Besluit van 11 augustus 2012 tot wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 in verband met de invoering van een bankenbelasting

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 13 juni 2012, nr. IFZ 2012/346;

Gelet op artikel 38 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juni 2012, nr. W06.12.0194/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 12 juli 2012, nr. IFZ 2012/435;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de onderdelen a tot en met e wordt een puntkomma toegevoegd.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. bankenbelasting.

B

Na artikel 52 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk VIa Bankenbelasting

Artikel 53 Verrekening bankenbelasting bij dochtermaatschappijen
  • 1. Aan een belastingplichtige waarvan de financiële gegevens zijn opgenomen in een geconsolideerde jaarrekening die is opgesteld door een in een andere Mogendheid gevestigd lichaam wordt, ter verrekening van vanwege die andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van bankenbelasting verleend indien de activa of passiva van de belastingplichtige in aanmerking zijn genomen bij de vanwege die andere Mogendheid geheven, aan de bankenbelasting soortgelijke, belasting.

  • 2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag van de in het kalenderjaar vanwege die andere Mogendheid geheven, aan de bankenbelasting soortgelijke, belasting dat toerekenbaar is aan de bij die heffing in aanmerking genomen activa of passiva van de belastingplichtige. De vermindering volgens dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag aan belasting dat volgens de Wet bankenbelasting verschuldigd is.

  • 3. Het eerste lid vindt alleen toepassing indien de aldaar bedoelde andere Mogendheid een overeenkomstige verrekening van Nederlandse bankenbelasting geeft aan een in die Mogendheid gevestigd lichaam dat aldaar is onderworpen aan een soortgelijke belasting en waarvan de financiële gegevens zijn opgenomen in een geconsolideerde jaarrekening die is opgesteld door een in Nederland gevestigd lichaam dat belastingplichtig is voor de bankenbelasting.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de bepaling van het gedeelte van de door een andere Mogendheid geheven soortgelijke belasting dat toerekenbaar is aan de bij die heffing in aanmerking genomen activa of passiva van de belastingplichtige.

Artikel 54 Verrekening bankenbelasting bij bijkantoren
  • 1. Aan een belastingplichtige met zetel in een andere Mogendheid en met een bijkantoor in Nederland wordt, ter verrekening van vanwege die andere Mogendheid geheven belasting, een vermindering van bankenbelasting verleend indien de aan het bijkantoor toe te rekenen activa of passiva van de belastingplichtige in aanmerking zijn genomen bij de vanwege die andere Mogendheid geheven, aan de bankenbelasting soortgelijke, belasting.

  • 2. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vermindering is gelijk aan het bedrag van de in het kalenderjaar vanwege die andere Mogendheid geheven, aan de bankenbelasting soortgelijke, belasting dat toerekenbaar is aan de bij die heffing in aanmerking genomen aan het bijkantoor in Nederland toe te rekenen activa of passiva van de belastingplichtige. De vermindering volgens dit artikel bedraagt ten hoogste het bedrag aan belasting dat volgens de Wet bankenbelasting verschuldigd is.

  • 3. Het eerste lid vindt alleen toepassing indien de aldaar bedoelde andere Mogendheid een overeenkomstige verrekening van Nederlandse bankenbelasting geeft aan een in Nederland gevestigde belastingplichtige met een bijkantoor in die Mogendheid die aldaar is onderworpen aan een soortgelijke belasting.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de bepaling van het gedeelte van de door een andere Mogendheid geheven soortgelijke belasting dat toerekenbaar is aan de bij die heffing in aanmerking genomen aan het bijkantoor in Nederland toe te rekenen activa of passiva van de belastingplichtige.

Artikel 55 Overeenkomstige verrekening van Nederlandse bankenbelasting
  • 1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald in welke gevallen aan de in artikel 54, derde lid onderscheidenlijk artikel 54, derde lid gestelde voorwaarden in ieder geval wordt voldaan.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 11 augustus 2012

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers

Uitgegeven de zeventiende augustus 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit bevat wijzigingen van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001) die samenhangen met de invoering van een bankenbelasting in de Wet bankenbelasting.

Net als voor andere belastingen geldt voor de bankenbelasting dat dubbele belasting zo veel mogelijk dient te worden voorkomen. Aangezien de bankenbelasting een nieuwe belasting is, die bovendien sterk afwijkt van andere belastingen, kan er voor de voorkoming van dubbele bankenbelasting niet worden teruggevallen op de huidige belastingverdragen. Daarom wordt vooralsnog in het Bvdb 2001 een unilaterale regeling getroffen.

Voor de opzet van deze regeling is aansluiting gezocht bij de enkele bilaterale verdragen ter voorkoming van dubbele bankenbelasting die andere landen inmiddels hebben gesloten. In deze verdragen wordt de systematiek gevolgd dat ter voorkoming van dubbele belasting een vermindering van (banken-) belasting wordt gegeven door het land waar de dochtermaatschappij of het bijkantoor van de bankorganisatie is gevestigd. De achtergrond van deze voorkomingssystematiek is dat de risico’s van dochtermaatschappijen en bijkantoren uiteindelijk door de moedermaatschappij, onderscheidenlijk het hoofdhuis, worden gedragen. Ontwikkelingen bij een buitenlandse dochtermaatschappij of een buitenlands bijkantoor kunnen zodoende gevolgen hebben voor de financiële stabiliteit in het land waar de moedermaatschappij of het hoofdhuis is gevestigd. Aangezien het kabinet van mening is dat deze systematiek past binnen de doelstellingen van de Nederlandse bankenbelasting en ook tot een juiste verdeling van heffingsrechten leidt, wil het hierbij zo veel mogelijk aansluiten. Deze systematiek sluit voorts aan bij de door de OESO beschreven systematiek.

Voor de goede orde zij nog opgemerkt dat op grond van de onderhavige regeling een unilaterale voorkoming van dubbele (banken-) belasting wordt verleend aan in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen of bijkantoren van buitenlandse banken; de regeling ziet niet op de positie van in Nederland gevestigde banken met dochtermaatschappijen of bijkantoren in het buitenland.

Hoewel de voorkoming van dubbele belasting zowel door middel van een unilaterale regeling, zoals de onderhavige regeling, als een bilateraal verdrag kan plaatsvinden, heeft het de voorkeur zo veel mogelijk tot bilaterale regelingen te komen. Met een bilateraal verdrag kan namelijk beter rekening worden gehouden met de specifieke aspecten van de desbetreffende buitenlandse bankenbelasting dan bij een unilaterale regeling. Maar omdat niet kan worden verwacht dat zulke bilaterale overeenkomsten op zeer korte termijn tot stand zullen komen, acht het kabinet het noodzakelijk de voorkoming van dubbele belasting thans unilateraal vorm te geven, door de onderhavige wijziging van het Bvdb 2001.

Bij de onderhavige regeling wordt uitgegaan van het principe van wederkerigheid. Dit betekent dat door Nederland alleen een vermindering in verband met een buitenlandse (banken-) belasting wordt verleend als het buitenland in een spiegelbeeldige situatie een overeenkomstige tegemoetkoming verleent voor door Nederland geheven bankenbelasting. Het opnemen van deze voorwaarde moet worden gezien tegen de achtergrond van de concurrentiepositie van Nederlandse banken ten opzichte van buitenlandse banken. Als Nederland wel een voorkoming van dubbele belasting zou verlenen aan buitenlandse banken zonder dat Nederlandse banken een gelijkwaardige tegemoetkoming in het buitenland zouden krijgen, dan zou dat de concurrentiepositie van Nederlandse banken verslechteren.

Voorts wordt erop gewezen dat de onderhavige regeling ziet op het verlenen van een vermindering van Nederlandse bankenbelasting voor in een buitenland geheven gelijksoortige bankenbelastingen, waarbij onder meer gedacht kan worden aan de bankenbelastingen van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk en een resolutiefondsheffing als in Duitsland.

2. Budgettaire aspecten, uitvoeringskosten, gevolgen voor bedrijfsleven

Dit besluit heeft geen budgettaire gevolgen. De voorkoming van dubbele belasting bij de bankenbelasting zal naar verwachting slechts in een zeer beperkt aantal gevallen aan de orde zijn. De eventuele budgettaire consequenties van de voorkoming zijn betrokken bij de raming van de opbrengst van de bankenbelasting. Ook de – zeer beperkte – gevolgen voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst en voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn hierbij meegenomen.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001)

In artikel 1 van het Bvdb 2001 worden de belastingen opgesomd waarvoor het Bvdb 2001 regels ter voorkoming van dubbele belasting geeft. Aan deze opsomming wordt de bankenbelasting toegevoegd, aangezien met het onderhavige besluit in het Bvdb 2001 ook regels ter voorkoming van dubbele belasting bij de bankenbelasting worden opgenomen.

Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een redactionele aanpassing aan te brengen.

Artikel I, onderdeel B (hoofdstuk VIa van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001)

Voor de te treffen unilaterale voorkomingsregeling voor de bankenbelasting worden – in een nieuw hoofdstuk VIa – twee artikelen in het Bvdb 2001 ingevoegd. Het eerste artikel (artikel 53) ziet op in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van buitenlandse banken. Het tweede artikel (artikel 54) ziet op in Nederland actieve bijkantoren van buitenlandse banken. Voor de redactie van deze artikelen is zo veel mogelijk aangesloten bij de Wet bankenbelasting. Dit betekent ook dat de in deze artikelen gebruikte begrippen, zoals zetel, bijkantoor en geconsolideerde jaarrekening, dezelfde betekenis hebben als in de Wet bankenbelasting.

