33 212 Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kinderopvangtoeslag

Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 8 mei 2012

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In het in artikel I, onderdeel H, voorgestelde derde lid, wordt «, of scholing of een opleiding» vervangen door: of scholing, een opleiding of een cursus.

2

In artikel I worden na onderdeel R vijf onderdelen ingevoegd, luidende:

Ra

Artikel 1.50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De houder van een kindercentrum en de personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als stagiair of uitzendkracht werkzaam zijn de eerste maal voordat deze personen de werkzaamheden aanvangen.

Rb

Artikel 1.56, derde lid, komt te luiden:

3. Op de houder van een gastouderbureau en op de personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert, is artikel 1.50, derde tot en met zesde lid, van overeenkomstige toepassing. Op de houder van een gastouderbureau is artikel 1.54 van overeenkomstige toepassing.

Rc

Aan artikel 1.56b wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als stagiair werkzaam zijn de eerste maal dat deze personen de werkzaamheden aanvangen.

Rd

In artikel 1.57, laatste zin, wordt «artikel 1.50, tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: artikel 1.50, tweede tot en met zesde lid».

Re

In artikel 1.57a, eerste lid, wordt «artikel 1.50, eerste, derde, vierde en vijfde lid» vervangen door: 1.50, eerste en derde tot en met zesde lid».

3

In artikel I worden na onderdeel U twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ua

In artikel 2.1 komt de definitie van «houder» als volgt te luiden:

houder: degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een peuterspeelzaal exploiteert.

Ub

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. De houder van een peuterspeelzaal en de personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een peuterspeelzaal exploiteert, zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. De verplichting van het vierde lid geldt voor personen die als stagiair of uitzendkracht werkzaam zijn de eerste maal voordat deze personen de werkzaamheden aanvangen.

4

Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

W

Na artikel 3.8 worden in hoofdstuk 3, paragraaf 1, vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.8a

Voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 blijft deze wet, zoals die luidde op 31 december van dat berekeningsjaar, van toepassing op de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2012.

Artikel 3.8b

1. Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd een beslissing te nemen op een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.22, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013, voor zover nog niet onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

2. Het college van burgemeester en wethouders dat een besluit in verband met een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.22, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

3. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit als bedoeld in het tweede lid, blijft het college partij en staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.

Artikel 3.8c

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen blijft bevoegd een beslissing te nemen op een aanvraag voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.29, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013, voor zover nog niet onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat een besluit in verband met een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.29, zoals dat luidde op 31 december 2012, voor een berekeningsjaar dat voorafgaat aan 2013 heeft genomen waartegen een bezwaarschrift is ingediend dan wel nog kan worden ingediend, blijft bevoegd op het bezwaar te beslissen.

3. In een geding in beroep en hoger beroep, gericht tegen een besluit als bedoeld in het tweede lid, blijft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen partij en staat hoger beroep in verband met deze besluiten open.

Artikel 3.8d

Personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een kindercentrum exploiteert en personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een gastouderbureau exploiteert en van wie tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Ra en Rb, van de Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in verband met de kinderopvangtoeslag geen verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 1.50, derde lid, werd verlangd, leggen aan de houder van een kindercentrum respectievelijk van een gastouderbureau voor 1 januari 2013 een verklaring over als bedoeld in voornoemd artikel. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

Artikel 3.8e

Personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een peuterspeelzaal exploiteert en van wie tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ub, van de Wet tot wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen in verband met het aanbrengen van grondslagen die hervorming van en bezuiniging op de kinderopvangtoeslag mogelijk maken en in verband met het incorporeren van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in verband met de kinderopvangtoeslag geen verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 2.6, derde lid, werd verlangd, leggen aan de houder van een kindercentrum voor 1 januari 2013 een verklaring over als bedoeld in voornoemd artikel. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd niet ouder dan twee maanden.

5

Artikel V komt te luiden:

ARTIKEL V

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Toelichting

Onderdeel 1

Met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Kamerstukken I 2011/2012, 33 086, nr. A) wordt voorgesteld in artikel 1.6, onderdeel g, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (verder: WKO) de volgende omschrijving op te nemen van een doelgroepouder die een inburgeringstraject volgt: (een ouder die) inburgeringsplichtig is als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet inburgering en bij een cursusinstelling een cursus volgt die opleidt tot het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van die wet of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, en voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van die wet gegeven regels omtrent het volgen van die cursus bij een cursusinstelling. Met de toevoeging van de zinsnede «of een cursus» in het in artikel I, onderdeel H, voorgestelde derde lid van artikel 1.7 wordt expliciet verwezen naar deze omschrijving.

Onderdelen 2 en 3

In de Beleidregels kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012 (verder: de Beleidsregels) werd in de bepalingen die betrekking hadden op de verklaring omtrent het gedrag (artikelen 10, 13 en 25) afgeweken van de WKO, in die zin dat voor stagiaires en uitzendkrachten was bepaald dat de wettelijke verplichting om een verklaring omtrent het gedrag te overleggen alleen gold de eerste maal dat zij hun werkzaamheden bij een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal aanvingen. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2011 (201103651/1/H2) is bepaald dat de Beleidsregels op zich geen grondslag bieden voor het opleggen van een sanctie bij overtreding van een daarin opgenomen norm. Gelet op deze uitspraak heeft de regering besloten om de kwaliteitseisen uit de Beleidsregels grotendeels vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling. De bepalingen uit de Beleidsregels met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag worden bij deze nota van wijziging in de WKO vastgelegd.

In het bij deze nota van wijziging voorgestelde artikel 1.50, derde lid, 1.56, derde lid en artikel 2.6, derde lid, wordt geregeld dat de houder van een kindercentrum, een gastouderbureau en een peuterspeelzaal en de personen die werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal exploiteert over een verklaring omtrent het gedrag moeten beschikken. De hiervoor genoemde personen betreffen de bestuurders en alle werknemers die op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn bij de onderneming (zowel op een locatie van een kindercentrum als op een (hoofd)vestiging waar alleen een kantoor is gevestigd en geen kinderen worden opgevangen). Het betreft in dat geval kantoorpersoneel. Daarnaast betreft het beroepskrachten in opleiding, stagiaires, uitzendkrachten en vrijwilligers die structureel werkzaam zijn in de kinderopvang en zijn belast met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen.

Bij gastouderbureaus gaat het om bestuurders en werknemers, zoals bemiddelingsmedewerkers en kantoorpersoneel.

Daarnaast wordt voor stagiaires en voor zover mogelijk voor uitzendkrachten in de bij deze nota van wijziging voorgestelde bepalingen (artikel 1.50, zesde lid, 1.56, derde lid, 1,56b, zevende lid, en 2.6, zesde lid) geregeld dat de verplichting om een verklaring omtrent het gedrag aan de houder te overleggen voordat de werkzaamheden worden aanvangen en die niet ouder is dan twee maanden, alleen geldt de eerste maal dat zij hun werkzaamheden aanvangen. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de praktijksituatie inhoudende dat stagiaires en uitzendkrachten meerdere keren per jaar van stage- of werkplek kunnen veranderen. Met andere woorden voor stagiaires en uitzendkrachten geldt een ander regime dan voor andere personen die werkzaam zijn in de kinderopvang of peuterspeelzaalwerk.

De wettelijke verplichting om te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag zoals opgenomen in de artikelen 1.50, 1.56, 1,56b en 2.6 ziet overigens niet op de incidentele vrijwilliger of stagiaire die een maatschappelijke stage of snuffelstage loopt en niet is belast met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen (zie ook de definitie van het begrip «vrijwilliger» in artikel 1.1, eerste lid, van de wet).

Er wordt toegestaan dat vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wetswijziging in de uitvoeringspraktijk overeenkomstig deze wetswijziging wordt gehandeld. De huidige uitvoeringspraktijk sluit aan bij de Beleidsregels, die meer ruimte bieden dan de WKO. Om deze reden wordt de WKO aangepast. Door op deze aanpassing van de WKO te anticiperen, wordt een breuk in de uitvoeringspraktijk voorkomen. Het belang van een ongewijzigde voortzetting van de huidige uitvoeringspraktijk prevaleert boven een strikte handhaving van de WKO. Deze uitzonderlijke situatie moet mede in het licht van de eerder genoemde uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State worden gezien. Om de periode van anticiperen op deze wetswijziging en daarmee de discrepantie tussen uitvoeringspraktijk en de geldende wetgeving zo beperkt mogelijk te houden, is de aanpassing van de WKO opgenomen in de onderhavige nota van wijziging.

Onderdeel 4

In het voorgestelde artikel 3.8a wordt een overgangsbepaling opgenomen voor het berekeningsjaar 2012 en de daaraan voorafgaande berekeningsjaren. Daarmee wordt expliciet bepaald dat de WKO, zoals die gold op 31 december van een berekeningsjaar, van toepassing blijft op de kinderopvangtoeslagen en tegemoetkomingen in de kosten voor kinderopvang voor dat berekeningsjaar. Dit betekent dat de lopende gevallen, voor zover die betrekking hebben op de kinderopvangtoeslag verstrekt door de Belastingdienst/Toeslagen en voor zover die betrekking hebben op de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang verstrekt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of de gemeente, worden afgehandeld op basis van de WKO zoals die luidde in het berekeningsjaar waarvoor die kinderopvangtoeslag of tegemoetkoming is aangevraagd. De uitvoering en afhandeling van de tegemoetkoming voor het berekeningsjaar 2012 en de daaraan voorafgaande berekeningsjaren gaat dus niet over op de Belastingdienst/Toeslagen.

Met betrekking tot de tegemoetkoming worden op grond van de artikelen 3.8b en 3.8c lopende aanvragen en bezwaarzaken afgehandeld door het UWV of de gemeente en is bij (hoger) beroepszaken UWV of gemeente partij.

Van kantoorpersoneel werd niet eerder een verklaring omtrent het gedrag verlangd. In de artikelen 3.8d en 3.8e worden overgangsbepalingen opgenomen, respectievelijk voor kantoorpersoneel van een kindercentrum, een gastouderbureau en voor kantoorpersoneel van een peuterspeelzaal, zodat zij in de gelegenheid worden gesteld om tijdig aan de wettelijke verplichting te voldoen.

Onderdeel 5

Dit onderdeel van deze nota van wijziging betreft de inwerkingtredingsbepaling. Deze bepaling wordt aangepast, omdat de voorgestelde artikelen met betrekking tot de verklaring omtrent het gedrag een einde beogen te maken aan de bestaande situatie waarin wordt afgeweken van de WKO. Om de WKO en de bestaande situatie zo snel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen is de inwerkingtredingsbepaling uitgebreid met de mogelijkheid om deze artikelen eerder in werking te kunnen laten treden dan de overige artikelen.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp

Naar boven