Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2013, 40 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2013, 40 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 november 2012, nr. KO/B/2012/16341, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie;
Gelet op de artikelen 1.47a, tweede lid, en 2.4a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, artikel 73, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de artikelen 2, tweede lid, 9, eerste lid en 13, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 13 december 2012, No. W12.12.0452/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 4 februari 2013, nr. KO/B/2013/508, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende;
4. De gegevens van de houder die worden verwerkt in het register kinderopvang, worden verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om te kunnen bepalen welke personen werkzaam zijn in de kinderopvang.
B
Na artikel 9 worden twee artikelen ingevoegd, luidende;
Gegevens van personen als bedoeld in de artikelen 1.50, 1.56 en 1.56b van de wet, die op grond van artikel 5.9, vierde lid, van het Besluit SUWI van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn verkregen, worden verstrekt aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de continue controle op nieuwe gegevens in de justitiële documentatie voor deze personen.
Indien het college op basis van een melding als bedoeld in artikel 22b van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens van Onze Minister van Veiligheid en Justitie vermoedt dat de houder van of een persoon die werkzaam is bij een kinderopvangvoorziening of een huisgenoot van de gastouder van 18 jaar en ouder niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, bepaalt de toezichthouder of het aanvragen van een nieuwe verklaring omtrent het gedrag door de houder, de persoon die werkzaam is bij een kinderopvangvoorziening of de huisgenoot van de gastouder aangewezen is.
C
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De gegevens van de houder die verwerkt worden in het register peuterspeelzaalwerk, worden verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om te kunnen bepalen welke personen werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal.
D
Na artikel 15 worden twee artikelen ingevoegd, luidende;
Gegevens van personen als bedoeld in artikel 2.6 van de wet, die op grond van artikel 5.9, vierde lid, van het Besluit SUWI van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn verkregen, worden verstrekt aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie ten behoeve van de continue controle op nieuwe gegevens in de justitiële documentatie voor deze personen.
Indien het college op basis van een melding als bedoeld in artikel 22b van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens van Onze Minister van Veiligheid en Justitie vermoedt dat de houder van of een persoon die werkzaam is in een peuterspeelzaal niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, bepaalt de toezichthouder of het aanvragen van een nieuwe verklaring omtrent het gedrag door de houder of de persoon, die werkzaam is bij de peuterspeelzaal aangewezen is.
Onder vernummering van het vierde tot vijfde lid van artikel 5.9 van het Besluit SUWI wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. Het UWV is verplicht op verzoek uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administratie kosteloos te verstrekken aan Onze Minister en de colleges van burgemeester en wethouders de gegevens van personen die werknemer zijn van een houder van een kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen, bedoeld in hoofdstuk 1, afdeling 3, paragraaf 2 en in hoofdstuk 2, afdeling 2, paragraaf 2, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen die deze wet aan de exploitatie van kinderopvangvoorzieningen of peuterspeelzalen stelt.
Het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 22a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Justitiële gegevens van degenen, bedoeld in de artikelen 1.50, 1.56, 1.56b en 2.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, worden ambtshalve verstrekt aan Onze Minister. Onze Minister verstrekt de justitiële gegevens als bedoeld in artikel 6, eerste lid, en artikel 7, eerste lid, onder f, ter zake van de strafbare feiten die van belang zijn voor de beoordeling van een met het oog op het werkzaam zijn in de kinderopvang of in het peuterspeelzaalwerk aangevraagde verklaring omtrent het gedrag, verder aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het college van burgemeester en wethouders met het oog op het toezicht op de naleving van de kwaliteitseisen die de artikelen 1.50, 1.56, 1.56b en 2.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen stellen aan de exploitatie van kinderopvangvoorzieningen of peuterspeelzalen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 7 februari 2013
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Uitgegeven de negentiende februari 2013
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
De Commissie Gunning heeft naar aanleiding van de Amsterdamse zedenzaak aanbevolen om medewerkers in de kinderopvang tweejaarlijks een nieuwe verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan te laten vragen.1 De regering prefereert een vorm van screening waarbij voortdurend wordt getoetst of bij medewerkers in de kinderopvang sprake is van nieuwe strafbare feiten die een belemmering vormen voor het uitoefenen van de functie. Deze aanpak maakt het mogelijk om sneller actie te ondernemen als een medewerker in de kinderopvang in aanraking komt met justitie zonder alle andere medewerkers in de kinderopvang periodiek te belasten met een nieuwe VOG-aanvraag. In 2011 is toegezegd dat een vorm van continue screening in de kinderopvang tot stand wordt gebracht (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 117). Omdat in het peuterspeelzalenwerk sprake is van een zelfde kwetsbare doelgroep als in de kinderopvang, worden ook de medewerkers in de peuterspeelzalen betrokken in dit systeem van continue screening. De Tweede Kamer is in juli 2012 geïnformeerd over de wijze waarop het systeem van continue screening wordt vormgegeven (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VI, nr. 110). Deze algemene maatregel van bestuur regelt de juridische basis voor de informatie-uitwisseling tussen de verschillende bestuursorganen die noodzakelijk is voor het realiseren van continue screening per 1 maart 2013.
Mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie licht ik het ontwerpbesluit hieronder toe.
