33 118 Omgevingsrecht

Nr. 196 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 september 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 27 mei 2021 inzake de uitkomsten Bestuurlijk Overleg Omgevingswet 26 mei jl. (Kamerstuk 33 118, nr. 190).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 september 2021. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Bosma

De griffier van de commissie, Roovers

Vraag 1

Hoe wordt in oktober 2021 concreet getoetst of het DSO gereed is?

Antwoord 1

Het digitaal stelsel Omgevingswet (DSO) bestaat uit verschillende onderdelen: de landelijke voorziening (DSO-LV), de lokale software van bevoegd gezagen en de aansluitingen tussen lokale en landelijke voorziening. Deze verschillende onderdelen vormen met elkaar drie ketens. Ze moeten met elkaar samenwerken. Een aanvraag van een bedrijf of burger moet bijvoorbeeld via de landelijke voorziening bij het betreffende bevoegd gezag belanden en daar in de eigen systemen behandeld kunnen worden. Als we in algemeenheid spreken over «de gereedheid van het DSO» dan hebben we het over deze ketensamenwerking waarbij alle betrokken partijen werkzaamheden hebben te verrichten. Door te oefenen kunnen organisaties vervolgens hun werkprocessen inregelen, beproeven en waar nodig bijstellen. Oefenen is daarmee een belangrijk onderdeel van de transitieaanpak die ieder bevoegd gezag voor zichzelf heeft bepaald en het geeft zicht op de gereedheid van die organisatie en het stelsel als geheel.

Met de bestuurlijke partners zijn afspraken gemaakt over deze ketens en over welke laatste minimale functionaliteiten de landelijke voorziening (DSO-LV) in oktober moet beschikken en welke stappen de bestuurlijke partners zelf moeten doen. DSO-LV is immers het onderdeel in het stelsel waar alle partijen zich op richten om zo hun eigen werkzaamheden in te regelen. Die werkzaamheden worden nu uitgevoerd. Zo wordt het mogelijk dat bevoegd gezagen met de hele keten kunnen oefenen en kunnen inregelen in aanloop naar de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 juli 2022. Zoals u weet heeft dit tijd nodig. In oktober toetsten we of dit geheel aan voorbereidingen op koers ligt.

Over de eigen ICT-systemen van bevoegd gezagen waarmee ze aansluiten op de landelijke voorziening zijn de softwareleveranciers van lokale ICT-systemen nu druk bezig om in oktober de software beschikbaar stellen voor hun opdrachtgevers (de bevoegd gezagen). De koepelorganisaties (VNG, IPO en UvW) ondersteunen hen hierbij en ook vanuit de centrale programmaorganisatie worden softwareleveranciers ondersteund.

De landelijke voorziening (DSO-LV), lokale software en de aansluitingen worden op verschillende manieren getoetst. In mijn antwoord op vraag 13 zal ik hier nader op ingaan. Bij de landelijke voorziening vindt het aantonen dat de verschillende onderdelen zelfstandig functioneren en onderling goed samenwerken, sinds 2018 plaats binnen het reguliere ontwikkelproces. Elk kwartaal komen zowel functionele als niet-functionele aspecten als performance, schaalbaarheid, beveiliging en digitale toegankelijkheid daarbij aan de orde. Om te kunnen vaststellen of DSO-LV en de lokale software goed met elkaar samenwerken vinden ketentesten plaats die zicht geven op de werkbaarheid van het digitale stelsel in de praktijk. Dit vindt op een aantal manieren plaats: systeem-, validatie- en ketentesten binnen het DSO bij kwartaalopleveringen (1); ketentesten met bevoegde gezagen en leveranciers (2); praktijkproeven en werkplaatsen die (geheel of gedeeltelijk) het karakter van ketentesten hebben (3); werkplaatsen en ketenwerksessies gericht op specifiekere DSO (deel)onderwerpen (4). Ook vinden er in september zogenaamde basischecks van de planketen plaats. Dit is de gezamenlijke keten waarmee overheden hun omgevingsplannen kenbaar maken. Plansoftwareleveranciers, overheden, koepels van gemeenten, provincies en waterschappen, ingenieursbureaus en het programma Aan de slag met de Omgevingswet controleren in deze basischecks of deze keten werkt zoals gepland.

De stabiliteit en robuustheid van het DSO als stelsel is van groot belang. Dit betekent dat binnen het stelsel extra goed wordt gekeken naar de landelijke voorziening DSO, die spil vormt in het stelsel. Daarom is in de afgelopen periode besloten om de landelijke voorziening nog intensiever dan voorheen te toetsen aan de interbestuurlijk afgesproken functionaliteiten. Dit zijn de testen die worden uitgevoerd door het interbestuurlijke acceptatieteam (IBAT). Recent is de frequentie hiervan verhoogd naar 6-wekelijks, zodat de tijd tussen oplevering en testen van functionaliteiten zo kort mogelijk wordt. Met deze testen wordt geborgd dat alle relevante gebruiksscenario’s aan bod komen en wordt een hogere testdekking en representativiteit bereikt. Verder is de registratie van testbevindingen en opvolging daarvan verbeterd en zijn de ketentesten door de beheerorganisatie ingebed in het reguliere ontwikkel- en beheerproces. De uitkomsten van de IBAT-testen worden gepubliceerd via de website van het implementatieprogramma aandslagmetdeomgevingswet.nl1.

Het testen en aantonen van de gereedheid van lokale software vindt primair plaats onder verantwoordelijkheid van bevoegd gezagen zelf als opdrachtgever voor de ontwikkeling van de eigen ICT-systemen.

De aansluitingen tussen de lokale ICT-systemen van bevoegd gezagen en landelijke voorziening wordt continu gemeten met de aansluitmonitor. Door middel van actuele kaartjes is inzichtelijk hoe ver gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen en omgevingsdiensten zijn met de eigen aansluiting op het DSO. Elke maand informeer ik uw Kamer over de voortgang van het aansluiten. De meest recente aansluitmonitor ontving u op 7 juli jl.2 Bij de beantwoording van vraag 7 ga ik hier nader op in.

Vraag 2

Zijn de softwareleveranciers tijdens en na de inwerkingtreding in staat om zo nodig aanpassingen te doen om niet goed werkende onderdelen van het DSO snel te kunnen aanpassen? En is er een vangnet voor het geval een bepaalde leverancier bijvoorbeeld tijdens of vlak na de invoering failliet zou gaan?

Antwoord 2

Softwareleveranciers zijn voor, tijdens en na inwerkingtreding in staat om aanpassingen te doen aan hun software. Het oefenen met de systemen en het gebruik in de praktijk zal waardevolle informatie opleveren waarmee de leveranciers hun producten en diensten kunnen verbeteren. Er zijn binnen het Digitale Stelsel Omgevingswet meerdere aanbieders3 beschikbaar, waardoor overheden kunnen kiezen met welke partij ze in zee gaan. Het interbestuurlijke programma ADS biedt actief hulp aan leveranciers om tijdig lokale software werkend te krijgen en zo te borgen dat het Digitaal Stelsel DSO werkt, ook bij doorvoering van toekomstige veranderingen. In het geval een leverancier failliet zou gaan, dan zal dat ongetwijfeld betekenis hebben voor de daarbij aangesloten bevoegde gezagen. Deze zullen dan moeten overstappen op een andere aanbieder. Er is geen overheidsingrijpen voorzien in de vorm van een vangnet voor dergelijke gebeurtenissen. Het is aan de individuele bevoegde gezagen een keuze te maken voor een individuele leverancier en naast elementen zoals tijdigheid en prijs daarin ook dergelijke aspecten mee te wegen. Doordat wordt gewerkt met standaarden is het mogelijk om over te stappen van de ene leverancier naar de andere.

Vraag 3

Kan de volgende passage nader worden toegelicht? «Ook de planketen vordert, maar geeft nog een te gemêleerd beeld: de ontwikkeling van de landelijke voorziening DSO is in het laatste stadium, maar het is de verwachting dat op basis hiervan de laatste softwareleveranciers pas in oktober van 2021 hun systemen in gereedheid hebben kunnen brengen.»

Antwoord 3

Om een werkende keten in het DSO tot stand te brengen hebben bevoegd gezagen en hun uitvoeringsorganisaties niet alleen een aansluiting nodig op de landelijke voorziening, maar moeten ook lokale ICT-voorzieningen worden ingeregeld. Voor het aansluiten van lokale systemen op de landelijke voorziening van DSO-LV zijn meerdere koppelingen noodzakelijk. De eerste heeft betrekking op de keten «Van idee tot afhandeling» waarmee vergunningen kunnen worden afgehandeld. Voor het realiseren van deze keten is al geruime tijd een werkende (STAM) standaard beschikbaar. Ook hebben softwareleveranciers op basis van deze standaard de benodigde softwaretoepassingen ontwikkeld. Bevoegde gezagen zijn daarom al langere tijd in staat deze software te implementeren en er mee te oefenen en doen dat ook. Ditzelfde geldt voor het realiseren van de keten «Van vraag tot informatie» voor het registreren van vragenbomen. De standaard voor deze koppeling (STTR) is al langere tijd beschikbaar en is gebruikt om de benodigde software voor toegepaste regels te ontwikkelen. Overheden sluiten aan en kunnen daarmee toegepaste regels voor het omgevingsloket registreren.

De genoemde passage heeft betrekking op de derde keten: «van plan tot publicatie». Deze keten is nodig om omgevingsbesluiten te kunnen publiceren. Deze keten is het meest innovatief. In de omgevingsbesluiten/plannen komt geografische informatie samen met tekstuele informatie. Via deze oprit naar het DSO-LV vindt ook de publicatie van het besluit plaats. De eerder ontwikkelde standaard bleek eind 2018 niet werkbaar en deze moest, relatief laat in het traject, opnieuw worden ontwikkeld. Vervolgens moest deze Informatiestandaard worden omgezet in software, bij zowel in de DSO-LV als in de lokale software van de gezagen. In de loop van 2019 kon de software ontwikkeling voor dit specifieke deel van het DSO hierdoor pas aanvangen en dit was veel later dan aanvankelijk de bedoeling was. Hoewel software leveranciers in parallel met de DSO-LV hun software konden ontwikkelen, kozen de meesten ervoor hiermee te starten, nadat de initiële versie (met de basisfuncties) van de DSO-LV in het najaar van 2020 gereed was.

Bevoegde gezagen zijn afhankelijk van een marktpartij. Sommige leveranciers zijn inmiddels gereed, maar verschillende softwareleveranciers werken momenteel nog aan het gereed krijgen van de plansoftware voor hun klanten. De leveranciers hebben een eigen ontwikkel-strategie, elk met een eigen focus, tempo en planning Alle inspanning is er momenteel op gericht om de software ten behoeve van oefenen gereed te hebben in oktober 2021. Door het ondersteuningsprogramma wordt in de komende tijd samen met de leverancier gecheckt of met de software verschillende plandocumenten volgens de standaard kunnen worden gepubliceerd.

In de periode van inwerkingtreding zullen de softwareleveranciers de basisfuncties klaar hebben, maar mogelijk worden niet alle functies die het DSO-LV kan leveren door hen al ondersteund. Dit zal de komende tijd in verschillende releases door de leveranciers worden aangeboden aan hun klanten.

Vraag 4

Zijn alle gemeenten gereed om de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen in te voeren?

Antwoord 4

Gemeenten werken op dit moment nog hard aan de implementatie van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb). Deze wet valt in de activiteiten van de gemeenten veelal samen met die voor de Omgevingswet, maar volgt een apart wetgevings- en implementatiespoor en kent eigenstandige bestuurlijke afspraken en aanpak4. Het verplaatsen van de invoeringsdatum van de Omgevingswet heeft als gevolg dat ook de invoering van de Wkb met eenzelfde termijn is verplaatst. Dit biedt de bij de Wkb betrokken partijen extra tijd om zich op de Wkb voor te bereiden.

De netwerken en de gezamenlijke voorlichtingsactiviteiten van mijn ministerie, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en andere brancheorganisaties geven mij het beeld dat gemeenten zich goed voorbereiden om de inwerkingtreding van de Wkb per 1 juli 2022 succesvol en zorgvuldig te laten verlopen.

