32 123 IXB
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2010

nr. 4
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 september 2009

In het Aanvullend Beleidsakkoord van 25 maart 2009 heeft het kabinet besloten tot een wettelijke verankering van de gemaakte afspraken met betrekking tot het terugdringen van het begrotingstekort. Kern van de afspraken is dat het kabinet zich, met het intreden van economisch herstel, committeert aan een verbetering van het structurele EMU-saldo met ten minste 0,5%-punt BBP per jaar, exclusief eenmalige en tijdelijke maatregelen. De wet treedt in werking op 1 januari 2011.

Deze voorgenomen wet past in het beleid van het kabinet om op korte termijn de economie te stimuleren, en tegelijkertijd stabiliteit voor de langere termijn te verzekeren. Het kabinet heeft, naast deze wet, verschillende andere maatregelen genomen die de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verbeteren. Hierover wordt in de Miljoenennota 2010 uitgebreid verslag gedaan. Door de combinatie van maatregelen wordt de onzekerheid over de gezondheid van de overheidsfinanciën nu al gemitigeerd.

Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de voorgenomen Wet tekortreductie Rijk en Medeoverheden (Wet TReM). Een belangrijk uitgangspunt van deze wet is dat de verplichtingen die voortvloeien uit het Stabiliteits- en Groeipact en de basisprincipes van het trendmatig begrotingsbeleid worden geïntegreerd, zodanig dat deze goed op elkaar aansluiten en elkaar kunnen versterken. Met deze wet blijft het terugdringen van het tekort ook na deze kabinetsperiode hoog op de agenda staan.

Met de medeoverheden zijn afspraken gemaakt over de normering van het EMU-tekort. Onderdeel van deze afspraken is de wettelijke verankering van de EMU-tekortnormering voor medeoverheden, een verbetering van de monitoring van het EMU-saldo van de medeoverheden en een nadere invulling van het sanctiebeleid bij overschrijding van de afgesproken EMU-norm. Ook deze afspraken dragen bij aan het beter beheersbaar maken van de collectieve financiën.

Het Stabiliteits- en Groeipact

Het Stabiliteits- en Groeipact dient als geloofwaardig houvast voor de afspraken van het kabinet. In het Stabiliteits- en Groeipact zijn regels vastgelegd waaraan het budgettair beleid van Europese lidstaten moet voldoen. De lidstaten zijn verplicht te streven naar een situatie dichtbij een begrotingsevenwicht of een overschot. Dit streven is voor de individuele lidstaten vertaald naar een zogenoemde middellangetermijndoelstelling. Dit is een voor iedere lidstaat passend streefsaldo uitgedrukt in het structureel saldo (cf EU-methode) rekening houdend met de eigen specifieke economische en budgettaire positie, alsmede de toekomstige vergrijzingslasten. Voor Nederland is de huidige middellangetermijndoelstelling een saldo tussen – 0,5% BBP en 0,5% BBP.

Zo lang een lidstaat niet voldoet aan deze doelstelling van het SGP dient het structurele saldo (excl. eenmalige en tijdelijke maatregelen) jaarlijks te verbeteren met 0,5%-punt BBP «as a benchmark». Wanneer een land echter in een zogenoemde buitensporigtekortprocedure (cf artikel 104 EG) terecht komt, worden de eisen die aan de tekortreductie worden gesteld zwaarder. Een buitensporigetekortprocedure wordt opgestart op het moment dat een lidstaat de referentiewaarde van – 3% BBP voor het feitelijke EMU-saldo overschrijdt of een dergelijke overschrijding raamt. De vereiste tekortreductie is afhankelijk van de deadline die de Raad van Ministers oplegt op voorstel van de Europese Commissie, waarbinnen het feitelijk saldo weer terug dient te zijn gebracht binnen de grens van – 3% BBP. De eis uit het SGP geldt daarbij als een minimum voorwaarde. Het structurele EMU-saldo (exclusief eenmalige en tijdelijke maatregelen) moet dus verbeteren met tenminste 0,5%-punt BBP «as a benchmark». Wanneer een lidstaat zich niet houdt aan de vereisten die worden gesteld binnen de buitensporige tekortprocedure kan uiteindelijk als ultieme remedie een boete volgen.

Voorts is in het Stabiliteits- en Groeipact opgenomen dat de aanpassing van het structurele EMU-tekort hoger dient te zijn dan 0,5% BBP in economisch goede tijden, waarbij «goede tijden» zijn gedefinieerd als tijden waarin de economie boven potentieel groeit. De budgettaire inspanning kan daarentegen lager zijn dan 0,5% BBP in economisch minder gunstige tijden, behoudens wanneer een buitensporigetekortprocedure van kracht is.

Verhouding Stabiliteits- en Groeipact met het trendmatig begrotingsbeleid

In het trendmatig begrotingsbeleid worden bij aanvang van een kabinetsperiode uitgavenniveaus vastgesteld, rekening houdend met gewenste intensiveringen en bijstellingen en het beoogde EMU-saldo. Daarna is het EMU-saldo geen sturingsvariabele meer. Het trendmatig begrotingbeleid kent dan vaste reële uitgavenkaders en volledig vrije werking van de automatische stabilisatoren aan de inkomstenkant van de begroting. Het EMU-saldo is in het trendmatig begrotingsbeleid een resultante die meeademt met de Nederlandse conjunctuurontwikkeling.

Het trendmatig begrotingsbeleid staat internationaal in hoog aanzien omdat het discipline en rust heeft gebracht in het begrotingsproces. De Brusselse tekortnormen voor het feitelijke en het structurele EMU-saldo vormen de grenswaarden waarboven het EMU-saldo zich vrij kan en mag bewegen.

In het trendmatige begrotingsbeleid is, door achtereenvolgende kabinetten, gebruik gemaakt van signaalwaarden om te voorkomen dat de EMU-tekortgrens van 3% BBP wordt overschreden. Bij een dreigende overschrijding van deze signaalwaarden committeert het kabinet zich aan het nemen van maatregelen om verdere verslechtering van de overheidsfinanciën te voorkomen. Voorts worden maatregelen getroffen indien het structurele EMU-saldo niet voldoet aan de voor Nederland geldende middellangetermijndoelstelling. In het voorgenomen wetsvoorstel zullen de buitensporigetekortgrens van 3% van het BBP voortvloeiend uit het Stabiliteits- en Groeipact en de voor Nederland vastgestelde middellangetermijndoelstelling voor het structurele EMU-saldo wettelijk worden vastgelegd. Dit betekent dat deze grenzen feitelijk de uiterste signaalwaarde respectievelijk de harde en minimale streefwaarde vormen waarboven het trendmatig begrotingsbeleid zonder beperkingen kan worden uitgevoerd.

Door deze vormgeving is het mogelijk om zowel de goede eigenschappen van het trendmatig begrotingsbeleid als de strikte eisen van het Stabiliteits- en Groeipact te combineren.

Het wetsvoorstel

Voor de toepassing van het wetsvoorstel moet onderscheid worden gemaakt tussen de werking bij aanvang van een nieuwe kabinetsperiode enerzijds en gedurende de kabinetsperiode anderzijds.

In het wetsvoorstel zal worden vastgelegd dat het kabinet aan het begin van de kabinetsperiode rekening dient te houden met een verbetering van het structurele EMU-saldo exclusief eenmalige en tijdelijke maatregelen met ten minste 0,5% BBP per jaar in ieder jaar waarin het EMU-saldo volgens de dan beschikbare ramingen nog niet voldoet aan de middellangetermijndoelstelling en/of wanneer Nederland in een buitensporigetekortprocedure verkeert danwel dreigt te raken. De saldoverbetering wordt verwerkt in de meerjarencijfers. Dit alles laat onverlet de verplichtingen die Nederland worden opgelegd in een eventuele buitensporigtekortprodedure (cf artikel 104 van het EG-verdrag).

Op dat moment dat Nederland gedurende de kabinetsperiode in een buitensporigetekortprocedure verkeert of dreigt te raken zal de wet het kabinet verplichten in te grijpen indien de vereiste tekortreductie van ten minste 0,5% BBP niet wordt gerealiseerd. De wet draagt daarmee bij aan het voorkomen van een buitensporigetekortprocedure. Wanneer er gedurende de kabinetsperiode geen sprake is van een buitensporigetekortprocedure, maar Nederland ook nog niet voldoet aan middellangetermijndoelstelling zal de wet voorschrijven dat het kabinet in de meerjarencijfers rekening dient te houden met een verbetering van het structurele EMU-saldo van 0,5%-punt BBP «as a benchmark», zulks overeenkomstig de flexibiliteit die het SGP hierin biedt en rekening houdend met de economische omstandigheden.

Conform het Stabiliteits- en Groeipact zal in de wet worden opgenomen dat een hogere aanpassingsinspanning dient te worden gedaan in economisch goede tijden en zal er een clausule worden toegevoegd over exceptionele omstandigheden. Daarmee wordt bedoeld een periode van economische neergang waarin de economie op jaarbasis krimpt of een langere periode van zeer lage groei ten opzichte van de potentiële groei.

Medeoverheden

Een onderdeel van de wet betreft de gevolgen voor de medeoverheden (gemeenten, provincies en waterschappen). Dit onderdeel is met de medeoverheden besproken en afgestemd. In bijlage 1 zijn de afspraken weergegeven.

Medeoverheden zullen geen jaarlijkse verbeteringsverplichting kennen zoals dat voor het nationale EMU-saldo geldt, maar de medeoverheden dragen bij aan de gestelde ambitie door zich te houden aan een EMU-norm voor hen gezamenlijk. Het maximale EMU-tekort voor de medeoverheden bedraagt 0,5% BBP.

Medeoverheden zijn en blijven zelf verantwoordelijk om hun aandeel in het EMU-saldo te monitoren en te beheersen. De huidige toezichtstructuur biedt hiervoor voldoende waarborgen: provincies zijn toezichthouder voor gemeenten en waterschappen en BZK is toezichthouder voor de provincies. De huidige berekening van het (structureel) EMU-saldo, dat aansluit bij het Stabiliteits- en Groeipact, blijft ondanks verschillen in de begrotingssystematiek van medeoverheden en EMU-regelgeving, eveneens gehandhaafd. Wel wordt voor de medeoverheden het relevante EMU-saldo verbijzonderd: naast het gebruikelijke saldo voor de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) zal voortaan een apart EMU-saldo bepaald worden voor gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen (het zogenoemde GPW-saldo). Dit gebeurt zonder extra administratieve lasten.

Medeoverheden zijn individueel verantwoordelijk voor het naleven van de voor hun geldende, geactualiseerde EMU-norm. Om de informatieverplichtingen en toezichtstructuur niet te verzwaren wordt niet overgegaan tot een individuele notificatieplicht voor medeoverheden wanneer de norm wordt overschreden. Pas als de EU besluit Nederland een boete op te leggen wegens overschrijding van de EMU-norm én de medeoverheden overschrijden de 0,5%-norm voor het GPW-saldo, zal de minister van Financiën – na regulier bestuurlijk overleg – vaststellen voor welk deel medeoverheden bijdragen in de boete. Of de sanctie voor provincies en gemeenten op collectief dan wel individueel niveau wordt bepaald zal onderwerp zijn van bestuurlijk overleg. Dit hangt onder meer af van de zwaarte van de overschrijding en het aantal overschrijdingen. Een eventuele doorvertaling van de sanctie vindt in principe plaats via Gemeente- en Provinciefonds.

Een effectieve beheersing van het EMU-saldo voor de gehele collectieve sector hangt samen met adequate monitoring. De medeoverheden verstrekken reeds jaarlijks informatie over het EMU-saldo. Met de introductie van de Wet TReM wordt ook een sanctie gesteld op het niet tijdig of onvolledig aanleveren van de zogenaamde EMU-enquête, een informatie-instrument voor de raming van het EMU-saldo van de medeoverheden. Indien een gemeente of provincie niet voldoet aan de informatieplicht wordt de algemene uitkering tijdelijk opgeschort. Voor de waterschappen geldt een vergelijkbare systematiek. Hiermee wordt aangesloten bij bij de bestaande opschortingsregeling voor informatievoorziening. Ook worden er maatregelen getroffen om de kwaliteit van de informatievoorziening te verbeteren.

Ten aanzien van de saldonormering worden de bestuurlijke afspraken uit 2004 bekrachtigd: met ingang van 2011 geldt als uitgangspunt de gebruikelijke saldobegrenzing. Bovendien is met de medeoverheden overeengekomen dat deze begrenzing op een maximaal tekort van 0,5% BBP in principe ook gehandhaafd blijft wanneer het totale EMU-saldo op stapsgewijs wordt teruggebracht richting evenwicht. In een beoogde periode van sterke sanering van de overheidsfinanciën bevordert deze afspraak medeoverheden meerjarige zekerheid in de uitoefening van hun taken. Conform eerdere afspraken is de 0,5%-norm als volgt verdeeld: 0,38% BBP voor gemeenten gezamenlijk, 0,07% voor provincies gezamenlijk en 0,05% BBP voor waterschappen gezamenlijk. Hierbij blijven gemeenten en provincies ieder verantwoordelijk voor hun EMU-aandeel in gemeenschappelijke regelingen. Om een (te) mechanische toepassing van de tekortnormering in uitzonderlijke omstandigheden te voorkomen wordt in de wet een voorziening opgenomen. Deze voorziening bepaalt dat bij een wet tot vaststelling of tot wijziging van de begrotingsstaat van het ministerie van Financiën de 0,5%-norm opwaarts kan worden aangepast na bestuurlijk overleg met de medeoverheden. Een tijdelijke opwaartse afwijking van de norm zal in principe meerjarig worden gecompenseerd.

Het kabinet streeft ernaar om binnen een maand een adviesaanvraag over het wetsvoorstel bij de Raad van State in te dienen. Naar verwachting zal het wetsvoorstel dan dit jaar bij de Tweede Kamer kunnen worden ingediend.

De minister van Financiën

W. J. Bos

BIJLAGE 1 Bestuurlijke afspraken in het kader van Wet TreM

Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben gezamenlijk overlegd over de gevolgen van de economische situatie en het Aanvullend Beleidsakkoord voor de onderlinge financiële verhoudingen. Deze afspraken zijn in aanvulling op de bestaande bestuursakkoorden.

1. In het Aanvullend Beleidsakkoord heeft het kabinet voor de kortere termijn afspraken gemaakt over onder meer de werking van automatische stabilisatoren en een gerichte stimulering van de economie. Rijk en medeoverheden zijn overeengekomen dat medeoverheden extra EMU-ruimte krijgen voor automatische stabilisatie en investeringsversnellingen (beoogd: 0,5 mld in 2009 en 1,0 mld in 2010). Het kabinet heeft toegezegd geen maatregelen te treffen als het saldo in 2009 boven de grens uitkomt. Voorts zijn de medeoverheden betrokken bij de uitvoering van specifieke onderdelen van het stimuleringspakket. Tevens zijn afspraken gemaakt over het meerjarig nominale accres voor de periode tot en met 2011.

2. Voor de middellange termijn heeft het kabinet in het Aanvullend Beleidsakkoord afgesproken om met het intreden van economisch herstel een begin te maken met herstel van de overheidsfinanciën. Geloofwaardig begrotingsbeleid en een betrouwbaar herstel van evenwicht tussen inkomsten en uitgaven zal meerdere jaren vergen. Afgeleid van het Stabiliteits- en Groeipact committeert het kabinet zich bij economisch herstel een verbetering van het structurele saldo van ten minste 0,5%-punt per jaar. Deze afspraak wordt wettelijk verankerd. Een brief met de hoofdlijnen van de nieuwe Wet Tekortreductie Rijk en Medeoverheden (TReM) worden met de begrotingsstukken voor 2010 aan het parlement aangeboden.

3. Een (beperkt) onderdeel van de wet betreft de gevolgen voor de medeoverheden. Dit onderdeel is met de medeoverheden besproken. Medeoverheden zullen geen jaarlijkse verbeteringsverplichting kennen, maar dragen bij aan de gestelde ambitie door zich te houden aan een EMU-norm voor alle medeoverheden gezamenlijk. De inwerkingtreding en naleving van de TReM zal ook in de komende jaren onderwerp zijn van het reguliere overleg tussen Rijk en medeoverheden. Essentieel is elkaar tijdig te informeren over (dreigende) overschrijdingen en (mogelijke) consequenties.

4. De wet heeft onder meer betrekking op het vorderingensaldo van de medeoverheden (provincies, gemeenten en waterschappen). Cf. de aanvullende afspraken tussen Rijk en medeoverheden van 15 april jl. heeft het Rijk nader overleg gevoerd met medeoverheden over de volgende zaken: (i) de bepaling en vastlegging van de tekortnormering; (ii) de nadere invulling van het sanctiebeleid bij overschrijding van de EMU-norm; (iii) over verbetering van de monitoring van het EMU-saldo. Vooruitlopend op het wetsvoorstel is afgesproken de referentiewaarden voor individuele bestuurseenheden te actualiseren. Dit gebeurt in overleg tussen de fondsbeheerders en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, in samenspraak met de VNG, IPO en UvW en zal voor het einde van 2009 zijn afgerond.

