33 000 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2012

Nr.19 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 november 2011

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, d.d. 14 juni 2011 inzake het Concept-Jaarwerkplan 2012 van de Inspectie van het Onderwijs (Kamerstuk 32 500 VIII, nr. 179).

Bij brief van 2 november 2011 heeft de minister deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie,

Boeve

Inhoudsopgave

     

I

 

Vragen en opmerkingen uit de fracties

     

1.

 

Inleiding

2.

 

Het toezicht van de inspectie

 

2.1

Risicogericht toezicht op instellingen

 

2.2

Aangepast toezicht: handhaving van kwaliteit en regelgeving

 

2.3

Rapporteren

3.

 

Toezicht op instellingen en stelsel

 

3.1

Algemene thematiek en specifieke aandachtspunten

 

3.2

Opbrengsten van onderwijs

 

3.3

Aandacht voor kwetsbare leerlingen

 

3.4

De leraar

 

3.5

Management, bestuur en financiën

4.

 

Speciale categorieën van toezicht

 

4.1

Voor- en vroegschoolse educatie (vve) en kinderopvang

 

4.2

Nederlands onderwijs in het buitenland

5.

 

Tot slot

     

II

 

Reactie van de minister

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het concept-jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs. Met in het achterhoofd nog de behandeling van de Wet op het onderwijstoezicht2 en het schriftelijk overleg ten behoeve van het toezichtkader3 is dit een verdere invulling van een al eerder ingezette en door deze leden ondersteunde lijn voor onderwijstoezicht. De leden van deze fractie zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het concept-jaarwerkplan van de Inspectie van het Onderwijs. Deze leden hechten zeer aan het onderscheid tussen het «wat» en het «hoe». De onderwijsinspectie moet primair toezien of deugdelijk onderwijs wordt gegeven aan de hand van toetsbare onderwijsresultaten. De vrijheid én de verantwoordelijkheid om het leraarschap goed in te vullen ligt bij de leraar zelf en bij de school. Bij de behandeling van de Wet op het onderwijstoezicht zijn meerdere amendementen ingediend die deze principiële keuze ook tot uitdrukking brengen in de wet.4 Op welke wijze zal dit, na aanname van de amendementen in de Kamer, doorwerken in het jaarwerkplan, zo vragen de leden van voornoemde fractie.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het concept- jaarwerkplan 2012 van de Inspectie van het Onderwijs. De leden waarderen het om in een vroeg stadium in het traject kennis te kunnen nemen van de conceptversie van het jaarwerkplan. Zij zien aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen en het stellen van een aantal vragen. De leden van deze fractie zijn voorstander van een grotere rol van de inspectie en hebben waardering voor de manier waarop de onderwijsinspectie inhoudelijk invulling geeft aan haar taak.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het concept-jaarwerkplan van de inspectie.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het concept-jaarwerkplan 2012 van de Inspectie van het Onderwijs.

De leden van de fractie van D66 hebben met interesse kennisgenomen van het concept- jaarwerkplan van de Inspectie voor het Onderwijs. Deze leden maken graag van de mogelijkheid gebruik enige vragen te stellen over de voorgenomen activiteiten van de onderwijsinspectie.

2. Het toezicht van de inspectie

2.1 Risicogericht toezicht op instellingen

De leden van de PvdA-fractie stellen dat in het jaarwerkplan wordt aangegeven dat tekortkomingen op scholen met name worden veroorzaakt door leerkrachten. Is de minister het eens met de leden dat het schoolbestuur is belast met het houden van toezicht op het pedagogisch en didactisch handelen van leerkrachten en dat het schoolbestuur een degelijk personeelsbeleid moet voeren om kwaliteit te waarborgen, zo vragen de leden. Volgt daaruit dan ook de conclusie dat het toezicht zich sterk zal richten op de kwaliteit van het schoolbestuur en de schoolleiding? Waarom blijft dit aspect onvermeld, willen de leden weten.

Optimaliseren risicomodellen

De leden van de PVV-fractie vragen wat de belangrijkste indicatoren zijn in de risicomodellen waardoor relatief veel scholen ten onrechte gedetecteerd worden.

De leden van de CDA-fractie zijn enigszins verrast door de constatering van de inspectie dat er nog relatief veel scholen onterecht worden gedetecteerd door de gebruikte risicomodellen. De vraag hierbij is of dit komt door de gebruikte modellen, of de wijze van interpreteren, zo stellen zij. Welke acties worden ondernomen om deze onterecht detectie te voorkomen, willen deze leden weten. Ook zijn zij benieuwd naar de wijze waarop de risicomodellen worden verbreed in het kader van toezicht op de leraar. Wanneer in een gemeente een of enkele zwakke of zeer zwakke scholen aanwezig zijn, wordt het gemeentebestuur meestal ook aangesproken, hoewel deze doorgaans geen bevoegdheid hebben in te grijpen. Dat de lokale democratie het gemeentebestuur aanspreekt is evenwel wel begrijpelijk, zo vinden de leden. De vraag is of er ook een rol is weggelegd voor de gemeente bij zwakke of zeer zwakke scholen, aldus de leden van voornoemde fractie.

De leden van de D66-fractie merken op dat onder het risicogerichte toezicht veel scholen onterecht gedetecteerd worden. De leden vragen of de onderwijsinspectie kan aangeven wat maakt dat deze scholen onterecht gedetecteerd worden. Onderzoekt de inspectie de mogelijkheden om enkel nog absolute normen te hanteren voor het toezicht van de inspectie, vragen de leden. Is de minister van mening dat absolute normen kunnen voorkomen dat goede scholen onterecht worden gedetecteerd? Kan het gebruik van absolute normen mee worden genomen in het onderzoek naar de risicomodellen dat voor 2012 staat gepland, zo vragen de leden.

2.2 Aangepast toezicht: handhaving van kwaliteit en regelgeving

De leden van de PVV-fractie vragen op welke basis en met welke frequentie de onderwijsinspectie steekproeven neemt in het hoger onderwijs en het accreditatiestelsel. Ziet de inspectie vanwege de brede en vergaande misstanden in het hbo aanleiding het onderzoek met betrekking tot deze sector te intensiveren door bijvoorbeeld het aantal steekproeven op te voeren, zo vragen de leden. Voorts willen de leden van deze fractie weten of de steekproeven inhoudelijk gelijk zijn aan de risicogerichte onderzoeken. Indien dit niet het geval is, vernemen deze leden graag waarin deze verschillen.

De leden van de CDA-fractie worden graag op de hoogste gesteld van de handhavingprioriteiten voor het komende jaar.

De leden van de D66-fractie merken op dat de onderwijsinspectie spreekt over «wettelijke voorschriften die direct van invloed zijn op de kwaliteit van het onderwijs». Deze leden vragen of de inspectie kan aangeven welke voorschriften zij rekent tot de voorschriften die de kwaliteit van het onderwijs direct beïnvloeden.

2.3 Rapporteren

De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de onderwerpen die de onderwijsinspectie voor komend jaar aankondigt voor thematisch onderzoek. Is het mogelijk aan te geven wanneer de Kamer de rapportages over deze themalijnen kan verwachten, zo vragen zij.

De leden constateren dat door de toegenomen omvang van schoolbesturen het risico bestaat dat de afstand tussen besturen en ouders groter wordt. Besteedt de inspectie onder de themalijn management, bestuur en financiën ook aandacht aan verantwoording door besturen aan ouders, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

3. Toezicht op instellingen en stelsel

3.1 Algemene thematiek en specifieke aandachtspunten

De leden van de PVV-fractie vragen of er een mogelijkheid is om commissiebreed jaarlijks een (beperkt) aantal mogelijke onderwerpen aan te dragen wat betreft themaonderzoeken. Deze zouden bijvoorbeeld in de procedurevergadering vastgesteld kunnen worden, zo stellen zij voor.

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd over de nadere bepaling van het opbrengstbegrip met meer aandacht voor het sociale aspect. Kan de minister de stelling onderbouwen dat waar leraren in hun team opbrengstgericht werken en aansluiten bij verschillen tussen leerlingen, betere resultaten worden behaald? Verder zijn deze leden benieuwd naar een nadere invulling van het toetsen van leerwinst en toegevoegde waarden. De leden zijn het eens met de insteek van de inspectie over fair en wetenschappelijk, goed hanteerbaar en robuust voor strategisch gedrag.

De leden van de SP-fractie stellen vast dat de onderwijsinspectie een nadere bepaling van het opbrengstenbegrip gaat onderzoeken. De leden zijn van mening dat het van groot belang is dat er niet alleen naar toetsresultaten gekeken wordt. Hoe voorkomt de inspectie dat scholen de nadruk leggen op het leren voor de toets, met alle gevaren van dien? Hoe wordt voorkomen dat er een te grote nadruk wordt gelegd op cijfers, zonder dat wordt gekeken naar het verhaal erachter, zo vragen deze leden. Voorts missen zij het toezicht op raden van toezicht. Heeft de inspectie hier criteria voor, en welke zijn dat? Kan de wijze waarop een raad van toezicht is samengesteld ook een punt van aandacht voor de inspectie zijn, zo vragen de leden van deze fractie.

Themalijn: de leraar

De leden van de VVD-fractie vragen, met betrekking tot de themalijn leraren, waarom het onderdeel personeel en onderwijskundig management is opgenomen in deze themalijn en niet in de themalijn management, bestuur en financiën. Onder welke verantwoordelijkheid valt personeelsbeleid en in welke indicator/themalijn is eigenlijk de schoolleiding terug te vinden? Met betrekking tot de themalijn management, bestuur en financiën, hoe houdt de inspectie toezicht op het eigen toezicht van scholen? Bestaat er bijvoorbeeld een verplichting om het inspectierapport aan de toezichthouders te zenden en zo ja, hoe controleert de inspectie hier op, zo vragen deze leden.

De leden van de PVV-fractie vernemen graag op welke gronden de inspectie het pedagogisch en didactisch handelen van leraren meet. Dit aspect van het toezicht vraagt om grote waakzaamheid, zo stellen zij. Deze leden zijn voorstander van het opnemen van de beoordeling van het pedagogisch-didactisch handelen van docenten. Het is echter onwenselijk wanneer de inspectie op de stoel van de individuele leraar gaat zitten. Bovendien moet ervoor gewaakt worden dat er vanuit de schoolleiding een verplichte pedagogisch-didactische visie wordt opgelegd, vinden deze leden. Een dergelijke visie moet vanuit de docententeams worden geformuleerd en vastgelegd. De rol van de inspectie moet zich beperken tot het controleren of er een visie is vastgelegd, of deze vanuit de docenten is geformuleerd en of deze in algemene zin wordt gehandhaafd binnen de opleiding, zo stellen de aan het woord zijnde leden.

3.2 Opbrengsten van onderwijs

De leden van de VVD-fractie lezen in het jaarwerkplan dat de onderwijsinspectie zich gaat richten op onderwijsopbrengsten. Deze leden zien hierin goede eerste stappen. Zij vragen of het onderdeel leerlingvolgsystemen en de wijze van gebruik maken van deze systemen (x% gebruikt het niet optimaal) ook onderdeel is van deze themalijn.

De leden van de CDA-fractie vragen de minister meer toelichting te geven op de inrichting van het predicaat «excellent». Zit hier voldoende prikkel in voor scholen om hier naar te streven, willen de leden weten.

De leden van de SP-fractie maken zich zorgen om het toekennen van een predicaat «excellent» aan scholen. Dient niet iedere instelling excellent onderwijs te verzorgen? In hoeverre betekent het invoeren van een predicaat «excellent» dat de inspectie voor mindere scholen akkoord gaat met slechts een matige kwaliteit? De leden wijzen op de mogelijke gevolgen die een predicaat «excellent» kan hebben op de overdreven nadruk die toetsen gaan krijgen ten koste van goed en breed onderwijs, en het gevaar van het uitsluiten van leerlingen die minder snel meekomen. Is er dan nog ruimte om voldoende aandacht te geven aan kwetsbare leerlingen, zo vragen deze leden.

Themaonderzoek: Doorstroming vmbo-havo en dyscalculie

De leden van de CDA-fractie vinden het erg belangrijk dat er een onderzoek wordt gestart naar de doorstroom van vmbo naar havo en dat vmbo-ers op dezelfde wijze worden behandeld als havo 4 en 5. Dit sluit goed aan bij de recent gevoerde discussie over de doorstroom vmbo-havo. Hetzelfde geldt voor het aangekondigde themaonderzoek dyscalculie. Dit snijdt een wezenlijk probleem aan. De leden zijn benieuwd naar de uitkomsten en eventuele oplossingen voor het probleem. Overweegt de inspectie ook een themaonderzoek te doen naar de uitvoering, de kwaliteit en de effecten van het bewegingsonderwijs? Er komen signalen uit het veld (zowel basis- als voortgezet onderwijs), dat de geplande bewegingslessen niet gehaald worden.

De leden van de fractie van D66 juichen het toe dat de inspectie de afspraken van de VO-Raad over aanvullende eisen door scholen aan doorstroming van vmbo naar havo gaat controleren. Het is deze leden ter ore gekomen dat gelijke problemen mogelijk ook bestaan bij de overgang van havo leerlingen naar het vwo. Deze leden vragen daarom of er ook ruimte bestaat om hierbij de overgang van havo naar vwo te betrekken.

3.3 Aandacht voor kwetsbare leerlingen

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de kwaliteitsvoorwaarden voor het toezicht op samenwerkingsverbanden worden afgerond. Wanneer kan de Kamer deze kwaliteitsvoorwaarden van de inspectie verwachten, zo vragen zij.

De leden van de CDA-fractie vinden het intrigerend dat de sociale acceptatie nog niet is ingevuld. Wat is de reden hiervoor en hoe komt het hoofdstuk er uit te zien, zo willen zij weten.

De leden van de D66-fractie vragen welke activiteiten de inspectie ontplooit om het toezicht af te stemmen op het passend onderwijs?

3.4 De leraar

De leden van de PvdA-fractie hebben vanuit hun visie op de onderscheiden verantwoordelijkheden van de overheid en de scholen, met de leden van de SGP-fractie een amendement op de Wet op het onderwijstoezicht ingediend dat het toezicht op de kwaliteit van leraren helder afbakent.5 Dit dient zich volgens deze leden te richten op professioneel personeelsbeleid, toezicht op bevoegdheid en bekwaamheid. Hoe gaat de inspectie deze focus verwerken in haar werkwijze, zo vragen deze leden. Het toezicht op het leraarschap zou volgens de inspectie ook de invulling en de benutting van de professionele ruimte omvatten. Welke criteria en/of voorwaarden stelt de inspectie ten aanzien van een goede benutting van de professionele ruimte? In hoeverre vormt dit aandachtspunt een inperking van de professionele ruimte van leerkrachten, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie stellen dat het een goede zaak is dat de inspectie ook de kwaliteit van leraren meeneemt in het toezicht. Wat zijn de indicatoren waaraan de kwaliteit van een leraar wordt gemeten? Ook hier vrezen de leden een te grote nadruk op afrekening op toetsresultaten.

De leden van de D66-fractie vragen in het kader van de professionele ruimte van leraren of de inspectie ook bekijkt aan welke opleidingen de scholen hun opleidingsbudget besteden. Op welke wijze verantwoorden leraren de opleidingen die zij in het kader van het opleidingsbudget volgen? Velt de inspectie ook een oordeel over de kwaliteit van de inzet van het opleidingsbudget, zo vragen zij.

3.5 Management, bestuur en financiën

De leden van de CDA-fractie zouden graag een toelichting van de onderwijsinspectie hebben op welke wijze de inspectie bezig is de administratieve druk richting scholen te verlichten. Er zijn vaak veel bureaucratische eisen waaraan materiaal dat scholen moeten overleggen moet voldoen, terwijl dat voor scholen heel veel tijd kost en zij aangeven dat de inspectie de gevraagde input uit de eigen managementverslagen kan halen. Uit het veld wordt regelmatig de opmerking gehoord dat gegevens, die al beschikbaar zijn, op een net wat andere manier aan de inspectie aangeleverd dienen te worden. Het gevolg is veel onnodige administratieve rompslomp. Het risicogestuurd toezicht wordt door scholen ook nog niet echt ervaren als minder regeldruk. Komt dit ook doordat de overheid enerzijds snijdt in regels en anderzijds nieuwe toevoegt? En wat is rol inspectie hierbij, zo vragen deze leden.

Themaonderzoek: Controle leerlingtelling

De leden van de SP-fractie vragen of bij het themaonderzoek «controle leerlingtelling» alleen wordt gecontroleerd op de bekende teldata, of wordt daarbuiten ook gekeken naar de juistheid van de door onderwijsinstellingen aangeleverde cijfers.

Themaonderzoek: Flexibilisering onderwijstijd po

De leden van de D66-fractie juichen experimenten met een flexibele onderwijstijd toe. Flexibele onderwijstijd kan ouders in staat stellen werk en zorg voor hun kinderen eenvoudiger te combineren. Deze leden vragen waarom is gekozen voor een maximaal aantal van tien scholen dat mag experimenteren en of dit aantal voldoende is om statistisch significante conclusies te trekken over de gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs, zo vragen deze leden.

Naleving onderwijstijd vo en bve

De leden van de D66-fractie vragen of de inspectie bij het onderzoek naar de naleving van de onderwijstijd in vo en bve ook de onderwijsopbrengsten van de scholen betrekt. Kan de inspectie op basis van dit onderzoek ook concluderen of er een directe relatie bestaat tussen de wettelijke onderwijstijd en onderwijsopbrengsten, zo willen zij weten.

4. Speciale categorieën van toezicht

4.1 Voor- en vroegschoolse educatie (vve) en kinderopvang

De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan kwalitatief goede voor- en vroeg-schoolse educatie en kinderopvang. De leden vragen of de inspectie ook toezicht houdt op de doorlopende leerlijn van de voor- en vroegschoolse educatie? In hoeverre kan de inspectie gemeenten aanspreken of dwingen om die doorlopende leerlijn in hun gemeente te organiseren? Geldt dit zowel voor de vroegschoolse educatie in de kinderopvangcentra als in de scholen met een voorschoolse educatie? In hoeverre houdt de inspectie ook toezicht of kinderen worden aangemeld voor een vve-traject? Helaas wordt het handhavingadvies van de GGD, die de kinderdagverblijven inspecteert, geregeld niet door gemeenten opgevolgd. Welke rol kan en mag de inspectie innemen als de gemeente weigert te handhaven op de kinderopvang tegen het GGD-advies in? Kan zij gemeenten dwingen om hun handhavende of toezichthoudende rol uit te oefenen op de kinderopvang? Zo nee, waarom niet? Inspecteert de inspectie ook of gemeenten een toezicht en handhavingsbeleid hebben voor de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?

4.2 Nederlands onderwijs in het buitenland

Het bevreemdt de leden van de PVV-fractie dat het toezicht op de Nederlandse instellingen in het buitenland niet vallen onder de Wet onderwijstoezicht, maar in het kader van de door de stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland verleende subsidie en ter zake gemaakte afspraken. De leden vragen of bekostiging niet rechtstreeks kan plaatsvinden in plaats van een subsidie via weer een stichting. Bovendien zouden de leden de voorkeur geven aan een vastgesteld toezichtkader zoals dat geldt voor instellingen in Nederland. Ziet de minister hiertoe mogelijkheden? Zo nee, waarom niet, aldus de leden van deze fractie.

5. Tot slot

De leden van de CDA-fractie merken op dat uit het tevredenheidsonderzoek van de inspectie een heel ander (positiever) beeld naar voren komt dan de afgelopen maanden in de media waar juist veel kritiek was op functioneren van inspectie. Hoe is dit volgens de minister te verklaren, zo vragen zij.

Publieksvragen, Loket onderwijsinspectie

De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat ouders betrokken zijn bij het onderwijs. Zij ondersteunen dan ook het idee om een publieksvriendelijke samenvatting van het inspectierapport te maken zoals de inspectie wil, welke de school verplicht is aan de ouders toe te sturen.

De leden van de PVV-fractie ontvangen met enige regelmaat mails van burgers die ontevreden zijn over de eerstelijnsopvang voor ouders en leerlingen door Postbus 51. Deze leden vragen of er objectieve gegevens zijn wat betreft tevredenheid over de afhandeling. Zo nee, is de minister bereid dit te laten onderzoeken, zo vragen zij.

II Reactie van de minister

De leden van de PvdA-fractie vragen op welke wijze de principiële keuze dat de vrijheid én de verantwoordelijkheid om het leraarschap goed in te vullen bij de leraar zelf ligt en bij de school, na aanname van de amendementen in de Kamer, doorwerken in het jaarwerkplan.

Het wijzigingsvoorstel van de Wet op het Onderwijstoezicht evenals de amendementen op dat wijzigingsvoorstel zijn op 27 september in stemming gebracht. Vervolgens wordt het voorstel voorgelegd aan de Eerste Kamer. Naar verwachting kan het als wet in werking treden in 2012. Het wetsvoorstel kan dus nu nog geen concrete gevolgen hebben voor het jaarwerkplan van 2012. De werkwijze van de inspectie is echter ook nu al zodanig dat ten volle rekening wordt gehouden met de vrijheid en verantwoordelijkheid van de leraar en de school. In materiële zin wordt dus al voldaan aan het gevraagde.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de minister kan bevestigen dat het schoolbestuur is belast met het houden van toezicht op het pedagogisch en didactisch handelen van leerkrachten en dat het schoolbestuur een degelijk personeelsbeleid moet voeren om kwaliteit te waarborgen. Zal het toezicht zich sterk richten op de kwaliteit van het schoolbestuur en de schoolleiding? Waarom blijft dit aspect onvermeld?

Zwakke en vooral zeer zwakke scholen laten vaak ernstige tekortkoming zien op het gebied van leraren en de schoolleiding. Het schoolbestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en van het personeel en moet derhalve een zodanig personeelsbeleid voeren dat de kwaliteit maximaal gewaarborgd is en zich verder kan ontwikkelen. Met de wijziging van de WOT wordt het toezicht op de kwaliteit van het onderwijspersoneel in de wet opgenomen. De inspectie wil de komende jaren bij het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, de rol van het schoolbestuur en de schoolleiding meer op de voorgrond stellen. Daarom is paragraaf 2.5 van het concept jaarwerkplan 2012 gewijd aan het toezicht op management, bestuur en financiën. In deze paragraaf is beschreven welke activiteiten de inspectie voornemens is uit te voeren, zoals de ontwikkeling van een toezichtkader bestuurlijk handelen, het gebruik hiervan in het risicogerichte toezicht en de uitvoering van een onderzoek/ pilot waarin het functioneren van het besturen met relatief veel (zeer) zwakke scholen centraal staat.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de belangrijkste indicatoren zijn in de risicomodellen waardoor relatief veel scholen ten onrechte gedetecteerd worden.

De leden van de CDA-fractie vragen of het feit dat er nog relatief veel scholen onterecht worden gedetecteerd door de gebruikte risicomodellen komt door de gebruikte modellen, of de wijze van interpreteren. Welke acties worden ondernomen om deze onterechte detectie te voorkomen, willen deze leden weten.

In de evaluatie van het risicogerichte toezicht6 die u in de zomer van 2010 heeft ontvangen, wordt al uitvoerig stilgestaan bij de betrouwbaarheid van de risicomodellen. Daarin wordt ook duidelijk gemaakt dat de inspectie ervoor kiest het risico dat een leerling op een zwakke school zit die niet wordt gedetecteerd, te minimaliseren. De evaluatie laat zien dat de inspectie daar zeer goed in slaagt. De keerzijde ervan is dat het model wat meer scholen detecteert dan er feitelijk risicovol zijn. Dat is geen gevolg van een verkeerde indicator. Het aantal onterecht gedetecteerde scholen zou kunnen worden verkleind door meer indicatoren toe te voegen. De in het jaarwerkplan beschreven activiteiten hebben dan ook betrekking op die verdere ontwikkeling van het kader.

Daarbij kan nog het volgende worden opgemerkt. Gegevens in het kader van nieuwe indicatoren moeten met een minimale belasting van scholen kunnen worden verworven en moeten uiteraard voldoende aan het informatiegehalte van de detectie toevoegen. Voorts draagt de onterechte detectie van scholen ertoe bij dat ook goed functionerende scholen onderzocht worden in het kader van de afspraak met de Kamer om minstens eenmaal in de vier jaar elke school te onderzoeken. Deze scholen hebben en houden vanzelfsprekend basistoezicht.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de wijze waarop de risicomodellen worden verbreed in het kader van toezicht op de leraar.

De risicomodellen zullen worden verbreed met personele risicofactoren als bijvoorbeeld het percentage onbevoegd gegeven lessen en regionale tekorten in leraren voor bepaalde vakken.

De leden van de CDA-fractie vragen of er ook een rol is weggelegd voor de gemeente bij zwakke of zeer zwakke scholen.

Formeel is die rol er niet, tenzij het college van B&W het bevoegd gezag is van de openbare scholen in de gemeente. Het staat gemeenten natuurlijk vrij om scholen en hun besturen te ondersteunen, maar dat doen zij op eigen titel en initiatief en met eigen middelen. Recent heeft de Kamer een amendement van het lid Dijsselbloem aangenomen dat regelt dat het college van B&W geïnformeerd wordt wanneer de inspectie van oordeel is dat de kwaliteit van het onderwijs ernstig en langdurig tekortschiet. Ik bezie momenteel hoe de uitvoering van dat amendement voortvarend ter hand kan worden genomen als de wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht van kracht is geworden.

De leden van de D66-fractie vragen wat maakt dat scholen onterecht gedetecteerd worden.

Zie de beantwoording van de voorgaande vragen.

De leden van de D66-fractie vragen of de inspectie de mogelijkheden onderzoekt om enkel nog absolute normen te hanteren voor het toezicht van de inspectie.

Nee. De inspectie streeft naar een gebalanceerd oordeel over de leerprestaties. Dit is altijd een combinatie van indicatoren, namelijk absolute (minimum)normen en de opbrengsten in relatie tot de leerlingkenmerken. Enkel absolute normen zou betekenen dat scholen met een makkelijke leerlingpopulatie altijd aan de norm voldoen (en dus geen toegevoegde waarde hoeven te hebben).

Is de minister van mening dat absolute normen kunnen voorkomen dat goede scholen onterecht worden gedetecteerd?

Bij een risicoanalyse kan niet worden gesproken van een onterechte detectie. Bij de detectie gaat het namelijk om een inschatting van risico’s. Hiermee worden scholen gedetecteerd waar de kwaliteit mogelijk onvoldoende is. De detectie wordt vooral gebruikt om te bepalen welke scholen de inspectie sneller en uitgebreider gaat onderzoeken. Hier gaat het onder andere om een groep scholen waar de leerprestaties onvoldoende dreigen te worden of waar signalen zijn over mogelijke tekortkomingen (op basis van krantenberichten, vragen van leerlingen en ouders, et cetera). Bij een deel van deze scholen blijkt na onderzoek geen sprake van tekortkomingen.

Kan het gebruik van absolute normen mee worden genomen in het onderzoek naar de risicomodellen dat voor 2012 staat gepland?

Ja, dit kan en zal ook worden meegenomen.

De leden van de PVV-fractie vragen op welke basis en met welke frequentie de onderwijsinspectie steekproeven neemt in het hoger onderwijs en het accreditatiestelsel en of er aanleiding is het onderzoek met betrekking tot deze sector te intensiveren door bijvoorbeeld het aantal steekproeven op te voeren. Zijn de steekproeven inhoudelijk gelijk aan de risicogerichte onderzoeken? Indien dit niet het geval is, vernemen deze leden graag waarin deze verschillen.

Op basis van risicoanalyses zal de inspectie bepalen welke opleidingen een verhoogd risico hebben. De inspectie zal de besturen van de betreffende instellingen op de geconstateerde risico’s aanspreken en waar nodig nader onderzoek verrichten. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan dat er panels worden ingesteld om de opleiding te onderzoeken. Ter aanvulling op dit risicogerichte onderzoek zal de inspectie jaarlijks bij een steekproef van opleidingen onderzoek doen, als onderdeel van het toezicht op het accreditatiestelsel, maar ook ter verificatie van de risicomodellen.

Voor zowel het reguliere toezicht als voor het toezicht op het accreditatiestelsel worden waarderingskaders ontwikkeld. Voor wat betreft het accreditatiestelsel zal dat kader zowel inhoudelijke aspecten omvatten als aspecten van proceskwaliteit.

De leden van de CDA-fractie worden graag op de hoogte gesteld van de handhavingprioriteiten voor het komende jaar.

De leden van de D66-fractie vragen of de inspectie kan aangeven welke voorschriften zij rekent tot de wettelijke voorschriften die de kwaliteit van het onderwijs direct beïnvloeden.

De handhavingsprioriteiten voor het primair onderwijs liggen bij onderwijstijd, schoolgids en schoolplan en het zorgplan. Voor het voortgezet onderwijs zijn dit onderwijstijd, ouderbijdrage, schoolgids, schoolplan, examenreglement/programma van toetsing en afsluiting en de hantering van dubbele registratienummers (brin-nummers) door twee scholen die in de praktijk als één school functioneren. In de bve-sector gaat het om kwaliteitsborging, het onderwijsprogramma, de leerlingzorg en de zorg voor voldoende bpv-plaatsen. Voor de niet-bekostigde instellingen bij bve wordt gekeken naar de juistheid van de erkenningen.

Voorschriften die de kwaliteit van het onderwijs direct beïnvloeden zijn onder meer voorschriften rond de onderwijstijd, de leerlingenzorg en de informatieverschaffing rond opleiding en examinering.

De leden van de D66-fractie vragen wanneer de Kamer de rapportages over de themalijnen kan verwachten.

De themaonderzoeken die in het jaarwerkplan staan, leiden in de loop van 2012 of in de eerste helft van 2013 tot een themarapportage of tot rapportage in het jaarlijkse Onderwijsverslag (2013). Een exacte planning is op dit moment nog niet te geven.

De leden van de D66-fractie vragen of de inspectie onder de themalijn management, bestuur en financiën ook aandacht besteedt aan verantwoording door besturen aan ouders.

Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de afstemming met en verantwoording aan ouders en andere belanghebbenden. De inspectie besteedt hieraan op verschillende manieren aandacht. Het bestuur moet in het jaarverslag de Code Goed Bestuur vermelden die het bestuur hanteert. De voorschriften voor de Code hebben onder andere betrekking op de verantwoording aan de ouders (WPO, artikel 171, lid 5 c). De inspectie gaat systematischer aandacht besteden aan de kwaliteit van de verantwoording in de jaarverslaggeving. De dialoog en afstemming met de ouders is hierbij een van de aandachtspunten. Daarnaast zijn besturen van zeer zwakke scholen wettelijk verplicht een samenvattend rapport van het inspectieonderzoek, dat door de inspectie is opgesteld, aan de ouders te sturen (WPO, artikel 45a). De inspectie ziet erop toe dat besturen handelen conform dit voorschrift.

De leden van de PVV-fractie vragen of er een mogelijkheid is om commissiebreed jaarlijks een (beperkt) aantal mogelijke onderwerpen aan te dragen wat betreft themaonderzoeken, die bijvoorbeeld in de procedurevergadering zouden kunnen worden vastgesteld.

Het is aan de inspectie om het Jaarwerkplan op te stellen en vast te stellen. Het is aan mij om het goed te keuren en aan uw Kamer om te controleren. Eventuele suggesties of aandachtspunten (ook als het gaat om mogelijke onderwerpen voor themaonderzoeken) kunt u mij te allen tijde geven, bijvoorbeeld naar aanleiding van het Onderwijsverslag en het departementale Jaarverslag dat u in het voorjaar ontvangt. Ik zal deze dan aan de inspectie meegeven ter afweging. In het verlengde van het debat over de bestuurlijke verhoudingen in het kader van het voorstel tot wijziging van de Wet op het Onderwijstoezicht wil ik mij vanaf volgend jaar graag beperken tot het toesturen van het door mij goedgekeurde Jaarwerkplan in het najaar.

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat waar leraren in hun team opbrengstgericht werken en aansluiten bij verschillen tussen leerlingen, betere resultaten worden behaald?

Opbrengstgericht werken is het systematisch en doelgericht werken aan het optimaliseren van prestaties. Leerlingen op scholen die opbrengstgericht werken, presteren doorgaans beter dan leerlingen op scholen die minder of niet opbrengstgericht werken. In 2008/2009 onderzocht7 de inspectie opbrengstgericht werken in het basisonderwijs in een representatieve steekproef. Daaruit bleek dat leerlingen beter presteren op rekentoetsen als scholen opbrengstgerichter werken. Basisscholen zijn ook minder vaak zwak of zeer zwak naarmate ze opbrengstgerichter werken.

De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd naar een nadere invulling van het toetsen van leerwinst en toegevoegde waarden.

In het Regeerakkoord is afgesproken dat de inspectie bij haar toezicht op de kwaliteit van het onderwijs op scholen de leerwinst of toegevoegde waarde van scholen betrekt. Bij de bepaling van de leerwinst van scholen wordt gezocht naar een eenvoudige en verantwoorde werkwijze, die recht doet aan de inspanningen van de scholen en die rekening houdt met externe factoren die de leerwinst van leerlingen beïnvloeden.

Op basisscholen en scholen voor speciaal (basis)onderwijs starten daarom in het najaar van 2011 zo’n 30 pilots over leerwinst en toegevoegde waarde. In deze pilots wordt in samenwerking met scholen een instrument ontwikkeld om de leerwinst van leerlingen en de toegevoegde waarde van scholen te kunnen bepalen. Het gebruik van een begintoets, een eindtoets en het leerling- en onderwijsvolgsysteem staat hierin centraal. Naast het ministerie van OCW en de Inspectie zijn de Universiteit Twente, de CED-groep en het GION betrokken bij dit traject.

Tijdens het Algemeen Overleg over het Actieplan «Basis voor presteren» heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de pilots in het primair onderwijs. Daarom ontvangt u voor de begrotingsbehandeling een brief waarin de opzet en de beoogde opbrengsten van de pilots nader worden beschreven.

Zoals ik in mijn brief van 15 juni 2010 (Vergaderjaar 2009–2010, 31 289, nr. 88) uiteen heb gezet, meten we in het voortgezet onderwijs al enkele jaren de leerwinst. De manier waarop de inspectie de leerwinst meet, is steeds in ontwikkeling zodat deze steeds beter in kaart kan worden gebracht. In deze kabinetsperiode helpt een aantal maatregelen specifiek de leerwinst in het voortgezet onderwijs scherper vast te stellen. Te denken valt hierbij aan de invoering van de eindtoets in het primair onderwijs, de verdere stimulering van het opbrengstgericht werken en de invoering van een leerlingvolgsysteem. Door ook deze informatie te betrekken bij de bepaling van de leerwinst kan op den duur in het voortgezet onderwijs nog beter zichtbaar worden gemaakt wat de toegevoegde waarde van scholen is.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de inspectie voorkomt dat scholen de nadruk leggen op het leren voor de toets en hoe wordt voorkomen dat er een te grote nadruk wordt gelegd op cijfers, zonder dat wordt gekeken naar het verhaal erachter.

Zoals ik al eerder aangaf in het kader van de behandeling van de Wet op het onderwijstoezicht, baseert de inspectie belangrijke conclusies en beslissingen over de kwaliteit van scholen op een beoordelingssysteem met meerdere metingen, niet enkel op cijfers.

De leden van de SP-fractie vragen of er criteria zijn voor het toezicht op raden van toezicht en welke dat zijn. Kan de wijze waarop een raad van toezicht is samengesteld ook een punt van aandacht voor de inspectie zijn?

Per 1 augustus 2010 is de Wet Goed onderwijs, goed bestuur van kracht geworden. Deze wet stelt onder andere eisen aan de organisatie van het bestuur, waaronder de scheiding tussen bestuur en intern toezicht. De vorm waarin de scheiding wordt uitgewerkt, is in de wet vrijgelaten. De invoering van een Raad van toezicht (organieke scheiding) is hierbij één van de mogelijkheden. Vanaf 1 augustus 2011 moet de scheiding tussen bestuur en intern toezicht gerealiseerd zijn. De inspectie houdt niet afzonderlijk toezicht op de raden van toezicht, maar hanteert twee invalshoeken. In het kader van het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs is het bestuur het aanspreekpunt voor de inspectie. Als er sprake is van ernstige tekortkomingen in de kwaliteit kan in bijzondere gevallen het interne toezicht in beeld komen. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de naleving van wet- en regelgeving. In het kader van het Jaarwerkplan 2012 zal de inspectie een handreiking ontwikkelen voor het toezicht op de wettelijke vereisten met betrekking tot goed bestuur.

De leden van de VVD-fractie vragen, met betrekking tot de themalijn leraren, waarom het onderdeel personeel en onderwijskundig management is opgenomen in deze themalijn en niet in de themalijn management, bestuur en financiën. Onder welke verantwoordelijkheid valt personeelsbeleid en in welke indicator/themalijn is eigenlijk de schoolleiding terug te vinden?