Bij de Implementatie van de Wkb wordt zowel aan de kant van de automatisering als aan de kant van de werkprocessen gewerkt. Meldingen voor bouwactiviteiten in het kader van de Wkb worden ondersteund door de Digitaal Stelsel Omgevingswet Landelijke Voorziening (DSO-LV). De werkwijze volgens de Wkb wordt beproefd in een groot aantal proefprojecten. Hierin voeren aannemers, gemeenten en kwaliteitsborgers bouwprojecten uit volgens de werkwijze van de Wkb. Deze proefprojecten worden onder meer opgezet in zogenoemde Ambassadeursnetwerken Wkb en specifieke trajecten gericht op de rol van Architecten en adviseurs, kleine bouwwerken en conceptueel bouwen.

Ter begeleiding van de implementatie van de Wkb is door de Minister van BZK een implementatieregisseur aangesteld. De taak van de implementatieregisseur is het stimuleren en monitoren van het implementatietraject. Ter ondersteuning hierbij is een Regiegroep samengesteld met deelnemers vanuit de verschillende bij de Wkb betrokken partijen. De Regiegroep staat onder leiding van de implementatieregisseur als onafhankelijke voorzitter. De implementatieregisseur informeert mij – via de Monitoringsgroep kwaliteitsborging – over de voortgang van het proces.

Uit de meest recente informatie volgt dat in 77 gemeenten proefprojecten lopen waarmee gemeenten, aannemers en kwaliteitsborgers zich voorbereiden op de Wkb. Via de Ambassadeursnetwerken (ook in de regio Utrecht is recent een netwerk gestart) kan ruim de helft van alle gemeenten in Nederland meekijken met die projecten.

Vraag 5

Op welke wijze worden leges die gemeenten straks mislopen gecompenseerd?

Antwoord 5

Het heffen van leges blijft in het nieuwe stelsel gewoon mogelijk.

In antwoord op vragen van de Eerste Kamerfractie van de PVV heb ik op 14 januari 20215 uiteengezet dat van wegvallende legesinkomsten slechts sprake is indien via leges verhaalbare kosten bij decentrale overheden wegvallen. Is hiervan sprake, dan komt de besparing die het gevolg is van vervallen bestuurlijke werkzaamheden rond de vergunningverlening, ten goede aan burgers en bedrijven die de leges immers niet langer hoeven te betalen. Indien kosten (van de met vergunningverlening gepaard gaande werkzaamheden) niet wegvallen, dan vallen ook de leges niet weg. Ook het verhalen van gemeentelijke kosten voor wat nu nog bestemmingsplannen zijn via «kostenverhaal» of anterieure overeenkomsten blijft in het nieuwe stelsel gewoon mogelijk. Dat het financiële fundament wegvalt, deel ik dan ook niet. Ten slotte geldt dat na inwerkingtreding van de Omgevingswet gemeenten leges mogen heffen op de vergunningverlening voor milieubelastende activiteiten. Nu is dat niet mogelijk.

Vraag 6

Hoeveel gemeenten oefenen inmiddels al met het DSO-LV systeem?

Antwoord 6

Oefenen is van belang om goed voorbereid te starten met de Omgevingswet. Door te oefenen kunnen organisaties hun werkprocessen inregelen, beproeven en waar nodig bijstellen. Oefenen is daarmee een belangrijk onderdeel van de transitieaanpak die ieder bevoegd gezag voor zichzelf heeft bepaald.

Oefenen vindt op veel verschillende manieren plaats. Vanuit het interbestuurlijke programma wordt georganiseerd geoefend en getest, bijvoorbeeld via de werkplaatsen. In werkplaatsen gaan meerdere ketenpartners een specifieke casus oefenen met begeleiding vanuit het programma. De inzichten uit de werkplaatsen worden gedeeld, zodat ook andere partijen kunnen profiteren van de ervaringen. Gemeenten (en provincies, waterschappen en rijkspartijen) oefenen ook zonder begeleiding, al dan niet ondersteund door de beschikbare oefencases. Het is daardoor niet te zeggen hoeveel gemeenten en andere bevoegde gezagen precies oefenen.

Om te kunnen oefenen met het DSO is het nodig dat overheden drie aansluitingen realiseren tussen hun eigen lokale systemen en de landelijke voorziening van het DSO6. Het aantal aansluitingen op het DSO-LV is daarmee een indicator hoeveel organisaties kunnen oefenen met het digitaal stelsel. Vanuit de bestuurlijke partners en het interbestuurlijke programma Aan de slag met de Omgevingswet wordt contact gehouden met de lokale overheden over hun aansluiting. Ik informeer u maandelijks over het inplannen en realiseren van de aansluitingen. Zie tevens de beantwoording van vraag 7.

Vraag 7

Welk deel van de gemeenten is op koers om aangesloten te zijn op en ingericht te zijn voor het DSO?

Antwoord 7

Vanuit het ondersteuningsprogramma wordt gestimuleerd om de aansluitingen zodanig in te plannen dat minimaal een half jaar de tijd kan worden genomen om te oefenen met het DSO, en om nieuwe werkwijzen in te richten en te beproeven. Omdat er nog ongeveer 10 maanden de tijd is tot de inwerkingtreding, is het nog voor alle gemeenten (en de andere overheden) haalbaar om «op koers» aan te sluiten en in te richten.

Alle gemeenten, provincies, waterschappen en de Rijkspartijen sluiten hun eigen lokale systemen aan op de landelijke voorziening van het DSO. Daarvoor is het nodig om drie koppelingen te realiseren. Een koppeling voor het kunnen ontvangen van een aanvraag of melding (STAM); een koppeling voor het kunnen publiceren van omgevingsdocumenten (STOP) en een koppeling voor het kunnen registreren van vragenbomen (STTR). Met maandelijkse aansluitoverzichten informeer ik u over de voortgang van de aanmeldingen voor aansluiting en de realisatie daarvan. In mijn voortgangsbrief van 7 juli jl.7 heb ik u geïnformeerd dat 96% van de gemeenten zich heeft aangemeld voor aansluiting op het DSO voor het kunnen ontvangen van aanvragen en meldingen. Circa 67% van de gemeenten is aangesloten op de vergunningketen en kan een (proef)aanvraag of melding ontvangen en verwerken. Met de gemeenten die nog niet zijn aangemeld is contact over het moment waarop zij gaan aansluiten.

Voor het kunnen publiceren van omgevingswetbesluiten heeft 87% van de gemeenten zich aangemeld. 71% van de gemeenten is aangesloten op deze keten en 5% heeft een omgevingswetbesluit gepubliceerd. Voor de toegepaste regels heeft 87% van de gemeenten zich aangemeld en is inmiddels 59% van de gemeenten in staat om vragenbomen publiceren. Ik blijf u de komende tijd maandelijks informeren over het aansluiten van bevoegde gezagen op het DSO.

Ieder bevoegd gezag plant overigens zelf haar activiteiten voor de implementatie van de Omgevingswet in en stelt haar eigen prioriteiten. Niet alles hoeft op het moment van inwerkingtreding al gereed te zijn. Zo hebben gemeenten tot 2029 de tijd om een omgevingsplan op te stellen.

Vraag 8

Op welke wijze ondersteunt u gemeenten die nog niet zijn begonnen om zo spoedig als mogelijk te gaan oefenen met het DSO?

Antwoord 8

Elke gemeente maakt een eigen planning voor de implementatie van de Omgevingswet en het oefenen met de werkwijzen die voortkomen uit de wet, de eigen ICT-systemen en de landelijke voorziening DSO. In de aanpak ligt besloten dat de bestuurlijke partners voor hun achterban het voortouw hebben en dat er gezamenlijk ondersteuning wordt geboden maar dat een bevoegd gezag zelf de aanpak bepaalt en de keuzes maakt over bijvoorbeeld de aanschaf van software en leverancier. Voor de meer ICT-gerelateerde zaken zijn gemeenten begonnen met het aanpassen of verwerven van de software die geschikt is om binnen het digitale stelsel Omgevingswet te kunnen werken en deze vervolgens aan te sluiten op DSO-LV waarmee een werkende keten ontstaat. Indien gemeenten dit al hebben gedaan kunnen ze vervolgens verder oefenen met de systemen en deze inpassen in hun werkwijze en procedures. In het oefenen binnen het DSO staan voor gemeenten een aantal zaken centraal: het oefenen met het omgevingsplan, het oefenen met de vergunningenketen en het oefenen met de hele keten inclusief de samenwerkingspartners in regionaal verband, zoals bijvoorbeeld provincies en waterschappen.

Op al deze ketens worden zogenaamde werkplaatsen georganiseerd. Daarnaast wordt vanuit hun regierol deze zomer gestart met een regionale aanpak op de vergunningenketen, waarin ook de landelijke voorziening DSO wordt betrokken. Per regio wordt bekeken welke ondersteuning het beste past bij de betreffende regio en wordt de regio ondersteunt en begeleidt met het oefenen. Een dergelijke aanpak wordt deze zomer ook ontwikkeld voor de omgevingsplanketen en start dit najaar. Ook gemeenten die nog niet zijn begonnen kunnen via deze aanpak ondersteund worden. Indien gemeenten nog geen stappen hebben gezet wordt door de bestuurlijke partners nagegaan wat er aan de hand is.

Vraag 9

Hoe voorkomt u terugval in kennis en voortgang rondom de implementatie van het DSO/Omgevingswet wanneer en nieuwe raden/colleges worden geïnstalleerd?

Antwoord 9

Het verloop in colleges en in gemeenteraden is aanzienlijk en onvermijdelijk bij verkiezingen. Zoals bij iedere verkiezing is het niet te voorkomen dat daarmee kennis verdwijnt uit de raden en commissies. De VNG gaat een inwerkprogramma beschikbaar stellen voor nieuwe colleges en raden, met onder andere de bestaande webinars en webcolleges, waarin de implementatie van de Omgevingswet aan bod komt. De verwachting is dat de ambtelijke organisatie van gemeenten dat individueel ook doen. Uiteraard wordt er in kennis en kunde continuïteit geboden via de ambtelijke organisaties bij gemeenten en omgevingsdiensten. Daar is inmiddels veel kennis van de Omgevingswet aanwezig die onverminderd wordt opgebouwd.

Vraag 10

In hoeverre is het beeld dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor het afronden van het DSO-LV?

Antwoord 10

Op grond van opvolging van de aanbevelingen van BIT en Gateway van eind vorig jaar en op basis van de interbestuurlijke afspraken over wat er nodig is om met het DSO in werking te kunnen treden, zijn scenario-analyses uitgevoerd en zijn de kosten voor de afbouw van het DSO opnieuw geraamd. Daaruit zijn meerkosten voor Afbouw DSO (incl. Tijdelijke alternatieve maatregelen) naar voren gekomen. Over de afspraken die zijn gemaakt over de meerkosten en de dekking ervan zal ik u binnenkort nader informeren.

Daarnaast zal het DSO-LV ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet continu in ontwikkeling zijn en zullen er aanpassingen worden doorgevoerd naar behoefte en ervaring in het werken met de Omgevingswet. Voor deze «Beheer en Doorontwikkeling» zijn structurele financiële middelen beschikbaar, die op grond van de beheerovereenkomst uit 2018 interbestuurlijk worden opgebracht.

Vraag 11

Op welke termijn heeft u duidelijkheid over de eventuele financiële consequenties van de uitgestelde inwerkingtreding van de Omgevingswet?

Antwoord 11

Over het uitstel heb ik u eerder gemeld dat het recente besluit tot uitstel budgettair niet was voorzien; niet binnen mijn ministerie noch bij de bestuurlijke partners. Voor wat betreft de kosten binnen mijn ministerie gaat het onder meer om het langer in de lucht houden van de programmaorganisatie en de bestaande, landelijke systemen. De meerkosten voor de individuele bevoegd gezagen als gevolg van een half jaar uitstel kunnen worden ontleend aan het Integraal Financieel Beeld (IFB) en houden verband met langer doorlopende transitiekosten en uitgestelde baten. Op basis van de vigerende financiële afspraken zouden deze meerkosten voor rekening van de individuele bevoegd gezagen komen. Over de afspraken die zijn gemaakt over de meerkosten en de dekking ervan zal ik u binnenkort nader informeren.

Vraag 12

Hoe kan het nu dat invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2022 niet mogelijk is, terwijl het ontwerp slot-KB eind 2020, met daarin de datum van 1 januari 2022, aan de Staten-Generaal is voorgelegd? Wanneer is gebleken dat inwerkingtreding per 1 januari 2022 niet haalbaar was? Was dat niet eerder te voorzien geweest?

Antwoord 12

Met het op 17 december 2020 aan uw Kamer voorleggen van het «ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet»8 is uitvoering gegeven aan de motie Regterschot c.s. die uw Kamer op 25 november 2020 heeft aangenomen. Deze motie verzocht de regering de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet te bepalen op 1 januari 2022 en het koninklijk besluit met die datum zo snel mogelijk voor te hangen bij de beide Kamers9.

Met het vastleggen van de datum is enerzijds beoogd houvast te bieden voor de uitvoeringspraktijk. Anderzijds is zo beoogd tijdig de procedure van de voorhang met uw Kamer te starten zodat beide kamers daar een eigen proces op konden inrichten en er voldoende tijd zou zijn voor een zorgvuldige behandeling. Zo wordt recht gedaan aan de positie van beide Kamers en hun betrokkenheid bij de stelselherziening.

Ten tijde van het aanbieden van het ontwerpbesluit en in het notaoverleg van 25 november 2020 was het beeld bij mij en de bestuurlijke partners dat het werk aan het gehele stelsel DSO weliswaar nog niet klaar was, maar dat de activiteiten bij inwerkingtreding voldoende gevorderd zouden zijn en een zorgvuldige invoering per 1 januari 2022 realistisch was. Tevens is aangeven dat ik met de bestuurlijke partners de vinger aan de pols zou houden en dat ik de Kamer zou berichten indien – onverhoopt – de gezamenlijke activiteiten niet ver genoeg gevorderd zouden zijn zoals destijds voorzien10.

Ik heb u op basis daarvan geïnformeerd dat ik op 21 april 2021 en vervolgens op 26 mei 2021 indringend met mijn bestuurlijke partners heb gesproken over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet11. Samen concludeerden we dat we volledig achter de invoering van de Omgevingswet staan maar dat extra tijd nodig was om de Omgevingswet verantwoord in werking te laten treden.

Het werkend krijgen van het digitale stelsel van de Omgevingswet is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, omdat er gewerkt wordt in ketens en overheden daarmee van elkaar én van derden afhankelijk zijn. Dit is een punt dat ik met de bestuurlijke partners steeds heb benadrukt: we doen dit samen, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Dit betekent niet alleen dat het landelijke deel van het DSO (DSO-LV) wordt opgeleverd en stabiel is, maar ook dat softwareleveranciers hun software aanpassen en bevoegd gezagen deze implementeren en aansluiten. Dat ging helaas langzamer dan destijds was voorzien waardoor de inregel- en oefentijd voor bevoegde gezagen in de zogenaamde planketen onder druk kwam te staan.

Vraag 13

Wat wordt precies verstaan onder «verantwoord invoeren van de Omgevingswet»? Welke criteria zijn er om te kunnen concluderen dat er sprake is van een verantwoorde invoering?

Antwoord 13

Ten behoeve van een verantwoorde invoering van de Omgevingswet is samen met de bestuurlijke partners een set van vijf criteria geformuleerd waaraan de verschillende overheden minimaal dienen te voldoen om met de Omgevingswet van start te kunnen. Deze criteria luiden:

  • 1. Omgevingsvisies van provincies en Rijk

    Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben alle provincies en het Rijk een vastgestelde Omgevingsvisie die via de geldende standaarden is ontsloten in de landelijke voorziening van DSO.

  • 2. Omgevingsverordening van provincies

    Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben provincies een vastgestelde omgevingsverordening die via de geldende standaarden is ontsloten via de landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB) en het DSO-LV.

  • 3. Provincies, waterschappen en Rijkspartijen kunnen werken met het projectbesluit

    Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten provincies, waterschappen en rijkspartijen projectbesluiten vaststellen conform de eisen van de Omgevingswet (Besluit kwaliteit leefomgeving hoofdstuk 9).

  • 4. Gemeenten kunnen omgevingsplan wijzigen

    Wanneer een gemeente een omgevingsplan wil wijzigen, stelt zij deze wijziging vast conform de eisen van de Omgevingswet. Dat betekent: het gewijzigde deel voldoet aan de provinciale instructieregels en de instructieregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De wijziging van het omgevingsplan wordt met de geldende standaard ontsloten in LVBB en DSO-LV.

  • 5. Vergunningen en meldingen ontvangen en behandelen

    Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is het bevoegd gezag (en/of uitvoeringsorganisatie) in staat om conform de geldende standaard een aanvraag of melding vanuit de landelijke voorziening van het DSO te ontvangen en deze conform de eisen van de Omgevingswet af te handelen.

De voortgang op de vijf minimale criteria wordt gemeten door middel van de «Monitor invoering Omgevingswet». De meest recente rapportage heb ik met mijn voortgangsbrief van 23 april jl.12 naar uw Kamer gestuurd. De gezamenlijke roadmap Route2022 is gebaseerd op de minimale criteria en toont alle belangrijke mijlpalen in voorbereiding op de inwerkingtreding. In de roadmap zijn de activiteiten die nodig zijn voor de stelselherziening in beeld gebracht. Deze roadmap bevat alle activiteiten van alle betrokken partijen (meer dan 500 verschillende organisaties waaronder gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen en softwareleveranciers) die bijdragen aan de vijf minimale criteria. Via de aandeslagmetdeomgevingswet.nl is de roadmap raadpleegbaar en wordt ook gerapporteerd over de actuele status van de diverse mijlpalen13.

Vraag 14

Wat moet er concreet nog gebeuren om het DSO opgeleverd en stabiel werkend te krijgen?

Antwoord 14

De landelijke voorziening DSO (DSO-LV) is als onderdeel van het bredere Digitale Stelsel Omgevingswet in de kern al beschikbaar in een pre-productie versie14. Dit is de fase in ontwikkeling die voorafgaat aan het definitief beschikbaar stellen voor gebruikers. DSO-LV wordt momenteel vooral gebruikt door bevoegde gezagen om te oefenen in een hiervoor speciaal ingerichte op oefenomgeving. In iedere fase van ontwikkeling worden aanvullingen gedaan en verbeteringen doorgevoerd. Vaak op basis van ervaringen die in het gebruik door bevoegd gezagen zijn opgedaan. Dit is een doorlopend proces wat ook na inwerkingtreding volop zal doorgaan.

Zoals bij vraag 2 en 3 reeds is beantwoord werken de softwareleveranciers momenteel aan het gereed maken van een versie waarmee vanaf oktober kan worden geoefend. Zoals eerder aangegeven zullen de leveranciers continu de software verder uitbreiden.

Het maakt duidelijk dat voor het DSO als geheel (Landelijke Voorziening en lokale systemen) dus ook de werking van de lokale systemen, ontwikkeld en beheerd door softwareleveranciers, in ogenschouw genomen moet worden. Goede samenwerking en ondersteuning tussen individuele bevoegd gezagen en het DSO-LV heeft gedurende de periode van oefenen en testen maximale aandacht.

Goed testen en oefenen voorafgaand aan de inwerkingtreding moet bijdragen aan een stabiel werkend stelsel. Hiervoor is ondersteuning ingericht. Stabiliteit en performance zijn onderwerpen die continu aandacht hebben, met verhoogde aandacht in deze periode voorafgaand aan de inwerkingtreding. Het oefenen geeft reëel inzicht in het gebruik van de nieuwe samenwerkende computersystemen, waardoor deze (volgens plan) verder in de onderlinge samenhang robuust gemaakt kunnen worden voor het gebruik na de inwerkingtreding. In de beantwoording op vraag 15 ga ik hier nader op in.

Vraag 15

Wat is er met de bestuurlijke partners afgesproken over wat er precies klaar moet zijn in oktober 2021 en wat moet er klaar en beschikbaar moet zijn een half jaar voor inwerkingtreding?

Antwoord 15

Bij mijn beantwoording van vraag 13 heb ik de vijf minimale criteria om met de Omgevingswet in werking te kunnen gaan toegelicht. De roadmap Route 2022 toont de diverse (tussen)mijlpalen het komende jaar. Zoals beschreven hebben alle vijf minimale criteria ook een onlosmakelijke verbinding met het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Dit geldt zowel voor de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV) als voor de lokale ICT-systemen van alle bevoegd gezagen die op de landelijke voorziening moeten zijn aangesloten.

Met de bestuurlijke partners zijn afspraken gemaakt over wat er in oktober en een half jaar voor inwerkingtreding klaar en gezamenlijk beschikbaar moet zijn t.a.v. het DSO als geheel. Daarvoor is nodig dat in oktober de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV) beschikt over de minimale functionaliteiten die nodig zijn voor inwerkingtreding. Een landelijke voorziening DSO die voldoende robuust en stabiel is geeft richting aan de werkzaamheden die alle partijen hebben te verrichten. Uiterlijk vanaf januari moet de bevoegde gezagen die dat willen grootschalig met de verschillende ketens kunnen gaan oefenen en zo hun werkzaamheden verder inregelen in voorbereiding op de inwerkingtreding per 1 juli 2022. Wat betreft functionaliteiten gaat de meeste aandacht uit naar de keten voor het ontsluiten van omgevingswetdocumenten (planketen). De functionaliteiten voor vergunningverlening en meldingen zijn al enige tijd nagenoeg gereed en beschikbaar voor oefenen. Daarnaast is het belangrijk dat softwareleveranciers van lokale ICT-systemen ervoor zorgen dat ze uiterlijk in oktober ook de software voor keten «van plan tot publicatie» beschikbaar stellen aan hun opdrachtgevers (de bevoegd gezagen). Sommigen hebben dit al gedaan en de gemeenten die daarmee werken regelen die nu in. Indien dit is gedaan dan zijn de lokale systemen en landelijke voorziening met elkaar in verbinding gebracht en is de keten werkend gemaakt.

Verder is afgesproken dat een half jaar voor inwerkingtreding de tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM) beschikbaar zijn. Dit zijn enkele specifieke maatregelen die een bevoegd gezag kan treffen indien die onverhoopt niet in staat is (onderdelen van) de landelijke voorziening DSO te benutten. In het derde en vierde kwartaal van 2021 worden in samenwerking met softwareleveranciers basischecks uitgevoerd of vanaf de landelijke voorziening DSO tot achter de spreekwoordelijke voordeur van gemeenten het stelsel werkt. Bij de basischecks bieden bevoegd gezagen een aantal voorbeeld-omgevingsdocumenten (en mogelijk ook andere inhoud) aan via hun lokale software aan DSO-LV. Dit om zeker te stellen dat de keten in de basis werkt en zodat die, waar nodig, werkend gemaakt kan worden.

Vraag 16

Welke mogelijke knelpunten zijn er om deze deadlines te halen? Wat gebeurt er als zaken onverhoopt toch meer tijd kosten?

Antwoord 16

In het realiseren van het Digitale Stelsel Omgevingswet werken meer dan 500 verschillende organisaties samen in ketens. Die wederzijdse afhankelijkheid is het grootste vraagstuk omdat in deze laatste fase voor inwerkingtreding alles samenkomt. Er wordt geoefend, er wordt nieuwe software beschikbaar gesteld, geconstateerde fouten worden hersteld, er wordt getest, content wordt toegevoegd en overal in het land wordt de werking van het systeem gedemonstreerd en leren organisaties ermee werken. Kortom, de landelijke voorziening DSO wordt momenteel via al deze activiteiten voor een werkend stelsel als geheel volop belast in verbinding met alle decentrale systemen.

Gezien het bovenstaande kan het voorkomen dat zaken meer tijd kosten. Op stelselniveau indien alle partijen bijvoorbeeld meer tijd nodig achten om te oefenen of op het niveau van een individueel bevoegd gezag indien het niet gelukt is tijdig software te verkrijgen of indien een onderdeel van DSO-LV in het oefenen toch niet voldragen genoeg blijkt.