De periode waarin kinderen worden opgevangen in een kindercentrum, peuterspeelzaal of – door tussenkomst van een gastouderbureau – door een gastouder, is een cruciale periode in de ontwikkelingsfase van kinderen. De opvang moet bijdragen aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind, in een gezonde en veilige omgeving. De kinderen zijn in deze fase immers kwetsbaar, zeker als zij zo jong zijn dat de opvang nog vooral gericht is op de fysieke verzorging en zij zich nog niet goed verbaal kunnen uiten. Een veilige kinderopvang vergt van alle betrokkenen een grote alertheid op signalen dat er mogelijk iets mis is. Dit begint al bij de wervings- en selectieprocedure. Onderdeel daarvan zal altijd moeten zijn dat referenties worden nagegaan bij vorige werkgevers, stageplaatsen of opleidingen. Daarnaast is een open bedrijfscultuur waarin medewerkers worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag van groot belang. Hier heeft de branche zelf een belangrijke verantwoordelijkheid. Daarnaast kan de VOG als hulpmiddel worden ingezet. De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (verder ook: de wet) regelt dat personen werkzaam in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk in het bezit zijn van een VOG. Deze VOG wordt aan de houder van een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal (verder: de houder) overgelegd voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen en mag op het moment van overleggen niet meer dan twee maanden oud zijn. Momenteel wordt bezien of dit moet worden gewijzigd in die zin dat de VOG niet ouder mag zijn dan twee maanden voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen.
Bij de afgifte van een VOG kan vanzelfsprekend alleen worden gekeken naar de justitiële gegevens die op dat moment staan geregistreerd in de justitiële documentatie. Latere bijschrijvingen in de justitiële documentatie hebben geen gevolg voor een eerder afgegeven VOG. Wel is in de wet bepaald dat als de houder of de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, de houder die persoon mag verzoeken om opnieuw een VOG te overleggen die niet ouder is dan twee maanden.
Tegen de achtergrond van de Amsterdamse zedenzaak heeft de Commissie Gunning aanbevolen om de VOG periodiek te actualiseren. De Commissie Gunning denkt daarbij concreet aan het tweejaarlijks vragen van een nieuwe VOG. Zoals aangegeven in een kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Gunning (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 VI, nr. 117), heeft het kabinet een voorkeur voor een systeem van continue screening waarbij sprake is van screening zonder direct van iedereen een nieuwe VOG te vragen.
Een VOG is echter een momentopname. Mensen kunnen zich na afgifte van de VOG schuldig maken aan een strafbaar feit en daardoor een bedreiging vormen voor de veiligheid van kinderen. Zolang dit niet bekend is bij de eigenaar van de kinderopvang of de toezichthouder kunnen zij in de kinderopvang blijven werken. In het voorstel van de Commissie Gunning zou een persoon – in het uiterste geval – twee jaar met kinderen kunnen blijven werken voordat een relevant strafbaar feit bekend wordt, namelijk bij de volgende VOG-aanvraag. Het voordeel van continue screening is dat er dagelijks wordt gescreend op relevante strafbare feiten, waardoor dit risico aanzienlijk wordt verkleind. Op deze wijze ontstaat een sluitend systeem dat meer zekerheid biedt dan een periodieke VOG omdat in de gekozen werkwijze gebruik wordt gemaakt van bestaande administraties en werkwijzen en er daarnaast geen afhankelijkheid bestaat van de bereidheid tot medewerking van zowel de betrokkene als de werkgever. Daarnaast beperkt de voorgestelde werkwijze de administratieve last voor de sector tot een minimum. Vanwege deze voordelen heeft de regering de voorkeur gegeven aan continue screening boven de periodieke screening zoals voorgesteld door de Commissie Gunning.
Voor het te beschermen belang – de rechten en vrijheden van kinderen – is het nodig de medewerkers in de kinderopvang te screenen. Het in het geding zijnde belang rechtvaardigt dat op grond van deze (wettelijke) regeling een zekere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt (artikel 8, tweede lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). Medewerkers maken een bewuste keuze om in de kinderopvang te werken. Van deze medewerkers mag worden verwacht dat zij de vitale belangen van deze kwetsbare groep kinderen laten prevaleren en daarom accepteren dat continu wordt getoetst of zij nog voldoen aan de betrouwbaarheidseisen die op grond van de wet aan werken in de kinderopvang worden gesteld. Dit neemt niet weg dat de belangen van de medewerker in de continue screening zo goed mogelijk moeten worden gewaarborgd. Bijvoorbeeld door – zoals hierboven beschreven – te werken met burgerservicenummers. En doordat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent Gedrag (COVOG) pas screent wanneer daar daadwerkelijk aanleiding voor is (een mutatie in het JDS), alsmede doordat er in de keten geen informatie wordt doorgegeven over de aard van deze mutatie op basis waarvan het COVOG heeft beoordeeld dat de VOG bij hernieuwde beoordeling zou worden geweigerd. Door de beschreven vormgeving is gekomen tot een voor de medewerker minst belastende werkwijze. Bovendien is er een protocol opgesteld met en voor de sector en de toezichthouders met afspraken over de manier waarop omgegaan moet worden met een signaal uit de continue screening. Over dit protocol en de werkwijze van continue screening worden alle betrokkenen voorafgaand aan de inwerkingtreding uitgebreid geïnformeerd.
