33 037 Mestbeleid

Nr. 86 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 februari 2014

In de motie Van Gerven c.s. van 4 juli 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 68), wordt de regering gevraagd vrijstelling te verlenen voor het bovengronds aanwenden van mest aan maximaal 100 gecertificeerde kringboeren van de Vereniging tot Behoud van Boer en Milieu (VBBM) en de Noordelijke Friese Wouden (NFW). De vrijstelling wordt gevraagd voor een periode van vijf jaar teneinde deze periode te gebruiken voor vervolgonderzoek en doorontwikkeling.

Hierbij deel ik u mede dat ik voornemens ben op hierna beschreven wijze aan de motie uitvoering te geven. Tevens informeer ik u over de kanttekeningen die de Technische Commissie Bodem (TCB) bij het voornemen heeft geplaatst.

Op grond van het Besluit gebruik meststoffen dienen drijfmest en vloeibaar slib op emissiearme wijze te worden aangewend. Met deze verplichting wordt beoogd de emissie van ammoniak als gevolg van het houden van dieren te beperken en daarmee schade aan natuurwaarden te voorkomen. De verplichting strekt mede tot uitvoering van de NEC-richtlijn, in welks kader lidstaten hebben afgesproken de uitstoot van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, waaronder ammoniak, te beperken.

De intentie van de motie is een gelimiteerd aantal ondernemers – voor zover gecertificeerd lid van de VBBM of NFW – voor een periode van vijf jaar van deze verplichting vrij te stellen. Aan dat verzoek kan ik niet naar de letter voldoen, met name niet waar wordt beoogd de kring van rechthebbenden te beperken tot gecertificeerde leden van de twee verenigingen; het beginsel van rechtsgelijkheid verzet zich hiertegen. In het Algemeen Overleg over de Natuur- en milieueffecten veehouderij inclusief PAS van 17 april 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 64) heb ik ten aanzien hiervan reeds een voorbehoud gemaakt. Ook kan de vrijstelling niet worden beperkt tot «kringloopboeren», aangezien dat begrip onvoldoende kan worden geobjectiveerd. In overleg met de twee verenigingen heb ik daarom gekozen voor een oplossing waarbij de relevante kenmerken van het certificaat van de twee verenigingen in de regeling worden opgenomen als voorwaarde om gebruik te mogen maken van de vrijstelling. Daarmee is het gebruiksrecht echter niet beperkt tot de leden van de VBBM en de NFW en is evenmin verzekerd dat het aantal gebruikers de 100 niet overschrijdt.

In bijgevoegd advies wijst de TCB er op dat de (management)voorwaarden waaraan gebruikers moeten voldoen maar beperkt compenseren voor de extra ammoniak die vervluchtigt bij bovengrondse aanwending, een beoordeling die overeenstemt met hetgeen dezerzijds al eerder onder uw aandacht is gebracht in brieven van 11 oktober 2012 en 31 mei 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 32 en Kamerstuk 33 037, nr.65). Daarmee wordt het nadelige effect van de voorziening sterker naarmate meer ondernemers er gebruik van maken, zo stelt de TCB vast.

De TCB is voorts van oordeel dat bovengronds aanwenden van dierlijke mest vanwege het grotere stikstofverlies niet goed past bij het gedachtegoed van kringlooplandbouw en acht die wijze van aanwenden in ieder geval niet noodzakelijk daarvoor. Ook signaleert de TCB dat aantasting van de functionaliteit van het bodemleven door emissiearm aanwenden niet is aangetoond, zo min als negatieve effecten op de gewasopbrengst. Dit alles geeft de TCB reden de technisch-wetenschappelijke onderbouwing van de vrijstelling ter discussie te stellen.

Nu onzeker is hoeveel ondernemers van de regeling gebruik gaan maken acht ik het niet verantwoord een regeling te treffen voor vijf jaar, zoals de motie vraagt. Om te voorkomen dat we in een situatie verzeild te raken die mij noodzaakt de regeling in te trekken, geef ik er de voorkeur aan dit jaar als een proefjaar te benutten. Gedurende het jaar kan dan, met behulp van controleresultaten en inbreng van betrokken organisaties, worden gevolgd in hoeverre de regeling aan de intenties van de motie voldoet. Indien aan het einde van het jaar blijkt dat dit het geval is, zal ik de regeling verlengen met de resterende vier jaar.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven