Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 september 2012
Tijdens de behandeling van de Wet bankenbelasting (Handelingen II 2011/12, nr 77, item 28, blz 49–67) heeft uw Kamer een motie van de leden Neppérus c.s.
1
aangenomen. In die motie werd de regering verzocht «om daar waar mogelijk zo spoedig als het kan te komen tot een juiste verdeling van
heffingsrechten ter voorkoming van dubbele bankenbelastingheffing en de Tweede Kamer
voor 1 oktober 2012 over de voortgang te rapporteren». Ik heb tijdens de behandeling van die motie aangegeven dat ik graag bereid ben deze
motie uit te voeren omdat ik ook de urgentie zie om zo spoedig mogelijk tot afspraken
te komen die leiden tot een juiste verdeling van heffingsrechten. Uiteraard informeer
ik uw Kamer graag over de voortgang.
Al in januari 2012 is het Verenigd Koninkrijk benaderd voor mogelijk overleg over
het voorkomen van dubbele bankenbelasting. Daarna zijn nog vijf andere landen benaderd.
De keuze voor het benaderen van de landen heeft plaatsgevonden aan de hand van signalen
van in Nederland actieve banken over mogelijke dubbele bankenbelasting. Naast de in
de nota naar aanleiding van het verslag naar aanleiding van het wetsvoorstel bankenbelasting2 genoemde landen Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België betreft dit Hongarije,
Slowakije en Zuid-Korea. Hieronder zal ik aangeven in welke stadia de gesprekken of
onderhandelingen zich bevinden.
Het Verenigd Koninkrijk is als eerste land benaderd, omdat dit land reeds een verdrag
en een overeenkomst ter vermijding van dubbele bankenbelasting had gesloten en omdat
bekend was dat zowel een Britse als een Nederlandse bank met Nederlandse en Britse
bankenbelasting geconfronteerd zouden worden. In juli 2012 hebben er verdragsonderhandelingen
plaatsgevonden tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk, welke hebben geresulteerd
in ambtelijke overeenstemming.
Ik streef er naar het verdrag zo spoedig mogelijk te ondertekenen, zodat het naar
verwachting in het eerste kwartaal van 2013 aan de Staten-Generaal ter goedkeuring
kan worden voorgelegd.
Met de andere landen is informatie uitgewisseld over de verschillende bankenheffingen.
Vervolgens is gecorrespondeerd over de aanwezigheid van dubbele bankenbelasting en
de mogelijkheden en bereidheid deze te vermijden. De meeste discussies betroffen de
vraag of de bankenbelastingen gelijksoortig genoeg waren om sprake te laten zijn van
dubbele bankenbelasting. In deze discussies is Nederland steeds van mening, overeenkomstig
de ruime uitleg van het begrip «gelijksoortig» in de nota van toelichting bij het
Besluit van 11 augustus 2012 tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting
2001 in verband met de invoering van een bankenbelasting (Stb. 2012, 365), dat de belastingen gelijksoortig zijn. Deze discussies zijn nog niet afgerond.
Nederland blijft echter onverminderd streven naar bilaterale oplossingen ter voorkoming
van dubbele bankenbelasting
Naast bovenstaande ontwikkelingen op het vlak van het bilateraal voorkomen van dubbele
bankenbelasting kan nog gemeld worden dat op 11 augustus jl. het hiervoor genoemde
besluit tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in verband
met de invoering van een bankenbelasting in het Staatsblad is gepubliceerd. Deze wijzigingen
treden per 1 oktober 2012 in werking als gevolg van het Besluit van 17 september 2012
tot inwerkingtreding van de Wet bankenbelasting (Stb. 2012, 325) en van het besluit van 11 augustus 2012 tot wijziging van het Besluit voorkoming
dubbele belasting 2001 in verband met de invoering van een bankenbelasting (Stb. 2012, 365)3. Indien aan de voorwaarden van dit besluit wordt voldaan wordt met ingang van 1 oktober
2012 ook eenzijdig dubbele bankenbelasting voorkomen.
De staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers