33 189 Beleidsdoorlichting Koninkrijksrelaties

Nr. 17 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 maart 2023

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie, de beleidsdoorlichting aan van begrotingshoofdstuk IV Koninkrijksrelaties artikel 1 Versterken Rechtsstaat, alsmede de reactie van het kabinet hierop.

Eerder is uw Kamer over de opzet van de beleidsdoorlichting geïnformeerd en heb ik aanvullende vragen beantwoord.1 In de eerste brief ben ik tevens ingegaan op de verantwoording voor de gekozen afbakening en de onderzoeksperiode van de evaluatie (2017–2021). De evaluatie is uitgevoerd door de DSP-groep gedurende de periode van maart tot en met oktober 2022.2 De centrale vraagstelling van de beleidsdoorlichting luidde als volgt: «In hoeverre zijn de beleidsinstrumenten voor het versterken van de rechtsstaat van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten doelmatig en doeltreffend ingezet?»

De opbouw van deze brief is als volgt: eerst schets ik de uitkomsten van de beleidsdoorlichting en informeer ik u over de aanbevelingen in de beleidsdoorlichting om de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleidsartikel te vergroten. Dit is tevens in lijn met de eerder afgehandelde toezegging aan het lid Wuite (D66) tijdens het Wetgevingsoverleg (WGO) Jaarverslag en Slotwet Koninkrijksrelaties op 1 juli 2021 om te bezien of de beleidsdoelstellingen ten aanzien van dit artikel verder kunnen worden aangescherpt. Vervolgens geef ik de reactie van het kabinet op de aanbevelingen. Tot slot schets ik het vervolgproces.

Samenvatting resultaten beleidsdoorlichting

Het versterken van de rechtsstaat en de rechtshandhaving is een autonome aangelegenheid van de Caribische landen. Ondersteuning vanuit Nederland gebeurt op basis van artikel 36 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, waarin is bepaald dat de landen binnen het Koninkrijk elkaar hulp en bijstand verlenen. BZK doet dit op basis van artikel 1, dat als doelstelling heeft: «Het bevorderen van goed bestuur door een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten».

In de beleidsdoorlichting merken de onderzoekers op dat de Caribische landen van het Koninkrijk, mede als gevolg van de geografische positionering, worden geconfronteerd met relatief veel drugscriminaliteit en de (migratie-)gevolgen van de crisis in Venezuela. Daarnaast drukt de kleinschaligheid op de uitvoeringscapaciteit van de landen, onder meer op de slagkracht van de organisaties binnen de rechtshandhavingsketen. De gelden binnen het onderzochte beleidsartikel hebben daarom als beoogd beleidseffect dat de capaciteit, kennis en kwaliteit van de rechtshandhavingsketen bestendigd en uitgebreid kan worden met lokaal en uitgezonden personeel.

De inzet vanuit beleidsartikel 1 richt zich voornamelijk op drie deelgebieden: ten eerste het versterken van de grensbewaking door middelen beschikbaar te stellen aan de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) onder de zogenoemde flexpool. Ten tweede het vergroten van de recherchecapaciteit door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (hierna: RST) en het in 2016 gestarte Team Bestrijding Ondermijning (hierna: TBO-aanpak). Ten derde het versterken van de rechterlijke macht door uitzendingen naar het Openbaar Ministerie voor Curaçao, Sint Maarten en de BES-eilanden en het Openbaar Ministerie voor Aruba (hierna: OM) en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Hof) te faciliteren. Andere inzet ten gunste van de rechtshandhaving, zoals die van Defensie en de Kustwacht Caribisch gebied, valt buiten het bereik van deze beleidsdoorlichting omdat dit niet wordt gefinancierd vanuit artikel 1.

De beleidsdoorlichting heeft zich, conform de opdrachtstelling in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek3, gericht op het doen van een uitspraak over de doelmatige en doeltreffende besteding van geld. De beleidsdoorlichting stelt dat dit inderdaad het geval is geweest, en dat de rechtsstaat is versterkt. De onderzoekers geven echter aan dat deze conclusie meerdere beperkingen kent. Allereerst is artikel 1 breed geformuleerd. Daardoor ontbreekt het de beleidsinstrumenten aan operationele doelstellingen (concrete outcome-activiteiten). In combinatie met een gebrek aan beschikbare informatie vertaalt dit zich in beperkte systematische overzichten van operationele resultaten. Hierdoor stellen de onderzoekers dat er al gesproken kan worden van effectief en doeltreffend beleid wanneer er met de gelden vanuit artikel 1 alleen capaciteit en kennis wordt toegevoegd aan de desbetreffende rechtshandhavingsorganisaties. Dit wordt versterkt door de afwezigheid van een nulmeting.

