31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 88 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 juni 2010

Op 22 januari 2009 heeft de behandeling van mijn brief van 23 oktober 2008 over de examens in het voortgezet onderwijs1 plaatsgevonden. Ik heb toen beloofd dat ik u zou informeren over de manier waarop de inspectie het begrip leerwinst2 toepast. Met deze brief kom ik die toezegging na.

De inspectie gebruikt op dit moment al een aantal elementen van de leerwinst bij het beoordelen van de opbrengsten van een school. Die beoordeling wordt momenteel nog verder ontwikkeld. De inspectie gaat meer gegevens gebruiken voor een nog betere bepaling van leerwinst. Doel is het vergroten van het zicht van de inspectie op de voor de bepaling van leerwinst relevante zaken, te weten:

  • het startniveau van de leerlingen;

  • de duur van de opleiding;

  • het eindniveau van de leerlingen.

De inspectie zal hierover eerst pilots uitvoeren en daarna overleggen met de vertegenwoordigers van de sector.

Een beter beeld wat scholen doen om leerwinst te boeken, en wat dat oplevert voor hun leerlingen doet recht aan de inspanningen van scholen, en geeft ouders en leerlingen zicht op de prestaties van scholen.

Hoe leerwinst nu wordt bepaald

Voor de bestaande bepaling van de leerwinst beoordeelt de inspectie de «opbrengsten» van een school.3 Om die vast te stellen, kijkt de inspectie nu naar de volgende vier zaken:

  • 1. Zitten de leerlingen in het derde leerjaar op het niveau dat het advies van de basisschool aangaf (startpunt) in de tijd die er voor staat (duur opleiding)? Dit is het onderbouwrendement.

  • 2. Halen de leerlingen hun diploma zonder te blijven zitten (duur opleiding)? Dit is het bovenbouwrendement.

  • 3. Het gemiddelde eindexamencijfer (eindniveau).

  • 4. Het verschil tussen het gemiddelde eindexamencijfer en het schoolexamencijfer (eindniveau).

De eerste drie indicatoren kennen een relatieve normering, omdat de inspectie – gelijksoortige – scholen met elkaar vergelijkt. Bij de beoordeling van het bovenbouwrendement en de examenresultaten wordt rekening gehouden met leerlingen in het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en met de sociaal-economische achtergrond van de leerlingen.

De vierde indicator is absoluut genormeerd, omdat elke school aan dezelfde norm moet voldoen. Het verschil tussen het eindexamencijfer en het schoolexamencijfer mag niet meer dan 0,5 punt zijn. Deze norm garandeert dat scholen hun schoolexamens op het juiste niveau afnemen en dat diploma’s een bepaalde waarde hebben.

Bij het beoordelen van de indicatoren gebruikt de inspectie de gegevens van drie schooljaren. De inspectie vindt de opbrengsten van een onderwijssoort van een school onvoldoende als die op meer dan één indicator onvoldoende scoort.

Deze manier om de opbrengsten te bepalen – door een school af te zetten tegen vergelijkbare scholen – heeft twee nadelen:

  • 1. Het kan zijn dat het niveau van het gehele Nederlandse voortgezet onderwijs langzaam afneemt, zonder dat het uit deze indicatoren af te lezen is.

  • 2. Als een school vooruitgang boekt, maar dat geldt voor alle vergelijkbare scholen, dan is de vooruitgang van de individuele school niet zichtbaar.

Om deze nadelen te ondervangen, gaat de inspectie meer indicatoren een absolute norm geven en voegt de inspectie een aantal indicatoren toe.

Kanttekeningen

Niet iedereen is het met de huidige methode van beoordeling eens. Sommige scholen zijn van mening dat hun leerlingen al beginnen met een achterstand, waardoor het bijna onmogelijk is om goede opbrengsten te halen. Het gaat om scholen met veel leerlingen met meerdere problemen, zoals sociaalemotionele problemen in combinatie met leerachterstanden. Ook leerlingen die pas kort in Nederland wonen, kunnen de examencijfers negatief beïnvloeden.

De inspectie heeft daar begrip voor en is bereid tot maatwerk. Als een school aan kan tonen dat vergelijking met andere scholen door de afwijkende leerlingenpopulatie niet reëel is, kan de inspectie daar rekening mee houden. Overigens is de inspectie in overleg met een aantal scholen die veel leerlingen met meervoudige problematiek hebben, om eventueel te komen tot een aangepaste bepaling van de opbrengsten.