Een aanscherping van de screening is overigens niet alleen van belang om zaken zoals de Amsterdamse zedenzaak te voorkomen. Er bestaat immers altijd een risico dat medewerkers in de kinderopvang in aanraking komen met justitie. Het is daarom van belang dat medewerkers in de kinderopvang blijvend worden gescreend. Hoewel de risico’s in de kinderopvang met de invoering van continue screening worden verkleind, kunnen niet alle risico’s worden uitgesloten. Het is met deze aangescherpte screening nog steeds mogelijk dat personen in de kinderopvang werken die daar eigenlijk niet thuis horen. Zolang er geen justitiële gegevens zijn op grond waarvan een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie kan worden vastgesteld, is er geen grond om deze persoon uit de kinderopvang te weren. Dit betekent echter niet altijd dat deze persoon niets op zijn geweten heeft. Daarom blijft alertheid bij iedereen in de sector van groot belang.
Sinds 1 juli 2011 wordt continue screening toegepast in de taxibranche. De daar gehanteerde werkwijze vormt de basis voor de opzet van continue screening in de kinderopvang. Voor continue screening is ten eerste een actueel bestand nodig van burgerservicenummers van alle mensen die werken in de kinderopvang. Dit bestand wordt maandelijks opgestuurd naar de beheerder van de justitiële documentatie, de Justitiële Informatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (verder: JustID). JustID controleert dagelijks aan de hand van het Justitieel Documentatie Systeem of er zich met betrekking tot deze burgerservicenummers mutaties hebben voorgedaan in de justitiële documentatie. Alleen indien dit het geval is, de zogenaamde «hit», stelt JustID COVOG, de uitvoeringsdienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie belast met de beoordeling van VOG-aanvragen, op de hoogte. Uitgangspunt bij continue screening is hiermee dat pas wordt overgegaan tot de daadwerkelijke screening van de persoon door het COVOG als iemand een overtreding of misdrijf heeft begaan of hiervan wordt verdacht (er is een proces-verbaal opgemaakt en het Openbaar Ministerie heeft ter zake een beslissing genomen). Dat wil dus zeggen dat er geen sprake is van screening door COVOG van alle medewerkers in de kinderopvang zonder concrete verdenking. Het COVOG beoordeelt na deze hit of bij hernieuwde beoordeling de VOG zou worden geweigerd. Daarvoor wordt niet alleen naar het nieuwe strafbare feit gekeken, maar naar de volledige justitiële documentatie van de betrokkene. De continue screening verschilt derhalve niet van een reguliere beoordeling van een VOG-aanvraag. Indien COVOG tot het voorlopige oordeel komt dat de VOG bij hernieuwde beoordeling zou worden geweigerd, meldt het COVOG dit aan de toezichthouder (de GGD). Ook de gemeente wordt geïnformeerd. De werkgever komt alleen in beeld als geen nieuwe VOG zou worden afgegeven. De werkgever ontvangt vanzelf een signaal van de toezichthouder en hoeft dan pas in actie te komen. De toezichthouder verzoekt op basis van de bestaande bepaling in de wet de werkgever om de medewerker een nieuwe VOG te laten overleggen. In de meeste gevallen zal de vraag van de werkgever aan de medewerker om een nieuwe VOG te overleggen aanleiding zijn voor de beëindiging van het dienstverband. Alleen in die gevallen waarin een medewerker zich onheus behandeld voelt, zal een VOG worden aangevraagd zodat deze medewerker ook bezwaar en beroep kan aantekenen als de VOG wordt geweigerd. De werkgever kan besluiten de medewerker te schorsen totdat bekend is of er een nieuwe VOG wordt verstrekt. Ook kan de toezichthouder in dit geval nadere eisen stellen. Als de medewerker geen nieuwe VOG aanvraagt of wel een VOG aanvraagt, maar ook na eventueel bezwaar- en beroep geen nieuwe VOG krijgt, is er een reden voor ontslag ontstaan. Aangezien de medewerker geen nieuwe VOG kan overleggen aan de houder, wordt immers niet meer voldaan aan de (bestaande) eisen van de wet.
Om continue screening via een koppeling van de bestanden van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en de Kamers van Koophandel (KvK) mogelijk te maken, is een aantal aanpassingen in de regelgeving doorgevoerd. In de eerste plaats worden het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit SUWI gewijzigd, zodat DUO en UWV gegevens kunnen uitwisselen. DUO zal RSIN- en BSN-nummers van houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen doorgeven aan UWV. Op basis van deze gegevens brengt UWV de medewerkers van deze kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen in beeld. UWV stuurt deze gegevens terug naar DUO. In de tweede plaats wordt mogelijk gemaakt dat DUO een totaalbestand met medewerkers, houders en bestuurders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen, en alle gastouders en huisgenoten van 18 jaar en ouder doorgeeft aan de Minister van Veiligheid en Justitie voor een vergelijking met het JDS. Ook dit vergt een aanpassing van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzalen. Ten derde wordt mogelijk gemaakt dat de Minister van Veiligheid en Justitie, in het geval dat op basis van de wijziging van de justitiële documentatie niet opnieuw een VOG zou worden afgegeven, een melding doet aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het college van burgemeester en wethouders. In praktijk gaat de informatie van Justitie via DUO naar de GGD in haar rol als toezichthouder. DUO bepaalt op basis van de gegevens die deze instantie voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het college van burgemeester en wethouders bewerkt welke regionale GGD moet worden ingelicht. Hiervoor worden het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens en het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzalen aangepast.