Verrekening bij dochtermaatschappijen (artikel 53)

In artikel 53, eerste lid, van het Bvdb 2001 wordt bepaald dat indien de financiële gegevens van een voor de bankenbelasting belastingplichtig lichaam in aanmerking zijn genomen bij de heffing van een gelijksoortige belasting door een ander land, deze buitenlandse belasting verrekend mag worden met de in Nederland te betalen bankenbelasting. Hiermee wordt bereikt dat in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van buitenlandse banken niet geconfronteerd worden met dubbele bankenbelasting. Bij de wijze van voorkoming is gekozen voor verrekening in plaats van vrijstelling om te voorkomen dat in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van buitenlandse banken een concurrentievoordeel zouden kunnen hebben ten opzichte van andere in Nederland actieve banken die geen dochtermaatschappij zijn van een buitenlandse bank.

In het tweede lid is bepaald dat het ter verrekening in aanmerking te nemen bedrag afhangt van de mate waarin de in het buitenland geheven belasting betrekking heeft op de activa of passiva van het in Nederland gevestigde lichaam. Tevens is bepaald dat het bedrag niet hoger mag zijn dan de betaalde Nederlandse bankenbelasting. Aangezien de activa en passiva van de in Nederland gevestigde dochtermaatschappij deel uitmaken van een geconsolideerde jaarrekening heeft slechts een deel van de betaalde gelijksoortige bankenbelasting betrekking op de in de Nederlandse grondslag opgenomen passiva. Hierdoor treedt slechts voor een deel van de in het buitenland betaalde bankenbelasting dubbele belasting op. Slechts ten aanzien van dat deel behoeft er dus verrekening van buitenlandse bankenbelasting plaats te vinden. Om te voorkomen dat er een negatief te betalen bedrag aan Nederlandse bankenbelasting zou ontstaan, is de te verrekenen buitenlandse bankenbelasting gemaximeerd tot de in Nederland te betalen bankenbelasting.

In het derde lid is bepaald dat de soortgelijke belasting van de andere Mogendheid alleen mag worden verrekend indien die Mogendheid dit in een omgekeerde situatie ook doet. Dit is derhalve een uitwerking van het in het algemene deel van deze toelichting reeds beschreven wederkerigheidsprincipe. In het derde lid wordt, in tegenstelling tot de andere leden, voor de leesbaarheid van dat lid gesproken over «Nederlandse bankenbelasting» in plaats van «bankenbelasting». Met deze begrippen wordt echter het zelfde bedoeld. In het derde lid is het woord «Nederlandse» ter verduidelijking toegevoegd om aan te geven dat het – spiegelbeeldig – gaat om de verrekening in het buitenland van de Nederlandse bankenbelasting. Waar in de tekst wordt gesproken van «aan de bankenbelasting soortgelijke belasting» of van «door een andere Mogendheid geheven belasting» wordt buitenlandse bankenbelasting bedoeld.

Ingevolge het vierde lid kunnen nadere regels worden gesteld waarin wordt aangegeven hoe bepaald dient te worden welk deel van de buitenlandse bankenbelasting toerekenbaar is aan een in Nederland gevestigde dochtermaatschappij.

Verrekening bij bijkantoren (artikel 54)

In artikel 54 van het Bvdb 2001 wordt de verrekening van gelijksoortige buitenlandse bankenbelasting voor bijkantoren op een vergelijkbare wijze geregeld als in artikel 53. In artikel 54 wordt echter bij de verrekening van buitenlandse bankenbelasting aangesloten bij de aan het bijkantoor toe te rekenen activa of passiva van een belastingplichtige met zetel in een andere Mogendheid, in plaats van bij het opgenomen zijn in een geconsolideerde jaarrekening van een belastingplichtige met zetel in een andere Mogendheid, zoals dat in artikel 53 gebeurt.

Overeenkomstige verrekening van Nederlandse bankenbelasting (artikel 55)

Op dit moment bevindt de invoering van bankenbelastingen ook in het buitenland zich veelal nog in de beginstadia. Dit betekent onder meer dat nog onvoldoende inzicht bestaat over de wijze waarop in andere landen zal worden voorzien in het voorkomen van dubbele bankenbelasting. Teneinde onduidelijkheden hierover te voorkomen, is in artikel 55 van het Bvdb 2001 een delegatiebepaling opgenomen waardoor er bij ministeriële regeling kan worden aangegeven in welke gevallen in ieder geval is voldaan aan de voorwaarden dat een andere Mogendheid een overeenkomstige verrekening van Nederlandse bankenbelasting geeft aan een in Nederland gevestigde belastingplichtige met een dochter of bijkantoor in die Mogendheid die aldaar is onderworpen aan een soortgelijke belasting.

Artikel II (inwerkingtreding)

De in dit besluit opgenomen wijzigingen van het Bvdb 2001 houden verband met de invoering van een bankenbelasting. In navolging van de Wet bankenbelasting is voor het onderhavige besluit daarom voorzien in inwerkingtreding bij koninklijk besluit.

De Staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven