29 023 Voorzienings- en leveringszekerheid energie

C VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 6 juni 2011

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken1 hebben kennisgenomen van de brief van de minister van Economisch Zaken, Landbouw en Innovatie van 8 december 20102 betreffende de studie Economic Impact of the Dutch Gas Hub Strategy die is uitgevoerd door The Brattle Group en de brief van de minister van EL&I van 13 januari 20113 met het kabinetsstandpunt inzake genoemde studie. Naar aanleiding hiervan is op 26 januari 2011 een brief gestuurd aan de minister.

De minister heeft op 1 juni 2011 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Warmolt de Boer

BRIEF AAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Den Haag, 26 januari 2011

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de minister van EL&I van 8 december 20102 betreffende toezending van de studie Economic Impact of the Dutch Gas Hub Strategy die is uitgevoerd door The Brattle Group en de brief van de minister van EL&I van 13 januari 20113 met het kabinetsstandpunt inzake genoemde studie. Naar aanleiding van deze brieven hebben de leden van de commissie enkele vragen aan de regering. Tot slot hebben de leden van de SP-fractie nog een aantal vragen.

Zoals de regering in haar brief van 8 december 2010 stelt, kan het rapport van The Brattie Group «niet worden gezien als een maatschappelijke kosten-batenanalyse van de gasrotonde».6 Nu het hier een project betreft waarmee miljarden gemoeid zijn, nemen de leden van de commissie aan dat de regering beschikt over een (interne), eventueel voorlopige, maatschappelijke kosten-batenanalyse. Graag nemen de leden van de commissie kennis van deze (voorlopige) analyse.

Voorts vragen de leden van de commissie van welke definitie van «gas» in het rapport van The Brattle Group wordt uitgegaan. Omvat deze definitie slechts aardgas of omvat deze tevens biogas en groen gas?

De leden van de commissie hebben tot slot kennisgenomen van een brief van Cogen Nederland van 12 januari 2011 met als bijlage een brief van 3 januari 2011 over een aan de gasrotonde gerelateerde kwestie, mede naar aanleiding van een op 2 december 2010 gepubliceerd rapport van KEMA/KIWA: Gaskwaliteit voor de toekomst, deelrapport 1. Graag ontvangen de leden van de commissie de deelrapporten 2 en 3. Tot slot vragen de leden van de commissie de regering om een reactie op de in de brief van Cogen Nederland van 3 januari 2011 gestelde vragen.

De leden van de SP-fractie vernemen graag over welke studies aangaande een Nederlandse gasrotonde de regering, behalve die van The Brattle Group, nog meer beschikt (zowel meer als minder omvangrijke studies en zowel interne als externe studies). Welke van deze studies laten (tevens) een minder optimistisch scenario zien, c.q. staan meer aarzelend tegenover de invoering van een gasrotonde in Nederland, en voor welke studies geldt het omgekeerde?

De leden van de fractie van de SP constateren dat enerzijds de Nederlandse Staat betrokken is bij (toekomstige) investeringen in een gasrotonde via bedrijven waarin de Staat deelneemt. Anderzijds is de Nederlandse consument betrokken bij die investeringen voor zover het betreffende bedrijf, c.q. de betreffende bedrijven, een monopoliepositie heeft/hebben en voor zover dit bedrijf, of deze bedrijven, de kosten van, eventueel mislukte, Investerinqsprojecten direct of indirect zullen doorberekenen aan de consument. De leden van de SP-fractie vragen in dit verband wat de omvang is van de door deze bedrijven reeds uitgevoerde investeringen in de gasrotonde of daaraan gerelateerde projecten en in welke periode deze zijn gedaan. Ook vernemen zij graag wat de omvang is van de door deze bedrijven geplande investeringen in de gasrotonde of daaraan gerelateerde projecten en om welk tijdsbestek het daarbij gaat.

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken zien de beantwoording door de regering met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

E. M. Kneppers-Heynert

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2011

Naar aanleiding van mijn brief van 8 december 2010 (kamerstukken II 2010/11, 29 023, nr. 78) betreffende toezending van de studie «Economic Impact of the Dutch Gas Hub Strategy» en mijn brief van 13 januari 2011 (kamerstukken II 2010/11, 29 023, nr. 79) met het kabinetsstandpunt inzake deze studie, hebben de leden van de vaste commissie voor Economische Zaken schriftelijk een aantal vragen aan mij voorgelegd. Hieronder ga ik op deze vragen in. Daarna zal ik ingaan op de tegelijkertijd gestelde vragen van de leden van de fractie van de SP.

De vragen zijn per brief van 26 januari 2011 (kenmerk 147621.02U) aan mij voorgelegd.