Het systeem van continue screening in de kinderopvang is gebaseerd op het systeem dat wordt toegepast in de taxibranche. Om het systeem ook toepasbaar te maken voor de sector kinderopvang is een aantal belangrijke aanpassingen gedaan. De belangrijkste is het opbouwen van een bestand van personen die in de kinderopvang werken via een koppeling van bestanden van DUO, UWV, KvK en de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA). Het is voorstelbaar dat in de toekomst deze verdergaande vorm van screening van medewerkers ook in andere sectoren waar gewerkt wordt met dergelijke kwetsbare groepen wenselijk en proportioneel wordt geacht. In dat kader worden de ontwikkelingen binnen de kinderopvang met betrekking tot dit onderwerp gevolgd door deze sectoren.
Het is echter belangrijk te beseffen dat het systeem van continue screening in de kinderopvang maatwerk betreft en dat deze verregaande vorm van screening gerechtvaardigd wordt door het doel, namelijk het beschermen van kwetsbare kinderen in de kinderopvang. Het opzetten van continue screening in eerst de taxibranche en nu de kinderopvang heeft in ieder geval tot het inzicht geleid dat het een intensief traject is waarbij het kunnen leveren van een actueel bestand van medewerkers op wie de continue screening van toepassing is een eerste praktische randvoorwaarde is. Zoals beschreven is het in de kinderopvang sector – na uitgebreid onderzoek – mogelijk gebleken een dergelijk bestand van medewerkers te vormen door de koppeling van bestaande gegevensbestanden waarbij gebruik wordt gemaakt van burgerservicenummers. Het is bekend dat binnen andere sectoren waar wordt gewerkt met kwetsbare groepen op dit moment geen bestand met medewerkers beschikbaar is. Het is niet zo dat het systeem van koppeling van gegevensbestanden zoals in de kinderopvang direct toepasbaar is binnen andere sectoren. Buiten het oordeel over de noodzaak, betekent dit dat een systeem van continue screening niet automatisch kan worden overgenomen door andere sectoren.
Met de koppeling van bestanden van DUO, UWV, KvK en de GBA kan het overgrote deel van de in de kinderopvang werkzame personen in beeld worden gebracht. Er zijn echter bepaalde specifieke groepen die buiten beeld blijven omdat deze niet in loondienst zijn van een kinderopvangorganisatie en/of niet terug te vinden zijn in de polisadministratie van het UWV. Het gaat daarbij om uitzendkrachten, vrijwilligers en een deel van de stagiairs (niet in loondienst of een stagevergoeding die beneden een bepaald niveau ligt). In totaal gaat het om circa 35.000 personen. Deze personen zullen voorlopig buiten de continue screening blijven, maar zullen in lijn met het advies van de Commissie Gunning iedere twee jaar een nieuwe VOG moeten aanvragen. Om dit te bewerkstelligen wordt een aanpassing van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voorbereid (Wijzigingswet kinderopvang 2013). Op langere termijn zal worden toegewerkt naar een systeem van continue screening waarbij gebruik wordt gemaakt van een volledig dekkend register voor alle personen die werkzaam zijn in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk. Ervaring met het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) leert dat de bouw van een register en de vulling daarvan enkele jaren in beslag neemt. Het streven is om in 2015 te starten met het vullen van het desbetreffende register zodat per 2016 kan worden gestart met continue screening op basis van dat register. De wettelijke verankering van het register zal in een afzonderlijk traject worden voorbereid.
Zoals eerder aangegeven regelt de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen dat personen die in de kinderopvang of het peuterspeelzaalwerk werken in het bezit moeten zijn van een VOG. Bij een aanvraag voor een VOG en in het proces van continue screening voor personen met de Nederlandse nationaliteit wordt niet alleen gekeken naar eventuele strafbare feiten in Nederland, maar ook naar eventuele strafbare feiten in het buitenland omdat veroordelingen in een ander land worden doorgegeven aan het land van nationaliteit. Voor EU-onderdanen, met een andere nationaliteit dan de Nederlandse, geldt dat bij aanvraag van een VOG voor de kinderopvang justitiële gegevens uit de EU-lidstaat van herkomst worden opgevraagd. Op verzoek van Nederland is namelijk in het Europees Kaderbesluit bestrijding seksuele uitbuiting en kinderpornografie vastgelegd dat lidstaten verplicht zijn om justitiële gegevens over seksueel misbruik en seksuele uitbuiting van minderjarigen en kinderpornografie te verstrekken als die worden opgevraagd ten behoeve van het verrichten van activiteiten waarbij direct en regelmatig contact is met minderjarigen. Deze verplichting voor de lidstaten gaat vanaf 18 december 2013 gelden. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de richtlijn en de geautomatiseerde bevraging van andere lidstaten, is de Dienst Justis van het Ministerie van Veiligheid en Justitie echter reeds begonnen met het opvragen en betrekken van justitiële gegevens uit andere lidstaten bij de screening voor de VOG voor banen waarbij veel contact is met minderjarigen (onderwijs, jeugdzorg en kinderopvang). Eenmaal werkzaam bij een Nederlandse kinderopvang vindt een continue screening plaats op basis van strafbare feiten die in Nederland zijn gepleegd.
