Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2020
Hierbij bied ik u aan het ontwerpbesluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding
van de Omgevingswet1.
In vervolg op het notaoverleg in uw Kamer van 25 november jongstleden (Kamerstuk 33 118, nr. 170) is de motie van de leden Regterschot en Terpstra aangenomen. Daarin wordt de regering
verzocht de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet te bepalen op 1 januari 2022
en het koninklijk besluit met de daarin opgenomen vermelding van die datum zo snel
mogelijk voor te hangen bij de beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 33 118, nr. 160).
Met de voorhang van dit ontwerp koninklijk besluit wordt een volgende stap gezet richting
de besluitvorming over de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2022.
Met deze besluitvorming wordt de bestuurlijke partners en de uitvoeringspraktijk duidelijkheid
geboden dat de Omgevingswet op 1 januari 2022 ingevoerd zal worden.
Zoals besproken met uw Kamer in het notaoverleg van 25 november is het perspectief
op de invoeringsdatum nodig voor de verdere voorbereiding op de invoering. Dat betekent
niet dat het werk al helemaal af is. Ook komend jaar wordt er van alle partijen nog
een flinke inspanning gevraagd. Maar ik heb samen met de bestuurlijke partners het
vertrouwen dat een zorgvuldige invoering per 1 januari 2022 realistisch is. Inmiddels
is de wetgeving nagenoeg afgerond. De ontwikkeling van de landelijke voorziening van
het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) nadert zijn afronding en is eind van dit
jaar voldoende gereed voor inwerkingtreding zodat alle overheden ermee kunnen oefenen.
Ik heb goede financiële afspraken gemaakt met de medeoverheden. In vervolg op het
notaoverleg heeft uw Kamer twee moties (Kamerstuk 33 118, nrs. 162 en 165) met algemene stemmen aangenomen die passen binnen die afspraken en die mijn betrokkenheid
erbij ondersteunen. Hiermee wordt geborgd dat de Omgevingswet decentrale overheden
niet meer hoeft te kosten dan dat het hen oplevert.
Dit alles overziend acht ik de tijd rijp om het ontwerp van het inwerkingtredingsbesluit
aan uw Kamer aan te bieden. Met deze voorhang wordt uitvoering gegeven aan de wettelijk
voorgeschreven voorhangprocedure uit artikel 23.10, tweede lid, van de Omgevingswet.
Dit artikel bepaalt dat de voordracht voor het koninklijk besluit niet eerder wordt
gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
Dit artikel geeft daarbij een minimumtermijn aan het kabinet voordat het koninklijk
besluit wordt voorgedragen aan de Koning. Zodra de Eerste of Tweede Kamer het ontwerp
koninklijk besluit in behandeling neemt, zal het kabinet wachten met de voordracht
van het koninklijk besluit aan de Koning tot deze behandeling is afgerond. Dit past
bij het uitgebreide proces dat regering en parlement hebben doorlopen bij de totstandkoming
van het stelsel van de Omgevingswet.
Een brief van gelijke strekking heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren