33 037 Mestbeleid

Nr. 226 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 oktober 2017

Op 3 februari jl. heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket fosfaatreductie 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 189). Doel van dit pakket is om de fosfaatproductie in Nederland voor het einde van 2017 terug te brengen tot het niveau dat is toegestaan op basis van de derogatiebeschikking Nitraatrichtlijn, zodat de huidige derogatie behouden kan blijven en er een basis ligt om vanaf 2018 een nieuwe derogatie te verkrijgen. Dit is van groot economisch belang voor de Nederlandse agrosector. In diverse onderdelen van de sector zijn daarvoor pijnlijke maar noodzakelijke maatregelen genomen. Op dit moment ligt Nederland op koers om aan het eind van het jaar weer onder het fosfaatproductieplafond uit te komen. Het is daarvoor wel cruciaal dat de tot nu toe gerealiseerde reductie gedurende de rest van het jaar wordt vastgehouden. Met mijn brief over de derde kwartaalrapportage van het Centraal Bureau voor de Statistiek, die vandaag verstuurd wordt, informeer ik uw Kamer hier nader over (Kamerstuk 33 037, nr. 227).

Onderdeel van het maatregelenpakket is dat de tijdelijke ontheffingen die in het verleden zijn verstrekt aan varkens- en pluimveehouders in het kader van de Regeling ontheffing productierechten Meststoffenwet (POR-regeling) na afloop van de bepaalde duur niet verlengd zullen worden. Uw Kamer heeft met de gewijzigde motie van de leden Lodders en Geurts verzocht om dit onderdeel uit het maatregelenpakket te schrappen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 969). Per brief van 20 februari jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 190) heeft het kabinet aangegeven hiervoor geen ruimte te zien, maar bereid te zijn om in het najaar te bekijken of de omstandigheden zodanig veranderd zijn dat dit standpunt kan worden herzien.

De afgelopen maanden is er intensief overleg gevoerd tussen mijn ministerie en de Europese Commissie over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, de invoering van het fosfaatrechtenstelsel voor melkveebedrijven per 1 januari 2018 en een nieuwe derogatie. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 7 september jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 222) stelt de Europese Commissie als voorwaarde voor een nieuwe derogatie dat het mestproductieplafond (uitgedrukt in 172,9 miljoen kilogram fosfaat en 504,4 miljoen kilogram stikstof) dat nu is vastgelegd in de derogatiebeschikking die loopt tot en met 31 december 2017, op nationaal niveau wordt vastgelegd. Het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn voorziet hierin.

Onderdeel hiervan is het instandhouden van de doorvertaling naar sectorale plafonds voor de varkens-, pluimvee- en melkveehouderij en de bijbehorende stelsels van dierrechten voor varkens en pluimvee en fosfaatrechten voor melkvee (beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2018). Het ontwerp actieprogramma is op 13 oktober jl. gepubliceerd in het kader van de milieueffectrapportageprocedure en eenieder kan hierop gedurende zes weken een zienswijze indienen.1

Samen met de Europese Commissie acht het kabinet het cruciaal dat de overschrijding van het fosfaatproductieplafond die zich in 2015 en 2016 heeft voorgedaan, teniet wordt gedaan en in de toekomst wordt voorkomen. De sectorale plafonds en bijbehorende rechtenstelsels zijn hierin bepalend. De ontheffingen van de verwerving van dierrechten voor varkens en pluimvee die dit jaar aflopen, zijn in 2015 verstrekt. Ik constateer dat in 2015 zowel de varkens- als de pluimveesector hun plafonds hebben overschreden en dat de pluimveesector ook nu nog boven zijn plafond zit. Het handhaven van de sectorplafonds is essentieel voor de huidige en een nieuwe derogatie. Daarnaast constateer ik, zoals hierboven aangegeven, dat de resultaten van het fosfaatreductieplan 2017 tot nu toe op koers liggen, maar dat we er nog niet zijn. Ik zie dan ook geen nieuwe omstandigheden die maken dat het onderdeel van de POR-ontheffingen in het fosfaatreductieplan kan worden herzien. Ik wil daarbij benadrukken dat varkens- en pluimveebedrijven niets wordt afgenomen. Waar het om gaat is dat ontheffingen die voor een bepaalde duur zijn verstrekt, na afloop van die duur niet zullen worden verlengd en dat hiervoor in de plaats ook geen nieuwe ontheffingen zullen worden uitgegeven. Met de brieven van 9 en 21 februari jl. is beoogd om de houders van ontheffingen hiervan vroegtijdig bewust te maken, zodat zij hierop konden anticiperen in hun bedrijfsvoering.

Hoewel ik op dit moment geen ruimte zie om ontheffingen te verlengen of nieuwe ontheffingen te verstrekken, heb ik er wel oog voor dat veel pluimvee- en varkensmest wordt verwerkt en buiten de Nederlandse landbouw wordt afgezet, waarmee een negatief effect van deze mest op de kwaliteit van het Nederlandse grond- en oppervlaktewater wordt voorkomen. Om die reden ben ik met de Europese Commissie in gesprek over de optie om verwerkte mest (gedeeltelijk) te verdisconteren bij het vaststellen van de naleving van het sectorplafond. Dit is nader beschreven in het ontwerp zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Ook bekijk ik de wens vanuit de varkenssector om dunne fractie van varkensmest na mestscheiding onderdeel te laten zijn van een nieuwe derogatie. Het is aan mijn ambtsopvolger om hierover een besluit te nemen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven