33 000 C Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2012

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

   

blz.

     

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

2

     

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

3

     

1.

Leeswijzer

3

     

2.

Het beleid

4

2.1.

De beleidsagenda

4

2.1.1.

Beleidsmutaties

6

2.2.

Het beleidsartikel

6

2.2.1.

Algemene beleidsdoelstelling

6

2.2.2.

Verantwoordelijkheid minister

7

2.2.3.

Succesfactoren van beleid

7

2.2.4.

Budgettaire gevolgen van beleid

7

2.2.5.

Operationele doelstellingen

9

     

3.

Het verdiepingshoofdstuk

11

3.1.

Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

11

3.2.

Integratie-uitkeringen

14

3.3.

Decentralisatie-uitkeringen

15

3.4.

Opbrengst lokale heffingen 2011

16

     

4.

Bijlagen bij de begroting

18

Bijlage 1

Beleidsmutaties

19

Bijlage 2

Moties en toezeggingen in het vergaderjaar 2010–2011

20

Bijlage 3

Lijst met afkortingen

21

Bijlage 4

Lijst met belangrijke termen en hun betekenis

22

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2012 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2012. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2012.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2012 vastgesteld. Het begrotingsartikel dat in de begroting van het provinciefonds is opgenomen wordt in onderdeel B. van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet juncto artikel 6, vierde lid van de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet, hebben de provincies gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering is opgenomen. Het in dit wetsartikel opgenomen bedrag is niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. Het bedrag wordt nader onderbouwd in paragraaf 2.2.4. van deze memorie.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De provinciefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de provinciefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het provinciefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit ene beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het provinciefonds en niet voor de resultaten die provincies met hun budget uit dit fonds realiseren. Provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds. De begroting van het provinciefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de provincies in hun begrotingen gepresenteerd.

De voorliggende toelichting bij de begroting 2012 van het provinciefonds kent de volgende indeling.

Na dit hoofdstuk met de leeswijzer start hoofdstuk 2 met de beleidsagenda van het provinciefonds, waarin onder meer de belangrijkste beleidsmutaties worden beschreven. Vervolgens wordt ingezoomd op hét beleidsartikel: het provinciefonds. Hierin komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling en nader geoperationaliseerde doelstellingen aan bod. Ook worden de hierbij behorende prestatie-indicatoren behandeld. De tabel Budgettaire gevolgen van beleid geeft inzicht in de integrale uitgaven die samenhangen met de algemene beleidsdoelstelling.

Hoofdstuk 3 is het verdiepingshoofdstuk. In dit hoofdstuk wordt de opbouw aangegeven van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2011 naar de stand ontwerpbegroting 2012. In hoofdstuk 3 wordt ook ingegaan op de ontwikkeling van de integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Verder wordt in dit hoofdstuk het provinciefonds in een breder kader geplaatst, waarbij nader wordt ingegaan op de opbrengst van lokale heffingen. Daarna volgen de bijlagen.

Tot slot van deze leeswijzer verdienen de apparaatuitgaven enige aandacht. De apparaatuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden als gemeenten en provincies, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

2. HET BELEID

2.1. De beleidsagenda

Een krachtige, kleine en dienstverlenende overheid; een overheid die zich tot haar kerntaken beperkt en waarbij taken zo dicht mogelijk bij de burger worden belegd. Dat is waar Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen voor staan.

Nederland staat voor een grote uitdaging: het op orde brengen van de overheidsfinanciën gecombineerd met het versterken van de economie. Om dit mogelijk te maken is een compacte en slagvaardige overheid nodig die goed toegerust is op haar taak. Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen moeten in samenhang functioneren als herkenbare eenheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dit kan alleen als taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden niet versnipperd zijn. In principe zijn zij over maximaal twee bestuurslagen verdeeld; je gaat erover of niet. Voor 2012 en verder staat er een aantal decentralisaties op stapel. Daarnaast wordt op het vlak van financiën de normeringssystematiek weer in werking gezet en wordt voor het provinciefonds een nieuw verdeelmodel ingevoerd.

Bestuursafspraken 2011–2015

Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn tot bestuursafspraken gekomen over de uitgangspunten en het proces bij de decentralisaties. Deze bestuursafspraken bestaan uit het akkoord dat op 21 april 2011 door vertegenwoordigers van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen is ondertekend en uit de briefwisseling tussen VNG en Rijk en met de andere partijen, naar aanleiding van de uitspraak van het VNG-congres over dit akkoord. Daarmee is er naar het oordeel van betrokkenen een bindende basis voor constructieve samenwerking in de komende jaren bij de aanpak van de vraagstukken en hervormingen waarvoor Nederland geplaatst is. De onderdelen van de afspraken die betrekking hebben op de financiën van de provincies zijn in deze begroting opgenomen.

Financiën

De normeringssystematiek «samen de trap op, samen de trap af» wordt met ingang van 2012 weer in werking gesteld, waarbij 2011 als startpunt geldt. Via de normeringssystematiek werken de rijksbezuinigingen en -intensiveringen evenredig door naar het gemeente- en provinciefonds. Gemeenten en provincies leveren op deze manier direct hun evenredige bijdrage aan het gezond maken van de overheidsfinanciën. De ontwikkelingen van de rente-uitgaven van het Rijk zijn niet langer relevant voor de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds.

Met het opnieuw in werking treden van de normeringssystematlek in 2012 voor de voeding van het gemeente- en provinciefonds wordt geen nieuwe behoedzaamheidreserve ingevoerd. Ervaringen uit het verleden leren dat gemeenten en provincies al rekening hielden met de uitbetaling van een deel van de behoedzaamheidsreserve bij het opstellen van de begroting. De beoogde stabilisatiefunctie van de behoedzaamheidreserve kwam hierdoor niet tot haar recht.

De medeoverheden zetten in op beperking van de kosten(stijging) en niet op verhoging van de opbrengsten uit lokale belastingen. In het Regeerakkoord is afgesproken dat de normering van de provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting wordt aangescherpt. Conform de hierover met het Interprovinciaal Overleg (IPO) gemaakte bestuursafspraken 2011–2015 wordt het aantal opcenten motorrijtuigenbelasting dat provincies in 2013 mogen heffen gemaximeerd op 105. Dit nieuwe maximum wordt voortaan jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. De wetswijziging ter realisering van deze aanscherping van de normering van de provinciale opcenten moorrijtuigenbelasting is opgenomen in het Belastingplan 2012.

Alle provincies zitten met het aantal opcenten dat thans door hen wordt geheven nog onder het percentage van 105. Oftewel, met deze aanscherping van de normering behoeft geen enkele provincie het huidige aantal opcenten motorrijtuigenbelasting te verlagen. Afgezien van deze aanscherping van de normering van de provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting, zal het Rijk geen verdere veranderingen aanbrengen in het belastinggebied van provincies.

Beheersing van het EMU-saldo is een gemeenschappelijke opgave voor Rijk en de medeoverheden. De bestuurlijke afspraken zoals die zijn terug te vinden in de bijlage van de brief van 15 september 2009 aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2009–2010, 32 123 IXB, nr. 4) worden bevestigd. Tussen het Rijk en de medeoverheden is bestuurlijk een percentage van 0,5% van het BBP overeengekomen als plafond voor het EMU-tekort voor medeoverheden. Dit plafond is opgedeeld in een plafond voor het EMU-tekort van 0,38% BBP voor gemeenten, 0,07% BBP voor provincies en 0,05% BBP voor waterschappen. In 2011 wordt een breed onderzoek gedaan naar de actualisatie van deze percentages. Daarnaast wordt de voorgenomen aanscherping van het Stabiliteits- en Groeipact in nationale wetgeving omgezet. Hierbij wordt ook het EMU-saldo van de provincies betrokken.Tot de afronding van het onderzoek en inwerkingtreding van het wetsvoorstel gelden de huidige percentages.

Het Rijk stuurt actief op de mogelijkheid om bestaande decentralisatie-uitkeringen te beëindigen. Decentralisatie-uitkeringen, voor zover deze bij het instellen niet als tijdelijk zijn aangemerkt, worden zo veel als mogelijk naar integratie-uitkering of algemene uitkering overgeheveld. Achterliggende regelgeving wordt daarbij zoveel als mogelijk afgeschaft. Bij het beëindigen van een bijdrage die nu via een decentralisatie-uitkering loopt, trekt het Rijk ook de achterliggende regelgeving in. De totstandkoming van nieuwe decentralisatie-uitkeringen wordt zoveel mogelijk beperkt Ook voor specifieke uitkeringen geldt dat uitgangspunt is dat het aantal specifieke uitkeringen en de totstandkoming van nieuwe specifieke uitkeringen wordt beperkt. Onder andere de met de voormalige Fonds Economische Structuurversterking (FES)-projecten samenhangende specifieke uitkeringen worden indien mogelijk omgezet in decentralisatie-uitkeringen.

Nieuw verdeelmodel

Per brief van 29 maart jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het nieuwe verdeelmodel voor het provinciefonds per 1 januari 2012 (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500, nr. 6). De belangrijkste reden om te komen tot een nieuwe verdeling was de conclusie dat de mogelijkheid om eigen inkomsten te genereren aanzienlijk verschilt tussen provincies. De hoofdpunten van de vernieuwing zijn:

  • In het huidige verdeelmodel wordt vooral rekening gehouden met kosten voor beheer en onderhoud. De taken van de provincies hebben zich echter de afgelopen jaren uitgebreid. Provincies hebben ontwikkeltaken op zich genomen waarmee in het huidige model geen rekening wordt gehouden. Die ontwikkeltaken passen ook bij het provinciale profiel waarin de provincies zich toeleggen op hun kerntaken ruimte, economie en natuur. In het nieuwe verdeelmodel wordt daarom onderscheid gemaakt tussen beheer en ontwikkeltaken. Beheer- en ontwikkeltaken vragen andere verdeelcriteria. Dit onderscheid zorgt ervoor dat beter kan worden aangesloten bij het uitgangspunt dat het verdeelmodel kostengeoriënteerd moet zijn.

  • Bij het honoreren van taken wordt uitgegaan van de kerntaken van de provincies. Sociale taken horen niet tot de kerntaken van de provincies. Dit heeft gevolgen voor de sociale taken die provincies nu soms ook uitvoeren. Sociale taken worden in het nieuwe verdeelmodel voor het provinciefonds nauwelijks meer financieel gehonoreerd.

  • In het nieuwe verdeelmodel wordt het vaste percentage veronderstelde eigen middelen van 11% vervangen door een vast en een variabel deel dat rekening houdt met het verschil in vermogenspositie in relatie tot de taken. Met de introductie van het variabele deel wordt gevraagd aan provincies het rendement uit het eigen vermogen in te zetten voor hun eigen taken. Op deze manier financieren provincies de ontwikkeltaken op hun eigen grondgebied.

  • Het vaste percentage (rekentarief) Motorrijtuigenbelasting (MRB) wordt in het nieuwe verdeelmodel geactualiseerd naar een redelijk niveau (65,9), maar blijft beneden de grens van de provincie die het laagste tarief hanteert.

2.1.1. Beleidsmutaties

Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij provincies. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het provinciefonds. In tabel 2.1.1. worden de mutaties per uitgavencategorie weergegeven als gevolg van de beleidsmutaties. Voor een overzicht van de beleidsmatige mutaties vanaf ontwerpbegroting 2011 wordt verwezen naar bijlage 1. In tabel 3.1.2. wordt vanaf de stand ontwerpbegroting 2011 een aansluiting gegeven naar de stand ontwerpbegroting 2012. De weergegeven mutaties worden in de verdiepingsbijlage (paragraaf 3) afzonderlijk toegelicht voor zover dit nog niet gebeurd is in een eerder begrotingsstuk.

Tabel 2.1.1. Beleidsmutaties (x € 1000)

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Onderzoek en Bijdragen organisaties

           

1. Kosten Financiële-verhoudingswet

0

0

0

0

0

0

             

Programma

           

1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

– 199

– 431 584

– 2 348

– 1 104

– 9 643

– 9 643

2. Integratie-uitkeringen

1

0

0

0

0

0

3. Decentralisatie-uitkeringen

75 905

462 113

43 517

46 583

41 261

28 878

             

Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2011)

75 707

30 529

41 169

45 479

31 618

19 235

2.2. Het beleidsartikel

2.2.1. Algemene beleidsdoelstelling

Via het provinciefonds wordt bewerkstelligd dat de provincies middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee operationele doelstellingen:

  • 1. de provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken;

  • 2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

2.2.2. Verantwoordelijkheid minister

De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – i.c. de Staatssecretaris van Financiën – zijn verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk, provincies en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het provinciefonds. De fondsbeheerders zijn niet verantwoordelijk voor de resultaten die provincies met hun bijdrage uit dit fonds realiseren: provincies zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het provinciefonds.

2.2.3. Succesfactoren van beleid

Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of de provincies als collectiviteit geen andere prioriteiten zouden moeten stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven prioriteiten van het Rijk. In een dergelijk geval kunnen het Rijk en de provincies bestuurlijke afspraken maken over de accenten in de bestedingsrichting van de provincies. De desbetreffende vakministers spelen hier naast de fondsbeheerders een belangrijke rol. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor resultaten blijft bij de provincies.

2.2.4. Budgettaire gevolgen van beleid

In onderstaande tabel worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het provinciefonds weergegeven.

Tabel 2.2.1.Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1000)

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Verplichtingen:

1 218 429

1 116 489

1 131 197

1 117 285

958 391

946 008

             

Uitgaven:

1 218 219

1 116 489

1 131 197

1 117 285

958 391

946 008

             

Onderzoek en Bijdragen organisaties

           

1. Kosten Financiële-verhoudingswet

100

100

100

100

100

100

             

Programma

           

1. Algemene uitkering ca en de aanvullende uitkeringen

726 647

485 089

924 325

925 569

917 030

917 030

2. Integratie-uitkeringen

42 203

0

0

0

0

0

3. Decentralisatie-uitkeringen

449 269

631 300

206 772

191 616

41 261

28 878

             

Ontvangsten:

1 218 219

1 116 489

1 131 197

1 117 285

958 391

946 008

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij een fonds als het provinciefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan provincies wordt uitgekeerd, wordt automatisch aan het volgende begrotingsjaar toegevoegd.

Ontvangsten

Wetsartikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet regelt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen voor het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het provinciefonds. Op grond van het tweede lid zijn de uitgaven en de afgezonderde inkomsten over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk. Gelet hierop is ten behoeve van de dekking van de uitgaven ten laste van het provinciefonds een post Ontvangsten ex artikel 4 van de Financiële-verhoudingswet geraamd (zie in tabel 2.2.1. onder ontvangsten).

Ter informatie geeft figuur 2.2.2. het verloop van de uitkering uit het provinciefonds (totaal programma-uitgavenbedrag) per inwoner van 2000–2016 weer. De bedragen 2000 tot en met 2010 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2011 tot en met 2016 zijn op basis van de miljoenennota 2012.

Figuur 2.2.2.Uitkering provinciefonds in € per inwoner

Figuur 2.2.2.Uitkering provinciefonds in € per inwoner

De provincies ontvangen in 2012 uit het provinciefonds € 1 116 389 000 (programma-uitgaven). Per inwoner komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 67 per inwoner. Ten opzichte van 2011 betekent dit een mutatie van € – 6 per inwoner, onder andere veroorzaakt door de beëindiging van de integratie-uitkering Rivierdijkversterking, de daling van de decentralisatie-uitkering Investeringsbudget stedelijke vernieuwing en de beëindiging van de decentralisatie-uitkering Regiospecifiek pakket Zuiderzeelijn. De daling in 2011 komt vooral door de uitname van € 290 miljoen. De daling van 2014 op 2015 is het gevolg van de beëindiging van de decentralisatie-uitkeringen ISV en bodemsanering. De stijging in 2010 komt voornamelijk door de stijging van het aantal decentralisatie-uitkeringen. De stijging in de jaren 2006 t/m 2009 komt voornamelijk door de omvang van het accres.

2.2.5. Operationele doelstellingen

Operationele doelstelling 1: De provincies via het provinciefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor het uitvoeren van hun taken.

Motivering

De omvang van het provinciefonds ontwikkelt zich volgens de normeringssystematiek en door de toevoegingen en/of onttrekkingen aan het fonds in verband met taakmutaties. De normeringssystematiek houdt in dat het fonds meebeweegt met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven, volgens het principe «samen de trap op, samen de trap af». Op die wijze wordt het jaarlijkse groeipercentage (het zogenaamde accres) bepaald. Deze systematiek werkt sinds 1995 en berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de VNG en het IPO. Zoals gemeld in paragraaf 2.1 wordt de normeringssystematiek (na het tijdelijk buiten werking stellen in 2009 tot en met 2011) met ingang van 2012 weer in werking gesteld, waarbij 2011 als startpunt geldt. De ontwikkelingen van de rente-uitgaven van het Rijk zijn niet langer relevant voor de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds en bovendien wordt er geen nieuwe behoedzaamheidreserve ingevoerd. Dit is de uitkomst van de evaluatie van de normeringssystematiek in 2010 (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 B, nr. 7).

Daarnaast zijn er jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het provinciefonds kunnen leiden. De fondsbeheerders stellen het accres vast en informeren de provincies door middel van circulaires. Daarnaast heeft het Rijk een verantwoordelijkheid bij het bepalen van de hoogte van specifieke uitnamen en/of toevoegingen als gevolg van taakmutaties, waarbij het kabinet handelt conform artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.

Activiteiten 2012

Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de UvW zal twee keer per jaar plaats vinden, rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij is gerechtigd om agendapunten in te brengen. Zonodig kunnen ook andere bewindslieden dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen.

Prestatie-indicatoren

De vraag of de omvang van het provinciefonds als adequaat kan worden beschouwd, wordt beantwoord in het Bofv. Wanneer één van de partijen (Rijk of VNG/IPO) de uitkomsten van de normeringssystematiek op enig moment onredelijk vindt, kan dit in het Bestuurlijk overleg aan de orde worden gesteld.

In dit verband moet ook het nieuwe verdeelmodel voor het provinciefonds per 1 januari 2012 zoals beschreven in paragraf 2.1 worden genoemd. Voor het nieuwe verdeelmodel wordt ook een nieuw onderhoudsinstrument ontwikkeld naar analogie van het Periodiek onderhoudsrapport voor het gemeentefonds (verdeling) en het Financieel overzicht gemeenten (omvang).

Operationele doelstelling 2: Een verdeling van de beschikbare financiële middelen over provincies die elk van de provincies in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lasten te kunnen leveren.

Motivering

Het budget van de algemene uitkering van het provinciefonds wordt over de provincies verdeeld via een verdeelsysteem van verdeelmaatstaven. Het Rijk is verantwoordelijk voor het ontwikkelen en onderhouden van het systeem van verdeelmaatstaven dat de verdeling tot stand brengt. Dit verdeelsysteem stelt provincies in staat hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de provincies.

Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de provincies bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een provincie uiteindelijk recht heeft, zoals deze vastgesteld kan worden nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld. Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen.

Het gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar beschikbaar komen van bepaalde definitieve volumegegevens leidt tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het provinciefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

Prestatie-indicator

Zie hiervoor bij «Prestatie-indicatoren» bij «Operationele doelstelling 1».

3. HET VERDIEPINGSHOOFDSTUK

In paragraaf 3.1. wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de stand ontwerpbegroting provinciefonds 2011 naar de stand van de voorliggende ontwerpbegroting 2012 beschreven. De mutaties die hierin worden genoemd die betrekking hebben op de 1e suppletoire begroting 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 780 C, nr. 1) kunt u in genoemde begrotingsstukken terugvinden. De nieuwe mutaties worden toegelicht.

In paragraaf 3.2. wordt een overzicht van de integratie-uitkeringen gegeven en in 3.3 van de decentralisatie-uitkeringen. In 3.4. wordt ingegaan op de opbrengst van lokale heffingen in 2011.

3.1. Opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting

Verplichtingen

Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de verplichtingen van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2011 naar de stand ontwerpbegroting 2012.

Tabel 3.1.1. Opbouw verplichtingen provinciefonds (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Stand ontwerpbegroting 2011

1 142 512

1 085 960

1 090 028

1 071 806

926 773

926 773

Mutaties 1e suppletoire begroting 2011

35 354

– 904

– 1 003

– 1 003

0

0

Stand 1e suppletoire begroting 2011

1 177 866

1 085 056

1 089 025

1 070 803

926 773

926 773

Nieuwe mutaties

40 563

31 433

42 172

46 482

31 618

19 235

Stand ontwerpbegroting 2012

1 218 429

1 116 489

1 131 197

1 117 285

958 391

946 008

Waarvan verplichtingenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet

100

100

100

100

100

100

Waarvan verplichtingenbedrag algemene uitkering

726 846

485 089

924 325

925 569

917 030

917 030

Waarvan verplichtingenbedrag integratie-uitkeringen

42 202

0

0

0

0

0

Waarvan verplichtingenbedrag decentralisatie-uitkeringen

449 281

631 300

206 772

191 616

41 261

28 878

Uitgaven

Onderstaande tabel geeft de opbouw aan van de uitgaven van het provinciefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2011 naar de stand ontwerpbegroting 2012.

Tabel 3.1.2. Opbouw uitgaven provinciefonds (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Stand ontwerpbegroting 2011

1 142 512

1 085 960

1 090 028

1 071 806

926 773

926 773

Mutaties 1e suppletoire begroting 2011

35 144

– 904

– 1 003

– 1 003

0

0

Stand 1e suppletoire begroting 2011

1 177 656

1 085 056

1 089 025

1 070 803

926 773

926 773

Mutaties nog niet eerder opgenomen in een begrotingsstuk:

           

1) Verminderen politieke ambtsdragers

       

– 10 000

– 10 000

2) Bedrijventerreinen (decentralisatie-uitkering)

4 310

         

3) Regionale luchthavens (decentralisatie-uitkering)

991

934

934

934

   

4a) Accres 2012

 

– 6 745

– 6 745

– 6 745

– 6 745

– 6 745

4b) Aanvullende algemene mutatie

 

3 404

4 397

5 641

7 102

7 102

5a) DU Ontwikkel/OEM variabel (decentralisatie-uitkering)

 

428 243

       

5b) DU Ontwikkel/OEM variabel (algemene uitkering)

 

– 428 243

       

6) Nationale gebiedsontwikkelingen (Nota Ruimte en BIRK) (decentralisatie-uitkering)

2 262

2 262

6 762

7 962

762

 

7) Julianasluis (decentralisatie-uitkering)

 

2 700

       

8) Waddenfonds (decentralisatie-uitkering)

33 000

28 878

36 824

38 690

40 499

28 878

Totaal nieuwe mutaties

40 563

31 433

42 172

46 482

31 618

19 235

Stand ontwerpbegroting 2012

1 218 219

1 116 489

1 131 197

1 117 285

958 391

946 008

Waarvan uitgavenbedrag kosten Financiële-verhoudingswet

100

100

100

100

100

100

Waarvan uitgavenbedrag algemene uitkering

726 647

485 089

924 325

925 569

917 030

917 030

Waarvan uitgavenbedrag integratie-uitkeringen

42 203

0

0

0

0

0

Waarvan uitgavenbedrag decentralisatie-uitkeringen

449 269

631 300

206 772

191 616

41 261

28 878

Toelichting op de nieuwe mutaties

1) Verminderen politieke ambtsdragers

Dit betreft de financiële vertaling van de maatregel uit het regeerakkoord van het kabinet Rutte-Verhagen voor gemeenten en provincies op het vlak van het verminderen van politieke ambtsdragers (A28 c). Het aantal bestuurders in colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten en het aantal volksvertegenwoordigers in gemeenteraden en provinciale staten wordt met 25% verminderd. Dit levert een besparing op de loonkosten en de kosten aan directe ondersteuning op van € 120 miljoen, € 110 miljoen voor gemeenten en € 10 miljoen voor provincies.

2) Bedrijventerreinen (decentralisatie-uitkering)

Betreft de decentralisatie aan provincies van de bedrijventerreinmiddelen voor 2011 voor projecten van nationaal belang die de economische structuur van Nederland versterken. Het gaat om de bedrijventerreinen Kennispark Twente, Railterminal Chemelot, Aviolanda Woensdrecht, De Run Veldhoven, Stadshavens Vlissingen, Port Valley Rotterdam, Drechtsteden en Novio Tech Campus.

3) Regionale luchthavens (decentralisatie-uitkering)

De Regelgeving Burger- en Militaire Luchthavens is per 1 november 2009 in werking getreden door opname hiervan in de Wet Luchtvaart. Hierdoor zijn de provincies bevoegd gezag geworden voor de gedecentraliseerde luchthavens. In 2006 zijn afspraken gemaakt over de rijksbijdrage ter dekking van de kosten van de provincies tussen het Rijk en het IPO. Recent zijn voor de gehele resterende looptijd afspraken gemaakt met het IPO. De rijksbijdrage voor 2011, 2012, 2013 en 2014 bedraagt € 934 000 per jaar. Dit bedrag is in 2011 vermeerderd met 10% implementatietoeslag en secretariaatskosten voor de resterende luchthavens die op dit moment nog geen omzettingsbesluit hebben. Voor 2011 resulteert dit in een totale bijdrage van € 991 000.

4a) Accres 2012

Het gemeente- en provinciefonds ontwikkelen zich sinds 1995 evenredig met de netto gecorrigeerde rijksuitgaven (NGRU). Nemen de NGRU van jaar op jaar toe, dan neemt ook de algemene uitkering van de fondsen toe. Bij een afname van de NGRU geldt het omgekeerde. De groei of krimp van de fondsen als gevolg van deze normeringssystematiek wordt accres genoemd. In het voorjaar van 2009 is in verband met de financiële en economische crisis afgesproken om de normeringssystematiek gemeente- en provinciefonds buiten werking te stellen voor de jaren 2009 t/m 2011. Zoals beschreven in paragraaf 2.1 wordt de normeringssystematiek met ingang van 2012 weer in werking gesteld. Het accres provinciefonds voor de tranche 2012 is – € 6,745 miljoen.

4b) Aanvullende algemene mutatie

De aanvullende algemende mutatie vindt zijn oorsprong in maatregelen uit het Regeerakkoord van het kabinet Rutte-Verhagen op het gebied van de sociale zekerheid. Tegenover ombuigingen die relevant zijn voor de NGRU (Wajong, WSW, reïntegratie WWB) staan namelijk hogere uitgaven aan de WWB (I-deel) die niet relevant zijn voor de NGRU. De ombuigingen leiden dus tot lagere accressen, maar de hogere uitgaven aan het I-deel van de WWB leiden niet tot hogere accressen. Voor deze asymmetrie hebben de fondsbeheerders vorig najaar besloten ten voordele van de gemeenten en provincies te corrigeren. De aanvullende reeks vloeit niet voort uit de normeringssystematiek en kan niet achteraf waargenomen worden. Daarom is er voor gekozen om de aanvulling apart te houden en nu al vast te zetten. De aanvullende reeks is voor provincies in 2012 € 3,404 miljoen en loopt op tot € 7,102 miljoen structureel vanaf 2015.

5a en b) DU Ontwikkel/OEM variabel

Het in paragraaf 2.1 beschreven nieuwe verdeelmodeel voor het provinciefonds heeft onder andere geleid tot de introductie van een decentralisatie-uitkering op basis van de ontwikkeltaken enerzijds en het rendement op de inkomsten uit energiebedrijven anderzijds.