Gasrotondestrategie

De leden van de commissie nemen aan dat de regering beschikt over een (interne), eventueel voorlopige, maatschappelijke kosten-batenanalyse van de gasrotonde. Graag zouden de leden van de commissie kennis nemen van deze (voorlopige) analyse.

Voor het antwoord op deze vraag is het van belang dat de regering de gasrotonde niet als een project ziet en ook niet als zodanig positioneert. Er is dus geen maatschappelijke kosten-batenanalyse en ik zie ook geen reden om die te doen opstellen. Bij het begrip gasrotonde gaat het om het duiden van een strategie (denkkader) waarmee naar een situatie wordt gestreefd waarin Nederland ook in de toekomst een belangrijke rol speelt in de gasvoorziening van Noordwest-Europa. Dat is goed voor onze voorzieningszekerheid en is economisch uitermate perspectiefvol.

Zoals in de gasrotondebrief van 23 oktober 2009 (kamerstukken II 2009/10, 29 023, nr. 73) uiteengezet, omvat de gasrotondestrategie vele facetten die uiteen lopen van infrastructurele aspecten tot wet- en regelgeving, marktordening, gasdiplomatie en het versterken van de kennisinfrastructuur. Daarbij zijn verschillende partijen, zowel vanuit de overheid maar met name vanuit de markt, aan zet, zonder dat er sprake is van een hiërarchische relatie waarbij één partij de regie verzorgt en verantwoordelijk is voor de aansturing en de besluitvorming. Voor zover er sprake is van projecten die een bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van de gasrotonde, gaat het om eigenstandige projecten met een eigen commerciële onderbouwing en aansturing.

De leden van de commissie vragen zich voorts af van welke definitie van «gas» in het rapport van The Brattle Group wordt uitgegaan. Omvat deze definitie slechts aardgas of omvat deze tevens bio-gas en groen gas?

In het rapport van de Brattle Group wordt geen specifieke definitie van het begrip «gas» of «aardgas» gehanteerd. Gezien de focus en de tijdhorizon van het rapport ligt de nadruk op aardgas zoals dat wordt gewonnen in natuurlijke gasvelden en, al dan niet in vloeibare vorm, Noordwest-Europa bereikt. Dit neemt niet weg dat in het rapport ook aandacht wordt gegeven aan de ontwikkelingen rond biomassa en groen gas en de economische kansen op dit terrein (met name in relatie tot R&D).

Tenslotte vragen de leden van de commissie om toezending van de deelrapporten 2 en 3 van het op 2 december 2010 gepubliceerd rapport van KEMA/KIWA: «Gaskwaliteit voor de toekomst, deelrapport 1» en vragen zij de regering om een reactie op de in de brief van Cogen Nederland van 3 januari 2011 gestelde vragen over gaskwaliteit versus gasrotondestrategie.

Als bijlage bij deze brief doe ik u de gevraagde delen van het rapport van KEMA/KIWA toekomen7, te weten de Management Samenvatting en Gaskwaliteit voor de toekomst – deel 2. Voor mijn reactie op de vragen van Cogen Nederland verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief van 28 januari jl. aan de voorzitter van de Tweede Kamer (kamerstukken II 2010/11, 29 023, nr. 81).

Vragen van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP zouden graag vernemen over welke studies aangaande een Nederlands gasrotonde de regering, behalve die van The Brattle Group, nog meer beschikt en welk beeld deze schetsen van de invoering van een gasrotonde in Nederland.

Door organisaties en instituten als Clingendael, Gasunie, Energy Delta Institute, ECN en TNO zijn diverse studies uitgevoerd naar tal van aspecten van de gasrotondestrategie. Een studie, zoals die van The Brattle Group, die alle aspecten in één samenhangend kader plaatst, is mij echter niet bekend.

Overigens wil ik er op wijzen dat er geen sprake is van de invoering vande gasrotonde in Nederland. Zoals hiervoor uiteengezet is de gasrotonde geen project, maar gaat het om een begrip voor het duiden van een strategie (denkkader) gericht op het benutten van sterkten van Nederland als gasland om ook in de toekomst een belangrijke rol te spelen bij de Noordwest Europese gasvoorziening.

De leden van de fractie van de SP stellen voorts dat enerzijds de Nederlandse Staat betrokken is bij (toekomstige) investeringen in een gasrotonde via bedrijven waarin de Staat deelneemt. Anderzijds is volgens deze leden de Nederlandse consument betrokken bij die investeringen voor zover het betreffende bedrijf, c.q. de betreffende bedrijven, een monopoliepositie heeft/hebben en voor zover dit bedrijf, of deze bedrijven, de kosten van, eventueel mislukte, investeringsprojecten direct of indirect zullen doorberekenen aan de consument. De leden van de fractie van de SP vragen in dit verband wat de omvang is van de door deze bedrijven reeds uitgevoerde investeringen in de gasrotonde of daaraan gerelateerde projecten en in welke periode deze zijn gedaan. Ook vernemen deze leden wat de omvang is van de door deze bedrijven geplande investeringen in de gasrotonde of daaraan gerelateerde projecten en om welk tijdsbestek het daarbij gaat.