De koppeling van bestanden van DUO, KvK en UWV brengt kosten met zich mee. Er is een voorlopige raming gemaakt van deze kosten. Hierover vindt nog nader overleg plaats met DUO, KvK en UWV. In deze voorlopige raming bedragen de structurele jaarlijkse kosten van het opleveren van een actueel bestand met personen werkzaam in de kinderopvang circa 170.000 euro per jaar vanaf 2013, uitgaande van een maandelijkse koppeling. De noodzakelijk eenmalige ICT aanpassingen bij DUO en UWV kosten in 2012 circa 130.000 euro.
Daarnaast gaat het screenen van personen in de kinderopvang die een «hit» opleveren met het JDS gepaard met kosten. Ook het weigeren van een VOG, naar aanleiding van een hit, brengt kosten met zich mee. Op basis van ervaringen met continue screening in de taxibranche kunnen deze extra kosten van de Dienst Justis worden geschat op circa 250.000 euro per jaar vanaf 2013. De benodigde eenmalige ICT aanpassingen bij de Dienst Justis kosten circa 100.000 euro in 2012. In totaal bedragen de kosten van continue screening in de kinderopvang circa 230.000 euro in 2012 en 420.000 euro per jaar vanaf 2013 tot de invoering van een register naar verwachting in 2016. Deze kosten zullen worden gedekt binnen de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
|
---|---|---|---|---|
ICT aanpassing DUO, KvK en UWV |
€ 130.000 |
|||
ICT aanpassing Justis |
€ 100.000 |
|||
Koppeling bestanden DUO, KvK, UWV |
€ 170.000 |
€ 170.000 |
€ 170.000 |
|
Screenen hits Justis |
€ 250.000 |
€ 250.000 |
€ 250.000 |
|
Totaal |
€ 230.000 |
€ 420.000 |
€ 420.000 |
€ 420.000 |
Deze algemene maatregel van bestuur regelt de juridische basis voor de informatie-uitwisseling tussen de verschillende bestuursorganen die noodzakelijk is voor het realiseren van continue screening per 1 maart 2013. Hieraan zijn geen administratieve lasten voor bedrijven of burgers verbonden.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft advies uitgebracht over het onderhavige besluit. Daarnaast hebben VNG, GGD Nederland, DUO, UWV en KvK een uitvoeringstoets uitgevoerd.
Het CBP concludeert dat de grondslag en de doelbinding voor de invoering van continue screening in de kinderopvang in het onderhavige besluit voldoende aanwezig zijn. Het CBP oordeelt dat het voorstel geen materiële uitbreiding van bestaande bevoegdheden inhoudt omdat de bevoegdheid om tussentijds een nieuwe VOG te kunnen verlangen reeds bestaat. Met de invoering van continue screening kan dit proces alleen eerder in gang worden gezet. Daarnaast is het CBP van oordeel dat de verstrekking en ontvangst van gegevens plaatsvinden in overeenstemming met de wettelijke/publieke taken van de onderscheiden bestuursorganen. Het verstrekken van het samengestelde overzicht van persoonsgegevens van DUO aan JDS gaat volgens het CBP niet buiten het noodzakelijke. Het CBP adviseert om de vereisten die betrekking hebben op de wettelijke informatieplicht, waarbij persoonsgegevens buiten de betrokkene om worden verkregen, op passende wijze in de nota van toelichting op te nemen. Verder adviseert het CBP om in lijn met de motie Franken van 17 mei 2011 (Kamerstukken I 2010/11, 31 051, nr. D) een evaluatiebepaling op te nemen die voorziet in de evaluatie van privacyaspecten als doelbinding en beveiliging. Door middel van voorlichting zullen personen werkzaam in de kinderopvang algemeen worden geïnformeerd over de invoering van continue screening in de kinderopvang. Aangezien de vastlegging en verstrekking van gegevens plaatsvindt op grond van een wettelijk voorschrift, hoeven betrokken personen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet geïnformeerd te worden. Wel dient de verantwoordelijke de betrokkene op diens verzoek te informeren over het wettelijk voorschrift dat tot de vastlegging of verstrekking van de hem betreffende gegevens heeft geleid. Het advies aangaande de evaluatiebepaling is overgenomen.
