Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2012, 432 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2012, 432 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 22 juni 2012, nr. 2012.0000367715, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Gelet op de artikelen 5, eerste lid, onderdeel c, derde en vierde lid, 6, tweede lid, 7, vierde lid, 16, eerste, derde tot en met vijfde lid, 47, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, van de Wet inburgering, artikel 4 van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, artikel 2, vierde en vijfde lid, van de Wet participatiebudget, en de artikelen 16a, tweede lid, 18, tweede lid, 21, tweede lid, en 34, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juli 2012, nr. W04.12.0223/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 21 september 2012, nr. 2012-0000527453, directie Constitutionele Zaken en Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit inburgering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «het diploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet» vervangen door: het diploma, bedoeld in artikel 7, vierde lid, onderdeel g, van de wet, ten bewijze waarvan het inburgeringsexamen is behaald.
2. De onderdelen c, d, f, g, i, j, k, n, o en p vervallen, onder lettering van de onderdelen e, h, l en m als c, d, e en f en onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f (nieuw) door een punt.
B
Artikel 2.3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel i vervalt, onder lettering van de onderdelen j, k en l als i, j en k.
2. Onderdeel i (nieuw), onder 1°, komt te luiden:
1°. niveau 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven, en.
3. Onderdeel j (nieuw) komt te luiden:
j. het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;
4. Onderdeel k (nieuw) komt te luiden:
het document, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432);.
5. Na onderdeel k (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
l. het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430).
C
Artikel 2.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het betreffende deel van het inburgeringsexamen» vervangen door «de betreffende onderdelen van het inburgeringsexamen»en wordt «ten minste de volgende niveaus van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal zijn behaald:
a. niveau 2 voor de onderdelen «Luisteren» en «Spreken», en
b. niveau 1 voor de onderdelen «Lezen» en «Schrijven».»
vervangen door: ten minste niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is behaald.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Van de verplichting om kennis van de Nederlandse samenleving te verwerven en het betreffende onderdeel van het inburgeringsexamen te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over het certificaat, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers, alsmede de verklaring van het regionaal opleidingencentrum op grond waarvan dat certificaat is afgegeven, indien uit die verklaring blijkt dat voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie is behaald:
a. het niveau van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van die wet, of
b. een score van de MO-Profieltoets van ten minste: 85%, indien die toets is afgelegd voor 1 september 2001, respectievelijk 80%, indien die toets is afgelegd na 31 augustus 2001.
D
Artikel 2.5 komt te luiden:
Geheel vrijgesteld van de inburgeringsplicht is degene die een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg heeft afgelegd, als gevolg waarvan hij beschikt over een besluit inhoudende dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma achterwege wordt gelaten,
E
Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, dan wel inschrijving in de daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding».
2. In het tweede lid wordt «de bevolkingsboekhouding» vervangen door: de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
F
Hoofdstuk 2, afdeling 4, vervalt.
G
Artikel 2.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en het derde lid wordt «het college» en in het tweede lid «Het college» vervangen door: Onze Minister.
2. In het eerste lid wordt «artikel 6, eerste lid, van de wet» vervangen door: artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet.
3. In het vierde lid wordt «het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald» vervangen door: niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing aan de inburgeringsplicht kan worden voldaan.
H
In artikel 2.8a, eerste lid, wordt «het college» telkens vervangen door: Onze Minister.
I
Na artikel 2.8a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, van de wet, kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.
2. In bijzondere gevallen die de inburgeringsplichtige betreffen, kan Onze Minister ambtshalve besluiten tot het verlenen van de ontheffing.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het verlenen van de ontheffing.
J
Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel c onder lettering van de onderdelen d en e als c en d.
2. Het tweede lid vervalt alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
K
Artikel 2.10 komt te luiden:
L
Na artikel 2.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een aanvraag tot verlenging van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet, kan niet eerder worden ingediend dan zes maanden voor het verstrijken van die termijn. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.
2. In bijzondere gevallen die de inburgeringsplichtige betreffen, kan Onze Minister ambtshalve besluiten tot verlenging van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet. De beschikking wordt niet eerder gegeven dan zes maanden voor het verstrijken van die termijn.
3. In de beschikking wordt de duur van de verlenging vermeld.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de verlenging van de termijn.
M
Artikel 3.1 komt te luiden:
N
Artikel 3.2, eerste lid, komt te luiden:
1. Degene die wenst te worden toegelaten tot een of meer onderdelen van het inburgeringsexamen, meldt zich daartoe schriftelijk aan overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels.
O
Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «bij Onze Minister» en wordt «examens» vervangen door: onderdelen van het inburgeringsexamen.
2. In het tweede lid vervalt «voor de examens die bij Onze Minister worden afgelegd,».
3. Het derde lid vervalt.
P
Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste tot en met derde lid wordt «dan wel een deel daarvan» telkens vervangen door: dan wel een onderdeel daarvan.
2. In het tweede lid wordt «het college» vervangen door: Onze Minister.
3. In het derde lid wordt na «In de overige gevallen legt de kandidaat een advies over van een» ingevoegd: door Onze Minister aangewezen.
Q
Artikel 3.6 komt te luiden:
1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van een onderdeel van het inburgeringsexamen aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, kan Onze Minister het inburgeringsexamen ongeldig verklaren en bepalen dat de kandidaat het inburgeringsexamen of een onderdeel daarvan opnieuw moet afleggen.
2. Indien de onregelmatigheid eerst na afloop van het examen wordt ontdekt, kan Onze Minister het examenresultaat ongeldig verklaren.
R
De artikelen 3.7 en 3.8 vervallen.
S
Artikel 3.9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het inburgeringsexamen bestaat uit de volgende onderdelen:
a. leesvaardigheid;
b. luistervaardigheid;
c. schrijfvaardigheid;
d. spreekvaardigheid;
e. kennis van de Nederlandse samenleving.
2. In het tweede lid wordt «examens» vervangen door «onderdelen van het inburgeringsexamen, onder a, b, d en e» en wordt na de eerste volzin ingevoegd: Het in het eerste lid, onder c, genoemde onderdeel van het inburgeringsexamen wordt schriftelijk afgelegd.
3. In het derde lid wordt «examens» vervangen door «onderdelen van het inburgeringsexamen, onder a, b, d en e» en wordt na de eerste volzin ingevoegd: Het in het eerste lid, onder c, genoemde onderdeel van het inburgeringsexamen wordt beoordeeld door door Onze Minister aan te wijzen examinatoren.
4. In het vierde lid wordt «het in het eerste lid genoemde examen» vervangen door «de in het eerste lid, onder a, b, d en e, genoemde onderdelen van het inburgeringsexamen» en «examinatoren» door: de in het derde lid bedoelde examinatoren.
5. In het vijfde lid wordt «kunnen nadere regels worden gesteld» vervangen door «worden nadere regels gesteld» en «examens» door «onderdelen van het inburgeringsexamen».
T
Hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 3, vervalt.
U
In artikel 3.13, onderdelen a, b en d, wordt «examens» telkens vervangen door: onderdelen van het inburgeringsexamen.
V
In hoofdstuk 3 vervallen de afdelingen 2 en 3 alsmede het opschrift: Afdeling 1. Het inburgeringsexamen.
W
Het opschrift van hoofdstuk 4 komt te luiden: Hoofdstuk 4. Sociale lening.
X
Artikel 4.1 komt te luiden:
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn de bepalingen in dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op de persoon, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, die rechtmatig verblijf verkrijgt als bedoeld in artikel 8, onderdeel e of l, van de Vreemdelingenwet 2000 en die:
a. anders dan voor een tijdelijk doel als bedoeld in artikel 2.1 in Nederland verblijft;
b. ouder dan 16 jaar is dan wel de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt;
c. minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;
d. niet beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document;
e. niet leerplichtig of kwalificatieplichtig is, dan wel een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document.
Y
Na artikel 4.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Aan de inburgeringsplichtige kan eenmalig op aanvraag een lening van ten hoogste € 5.000,– worden verstrekt ten behoeve van:
a. het volgen bij een cursusinstelling van een cursus die opleidt tot het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
b. het afleggen van een examen als bedoeld onder a.
2. De hoogte van de lening wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het overeenkomstig artikel 8, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen te berekenen toetsingsinkomen van de inburgeringsplichtige en diens partner als bedoeld in artikel 3 van die wet.
3. In afwijking van het eerste lid kan een lening worden verstrekt van ten hoogste € 10.000,–, aan de inburgeringsplichtige en kan hij de lening tevens aanwenden voor het volgen van een alfabetiseringscursus, indien hij:
a. rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, of
b. als gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf houdt als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, van die wet.
4. Het tweede lid is niet van toepassing op de inburgeringsplichtige, bedoeld in het derde lid.
5. De lening ten behoeve van het volgen van een cursus wordt slechts verstrekt indien de inburgeringsplichtige een cursus volgt bij een cursusinstelling die in het bezit is van een bij regeling van Onze Minister aan te wijzen keurmerk of van het in artikel 9, eerste lid, van de wet bedoelde certificaat.
6. De lening wordt niet verstrekt, indien de inburgeringsplichtige op grond van artikel 4.1 zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432) een lening is verstrekt en deze nog niet geheel is terugbetaald of kwijtgescholden.
7. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het eerste, tweede, derde en vijfde lid.
Z
Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een periode van ten hoogste drie jaar gerekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op de eerste verstrekking van de lening» vervangen door «de termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet of de met toepassing van artikel 7, derde lid, van de wet of van de krachtens artikel 7, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de wet gestelde regels verlengde termijn» en wordt een volzin toegevoegd, luidende: Een persoon als bedoeld in artikel 4.1 heeft aanspraak op de lening gedurende drie jaar nadat hij rechtmatig verblijf verkrijgt.
2. In het tweede lid wordt in de aanhef «niet uitgekeerd» vervangen door «niet uitbetaald» en wordt in onderdeel b «artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000» vervangen door: artikel 8, onderdelen a, c, e en l van de Vreemdelingenwet 2000.
3. In het derde lid vervalt: de hoogte van de lening en.
AA
Artikel 4.5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «voor 1 december» vervangen door «voor 31 december» en «, zo dicht mogelijk bij 10 jaren, tussen 8 en 11 jaren» door: van drie tot vijf jaren.
2. Het tweede en vierde lid vervallen onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
BB
Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «ten hoogste drie jaren» vervangen door: ten hoogste tien jaren.
2. Het tweede vervalt onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede lid en derde lid.
3. Na het derde lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. In afwijking van het tweede lid, vangt de terugbetalingsperiode voor een persoon als bedoeld in artikel 4.1 aan zes maanden nadat drie jaar zijn verstreken sedert de verstrekking van de lening of, indien dat eerder is, zes maanden nadat aan de inburgeringsplicht is voldaan.
CC
Artikel 4.7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «termijnen» vervangen door: termijnbedragen.
2. In het tweede lid wordt «Het bedrag van de maandelijkse termijn» vervangen door «De hoogte van het maandelijkse termijnbedrag», «artikel 4.6, vierde lid» door «artikel 4.6, derde lid» en «artikel 4.6, derde lid» door «4.6, tweede lid».
3. In het derde lid wordt «het bedrag van de maandelijkse termijn» vervangen door «het termijnbedrag» en «deze» door «dit».
DD
Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 4.6, vierde lid, dan wel de ontvangst van een verzoek als bedoeld in artikel 4.6, derde lid, tweede volzin» vervangen door «artikel 4.6, derde lid, dan wel de ontvangst van een verzoek als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, tweede volzin» en «het bedrag» door «het termijnbedrag».
2. In het tweede lid wordt «het bedrag van de in het eerste lid bedoelde termijn» vervangen door: het termijnbedrag.
EE
In artikel 4.9 wordt «bedrag van de termijn» vervangen door: termijnbedrag.
FF
In artikel 4.10, eerste lid, wordt na «zijn partner» ingevoegd: als bedoeld in artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
GG
Artikel 4.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien het bedrag van de draagkracht lager is dan het overeenkomstig artikel 4.8 vastgestelde termijnbedrag, wordt het termijnbedrag opnieuw vastgesteld met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin Onze Minister het nieuwe termijnbedrag aan de debiteur bekend heeft gemaakt.
2. Het derde lid vervalt.
HH
In artikel 4.14, eerste lid, wordt «de termijn» vervangen door «het termijnbedrag» en «achterstallige termijnen» vervangen door: achterstallige termijnbedragen.
II
In hoofdstuk 4 vervallen de afdelingen 2 tot en met 7 alsmede het opschrift: Afdeling 1. Lening.
JJ
Hoofdstuk 5 vervalt.
KK
Artikel 6.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen c, e en f vervallen onder lettering van de onderdelen d, g en h als c, d en e.
2. In onderdeel b wordt na «die deelnemen aan het inburgeringsexamen» ingevoegd: of aan wie een lening is verstrekt ten behoeve van het volgen van een inburgeringscursus of het afleggen van het inburgeringsexamen.
3. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:
c. partners van inburgeringsplichtigen, indien overeenkomstig artikel 4.1a, tweede lid, de hoogte van de lening wordt bepaald of overeenkomstig artikel 4.10 de draagkracht van de debiteur wordt bepaald.
4. In onderdeel e (nieuw) wordt voor de punt ingevoegd: of kunnen worden.
LL
Artikel 6.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel a komt te luiden:
a. Onze Minister;.
b. De onderdelen b, c, e, h, i en j vervallen onder lettering van de onderdelen d, f, g, k en l tot b tot en met f.
c. In onderdeel c (nieuw) wordt voor de puntkomma ingevoegd: , bedoeld in artikel 4.1a, vijfde lid.
d. In onderdeel d (nieuw) wordt «artikel 1, onderdeel j, van de wet» vervangen door: artikel 4.1a, vijfde lid.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «Onverminderd de gegevensverstrekking aan het college, Onze Minister van Justitie en Onze Minister, bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet» vervangen door: Onverminderd de gegevensverstrekking, bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet aan Onze Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de rijksbelastingdienst.
b. Onderdeel a komt te luiden:
a. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;.
c. in onderdeel b wordt voor de puntkomma ingevoegd: , bedoeld in artikel 4.1a, vijfde lid.
d. In onderdeel c wordt «artikel 1, onderdeel j, van de wet» vervangen door: artikel 4.1a, vijfde lid,.
e. De onderdelen d en e vervallen onder vervanging van de puntkomma door een punt in onderdeel c.
3. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid.
4. In het vierde lid (nieuw) vervallen «onderdelen a en e tot en met h» en «overige».
MM
Artikel 6.3, tweede lid, onderdeel h, komt te luiden:
h. de datum en de wijze waarop aan de inburgeringsplicht is voldaan;.
NN
Afdeling 2 van hoofdstuk 6 vervalt.
OO
In artikel 6.8 vervalt «en het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen».
PP
Artikel 6.9 vervalt.
Artikel 7.1, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «artikel 5.3, derde lid» vervangen door: artikel 5.3, derde lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432).
2. In onderdeel e wordt «artikel 3.8, eerste lid» vervangen door: artikel 3.8, eerste lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432).
RR
Artikel 7.6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder het vijfde en zesde streepje wordt «artikel 5.3, derde lid» vervangen door: artikel 5.3, derde lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432).
2. Onder het elfde en twaalfde streepje wordt «artikel 3.8, eerste lid» vervangen door: artikel 3.8, eerste lid, zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432).
SS
In artikel 7.7, derde lid, wordt «artikel 23, tweede lid, van de wet» vervangen door: artikel 23, tweede lid, van de wet zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 430).
TT
Hoofdstuk 8 vervalt.
UU
De artikelen 9.1, 9.2 en 9.6 vervallen.
VV
De bijlage bij artikel 6.1, tweede lid, wordt vervangen door de bijlage bij dit besluit.
Aan artikel 1, eerste lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma in onderdeel y, twee onderdelen toegevoegd. luidende:
Wet inburgering zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430).
Besluit inburgering zoals dat luidde voor het tijdstip van de inwerkingtreding van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432).
Het Besluit participatiebudget wordt als volgt gewijzigd.
A
Paragraaf 3 vervalt.
B
Artikel 11a, tweede lid, vervalt.
C
In artikel 13 vervalt de tweede volzin.
Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd.
A
Artikel 3.80a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «die het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, niet heeft behaald» vervangen door: die het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, en tweede lid, van het Besluit inburgering, dan wel voldoet aan het criterium, genoemd in artikel 2.5 van dat besluit;.
b. Onder lettering van de onderdelen d en e als e en f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder i tot en met l, van het Besluit inburgering zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432), dan wel voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a en c, van dat besluit;.
c. In onderdeel e (nieuw) wordt na «artikel 6, eerste lid,» ingevoegd «onder a of b, van de Wet inburgering» en wordt «artikel 31, tweede lid, van de wet» vervangen door: dan wel artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430).
3. In het derde lid wordt «het inburgeringsexamen te behalen» vervangen door: het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, te behalen.
4. In het vijfde lid wordt «het tweede lid, onder d» vervangen door: het tweede lid, onder e.
B
Na artikel 3.89c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder i, van de Wet afgewezen indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
C
Na artikel 3.91d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 19 in samenhang met artikel 18, eerste lid, onder i, van de wet ingetrokken, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
D
Artikel 3.96a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering niet heeft behaald» vervangen door: het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, en tweede lid, van het Besluit inburgering, dan wel voldoet aan het criterium, genoemd in artikel 2.5 van dat besluit.
b. Onder lettering van onderdelen d tot en met g tot e tot en met h wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder i tot en met l, van het Besluit inburgering zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432), dan wel voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a en c, van dat besluit.
c. In onderdeel e (nieuw) wordt na «artikel 6, eerste lid,» ingevoegd «onder a of b, van de Wet inburgering» en wordt «artikel 31, tweede lid, van de wet» vervangen door: dan wel artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430).
3. In het derde lid wordt «het inburgeringsexamen te behalen» vervangen door: het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, te behalen.
4. In het vijfde lid wordt «het tweede lid, onder d» vervangen door: het tweede lid, onder e.
E
Artikel 3.107a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering niet heeft behaald» vervangen door: het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, niet heeft behaald.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b tot en met l, en tweede lid, van het Besluit inburgering, dan wel voldoet aan het criterium, genoemd in artikel 2.5 van dat besluit.
b. Onder lettering van onderdeel d als e wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. beschikt over een document als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder i tot en met l, van het Besluit inburgering zoals dat luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van het besluit van 25 september 2012 tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432), dan wel voldoet aan een van de criteria, genoemd in artikel 2.5, onder a en c, van dat besluit.
c. In onderdeel e (nieuw) wordt na «artikel 6, eerste lid,» ingevoegd «onder a of b, van de Wet inburgering» en wordt «artikel 31, tweede lid, van de wet» vervangen door: dan wel artikel 6, eerste lid, of artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430).
3. In het derde lid wordt «het inburgeringsexamen te behalen» vervangen door: het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering of een diploma, certificaat of ander document als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van die wet, te behalen.
4. In het vijfde lid wordt «het tweede lid, onder d» vervangen door: het tweede lid, onder e.
1. In het tweede tot en met zesde lid wordt verstaan onder:
Besluit inburgering zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van dit besluit;
Wet inburgering zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 432).
2. Op de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 1, onderdeel, b, van de Wet inburgering, voor wie de termijn voor het behalen van het examen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van die wet op grond van artikel 7, eerste lid, of 26 van die wet is aangevangen, blijven de artikelen 2.1 tot en met 2.3, 2.8 tot en met 2.11, hoofdstuk 4, afdelingen 1 en 2, hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6, afdeling 1, van het Besluit inburgering van toepassing.
3. Onverminderd het tweede lid blijven de artikelen 4.23 en 4.27 van het Besluit inburgering van toepassing op de inburgeringsplichtige die houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover hij voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van dit besluit inburgeringsplichtig is geworden.
4. Onverminderd het tweede lid blijven de artikelen 4.23, 4.24 en 4.27 van het Besluit inburgering van toepassing op de geestelijke bedienaar, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Wet inburgering, die geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van die wet, voor zover hij voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van dit besluit inburgeringsplichtig is geworden.
5. Op de oudkomer, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet inburgering, voor wie voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geen termijn op grond van artikel 26 van de Wet inburgering is aangevangen, blijft hoofdstuk 4, afdeling 2, van het Besluit inburgering van toepassing tot drie jaar na dat tijdstip.
6. Hoofdstuk 6, afdeling 2, van het Besluit inburgering blijft van toepassing op de vrijwillige inburgeraar, bedoeld in artikel 1, onderdeel q, van de Wet inburgering, die met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de vrijwillige inburgeraar woonplaats heeft in de zin van titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, op grond van artikel 24d van de Wet inburgering een overeenkomst heeft gesloten tot het volgen van een inburgeringsvoorziening.
7. Bij regeling van Onze Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel wordt een termijn of worden termijnen vastgesteld, waarbinnen hoofdstuk 3 van het Besluit inburgering van toepassing blijft op de in het tweede tot en met vierde lid bedoelde personen van wie in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet inburgering als gewijzigd door de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430) kunnen afleggen, en waarbinnen deze personen het examen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering zoals dit luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I van die wet, kunnen afleggen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 25 september 2012
Beatrix
De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. M. B. Leers
Uitgegeven de achtentwintigste september 2012
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten
Ten aanzien van de in artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en e, bedoelde personen worden de volgende gegevens opgenomen:
a. burgerservicenummer;
b. A-nummer;
c. naamgegevens;
d. adresgegevens;
e. woonplaats;
f. geboortedatum;
g. geboorteplaats;
h. datum overlijden;
i. geslacht;
j. nationaliteit;
k. geboorteland / land van herkomst;
l. Inkomensgegevens peiljaar;
m. Draagkrachtgegevens;
n. gegevens inzake de aard van het verblijfdoel;
o. gegevens inzake het al dan niet rechtmatig verblijf in Nederland;
p. V-nummer.
Voorts worden gegevens opgenomen die betrekking hebben op de administratieve verwerking door Onze Minister van:
a. de vaststelling dat de betrokkene wel of niet inburgeringsplichtig is;
b. het resultaat van het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000;
c. de vaststelling dat de betrokkene geestelijke bedienaar is;
d. een vrijstelling op grond van bij Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekende diploma’s, certificaten of andere documenten;
e. de aanwezigheid van een andere vrijstelling van de inburgeringsplicht;
f. de aanwezigheid van een ontheffing van de inburgeringsplicht;
g. een verlenging van de termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, krachtens artikel 7, derde lid of vierde lid, onderdeel a, van de wet;
h. een krachtens hoofdstuk 6, paragraaf 2, van de wet opgelegde bestuurlijke boete;
i. de termijn bedoeld in artikel 32 en 33, tweede lid, waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van een boetebeschikking alsnog het inburgeringsexamen moet behalen;
j. een lening;
k. gegevens inzake de inburgeringscursus, zoals de cursusinstelling en de inschrijfgegevens;
l. het rekeningnummer voor automatische incasso in geval van een lening;
m. financiële vertegenwoordiging;
n. wettelijke vertegenwoordiging;
o. het inburgeringsexamen;
p. het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
q. overige contactgegevens, waaronder in ieder geval emailadressen en telefoonnummers.
Ten aanzien van de in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel b, bedoelde personen worden de volgende gegevens opgenomen:
a. burgerservicenummer;
b. A-nummer;
c. naamgegevens;
d. adresgegevens;
e. woonplaats;
f. geboortedatum;
g. inkomensgegevens peiljaar;
h. draagkrachtgegevens.
Verder worden gegevens opgenomen die betrekking hebben op de administratieve verwerking door Onze Minister van:
a. het inburgeringsexamen;
b. het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
c. gegevens inzake de inburgeringscursus, zoals de cursusinstelling en de inschrijfgegevens;
d. overige contactgegevens, waaronder in ieder geval emailadressen en telefoonnummers.
Ten aanzien van de in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel c, bedoelde personen worden de volgende gegevens opgenomen:
a. inkomensgegevens peiljaar;
b. draagkrachtgegevens;
c. burgerservicenummer;
d. naamgegevens;
e. adresgegevens;
f. woonplaats;
g. geboortedatum.
Ten aanzien van de in artikel 6.1, eerste lid, onderdeel d, bedoelde personen worden de volgende gegevens opgenomen:
a. de vaststelling dat een persoon aansluitend op de leerplicht of kwalificatieplicht een opleiding volgt als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel e, van de wet en dientengevolge niet inburgeringsplichtig is;
b. burgerservicenummer;
c. naamgegevens;
d. adresgegevens;
e. woonplaats;
f. geboortedatum;
g. geboorteplaats;
h. gegevens inzake de aard van het verblijfsdoel;
i. gegevens inzake het al dan niet rechtmatig verblijf in Nederland.
Het onderhavige besluit strekt tot wijziging van het Besluit inburgering en enkele andere besluiten in verband met de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430). Die wet bevat de volgende wijzigingen:
• De inburgeringsplichtige is zelf verantwoordelijk voor zijn inburgering en kan daarbij een keuze maken voor een opleidingsniveau dat bij hem past, waarbij een minimum taalniveau geldt (A2 van het Europese Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen).
• Het gemeentelijke aanbod van inburgeringsvoorzieningen en de uitvoeringskosten voor gemeenten zijn vervallen.
• Inburgeringsplichtigen die over onvoldoende middelen beschikken om hun cursus te betalen, kunnen in aanmerking komen voor een sociale lening. De lening staat ook open voor vrijwillige inburgeraars, zoals EU-onderdanen en Turkse onderdanen, om hen zo in de gelegenheid te stellen een inburgeringscursus te volgen dan wel het inburgeringsexamen te behalen.
• Om te waarborgen dat men voldoet aan de inburgeringsplicht, zijn extra prikkels in de Vreemdelingenwet 2000 opgenomen. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan, behoudens uitzonderingen, worden ingetrokken indien men verwijtbaar niet aan de inburgeringsplicht voldoet. In de gevallen waarin intrekking van de verblijfsvergunning juridisch niet mogelijk is, zal een boete worden opgelegd.
• De inburgeringstermijn en de bestuurlijke boete zijn aangescherpt.
• De vormgeving van het inburgeringsexamen is vereenvoudigd.
• De Wet inburgering geldt sinds de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 uitsluitend voor vreemdelingen die vanaf de inwerkingtreding van die wet rechtmatig verblijf in Nederland hebben verkregen en (direct of op een later moment) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben verkregen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar.
Voor een verdere toelichting op de inhoud en achtergronden van het nieuwe inburgeringsstelsel wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2011/12, 33 086, nr. 3).
De wet van 13 september 2012 noopt tot wijzigingen van het Besluit inburgering voor wat betreft de beperking van de doelgroep, het vervallen van de rol van de gemeente bij de uitvoering en de handhaving van de wet, het vervallen van de inburgeringsvoorziening, de aanpassing van het inburgeringsexamen, de aanpassing van het leningstelsel en het vervallen van het vergoedingenstelsel. De wet noopt verder tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 voor wat betreft de uitwerking van de gevallen waarin de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (niet) kan worden ingetrokken en enkele technische wijzigingen. Bij de wijziging van het Besluit participatiebudget en de wijziging van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid gaat het om enkele technische wijzigingen.
Naast de gebruikelijke interdepartementale consultaties, is advies ontvangen van de Raad voor financiële verhoudingen, het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal), de LOM-samenwerkingsverbanden, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), Boaborea, het Kwaliteitscentrum Examinering inburgering (KCE), Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) en Stichting Blik op Werk (BoW).
Voor de Raad voor financiële verhoudingen geeft het voorstel tot wijziging van het Besluit inburgering geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.
Naar aanleiding van het advies van Actal om aandacht te besteden aan de inhoudelijke nalevingskosten als gevolg van dit besluit, is paragraaf 10 van deze nota van toelichting aangevuld.
De LOM-samenwerkingsverbanden pleiten voor een generieke aanpak met transparante regels die voor iedereen gelden, waarbij voor eenieder die dat nodig heeft, er opleidingen zijn die aansluiten op achtergrond en ambitie, eenieder onder dezelfde voorwaarden ondersteuning door de overheid krijgt en een verplichting alleen aan de orde is voor degenen die een beroep op de bijstand doen. Zij pleiten daarom voor informatievoorziening op maat, waarbij migranten worden geïnformeerd over de voor hen meest passende inburgeringtrajecten, de kosten en hun rechten en plichten. Hierover wordt het volgende opgemerkt.
Met inburgering krijgen migranten een betere uitgangspositie voor participatie in de Nederlandse samenleving, waarbij het zowel om maatschappelijke participatie als om arbeidsparticipatie gaat. Het is om deze reden dat de inburgeringsplicht is verbonden aan de komst en het verblijf in Nederland en niet aan het verkrijgen van een uitkering. Ook van mensen die geen uitkering hebben, mag immers verwacht worden dat zij de Nederlandse taal beheersen en kennis bezitten over de Nederlandse samenleving. Dat neemt overigens niet weg dat aan mensen die niet inburgeringsplichtig zijn op grond van de Wet inburgering, zo nodig een plicht opgelegd kan worden om de Nederlandse taal te leren als zij een sociale uitkering aanvragen. Daarmee worden hun arbeidskansen immers vergroot. Er is daarvoor in Nederland een voldoende dekkend stelsel van onderwijs en aanbod van cursussen. In de informatievoorziening wordt voorzien door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), die deze taak zal overnemen van de gemeenten. Daarnaast staat op de website van Blik op Werk informatie over taalaanbieders met het Blik op Werk keurmerk.
De ACVZ verwijst naar haar advies over het wetsvoorstel en heeft een aantal redactionele opmerkingen. De redactionele opmerkingen zijn grotendeels overgenomen.
De VNG geeft aan dat gemeenten de uitvoering na 1 januari 2014 niet ter hand kunnen nemen als hen geen aanvullende financiële middelen ter beschikking worden gesteld. Verwezen wordt naar hetgeen hierover in paragraaf 10 is opgemerkt.
De VNG vraagt verder goed te kijken naar de dwarsverbanden tussen de Wet inburgering en de Wet werk en bijstand, met name daar waar het gaat om het opleggen door gemeenten van cursussen Nederlands.
Hierover wordt opgemerkt dat het vervallen van de inburgeringsvoorziening niet met zich meebrengt dat de gemeente bij het opleggen van cursussen Nederlands geen rekening kan houden met het feit dat de betreffende personen een inburgeringscursus kunnen volgen.
De VNG dringt aan op extra middelen voor de uitvoering van de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) nu de doelgroep van de Web groter wordt.
Hierover wordt opgemerkt dat gemeenten bepalen wie zij in aanmerking laten komen voor de op grond van de Web betaalde cursussen. Het beschikbare educatiebudget noopt gemeenten tot het stellen van prioriteiten. Daarnaast wordt in dit besluit voorzien in de mogelijkheid voor migranten uit de EU en Turkije om een sociale lening aan te vragen voor de bekostiging van hun inburgeringscursus en het afleggen van het inburgeringsexamen.
De VNG geeft aan dat gemeenten aanlopen tegen verschillen tussen de eisen voor inburgering en de eisen voor naturalisatie.
Om te voldoen aan de inburgeringsplicht is minimaal een taalniveau van A2 vereist en kennis van de Nederlandse samenleving. Dat geldt thans ook voor naturalisatie. Dat de voorwaarden voor naturalisatie voor het overige afwijken van de inburgeringseisen is, gezien het feit dat het gaat om verschillende doelen, niet onlogisch. Inburgering wordt immers gezien als een eerste stap in de integratie en participatie, terwijl naturalisatie daarvan als sluitstuk kan worden geacht.
De VNG wil de toegang van gemeenten tot het Informatiesysteem inburgering (ISI) behouden.
Zoals in paragraaf 7 is uiteengezet vervalt de noodzaak van gegevensuitwisseling met gemeenten, nu zij geen rol meer hebben in het kader van de uitvoering en de handhaving van de inburgeringsplicht. Gemeenten blijven overigens toegang tot ISI behouden voor de toepassing van het overgangsrecht.
De VNG vraagt hoe de inburgeringsplicht wordt vastgesteld voor mensen die in aanmerking komen voor een vergoeding tot drie jaar na inwerkingtreding van de wet.
Op basis van gegevens uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens zal DUO vaststellen of men kan worden aangemerkt als (inburgeringsplichtige) oudkomer en of men in aanmerking komt voor een vergoeding.
De VNG maakt zich tot slot zorgen over het wegvallen van de maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen uit de Wet inburgering.
In de brief van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aan de Tweede Kamer van 23 april 2012 (Kamerstukken II, 2011/12, 33 086, nr. 46) heeft hij het voornemen uitgesproken bij het COA per inburgeringsplichtige asielgerechtigde € 1000,– ter beschikking te stellen voor gemeenten ten behoeve van de maatschappelijke begeleiding.
KCE betreurt het dat gespreksvaardigheid niet meer deel uitmaakt van het nieuwe te ontwikkelen inburgeringsexamen. Verwezen wordt naar paragraaf 3 waarin wordt ingegaan op de aanpassing van het inburgeringsexamen. In deze aanpassing maakt gespreksvaardigheid waarbij de examenkandidaat een gesprek voert met examinatoren die tijdens dat gesprek zijn gespreksvaardigheid beoordelen, geen deel meer uit van het examen. Spreekvaardigheid wordt echter ook in het nieuwe examen getoetst.
KCE beveelt aan de 50 decentrale exameninstellingen die momenteel het decentrale deel van het inburgeringsexamen afnemen in het nieuwe stelsel het centrale examen te laten afnemen.
De huidige taak van de decentrale exameninstellingen is het afnemen van het praktijkexamen. Doordat het praktijkdeel van het inburgeringsexamen verdwijnt, verdwijnt ook de taak van de decentrale exameninstellingen. Verder wordt het centrale deel van het inburgeringsexamen ook in het huidige stelsel uitsluitend door DUO afgenomen. De zes examenlocaties die DUO momenteel onderhoudt, zijn ruim voldoende om het aantal examenkandidaten dat in de toekomst het inburgeringsexamen zal afleggen, te bedienen. Het creëren van een mogelijkheid het centraal examen bij decentrale exameninstellingen af te nemen zou het stelsel nodeloos complex en duur maken.
Het advies van KCE om te kiezen voor een stelsel van meerdere certificeerders die door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerd zijn is niet overgenomen. Er is voor gekozen om de markt zelf een keurmerk te laten ontwikkelen. De overheid certificeert ook niet. Wel wordt dit keurmerk vereist in het geval men een lening wil afsluiten om een inburgeringscursus te volgen of het inburgeringsexamen af te leggen.
Boaborea en NRTO kunnen instemmen met het handhaven van het keurmerk van de Stichting Blik op Werk, maar vinden dat dit alleen zou moeten gelden voor het inburgeringsdeel.
Het keurmerk is niet van de overheid, maar in beheer van de Stichting Blik op Werk. De stichting Blik op Werk heeft ervoor gekozen de keurmerken voor inburgering en re-integratie samen te voegen om kosten te besparen voor de instellingen.
Boaborea betreurt de verwachte terugloop in de duale trajecten. Ook BoW betreurt het dat geïntegreerde trajecten geen onderdeel meer uitmaken van de inburgering.
Het feit dat inburgeraars zelf verantwoordelijk worden voor hun inburgering, ook financieel, maakt niet dat er geen duale trajecten meer kunnen worden gevolgd. Men kan er zelf voor kiezen om zijn inburgering duaal in te richten.
De MBO-raad pleit voor een nauwere verbinding van inburgering aan onderwijs en voor het hanteren van het Referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen (Meijerink) en adviseert om het vereiste taalniveau te verhogen naar 2F van dit referentiekader.
Het kabinet erkent het belang van het behalen van een zo hoog mogelijk taalniveau. Daarom kan ook aan de inburgeringsplicht worden voldaan door het behalen van het Staatsexamen NT2. In de Wet inburgering wordt, in lijn met het beleid van de minister van OCW, vooralsnog uitgegaan van eindtermen voor de opleidingen NT2 die zijn gebaseerd op het bestaande raamwerk NT2. Verder is voor het minimale taalniveau van A2 (vergelijkbaar met 1F van het referentiekader doorlopende leerlijnen taal en rekenen) gekozen, omdat dat niveau in redelijkheid voor iedereen haalbaar moet zijn binnen de gestelde termijn. Daarbij moet inburgering worden gezien als een eerste stap in de integratie. Taalontwikkeling kan verder ook doorgaan na het voldoen aan de inburgeringsplicht.
De MBO-raad adviseert het keurmerk van de stichting Blik op Werk niet te behouden, maar te vervangen door toezicht door de Inspectie van het onderwijs.
Het kabinet kiest voor de vrije marktwerking voor wat betreft de inburgeringscursussen. Certificering en toezicht door de overheid past daar niet bij. De inburgeraar kan zelf kiezen op welke wijze hij zich de Nederlandse taal eigen wil maken. Dat kan zijn door middel van zelfstudie, een cursus van een taalaanbieder of een vrijwilligersorganisatie. Als de inburgeraar een lening wil afsluiten voor een cursus, dan stelt de overheid wel als voorwaarde dat de cursus moet worden gedaan bij een instelling met een keurmerk. Dit keurmerk is door de markt zelf opgezet via Blik op Werk, die ook voor de controle zorgt door middel van audits. Blik op Werk heeft onlangs de eisen ten aanzien van de kwaliteit van docenten inburgering aangescherpt.
VWN geeft aan dat haar bedenkingen bij de wetswijziging bekend zijn. Zij beperkt zich daarom tot enkele feitelijke opmerkingen over onjuistheden of onduidelijkheden in de tekst van het conceptbesluit. De redactionele opmerkingen zijn deels overgenomen. Naar aanleiding van de reactie van VWN is in artikel 4.1a, derde lid, opgenomen dat naast asielgerechtigden ook hun gezinsleden in aanmerking komen voor een lening van ten hoogste € 10.000,–.
VWN adviseert om de gegevens die in ISI worden opgenomen aan het College Bescherming Persoonsgegevens voor te leggen, met name vanwege registratie van nationaliteit.
Het betreft hier een wijziging van bestaande bepalingen, waarover het College bescherming persoonsgegevens advies heeft uitgebracht. De wijzigingen van deze bepaling zijn niet zodanig dat het ontwerp van het besluit opnieuw aan het College bescherming persoonsgegevens is voorgelegd. Met deze wijzigingen wordt de registratie van de nationaliteit van de inburgeringsplichtigen overigens niet uitgebreid.
BoW spreekt haar waardering uit over het in stand houden van de voorwaarde dat een inburgeraar zijn cursus moet inkopen bij een instelling met het Blik op Werk Keurmerk om in aanmerking te komen voor een lening. Bij haar blijft de zorg bestaan over de landelijke dekking van voldoende dienstverleners met een keurmerk.
Zoals ook al eerder aan de Tweede Kamer is gemeld zal de spreiding van cursusinstellingen nauwlettend worden gevolgd.
De Wet inburgering geldt sinds de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 uitsluitend voor vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van die wet rechtmatig verblijf in Nederland verkrijgen voor een niet-tijdelijk doel of als geestelijke bedienaar. In artikel 2.1 van het besluit is nader uitgewerkt welke verblijfsdoelen in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inburgering als tijdelijk worden aangemerkt. In het Besluit modern migratiebeleid zijn deze verblijfsdoelen aangepast aan de in het kader van het modern migratiebeleid gehanteerde terminologie. De vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning onder een van de in artikel 2.1 van het besluit genoemde beperkingen, is niet inburgeringsplichtig. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat uit artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inburgering volgt dat de geestelijke bedienaar, ongeacht zijn verblijfsdoel, inburgeringsplichtig is.
Aan de inburgeringsplicht is voldaan indien de vreemdeling het inburgeringsdiploma of het diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT2) I of II heeft behaald. Vrijstelling van de inburgeringsplicht kan worden verkregen indien de vreemdeling reeds beschikt over een in het Besluit inburgering genoemd diploma, certificaat, getuigschrift of document waaruit voldoende Nederlandse taalvaardigheid en kennis van de Nederlandse samenleving blijkt.
Omdat de inburgeringsplicht zich thans beperkt tot vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel rechtmatig verblijf verkrijgen in Nederland is gehele of gedeeltelijke vrijstelling op grond van reeds in het kader van de naturalisatietoets verworven kennis niet meer aan de orde. Het betreft immers nieuw in Nederland binnengekomen vreemdelingen Ook vrijstellingen op grond van een in het kader van de Wet inburgering nieuwkomers genomen besluit dat een inburgeringsprogramma achterwege kan blijven, zijn vervallen. Om dezelfde reden is de mogelijkheid tot het doen van een korte vrijstellingstoets afgeschaft. Deze toets gaf aan inburgeringsplichtigen die in de loop der jaren goed Nederlands hadden leren spreken de mogelijkheid om via een verkort examen aan de inburgeringsplicht te voldoen. Indien de inburgeringsplichtige echter voor de inwerkingtreding van dit besluit met goed gevolg een korte vrijstellingstoets heeft afgelegd, zal dit nog steeds een vrijstelling opleveren van de inburgeringsplicht. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan vreemdelingen die eerder in Nederland verbleven en toen een dergelijke toets hebben afgelegd en als nieuwkomer naar Nederland zijn teruggekeerd. In andere gevallen waarin de vreemdeling eerder in Nederland verbleef en nu opnieuw als nieuwkomer terugkeert, kan worden bezien of hij over voldoende taalvaardigheid en kennis van de Nederlandse samenleving beschikt en in aanmerking kan komen voor ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van artikel 2.8a (evident ingeburgerd).
Bij regeling van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel kan worden voorzien in gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht op grond van andere diploma’s, certificaten of documenten dan genoemd in het Besluit inburgering.
Inburgeringsplichtigen kunnen op grond van artikel 6, eerste lid, onderdelen a en b, van de wet vanwege een psychische of lichamelijke belemmering, een verstandelijke handicap of wegens aantoonbaar geleverde inspanningen van hun inburgeringsplicht worden ontheven. Deze bevoegdheid lag bij het college van burgemeester en wethouders.
Met de verkleining van de doelgroep van de wet en het niet langer van overheidswege aanbieden van een inburgeringsvoorziening is de uitvoering van de wet bij de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel komen te liggen. Een van de uitvoeringstaken betreft het nemen van een besluit naar aanleiding van het ontheffingsverzoek. Om onredelijke situaties te voorkomen, bijvoorbeeld bij iemand die inburgeringsplichtig wordt door wijziging van het verblijfsdoel, terwijl de persoon al geruime tijd in Nederland woont, blijft de mogelijkheid bestaan tot het indienen van een aanvraag voor ontheffing van de inburgeringsplicht op basis van evident ingeburgerd zijn. De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel beoordeelt op aanvraag of de inburgeringsplichtige aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.
De inburgeringsplichtige dient ten minste het taalniveau A2 van het Raamwerk NT2 te verwerven. Dat hij dit niveau heeft behaald, kan hij aantonen door het inburgeringsexamen te behalen. De inburgeringsplichtige kan er ook voor kiezen het staatsexamen NT2 programma I of II te behalen, welke een hoger taalvaardigheidsniveau vereist (B1 respectievelijk B2 van het Raamwerk NT2).
Door de wetswijziging dienen inburgeringsplichtigen zelf zorg te dragen voor hun inburgering, ook in financieel opzicht. Dat betekent ten eerste dat de eisen die aan het examen worden gesteld helder en eenduidig moeten zijn. Een inburgeringsplichtige moet ook zonder begeleiding door de overheid in staat zijn uit te zoeken aan welke eisen hij moet voldoen en hij moet zich eventueel zelfstandig (zonder begeleiding van een taalaanbieder) op het examen kunnen voorbereiden. Ten tweede moeten de kosten van het examen acceptabel zijn. Daarbij gaat het zowel om de kosten voor de examinandi als de kosten die de overheid heeft aan onderhoud en exploitatie van het examen.
De vormgeving van het inburgeringsexamen dat bestond uit een praktijkexamen (portfolio en panelgesprek of assessment) dat bij verschillende exameninstellingen kon worden afgelegd en een centraal examen dat bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) werd afgelegd, was relatief complex en duur. Het examen was complex, omdat een keuze moest worden gemaakt tussen vier examenprofielen waarbij elk profiel eigen eindtermen en eigen portfolio-eisen had, en omdat het praktijkdeel en het centrale deel op verschillende dagen bij verschillende exameninstellingen werden afgelegd. Daarnaast was het examen relatief duur vanwege de kosten van toezicht op de diverse exameninstellingen en vanwege de hoge arbeidsintensiteit die nodig is voor het beoordelen van de portfolio’s en het houden van de panelgesprekken of assessments. Mede gelet ook op de kleinere doelgroep ten opzichte van voorgaande jaren, werden de kosten van het huidige examen onacceptabel.
Het inburgeringsexamen is daarom herzien teneinde het een eenduidig, inzichtelijk en betaalbaar examen te maken. De volgende aanpassingen zijn daarbij gemaakt:
• Het praktijkdeel van het inburgeringsexamen waarin een portfolio werd beoordeeld en/of een assessment werd gedaan, is vervallen. Ook het aanvullende deel van het praktijkexamen voor geestelijke bedienaren is vervallen. Het nieuwe inburgeringsexamen wordt volledig centraal afgenomen.
• Het Elektronisch Praktijkexamen (EPE) uit het centrale deel van het inburgeringsexamen is vervallen.
• De vier verschillende profielen (i. Werk, ii. Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs, iii. Maatschappelijke Participatie en iv. Ondernemerschap) en het aparte domein «sociaal-maatschappelijke en pastorale dienstverlening» voor geestelijke bedienaren is vervallen. De eindtermen zijn voor alle examenkandidaten hetzelfde.
• De eindtermen Nederlandse taal zijn vervangen door de beschrijving van taalvaardigheden op niveau A2 in het Raamwerk NT2 (juni 2002).
• Voor het examineren van de luistervaardigheid, leesvaardigheid en schrijfvaardigheid zijn nieuwe examenonderdelen gekomen. Gespreksvaardigheid wordt niet meer geëxamineerd.
• De additionele eindtermen Kennis van de Nederlandse samenleving voor geestelijke bedienaren zijn vervallen. Hiermee zijn de eindtermen Kennis van de Nederlandse samenleving voor alle examenkandidaten hetzelfde.
• Het inburgeringsexamen kan in één dag op één locatie worden afgelegd.
Inburgeringsexamen (oud) |
Nieuw inburgeringsexamen |
---|---|
Praktijkdeel |
Centraal examen |
• Af te leggen bij aangewezen exameninstelling of bij DUO. |
• Af te leggen bij DUO. |
Keuze uit vier profielen met bijbehorende eindtermen. |
Geen profielen of keuzemogelijkheden, eindtermen Nederlandse taal en Kennis van de Nederlandse samenleving zijn voor iedereen gelijk. |
• Apart domein en aanvullend deel praktijkexamen voor geestelijke bedienaren. |
|
• Drie keuzemogelijkheden: portfolio assessment combinatie van portfolio en assessment (bij DUO kan alleen portfolio gedaan worden, geen assessment of combinatie) |
• Examenonderdelen: Kennis Nederlandse samenleving (KNS) Spreekvaardigheid (TGN) Leesvaardigheid Luistervaardigheid Schrijfvaardigheid |
• Getoetste taalvaardigheden: – lezen – luisteren – schrijven – gesprekken voeren |
• Getoetste vaardigheden: – lezen – luisteren – schrijven – spreken |
Centraal deel |
|
• Af te leggen bij DUO. |
|
• Examenonderdelen: – Kennis Nederlandse Samenleving (KNS) – Elektronisch Praktijkexamen in vier profielen (EPE) – Toets Gesproken Nederlands (TGN) |
|
• Getoetste taalvaardigheden: – lezen – luisteren – spreken |
Met de hierboven beschreven aanpassing van het inburgeringsexamen sluit het examen qua vormgeving beter aan bij de staatsexamens NT2. Dit betekent dat de verschillende examens waarmee een inburgeringsplichtige aan zijn plicht kan voldoen, een oplopend taalniveau hebben (A2, B1 en B2) maar qua vorm vergelijkbaar zijn en alle bij een en dezelfde exameninstelling (DUO) worden afgenomen. Ook dat komt de inzichtelijkheid van het stelsel ten goede.
