Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2022
De afgelopen jaren hebben regering en parlement, in nauwe samenwerking met andere
overheden en de uitvoeringspraktijk, het stelsel van de Omgevingswet tot stand gebracht.
Het nieuwe instrumentarium kan worden ingezet voor het verwezenlijken van diverse
ambities voor de fysieke leefomgeving, zoals de woningbouwopgave en belangrijke integrale
ruimtelijke opgaven die in het regeerakkoord zijn genoemd. Dat kan uiteraard pas echt
als het stelsel is ingevoerd. Graag zet ik met u en met de uitvoeringspraktijk koers
naar een zorgvuldige en verantwoorde inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Hierbij bied ik u het ontwerp aan van het koninklijk besluit waarin de inwerkingtredingsdatum
van de Omgevingswet wordt bepaald op 1 januari 2023.
De keuze voor deze nieuwe datum is in overeenstemming met de bestuurlijke partners
tot stand gekomen. Ook is daarbij het advies van het Adviescollege ICT-toetsing betrokken.2 De datum van 1 januari 2023 biedt de betrokken partijen in de uitvoeringspraktijk
de benodigde voorbereidingstijd en tijdige duidelijkheid over het definitieve tijdstip
van inwerkingtreding, zodat de laatste noodzakelijke stappen gezet kunnen worden richting
een zorgvuldige invoering van het stelsel. Voor een uitgebreidere onderbouwing van
de keuze voor de nieuwe datum verwijs ik naar de voortgangsbrief die tegelijk met
deze aanbiedingsbrief aan uw Kamer is gezonden.
De voorhang van het ontwerpKB is een onderdeel van het voorbereidingsproces van de
besluitvorming over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Met deze voorhang wordt
uitvoering gegeven aan de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure uit artikel 23.10,
tweede lid, van de Omgevingswet. Dit artikel bepaalt dat de voordracht van het koninklijk
besluit niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide Kamers
der Staten-Generaal is overgelegd. Deze gegarandeerde, minimale termijn van vier weken
biedt uw Kamer de gelegenheid om het proces te bepalen voor behandeling van het koninklijk
besluit. Tijdens het parlementaire proces kunnen uiteraard nadere stukken worden gewisseld
en overleggen worden gehouden.
Conform de eerdere toezeggingen zal het kabinet wachten met de voordracht van het
koninklijk besluit aan de Koning tot de parlementaire behandeling volledig is afgerond
en uw Kamer met de in het ontwerp opgenomen datum heeft ingestemd.3 Dit bevestig ik graag nogmaals. Dit proces eindigt dus niet na vier weken maar op
het moment van afronding door uw Kamer. Gezien het belang van tijdige duidelijkheid
voor de uitvoeringspraktijk en voldoende oefentijd, zou ik u echter willen vragen
om de planning van uw proces zo in te richten, dat als uw Kamers met de voorgestelde
datum instemmen, publicatie van het KB in april mogelijk is. De publicatie van het
KB biedt partijen in de uitvoeringspraktijk, zoals bevoegde gezagen, uitvoeringsorganisaties
bij het Rijk, softwareleveranciers en stedenbouwkundige bureaus, de gewenste tijdige
duidelijkheid. Zij kunnen zich dan met volledige focus richten op invoering van de
Omgevingswet per 1 januari.
Het parlementaire proces kent een uitgebreide voorgeschiedenis. Mijn ambtsvoorgangers
hebben u regelmatig over de stand van zaken geïnformeerd aan de hand van onder meer
voortgangsbrieven en monitoringsrapportages. Verder hebben beide Kamers een brede
inbreng van expertise georganiseerd, onder meer door het houden van technische briefings,
deskundigenbijeenkomsten en recentelijk een adviesvraag aan het Adviescollege ICT-toetsing.
Mede op basis daarvan hebben beide Kamers schriftelijke vragen gesteld en debatten
gehouden. Tegelijk met deze aanbiedingsbrief heb ik een voortgangsbrief en een brief
met een reactie op het advies van het Adviescollege ICT-toetsing aan uw Kamer gezonden.
Al die informatie kan bij het vervolg van het parlementaire proces worden betrokken.
Ik zie ernaar uit om met u dit proces voort te zetten en gezamenlijk de stappen te
zetten op weg naar een zorgvuldige invoering van de Omgevingswet.
Een brief van gelijke strekking heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge