33 189 Beleidsdoorlichting Koninkrijksrelaties

Nr. 15 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 december 2021

De vaste commissie voor Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 14 september 2021 over Opzet en vraagstelling beleidsdoorlichting artikel 1 (Versterken rechtsstaat) (Kamerstuk 33 189, nr. 14).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 15 december 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Paternotte

De griffier van de commissie, Meijers

1

Welke concrete indicatoren (SMART) zijn er in de begrotingen en jaarverslagen van Koninkrijksrelaties opgenomen geweest in de jaren 2017 tot en met 2020? Als dat niet het geval is, hoe kan dan bepaald worden of het beleid doeltreffend en doelmatig is geweest?

Antwoord op vraag 1:

In de antwoorden van 8 juni jl. op de schriftelijke Kamervragen over de jaarverantwoording 2020 is stilgestaan bij de beleidsindicatoren van begrotingshoofdstuk IV Koninkrijkrelaties.1 Gelet op de veelal stimulerende en regisserende rol van het Ministerie van BZK zijn er in begrotingshoofdstuk IV geen beleidsindicatoren opgenomen. Indicatoren worden immers alleen in de begroting opgenomen wanneer sprake is van een uitvoerende rol, of wanneer sprake is van prestatie-overeenkomsten waar financiële consequenties aan worden verbonden. De beleidsdoelstellingen in begrotingshoofdstuk IV zijn kwalitatief ingevuld, zo ook de zogenoemde SMART-criteria.

In de onderzoeksopzet van de beleidsdoorlichting, die ik op 14 september jl. met uw Kamer heb gedeeld, is mede daarom ook een kwalitatieve onderzoeksmethode voorgesteld.2 Deze methode, die in ieder geval bestaat uit bronnenonderzoek en aanvullende interviews met (lokale) bestuurders en medewerkers van de verschillende instituties, geeft een zo volledig mogelijk beeld van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid.

2

Wat is er gedaan met de toezegging in het wetgevingsoverleg over het jaarverslag Koninkrijksrelaties in 2018 om een nulmeting uit te voeren, dan wel indicatoren op te stellen die het mogelijk maken de effecten van de Nederlandse inzet in de rechtshandhavingsketen in de Caribische landen van het Koninkrijk te meten? Waarom ontbreken feitelijke gegevens nog steeds in belangrijke mate in de periodiek rapportage rechtshandhaving en de hoofdlijnen van het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO)?

Antwoord op vraag 2:

Over de invulling van deze toezegging heb ik uw Kamer op 17 juni 2019 geïnformeerd.3 Ik lichtte toe dat het vaststellen van indicatoren voor het meten van de effectiviteit van de Nederlandse inzet op de gehele rechtshandhavingsketen van de afzonderlijke landen praktisch ondoenlijk wordt geacht. Vanaf 2020 hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik jaarlijks overleg met de ministers van Justitie van de landen over een programmatisch overzicht van de te behalen resultaten van het recherche samenwerkingsteam mede op basis van een analyse van het regionaal criminaliteitsbeeld van de landen.

Bovendien heb ik tijdens het wetgevingsoverleg Koninkrijksrelaties van 20 juni 2019 uw Kamer aanvullend toegezegd een periodieke rapportage op het terrein van de rechtshandhaving aan te bieden, in combinatie met de hoofdlijnen van het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO).4 Met deze periodieke rapportage verschaf ik u meer inzicht in de ontwikkelingen en vooruitgang op het gebied van de rechtshandhaving in het Koninkrijk. Afsluitend merk ik op dat de organisaties, die Nederland (financieel) ondersteunt, ook zelf jaarverslagen uitbrengen. Deze jaarverslagen bevatten onder andere een verantwoording over de activiteiten, doelstellingen en waar mogelijk prestatieafspraken.

3

Waarom zijn onderdelen van het beleid die samenhangen met het versterken van de rechtshandhavingsketen, maar die onder andere begrotingsartikelen zijn ondergebracht, niet bij deze beleidsdoorlichting betrokken? In hoeverre is het dan überhaupt mogelijk om iets te zeggen over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid als niet alle zaken worden meegenomen?

Antwoord op vraag 3:

De middelen zoals beschreven in de onderzoeksopzet van 14 september jl., die niet betrokken worden in deze beleidsdoorlichting, zijn voornamelijk incidenteel van aard en vormden geen onderdeel van de structurele beleidsinzet zoals dat wel het geval was bij de bijdragen aan de organisaties vanuit artikel 1 (Versterken rechtsstaat). Daarnaast worden twee bijdragen, namelijk de bijdragen aan het Grenstoezicht en het Korps Politie van Sint Maarten, al meegenomen in de beleidsdoorlichting van artikel 8 (Wederopbouw Sint Maarten), die tevens in 2022 zal verschijnen.

Voor een toelichting hoe deze beleidsdoorlichting een samenhangend beeld zal geven van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid onder artikel 1 verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 1.

4

Kan nader worden aangegeven waarom het jaar 2021 niet wordt meegenomen in de beleidsdoorlichting, temeer daar het onderzoek in het najaar van 2021 wordt aanbesteed en in de 2e helft van 2022 wordt afgerond?

Antwoord op vraag 4:

Zoals toegelicht in de onderzoeksopzet van 14 september jl. is deze keuze gemaakt vanuit de redenering dat het te vroeg was om de extra investeringen die na het akkoord de Landspakketten met Curaçao, Aruba en Sint Maarten vrij zijn gekomen, al door te lichten. Het is de afgelopen maanden gebleken dat de meeste investeringen die gemoeid zijn met deze Landspakketten pas in 2022 tot daadwerkelijke uitgaven zullen leiden. Bij nader inzien heb ik daarom alsnog besloten het jaar 2021 onder te brengen in deze beleidsdoorlichting. Het toegezonden plan van aanpak zal hierop worden aangepast.

5

In welke mate richt de beleidsdoorlichting zich mede op het verkrijgen van meer inzicht in daadwerkelijke resultaten van de inzet van Nederland ter versterking van de rechtshandhavingsketen?

Antwoord op vraag 5:

De rechtshandhavingsketen is een landsaangelegenheid van Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Sommige onderdelen, vanuit artikel 1 specifiek de Koninklijke Marechaussee (KMar), het Recherche Samenwerkingsteam (RST), de Openbare Ministeries en het Gemeenschappelijke Hof van Justitie, worden dus financieel gesteund door Nederlandse bijdragen. De Landen hebben eigen begrotingen voor de rechtshandhavingsketen waar onder meer de landsrecherches, de reclassering en de lokale politiekorpsen uit worden gefinancierd. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vragen 1 en 2 is het daarom niet goed mogelijk om te meten welke daadwerkelijke resultaten precies vallen toe te schrijven aan de Nederlandse bijdrage aan de Caribische rechtshandhavingsketen, aangezien Nederland niet elk onderdeel ondersteunt of naast de landsdiensten slechts een gedeeltelijke bijdrage ter versterking levert.

In navolging van de toezegging aan lid Wuite (D66) tijdens het Wetgevingsoverleg Jaarverslag Koninkrijksrelaties 2020 van 1 juli jl., zal het externe bureau, dat belast wordt met de uitvoering van deze doorlichting, wel worden gevraagd om aanbevelingen te doen op basis waarvan de beleidsdoelstellingen van dit artikel mogelijk verder kunnen worden aangescherpt.5

6

Klopt het dat de Nederlandse ondersteuning aan Curaçao en Aruba bij de opvang van Venezolaanse vluchtelingen buiten de reikwijdte van de beleidsdoorlichting valt? Zo ja, op welke wijze zal dit terugkomen in de beleidsdoorlichting in 2023 en zal hierbij ook expliciet aandacht worden besteed aan de wijze waarop Nederland haar verantwoordelijkheden voor het beschermen van de mensenrechten heeft ingevuld?

Antwoord op vraag 6:

Ja. Asiel-, opvang- en terugkeerbeleid zijn landsaangelegenheden van Aruba en Curaçao. Zoals toegelicht in de onderzoeksopzet van 14 september jl. zullen de middelen die met deze ondersteuning gepaard gingen meegenomen worden in de doorlichting van beleidsartikel 4 uit begrotingshoofdstuk IV – Bevorderen sociaaleconomische structuur –, waarvan de onderzoeksopzet in de loop van 2022 naar uw Kamer zal worden gestuurd. Aangezien deze voorbereidingen nog niet zijn gestart, wil ik op dit moment niet vooruitlopen op de inhoudelijke uitwerking en reikwijdte van deze doorlichting.

7

Is het mogelijk om ook in deze beleidsdoorlichting al te reflecteren op de rechtsstatelijkheid van de wijze waarop om wordt gegaan met Venezolaanse vluchtelingen?

Antwoord op vraag 7:

Nee, dit past niet binnen het doel en de reikwijdte van deze beleidsdoorlichting.

8

Op welke wijze wordt aandacht besteed aan de mogelijke lessen die getrokken kunnen worden uit deze beleidsdoorlichting voor de taakverdeling tussen de landen en voor de eventuele noodzaak van het aanscherpen van gezamenlijke doelstellingen en uitgangspunten waar het gaat om de rechtstaat en het beschermen van mensenrechten?

Antwoord op vraag 8:

De te trekken lessen uit deze beleidsdoorlichting komen aan de orde in de kabinetsreactie. Hoewel ik niet wil vooruitlopen op de uitkomsten van de beleidsdoorlichting sluit ik niet uit dat in de kabinetsreactie ingegaan zal worden op de doelstellingen en uitgangspunten van het kabinet, daar waar het gaat om de rechtstaat en het beschermen van mensenrechten. Dit mede indachtig de toezegging aan het lid Wuite (D66). Ik wijs u er op dat vraagstukken over taakverdeling tussen de Landen onderdeel kunnen zijn van de interlandelijke gesprekken die worden gevoerd naar aanleiding van de motie Van Raak uit 2019.6


X Noot
1

Kamerstuk 35 830 IV, nr. 6.

X Noot
2

Kamerstuk 33 189, nr. 14.

X Noot
3

Kamerstuk 35 200 IV, nr. 8.

X Noot
4

Kamerstuk 35 200 IV, nr. 14.

X Noot
5

Kamerstuk 33 189, nr. 14.

X Noot
6

Kamerstuk 35 099 (R2114), nr. 23.

Naar boven