In het geval bevoegde gezagen klem dreigen te lopen, dan is de eerste vraag of iets moet wijzigen in hun aanpak. Bijvoorbeeld door goed te wegen of iets echt moet voor inwerkingtreding of wellicht ook daarna kan worden opgepakt. Indien het eerste het geval is dan zijn er maatregelen te nemen die dergelijk bevoegd gezag enig respijt bieden. In de beantwoording van vraag 27 en verder wordt hier nader op ingegaan.

Vraag 17

Is een operationeel DSO dat gelijk is aan het huidige dienstverleningsniveau het absolute minimum om te zorgen dat de Omgevingswet het omgevingsrecht daadwerkelijk eenvoudiger en beter voor burgers maakt?

Antwoord 17

Voor de inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet is er de landelijke voorziening van het digitale stelsel (DSO-LV) met daarin het nieuwe Omgevingsloket. Het Omgevingsloket vervangt de bestaande digitale loketten: Omgevingsloket online (Olo), Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) en ruimtelijkeplannen.nl. Burgers en bedrijven kunnen hierdoor terecht bij één centrale ingang waar nu nog drie verschillende systemen geraadpleegd moeten worden. Afgesproken is dat dit nieuwe Omgevingsloket bij inwerkingtreding gelijkwaardige functionaliteit levert als de huidige loketten, maar het beoogd uiteindelijk meer. Ik heb uw Kamer in de afgelopen voortgangsbrieven15 geïnformeerd over de criteria waaraan de verschillende overheden op grond van de Omgevingswet minimaal dienen te voldoen maar ook over de eisen waaraan de landelijke voorziening DSO uiteindelijk moet gaan voldoen om de dienstverlening aan burgers en bedrijven te verbeteren. Deze eisen en criteria zijn vastgesteld met de koepels Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO), Unie van Waterschappen (UvW) en de veranderorganisatie voor de rijksinstanties.

In DSO-LV is alle rijksregelgeving ontsloten en deze biedt inhoudelijk inmiddels meer dan de huidige voorzieningen. De regels over de fysieke leefomgeving zijn nu overzichtelijker en in samenhang ontsloten en voorzien van werkingsgebieden. Wijzigingen van de Omgevingsregeling zijn ook voorzien van renvooi. Dit betekent dat goed te zien is wat er is gewijzigd. Voor professionele gebruikers is dit een aanzienlijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Ook vult het DSO zich nu met regelgeving van de medeoverheden. Dit vullen zorgt ervoor dat het hele stelsel gaat werken zoals beoogd. Zo ontstaat voor burgers, bedrijven en professionals stapsgewijs een compleet beeld van wat kan en mag in hun leefomgeving. Gebruikers die zich oriënteren op de kaart zien dan direct welke regels er op een plek gelden. Niet alleen de rijksregels zoals nu, maar ook die van de bevoegde gezagen. Via slimme digitale beslisbomen gaan zij na of er op die plek een vergunning of melding nodig is. Dit is een stap vooruit ten opzichte van de huidige aparte systemen. Bijvoorbeeld bij het aanvragen van een bouwvergunning. Dan wordt de wet- en regelgeving van alle overheden getoond en hoeft er niet apart gezocht worden.

Vraag 18

In het advies van de Afdeling Advisering Raad van State bij het Invoeringsbesluit (Zie: https://www.raadvanstate.nl/@120280/w04-20-0033/) stond het volgende: «Bij een groot aantal gemeenten blijkt nog gebruik te worden gemaakt van het verouderde besturingssysteem Windows 7, dat niet meer wordt ondersteund met beveiligingsupdates (zie noot 25). De Afdeling adviseert bij de monitoring ook daaraan aandacht te schenken en de gevolgen daarvan voor aansluiting van gemeenten op het DSO in kaart te brengen.» Kan aangeven worden of en hoe dit meegenomen wordt in de overleggen met de bestuurlijke partners?

Antwoord 18

In de reactie op het advies van de Afdeling Advisering Raad van State (Nader Rapport) heb ik uiteengezet hoe binnen het Digitale Stelsel Omgevingswet de landelijke voorziening DSO (DSO-LV) zich verhoudt tot de systemen van individuele bevoegde gezagen en welke aanpak en route ik samen met de bestuurlijke partners heb gekozen om er zorg voor te dragen dat alle bevoegde gezagen zijn aangesloten op de landelijke voorziening van het DSO. Het is in deze aanpak aan de individuele bevoegde gezagen om te beslissen over wanneer ze welke systemen moderniseren en met welke leveranciers ze dit doen.

Windows 7 is het besturingssysteem voor kantoorsoftware dat in essentie is ontworpen voor individuele computers. Dit is anders dan systemen voor het aansluiten op de landelijke voorziening DSO. Het vervangen van dergelijke verouderde besturingssystemen is derhalve geen onderdeel van deze minimale acties in het kader van het Digitale Stelsel Omgevingswet en het wordt niet meegenomen in de overleggen over het DSO die ik met de bestuurlijke partners voer. Het maakt voor het gebruik van DSO-LV immers niet uit met welke versie van de Windows kantoorsoftware wordt gewerkt of dat een besturingssysteem van een andere aanbieder wordt gebruikt.

Vraag 19

Welke kleine en grote gemeenten, provincies, softwareleveranciers en stedenbouwkundige bureaus zijn naast VNG, IPO, UvW en de rijkspartijen betrokken bij de voorbereiding en planning?

Antwoord 19

Alle bevoegde gezagen zijn betrokken in de voorbereiding en de planning. Meer dan 500 organisaties werken samen in de interbestuurlijke opzet van het implementatieprogramma. Via de aansluitmonitor kunt u wekelijks de vorderingen volgen die alle overheden maken in het aansluiten op DSO-LV16. Op het ontwikkelportaal van het DSO kunt volgen welke softwareleverancier welke software kan aanbieden17. Zowel door de bestuurlijke partners VNG, IPO, UvW en Rijk als door de medewerkers van mijn ministerie wordt doorlopend gesproken met individuele bevoegde gezagen en hun leveranciers van software en diensten. Alle vraagstukken, bevindingen, zorgen en wensen komen zodoende naar voren. Dat gebeurt op verschillende niveaus. Bijvoorbeeld via de 12 Regionale Implementatieondersteuning coaches Omgevingswet (RIO’s) die in het land werkzaam zijn en precies weten wat er in de regio speelt. Zij zijn steun en toeverlaat zijn bij alle vragen. Zij kunnen de verbinding leggen met inhoudelijke experts of met partijen in de regio. Verder zijn er online spreekuren waar vragen worden gesteld en wordt via Webinars kennis gedeeld. Er worden op ambtelijk niveau werksessies georganiseerd waarin over knelpunten wordt gesproken en oplossingen in kaart worden gebracht. Via leveranciersmanagement wordt afgestemd met de softwareleveranciers.

De interbestuurlijke sturing op het programma zorgt voor de afstemming van planning en signalen over de verschillende deeltrajecten. Door deze werkwijze worden, via de koepels, alle gemeenten, provincies, waterschappen en rijkspartijen betrokken bij de voorbereiding en planning. In aanloop van het bestuurlijk overleg van 26 mei is daarnaast ook direct geschakeld met een aantal gemeenten, provincies en waterschappen over de verschillende opties voor inwerkingtreding. Ook softwareleveranciers en stedenbouwkundige bureaus zijn in die afweging betrokken. De koepels hebben daarnaast via hun commissies over de inwerkingtredingsdatum gesproken met hun achterbannen.

Vraag 20

Wat zijn de «uiteenlopende wensen en ambities» die er bestaan ten aanzien van de inwerkingtreding van de Omgevingswet?

Antwoord 20

Het werkend krijgen van het stelsel van de Omgevingswet is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, omdat er wordt gewerkt in ketens en overheden daarmee van elkaar én van derden afhankelijk zijn. Sommige partijen geven aan al gereed te zijn voor inwerkingtreding en wensen zo snel mogelijk van start te gaan maar andere partijen zijn nog niet zo ver. Sommige partijen kiezen ervoor alleen dat te doen wat strikt noodzakelijk is voor inwerkingtreding, maar er zijn ook partijen die direct alle mogelijkheden van het nieuwe stelsel willen benutten. Kortom de wensen en ambities ten aanzien van de inwerkingtreding van de Omgevingswet lopen uiteen. De gekozen aanpak geeft evenwel ook ruimte voor verschillen in ambities en wensen. Zo hebben gemeenten tot 2029 om een omgevingsplan te maken: sommige nemen hier ruim de tijd voor en anderen willen gelijk met alles van de kant. Ook waterschappen hebben meer tijd met hun verordening.

Vraag 21 en 22

Welke «laatste minimale functionaliteiten» van de landelijke voorziening van het DSO zijn nog niet gereed? Kan een volledig overzicht worden gegeven van welke onderdelen van DSO-L wel al stabiel en beschikbaar zijn en welke onderdelen van DSO-LV nog niet stabiel en beschikbaar zijn?

Antwoord 21 en 22

De commissie vraagt naar een overzicht van de laatste minimale functionaliteiten van de landelijke voorziening die nog niet gereed zijn en naar een overzicht van de onderdelen die al wel beschikbaar zijn. Voor de beantwoording van deze twee vragen verwijs ik u graag naar het document «Overzicht stand van zaken landelijke voorziening DSO (DSO-LV)» dat ik als bijlage bij de voortgangsbrief Omgevingswet juli 202118 op 7 juli jl. aan uw Kamer heb doen toekomen. Het document beschrijft op hoofdlijnen de status van de onderdelen van de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV) evenals een toelichting van zaken die nog niet gereed zijn. Het richt zich specifiek op de functionaliteiten en niet op de werkzaamheden die nog moeten worden verricht om de landelijke voorziening volledig productie-gereed te maken. In antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat van de drie DSO-ketens nu de meeste aandacht in ontwikkeling uitgaat naar de derde keten: «van plan tot publicatie». Deze keten is nodig om omgevingsbesluiten te kunnen publiceren. Deze keten is het meest innovatief en heeft vertraging opgelopen doordat de standaarden, waar deze systemen mee werken, later beschikbaar kwamen dan oorspronkelijk gepland. De keten «Van idee tot afhandeling» waarmee vergunningen kunnen worden afgehandeld is al geruime tijd werkend. Ook de keten «Van vraag tot informatie» voor het registreren van vragenbomen is al langere tijd beschikbaar en is gebruikt om de benodigde software voor toegepaste regels te ontwikkelen.

Vraag 23

Zijn bij alle partijen, zoals gemeenten en provincies, op dit moment voldoende FTE, kennis en kunde aanwezig om met het DSO/de Omgevingswet te kunnen starten?

Antwoord 23

De bevoegde gezagen zoals gemeenten, provincies, waterschappen en rijkspartijen zijn volop bezig met de voorbereidingen voor de invoering van de Omgevingswet. Ieder bevoegd gezag bepaalt zelf met welke ambitie zaken worden opgepakt en daarmee ook hoeveel FTE, kennis en kunde aanwezig moet zijn en of die toereikend is. Maar uiteraard worden de bevoegde gezagen wel goed ondersteund bij de implementatie. De interbestuurlijke aanpak van de implementatie houdt in dat iedere koepel regie voert op hun eigen achterban en daarin ondersteuning biedt. De koepels houden nauw contact met de projectleiders bij de bevoegde gezagen en verzorgen ondersteuning, waardoor in de organisaties de benodigde kennisvaardigheden beschikbaar zijn. Maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid om zaken wel of niet en zo ja, hoe en wanneer te doen, ligt bij het individueel bevoegd gezag.

Vraag 24

Worden burgers en bedrijven betrokken bij het inregelen, beproeven en testen, bijv. in de keten voor vergunningverlening? Op welke manier(en) en op welk(e) moment(en)?

Antwoord 24

Ja, burgers en bedrijven worden betrokken bij het beproeven en testen. Ik vind het van groot belang dat het DSO voor alle inwoners en bedrijven prettige dienstverlening biedt.