De themalijnen «Leraren» en «Management, bestuur en financiën» liggen in elkaars verlengde. Bij de themalijn «Leraren» ligt de nadruk op het functioneren van de leraren in de praktijk, het onderwijskundig leiderschap van de schoolleiding en de wijze waarop leraren en scholen omgaan met hun professionele ruimte. Met name ook bij het laatste punt, de wijze van omgaan met de professionele ruimte, is de rol van de schoolleiding belangrijk.

Met betrekking tot de themalijn management, bestuur en financiën vragen de leden van de VVD-fractie hoe de inspectie toezicht houdt op het eigen toezicht van scholen? Bestaat er bijvoorbeeld een verplichting om het inspectierapport aan de toezichthouders te zenden en zo ja, hoe controleert de inspectie hier op?

Zie de beantwoording van bovenstaande vragen.

Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor het informeren van de direct betrokkenen over de uitkomst van inspectieonderzoeken. Dat geldt zowel voor de interne toezichthouder als voor de personeelsleden en de ouders. Ten aanzien van de laatste categorie is een wettelijke verplichting vastgelegd in de Wet Goed onderwijs, goed bestuur. Ten aanzien van de interne toezichthouder bestaat geen specifieke verplichting om inspectierapporten toe te zenden. In de wet staan slechts algemene voorschriften met betrekking tot de informatievoorziening.

De inspectie kan bij een kwaliteitsonderzoek (bijvoorbeeld in het kader van de beoordeling van de kwaliteitszorg of een nader onderzoek naar het functioneren van bestuur en management) onderzoeken in hoeverre de interne toezichthouder geïnformeerd is over de uitkomsten van eerdere inspectieonderzoeken.

De leden van de PVV-fractie vernemen graag op welke gronden de inspectie het pedagogisch en didactisch handelen van leraren meet.

De inspectie neemt de pedagogisch-didactische visie van de scholen als een gegeven aan. Het is immers een wezenlijk element van de eigen verantwoordelijkheid van scholen voor het onderwijsproces. De inspectie beoordeelt in haar toezicht de effectiviteit van het pedagogisch-didactisch handelen binnen de eigen context van de school. Daarmee gaat zij niet op de stoel van de docent zitten.

De leden van de VVD-fractie vragen of het onderdeel leerlingvolgsystemen en de wijze van gebruik maken van deze systemen (x% gebruikt het niet optimaal) ook onderdeel is van de themalijn Opbrengsten.

In de onderzoekslijn «Opbrengsten» zal het gebruik van leerlingvolgsystemen uiteraard aan de orde komen. Er zal echter geen specifiek onderzoek gedaan worden naar het optimale gebruik ervan.

De leden van de CDA-fractie vragen de minister meer toelichting te geven op de inrichting van het predicaat «excellent». Zit hier voldoende prikkel in voor scholen om hier naar te streven, willen de leden weten.

Het begrip «excellent» wordt momenteel uitgewerkt. Het is uitdrukkelijk de bedoeling te komen tot een begripsbepaling die voor alle schoolgroepen en -typen haalbaar is. Het scholenveld zal op verschillende manieren betrokken worden bij de begripsbepaling, zodat er een gedeeld beeld ontstaat van wat een excellente school is.

In de loop van het najaar ontvangt de Tweede Kamer een uitgewerkt voorstel voor de inrichting.

De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre het invoeren van een predicaat «excellent» betekent dat de inspectie voor mindere scholen akkoord gaat met slechts een matige kwaliteit? De leden wijzen op de mogelijke gevolgen die een predicaat «excellent» kan hebben op de overdreven nadruk die toetsen gaan krijgen ten koste van goed en breed onderwijs, en het gevaar van het uitsluiten van leerlingen die minder snel meekomen. Is er dan nog ruimte om voldoende aandacht te geven aan kwetsbare leerlingen?

Het invoeren van het predicaat «excellent» verandert niets aan de beoordeling van andere scholen en zal niet ten koste gaan van kwetsbare leerlingen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de inspectie ook een themaonderzoek overweegt naar de uitvoering, de kwaliteit en de effecten van het bewegingsonderwijs?

De inspectie zal in 2012 geen themaonderzoek doen naar de uitvoering, kwaliteit en effecten van het bewegingsonderwijs. Wel zal de inspectie in het kader van het verificatieonderzoek naar de onderwijstijd dat in het voorjaar van 2012 plaatsvindt, bij de scholen die te weinig onderwijstijd realiseren navraag doen in welke mate het tekort bewegingsonderwijs betreft.

De leden van de D66-fractie vragen of er ruimte bestaat om de overgang van havo naar vwo te betrekken bij het controleren van de aanvullende eisen door scholen aan doorstroming van vmbo naar havo.

De inspectie ziet in 2012 geen ruimte om bij het onderzoek naar de doorstroom vmbo-havo de overgang havo-vwo te betrekken. Wel zal de inspectie in 2012 signalen over problemen in de doorstroming havo-vwo inventariseren en bekijken of deze inventarisatie aanleiding geeft tot een thematisch onderzoek in 2013.

De leden van de PvdA-fractie vragen wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de kwaliteitsvoorwaarden voor het toezicht op samenwerkingsverbanden.

De inspectie maakt een risicomodel en een toezichtkader voor het toezicht op de samenwerkingsverbanden. In het toezichtkader worden zogeheten kwaliteitsaspecten vastgelegd waaraan de samenwerkingsverbanden moeten voldoen. In 2012 worden pilots uitgevoerd met het concept-toezichtkader. Na de pilots volgt vaststelling van het toezichtkader.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de tekst bij de sociale acceptatie nog niet is ingevuld en hoe het hoofdstuk er uit komt te zien.

Op het moment dat in juni 2011 het concept jaarwerkplan 2012 aan de Kamer werd gezonden, was onderzoek naar sociale veiligheid als optie opgenomen, zonder dat van een concrete invulling sprake was. Inmiddels is besloten geen themaonderzoek ter zake van sociale veiligheid te doen.

De leden van de D66-fractie vragen welke activiteiten de inspectie ontplooit om het toezicht af te stemmen op het passend onderwijs?

Zoals hierboven gemeld ontwikkelt de inspectie een risicomodel en een toezichtkader voor de samenwerkingsverbanden die er verantwoordelijk voor zijn om tot een continuüm van zorg in de regio te komen. Ook beziet de inspectie hoe de toezichtkaders voor de verschillende onderwijssectoren moeten worden aangepast als gevolg van Passend Onderwijs.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de inspectie de focus op toezicht op de kwaliteit van leraren conform amendement 15 bij de Wet op het onderwijstoezicht8 gaat verwerken in haar werkwijze.

De inspectie gaat in het kader van het risicogestuurde toezicht nadrukkelijker dan nu gebeurt na of de tekortkomingen bij (zeer) zwakke scholen en opleidingen te maken hebben met onbevoegde en/of onbekwame docenten en met de kwaliteit van het personeelsbeleid dat gericht dient te zijn op het onderhouden en ontwikkelen van de bekwaamheid van het personeel.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke criteria en/of voorwaarden de inspectie stelt ten aanzien van een goede benutting van de professionele ruimte. In hoeverre vormt dit aandachtspunt een inperking van de professionele ruimte van leerkrachten?

De inspectie voert in 2011–2012 een onderzoek uit naar de professionele ruimte. Daarin zijn vragen als de volgende leidend:

  • Worden leraren voldoende betrokken bij de onderwijskundige beleidsontwikkeling van de school?

  • Krijgen leraren voldoende ruimte binnen de onderwijskundige kaders van de school voor hun eigen professionele ruimte?

  • Laten leraren ook zien dat zij die professionele ruimte in de praktijk voldoende benutten?

Het gaat om een thematisch onderzoek dat beschrijvend van karakter is. De inspectie spreekt op basis van dit onderzoek geen oordeel uit dat kan leiden tot een inperking van de professionele ruimte.

De leden van de SP-fractie vragen wat de indicatoren zijn waaraan de kwaliteit van een leraar wordt gemeten?

De inspectie beoordeelt niet alleen de resultaten van een school, maar ook wat de school en de leraren doen om uit de leerlingen te halen wat erin zit. Het gaat dan om zaken als het gebruik van de onderwijstijd, het schoolklimaat, de afstemming van het onderwijs op verschillen tussen leerlingen, enzovoorts. Hoewel de resultaten van de school belangrijk zijn, spelen andere zaken zoals die hierboven genoemd worden ook een grote rol.

De leden van de D66-fractie vragen in het kader van de professionele ruimte van leraren of de inspectie ook bekijkt aan welke opleidingen de scholen hun opleidingsbudget besteden. Op welke wijze verantwoorden leraren de opleidingen die zij in het kader van het opleidingsbudget volgen? Velt de inspectie ook een oordeel over de kwaliteit van de inzet van het opleidingsbudget?

De inspectie bekijkt niet systematisch aan welke opleidingen scholen hun opleidingsbudget besteden en hoe de leraren hun opleidingen verantwoorden. In het thematisch onderzoek naar de professionele ruimte zijn de gevolgde scholingen en opleidingen wel een aandachtspunt. Afhankelijk van de bevindingen, kan de inspectie besluiten tot vervolgonderzoek naar de besteding van het opleidingsbudget.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de inspectie de administratieve druk richting scholen verlicht. Het risicogestuurd toezicht wordt door scholen nog niet echt ervaren als minder regeldruk. Komt dit ook doordat de overheid enerzijds snijdt in regels en anderzijds nieuwe toevoegt en wat is rol inspectie hierbij?

In de eerder genoemde evaluatie Risicogericht toezicht wordt uitvoerig aandacht besteed aan de toezichtlast voor de scholen. Daarin wordt duidelijk dat scholen die geen risico’s of tekortkomingen vertonen, een reductie van de toezichtlast hebben met 46 procent. Scholen met tekortkomingen hebben echter juist een toename van de toezichtlast met 60 procent. Uit enquêtes van de inspectie zelf komt naar voren dat circa vijftien procent van de geënquêteerde scholen zegt een reductie van toezichtlast te ervaren. Hierbij is het belangrijk te bedenken dat dergelijke enquêtes alleen maar worden gehouden onder scholen die door de inspectie zijn onderzocht, dus veelal scholen met risico’s of tekortkomingen. Alle andere scholen hebben geen kwaliteitsonderzoek gehad, eventueel wel steekproefonderzoek in het kader van het Onderwijsverslag, themaonderzoek of onderzoek in het kader van het vierjaarlijks bezoek.

Voorts is het belangrijk een onderscheid te maken tussen toezichtlast en regeldruk. De inspectie kan alleen zorgen voor een reductie van de toezichtlast en heeft dat in belangrijke mate gedaan. Regeldruk is een breder verschijnsel en strekt zich ook uit over andere departementen dan alleen dat van onderwijs. Het is een algemene doelstelling van de regering de regeldruk verder te verminderen.

De leden van de SP-fractie vragen of bij het themaonderzoek «controle leerlingtelling» alleen wordt gecontroleerd op de bekende teldata, of dat daarbuiten ook wordt gekeken naar de juistheid van de door onderwijsinstellingen aangeleverde cijfers.

De inspectie controleert jaarlijks de juistheid van de gegevens op de reguliere peildatum 1 oktober, omdat die bepalend zijn voor de bekostiging (inclusief leerlinggewichten en cumi-leerlingen in het speciaal basisonderwijs en op de wec-scholen). Jaarlijks wordt vastgesteld welke aanvullende controles worden uitgevoerd.

De leden van de D66-fractie vragen waarom bij de experimenten met een flexibele onderwijstijd is gekozen voor een maximaal aantal van tien scholen dat mag experimenteren en of dit aantal voldoende is om statistisch significante conclusies te trekken over de gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs.

Najaar 2014 komt de eindrapportage over het experiment. Op basis daarvan wordt een besluit genomen over het eventueel aanpassen van de regelgeving. Indien besloten wordt de regels niet aan te passen, moeten de experimentscholen vanaf schooljaar 2016–2017 weer voldoen aan de WPO-bepalingen. Dit kan een aanzienlijke inspanning en mentale omschakeling vergen van zowel de experimentscholen, leraren, leerlingen als hun ouders.

Er is voor gekozen het aantal experimentscholen klein te houden zodat deze eventuele inspanning en omschakeling beperkt blijft tot een beperkt aantal scholen.

Om significante conclusies te trekken over effecten op de onderwijsopbrengsten en -kwaliteit, is naast een omvangrijke groep experimenteerscholen ook een grote controlegroep nodig. Er is geen grote groep experimenteerscholen. Vanwege de aard van het experiment bleek het ook niet mogelijk een controlegroep in te stellen. Een zeer klein aantal scholen is de afgelopen periode bezig geweest met voorbereidingen voor flexibele onderwijstijden. Daarvan hebben zeven scholen zich aangemeld en doen vanaf 1-8-2011 mee met het experiment. Vanaf schooljaar 2012 kunnen nog drie scholen meedoen.

Op basis van de kwalitatieve beoordeling van de deelnemende experimentscholen kunnen mogelijke risico’s voor de algemene onderwijskwaliteit naar voren komen. Daarnaast wordt gelet op een aantal specifieke risico’s voor de onderwijskwaliteit, zoals de voorwaarde dat het onderwijs door een bevoegde leraar wordt gegeven. De bevindingen van het onderzoek naar de experimentscholen (casestudy), de monitorgegevens van het «5 gelijke dagenmodel» en de landelijke enquête worden benut als beleidsinformatie voor het eventueel aanpassen van de regels voor de zomervakantie en het aantal vierdaagse schoolweken per jaar.

De leden van de D66-fractie vragen of de inspectie bij het onderzoek naar de naleving van de onderwijstijd in vo en bve ook de onderwijsopbrengsten van de scholen betrekt. Kan de inspectie op basis van dit onderzoek ook concluderen of er een directe relatie bestaat tussen de wettelijke onderwijstijd en onderwijsopbrengsten?

Uit de onderzoeken kan de inspectie niet concluderen dat er een directe relatie bestaat tussen de wettelijke onderwijstijd en de opbrengsten. Wel blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat er een duidelijke relatie is tussen prestatie, de tijd die scholen voor bepaalde vakken uittrekken en de kwalitatieve invulling van die tijd (zie hiervoor bijvoorbeeld het Onderwijsverslag 2008/2009).

De leden vragen of de inspectie ook toezicht houdt op de doorlopende leerlijn van de voor- en vroegschoolse educatie. In hoeverre kan de inspectie gemeenten aanspreken of dwingen om die doorlopende leerlijn in hun gemeente te organiseren? Geldt dit zowel voor de vroegschoolse educatie in de kinderopvangcentra als in de scholen met een voorschoolse educatie? In hoeverre houdt de inspectie ook toezicht of kinderen worden aangemeld voor een vve-traject?

In het vve-toezichtkader dat de inspectie hanteert, is de doorgaande lijn een van de te beoordelen aspecten. Door de OKE-wet zijn gemeenten eraan gehouden om hierover afspraken te maken met de gemeentelijke partners, evenals over het aantal te bereiken vve-kinderen. De inspectie houdt daar toezicht op, allereerst in het kader van de vve-bestandsopname en daarna door het signaalgestuurde toezicht.