In het nieuwe verdeelmodel wordt onderscheid gemaakt tussen beheer- en ontwikkeltaken, omdat beide andere verdeelcriteria vragen. Het beheerdeel omvat de vaste jaarlijks terugkerende kosten, bijvoorbeeld het betalen van de salarissen, onderhoud provinciehuis, wegen, groen, etc. Het ontwikkeldeel van het provinciefonds betreft taken zoals aanleg van nieuwe wegen, integrale gebiedsontwikkeling in het landelijk gebied, natuur en bodemsanering, maar ook taken met betrekking tot buitengewone groei en krimp. Het kan zowel gaan om eindige taken als om continue taken. Door rekening te houden met ontwikkeltaken wordt aangesloten bij het provinciale profiel waarin de provincies zich toeleggen op de kerntaken ruimte, economie en natuur, zoals ook het Regeerakkoord dat aangeeft. Om verdeeltechnische redenen is er voor gekozen om een deel van het bedrag dat gemoeid is met de ontwikkeltaken via een decentralisatie-uitkering (DU Ontwikkel/OEM variabel) uit te betalen aan de provincies. In deze uitkering zijn enkele ontwikkeltaken opgenomen die in afwachting van de uitwerking van decentralisaties uit de bestuursafspraken 2011–2015 nog niet in maatstaven zijn uitgedrukt.

In het verdeelmodel wordt er ook rekening mee gehouden dat provincies in staat zijn een deel van de hun taken (ijkpunten) te financieren met eigen inkomsten uit de zogenaamde «overige eigen middelen» (OEM). De OEM in het nieuwe verdeelmodel wordt samengesteld uit twee onderdelen. Er is een vast deel van 5,48% dat wordt verondersteld voor alle provincies. Dit vaste deel is op voorhand in mindering gebracht op alle maatstaven en op de nieuwe decentralisatie-uitkering. Voor het variabele deel is gekozen om 35% van de inkomsten uit energiebedrijven (situatie in 2016) mee te nemen met een fictief rendement van 3%. Dit deel wordt in mindering gebracht op de bovenstaand beschreven bedragen van de decentralisatie-uitkering.

De op deze manier ontstane «DU Ontwikkel/OEM variabel» bedraagt in 2012 € 428,243 miljoen.

6) Nationale gebiedsontwikkelingen (Nota Ruimte en BIRK) (decentralisatie-uitkering)

De lopende nationale gebiedsontwikkelingen, projecten in het kader van het subsidiebesluit Investering Ruimtelijke Kwaliteit (BlRK) en Nota Ruimte, kunnen in aanmerking komen voor overdracht aan provincies en gemeenten. Per project wordt bepaald of het wenselijk is om het betreffende project en de bijbehorende middelen te decentraliseren. De volgende nationale gebiedsontwikkelingsprojecten worden via een decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds uitgekeerd: Noord Holland Naardermeer (€ 0,48 miljoen vanaf 2011), Utrecht Fort Vechten (€ 0,282 miljoen vanaf 2011) en Zeeland Waterduinen (€ 1,5 miljoen vanaf 2011).

7) Julianasluis (decentralisatie-uitkering)

Het Rijk draagt op verzoek van de provincie Zuid-Holland € 2,7 miljoen bij aan de aanleg van de Tweede Kolk van de Julianasluis op basis van de verkenning en vanuit het belang dat het Rijk hecht bij een bereikbare mainport Rotterdam en een goed ontsloten Greenport (A4 over water). Deze bijdrage zal in 2012 voor dit doel ter beschikking worden gesteld aan de provincie Zuid-Holland door middel van een decentralisatie-uitkering.

8) Waddenfonds (decentralisatie-uitkering)

Het kabinet Rutte-Verhagen heeft besloten om het Waddenfonds in 2012 te decentraliseren. Dat betekent dat de Waddenprovincies de bevoegdheid krijgen om de middelen te besteden, waarbij vastgehouden wordt aan de doelen van het Waddenfonds (i.c. het vergroten en versterken van natuur- en landschapwaarden van het waddengebied, het verminderen of wegnemen van externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee, een duurzame economische ontwikkeling in het waddengebied en een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding in het waddengebied). Hiervoor worden vanaf 2012 alle middelen in het huidige Waddenfonds via een decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds uitgekeerd. Vooruitlopend op de decentralisatie van de middelen in 2012 worden ook de middelen voor 2011 al ter beschikking gesteld aan de provincies via de decentralisatie-uitkering.

3.2. Integratie-uitkeringen

Als een toevoeging aan de algemene uitkering van het provinciefonds in één keer bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten wordt normaliter gesproken een integratie-uitkering toegepast. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang van specifieke uitkering of eigen inkomsten naar de algemene uitkering. Tabel 3.2.1. geeft een overzicht.

Tabel 3.2.1. Overzicht integratie-uitkeringen provinciefonds (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Ontwerpbegroting 2011:

           

Rivierdijkversterking / hoofdwaterkering

42 202

         

Stand ontwerpbegroting 2011

42 202

0

0

0

0

0

1e suppletoire begroting 2011:

           

Wijziging betalingsverloop integratie-uitkeringen 2010

1

         

Stand 1e suppletoire begroting 2011

42 203

0

0

0

0

0

Nog niet eerder opgenomen in een begroting:

           

Stand ontwerpbegroting 2012

42 203

0

0

0

0

0

3.3. Decentralisatie-uitkeringen

De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn. In tabel 3.3.1. is een overzicht opgenomen.