Ten tweede gebeurt de versterking van de rechtshandhavingsketen vanuit verschillende begrotingshoofdstukken en (mede)overheden. De landen dragen vanuit hun autonome verantwoordelijkheid ook zelf bij aan de rechtshandhavingsketen. Daarnaast zetten ook de Ministeries van JenV en Defensie zich op dit vlak in voor de landen. De precieze doeltreffendheid van de middelen vanuit artikel 1 van begrotingshoofdstuk IV op het versterken van de rechtshandhaving is hierdoor moeilijk te meten.

Tegelijkertijd concluderen de onderzoekers dat de doelmatigheid van de inzet op het bevorderen van goed bestuur lastig vast te stellen is. De focus van artikel 1 ligt eenzijdig op het bevorderen van goed bestuur door «het ondersteunen van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde». De onderzoekers concluderen dat er wel degelijk breder wordt bijgedragen aan het bevorderen van goed bestuur, maar dat deze ondersteuning voortkomt uit andere beleidsartikelen binnen begrotingshoofdstuk IV van Koninkrijksrelaties. Ook door de samenwerking onder de landspakketten zijn er initiatieven om het openbaar bestuur in de landen verder te versterken. De Nederlandse inzet op dit vlak is daarnaast niet beperkt tot het Ministerie van BZK. De onderzoekers stellen daarom dat een direct verband tussen de beleidsinspanningen vanuit dit beleidsartikel 1 en de versterking van goed bestuur in de landen lastig te definiëren is.

Ten slotte stellen de onderzoekers dat de voornoemde inzet niet los kan worden gezien van de rechtshandhavingsketen als geheel, en dat vrijwel alle gesprekspartners aangaven dat er bij het artikel-1-beleid meer en integraal vanuit de hele keten gedacht moet worden. Om de effectiviteit van het artikel 1 beleid te vergroten, zou volgens de onderzoekers meer afstemming moeten plaatsvinden tussen de Staatssecretaris van BZK, de Minister van JenV en de Minister van Defensie.

Evaluatie Protocol inzake flexibel inzetbare pool Koninklijke Marechaussee

De onderzoekers van DSP-groep hebben gelijktijdig met de beleidsevaluatie van artikel 1 ook het «Protocol inzake de inzet van personeel vanuit de flexibel inzetbare pool Koninklijke Marechaussee» geëvalueerd. Op grond van dit protocol wordt er personeel van de KMar beschikbaar gesteld aan de landen voor de uitvoering van grens-gerelateerde politietaken onder de verantwoordelijkheid van de landen. De KMar richt zich hierbij actief op de overdracht van kennis en vaardigheden door middel van twinning en de opbouw van expertise. In artikel 3 van het protocol is vastgelegd dat er iedere twee jaar een evaluatie plaatsvindt. De centrale vraag van deze evaluatie luidt: «Hoe functioneerden de afspraken en werkafspraken met betrekking tot de inzet van de KMar, op grond van het protocol in de periode 2015–2021?»

Uit het onderzoek blijkt dat de landen en betrokken diensten de inzet van de flexpool KMar (hierna: flexpool) breed waarderen. De betrokkenen kunnen daarnaast goed uit de voeten met het protocol en de onderliggende werkafspraken. De onderzoekers stellen dat de precieze meerwaarde van de flexpool niet kan worden bepaald omdat het in het protocol aan concrete doelen ontbreekt. Zij merken ook op dat in de opzet van het protocol niet voorzien wordt in een overleg waarin op strategisch niveau met de landen, de KMar en BZK jaarlijks wordt besproken waar en in welke vorm de inzet van de flexpool in de landen moet plaatsvinden. Hierdoor bleef de ondersteuning in ieder jaar van de onderzoeksperiode nagenoeg hetzelfde.

De onderzoekers signaleren ook dat twinning in de praktijk vaak lastig verloopt. Onderbezetting en gebrek aan capaciteit bij de lokale diensten leidt er soms toe dat er niet in tweetallen gewerkt kan worden. Daarnaast wordt de hechte samenwerking die voor twinning van belang is soms bemoeilijkt door culturele verschillen, onduidelijke afspraken over kennisoverdracht en de aanwezigheid van drie voertalen op de werkvloer (Nederlands, Papiaments en Engels).

Het ontbreken van een strategisch weegmoment in het protocol en de afwezigheid van duidelijke doelstellingen van het protocol leiden naar verwachting van de onderzoekers de komende jaren niet tot problemen. In 2022 is namelijk gestart met de implementatie van het parallelle «Protocol voor de versterking van grenstoezicht in de Caribische landen van het Koninkrijk (hierna: Protocol versterking grenstoezicht)»4, die zowel in een strategische afweging als duidelijkere doelen voorziet. Volgens de onderzoekers geven respondenten bovendien aan dat ook twinning sinds de invoering van dit protocol verbeterd is, omdat dit protocol een meer concrete uitwerking van het twinning-concept bevat.

Ik ben voornemens om de werking en uitvoering van het protocol «versterking grenstoezicht» nauwgezet te volgen, mede om te bepalen of dit resulteert in een meer strategische (jaarlijkse) inzet van de KMar, inclusief concrete doelen. Mocht dit in genoemd traject onvoldoende tot uiting komen, dan kan via artikel 8 van het flexpool-protocol, met de Commandant Marechaussee, de Ministers van Justitie van de Caribische Landen en de Staatssecretaris van BZK, jaarlijks over een meer (strategisch) gewogen inzet van personeel worden gesproken.

Tussentijdse evaluatie protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking

Daarnaast heeft er ook een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden van het protocol inzake gespecialiseerde recherchesamenwerking. Het in 2019 herziene protocol voorzag in een evaluatiebepaling, twee jaar na inwerkingtreding. De uitkomsten van de evaluatie zijn medegedeeld tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg van 15 augustus jl. Bij het schrijven van de beleidsdoorlichting hebben de onderzoekers inzage gekregen in de uitkomsten van de evaluatie.

De algemene conclusie uit de evaluatie luidt dat het Protocol en de daarin genoemde gremia, te weten het beheeroverleg en de adviesgroep, en het inrichten van het decentrale werken, functioneren zoals beoogd en dat er voldoende afstemming plaatsvindt. Betrokken partners zijn tevreden met de behaalde resultaten en eindproducten en sturing vanuit de gremia op het beleid en beheer. Het Protocol biedt huns inziens voldoende handvatten om invulling te geven aan de rollen, posities, taken en afspraken van eenieder.

Kabinetsreactie op de conclusies en aanbevelingen

Aanbevelingen

De onderzoekers komen tot de volgende conclusies:

  • 1. De huidige formulering van de doelstelling belemmert meetbaarheid, effectiviteit en doelmatigheid;

  • 2. Visie op de samenwerking binnen het Koninkrijk ontbreekt;

  • 3. De keten is zo sterk als de zwakste schakel;

  • 4. Adresseer de aandachtspunten voor andere bewindspersonen bij de desbetreffende organisaties.

Als rode draad door de conclusies van de beleidsdoorlichting loopt de bevinding dat de rol van BZK in het versterken van de rechtshandhaving in de Caribische landen van het Koninkrijk ambigu is. Gelet op de autonomie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is de inzet van BZK binnen artikel 1 gericht op het versterken van (gemeenschappelijke) rechtshandhavingsinstituties. Daarbij is het, zoals de onderzoekers terecht stellen, lastig om een direct verband te leggen tussen de door BZK beschikbaar gestelde gelden en de inzet die daarmee gepleegd wordt. Daarbij stellen de onderzoekers tevens dat er geen gezamenlijke visie ten grondslag ligt aan de Nederlandse inzet, en op dit punt is daarom de samenhang tussen de inzet van BZK en de andere departementen zoals JenV en Defensie voor verbetering vatbaar. Hiermee rijst de centrale vraag hoe binnen de Nederlandse inzet op de rechtshandhaving een meer (keten)gerichte aanpak geformuleerd kan worden. Daarmee kan ook meer recht worden gedaan aan het verzoek van uw Kamer om te bezien of de doelstellingen van het beleidsartikel verder aangescherpt kunnen worden. In dit hoofdstuk schets ik drie hoofdlijnen om deze vragen te adresseren.

