33 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012

Nr. 205 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 juni 2012

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 februari 2012 betreffende de reactie van de minister op de aangenomen moties bij de OCW-begroting 2012 (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 173 ). Bij brief van 11juni 2012 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie, Bošnjaković-van Bemmel

Inhoudsopgave

Blz.

     

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

33 000 VIII, nr. 32 – de motie Klijnsma c.s. over jong publiek

3

33 000 VIII, nr. 33 – de motie Klijnsma/Peters over een mobiliteitscentrum

3

33 000 VIII, nr. 38 – de motie Biskop over overleg met Syntens

3

33 000 VIII, nr. 39 – de motie Van der Ham c.s. over het museum Oriëntalis

3

33 000 VIII, nr. 49 – de motie Biskop/Van der Ham over een private doorstart van de cultuurkaart

3

33 000 VIII, nr. 73 – de motie Çelik/Biskop over de vrijwillige ouderbijdrage

3

33 000 VIII, nr. 83 – de motie Elias over vrijheid van onderwijs

4

33 000 VIII, nr. 90 – de motie Van Dijk over onafhankelijke wetenschap

4

33 000 VIII, nr. 91 – de motie Van Dijk/Lucas over onafhankelijkheid van universiteitsbladen

4

33 000 VIII, nr. 93 – de motie Biskop/Ortega-Martijn over minder regeldruk in het onderwijs

4

33 000 VIII, nr. 106 – de motie Beertema c.s. over uitgaven aan overhead

4

33 000 VIII, nr. 145 – de motie Beertema/Jadnanansing over het nader definiëren van het begrip contactuur

5

33 000 VIII, nr. 141 – de gewijzigde motie Çelik over onderadvisering

5

II

Reactie van de minister

5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

De leden van de VVD-fractie hebben de brief van de minister met instemming gelezen en hebben een aantal vragen.

De leden merken op dat voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, er een begrotingsonderzoek door de vaste Kamercommissie heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan is de motie Lucas c.s.1 ingediend inzake internationale uitgaven. Wanneer komt de staatssecretaris met de, in zijn brief van 20 april 20122 aangekondigde, uitgebreide reactie op de motie, zo vragen de leden.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de minister op de aangenomen moties.

De leden van de PVV-fractie merken op dat de minister een brief heeft gestuurd over de uitvoering van de moties die zijn aangenomen bij de begroting. Zij hebben enkele vragen over de moties die door de leden van deze partij zijn ingediend, namelijk de motie Beertema c.s. over uitgaven aan overhead en de motie Beertema/Jadnanansing over het nader definiëren van het begrip contactuur.

De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik om een paar korte opmerkingen te maken over de reactie van de minister op de aangenomen moties, ingediend bij de begrotingsbehandeling van Onderwijs Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2012.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de minister op de aangenomen moties tijdens de begrotingsbehandeling. Zij stellen hierover enkele vragen.

33 000 VIII, nr. 32 – de motie Klijnsma c.s. over jong publiek

De leden van de PvdA-fractie signaleren dat de minister de motie Klijnsma c.s. vooral opvat als een extra afwijzingscriterium bij subsidieaanvragen. Onderkent zij dat de motie ook geldt als een opdracht aan zichzelf om jongeren desnoods met extra inspanningen met kunsten in contact te brengen? In hoeverre gaat de minister, al dan niet samen met de staatssecretaris, over tot zulke extra inspanningen, zo vragen de leden.

33 000 VIII, nr. 33 – de motie Klijnsma/Peters over een mobiliteitscentrum

De leden van de PvdA-fractie vragen in verband met de motie Klijnsma/Peters wanneer de staatssecretaris de Kamer precies kan laten weten welke stappen voor de inrichting van een mobiliteitscentrum ten behoeve van potentiële werklozen in de cultuursector wel en niet mogelijk zijn.

33 000 VIII, nr. 38 – de motie Biskop over overleg met Syntens

De leden van de CDA-fractie vinden het een goed idee, dat de staatssecretaris het cultureel ondernemerschap onder de aandacht houdt bij de totstandkoming van de nieuwe ZBO3 «Kamer van Koophandel/Syntens». Of die een rol kan spelen, is, volgens deze leden, niet aan de orde. Wel hoe die een rol kan spelen. Deze leden zien dan ook uit naar een nadere uitwerking hiervan.

33 000 VIII, nr. 39 – de motie Van der Ham c.s. over het museum Oriëntalis

De leden van de CDA-fractie merken op dat het niet duidelijk is of het bezoek van de staatssecretaris aan Oriëntalis een rol heeft gespeeld bij het bericht dat Oriëntalis in mei de deuren weer opent. Is dit bericht ook bij de staatssecretaris terecht gekomen en heeft hij er zicht op dat het museum Oriëntalis nu behouden blijft, zo vragen de leden.

33 000 VIII, nr. 49 – de motie Biskop/Van der Ham over een private doorstart van de cultuurkaart

De leden van de VVD-fractie willen naar aanleiding van de motie Biskop/van der Ham weten wat de stand van zaken is ten aanzien van de doorstart van de cultuurkaart. Wanneer verwacht de minister de Kamer hierover te kunnen informeren, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de doorstart van de cultuurkaart, die voorspoedig lijkt te verlopen, nog een opmerking wordt gemaakt over het btw-vrij zijn van voorstellingen, maar dan alleen als het klassikaal is en er geen andere bezoekers in de zaal zitten. De leden vinden dit een wat vreemde gang van zaken. Een voorstelling voor scholieren is «onderwijs» en «btw-vrij», maar dezelfde voorstelling voor «normale» mensen is geen onderwijs en dus niet btw-vrij. En daarom mogen ze dan ook niet bij elkaar in één zaal zitten. Dit doet toch denken aan DDR-achtige oplossingen. Daar moet toch een andere mouw aan te passen zijn, want het gaat toch om deelname van jongeren aan voorstellingen en niet over voorstellingen voor jongeren, zo vragen zij.

33 000 VIII, nr. 73 – de motie Çelik/Biskop over de vrijwillige ouderbijdrage

De leden van de PvdA-fractie vragen in verband met de motie Çelik/Biskop of de «heldere leidraad» inzake schoolkosten en de vrijwillige bijdrage voor de bve4-sector inmiddels is verschenen. Ook willen zij weten wanneer het risicogerichte toezicht inzake de vrijwillige ouderbijdragen dat de Inspectie van het Onderwijs gaat vormgeven op de scholen voelbaar zal zijn.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Kamer over de vrijwillige ouderbijdrage nog met de minister in overleg treedt. Overigens was de inzet van de motie daaromtrent breder dan het mbo. Graag een reactie ontvangen zij een reactie van de minister hierop.

33 000 VIII, nr. 83 – de motie Elias over vrijheid van onderwijs

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de minister in haar reactie op de motie Elias verwijst naar het advies van de Onderwijsraad over artikel 23 van de Grondwet dat nog moest verschijnen. Inmiddels is dit advies5 verschenen. Wat vindt de minister van de stelling van de Onderwijsraad dat de onderwijsvrijheid erom vraagt de kwaliteitseisen objectief in formele wetten vast te leggen, zo vragen voornoemde leden.

33 000 VIII, nr. 90 – de motie Van Dijk over onafhankelijke wetenschap

De leden van de SP-fractie vragen hoe het inmiddels staat met de uitvoering van de motie Van Dijk. Hoe gaat er vormgegeven worden aan het openbaar maken van nevenfuncties van wetenschappers en het verstrekken van duidelijkheid omtrent gesponsord onderzoek, zo vragen zij.

33 000 VIII, nr. 91 – de motie Van Dijk/Lucas over onafhankelijkheid van universiteitsbladen

De leden van de PvdA-fractie vragen over de motie Van Dijk/Lucas of de staatssecretaris nog altijd niet tijdens een bestuurlijk overleg met de VSNU6 over de onafhankelijkheid van de universiteitsbladen heeft gesproken. Indien dit wel het geval mocht zijn, welke afspraken heeft dit dan opgeleverd, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie vragen wat de uitkomsten van het gesprek zijn, dat de staatssecretaris heeft gevoerd met de VSNU over de onafhankelijkheid van de universiteitsbladen. Zijn er concrete afspraken gemaakt, zo vragen voornoemde leden.

33 000 VIII, nr. 93 – de motie Biskop/Ortega-Martijn over minder regeldruk in het onderwijs

De leden van de CDA-fractie hopen dat bij de Voorjaarsnota echte regeldruk verminderende maatregelen tegemoet gezien kunnen worden en niet zo benepen, zoals bij scholen die vrije dagen op een flexibele manier willen regelen, maar dat dan weer niet mogen. Uitgangspunt is toch dat er voldoende onderwijstijd wordt gemaakt, zo vragen zij.

33 000 VIII, nr. 106 – de motie Beertema c.s. over uitgaven aan overhead

De leden van de PVV-fractie menen dat de minister onduidelijkheid creëert door te schermen met het standpunt dat er geen definitie van overhead voor handen zou zijn. De leden zijn van mening dat een dergelijke definitie gemakkelijk vast te stellen is. De minister zegt de discussie wel te willen voeren. Daarom de vraag van deze leden of de minister bereid is het begrip overhead te definiëren in en voor het onderwijsveld.

De leden van de SP-fractie betwijfelen of de afspraken, die nu met de instellingen zijn gemaakt, voldoende zijn. De afspraken gaan over het inperken van indirecte kosten en het geven van openheid over de verhouding onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel. De leden zien dit vooral als een eerste stap. Wat zijn de mogelijkheden om in te grijpen wanneer de indirecte kosten (te) hoog blijven? Ook vragen de leden waar de grens voor een maximaal aanvaardbare overhead nu komt te liggen. Deelt de minister de mening dat het gebruik van de methode «Bouwens-Bruins» nuttig is om te achterhalen hoeveel geld naar het primaire onderwijsproces gaat? Indien niet, waarom niet, zo vragen de leden.

33 000 VIII, nr. 145 – de motie Beertema/Jadnanansing over het nader definiëren van het begrip contactuur

De leden van de PVV-fractie verbazen zich dat de minister toch weer een voorbehoud maakt op de verplichte 12 contacturen. Er kan een uitzondering gemaakt worden voor hogescholen die op basis van hun onderwijsconcept voor een andere invulling kiezen. Volgens deze leden dienen alle hogescholen zich minimaal aan 12 verplichte contacturen te houden onafhankelijk van het onderwijsconcept. De leden vragen om deze uitzonderingsmaatregel te heroverwegen. Graag ontvangen zij op dit punt een reactie van de minister.

33 000 VIII, nr. 141 – de gewijzigde motie Çelik over onderadvisering

De leden van de PvdA-fractie vragen over de gewijzigde motie Çelik hoe het GION7 op basis van de meer recente gegevens van COOL 2008 zichtbaar wil maken of er sprake is van onderadvisering die blijkt uit de latere schoolloopbaan van leerlingen, waarbij dus naast het schooladvies eventueel ook de voorspellende waarde van de Cito-toets ter discussie kan komen te staan.

II Reactie van de minister

Voor de reactie van de fracties van VVD, PvdA, PVV, CDA en SP op mijn brief van 10 februari 2012 (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 173) zeg ik uw Kamer hartelijk dank. Ik reageer hierbij op de vragen en opmerkingen met betrekking tot die brief mede namens de staatssecretaris. Ik volg daarbij het stramien van het verslag.

De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de staatssecretaris komt met de, in zijn brief van 20 april 20122 aangekondigde, uitgebreide reactie op de motie Lucas c.s.1 over internationale uitgaven. Deze brief kunt u voor het zomerreces tegemoet zien.

Reactie op motie Klijnsma c.s. over jong publiek8

De motie Klijnsma c.s. wordt geenszins als een extra afwijzingscriterium bij subsidieaanvragen beschouwd. Het kabinet benadrukt juist het belang van cultuureducatie. In de beleidsbrief «Meer dan Kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid» is daarom het programma Cultuureducatie met Kwaliteit aangekondigd. Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit heeft tot doel de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs door middel van een landelijk samenhangende aanpak te borgen.

Voor instellingen in de basisinfrastructuur is cultuureducatie een subsidiecriterium. Aanvragers dienen dus in hun plannen in te gaan op de voorgenomen educatieve activiteiten. De Raad voor Cultuur heeft inmiddels over de plannen geadviseerd waarna de subsidiebesluiten worden bekendgemaakt op Prinsjesdag 2012.

De gemeenschappelijke inspanning van zowel de staatssecretaris als mijzelf wordt geïllustreerd door de adviesaanvraag aan zowel de Raad voor Cultuur als de Onderwijsraad over de wijze waarop scholen in het primair onderwijs het beste ondersteund kunnen worden bij het geven van invulling aan de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie. De inzet van € 18 miljoen in de zogenaamde prestatiebox primair onderwijs voor cultuureducatie ondersteunt de invulling door scholen.

Reactie op motie Klijnsma/Peters over een mobiliteitscentrum9

Het gezamenlijke verzoek van FNV Kiem en het NAPK over het mobiliteitsplatform is aangehouden. Dit om te voorkomen dat er zaken worden ontwikkeld die al bestaan of waar een organisatie als het UWV duidelijk een meerwaarde kan hebben. Het ministerie van OCW heeft inmiddels van UWV een uitgewerkte offerte ontvangen voor een mobiliteitsvoorziening/project van het UWV. In deze offerte wordt voorgesteld voort te borduren op de bewezen effectieve praktijk van het voormalig brancheteam Media en Cultuur van het Werkplein Amsterdam. Dit team heeft mede vanwege haar gespecialiseerde kennis over de doelgroep, kennis t.a.v. competenties en intersectorale mogelijkheden, goede resultaten geboekt. De uitstroom in 2011 was ruim 60%.

Definitieve besluitvorming over de wijze van samenwerking met het UWV, FNV Kiem en NAPK dient nog plaats te vinden. U wordt hierover in de begroting 2013 geïnformeerd.

Reactie op motie Biskop over overleg met Syntens10

Voor de uitwerking van cultureel ondernemerschap verwijs ik naar het programma Ondernemerschap Cultuur dat de staatssecretaris op 31 mei jl. naar de Kamer heeft gezonden. Dit programma is mede gebaseerd op internetconsultaties en raadpleging van betrokkenen en belanghebbenden waaronder Syntens.

Reactie op motie Van der Ham c.s. over het museum Oriëntalis11

De staatssecretaris heeft kennisgenomen van het bericht dat Oriëntalis in mei de deuren weer opent. Na het gesprek met de staatssecretaris heeft hij besloten definitief geen incidentele bijdrage ter beschikking te stellen. Dit heeft er kennelijk toe geleid dat Oriëntalis er dus in is geslaagd andere financieringsbronnen aan te boren.

Reactie op motie Biskop/Van der Ham over een private doorstart van de cultuurkaart12

Medio juni wordt de Kamer geïnformeerd over de doorstart van de cultuurkaart. Het BTW-vraagstuk wordt hierbij betrokken.

Reactie op motie Çelik/Biskop over de vrijwillige ouderbijdrage13

De bve-instellingen en de Tweede Kamer hebben inmiddels een brief14 ontvangen met een uitleg van de WEB over schoolkosten en vrijwillige ouder- of deelnemerbijdrage. Deze brief is een aanvulling op de brief van 13 januari 1994 van toenmalig minister van OCW, dr.ir. J.M.M. Ritzen die tevens werd bijgevoegd.

De medezeggenschapsraad heeft als taak om samen met bevoegd gezag te komen tot afspraken over de vrijwillige ouder- of deelnemerbijdrage. Immers, de wet bepaalt in artikel 8.a.2.2, derde lid onder d., dat de deelnemersraad instemmingsrecht heeft op de hoogte en besteding van de vrijwillige ouder- of deelnemerbijdrage alsmede de wijze waarop deze bijdrage tussen deelnemer en bevoegd gezag wordt overeengekomen.

  • Het toezicht op schoolkosten en op het vrijwillige karakter van de ouder- of deelnemerbijdrage wordt in het mbo verscherpt. De Inspectie van het Onderwijs zal het onderwerp «schoolkosten» voortaan als vast element in het reguliere toezicht opnemen. Dit betekent, dat bij de driejaarlijkse instellingsanalyse (de staat van de instelling) de inspectie standaard naar schoolkosten/vrijwillige bijdrage gaat kijken (bij 1 tot 5 opleidingen van de instelling) en de beoordeling expliciet aan de orde stelt bij het bevoegd gezag. Daarnaast blijft gehandhaafd, dat er inspectieonderzoek plaatsvindt als signalen en risicoanalyses daartoe aanleiding geven. De handhaving en eventuele sanctionering is gericht op situaties die evident nu en in de toekomst niet aan de wet voldoen. Een bekostigingssanctie behoort tot de mogelijkheden. In juni 2012 zal de inspectie de instellingen informeren over toezicht en handhaving op het gebied van schoolkosten en vrijwillige bijdrage.

  • De onderzoeken bij 12 instellingen die in het zwartboek zijn genoemd worden op dit moment afgerond. De brief met het definitieve oordeel van de inspectie zal rond 1 juni 2012 aan de scholen worden gezonden en 5 weken daarna openbaar worden. Dan zal ook de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten.

In de VO sector wordt gebruik gemaakt van een Gedragscode Schoolkosten. De VO-raad heeft deze in samenwerking met de scholen ontwikkeld. De gedragscode is van toepassing voor de hele sector en werkt. Er werd ten aanzien van dit onderwerp in het voortgezet onderwijs risicogericht toezicht toegepast. Begin dit jaar is een brief gestuurd naar een vijftiental scholen die nog niet voldeden aan de wettelijke eisen rondom de ouderbijdrage. Naar aanleiding van deze brief hebben deze scholen zich aan de wet geconformeerd. Er is intensief overleg tussen het ministerie en de Inspectie van het Onderwijs over ouderbijdrage en schoolkosten. Nu het inspectieonderzoek naar de ouderbijdrage is afgerond, is als gevolg daarvan het thema ouderbijdrage opgenomen in het reguliere toezicht van de inspectie.

Reactie op motie Elias over vrijheid van onderwijs15

Op deze vraag zal worden ingegaan bij een reactie van het kabinet op het advies van de Onderwijsraad. Uw Kamer kan de reactie tegemoet zien na het zomerreces.

Reactie op motie van Dijk over onafhankelijke wetenschap16

De staatssecretaris heeft bij de begrotingsbehandeling gezegd het werk van de VSNU en de KNAW op dit punt te willen afwachten. Inmiddels heeft de VSNU besloten de code wetenschapsbeoefening te zullen aanvullen en aanscherpen. Dit houdt onder meer in dat aan onderzoekers de eisen van integere wetenschapsbeoefening duidelijker zullen worden voorgehouden en dat onderzoekers expliciet moeten beloven de regels na te komen. In de promotieopleiding maar ook in de bachelor- en masteropleiding zal aandacht worden gegeven aan de correcte manier van onderzoek doen. Ook komt er één landelijke definitie van schendingen van wetenschappelijke integriteit en één raammodel voor universitaire regelingen voor integriteit. Binnenkort zullen de 14 universiteiten de gedetailleerde uitwerking van deze afspraken vaststellen. Aan de KNAW heeft de staatssecretaris advies gevraagd over vertrouwen en integriteit in de wetenschap. Een afschrift van de adviesaanvraag treft u als bijlage aan. Wat betreft het openbaar maken van nevenfuncties verwijs ik naar de beantwoording van mijn ambtsvoorganger van Kamervragen hierover van 20 februari 200917. Hierin wordt verslag gedaan van de vorderingen van de universiteiten bij het openbaar maken van nevenfuncties.

Reactie op motie Van Dijk/Lucas over onafhankelijkheid van universiteitsbladen18

In het periodiek overleg met de VSNU van maart 2012 is de motie onder de aandacht gebracht. De VSNU heeft daarop toegezegd de motie onder de aandacht te brengen van haar leden.

Reactie op motie Biskop/Ortega-Martijn over minder regeldruk in het onderwijs19

De aanpak van regeldruk heeft mijn volle aandacht. Binnenkort wordt u onder meer via de voortgangsrapportage van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Economische zaken, Landbouw & Innovatie geïnformeerd over de resultaten van de (kabinetsbrede) aanpak van regeldruk voor burgers, professionals en interbestuurlijk en voor bedrijven. Verder zet ik mij – mede in het kader van deze motie – langs verschillende lijnen in voor het maken van afspraken met andere veroorzakers van regeldruk in het onderwijsveld om te komen tot een merkbare vermindering van regeldruk. Hierover verwacht ik u in de eerste helft van juni te informeren.

Reactie op motie Beertema c.s. over uitgaven aan overhead20

In de hoofdlijnenakkoorden die de staatssecretaris met VSNU en HBO-raad heeft gesloten, heeft de staatssecretaris gekozen voor duidelijke indicatoren voor het monitoren van de afspraken die per instelling worden gemaakt over hun ambitie ten aanzien van de ontwikkeling van de indirecte kosten in de periode 2012–2016.

Instellingen moeten aangeven of, en zo ja hoe ze de indirecte kosten kunnen verminderen en met hoeveel procent. Per instelling kan men kiezen tussen de verhouding OOP (onderwijsondersteunend personeel) en OP (onderwijzend personeel) dan wel volgens de methode Berenschot.

In de methode Berenschot ligt het accent voor de berekening op de aantallen fte’s die zich bezig houden met het onderwijs- en onderzoeksproces in verhouding tot de ondersteuners van dat proces. Wordt gekozen voor de verhouding tussen OOP en OP dan moet de instelling aangeven welke methodiek wordt gebruikt. Deze methodiek wordt in 2016 weer gebruikt om te toetsen of de afspraak is behaald.

De staatssecretaris maakt zich hard voor vermindering van indirecte kosten bij hoger onderwijsinstellingen, zodat vrijgekomen middelen ingezet kunnen worden voor het primaire proces. Daarom maakt de staatssecretaris prestatieafspraken met instellingen onder meer over het terugdringen van de indirecte kosten. In de prestatieafspraken geven hogescholen en universiteiten aan wat hun ambitie is om de indirecte kosten te beperken en welke maatregelen zij daartoe nemen. Hierdoor zal een preciezer inzicht in de indirecte kosten per instelling moeten ontstaan en de mogelijkheden die te reduceren. Deze aanpak zal de indirecte kosten bij de instellingen terug dringen. Er komt geen algemeen geldende norm maar instellingen mogen hun eigen ambities formuleren die passen bij de individuele historie en context.

Met de methode Bouwens en Bruins wordt de inzet van docenten voor directe onderwijstaken gemeten, wat iets anders is dan indirecte kosten. Het zichtbaar maken van de directe onderwijsinzet kan helpen bij het streven naar intensiever onderwijs. De VSNU en de HBO-raad hebben echter laten weten dat de methode Bouwens en Bruins voor hen onuitvoerbaar is. De instellingen voor hoger onderwijs beschikken namelijk niet over een vergelijkbare registratie van contacttijd; ook zijn de onderwijsprogramma’s niet altijd centraal vastgelegd. Daarnaast ontbreekt het zowel in het hbo als wo aan gestandaardiseerde normen voor de inzet van docenten per geprogrammeerd contactuur. Om die redenen is de aanpak niet hanteerbaar.

Reactie op motie Beertema/Jadnanansing over het nader definiëren van het begrip contactuur21

In de praktijk zullen nagenoeg alle hogescholen (en universiteiten) zich gaan houden aan de 12 verplichte contacturen per week. In september sluit de staatssecretaris de prestatieafspraken met de hoger onderwijsinstellingen, die onder andere op de contacturen betrekking hebben. Een hogeschool mag van het minimum aantal contacturen afwijken als de instelling gezien het gehanteerde onderwijsconcept op een alternatieve wijze het onderwijs intensiveert. Het netto effect van deze alternatieve onderwijsintensivering moet vergelijkbaar zijn met tenminste 12 contacturen per week. Zo mag bijvoorbeeld een onderwijsinstelling zoals de Open Universiteit afwijken van de 12 contacturen per week, omdat het onderwijsconcept van de Open Universiteit afwijkt. De staatssecretaris vindt dat de praktijken van de Open Universiteit en van andere instellingen met afwijkende onderwijsconcepten, die voor bepaalde groepen studenten geschikter zijn dan de genoemde contacttijd, voldoende aanleiding zijn om uitzondering op de minimumnorm toe te staan. Althans, voor zover er sprake is van vergelijkbaarheid. De staatssecretaris zal de uitzonderingsmaatregel voor dit soort afwijkende onderwijsconcepten dan ook niet heroverwegen.

Reactie op gewijzigde motie Çelik over onderadvisering22

In de aankomende zomerperiode worden gegevensbestanden geïntegreerd van een generatie leerlingen uit het COOL cohort waarvan het schooladvies en de score op de CITO eindtoets bekend zijn, met de gegevens over de schoolcarrières van deze leerlingen. Op deze wijze ontstaat er een databestand waarin de relaties kunnen worden nagegaan tussen schooladvies, CITO eindtoets en schoolcarrières waaronder opstroom en afstroom van leerlingen, alsmede kenmerken zoals etniciteit van leerlingen.

Deze analyses kunnen plaats vinden in de periode september tot november. Of er sprake is van onderadvisering, die blijkt uit de latere schoolloopbanen van leerlingen, moet uit het onderzoek blijken. Het onderzoek zal waarschijnlijk uitspraken kunnen doen over de voorspellende waarde van de CITO score versus die van het schooladvies. Zoals ik in mijn eerdere reactie op de motie heb aangegeven, kunnen de resultaten vervolgens aanleiding geven tot een plan van aanpak om onderadvisering te voorkomen.


X Noot
1

Kamerstuk 33 000-VIII, nr. 55.

X Noot
2

Kamerstuk 33 300 VIII, nr. 189.

X Noot
3

ZBO: zelfstandig bestuursorgaan.

X Noot
4

Bve: beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

X Noot
5

Rapport van de Onderwijsraad «Artikel 23 Grondwet in maatschappelijk perspectief». Kamerstuk: 33 000 VIII, nr. 183

X Noot
6

VSNU: Vereniging van Universiteiten.

X Noot
7

GION: Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs.

X Noot
8

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 32.

X Noot
9

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 33.

X Noot
10

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 38.

X Noot
11

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 39.

X Noot
12

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 49.

X Noot
13

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 73.

X Noot
14

Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 524, nr. 134.

X Noot
15

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 83.

X Noot
16

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 90.

X Noot
17

Aanhangsel van de Handelingen, TK, vergaderjaar 2008–2009, nr. 1634

X Noot
18

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 91.

X Noot
19

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 93.

X Noot
20

Kamerstuk 30 000 VIII, nr. 106.

X Noot
21

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 145.

X Noot
22

Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 141.

Naar boven