De leden van de SP-fractie vragen welke rol de inspectie kan en mag innemen als de gemeente weigert te handhaven op de kinderopvang tegen het GGD-advies in? Kan zij gemeenten dwingen om hun handhavende of toezichthoudende rol uit te oefenen op de kinderopvang? Zo nee, waarom niet? Inspecteert de inspectie ook of gemeenten een toezicht en handhavingsbeleid hebben voor de kinderopvang? Zo nee, waarom niet?

De inspectie onderzoekt of de gemeenten hun taken ten aanzien van toezicht en handhaving op de kinderopvang en de peuterspeelzalen conform de wet- en regelgeving uitvoeren. Indien dit niet het geval is, spreekt de inspectie de gemeente daarop aan. Zo nodig maakt de inspectie gerichte verbeterafspraken met de gemeente. Daarbij treedt de inspectie niet in individuele gevallen (casus binnen de gemeente). Als de inspectie constateert dat een gemeente niet aan de wettelijke eisen voldoet en vervolgens ook niet mee wil werken aan een verbetertraject, kan ze in het uiterste geval de procedure «mogelijke Ernstige Tekortkomingen» starten. De inspectie beoordeelt dan of sprake is van een mogelijke ernstige tekortkoming. Als dat het geval is, kan de Minister van SZW tegen die gemeente een juridische interventie inzetten.

De inspectie maakt met die gemeenten die de handhaving niet op orde hebben en ook geen handhavingsbeleid hebben, afspraken over het vastleggen van hun handhavingsbeleid. Gemeenten die de handhaving wel op orde hebben, krijgen niet de verplichting van het opstellen van een handhavingsbeleid opgelegd.

De leden van de PVV-fractie vragen of bekostiging van Nederlandse instellingen in het buitenland niet rechtstreeks kan plaatsvinden in plaats van een subsidie via een stichting.

De Nederlandse bekostigingsregelgeving heeft geen werking in het buitenland. Daarom is de stichting NOB in het leven geroepen. Behalve dat zij subsidie verleent, adviseert en ondersteunt de stichting leerkrachten en schoolbesturen van Nederlands onderwijs in het buitenland. Dat is nodig om scholen zodanig te kunnen equiperen dat de leerlingen bij terugkeer naar Nederland een goede aansluiting hebben met het Nederlands onderwijs. De stichting is tevens werkgever van de Nederlandse leerkrachten en directeuren op de Europese scholen, en vertegenwoordigt Nederland in het bestuur van de Europese scholen.

Daarnaast vragen de leden of de minister mogelijkheden ziet voor een vastgesteld toezichtkader zoals dat geldt voor instellingen in Nederland. Zo nee, waarom niet, aldus de leden van deze fractie.

Bij het toezicht op het Nederlands onderwijs in het buitenland hanteert de Inspectie, voor zover mogelijk, hetzelfde toezichtkader als voor het primair- en voortgezet onderwijs in Nederland. Bepaalde indicatoren zijn vanwege de verschillen in de systemen niet toe te passen op het buitenland. Zo kan daar vanwege de grote spreiding van de onderwijslocaties niet worden gewerkt met samenwerkingsverbanden die de zorgvoorzieningen realiseren. Die indicatoren gelden daarom niet. De instellingen in het buitenland worden op het gebied van zorg door de stichting NOB ondersteund. Verder wordt bijvoorbeeld op NTC-locaties alleen onderwezen in de Nederlandse taal en cultuur. Voor die locaties geldt daarom niet dat aan alle kerndoelen moet worden voldaan, maar alleen aan het kerndoel «taal». Ten aanzien van de Europese scholen geldt dat de inspectietaken worden verricht in overeenstemming met het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen.

De leden van de CDA-fractie vragen wat de verklaring is dat uit het tevredenheidsonderzoek van de inspectie een heel ander (positiever) beeld naar voren komt dan de afgelopen maanden in de media waar juist veel kritiek was op functioneren van inspectie.

Het tevredenheidsonderzoek bevat de meningen van schoolleiders en besturen waar de inspectie onderzoek heeft gedaan. Dit onderzoek geeft dus een breed en representatief beeld dat overwegend positief is. Natuurlijk is er ook kritiek. Daar heb ik ook oog voor. Daarbij is het zo dat kritiek nu eenmaal sneller de pers haalt dan tevredenheid.

De leden van de PVV-fractie vragen of er objectieve gegevens zijn wat betreft tevredenheid over de afhandeling van klachten door Postbus 51. Zo nee, is de minister bereid dit te laten onderzoeken?

De Dienst Publiek en Communicatie (DPC) van het ministerie van Algemene Zaken meet met het zogenaamde Burgertevredenheidsonderzoek continu de kwaliteit van de afhandeling van burgervragen, vanuit burgerperspectief. Het gaat om de ervaren kwaliteit, waarbij zowel inhoudelijke aspecten als vaardigheden van de voorlichters worden onderzocht. De deelnemers aan het onderzoek geven Postbus 51 uiteindelijk een cijfer – het tevredenheidscijfer. Het onderzoek wordt gedurende het gehele kalenderjaar uitgevoerd door onderzoeksbureau TNS-NIPO. Postbus 51 ontvangt op maandbasis onderzoeksresultaten. De opdrachtgevers worden op jaarbasis over de resultaten van het BTO geïnformeerd. Het tevredenheidscijfer voor de afhandeling van e-mail in 2010 was een 7,5 (streefcijfer: minimaal 6,5). Het tevredenheidscijfer voor de afhandeling van telefonie in 2010 was een 7,6 (streefcijfer: een 7,5).


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bochove, B.J. van (CDA), voorzitter, Ham, B. van der (D66), Miltenburg, A. van (VVD), Wolbert, A.G. (PvdA), ondervoorzitter, Dibi, T. (GL), Biskop, J.J.G.M. (CDA), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Ouwehand, E. (PvdD), Bosma, M. (PVV), Dijk, J.J. van (SP), Smits, M. (SP), Elias, T.M.Ch. (VVD), Çelik, M. (PvdA), Dekken, T.R. van (PvdA), Jadnanansing, T.M. (PvdA), Klaver, J.F. (GL), Lucas, A.W. (VVD), Liefde, B.C. de (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Werf, M.C.I. van der (CDA), Dijkstra, P.A. (D66), Klaveren, J.J. van (PVV) en Beertema, H.J. (PVV).

Plv. leden: Ferrier, K.G. (CDA), Koşer Kaya, F. (D66), Burg, B.I. van der (VVD), Dam, M.H.P. van (PvdA), Peters, M. (GL), Haverkamp, M.C. (CDA), Schouten, C.J. (CU), Thieme, M.L. (PvdD), Dille, W.R. (PVV), Kooiman, C.J.E. (SP), Wit, J.M.A.M. de (SP), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Hamer, M.I. (PvdA), Klijnsma, J. (PvdA), Dijsselbloem, J.R.V.A. (PvdA), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Lodders, W.J.H. (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Rouwe, S. de (CDA), Pechtold, A. (D66), Gerbrands, K. (PVV) en Mos, R. de (PVV).

X Noot
2

Kamerstukdossier 32 193.

X Noot
3

Kamerstuk 31 293, nr. 104.

X Noot
4

Zie Kamerstukdossier 32 193.

X Noot
5

Kamerstuk 32 193, nr. 15.

X Noot
6

Kamerstuk 32 123 VIII, nr. 127.

X Noot
7

Onderwijsverslag 2008/2009, Inspectie van het Onderwijs.

X Noot
8

Kamerstuk 32 193, nr. 15.

Naar boven