Herijking inzet rechtshandhavingsketen (in reactie op aanbevelingen twee en drie)

De onderzoekers hebben aanbevelingen gedaan over de invulling van artikel 1. Hierin lees ik de oproep om tot een bewuste heroverweging te komen van de wijze waarop BZK om wil gaan met het versterken van de rechtsstaat en het verbeteren van goed bestuur, wat breder kan worden opgevat dan enkel het versterken van de rechtshandhavingsketen. Ik deel deze zienswijze. Om hieraan invulling te geven gaat mijn ministerie, samen met de Ministeries van JenV en Defensie werken aan een beleidsstuk over de herijking van de Nederlandse inzet in de rechtshandhavingsketen van de Caribische Landen. Deze herijking zal met input vanuit de Landen concrete kaders schetsen voor de toekomstige Nederlandse inzet wat betreft de rechtsstaat in de landen en de interdepartementale samenwerking tussen Nederlandse ministeries op dat gebied. Deze kaders gaan in op de vraag vanuit de landen voor Nederlandse steun bij het versterken van de rechtsstaat, en waar Nederland het meest effectief zou kunnen en willen zijn. Hierin worden verschillende lopende trajecten meegenomen, waaronder de zogenoemde H-maatregelen in de landspakketten (die toezien op het versterken van de rechtsstaat), de motie van het lid Van Raak5 en aanbevelingen die naar voren zijn gekomen uit het advies «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken uit 2020. De aandachtspunten die in de huidige beleidsdoorlichting naar voren zijn gekomen, worden ook in de herijking meegenomen.

Op drie punten gaat deze herijking in op uitdagingen waar specifiek artikel 1 op toeziet. Ten eerste is het beleidsdoel van artikel 1 beschreven als «het bevorderen van goed bestuur door een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat van de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten». De herijking zal ingaan op de vraag hoe «goed bestuur» verder kan worden gedefinieerd in het kader van de rechtsstaat en welke inzet daarbij hoort vanuit BZK.

Ten tweede gaat het in op de landspakketten. Om de gevolgen van de coronapandemie te beperken voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten heeft Nederland grote investeringen gedaan waaraan maatregelen en hervormingen zijn verbonden, zoals opgenomen in de landspakketten. De herijking zal ingaan op hoe de investeringen op het gebied van rechtshandhaving naar aanleiding van de landspakketten beter kunnen aansluiten bij het bredere beleid van Koninkrijksrelaties. Ook worden in de herijking de bijbehorende beleidsdoelen aangescherpt.

Ten derde moet de herijking een visie formuleren op de Nederlandse omgang met de geconstateerde scheefgroei tussen de organisaties. Voor rechtshandhaving geldt zonder meer, zoals de onderzoekers opmerken, dat de keten zo sterk is als de zwakste schakel. Om dit concreet te maken: een aangehouden verdachte moet vervolgd en berecht worden, en wanneer de rechter een gevangenisstraf oplegt moet detentie volgen. De onderzoekers geven aan dat er met investeringen vanuit artikel 1 weliswaar een belangrijke impuls is gegeven aan delen van de rechtshandhaving, maar dat lokale parketten en het Hof de toename in strafzaken steeds lastiger aankunnen. Het gevangeniswezen en de lokale politiekorpsen stuiten eveneens op de grenzen van haar beschikbare capaciteit. De onderzoekers geven aan dat de investeringen vanuit Nederland niet zouden moeten leiden tot scheefgroei in verschillende delen van de keten. Wij herkennen het beeld. De signalen over bijvoorbeeld de overlopende parketten, gerechtshoven en gevangenissen hebben ook mij bereikt. Investeringen die scheefgroei versterken, leiden uiteindelijk niet tot de gewenste versterking.

Bij de recente rechtsstaatinvesteringen naar aanleiding van het akkoord over de voorwaarden derde tranche liquiditeitssteun is nadrukkelijk bij het vraagstuk van scheefgroei stilgestaan,6 en is er in verschillende delen van de keten meer geïnvesteerd. Zo is er vanaf 2025 jaarlijks € 12 mln. extra toegekend vanuit BZK voor de duurzame ondermijningsaanpak, waaronder het ontwikkelen van bestuurlijke instrumenten voor de aanpak van ondermijning. In dit kader is op 18 februari 2021 het protocol inzake versterking grenstoezicht in de Caribische landen van het Koninkrijk in werking getreden. In dit protocol zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de Nederlandse en lokale grensdiensten. Daarnaast heeft Nederland extra geld beschikbaar gesteld voor nadere ondersteuning door de KMar, de Kustwacht Carib en de Douane bij het versterken van het grenstoezicht en voor het Sociale Vormingstraject op Curaçao en Aruba (met medewerking van Defensie). Dit biedt jongeren de kans om te resocialiseren. Daarnaast is er éénmalig € 30 mln. beschikbaar gesteld voor duurzame verbeteringen in het gevangeniswezen van Sint Maarten.