De VNG kan zich op hoofdlijnen vinden in de gekozen aanpak, maar brengt wel een aantal aandachtspunten naar voren. De belangrijkste aandachtspunten hebben betrekking op het proces en de reikwijdte van de continue screening in de kinderopvang. Niet in het onderhavig besluit, maar in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvangtoeslag (Kamerstukken II 2011/12, 33 212, nr. 6), is met het oog op de invoering van continue screening in de kinderopvang geregeld dat iedereen die werkzaam is bij een organisatie die kinderopvang aanbiedt per 1 januari 2013 in het bezit moet zijn van een VOG. Dat betekent dat ook kantoorpersoneel over een VOG moet beschikken. De regering acht dit goed verdedigbaar. Ook kantoorpersoneel is veelal belast met werkzaamheden die de belangen van de opgevangen kinderen rechtstreeks raken. In sommige gevallen is zelfs ook sprake van toegang tot de kinderen. De VNG wijst er op dat door deze uitbreiding van de groep personen die over een VOG moet beschikken niet alle in de continue screening betrokken personen ook daadwerkelijk in de kinderopvang werken. Het is bijvoorbeeld in het geval van een welzijnsstichting die peuterspeelzaalwerk aanbiedt mogelijk dat niet alle personeelsleden van deze stichting in de kinderopvang werken terwijl wel alle personeelsleden in de continue screening worden betrokken. Uitgangspunt van continue screening is dat deze screening geldt voor alle personen waarvoor reeds een VOG-plicht geldt om werkzaam te zijn in de kinderopvang. Deze VOG-plicht geldt, conform de huidige Wet kinderopvang, voor de houder en voor alle personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal exploiteert. Deze VOG-plicht geldt ook voor personen die indirect voor kinderopvang werken, zoals kantoorpersoneel, en die belast zijn met werkzaamheden die de belangen van kinderen direct kunnen raken en soms zelfs toegang hebben tot kinderen. In ondernemingen die tevens andere werkzaamheden exploiteren dan kinderopvang kan dit betekenen dat er wellicht personen een VOG-plicht hebben, en daarmee continue worden gescreend, terwijl zij in de dagelijkse praktijk niet, of nauwelijks, toegang hebben tot kinderen. Echter, omdat deze personen binnen dezelfde organisatie, zonder van onderneming te wisselen, wel in (in)direct contact met kinderen kunnen komen geldt, met het oog op de veiligheid van de kinderen, ook voor hen een VOG-plicht en daarmee continue screening. De veiligheid en vitale belangen van een kwetsbare groep weegt hierin op tegen de mogelijkheid dat er een kleine groep personen continu wordt gescreend die wellicht niet, of nauwelijks, toegang heeft tot kinderen.
De VNG is van mening dat het proces van continue screening omslachtig is omdat na het signaal van COVOG dat niet opnieuw een VOG zou worden afgegeven, door betreffende persoon toch nog een nieuwe VOG moet worden aangevraagd die vervolgens zal worden geweigerd. Het opnieuw aanvragen van een VOG zal zich naar verwachting slechts in enkele gevallen voordoen. In de meeste gevallen zal het signaal van COVOG en het daarop volgende verzoek van de werkgever aan de medewerker om een nieuwe VOG te overleggen aanleiding zijn om het dienstverband te beëindigen. In een enkel geval zal iemand bezwaar- en beroep willen aantekenen. Dat is echter alleen mogelijk als opnieuw een VOG wordt aangevraagd. Het voorstel van de VNG om COVOG een besluit tot intrekking te laten nemen en niet af te wachten totdat een nieuwe VOG-aanvraag wordt gedaan zou een fundamentele aanpassing van de systematiek van de VOG en de daarbij behorende wetgeving vergen. Een dergelijke aanpassing valt buiten het bestek van de huidige invoering van continue screening in de kinderopvang. Verder merkt de VNG op dat de bevoegdheid om te bepalen of er een nieuwe VOG moet worden aangevraagd niet bij de toezichthouder, maar bij het college zou moeten liggen omdat het college verantwoordelijk is. Het college heeft de GGD aangewezen als toezichthouder in de kinderopvang. De systematiek in de wet is aldus dat de houder erop toeziet dat een medewerker beschikt over een VOG en dat de toezichthouder erop toeziet dat houder en medewerker voldoen aan de wettelijke verplichting. Deze systematiek is ook gevolgd in onderhavig besluit. Daarom is het de toezichthouder die al dan niet bepaalt of een nieuwe VOG aangevraagd moet worden. Het college ontvangt wel, net als de GGD, het signaal van COVOG dat niet opnieuw een VOG zou worden afgegeven zodat het college ook direct zelf op de hoogte is.
De VNG is verder van mening dat er een landelijk protocol moet komen waarin wordt afgesproken hoe moet worden omgegaan met het geval dat een houder geen VOG krijgt. Er vindt periodiek overleg plaats met de werkgeversorganisaties in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk, de vakbeweging, de VNG en GGD Nederland over de uitwerking van continue screening in de kinderopvang. De werkgeversorganisaties in de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk en de vakbeweging streven naar een landelijk protocol waarin wordt vastgelegd hoe moet worden omgegaan met medewerkers waarvoor een signaal is afgegeven. Het ligt voor de hand om ook een protocol voor houders te ontwikkelen. Ook voor hen kan immers een signaal worden afgegeven.
Ten slotte maakt de VNG nog enkele opmerkingen over de VOG. De VNG acht het wenselijk dat niet alleen veroordelingen, maar ook zwaarwegende verdenkingen worden meegewogen bij de beoordeling voor een VOG-aanvraag. Daarnaast zou bij de screening van gastouders ook moeten worden onderzocht of sprake is van ondertoezichtstelling van kinderen. Zwaarwegende verdenkingen worden nu al meegenomen in de beoordeling voor een VOG-aanvraag. In de aanloop naar de start van een register in 2016 zal worden bekeken of het wenselijk is dat naast de afgifte van een VOG tevens wordt onderzocht of een kinderbeschermingsmaatregel is getroffen ten behoeve van de kinderen van een gastouder.
