke projecten in aanmerking komen voor subsidie.

  • Nederland is onderdeel van de geïntegreerde Noordwest-Europese elektriciteitsmarkt en van het Europese systeem voor emissiehandel (ETS). Uitgangspunt van het energiebeleid is dan ook een internationaal perspectief.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Kneppers-Heijnert (VVD) (voorzitter), Terpstra (CDA), Sylvester (PvdA), Essers (CDA) Thissen (GL), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Elzinga (SP), Huijbregts-Schiedon (VVD), Koffeman (PvdD), Reuten (SP), Schaap (VVD), Flierman (CDA), Hoekstra (CDA), Van Boxtel (D66), Backer (D66), Vos (GL), De Lange (OSF), Schrijver (PvdA), Postema (PvdA), Vlietstra (PvdA) (vicevoorzitter), Van Strien (PVV), Faber-van de Klashorst (PVV), Ester (CU), Bröcker (VVD), Beckers (VVD), Van Beek (PVV), Gerkens (SP)

X Noot
2

Kamerstukkken II 2011/12, 33 292, nr. 2.

X Noot
3

Kamerstukkken II 2011/12, 33 292, nr. 2.

X Noot
4

Kamerstukken I 2011/12, 29 023, E en F.

X Noot
5

Kamerstukken II 2011/12, 33 292, nr. 2, p. 18–19.

X Noot
6

Kamerstukken II 2011/12, 33 292, nr. 2, p. 21.

X Noot
7

Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 813, p. 1742.

X Noot
8

Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 813, p. 1741–1742.

X Noot
9

Kamerstukken II 2011/12, 33 292, nr. 2, p. 25.

X Noot
10

Kamerstukken II, 2011–12, 33 292, nr. 2.

X Noot
11

Kamerstukken I, 2011–12, 29 023, E en F.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2011/12, 33 292, nr. 2, p. 18–19.

X Noot
13

Kamerstukken II, 2011/12, 33 292, nr. 2, p. 21.

X Noot
14

Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 813, p. 1742.

X Noot
15

Aanhangsel Handelingen II 2007/08, nr. 813, p. 1741–1742.

X Noot
16

Kamerstukken II,2011/12, 33 292, nr. 2, p. 25.

X Noot
17

Zie de brief van de Minister van Financiën van 14 december 2012, Kamerstukken II, 28 165, nr. 139.

X Noot
18

Persbericht Gasunie, 13-06-2012.

X Noot
19

Kamerstukken II, Handelingen, 21-04-2010, 79-6752

X Noot
20

Kamerstukken II, 2011/12, 29 023, nr. 112

X Noot
21

Zie wat dit betreft onder meer Kamerstukken I, 2010/11, 29 023, C.; Kamerstukken I, 2011/12, 29 023, E en Kamerstukken I, 2011/12, 29 023, F.

Naar boven