De Staat is aandeelhouder in een aantal ondernemingen die betrokken zijn bij investeringen die passen binnen de gasrotondestrategie, meer in het bijzonder gaat het dan om Energie Beheer Nederland B.V. (EBN) en de NV Nederlandse Gasunie (Gasunie) en haar 100% dochter Gas Transport Services B.V. (GTS).

Voor een goede beantwoording van de vragen die de leden van de fractie van de SP stellen, is het belangrijk dat deze ondernemingen (a) investeringen plegen ter uitvoering van hun wettelijke taken en (b) investeringen plegen buiten deze wettelijk taken om.

Voorbeelden van (a) zijn onder andere: de wettelijke taken die EBN in het kader de Mijnbouwwet (artikel 82 Mijnbouwwet) dient uit te voeren, zoals het deelnemen in opsporingswerkzaamheden en de investeringen die GTS op grond van de Gaswet dient uit te voeren. Bij die laatste investeringen moet worden gedacht aan het onderhouden en uitbreiden van het landelijke hoge druknet, aan investeringen om het net in evenwicht te houden en aan investeringen om de kwaliteitsconversie uit te voeren.

Nut en noodzaak van de investeringen van GTS worden door mij getoetst, de doelmatigheid door de NMa.

EBN heeft zeer beperkt ruimte voor andere (commerciële) activiteiten. In de voornoemde gasrotondebrief heeft de toenmalige minister van Economische Zaken aangegeven dat verzoeken van EBN om deel te mogen nemen in een gasopslag welwillend zullen worden beoordeeld, als dat in het licht van het algemeen belang van het energiebeleid de gewenste totstandkoming van gasopslagen of andere activiteiten ondersteunt. Ik deel deze opvatting. Dit is echter alleen de beleidsmatige kant van de zaak. EBN is een zelfstandige vennootschap met een eigen raad van commissarissen die – net als elk ander commercieel bedrijf – pas goedkeuring geeft aan een investering indien deze tegemoet komt aan het door de aandeelhouder verlangde rendement. Dit laatste geldt uiteraard ook voor de activiteiten die Gasunie buiten de wettelijke taken van GTS onderneemt.

Voor alle duidelijkheid zij hier opgemerkt dat de Nederlandse overheid staatsdeelnemingen niet anders behandelt dan andere ondernemingen. Zoals hiervoor reeds betoogd: de rol van de overheid bij de gasrotonde is faciliterend en de uitvoering is aan de markt, waartoe ook staatsdeelnemingen worden gerekend.

Ten aanzien van de vraag wat de omvang is van de door de staatsdeelnemingen reeds uitgevoerde en geplande investeringen in de gasrotonde of daaraan gerelateerde projecten, en om welk tijdsbestek het daarbij gaat, geldt dat alle investeringen van zowel Gasunie als van EBN (voor zover deze gasgerelateerd zijn) kunnen en moeten worden gezien als investeringen die passen binnen de gasrotondestrategie. Immers al deze investeringen dragen er aan bij dat Nederland ook in de toekomst een belangrijke positie in kan nemen in de Noordwest-Europese gasvoorziening. Voor een overzicht van de investeringen van deze deelnemingen wordt dan ook verwezen naar de informatie die zij via hun jaarverslagen en andere publicaties bekend maken.

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M. J. M. Verhagen


X Noot
1

Samenstelling:

Schuurman (CU), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Broekers-Knol (VVD), Doek (CDA), Terpstra (CDA), Essers (CDA), Kneppers-Heynert (VVD) voorzitter, Van Driel (PvdA), Sylvester (PvdA), Kox (SP), Engels (D66), Franken (CDA), Hamel (PvdA), Asscher (VVD), Willems (CDA), Reuten (SP) vicevoorzitter, Hofstra (VVD), Laurier (GL), Koffeman (PvdD), Böhler (GL), Kuiper (CU), Elzinga (SP), Vliegenthart (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).

X Noot
2

Kamerstukken II 2010/11, 29 023, nr. 78.

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 29 023. nr. 79.

X Noot
6

Kamerstukken II 2010/11, 29 023, nr. 78, p. 3.

X Noot
7

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffie nr. 147621.02.

Naar boven