5. Medeoverheden zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor hun aandeel in het EMU-saldo te monitoren en te beheersen. De huidige toezichtstructuur biedt hiervoor voldoende waarborgen: provincies zijn toezichthouder voor gemeenten en waterschappen en BZK is toezichthouder voor de provincies. De huidige berekening van het (structureel) EMU-saldo, dat aansluit bij het Stabiliteits- en Groeipact, blijft ondanks verschillen in de begrotingssystematiek van medeoverheden en EMU-regelgeving, eveneens gehandhaafd. Wel wordt voor de medeoverheden het relevante EMU-saldo verbijzonderd: naast het gebruikelijke saldo voor de overige publiekrechtelijke lichamen (OPL) zal voortaan een apart EMU-saldo worden bepaald voor gemeenten, provincies, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen (het zogenoemde GPW-saldo). Dit gebeurt zonder extra administratieve lasten.

6. Ten aanzien van de saldonormering worden de bestuurlijke afspraken uit 2004 bekrachtigd: met ingang van 2011 geldt als uitgangspunt de gebruikelijke saldobegrenzing. Bovendien is met de medeoverheden overeengekomen dat deze begrenzing op een maximaal tekort van 0,5% BBP in principe ook gehandhaafd blijft wanneer het totale EMU-saldo op stapsgewijs wordt teruggebracht richting evenwicht. In een beoogde periode van sterke sanering van de overheidsfinanciën bevordert deze afspraak medeoverheden meerjarige zekerheid in de uitoefening van hun taken. Conform eerdere afspraken is de 0,5%-norm als volgt verdeeld: 0,38% BBP voor gemeenten gezamenlijk, 0,07% voor provincies gezamenlijk en 0,05% BBP voor waterschappen gezamenlijk. Hierbij blijven gemeenten en provincies ieder verantwoordelijk voor hun EMU-aandeel in gemeenschappelijke regelingen. Om een (te) mechanische toepassing van de tekortnormering in uitzonderlijke omstandigheden te voorkomen wordt in de wet een voorziening opgenomen. Deze voorziening bepaalt dat bij een wet tot vaststelling of tot wijziging van de begrotingsstaat van het ministerie van Financiën de 0,5%-norm opwaarts kan worden aangepast na bestuurlijk overleg met de medeoverheden. Een tijdelijke opwaartse afwijking van de norm zal in principe meerjarig worden gecompenseerd.

7. Medeoverheden zijn individueel verantwoordelijk voor het naleven van de voor hun geldende, geactualiseerde EMU-norm. Om de informatieverplichtingen en toezichtstructuur niet te verzwaren wordt niet overgegaan tot een individuele notificatieplicht voor medeoverheden wanneer de norm wordt overschreden. Pas als de EU besluit Nederland een boete op te leggen wegens overschrijding van de EMU-norm én de medeoverheden overschrijden de 0,5%-norm voor het GPW-saldo, zal de minister van Financiën – na regulier bestuurlijk overleg – vaststellen voor welk deel medeoverheden bijdragen in de boete. Of de sanctie voor provincies en gemeenten op collectief dan wel individueel niveau wordt bepaald zal onderwerp zijn van bestuurlijk overleg. Dit hangt onder meer af van de zwaarte van de overschrijding en het aantal overschrijdingen. Een eventuele doorvertaling van de sanctie vindt in principe plaats via Gemeente- en Provinciefonds.

8. Dubbeltellingen bij het doorvertalen van de boete zullen worden voorkomen. Indien de boete wordt verhaald, zal het effect van de boete op de Rijksbegroting buiten de normeringssystematiek worden gehouden.

9. Dit wetsvoorstel creëert de noodzakelijke juridische grondslag voor de doorvertaling van een eventuele boete uit Europa naar de medeoverheden1. De kern van de onderlinge verhoudingen wordt echter gevormd door het bestuurlijk overleg. Het EMU-saldo van medeoverheden overheden maakt deel uit van het regulier bestuurlijk overleg. Bij een dreigende overschrijding van de tekortnorm treden Rijk en medeoverheden met elkaar in overleg om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Daarnaast informeert het Rijk de medeoverheden zo tijdig mogelijk over een mogelijke EU-sanctie.

10. Richting de EU kent het Rijk een uitdrukkelijke notificatieplicht. Om deze reden en omwille van een goede uitvoering van de TReM is een goede en tijdige informatievoorziening van EMU-relevante gegevens door medeoverheden essentieel. Hiertoe zijn nadere afspraken gemaakt. De EMU-enquête, die reeds verplicht wordt uitgevoerd, wordt ondergebracht bij de opschortingsregeling voor iv3-informatie (cf. de opschortingsregeling voor SiSa-informatie). De algemene uitkering van gemeenten en provincies wordt in dat geval tijdelijk opgeschort, conform de opschortingsregeling voor SiSa-informatie. Waterschappen dienen bij informatieverzuim een renteloos deposito te storten bij het Rijk. Na het voldoen aan de informatieverplichting stort het Rijk het deposito terug. Voor de andere Iv3-informatieverplichtingen is al eerder de Iv3-opschortingsregeling voor gemeenten en provincies met ingang van het begrotingsjaar 2010 van toepassing verklaard (zie verder annex 1).

11. De fondsbeheerders zijn zich bewust van de administratieve lasten die samenhangen met de informatieverstrekking over het EMU-saldo. Voor de verbetering van de informatievoorziening is daarom aangesloten bij het huidige instrumentarium. Daarnaast streven de fondsbeheerders de toepassing van een deelwaarneming bij de kwartaalrapportages, mits het CBS hiertoe positief adviseert. Op dit moment zoeken het Rijk en de koepelorganisaties van medeoverheden ook naar een manier om de kwaliteit van de geleverde EMU-informatie te verbeteren.

12. Ten behoeve van transparantie zal het Rijk het EMU-saldo van de medeoverheden publiekelijk terugkoppelen via een website. Hierop zal worden gespecificeerd wat het GPW-saldo is en wordt het saldo van de afzonderlijke categorieën gemeenten, provincies en waterschap vermeld. Ook zullen de fondsbeheerders tijdens de reguliere bijeenkomsten voorlichting geven over dit onderwerp.

Annex 1: Opschortingsregeling inzake informatievoorziening

De opschortingsregeling iv3 informatie

Deze regeling is opgezet volgens dezelfde systematiek als de opschortingsregeling voor SiSa informatie kent een vaste procedure:

Berichtgeving

Indien een medeoverheid de iv3-gegevens niet correct (niet tijdig of niet plausibel) aanlevert, zal BZK de desbetreffende medeoverheid hierover per brief binnen twee werkweken na de uiterste aanleverdatum berichten.

Opschorting

Indien een maand na het verstrekken van het uiterste aanlevermoment het overzicht Iv3 niet op correcte wijze is ontvangen kan de staatssecretaris op de algemene uitkering opschorten.

Mate van opschorting

De maatregel houdt in dat 60% van de bevoorschotting (bij «jaarinformatie») van de algemene uitkering wordt opgeschort. Voor de kwartaalverplichtingen geldt een opschortingspercentage van 30%.

• De opschortingsregeling is per begrotingsjaar 2010 van toepassing op de iv3-informatie van gemeenten en provincies.

Toepassing van de opschortingsregling IV3 levert de volgende procedure op:

• Gemeenten, provincies en waterschappen: De EMU-enquête zal onder de iv3-opschortingsregeling voor gemeenten en provincies vallen.

• Op 15 november enig jaar worden de medeoverheden aangezocht om hun EMU-enquête in te vullen.

• Indien de betreffende gemeente, provincie niet correct aanlevert, ook niet na berichtgeving, dan kan de staatssecretaris van BZK de algemene uitkering opschorten.

• Aangezien de EMU-enquête over het gehele begrotingsjaar betrekking zal gebruik gemaakt worden van de 60% maatregel.

• Voor waterschappen geldt een afwijkend iv3 regime, aangezien waterschappen niet over een algemene uitkering beschikken. Bij informatieverzuim zullen zij in plaats van een opschortingsmaatregel onder een ander vergelijkbaar sanctieregime vallen.


XNoot
1

De bestaande bepalingen in de Wet Financiering Decentrale Overheden (art. 7) blijven van kracht.

Naar boven