GGD Nederland, UWV, DUO en KvK achten het besluit uitvoerbaar. KvK maakt nog wel een voorbehoud voor het leveren van persoonsgegevens van houders en bestuurders van kinderopvanginstellingen. Het verstrekken van deze gegevens vergt een aanpassing van de Handelsregisterwet. Een aanpassing van deze wet wordt voorbereid en zal worden meegenomen in de Verzamelwet SZW 2013. Verder heeft UWV geadviseerd om in het nieuwe lid van artikel 5.9 van het Besluit SUWI alleen «Onze Minister» als partij op te nemen aan wie UWV verplicht is gegevens uit de administratie te verstrekken. Als naast «Onze Minister» ook «de colleges van burgemeester en wethouders» worden aangewezen ontstaat volgens UWV het risico dat individuele gemeenten zich als afnemer van de gemeenten zien en een verzoek bij UWV indienen tot rechtstreekse levering. Dit advies van UWV is niet overgenomen. De reden dat zowel «Onze Minister» als «de colleges van burgemeester en wethouders» in het nieuwe lid vier zijn opgenomen, is omdat zij van het LRKP de verantwoordelijken in de zin van de Wbp zijn. In de praktijk verloopt de gegevenslevering via DUO als bewerker in de zin van de Wbp van het LRKP. Dit houdt in dat de feitelijke handelingen worden verricht door DUO. Er is voor gekozen om de beide verantwoordelijken op te nemen in het nieuwe lid van artikel 5.9 van het Besluit SUWI, aangezien zij formeel over de gegevens beschikken en zij ook degenen zijn die door de betrokkene kunnen worden aangesproken over het gebruik van gegevens. Door de formulering van het doel van de gegevensverstrekking in artikel 5.9 is duidelijk dat het gaat om gegevens die op grond van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (zie artikel 2) worden verwerkt. Op grond van artikel 4 wordt duidelijk dat voor die verwerking een bewerker is aangewezen. Daarnaast komen de huidige bewoordingen van de tekst van artikel 5.9 overeen met de tekst van artikel 22b van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. In de artikelsgewijze toelichting is ter verduidelijking toegevoegd dat de gegevenslevering in de praktijk via DUO verloopt.
DUO merkt op dat het huidige Autorisatiebesluit LRKP onvoldoende grondslag biedt om voor het doel continue screening in de kinderopvang de gegevens van huisgenoten van 18 jaar en ouder geleverd te krijgen uit de GBA. Het autorisatiebesluit (ABPR, 12 december 2011, n.a.v. het verzoek BPR2011/56469, p. 12) biedt, anders dan DUO meent, wel degelijk voldoende grondslag om de gegevens van huisgenoten van 18 jaar en ouder geleverd te krijgen uit de GBA. Immers, uit het autorisatiebesluit en uit de toelichting op dat besluit blijkt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegevens uit het GBA kan verkrijgen ten behoeve van het LRKP. Het LRKP heeft onder meer tot doel om toezicht te kunnen uitoefenen en te beoordelen of wordt voldaan aan de wettelijk vastgestelde kwaliteitseisen. Op grond van het autorisatiebesluit kunnen onder meer de gegevens geverifieerd worden van de personen die op een adres woonachtig zijn waar gastouderopvang wordt geboden. Dit is noodzakelijk omdat ingevolge artikel 1.56b, derde lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen de gastouder van alle bij hem of haar inwonende personen van 18 jaar of ouder een VOG dient te overleggen. Met behulp van de gegevens uit de GBA kan worden nagegaan of alle VOG’s door de gastouder zijn overgelegd. Ten behoeve van continue screening zal tevens bekeken worden of de personen van 18 jaar of ouder nog in aanmerking komen voor een VOG. Aangezien de gegevens van de huisgenoten van 18 jaar of ouder op basis van het autorisatiebesluit kunnen worden verkregen en nadere regelgeving niet nodig is, is dit aspect niet nader in deze nota van toelichting besproken. Wel zal bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een verzoek worden ingediend om de toelichting van het autorisatiebesluit aan te vullen zodat duidelijk is dat continue screening leidt tot een intensivering van de bevraging uit de GBA.
Met het oog op de benodigde voorbereiding van de uitvoering (waaronder noodzakelijke ICT-aanpassingen), zal niet per 1 januari 2013, zoals aanvankelijk de bedoeling was, maar per 1 maart 2013 met continue screening in de kinderopvang worden gestart.
Om continue screening mogelijk te maken is het noodzakelijk te bepalen welke personen werkzaam zijn bij een kinderopvangvoorziening. De personen werkzaam bij een kinderopvangvoorziening zijn niet opgenomen in het LRKP. Via de polisadministratie van UWV kunnen de personen werkzaam bij een kinderopvangvoorziening achterhaald worden. Het nieuwe vierde lid geeft de grondslag om gegevens van de houder aan UWV te verstrekken, zodat UWV de personen die werkzaam zijn in de kinderopvang uit de polisadministratie kan halen.
Het nieuwe artikel 9a geeft de grondslag om de gegevens van de personen werkzaam bij een kinderopvangvoorziening te verstrekken aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie zodat kan worden nagegaan of er een nieuwe inschrijving op naam van de betreffende persoon is waardoor deze persoon, indien een nieuwe VOG wordt aangevraagd, niet meer in aanmerking komt voor een verklaring omtrent het gedrag. DUO zal, als bewerker van het LRKP, de benodigde gegevens aan justitie verstrekken in de vorm van een lijst met alle personen die continu moeten worden gescreend.
Indien uit de screening naar voren komt dat een persoon die werkzaam is bij een kinderopvangvoorziening bij het aanvragen van VOG hiervoor niet meer in aanmerking komt dan meldt justitie dit aan DUO. Het gaat daarbij naast de houders van de kinderopvangvoorzieningen en de werknemers ook om personen van 18 jaar en ouder die op het adres van de gastouder wonen. Al deze personen dienen op grond van de genoemde artikelen van de Wet kinderopvang in het bezit te zijn van een VOG. Op grond van het nieuwe artikel 22b van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) wordt het signaal dat vanuit justitie is ontvangen verstrekt aan de toezichthouder. In de praktijk verloopt dit via DUO die bepaalt welke regionale GGD moet worden ingelicht. De toezichthouder zal op basis van het nieuwe artikel 9b met dit signaal naar de desbetreffende kinderopvangvoorziening gaan. De toezichthouder zal de houder van het kindercentrum of de houder van het gastouderbureau op grond van de wet verzoeken om de persoon in kwestie een nieuwe verklaring omtrent het gedrag te laten aanvragen. Een persoon die werkzaam is bij een kinderopvangvoorziening betreft de bestuurder van een kindercentrum, een peuterspeelzaal en een gastouderbureau, de werknemer die op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam is bij de onderneming waarmee de houder een kindercentrum of een peuterspeelzaal exploiteert (zowel op een locatie van een kindercentrum als op een (hoofd)vestiging waar alleen een kantoor is gevestigd en geen kinderen worden opgevangen), de beroepskracht in opleiding, de gastouder en de huisgenoot van de gastouder van 18 jaar en ouder.
De continue screening ten aanzien van personen werkzaam bij een peuterspeelzaal verloopt hetzelfde als bij personen werkzaam bij een kinderopvangvoorziening. Voor de toelichting op de onderdelen C en D wordt verwezen naar de toelichting op de onderdelen A en B van Artikel I.
De wijziging van het Besluit SUWI maakt het mogelijk om de gegevens van personen werkzaam bij een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal uit de polisadministratie van UWV te verstrekken aan Onze Minister van SZW en de colleges van burgemeester en wethouders. Het gaat om de gegevens over werknemers die UWV verwerkt in de polisadministratie op grond van artikel 33 Wet SUWI. De Minister van SZW draagt op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zorg voor de inrichting van een LRKP en hij is tevens de verantwoordelijke van dit register. Daarnaast is ook het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijke van het register (artikelen 1.47a en 2.4a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 4 van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk). Het register heeft onder meer tot doel om toezicht te kunnen uitvoeren door gemeenten (GGD). De gegevens uit de polisadministratie zijn nodig voor de continue screening van werknemers. Indien er geen sprake is van een werkgeversrelatie zijn geen gegevens opgenomen in de polisadministratie en kan het UWV die gegevens niet verstrekken. In de praktijk zal UWV de gegevens uit de polisadministratie verstrekken aan DUO als bewerker van het LRKP.
Elke mutatie in de justitiële documentatie op naam van een persoon werkzaam bij een kinderopvangvoorziening of een peuterspeelzaal wordt door de Justitiële Informatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 22b Bjsg doorgegeven aan de Dienst Justis. Binnen deze uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzorgt het COVOG de screening van deze mutatie in de justitiële documentatie. Indien uit deze screening volgt dat het naar het oordeel van de Minister van Veiligheid en Justitie noodzakelijk is dat de toezichthouder de kinderopvangvoorziening of de peuterspeelzaal waar de betreffende persoon werkzaam is, verzoekt een nieuwe VOG te overleggen, worden de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het college van burgemeester en wethouders, als de verantwoordelijken voor de registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, hierover op geobjectiveerde wijze geïnformeerd. De beoordeling ligt dus bij Justitie en niet bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In de praktijk zal DUO op geobjectiveerde wijze worden geïnformeerd. DUO is bewerker van het LRKP en zal in die hoedanigheid zorg dragen voor het eveneens op geobjectiveerde wijze verder verstrekken van de gegevens aan de toezichthouder. In artikel 22b Bjsg is hiertoe opgenomen dat bepaalde justitiële gegevens kunnen worden verstrekt. Het gaat hierbij om de personalia van een persoon die werkzaam is in de kinderopvang of bij een peuterspeelzaal (artikel 6, eerste lid, Bjsg) en om de datum waarop of de periode waarin het strafbare feit zich heeft voorgedaan (artikel 7, eerste lid, onder f). Deze gegevens worden alleen verstrekt ter zake van strafbare feiten die van belang zijn voor de beoordeling van een met het oog op het uitoefenen van een beroep in de kinderopvang of bij een peuterspeelzaal aangevraagde VOG. Welke strafbare feiten dit zijn, volgt uit het door de Dienst Justis gehanteerde screeningsprofiel voor de kinderopvang. De toezichthouder zal vervolgens de houder verzoeken om een nieuwe VOG te laten overleggen.
Overeenkomstig de motie Franken van 17 mei 2011 (Kamerstukken I 2010/11, 31 051, nr. D), is in het onderhavige besluit een evaluatiebepaling opgenomen. Het is gelet op de privacyaspecten die met het besluit gemoeid zijn wenselijk om continue screening in de kinderopvang eenmalig te evalueren. Bezien zal worden in hoeverre het voorstel effectief is geweest. Er is in formele betrokkenheid van het parlement bij de evaluatie voorzien om het parlement in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken bij en met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van gedachten te wisselen over continue screening in de kinderopvang. Gekozen is voor een evaluatietermijn van twee jaar in verband met de aanloop naar de start van een register in 2016.
Aangezien spoedige inwerkingtreding van continue screening gewenst is, wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en wordt op 1 maart 2013 met continue screening in de kinderopvang gestart.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2013-40.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.