In de bovengenoemde herijking wordt aandacht geschonken aan de vraag hoe deze en toekomstige Nederlandse investeringen nog meer integraal kunnen worden benaderd om verdere scheefgroei te beperken. Het is hierbij van groot belang te noemen dat uiteindelijk de landen verantwoordelijk zijn voor de rechtshandhaving en voor de keten in zijn volledigheid, en Nederland niet alleen het probleem van scheefgroei kan verhelpen. Het tegengaan of voorkomen van scheefgroei is ook afhankelijk van de prioriteiten, investeringen en bezuinigingen van de landen.

Wel wil ik de kanttekening maken dat de aanbevelingen in deze beleidsdoorlichting zich niet alleen richten op artikel 1, maar gedeeltelijk zelfs aan andere (uitvoerings-) organisaties of overheden (in de landen). Het is vanzelfsprekend dat het versterken van de rechtsstaat en het bevorderen van goed bestuur vele facetten kent. Ik onderschrijf daarom de brede insteek van de aanbevelingen, tegelijkertijd valt het opvolgen hiervan slechts gedeeltelijk binnen het domein van artikel 1 of mijn departement. Er is tijd nodig om tot een gezamenlijke visie te komen die interdepartementaal gedragen wordt en waar we de landen actief bij betrekken. Zonder samenwerking met de landen zal de herijking dan ook niet tot resultaten kunnen komen.

Verhogen meetbaarheid beleid (aanbeveling één)

De onderzoekers betogen dat het verder definiëren van het beleidsdoel van artikel 1 de meetbaarheid van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het artikel ten goede zou komen. Volgens de onderzoekers zou dit doel onder andere bereikt kunnen worden door goed te kijken naar hoe het beleid uit artikel 1 zich verhoudt tot andere artikelen op de begroting van Koninkrijksrelaties, evenals de inzet van andere departementen op de rechtshandhavingsketen. Het kabinet onderschrijft dit, en ik neem dit advies ter harte. Op dit vlak moet de verbinding nog meer worden opgezocht, zodat kan worden gewerkt aan een integrale inzet. De beleidsdoorlichting zoals die nu voor u ligt, geeft aanknopingspunten om dit gesprek verder vorm te geven.

Tegelijkertijd geef ik hierbij een winstwaarschuwing. Dat het beleidsdoel niet duidelijk genoeg naar voren kwam in de titel van het artikel, werd ook in de vorige beleidsdoorlichting geconcludeerd. In navolging daarvan is de titel van het artikel veranderd, van «waarborgfunctie» naar «versterken rechtsstaat». Hoewel in de recente beleidsdoorlichting wordt gesteld dat de huidige overkoepelende doelstelling recht doet aan de inhoud van de ingezette instrumenten, heeft de nieuwe titel en de bijbehorende doelstelling onvoldoende specificatie geboden voor het evalueren van de doelmatigheid en de doeltreffendheid.

Dit komt onder andere omdat de meetbaarheid van de Nederlandse bijdragen aan de rechtsstaat van de landen in zijn algemeenheid moeilijk is. In de brief van 17 juni 20197 is uw Kamer geïnformeerd over de toezegging om te onderzoeken of de meetbaarheid verhoogd kan worden door middel van een nulmeting of indicatoren. Dit bleek beperkt mogelijk doordat de uitkomsten bepaald worden door een combinatie van de inzet van de landen en van Nederlandse departementen. Een andere belangrijke factor hierin is een gebrek aan informatie en systematische overzichten in de landen van hoe de beschikbaar gemaakte capaciteit is ingezet. Het al dan niet (willen) vergaren van deze informatie is aan de landen.

De onderzoekers merken op dat er wel met zogenaamde outcome-doelen gewerkt zou kunnen worden gericht op verschillende diensten, zoals het RST en de KMar. Wat betreft het RST heb ik vanaf 2020 met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Ministers van Justitie van de landen overleg over de te behalen resultaten van het RST. Hierbij moet ik vermelden dat deze diensten vallen onder de bevoegdheid van het land zelf. Als Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik geen rol in het formuleren van het beleid van de organisaties.