Tabel 3.3.1. Overzicht decentralisatie-uitkeringen provinciefonds (x € 1 000)
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Ontwerpbegroting 2011:

           

Regeling cultuurparticipatie

8 123

8 123

       

Stimulering lokaal klimaatbeleid (SLOK)

1 235

         

Alle troeven in handen

92

         

Bodemsanering

57 700

57 700

57 700

57 700

   

Uitname provinciefonds

197 358

         

Externe veiligheid

20 000

20 000

20 000

20 000

   

Muskusrattenbestrijding

12 469

         

Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing

76 387

59 034

60 636

55 456

   

Bedrijventerreinen

 

24 330

24 919

11 877

   

Stand ontwerpbegroting 2011

373 364

169 187

163 255

145 033

0

0

1e suppletoire begroting 2011:

           

Bodemsanering

– 1 271

– 904

– 1 003

– 1 003

   

Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2010

– 12

         

Regiospecifiek pakket Zuiderzeelijn

15 884

         

Electrisch varen

175

         

Innovatie energiebesparing gebouwde omgeving

900

         

Pieken in de Delta

19 666

         

Stand 1e suppletoire begroting 2011

408 706

168 283

162 252

144 030

0

0

Nog niet eerder opgenomen in een begroting:

           

Bedrijventerreinen

4 310

         

Regionale luchthavens

991

934

934

934

   

DU Ontwikkel / OEM variabel

 

428 243

       

Nationale gebiedsontwikkelingen (Nota Ruimte en BIRK)

2 262

2 262

6 762

7 962

762

 

Julianasluis

 

2 700

       

Waddenfonds

33 000

28 878

36 824

38 690

40 499

28 878

Stand ontwerpbegroting 2012

449 269

631 300

206 772

191 616

41 261

28 878

In artikel 13, lid 5, van de Fvw wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In de toelichting op de begrotingen van het provinciefonds en van het gemeentefonds wordt hiervan verslag gedaan.

In tabel 3.3.1. zien we dat alle bij ontwerpbegroting 2011 en 1e suppletoire begroting 2011 opgenomen decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar integratie-uitkering of algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Van de nog niet eerder in een begroting opgenomen decentralisatie-uitkeringen wordt bij ontwerpbegroting 2013 bezien of ze kunnen worden omgezet naar integratie-uitkering of algemene uitkering.

3.4. Opbrengst lokale heffingen 2011

Provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting mogen door provincies worden geheven op basis van artikel 222 Provinciewet. De opcenten worden geheven bovenop het rijkstarief van de motorrijtuigenbelasting.

De hoogte van de provinciale opcenten is wettelijk gemaximeerd. De vaststelling van de opcenten geschiedt door Provinciale Staten. Omdat het een algemene belasting betreft komt de opbrengst toe aan de algemene middelen van de provincie.

Voor de periode vanaf 1 april 2011 tot en met 31 maart 2012 mag het aantal opcenten ten hoogste 119,4 procent bedragen. Geen enkele provincie heft het maximum aantal opcenten daar de opcenten variëren van 67,9 tot 95,0. In vergelijking met 2010 is de opbrengst in 2011 met € 24 miljoen gestegen tot € 1,456 miljard. Dit is een stijging van 1,7 procent. Daarbij wordt aangetekend dat ook als de opcenten door provincies zelf niet of weinig worden verhoogd, de opbrengst aan provinciale opcenten toch stijgt in verband met de volumeontwikkeling (inclusief zwaarte) van het gemotoriseerd verkeer.

De ontwikkeling van de opbrengst van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting wordt weergegeven in tabel 3.4.1.

Tabel 3.4.1. Opbrengsten provinciale opcenten MRB (x € miljoen)1
 

2008

2009

2010

20112

2010–2011

Provinciale opcenten MRB

1 329

1 401

1 432

1 456

1,7%

X Noot
1

Bron: Rijksbelastingdienst

X Noot
2

Voorlopig

4. BIJLAGEN BIJ DE BEGROTING

BIJLAGE 1: BELEIDSMUTATIES

Beleidsmutaties (x € 1 000)

 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

Bodemsanering (decentralisatie-uitkering)

-1271

– 904

– 1 003

– 1 003

   

Wijziging betalingsverloop integratie-uitkeringen 2010

1

         

Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2010

– 12

         

Wijziging betalingsverloop algemene uitkering 2010

– 199

         

Regiospecifiek pakket Zuiderzeelijn (decentralisatie-uitkering)

15 884

         

Electrisch varen (decentralisatie-uitkering)

175

         

Innovatie energiebesparing gebouwde omgeving (decentralisatie-uitkering)

900

         

Pieken in de Delta (decentralisatie-uitkering)

19 666

         

Verminderen politieke ambtsdragers

       

– 10 000

– 10 000

Bedrijventerreinen (decentralisatie-uitkering)

4 310

         

Regionale luchthavens (decentralisatie-uitkering)

991

934

934

934

   

Accres 2012

 

– 6 745

– 6 745

– 6 745

– 6 745

– 6 745

Aanvullende algemene mutatie

 

3 404

4 397

5 641

7 102

7 102

DU Ontwikkel/OEM variabel (decentralisatie-uitkering)

 

428 243

       

DU Ontwikkel/OEM variabel (algemene uitkering)

 

– 428 243

       

Nationale gebiedsontwikkelingen (Nota Ruimte en BIRK) (decentralisatie-uitkering)

2 262

2 262

6 762

7 962

762

 

Julianasluis (decentralisatie-uitkering)

 

2 700

       

Waddenfonds (decentralisatie-uitkering)

33 000

28 878

36 824

38 690

40 499

28 878

Totaal mutaties (inclusief meerjarige doorwerking 1e suppletoire 2011)

75 707

30 529

41 169

45 479

31 618

19 235

BIJLAGE 2: MOTIES EN TOEZEGGINGEN VERGADERJAAR 2010–2011

A.Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Onderdeel A.1 Afgedaan

Niet van toepassing.

Onderdeel A.2 In behandeling

Niet van toepassing.