Ook zijn er scholen die bang zijn dat hun inspanningen zich tegen hen zullen keren. Ze doen namelijk hun best om leerlingen op een hoger niveau te laten uitstromen, maar vrezen ervoor te worden «gestraft» als een leerling dit niveau niet haalt of er langer dan gebruikelijk over doet. Dat gebeurt bijvoorbeeld als een mavo-leerling blijft zitten nadat hij tussentijds is «opgestroomd» naar het havo. Het bovenbouwrendement zou dan volgens de school ten onrechte te laag uitvallen.

Omdat ik opstroom belangrijk vind, heb ik de inspectie verzocht na te gaan of opstroom zo gewaardeerd kan worden dat ook sprake is van een positief effect als leerlingen een keer blijven zitten. De inspectie onderzoekt deze mogelijkheid en kijkt wanneer ze daarmee kan beginnen.

Aanvullende indicatoren

De inspectie zal, na overleg met de sector, de volgende punten toevoegen aan de beoordeling van de opbrengsten. Doordat die nieuwe elementen niet gebaseerd hoeven te zijn op de vergelijking van scholen, en nieuwe gegevens introduceren, wordt de bepaling van de leerwinst objectiever en vollediger. Het gaat om de volgende aanvullingen:

  • A. Startpunt:

    • Het zicht op het beginniveau van de leerling wordt verbeterd door, naast het advies van de basisschool, ook de resultaten van de eindtoets in het basisonderwijs mee te nemen. Dit is mogelijk als het onderwijsnummer in het primair onderwijs geheel is ingevoerd.

    • Op de langere termijn zullen daarnaast de in te voeren referentieniveaus rekenen en taal een rol gaan spelen in de beoordeling.

  • B. Eindpunt:

    • De invoering (op termijn) van een indicator «rendement uitstroom». Hiervoor vergelijkt de inspectie de uitstroom naar het vervolgonderwijs. Verder kijkt de inspectie naar het opleidingsniveau dat leerlingen van een school bereiken, twee jaar nadat ze hun diploma in het voortgezet onderwijs haalden.

    • De invoering van een nieuwe absolute indicator voor het gemiddelde eindexamencijfer. Los van de schoolsoort en de sociaaleconomische positie van leerlingen worden de gemiddelde eindexamencijfers van scholen vergeleken. De inspectie doet dat in 2010 bij wijze van pilot. In het schooljaar 2010/2011 wil de inspectie de scholen zo gaan beoordelen.

Kwaliteitsgarantie

De betere beoordeling van leerwinst wordt aangevuld met maatregelen om de kwaliteit van examens en de waarde van diploma’s te garanderen. In mijn brief van 20 augustus 20094 had ik deze maatregelen al aangekondigd.

Om te beginnen kan de examenlicentie tijdelijk worden ingetrokken als het verschil tussen school- en centraal examen lange tijd te groot is. Verder wordt de slaag-zakregeling aangescherpt voor de examens die plaatsvinden in 2011. Dat gebeurt op twee manieren:

  • 1. Leerlingen mogen voor het eindexamen – gemiddelde schoolexamen én centraal examen – maximaal één vijf hebben voor één van de vakken Nederlands, Engels en wiskunde.

  • 2. Leerlingen kunnen alleen slagen als het eindcijfer voor het centraal examen gemiddeld een voldoende is.

Transparantie

Door de nieuwe, meer complete manier om leerwinst te bepalen, wordt beter duidelijk wat de toegevoegde waarde is van scholen. Daarmee wordt recht gedaan aan zowel de inspanningen van scholen, als aan de behoefte van ouders en leerlingen aan inzicht in de prestaties van scholen. Bovendien draagt het zicht op de toegevoegde waarde bij aan effectiever onderwijs. Ook mijn aanvullende maatregelen om vanaf 2011 de waarde van examens en diploma’s te garanderen, zijn een verdere stap in die richting.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart


XNoot
1

Kamerstukken 2008–2009, 31 289, nr. 44.

XNoot
2

Onder leerwinst versta ik de «waarde» die de school weet toe te voegen. De vraag is hierbij welk deel van de leerresultaten is toe te schrijven aan inspanningen van de school.

XNoot
3

Conform het Toezichtskader VO 2009.

XNoot
4

Kamerstukken 2009–2010, 31 289, nr. 66.

Naar boven