Bij de ontwikkeling van het DSO hanteren we bijvoorbeeld een raamwerk voor digitale inclusie dat drie aspecten omvat en waarin de bevindingen van burgers betrokken worden: toegankelijkheid, begrijpelijkheid en gebruiksvriendelijkheid. Toegankelijkheid betekent dat mensen met een (audio-)visuele of andere beperking gebruik moeten kunnen maken van het DSO voor bijvoorbeeld het aanvragen van een vergunning. Deze groep kan dat doen door gebruik te maken van hulpapparatuur die functioneert als digitale diensten voldoen aan actuele toegankelijkheidsstandaarden. Ik laat jaarlijks de toegankelijkheid van het DSO door een onafhankelijke instantie toetsen en informeer uw Kamer over de resultaten van dat onderzoek. Op 11 februari 202119 heb ik het meest recente onderzoeksrapport aan uw Kamer toegezonden. Ook wordt over de onderzoeken gerapporteerd in de toegankelijkheidsverklaring. Deze is ook opgenomen in het register van toegankelijkheidsverklaringen20.

Ook moet het DSO en de informatie die daarop te lezen is begrijpelijk zijn voor alle doelgroepen. Om dat te borgen is een aantal richtlijnen opgesteld voor overheden die het DSO vullen bij het schrijven van die inhoud. Deze zijn vervat in de Online Schrijfwijzer voor het DSO. Een voorbeeld is dat waar mogelijk steeds het B1 taalniveau wordt gehanteerd. De begrijpelijkheid onder gebruikers wordt getoetst onder andere in de vorm van praktijkproeven. Onder leiding van stichting ABC (stichting van en voor laaggeletterden in Nederland) is een toets uitgevoerd door een testpanel van taalambassadeurs. De taalambassadeurs zijn ervaringsdeskundig op het gebied van laaggeletterdheid. Ze hebben gekeken naar de begrijpelijkheid van teksten voor in het Omgevingsloket voor de doelgroep van laaggeletterden. Naast toegankelijkheid en begrijpelijkheid is gebruiksvriendelijkheid een derde pijler voor inclusieve digitale dienstverlening. Om die reden wordt het DSO elk kwartaal getest op gebruiksvriendelijkheid door middel van een gebruikersonderzoek (Usability onderzoek). Hierbij wordt de gebouwde software met burgers en bedrijven getest en geëvalueerd. In de ontwikkelteams van het Omgevingsloket zitten ontwerpers die geschoold zijn in gebruiksvriendelijk ontwerp.

Over de betrokkenheid van bedrijven merk ik, in aanvulling op het voorgaande, het volgende op. De gebruiksvriendelijkheid van het DSO is voor alle ondernemers van belang. Ook zij die slechts sporadisch gebruik zullen maken van het DSO, bijvoorbeeld voor het aanvragen van een vergunning, moeten er op een prettige manier hun weg in kunnen vinden. Dat is in feite ook de achtergrond van de motie van de Tweede Kamer over de MKB-toets DSO.

De meest concrete vorm van betrokkenheid is voor ondernemers de mogelijkheid om zelf te oefenen met de pre-productieomgeving (oefenomgeving van het DSO). Deze is openbaar beschikbaar en maakt het mogelijk om een fictieve vergunningscheck of een fictief aanvraagproces te doorlopen en regels op de kaart te doorzoeken en te bekijken. Oefenen is van belang om het DSO zelf te zien en te ervaren hoe het werkt. Het is mijn intentie om het oefenen de komende periode tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zo goed mogelijk te faciliteren en waar nodig te stimuleren. Het oefenen kan plaatsvinden door brancheorganisaties als Bovag en Horeca Nederland, maar ook door individuele ondernemers. Over de concrete acties daaromtrent vindt momenteel overleg plaats met de koepels van het bedrijfsleven (VNO-NCW, MKB Nederland, VNCI en Bouwend Nederland).

Ten slotte merk ik op dat behalve in de daartoe ingestelde gremia ook geregeld overleg plaats vindt met afzonderlijke bedrijfstakken. Zo zal er binnenkort bijvoorbeeld overleg plaatsvinden met Netbeheer Nederland, de vereniging van energienetbeheerders.

Vraag 25

Kan n.a.v. de volgende passage worden aangegeven hoe voorkomen wordt dat het voor burgers en bedrijven onduidelijk is welk digitaal systeem in een bepaalde gemeente wordt toegepast? «Ook de planketen vordert, maar geeft nog een te gemêleerd beeld: de ontwikkeling van de landelijke voorziening DSO is in het laatste stadium, maar het is de verwachting dat op basis hiervan de laatste softwareleveranciers pas in oktober van 2021 hun systemen in gereedheid hebben kunnen brengen. Vanaf dat moment kunnen de bevoegde gezagen, die van de software van deze leveranciers gebruik maken, ook aansluiten en oefenen en hun stedenbouwkundige bureaus daarin betrekken. Diverse gemeenten zijn echter al verder en op koers om aangesloten en ingericht te zijn. Ook hiervoor geldt dat vervolgens de overstap naar productie ingeregeld moet worden voor de gemeenten, die dit voor inwerkingtreding willen doen. Er zijn ook gemeenten die aangeven in eerste instantie gebruik te zullen maken van de mogelijkheden in het geboden overgangsrecht.»

Antwoord 25

Dit raakt burgers en bedrijven niet direct: voor hen is het niet relevant welke specifieke (plan)systemen achter de voordeur van een gemeente worden gebruikt in hun werkprocessen en bij welke softwareleverancier een gemeente deze betreft. De betreffende passage gaat in op een mogelijke situatie waarbij een gemeente niet tijdig beschikt over specialistische plansystemen om hiermee in de periode oktober 2021 en de beoogde inwerkingtreding per 1-7-2022 binnen de organisatie te kunnen oefenen en het systeem intern in te regelen. Een burger of bedrijf dat zaken doet met een gemeente, heeft niet zelf direct met een dergelijk specialistisch systeem te maken. Die hebben hoofdzakelijk te maken met het Omgevingsloket waarmee ze zich kunnen oriënteren en hun aanvraag of een melding kunnen doen. Dit loket is voor iedereen in Nederland gelijk en staat los van wat gemeenten aan plansystemen gebruiken.

Mocht het geval zich voordoen dat de gemeente niet tijdig een plansysteem operationeel heeft bij inwerkingtreding, dan kan waar nodig teruggevallen worden op de mogelijkheden die het overgangsrecht biedt dan wel kan gebruik gemaakt worden van één of meer zogenaamde tijdelijke alternatieve maatregelen. Vanuit technisch oogpunt gezien komen beide mogelijkheden neer op het gebruiken van reeds bestaande (IMRO) plansystemen waar gemeentes in de regel al sinds de invoering van de Wro per 2010 over beschikken om de dienstverlening richting burgers en bedrijven door te laten lopen, in afwachting van de tijd dat het nieuwe plansysteem volledig is ingericht.

Vraag 26

Wat wordt bedoeld met dat er «ook gemeenten zijn die aangeven in eerste instantie gebruik te zullen maken van de mogelijkheden in het geboden overgangsrecht»? Kan dat nader worden gepreciseerd?

Antwoord 26

Hiermee wordt gedoeld op het van rechtswege omzetten van bestemmingsplannen in omgevingsplannen. Maar ook op de mogelijkheid om tot aan de dag van inwerkingtreding besluiten te nemen om vervolgens na inwerkingtreding onder datzelfde recht de procedures af te ronden. Bij de beantwoording van vraag 20 heb ik benadrukt dat de met de bestuurlijke partners gekozen aanpak ruimte geeft voor verschillen in ambities en wensen. Zo hebben gemeenten tot 2029 om een omgevingsplan te maken: sommige nemen hier ruim de tijd voor en anderen willen gelijk met alles van de kant. Ook waterschappen hebben meer tijd met hun verordening. Het overgangsrecht biedt die mogelijkheden en ruimte.

Vraag 27

Waar bestaan de «tijdelijke alternatieve maatregelen» uit? Wat is de relatie met het overgangsrecht? Hoe lang is tijdelijk?

Antwoord 27

In mijn brief van 14 juni jl.21 aan de leden van de fractie van GroenLinks en de OSF van de Eerste Kamer heb ik gemeld dat de Tijdelijk Alternatieve Maatregelen (TAM) hoofdzakelijk gericht zijn op de keten «van plan tot publicatie» (minimale eis nr. 4) en dat deze TAM ervoor zorgen dat gebiedsontwikkeling is gegarandeerd bij het in gereedheid brengen van deze DSO keten. Ze zorgen voor continuïteit van de uitvoeringsprocessen van een bevoegd gezag. Van «plan tot publicatie» is de keten waarin overheden hun gebiedsontwikkelingen in plannen vormgeven en deze kenbaar maken met de regels die erbij horen. Dit is de keten waarin de grootste innovatie wordt doorgevoerd en waarin de grootste ontwikkeluitdagingen zitten. In deze keten constateer ik verschillen in ambitie en vorderingen bij de verschillende bevoegde gezagen binnen de bestuurlijke afspraken. Sommigen zijn vrijwel gereed in hun voorbereidingen, anderen nemen meer tijd. En dat kan ook. Het overgangsrecht biedt bevoegde gezagen de mogelijkheid deze voorbereidingen ook na inwerkingtreding af te ronden22. Zo hebben gemeenten de tijd tot 2029 om een omgevingsplan vast te stellen dat voldoet aan de eisen van de Omgevingswet.

Bevoegde gezagen moeten voor inwerkingtreding van de wet aansluiten op de landelijke voorziening DSO. Ze moeten hun zaak- of vergunningensysteem aansluiten om vergunningaanvragen en meldingen te ontvangen van burgers en bedrijven uit het Omgevingsloket. Ook moeten ze hun plansoftware aansluiten voor de publicatie van omgevingsdocumenten. Hiervoor sluiten ze aan op de Landelijke Voorziening Bekendmaken en Beschikbaar stellen (LVBB).

Indien een bevoegd gezag onverhoopt op de inwerkingtredingsdatum geen gebruik kan maken van (delen van) het DSO dan zijn er tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM). Bijvoorbeeld omdat het bevoegd gezag niet is aangesloten of omdat de software die het bevoegd gezag gebruikt die nog niet alle vereiste functionaliteiten ondersteunt. Inzet van TAM kan dan mogelijk als vangnet ervoor zorgen dat het bevoegd gezag met de Omgevingswet op de geplande datum van start kan. Ze zorgen ervoor dat bijvoorbeeld urgente trajecten in gebiedsontwikkeling na inwerkingtreding kunnen doorgaan. De tijdelijke alternatieve maatregelen voor overheden en uitvoeringsorganisaties volgen na een advies van het Bureau ICT toetsing (BIT).

De maatregelen zijn tijdelijk en liggen in het verlengde van het geboden overgangsrecht. Dit betekent dat ze geen vervanging zijn van het DSO. De maatregelen geven bevoegde zagen ook niet meer tijd voor oefenen, inrichten en inregelen van het DSO en de keten. Oefenen, inrichten en inregelen kan namelijk alleen via het DSO en het Omgevingsloket. De maatregelen helpen slechts tijdelijk uit de brand en geven alleen uitwijkmogelijkheden in het geval van grote tegenvallers bij de implementatie.

Aan de hand van de 5 minimale eisen voor de invoering van de Omgevingswet is geïdentificeerd waarvoor een dergelijk vangnet mogelijk nodig is. Het betreft 3 processen:

  • Omgevingsplan bekendmaken en publiceren

  • Ontvangen en behandelen van vergunningaanvragen en meldingen

  • Projectbesluit bekendmaken en publiceren

De tijdelijke alternatieve maatregelen zijn uiterlijk een half jaar voor inwerkingtreding van de wet beschikbaar. En worden tot maximaal 1 jaar na inwerkingtreding aangeboden. Afspraak is dat een bevoegd gezag zo kort mogelijk gebruik maakt van de tijdelijke alternatieven. In de transitieaanpak kan een bevoegd gezag duidelijk maken hoe en wanneer wordt gestopt met de tijdelijke alternatieve maatregelen.

De geïdentificeerde mogelijkheden beogen slechts de fundamentele processen te ondersteunen en treden niet in de plaats van DSO-LV. Het zijn:

  • Een planprocedure starten op grond van de Wro, waarbij het ontwerp voorafgaand aan inwerkingtreding Ow in procedure wordt gebracht23.

  • Het inzetten van de mogelijkheid een afwijkvergunning (straks: omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit) te verlenen.

  • Het inzetten van het mutatiescenario intrekken/vervangen voor het naast elkaar aanbieden van zowel de wijziging als de gehele geconsolideerde regeling.

  • Een omgevingsplan (tijdelijk laten) aanleveren/muteren door een serviceorganisatie.

  • Tijdelijk gebruik van IMRO24 toestaan voor publiceren van het ontwerp en eventueel ook de definitieve versie van wijzigingen van het omgevingsplan.

  • Een ander bevoegd gezag Inschakelen om een projectbesluit namens het vaststellend bevoegd gezag te publiceren.

  • Het inhuren van een dienstenleverancier / adviesbureau voor het opstellen en/of bekendmaken en beschikbaar stellen projectbesluit.

  • Het beschikbaar stellen van een collectieve (service) oplossing voor het bekendmaken en beschikbaar stellen van projectbesluiten.

  • Het eenmalig instellen van behandeldiensten op de productieomgeving voor gemeenten die dat zelf nog niet kunnen.

  • Het door bevoegde gezagen inzetten van beschikbare STAM/STuF conversie (VTH). Het tijdelijke in een cloud aanbieden van VTH-software.

  • Het instellen van een serviceteam Toepasbare Regels

  • Het tijdelijk in een cloud aanbieden van toepasbare regel software.

Deze maatregelen liggen vaak in het verlengde van het overgangsrecht of zijn uitwerkingen van een reeds aanwezige aanpak.

Vraag 28 en 29

In hoeverre zijn de «tijdelijke alternatieve maatregelen» nodig nu de inwerkingtreding van de Omgevingswet is uitgesteld naar 1 juli 2022? In hoeverre zijn de «tijdelijke alternatieve maatregelen» beschikbaar dan wel nodig ná 1 juli 2022?

Antwoord 28 en 29

Het realiseren van een werkend stelsel betekent dat heel veel partijen in drie ketens werkzaamheden verrichten en van elkaar afhankelijk zijn. Alle partijen hebben langer de tijd gekregen om hun werkzaamheden te verrichten om bijvoorbeeld op de landelijk voorziening DSO aan te sluiten. Desondanks kan het onverhoopt gebeuren dat een bevoegd gezag in de tijd klem loopt. De noodzaak voor het hebben van Tijdelijk Alternatieve Maatregelen is daarmee onverminderd aanwezig.

Vraag 30

Wat kan er wel en wat kan er niet wanneer de tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM) zouden moeten worden ingezet? En hoelang zouden deze TAM maximaal gebruikt kunnen worden zonder dat bepaalde fundamentele processen stil komen te vallen?

Antwoord 30

Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 27.

Vraag 31

Klopt het dat met de passage: «In mijn brief over het kritieke pad naar inwerkingtreding per 1 januari 2022 van de Omgevingswet heb ik ook melding gemaakt van tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM) die ingericht kunnen worden om die inwerkingtreding op die datum te verzekeren. Dit in opvolging van de adviezen van het BIT om deze maatregelen in te richten zodanig dat de Omgevingswet met de gereed zijnde onderdelen van het DSO van start kan gaan.« afgeweken wordt van het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State bij het Invoeringsbesluit: «De Afdeling adviseert pas te besluiten over de inwerkingtreding van de Omgevingswet als de zekerheid is verkregen dat alle gemeenten op het voorgenomen moment van inwerkingtreding op het DSO zijn aangesloten en alle functies die behoren bij de minimale invulling van het DSO op dat moment goed werken.» (Zie: https://www.raadvanstate.nl/@120280/w04-20-0033/)? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Welke nadelen brengt dit met zich mee? Zo nee, hoe zijn deze zaken in lijn met elkaar?

Antwoord 31

In het Nader Rapport25 bij het Invoeringsbesluit heb ik aangegeven dat de datum van inwerkingtreding zo gekozen moet worden dat overheden gericht kunnen toewerken naar een nieuw moment waarop de Omgevingswet in werking zal treden en waarbij tegelijkertijd de urgentie van (voortzetting) van het inrichten van de organisatie voor het kunnen uitvoeren van de Omgevingswet bij de betrokken overheden blijft bestaan. Om te zorgen dat de betrokken overheden klaar zijn voor de start bij inwerkingtreding per 1 juli 2022, is juist zekerheid over een inwerkingtredingsdatum van groot belang. Het geeft niet alleen alle betrokken overheden de motivatie om de laatste stappen te zetten. Het geeft ook zekerheid om investeringsbeslissingen te nemen. Bijvoorbeeld bij de aanschaf van software. Ik onderschrijf het belang dat de Afdeling hecht aan een zorgvuldige invoering. Ik heb daarbij ook nauw aangesloten bij het advies van het BIT: namelijk de inwerkingtreding niet uit te stellen en in werking te gaan met de onderdelen van de landelijke voorziening DSO-LV die wel al gereed zijn. Advies van het BIT was ook om maatregelen te treffen voor de onderdelen van DSO-LV die nog niet gereed waren. Ik heb gemeld dat ik hier opvolging aan geef en met de bestuurlijke partners de TAM inzet om bevoegde gezagen tijdelijke alternatieven te bieden.

De monitoring van de voortgang van de voorbereidingen op de inwerkingtreding vindt plaats aan de hand van de criteria die de Afdeling beschrijft. Het gaat om:

  • 1. de mate van stabiliteit van de wetgeving (Omgevingswet);

  • 2. de voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO); en

  • 3. de voortgang van de implementatie bij de bevoegde gezagen.

Langs deze lijnen kijk met de bestuurlijke partners naar de vorderingen. Waarbij ik benadruk dat ik niet kan garanderen dat alle individuele bevoegde gezagen de route volgen van de Roadmap die ik samen met de bestuurlijke partners heb uitgestippeld. Die route volgt het advies van het BIT om het DSO in eerste instantie te beperken tot een minimale invulling, die vergelijkbaar is met het huidige niveau van dienstverlening en alle bevoegde gezagen aan te sluiten op de landelijke voorziening van het DSO (DSO-LV) om vergunningaanvragen en meldingen te kunnen ontvangen en deze te kunnen verwerken.

Vraag 32

Klopt het dat met de passage: «In mijn brief over het kritieke pad naar inwerkingtreding per 1 januari 2022 van de Omgevingswet heb ik ook melding gemaakt van tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM) die ingericht kunnen worden om die inwerkingtreding op die datum te verzekeren. Dit in opvolging van de adviezen van het BIT om deze maatregelen in te richten zodanig dat de Omgevingswet met de gereed zijnde onderdelen van het DSO van start kan gaan». Afgeweken wordt van eerdere uitspraken van Minister van Veldhoven die in de Eerste Kamer bij de behandeling van de Invoeringswet zei: «Met name het DSO moet natuurlijk echt werken. We kunnen dat maar één keer goed openstellen. Als er twijfels zouden zijn waardoor we denken dat niet te kunnen garanderen, dan moeten we gewoon nog wat extra tijd nemen om ervoor te zorgen dat ook de ICT-infrastructuur er klaar voor is.»? Zo ja, op basis van welke inzichten wordt hiervan afgeweken? Zo nee, hoe zit het dan?

Antwoord 32

Ik heb u geïnformeerd dat ik op 21 april 2021 en vervolgens op 26 mei 2021 indringend met mijn bestuurlijke partners heb gesproken over de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet26. Samen concludeerden we dat we volledig achter de invoering van de Omgevingswet staan maar dat extra tijd nodig was om de Omgevingswet verantwoord in werking te laten treden. Anders gezegd: we waren – ondanks het advies van het BIT inwerkingtreding niet langer uit te stellen en waar nodig tijdelijk alternatieve maatregelen te treffen – gezamenlijk nog niet comfortabel genoeg voor inwerkingtreding en we hebben vervolgens besloten extra tijd te nemen. Die werkwijze sluit volledig aan bij de aanpak die de Minister voor Wonen en Milieu aankondigde in het debat in de Eerste Kamer.

Vraag 33

Is het zo dat de minimale eisen op landelijk niveau gelden en dat decentrale overheden er met de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen van kunnen afwijken? Zo nee, hoe zit het dan?

Antwoord 33

Dit is niet het geval. De Tijdelijk Alternatieve Maatregelen zijn er juist op gericht individuele bevoegde gezagen te laten voldoen aan de gestelde minimale eisen.

Vraag 34

Gelden er straks voorwaarden voor decentrale overheden die gebruik willen maken van de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen, bijvoorbeeld dat ze nog niet een benodigde aansluiting op het DSO hebben, of kan men er altijd voor kiezen om hiervan gebruik te maken?

Antwoord 34

Er gelden geen voorwaarden anders dan dat maatregelen tijdelijk van aard moeten zijn en een bevoegd gezag zo snel als mogelijk gaat werken met de landelijke voorziening DSO. Alle ondersteuning is erop gericht om bevoegde gezagen hierbij te helpen. Het bevoegd gezag kan zelf bepalen of van TAM gebruik wordt gemaakt.

Vraag 35

Kan een overzicht gegeven worden van de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen, de voorwaarden waaronder ze gebruikt mogen worden, hoe lang ze gebruikt mogen worden en de eventuele gevolgen hiervan voor burgers en initiatiefnemers?

Antwoord 35

Het eerste deel van uw vraag beantwoord ik bij vraag 27. Hierbij vul ik aan dat de enige echte voorwaarde is dat een bevoegd gezag ze tijdelijk inzet. Ik verwacht dat burgers en bedrijven in de regel geen gevolgen zullen ondervinden van het toepassen van de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen omdat de meeste maatregelen zich richten op de planketen en de activiteiten van overheden daarin.

Vraag 36

In antwoord op Kamervragen is eerder aangegeven dat een van de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen gaat over de eisen voor digitale ontsluiting: «Voor gevallen waarin gemeenten nog niet kunnen werken volgens de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD) zal er een overgangsrechtelijke voorziening zijn om gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard» (blz. 10, Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3128). Werkt een «klik op de kaart» zoals die straks in het DSO werkt ook met de IMRO-standaard? Moet wat met de IMRO-standaard is gepubliceerd, in de overgangstermijn die straks geldt voor omgevingsplannen, het betreffende gebied binnen die overgangstermijn alsnog ook in de STOP-TPOD standaard worden gepubliceerd? Welke voorwaarden zijn er voor gemeenten om van deze uitzondering gebruik te maken?

Antwoord 36

Deze specifieke TAM beoogt aan gemeenten een tijdelijke overbrugging te bieden in het geval dat de decentrale implementatie van de STOP-standaard onverhoopt niet mogelijk blijkt. Met als achterliggend doel om zeker te stellen dat urgente gebiedsontwikkelingen (woningbouw en energietransitie) doorgang kunnen vinden.

Omdat deze TAM gebruik maakt van de IMRO standaard die wordt uitgefaseerd biedt de tijdelijke maatregelen niet dezelfde mogelijkheden als die nieuw beschikbaar gestelde STOP-TPOD standaard. Er kunnen bijvoorbeeld geen annotaties worden opgenomen en de klik op de kaart werkt onder deze maatregel dus ook niet zoals beoogd in DSO-LV. Technisch blijft een omgevingsplan met IMRO2012 een bestemmingsplan in het tijdelijk deel van het omgevingsplan, met alle beperkingen van dien. Een omgevingswetbesluit dat met behulp van IMRO is gemaakt moet dan ook binnen de overgangstermijn op enig moment technisch worden omgezet in de STOP-TPOD standaard. De Omgevingswet beoogt immers de stap naar omgevingsplan. De maatregelen richten zich daarmee alleen op de digitale vorm gedurende een (relatief korte) overgangsperiode voor alleen de situaties dat er niet gewacht kan worden totdat bij een bevoegd gezag de STOP-keten operationeel is.

Vraag 37

Is in het kader van de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen verzekerd dat er per 1 juli 2022 in ieder geval een aan www.ruimtelijkeplannen.nl gelijkwaardige voorziening beschikbaar blijft?

Antwoord 37

Het klopt dat naar huidig recht de TAM gelijkwaardig is aan een voorziening als Ruimtelijke Plannen.NL. De tijdelijke voorziening is qua ondersteuning echter niet gelijk aan DSO-LV of RP.NL. Alleen een overgang naar DSO-LV kan een gelijkwaardig niveau bieden. De TAM zijn immers een tijdelijk vangnet. Bevoegde gezagen moeten namelijk wel de stap maken naar het DSO-LV en niet «blijven hangen» in de TAM. Voorzien is dat DSO-LV aan minimaal dezelfde eisen zal voldoen als die destijds aan RP.NL zijn gesteld.

Vraag 38

Kan aangeven worden hoe wordt voorkomen dat de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen wel (blijvend) als vervanging voor het DSO worden toegepast?

Antwoord 38

De TAM vervangen de landelijke voorziening DSO-LV niet in functionaliteit. Als aangegeven in het antwoord op vraag 37 vormen de TAM een tijdelijk vangnet, maar is overstap naar het DSO-LV nodig om van alle functionaliteiten gebruik te kunnen maken. De verwachting is dan ook dat een bevoegd gezag zo snel als mogelijk over zal willen stappen.

In het geval van de Tijdelijke IMRO-maatregel kan ik hierbij melden dat de huidige voorziening RP.nl en de huidige standaard IMRO een wettelijke grondslag in de Wro/Bro hebben. Er is in de Omgevingswet voorzien in het overgangsrecht dat IMRO en RP.nl feitelijk nog blijven bestaan voor het afwerken van lopende Wro-plannen. Voor het tijdelijk voortgezet gebruik van de voorziening en standaard t.b.v. bekendmaking van nieuwe OW-plannen is inmiddels in het kader van de TAM voorzien in een aanvullende regeling die ervoor zorgt dat het gebruik voor dit doel valt binnen de kaders van de nieuwe bekendmakingsregels. De hierbij gehanteerde termijn betreft maximaal 1 jaar na inwerkingtreding. Ik ga in mijn antwoord op vraag 36 nader in op deze TAM.

Vraag 39

Op welke manier zullen burgers en bedrijven worden voorgelicht over de wijze waarop vanaf 1 juli 2022 de digitale ontsluiting van omgevingsvergunningen en plannen in iedere gemeente is geregeld?

Antwoord 39

Over de voorlichting aan bedrijven en individuele ondernemers vindt al geruime tijd overleg plaats met de koepels van het bedrijfsleven (VNO-NCW, MKB Nederland, VNCI en Bouwend Nederland). De voorlichting heeft betrekking op de invoering van het nieuwe stelsel, waar de digitale ontsluiting waarop de vraag zich richt, onderdeel van uitmaakt.

Met de communicatiemiddelen die via de Toolkit Omgevingswet beschikbaar zijn gesteld – deze bevat teksten, infographics, video’s en animaties – kunnen overheden en koepels van het bedrijfsleven hun inwoners en achterban informeren over de Omgevingswet. De beschikbare middelen hebben betrekking op onderwerpen die specifiek voor inwoners en ondernemers relevant zijn, zoals participatie, het Omgevingsloket, de vergunningaanvraag en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO). De beschikbare informatie is te gebruiken en aan te passen naar de lokale situatie respectievelijk naar specifieke bedrijfsbranches. De Toolkit is online sinds 1 juli 2020 en wordt op verzoek aangevuld.

Daarnaast wordt een landelijke online-campagne ontwikkeld. Deze campagne start drie maanden vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In overleg met de koepels van het bedrijfsleven wordt deze termijn aangehouden. De campagne bestaat uit een aantal landelijke boodschappen. Daarnaast zullen bepaalde doelgroepen specifiek worden benaderd met op maat gesneden boodschappen. De online-campagne zal in het eerste kwartaal van 2022 klaar staan voor alle overheden. Zij hebben dan gelegenheid om de lokale boodschappen passend te maken naar hun eigen situatie, zodat de communicatie richting inwoners en ondernemers drie maanden vóór 1 juli 2022 kan starten. Op deze manier komen de landelijke boodschappen zoveel mogelijk overeen met de lokaal ingevulde boodschappen.

Zowel de Toolkit als de landelijke online-campagne zijn opgezet en ingevuld door een brede vertegenwoordiging uit de overheden en bedrijven. Zij hebben tijdens netwerkbijeenkomsten en andere overlegmomenten meegedacht over de inhoud van de Toolkit en de campagne en de meest relevante onderwerpen voor inwoners en ondernemers. De bijeenkomsten zijn niet alleen georganiseerd door mijn ministerie, maar bijvoorbeeld ook door de VNG, de landelijke koepels van het bedrijfsleven en Logeion, de beroepsorganisatie voor communicatieprofessionals.

De vergunningaanvraag, omgevingsplannen en sommige andere onderwerpen kunnen – vanwege beleidsvrijheid – lokaal worden ingevuld. Elke decentrale overheid kan de landelijke boodschappen overnemen, maar ook aanpassen of overslaan als ze niet van toepassing zijn. Zo kunnen zij inwoners laten weten hoe het – bijvoorbeeld op het gebied van omgevingsvergunningen en -plannen – in hun gebied is geregeld. Er zijn ook overheden die al aan de slag zijn met informeren en al langer informatie verspreiden over de instrumenten van de Omgevingswet, bijvoorbeeld over de omgevingsvisie, omgevingsplannen en participatie. Bij dit alles wordt ook aandacht besteed aan de digitale ontsluiting.

Vraag 40

Zijn alle adviezen van het BIT overgenomen of is hier ook van afgeweken? Indien ja, op welke onderdelen?

Antwoord 40

Ja, alle adviezen zijn overgenomen. In mijn bestuurlijke reactie27 op het BIT-advies op het DSO van 2020, heb ik aangegeven dat ik alle drie hoofdaanbevelingen van het BIT onderschrijf en overneem. De drie aanbevelingen betroffen 1) het aantonen van de werking en beheersbaarheid van het DSO 2) te focussen op afbouw en implementatie van het DSO en 3) uitbouw van het DSO te temporiseren. In de bestuurlijke reactie is vervolgens aangegeven hoe hier invulling aan gegeven wordt. Deze bestuurlijke reactie is vervolgens geoperationaliseerd tot op maatregelniveau. Dit heeft geresulteerd in 58 maatregelen waarvan inmiddels een substantieel deel is afgerond, een deel nog in uitvoering is en enkele nog opgestart worden.

Enkele voorbeelden van deze maatregelen zijn:

  • Het verbreden en verdiepen van de ketentesten;

  • Het robuuster maken van testprocessen;

  • Het inrichten van extra testfaciliteiten voor softwareleveranciers;

  • Het uitwerken en implementeren van tijdelijke alternatieve maatregelen, om situaties om te vangen waarbij onderdelen van het DSO nog niet volledig gebruikt kan worden;

  • Het vollediger en actueler maken van voortgangsrapportages; en

  • Het verstevigen van het portfolioproces met oog op toekomstige uitbouw en doorontwikkeling

Als extra borging van een goede opvolging van het BIT-advies, alsmede de tweede Gateway Review uit 2020, heb ik de Auditdienst Rijk (ADR) gevraagd hiernaar te kijken, zoals ook vermeld in beantwoording van de vragen van de GroenLinks-fractie d.d. 9-6-202128. De ADR kijkt hierbij naar de navolgbaarheid en doorvertaling van adviezen tot aan maatregelen, de mate van concreetheid van de uitwerking en in hoeverre de uitvoering van maatregelen vordert. Ik verwacht het ADR onderzoek, inclusief bijbehorende managementreactie, op heel korte termijn (september 2021) met het parlement te kunnen delen.

Vraag 41

Klopt het dat de tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM) vanaf 1 januari 2022 ingeregeld en gereed zijn om mee te oefenen en op 1 juli 2022 ingaan? Hoe lang blijven de maatregelen van kracht? Kunnen deze evt. worden verlengd?

Antwoord 41

Afspraak met de bestuurlijke partners is inderdaad dat de maatregelen in principe per 1 januari 2022 ingeregeld moeten zijn, zodat een bevoegd gezag ze in zijn transitieaanpak kan betrekken. Echter sommige maatregelen kunnen nu al betrokken worden in deze aanpak. Bijvoorbeeld door eerst gebruik te maken van de geboden overgangsrechtelijke bepalingen inzake omgevingsplannen of bijvoorbeeld technische oplossingen in de markt die huidige systemen helpen te koppelen aan het DSO. In de regel zullen bevoegde gezagen alleen in uiterste noodzaak gebruik maken van de maatregelen als ze onverhoopt de datum van inwerkingtreding (op onderdelen) per 1-7-2022 niet redden. Verwachting is dat een bevoegd gezag er zo kort mogelijk gebruik van maakt en uiterlijk 1 jaar na inwerkingtreding heeft zorg gedragen voor een definitieve oplossing.

Vraag 42

Hoeveel partijen zouden op dit moment klaar geweest zijn of op schema hebben gelegen voor inwerkingtreding op 1 januari 2022?

Antwoord 42

De voortgang van de implementatie bij de verschillende bevoegde gezagen wordt gemeten met een halfjaarlijkse monitor. De laatste meting was in maart 2021, nog voordat bekend werd dat de datum van inwerkingtreding werd aangepast. In de monitor wordt aan de respondenten de vraag voorgelegd in hoeverre zij verwachten dat de organisatie de voorbereiding van de invoering van de Omgevingswet tijdig gereed zal hebben. De beantwoording van deze vraag is opgenomen in de bijlage van het rapport dat in april naar beide Kamers is gezonden29.

De monitor gaf destijds een positief beeld. Er waren maar weinig organisaties waar men op dat moment zelf verwachtte dat hun voorbereiding niet op tijd klaar zou zijn. Wel was het beeld dat in veel organisaties versnelling nodig was: een flinke groep respondenten gaf aan dat er nog meer moest worden gedaan dan op dat moment gepland om op 1 januari in werking te kunnen gaan, en een groot deel daarvan moest die versnelling op dat moment nog in gang zetten.

Hier is van belang dat de opgave niet gelijk is voor de verschillende organisaties. Niet alleen verschilt de opgave voor gemeenten, provincies, waterschappen en rijkspartijen. Ook de omvang en complexiteit van de opgave tussen deze organisaties onderling is niet gelijk. Zo werd dit voorjaar duidelijk dat het vooral voor partijen die te maken hadden met grootschalige complexe vraagstukken zorgen hadden over de geplande inwerkingtreding per 1 januari. Omdat de stelselwijziging voor heel Nederland tegelijkertijd in zal gaan, hebben ook partijen die wellicht eerder klaar konden zijn voor inwerkingtreding, nu een extra half jaar beschikbaar.

Vraag 43

Wat wordt bedoeld met «partijen die met meer ambitie aan de slag willen»?

Antwoord 43

Hiermee wordt bedoeld dat er partijen zijn die op het moment van inwerkingtreding nog niet direct alle mogelijkheden van de Omgevingswet met de landelijke voorziening DSO willen benutten, maar er ook partijen zijn met meer ambitie die dat juist wel beogen.

Vraag 44

Aan welke «verdere beheersmaatregelen» kan worden gedacht, wanneer knelpunten ontstaan a.g.v. de start per 1 juli 2022 tijdens de zomerperiode en vlak na de installatie van nieuwe colleges van B&W?

Antwoord 44

Uiteraard doen de bestuurlijke partners en ik er alles aan om knelpunten na de inwerkingtreding te voorkomen, maar helemaal uitsluiten kan ik dat niet bij de introductie en inwerkingtreding van een heel nieuw stelsel.

Er is daarom in een aantal beheersmaatregelen voorzien. Allereerst zorg ik ervoor dat er voor de periode na 1 juli 2022 substantiële juridische, beleidsmatige en technische expertise over de Omgevingswet en het DSO beschikbaar is. Een multidisciplinair team van experts zal de uitvoering van het stelsel nauwlettend in het oog houden en zij kunnen voortvarend handelen als dat nodig is. Eerder heb ik dat wel een transitieteam genoemd. Mocht het nodig zijn dan zal er vanuit dit team ook snelle opschaling naar het politiek-bestuurlijke niveau plaatsvinden. Daarnaast is er het Informatiepunt leefomgeving (voorheen bekend als Informatiepunt Omgevingswet). Gespecialiseerde medewerkers van het Informatiepunt informeren professionals van overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties over de juridische uitleg en praktische toepassing van de Omgevingswet, de onderliggende regelgeving en de digitale voorzieningen. Zij beantwoorden nu al vragen van overheden en dat blijft ook het geval na de inwerkingtreding. Ook in de zomerperiode is er met het Informatiepunt Leefomgeving een gespecialiseerd team beschikbaar om vragen over het stelsel te beantwoorden. Tot slot zal ik de invoeringsondersteuning ten behoeve van een goede implementatie van de Omgevingswet vanaf 2021 nog 5 jaar laten doorlopen. In dat kader zal minimaal één jaar voldoende ondersteuning met regioteams plaatsvinden, op kosten van de rijksoverheid. Nadat vijf jaar zijn verstreken zal bezien worden met decentrale overheden welke ondersteuning nog nodig is. De implementatie van de Omgevingswet is namelijk niet een proces van alleen dit jaar en volgend jaar. Ik voel dan ook de sterke verantwoordelijkheid om ook na de inwerkingtreding gezamenlijk kennis en ervaring te delen en overheden te ondersteunen bij de invoering van de wet.

Vraag 45

Welke wijzigingen, bijvoorbeeld ter implementatie van Europese wet- en regelgeving, zijn tot aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog aan de orde?

Antwoord 45

Zoals ik in de voortgangsbrief van 7 juli jl.30 heb vermeld, is de regelgeving van het stelsel van de Omgevingswet in beginsel afgerond om in werking te kunnen treden. Tot de datum van inwerkingtreding zal in onderhoud worden voorzien, zodat het stelsel actueel is op moment van inwerkingtreding. Zo is een ontwerp van een Verzamel-AMvB Omgevingswet 2022 in internetconsultatie gebracht met diverse wetstechnische wijzigingen. Voor het overige ontwikkelt het stelsel mee met de reguliere wijzigingen in de regelgeving op de diverse beleidsterreinen binnen het stelsel. Voor de implementatie van Europese regels kan worden gedacht aan de implementatie van de richtlijn over havenontvangstvoorzieningen31 en de implementatie van BBT-conclusies voor afvalverbrandingsinstallaties32. Deze inhoudelijke wijzigingen vloeien rechtstreeks voort uit het Europese recht en worden zowel in het huidige recht als in het stelsel van de Omgevingswet geïmplementeerd. Deze staan in principe los van de stelselherziening omgevingsrecht. Zij zijn dan ook niet van invloed op de inwerkingtreding van het stelsel. Daarnaast kunnen er wijzigingen voortvloeien uit de wetgevingsagenda van een nieuw kabinet. Een totaaloverzicht is op dit moment dan ook niet te geven. Deze ontwikkelingen zijn vergelijkbaar met die van het huidige recht en zullen ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet doorlopen.

Vraag 46

Welke Europese wet- en regelgeving is van toepassing en/of moet worden geïmplementeerd?

Antwoord 46

Het stelsel van de Omgevingswet geeft uitvoering aan een groot aantal Europese richtlijnen en andere internationaalrechtelijke voorschriften, zoals verdragen. Dit geldt in het bijzonder voor de regelgeving op het gebied van milieu en natuur. Met de totstandkoming van het wettelijke stelsel van de Omgevingswet is de implementatie daarvan in de regelgeving in beginsel afgerond. Nieuwe implementatieregelgeving zal, conform de gebruikelijke wet- en regelgevingsprocedures, tot stand worden gebracht. Dit geldt ook voor de toekomst. Bij het ontwerp van het stelsel van de Omgevingswet is het Europese recht als uitgangspunt is genomen. Het stelsel biedt dan ook een goede basis om toekomstige implementatie-opgaven een plek te geven.

Vraag 47

Wanneer wordt een nieuw ontwerp slot-KB aan de Staten-Generaal voorgelegd? Kan concreter worden aangegeven wat «na de zomer» is?

Antwoord 47

Zoals aangegeven in mijn brief van 27 mei 202133 vind ik het belangrijk om met uw Kamer het gesprek te voeren over het vervolgproces op weg naar de parlementaire besluitvorming over de datum van inwerkingtreding. Ik vind het van belang dat er in beide Kamers een zorgvuldige behandeling kan plaatsvinden en dat u over volledige informatie beschikt om een goede afweging te kunnen maken. Ik zal uw Kamer in het najaar dan ook weer voorzien van de gebruikelijke voortgangsinformatie, waaronder in ieder geval inzicht in de aansluitcijfers en de voortgang van het DSO (zowel landelijk als decentraal). Ik zal bij deze voortgangsbrief ook de bestuurlijke partners betrekken. Ik streef ernaar om deze informatie eind oktober aan uw Kamer aan te bieden. Ik denk dat het daarna een goed moment zou zijn om met u het debat te voeren over de datum van inwerkingtreding. Vervolgens kan dan ook in de Eerste Kamer het gesprek plaatsvinden over de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Als sluitstuk van die twee behandelingen ben ik dan voornemens om het inwerkingtredings-KB formeel voor te hangen.

Vraag 48

Wat zijn de extra kosten van het uitstel van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet? Wie draagt die «extra» kosten?

Antwoord 48

Hiertoe verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.

Vraag 49

In hoeverre is er, los van de extra kosten i.v.m. de latere inwerkingtreding van de Omgevingswet, in het algemeen sprake van stijgende invoeringskosten die de wet met zich meebrengt? Zo ja, hoe groot is dat bedrag? Hoe wordt daar mee omgegaan?

Antwoord 49

In het Integraal Financieel Beeld (IFB) zijn ramingen van de totale eenmalige effecten bij overheden in 2016 en 2021 opgenomen.34 De cijfers kennen nog grote onzekerheden. Het is, zoals het rapport zelf ook vermeldt, belangrijk om de ramingen van 2016 in het juiste perspectief te plaatsen. Destijds konden er nog geen inschattingen worden gemaakt van de effecten van de invoering van de regelgeving. Het IFB is met de bestuurlijke partners besproken. Afgesproken is dat de transitiekosten en de financiële effecten in 2022, 2023 en 2027 worden geëvalueerd. Daarnaast hebben het Rijk en de bestuurlijke partners afgesproken dat zij in interbestuurlijk verband gaan zoeken naar oplossingen mochten zich financiële knelpunten voordoen. Gelet op de bredere financiële problematiek bij gemeenten en in lijn met de bestuurlijke afspraak van april 2020 (inclusief de financiële evaluatie) zullen de partijen in interbestuurlijk verband gezamenlijk werken aan het uitdenken van oplossingen die tot betere financiële effecten kunnen leiden. Financiële compensatie van een deel van de transitiekosten zal daarbij ook een optie zijn. Daarbij wordt het redelijk geacht dat overheden de transitiekosten in een periode van 10 jaar moeten kunnen terugverdienen.

Bovendien was binnen mijn ministerie een budget voor invoeringsondersteuning beschikbaar van € 35 miljoen. Daarvan resteerde eind 2020 nog € 2,6 miljoen. Als gevolg van gedane politieke toezeggingen in de Eerste Kamer in januari 2020 zal de implementatie-ondersteuning echter nog langer doorlopen (zie ook het antwoord op vraag 44). De hiermee gemoeide meerkosten waren aanvankelijk niet begroot. Ik zal u hierover binnenkort nader informeren.

Vraag 50

Kan een schematisch overzicht gegeven worden van de totale kosten die het Rijk en de decentrale overheden (uitgesplitst naar soort decentrale overheid) tot nu toe hebben gemaakt voor de invoering? En hoeveel er per soort overheid (Rijk en per soort decentrale overheid) nog te verwachten is? En kan gegarandeerd worden dat decentrale overheden volledig gecompenseerd worden voor deze decentralisatie?

Antwoord 50

In onderstaand figuur uit het KPMG-onderzoek35 naar de transitiekosten is per jaar aangegeven welke kosten door de verschillende overheden zijn gemaakt en naar verwachting nog zullen worden gemaakt. De bedragen zijn omgeven met onzekerheden. Voor wat betreft de mogelijke compensatie van een deel van de kosten wordt verwezen naar het antwoord op vraag 49.

Vraag 51

Wanneer wordt meer duidelijkheid verwacht over de financiële impact van het besluit tot uitstel en de ontwikkeling van het DSO?

Antwoord 51

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 10, 11, 48 en 49. Ik zal u binnenkort nader informeren.

Vraag 52

Wat is het gevolg van de recente moties die op de ALV van de VNG hierover zijn aangenomen (zie https://www.binnenlandsbestuur.nl/bestuur-en-organisatie/nieuws/gemeenten-dreigen-te-stoppen-met-uitvoeren-taken.17346509.lynkx en https://vng.nl/nieuws/omgevingswet-geen-extra-uitstel-en-meer-geld-voor-gemeenten) voor de financiering van de (invoering) van de Omgevingswet?

Antwoord 52

De motie van de VNG valt uiteen in twee delen. Enerzijds wordt het VNG-bestuur opgeroepen om alles in het werk te stellen dat de Omgevingswet echt op 1 juli 2022 in werking kan treden. Het tweede deel van de motie gaat over de financiën. Wat betreft de financiële compensatie voor de invoeringskosten in het jaar 2022 als gevolg van het uitstel, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 48. Dat staat los van de VNG-claim van € 150 miljoen, die zal moeten worden ingebracht bij de formerende partijen. Dit geldt ook voor de motie die in bredere zin oproept om tijdig duidelijkheid te bieden over voldoende budget en bevoegdheden voor gemeenten.

De motie vraagt om in 2022 compensatie te krijgen voor de stijgende invoeringskosten. Daarnaast vraagt de motie om op de financiële evaluatiemomenten in 2022, 2023 en 2027 al voorlopige compensatie te krijgen als blijkt dat de terugverdientijd van 10 jaar op die momenten niet haalbaar blijkt. Besluitvorming over de claim van (€ 150 miljoen) en eventuele afrekenmomenten is niet aan het demissionaire kabinet.

Vraag 53

Is inmiddels bekend wat de financiële consequenties zijn van het verschuiven van de inwerkingtredingsdatum, voor zowel de bevoegde gezagen als het Ministerie van BZK?

Antwoord 53

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.

Vraag 54

Is inmiddels bekend wat de precieze financiële impact is van het besluit tot uitstel en de ontwikkeling van het DSO-LV?

Antwoord 54

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 10 en 11.

Vraag 55

Kan een totaaloverzicht worden gegeven van alle kosten voor invoering van de Omgevingswet tot dusver, incl. de extra kosten a.g.v. het verschuiven van de inwerkingtredingsdatum, en welke partijen voor welke kosten verantwoordelijk zijn?

Antwoord 55

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 10, 11, 48 en 49.


X Noot
2

Kamerstuk 33 118, nr. 193.

X Noot
4

Kamerstuk 34 453

X Noot
5

Kamerstuk 33 118, BQ.

X Noot
6

Een aansluiting op de keten «Van plan tot publicatie» via de standaard STOP. Een aansluiting op de keten «Van idee tot afhandeling» via de standaard STAM en tenslotte via de keten «Van vraag tot informatie» via de STTR standaard.

X Noot
7

Kamerstuk 33 118, nr. 193.

X Noot
8

Kamerstuk 33 118, nr. 172.

X Noot
9

Kamerstuk 33 118, nr. 160.

X Noot
10

Kamerstuk 33 118, nr. 174.

X Noot
11

Kamerstuk 33 118, nr. 188 en Kamerstuk 33 118, nr. 190.

X Noot
12

Kamerstuk 33 118, nr. 188.

X Noot
15

Kamerstuk 33 118, nr. 188 en Kamerstuk 33 118, nr. 193.

X Noot
18

Kamerstuk 33 118, nr. 193.

X Noot
19

Kamerstuk 33 118, nr. 177.

X Noot
21

Kamerstukken 33 118 en 34 986, CI.

X Noot
24

IMRO is de verouderde standaard voor Ruimtelijke Plannen waar momenteel alle bevoegde gezagen en al hun leveranciers werken.

X Noot
26

Kamerstuk 33 118, nr. 188 en Kamerstuk 33 118, nr. 190.

X Noot
28

Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 2662, antwoord vraag 12.

X Noot
30

Kamerstuk 33 118, nr. 193.

X Noot
31

Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PbEU 2019, L 151).

X Noot
32

Uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2010 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor afvalverbranding (PbEU 2019, L 312).

X Noot
33

Kamerstuk 33 118, nr. 190.

X Noot
34

Kamerstuk 33 118, nr. 183.

X Noot
35

Kamerstuk 33 118, nr. 176.

Naar boven