B.Door de bewindspersonen gedane toezeggingen

Onderdeel B.1 Afgedaan

Omschrijving van de toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De minister bespreekt de mogelijkheden om ook uitkering provinciefonds aan te passen op mate van krimp.

Gemeente- en provinciefonds

Voor 2012 is in het cluster Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening de maatstaf «inwoners_krimp» opgenomen.

Onderdeel B.2 In behandeling

Niet van toepassing.

BIJLAGE 3: LIJST MET AFKORTINGEN

AMvB

Algemene maatregel van bestuur

BBV

Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten

BCF

BTW-compensatiefonds

Bofv

Bestuurlijk overleg financiële verhouding

CBS

Centraal Bureau voor de statistiek

DU

Decentralisatie-uitkering

EMU

Economische en Monetaire Unie

FOG

Financieel Overzicht Gemeenten

Fvw

Financiële-verhoudingswet

GF

Gemeentefonds

IPO

Interprovinciaal Overleg

IU

Integratie-uitkering

MILH

Monitor Inkomsten Lokale Heffingen

MRB

Motorrijtuigen belasting

NGRU

Netto gecorrigeerde Rijksuitgaven

OEM

Overige Eigen Middelen

OSU

Onderhoudsrapportage Specifieke Uitkeringen

OZB

Onroerende-zaakbelastingen

PF

Provinciefonds

POR

Periodiek Onderhoudsrapport

UvW

Unie van Waterschappen

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

BIJLAGE 4: LIJST VAN DE BELANGRIJKE TERMEN EN HUN BETEKENIS

Accres

Bedrag waarmee het beschikbare bedrag van het provinciefonds jaarlijks wordt aangepast, gebaseerd op een bestuurlijk overeengekomen normeringsystematiek (zie ook normeringsystematiek).

   

Algemene uitkering uit het provinciefonds

Uitkering aan alle provincies die ten goede komt aan de algemene middelen.

   

Behoedzaamheidreserve

Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. Eventuele fluctuaties in de hoogte van de algemene uitkering uit hoofde van de normeringsystematiek worden na afloop van het begrotingsjaar verrekend met de behoedzaamheidreserve. Indien er achteraf voldoende ruimte is om de behoedzaamheidreserve uit te keren, dan gebeurt dit ook. Het kan echter ook gebeuren dat de behoedzaamheidreserve slechts ten dele of helemaal niet wordt uitgekeerd.

   

Cluster

Samenhangend geheel van beleidsterreinen uit oogpunt van kostenoriëntatie en verdeling.

   

Decentralisatie-uitkering uit het provinciefonds

Sinds 2008 bestaat binnen het provinciefonds naast de algemene uitkering (zie algemene uitkering uit het provinciefonds) en de integratie-uitkering (zie integratie-uitkering uit het provinciefonds) ook de decentralisatie-uitkering. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het provinciefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Dat maakt de uitkering geschikt voor de overheveling van specifieke uitkeringen, ook als die termijn nog niet bekend is. Ook maakt het de uitkering geschikt voor middelen die slechts tijdelijk beschikbaar zijn.

   

Financiële-verhoudingswet (Fvw)

Wet waarin is vastgelegd dat er een gemeentefonds en provinciefonds is. De wet regelt daarnaast globaal de wijze van verdeling van het provinciefonds. Sinds 1 januari 1998 maakt de regeling voor het provinciefonds onderdeel uit van de Financiële-verhoudingswet.

   

Integratie-uitkering uit het provinciefonds

Uitkering die wordt toegepast als overheveling van een specifieke uitkering of eigen middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering.

   

Normeringsystematiek

Bepaling van het accres van het provinciefonds op basis van een norm. De norm is de jaarlijkse procentuele ontwikkeling van de netto gecorrigeerde rijksuitgaven. De netto gecorrigeerde rijksuitgaven zijn de bruto-rijksuitgaven minus de niet-belastingontvangsten van het Rijk gecorrigeerd voor onder meer de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking, de Europese Unie, het gemeentefonds en het provinciefonds. Als de netto gecorrigeerde rijksuitgaven stijgen (dalen), nemen het gemeentefonds en het provinciefonds met hetzelfde percentage toe (af). Deze systematiek staat ook wel bekend onder het principe van «samen de trap op en samen de trap af».

   

Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)

Adviesorgaan op het terrein van de gemeentelijke en provinciale financiën.

   

Uitkeringsbasis

De uitkeringsbasis wordt berekend door de vermenigvuldiging van het aantal eenheden van een set van verdeelmaatstaven met de bijbehorende gewichten (bedragen per eenheid).

   

Uitkeringsfactor

Via de normeringsystematiek wordt jaarlijks de omvang van het provinciefonds bepaald (voeding). De uitkeringsfactor is de verhouding tussen de voeding en de totale landelijke uitkeringsbasis. De uitkeringsfactor wordt afgerond op 3 decimalen achter de komma. Het derde decimaal achter de komma wordt ook wel een «punt» uitkeringsfactor genoemd. Als de uitkeringsfactor bijvoorbeeld stijgt van 1,253 naar 1,265 is dit een stijging van 12 punten.

   

Uitkeringsjaar

Het kalenderjaar waarover het recht op uitkering ontstaat.

   

Verdeelmaatstaf

Maatstaf ter verdeling van de algemene uitkering die verband houdt met de provinciale behoefte aan algemene middelen.

   

Verdeelreserve

Gedeelte van de algemene uitkering dat niet aan de provincies wordt uitgekeerd, maar als reservering apart wordt gehouden. De verdeelreserve dient om onverwachte effecten bij de meting van maatstaven op te vangen. Op het moment dat maatstaven definitief zijn of geen onverwachte ontwikkelingen meer kunnen doormaken wordt de verdeelreserve verrekend.

Naar boven