Het protocol voor de flexibele inzet van het personeel van de Koninklijke Marechaussee heeft capaciteitsversterking als hoofddoel, waarbij het de landen vrij staat hoe deze capaciteit wordt ingezet. Uit de evaluatie van het protocol blijkt dat behalve capaciteitsvermeerdering een specifiekere omschrijving van doelen in dit protocol ontbreekt, maar dat het latere protocol versterking grenstoezicht deels in deze behoefte voorziet. Desondanks vind ik dat er doorlopend met de landen gesproken moet worden over de behoefte en de doelen van de KMar. Het protocol voor de flexibele inzet van de KMar voorziet al in de afspraak dat landen jaarlijks hun behoefte motiveren. Ik zal deze afspraak structureler opvolgen en met de landen bekijken of er aan de motivatie ook doelen kunnen worden toegevoegd. Voor zover er al afspraken zijn gemaakt in het protocol versterking grenstoezicht, zijn deze uiteraard leidend.

Samenwerking en afstemming (in reactie op aanbeveling drie en vier)

In de derde aanbeveling adviseren de onderzoekers om in aanloop naar het Justitieel Vierpartijen Overleg, het overleg tussen de vier Ministers van justitie van de landen van het Koninkrijk, intensiever en formeel afstemming te plegen met de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij deze overleggen zou de inzet van de door mij gefinancierde beleidsmiddelen en samenhang van dat beleid met de totale opgave van de rechtshandhavingsketen in Caribische landen het onderwerp zijn. Dit geadviseerde gesprek vindt reeds plaats en blijft niet beperkt tot het niveau van bewindspersonen: onze ministeries hebben ook op ambtelijk niveau veel en intensief contact met elkaar. Tegelijkertijd neem ik het signaal van de onderzoekers serieus. Daarom zal mijn departement samen met het Ministerie van JenV en waar aangewezen het Ministerie van Defensie bekijken of meer afstemming nodig is in de toekomst.

De vierde aanbeveling adviseert om de aandachtspunten uit de beleidsdoorlichting die niet direct onder de bevoegdheden van BZK vallen te inventariseren en de verantwoordelijke organisaties hierover in te lichten. Ik deel de mening dat de aandachtspunten bij de individuele beleidsinstrumenten relevant zijn voor de organisaties zelf, evenals voor de betrokken Ministers van Justitie op Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en de bewindspersonen van JenV en Defensie. Daarom zal ik dit, in voortzetting van de huidige samenwerking, aangeven bij de betreffende partijen. Ik merk nogmaals op dat het uitvoeren van de aandachtspunten een autonome aangelegenheid van de Caribische landen is. Tussen Nederland en de Caribische landen van het Koninkrijk vindt regelmatig overleg plaats, zo ook over de rechtshandhavingsketen tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg.

Conclusie

Namens het kabinet, in het bijzonder namens de Minister van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie, dank ik de onderzoekers voor deze beleidsdoorlichting. De onderzoekers concluderen dat de middelen onder artikel 1 doelmatig en doeltreffend zijn besteed. Tegelijkertijd wordt in deze brief ook stilgestaan bij de kanttekeningen die hierbij worden geplaatst, en doen de onderzoekers terechte aanbevelingen waar ruimte is voor verbetering.

De aanbevelingen uit deze beleidsdoorlichting worden meegenomen in de herijking van de Nederlandse inzet in de rechtshandhavingsketen van de landen. In dit beleidsstuk wordt samen met de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Defensie gekeken naar wat de Nederlandse inzet voor wat betreft de rechtsstaat in de landen zou moeten zijn. Specifiek wordt gekeken naar hoe er een meer ketengerichte aanpak geformuleerd kan worden, waarmee tevens recht gedaan wordt aan het verzoek van uw Kamer tot een transparantere verantwoording over de resultaten van die inzet. De herijking wordt in de loop van 2023 aangeboden aan uw Kamer.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A.C. van Huffelen


X Noot
1

Kamerstuk 33 189, nrs. 14 en 15.

X Noot
2

Zie bijlage.

X Noot
3

Hierbij is gebruik gemaakt van de overgangsbepaling zoals gesteld in artikel 11, lid 2 van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek uit 2022. Deze stelt dat reeds gestarte beleidsdoorlichtingen tot en met 2023 kunnen worden uitgevoerd volgens de eisen van artikel 3 uit de Regeling periodiek evaluatieonderzoek 2018.

X Noot
4

Kamerstuk 35 570 IV, nr. 33.

X Noot
5

Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23.

X Noot
6

Kamerstuk 35 420, nrs. 177 en 186.

X Noot
7

Kamerstuk 35 200 IV, nr. 8.

Naar boven