Het inburgeringsexamen wordt afgelegd bij DUO, die ook de resultaten van de examens vaststelt en het inburgeringsdiploma namens de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel verstrekt. Zoals hiervoor is uiteengezet, zijn er geen andere aangewezen exameninstellingen. Deze instellingen namen alleen het praktijkdeel af en dat is komen te vervallen.
Het inburgeringsexamen wordt zo georganiseerd dat kandidaten – als zij dat willen – de verschillende onderdelen van het examen op één dag kunnen afleggen. DUO bepaalt daarbij de volgorde waarin de examens worden afgelegd. Voor elk onderdeel van het inburgeringsexamen dient de kandidaat examengeld aan DUO te voldoen. De hoogte van het examengeld wordt in de Regeling inburgering vastgelegd. Het inburgeringsdiploma wordt uitgereikt nadat alle onderdelen van het inburgeringsexamen met voldoende resultaat zijn afgelegd. Alle onderdelen van het inburgeringsexamen kunnen, indien nodig, meerdere keren worden afgelegd. De kandidaat moet zich daarvoor wel telkens opnieuw aanmelden en voor de betreffende onderdelen opnieuw examengeld voldoen.
Het nakijken van de examenonderdelen gaat grotendeels automatisch, met een computerprogramma. Alleen voor het examenonderdeel schrijfvaardigheid wordt gewerkt met menselijke beoordelaars. Nadere regels omtrent de samenstelling en werkwijze van de beoordelaars zijn uitgewerkt in het Reglement Inburgeringsexamen dat door DUO wordt opgesteld. Doordat er geen praktijkdeel van het examen meer is, is de wijze van beoordeling en dus ook de uitslag van het examen objectiever vast te stellen dan voorheen. Om die reden komt de mogelijkheid om tegen de uitslag van het examen in beroep te gaan bij een onafhankelijke Commissie van beroep, te vervallen. Klachten over de omstandigheden bij de examenafname kunnen, evenals voorheen, bij DUO worden ingediend. Regels en procedures hiertoe zijn conform de Awb en nader uitgewerkt in het hierboven genoemde Reglement Inburgeringsexamen.
De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel blijft verantwoordelijk voor de kwaliteit van het inburgeringsstelsel als geheel en daarmee ook voor de kwaliteit van het examen en de examinering.
Inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars (zoals EU-onderdanen en Turkse onderdanen) die over onvoldoende middelen beschikken om zelf hun inburgeringscursus of examen te betalen, komen in aanmerking voor een lening. De hoogte van de lening is afhankelijk van de hoogte van het gezamenlijk inkomen van de inburgeraar en diens partner (toetsinkomen). Hoe lager het toetsinkomen is, des te hoger het bedrag dat geleend kan worden. Het maximum leenbedrag kan echter nooit hoger zijn dan de kosten van de cursus en het examen. Voor de bepaling van het toetsinkomen wordt voor gezinsvormers en -herenigers uitgegaan van de beschikbare inkomensgegevens. Voor asielgerechtigden en hun gezinsleden wordt ervan uitgegaan dat zij niet beschikken over enige financiële draagkracht om (een deel van) hun inburgering zelf te bekostigen. Zij komen om die reden in aanmerking voor het maximale leenbedrag bij gegeven kosten van cursus en examen. Zij kunnen verder zonodig ook een lening krijgen voor het volgen van een alfabetiseringscursus.
De lening wordt verstrekt voor het voorbereiden op en het volgen van een opleiding bij een cursus- of exameninstelling die is voorzien van een door Onze Minister aan te wijzen keurmerk of een certificaat en wordt overgemaakt aan die instelling. Asielgerechtigden en hun gezinsleden kunnen zonodig ook een lening krijgen voor het volgen van een alfabetiseringscursus.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de voorwaarde dat de inburgeringsplichtige een cursus volgt bij een cursusinstelling met een door Onze Minister aangewezen keurmerk reeds getoetst is aan richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU L 376) (hierna: de dienstenrichtlijn) en reeds is gemeld aan de Europese Commissie in het kader van de zogenaamde screeningsoperatie op grond van artikel 39, eerste lid, van deze richtlijn. Voor een verdere toelichting op de screening wordt verwezen naar hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting bij de Dienstenwet (TK 2007/08, 31 579, nr. 3). Deze melding heeft niet geleid tot reacties van de Europese Commissie of andere lidstaten. Daar de voorwaarde betreffende de cursusinstellingen ongewijzigd blijft, is hernieuwde melding aan de Europese Commissie niet noodzakelijk. De verwijzing in de bijlage bij de Regeling indicatieve vaststelling reikwijdte Dienstenwet naar artikel 1, eerste lid, onder j, ten eerste, van de Wet inburgering zal wel worden aangepast in een verwijzing naar artikel 4.1a van het Besluit inburgering.
De lening kan gebruikt worden gedurende de inburgeringstermijn. De start van de terugbetalingsperiode van de lening wordt voor inburgeringsplichtigen gekoppeld aan de inburgeringstermijn. De aflossing van de lening moet zes maanden na het verstrijken van de inburgeringstermijn starten of, indien dit eerder is, zes maanden nadat voldaan is aan de inburgeringsplicht. Voor vrijwillige inburgeraars wordt drie jaar na aanvraag van de lening als startdatum aangehouden. De terugbetalingsperiode wordt verlengd van drie naar maximaal tien jaar. Bij het terugbetalen van de lening vond voorheen een verrekening plaats met de vergoeding die wordt uitgekeerd bij het behalen van het inburgeringsexamen. Inburgeraars konden 70% van het cursusgeld en de examenkosten terugkrijgen met een maximum van € 3.000,–. Met de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 is de mogelijkheid vervallen om een financiële vergoeding te verstrekken aan inburgeringsplichtigen die zich zelf hebben voorbereid op het inburgeringsexamen en dat binnen drie jaar halen. Om de financiële lasten per jaar ongeveer gelijk te houden met die onder het vorige regime, is de terugbetalingsmogelijkheid verruimd tot maximaal 10 jaar. Daarmee is eveneens het risico beperkt dat de lening niet kan worden terugbetaald.
Over de lening moet rente worden betaald. Voor het te hanteren rentepercentage wordt aangesloten bij het percentage dat wordt gehanteerd in de Wet Studiefinanciering. Omdat er geen aanleiding is om voor inburgering een afwijkend rentepercentage te hanteren is besloten de uitvoering van het verstrekken van leningen door DUO op dit onderdeel te stroomlijnen.
De mogelijkheden voor gemeenten, en in bepaalde gevallen de plicht voor gemeenten, om een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen en vrijwillige inburgeraars zijn geschrapt. Als gevolg daarvan zijn ook de bepalingen in het besluit die betrekking hebben op inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen komen te vervallen.
Met de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 is de mogelijkheid vervallen om een financiële vergoeding uit te keren aan inburgeringsplichtigen die op eigen initiatief de voorbereiding op het inburgeringsexamen ter hand nemen en binnen drie jaar het examen behalen. Het uitkeren van een vergoeding strookt niet met het uitgangspunt dat inburgeringsplichtigen zelf verantwoordelijk zijn voor hun inburgering en hiervoor zelf moeten betalen. De personen die onder het overgangsrecht vallen, blijven in aanmerking komen voor een vergoeding. Voor oudkomers die zich zelfstandig op het inburgeringsexamen voorbereiden, geldt een termijn van drie jaar na inwerkingtreding van de wet.
Met de verkleining van de doelgroep en het niet langer van overheidswege aanbieden van een inburgeringsvoorziening is de uitvoering van de wet bij het rijk komen te liggen. Dat geldt voor het verlenen van vrijstelling en ontheffing van de inburgeringsplicht, de verlenging van de inburgeringstermijn en het handhaven van de inburgeringsplicht. Bepaalde uitvoeringstaken die voorheen bij de gemeenten lagen, zijn vervallen, zoals het oproepen van inburgeringsplichtigen, en het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen. Ook is de mogelijkheid vervallen om inburgeringsplichtigen eerder te ontheffen van de inburgeringsplicht dan zes maanden voor het verstrijken van de termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet zijn voldaan, gelet op de door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen, indien dat zou leiden tot onbillijkheid van overwegende aard. Deze bepaling was bedoeld om inburgeringsplichtigen die al vele aantoonbare inspanningen hadden geleverd, eerder te kunnen ontheffen. Met de beperking van de doelgroep tot vreemdelingen die vanaf inwerkingtreding van de gewijzigde Wet inburgering rechtmatig verblijf in Nederland hebben verkregen voor een niet-tijdelijk doel of als geestelijk bedienaar, is deze bepaling niet meer nodig. Dit betekent dus dat mensen eerst vanaf zes maanden voor het verstrijken van de inburgeringstermijn ontheffing kunnen vragen.
Het vorenstaande impliceert dat gemeenten geen taken meer hebben in de uitvoering en de handhaving van de wet, behoudens wat betreft de uitvoering van het overgangsrecht. Zie hierna onder 8.
In hoofdstuk 6, afdeling 1, van onderhavig besluit zijn regels gesteld omtrent het Informatiesysteem Inburgering (ISI), de op te nemen gegevens, de verstrekking van gegevens en de verwerking van deze gegevens. Het ISI wordt gebruikt voor de registratie van gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wet inburgering.
Voor de uitvoering van de Wet inburgering is het van essentieel belang dat alle verantwoordelijke uitvoeringsorganisaties tijdig kunnen beschikken over de juiste gegevens. Wijzigingen in het inburgeringsstelsel hebben geleid tot aanpassingen in de bepalingen met betrekking tot het ISI in onderhavig besluit. Het betreft hier zowel aanpassingen in de bepalingen ten aanzien van de registratie van gegevens, gegevens van specifieke doelgroepen als aanpassingen in bepalingen ten aanzien van gegevensverstrekkende partijen en partijen die gegevens uit het ISI afnemen.
Er worden geen gegevens meer opgenomen over inburgeringsvoorzieningen, duale inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen. Met de verkleining van de doelgroep is de gegevensverzameling beperkt tot nieuwkomers en worden geen gegevens meer opgenomen ten aanzien van oudkomers. Daarnaast worden geen gegevens meer opgenomen van vrijwillige inburgeraars. Gegevens van niet-inburgeringsplichtigen die het inburgeringsexamen afleggen of een lening verstrekt hebben gekregen worden wel in ISI opgenomen.
In ISI worden persoonsgegevens opgenomen van inburgeringsplichtige nieuwkomers en nieuwkomers van wie op redelijke gronden kan wordt vermoed dat zij inburgeringsplichtig kunnen worden. Het gaat hierbij in ieder geval om de groep nieuwkomers die als 16 of 17 jarigen in Nederland komen en pas inburgeringsplichtig worden bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.
De volgende partijen, instanties leveren geen gegevens meer ten behoeve van het ISI:
• Gemeenten hebben geen rol meer in het kader van de uitvoering en de handhaving van de inburgeringsplicht. Daarmee is ook de noodzaak van gegevensuitwisseling met de gemeenten vervallen.
• Ook de noodzaak tot gegevensuitwisseling met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen is vervallen. De gegevensuitwisseling had betrekking op de uitvoering van de zogenoemde gecombineerde voorziening. Deze voorziening is vervallen.
• Voorts is de noodzaak tot gegevensuitwisseling met de (decentrale) exameninstellingen vervallen, omdat in het nieuwe inburgeringsstelsel het inburgeringsexamen volledig centraal wordt afgenomen. Om dezelfde redenen als genoemd ontvangen deze instanties ook geen gegevens meer uit het ISI.
De volgende nieuwe partijen ontvangen gegevens uit het ISI:
• De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het betreft hier informatie ten behoeve van de beoordeling van verzoeken tot verkrijging van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
• De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
De volgende nieuwe partijen, instanties leveren gegevens ten behoeve van het ISI:
• De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De gegevensuitwisseling heeft voornamelijk betrekking op gegevens ten aanzien van het verblijfsdoel, rechtmatigheid van verblijf en aanvang inburgeringsplicht. Het betreft hier verder de uitwisseling van gegevens die relevant zijn voor de controle op het inburgeringsvereiste als voorwaarde voor de verlening van de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf en voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of voor de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens het verwijtbaar niet voldoen aan de inburgeringsplicht.
• De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het betreft hier de uitwisseling van gegevens ten aanzien van het inburgeringsdiploma ten behoeve van het diplomaregister.
• De rijksbelastingdienst. Het betreft hier gegevens die relevant zijn voor de beoordeling of de inburgeringsplichtige die een kinderopvangtoeslag aanvraagt voldoet aan de voorwaarde dat hij een inburgeringscursus volgt bij een cursusinstelling die in het bezit is van een Blik op werk keurmerk.
Ten slotte moet worden opgemerkt dat gegevens van reeds actieve inburgeraars die voor de inwerkingtreding van de gewijzigde wet zijn gestart en in het ISI staan, beschikbaar blijven en nog door de betreffende instanties in het kader van het overgangsrecht gewijzigd en opgevraagd moeten kunnen worden. Het betreft hier bijvoorbeeld de uitwisseling met gemeenten van gegevens ten behoeve van de handhaving van de inburgeringsplicht van deze personen.
Met de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 is het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen (BPI) opgeheven. Het BPI bevatte gegevens van personen (oudkomers) die mogelijkerwijs inburgeringsplichtig waren. In de gewijzigde wet vallen oudkomers niet meer onder de werking van de wet, waardoor er voor het bestand geen noodzaak meer is. Als gevolg daarvan worden de betreffende bepalingen met betrekking tot het BPI in het onderhavige besluit geschrapt.
De vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 rechtmatig verblijf in Nederland verkrijgen of hebben verkregen en direct of op een later moment een verblijfsrecht voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar krijgen of hebben gekregen, moeten voldoen aan de inburgeringsplicht. Wanneer deze inburgeringsplichtigen niet slagen voor het inburgeringsexamen kan de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van de nieuwe intrekkingsgrond in artikel 18, eerste lid, onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 worden ingetrokken. Deze intrekkingsgrond is niet van toepassing op asielgerechtigden. De verblijfsvergunning wordt ook niet ingetrokken indien dit in strijd komt met Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging (richtlijn gezinshereniging) of artikel 8 EVRM. Dat de verblijfsvergunning niet mag worden ingetrokken indien dit in strijd zou zijn met de richtlijn gezinshereniging volgt al uit de systematiek van de vreemdelingenwetgeving, waarin de richtlijn is geïmplementeerd. Hoewel er in individuele gevallen al wordt getoetst aan artikel 8 EVRM, is ervoor gekozen in het Vreemdelingenbesluit 2000 expliciet te bepalen dat de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet wordt afgewezen, indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Om diezelfde reden kan de verblijfsvergunning ook niet worden ingetrokken. De wijze waarop in individuele gevallen aan artikel 8 EVRM wordt getoetst is uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire 2000. Uitgangspunt van de Vreemdelingencirculaire 2000 is dat de daarin opgenomen regels in overeenstemming zijn met de richtlijn gezinshereniging en artikel 8 EVRM. De toetsing zal steeds in een op de concrete zaak toegespitste afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het individuele geval plaatsvinden.
In de wet van 13 september 2012 is geregeld dat in een aantal gevallen de bepalingen van de Wet inburgering zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van die wet van toepassing blijven. Dit overgangsrecht werkt door in het onderhavige besluit.
De bepalingen van het Besluit inburgering zoals deze luidden op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit inzake de inburgeringsplicht, de vrijstellingen, de ontheffingen, het niveau van kennis en vaardigheden, de leningfaciliteit, de vergoedingfaciliteit, de handhaving en de gegevensregistratie in het ISI, zullen in ieder geval van toepassing blijven op alle inburgeringsplichtigen, wier inburgeringstermijn uiterlijk de dag vóór inwerkingtreding van de gewijzigde Wet inburgering bij beschikking van de gemeente is vastgesteld of van rechtswege is gestart, en die nog niet hebben voldaan aan hun inburgeringsplicht. In de wet van 13 september 2012 is verder geregeld dat de verplichting een aanbod voor een inburgeringsvoorziening te doen van toepassing blijft op asielgerechtigden die voor de datum van inwerkingtreding van die wet hun status hebben verkregen en aan geestelijke bedienaren die voor deze datum een verblijfsvergunning hebben gekregen. Dit betekent voor het Besluit inburgering dat de daarin opgenomen bepalingen over het gemeentelijk aanbod en het persoonlijk inburgeringsbudget ook van toepassing blijven. Oudkomers aan wie voor inwerkingtreding van genoemde wet nog geen inburgeringstermijn is opgelegd door de gemeente, kunnen tot drie jaar na inwerkingtreding in aanmerking komen voor een vergoeding door het Rijk. De bepalingen over de vergoedingfaciliteit blijven op deze groep personen van toepassing tot 3 jaar na inwerkingtreding van dit besluit.
In de wet van 13 september 2012 is geregeld dat vrijwillige inburgeraars, die een overeenkomst met de gemeente hebben gesloten tot het volgen van een inburgeringsvoorziening, de voorziening op grond van deze overeenkomst kunnen voortzetten. Op hen blijven de informatiebepalingen van toepassing.
Tot slot is in die wet geregeld dat personen die onder het overgangsrecht vallen, binnen een door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel vast te stellen termijn ervoor kunnen kiezen om het oude of het nieuwe inburgeringsexamen af te leggen. De bepalingen in hoofdstuk 3 van het Besluit inburgering blijven binnen de door de minister vast te stellen datum daarom ook van toepassing.
In paragraaf 3.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is ingegaan op de gevolgen voor de administratieve lasten van de wijziging van het inburgeringsstelsel (Kamerstukken II 2011/12, 33 086, nr. 3). Administratieve lasten voor burgers zijn de kosten die moet worden gemaakt om te voldoen aan informatieverplichtingen die voortvloeien uit de wet- en regelgeving van de overheid. Deze kosten hebben betrekking op de door de burger bestede tijd (uitgedrukt in uren) en gemaakte «out-of-pocket» kosten (uitgedrukt in euro’s). Op basis van deze ramingen bedragen de totale administratieve lasten in bestede tijd 180 000 uur per jaar. De out-of-pocketkosten (kosten die voortvloeien uit de wet, zoals de kosten voor de deelname aan het examen) worden geschat op ca. € 3,3 miljoen per jaar. Dit betreft de structurele lasten vanaf 2018. In de eerdere jaren zullen deze lasten lager liggen. De administratieve lasten voor het bedrijfsleven, m.n. aanbieders van cursussen, zijn beperkt. De aanbieders dienen in voorkomende gevallen bij aanvragen tot ontheffing van de inburgeringsplicht en aanvragen tot verlenging van de inburgeringstermijn informatie aan te leveren aan de centrale uitvoeringsorganisatie, die verantwoordelijk is voor de handhaving van de inburgeringsplicht. De totale kosten bedragen naar schatting € 0,2 miljoen per jaar.
De administratieve lasten voor de overheid nemen door de wet van 13 september 2012 af, omdat de taken van de overheid en de omvang van de doelgroep beide afnemen.
Voor wat betreft de nalevingskosten, gaat het hier om de investering in tijd en geld die de inburgeraar moet doen. Een inschatting hiervan is moeilijk te geven. Deze hangt af van de individuele mogelijkheden en wensen van de inburgeringsplichtige. De kosten kunnen variëren tussen circa € 500,– en circa 500 studie-uren voor een hoogopgeleide nieuwkomer die met een zelfstudiepakket inburgert tot circa € 8000,– en circa 1000 uren voor een analfabeet die een cursus volgt.
Dit besluit heeft geen aanvullende gevolgen voor de rijksbegroting.
In artikel 52 van de Wet inburgering is opgenomen dat de gemeenten voor de kosten van de voorzieningen een uitkering ontvangen via het participatiebudget en voor de uitvoeringskosten via het Gemeentefonds. In het participatiebudget is het mogelijk om bedragen (tot een bepaald maximum) waar nodig te verschuiven naar andere jaren. Daarnaast ontvangen gemeenten voor de uitvoering van de wet jaarlijks vooraf in één keer het hele bedrag aan uitvoeringkosten, ook als de voorziening en handhaving in de praktijk meerdere jaren beloopt, waardoor de werkelijke uitvoeringskosten gespreid zijn over meerdere jaren. Omdat gemeenten een baten-lasten boekhouding voeren, kunnen zij het geld dat zij daardoor overhouden reserveren voor de jaren dat de kosten zich daadwerkelijk voordoen.
Gemeenten zijn niet meer verplicht om inburgeringsvoorzieningen aan te bieden. In 2013 worden nog middelen voor voorzieningen en uitvoeringskosten beschikbaar gesteld aan gemeenten, die zij kunnen benutten om de afloop van de inburgeringsvoorzieningen te financieren. Zij kunnen een deel van de bijdrage ook nog naar 2014 doorschuiven.
De wijziging van de verwijzing in onderdeel b houdt verband met het vervallen van artikel 14 van de wet en de nieuwe grondslag in artikel 7, vierde lid, onderdeel g, van de wet. Het vervallen van de verschillende onderdelen houdt verband met het vervallen van de betreffende bepalingen in de wet en het besluit.
Nu oudkomers niet meer onder de doelgroep van de Wet inburgering vallen, zijn vrijstellingen op grond van reeds in het kader van een naturalisatietoets verworven kennis en de korte vrijstellingstoets niet meer aan de orde. Om deze reden is ook de vrijstelling op grond van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN), omdat de betrokken vreemdeling reeds voldoende was ingeburgerd of een inburgeringstoets op grond van de WIN met goed gevolg heeft afgelegd, niet meer aan de orde. Daarom vervallen de vrijstellingen in artikel 2.3, onderdelen i en artikel 2.5, onder b.
Voor inburgeringsplichtigen die eerder in Nederland hebben verbleven en die de korte vrijstellingstoets met goed gevolg hebben afgelegd vóór de inwerkingtreding van dit besluit en die opnieuw naar Nederland terugkeren als nieuwkomer, bijvoorbeeld omdat ze langer dan een jaar in het buitenland zijn verbleven, blijft de korte vrijstellingstoets in artikel 2.3, onderdeel k, van toepassing. Om dezelfde reden blijft de vrijstelling in artikel 2.5, onderdeel b, van toepassing op inburgeringsplichtigen die eerder een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg hebben afgelegd. Verder is in onderdeel l een nieuwe vrijstelling opgenomen voor mensen die beschikken over het inburgeringsdiploma voor het met goed gevolg hebben afgelegd van het inburgeringsexamen zoals dit was vormgegeven voor de wijziging van de wet en het besluit.
Met de wijziging van niveau 1 in niveau 2 voor de onderdelen lezen en schrijven voor een vrijstelling op grond van het zogenoemde WIN-certificaat in artikel 2.3, onderdelen i en j (j en k oud), wordt het niveau gelijkgetrokken met het niveau A2 dat voor de nieuwe doelgroep geldt. Om dezelfde reden is ook artikel 2.4, eerste lid, gewijzigd.
Deze wijziging van artikel 2.6 is technisch van aard.
Afdeling 4 vervalt als gevolg van het vervallen van de korte vrijstellingstoets.
De wijziging van artikel 2.8, eerste tot en met derde lid, houdt verband met het vervallen van de taken van de gemeente met betrekking tot de uitvoering van de Wet inburgering. De bevoegdheid om ontheffing van de inburgeringsplicht te verlenen op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap wordt belegd bij de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
De wijziging van de verwijzing in artikel 2.8, eerste lid, naar artikel 6, eerste lid, van de wet houdt verband met de wijziging van dit laatste artikel in de wet van 13 september 2012. De wijziging van het vierde lid houdt verband met de in de wet opgenomen gewijzigde formulering van de inburgeringsplicht in artikel 7 van de Wet inburgering.
De wijziging van artikel 2.8a houdt verband met het vervallen van de taken van de gemeente met betrekking tot de uitvoering van de Wet inburgering. De bevoegdheid om ontheffing van de inburgeringsplicht te verlenen, indien de inburgeringsplichtige aantoonbaar voldoende is ingeburgerd, wordt belegd bij de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
De termijn waarbinnen om ontheffing van de inburgeringsplicht kan worden gevraagd, indien op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot het oordeel wordt gekomen dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is aan de inburgeringsplicht te voldoen, is thans geregeld in artikel 5.5 als een van de bepalingen die betrekking hebben op de handhaving van de inburgeringsplicht. Deze plek is niet logisch, aangezien hoofdstuk 2, afdeling 5, reeds bepalingen bevat over ontheffingen. Nu hoofdstuk 5 betrekking heeft op de handhaving van de inburgeringsplicht, zou ten onrechte de indruk kunnen ontstaan dat alleen in gevallen waarin wordt afgewogen of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, ontheffing kan worden gevraagd van de inburgeringsplicht om de bovengenoemde reden.
In het nieuwe inburgeringsexamen wordt gespreksvaardigheid niet meer geëxamineerd. Om deze reden vervalt artikel 2.9, eerste lid, onderdeel c.
Het vervallen van het tweede lid houdt verband met het feit dat de oudkomer niet langer inburgeringsplichtig is.
De wijziging van artikel 2.10 houdt verband met het vervallen van de verschillende examenprofielen. De eindtermen zijn daarmee voor alle examenkandidaten gelijk.
Met deze wijziging wordt het bepaalde in artikel 5.4 over de termijn waarbinnen om verlenging van de inburgeringstermijn kan worden gevraagd, verplaatst naar hoofdstuk 2, afdeling 7. Deze plek is logischer aangezien hier reeds een bepaling over de verlenging van de termijn is opgenomen en hoofdstuk 5 betrekking heeft op de handhaving van de inburgeringsplicht. Hiermee wordt ook de indruk weggenomen dat alleen in gevallen waarin wordt afgewogen of een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, verlenging van de termijn kan worden gevraagd.
De wijzigingen van de artikelen 3.1, 3.2 en 3.3 houden verband met het vervallen van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen. Er is thans sprake van één inburgeringsexamen dat door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel wordt afgenomen.
De wijziging van artikel 3.5, tweede lid, houdt verband met het vervallen van de taken van de gemeente bij de uitvoering van de Wet inburgering. Het derde lid is gelijkgetrokken met het bepaalde in artikel 2.8, eerste lid, voor wat betreft het overleggen van een advies van een onafhankelijke arts die door de minister is aangewezen.
Artikel 3.6 is gewijzigd in verband met het vervallen van de taken van de exameninstelling in de Wet inburgering.
De artikelen 3.7 en 3.8 vervallen in verband met het vervallen van het praktijkdeel van het inburgeringsexamen.
De wijzigingen van artikel 3.9 houden verband met de aanpassingen van het inburgeringsexamen. Zie hierover paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting.
Het vervallen van de artikelen 3.11 en 3.12 houdt verband met het vervallen van de taken van de exameninstelling in de Wet inburgering.
De wijzigingen van artikel 3.13 houden verband met de aanpassingen van het inburgeringsexamen.
Hoofdstuk 3, afdeling 2 en 3, vervallen in verband met het vervallen van de taken van de exameninstelling in de Wet inburgering.
Met het bepaalde in artikel 4.1 wordt invulling gegeven aan artikel 16, vijfde lid, van de wet op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld omtrent het verstrekken van een lening aan niet-inburgeringsplichtigen.
Personen die op grond van artikel 5, tweede lid, van de wet zijn vrijgesteld van de inburgeringsplicht en Turkse onderdanen die verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije, komen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit in aanmerking voor een lening. De voorwaarden die voor de inburgeringsplichten gelden, zijn van overeenkomstige toepassing.
De inburgeringsplichtige kan ten hoogste € 5.000,– lenen voor het volgen van een cursus ter voorbereiding van het inburgeringsexamen en/of het afleggen van het examen. De hoogte van de lening is afhankelijk van het gezamenlijke toetsingsinkomen van de inburgeringsplichtige en diens partner. In afwijking hiervan kunnen asielgerechtigden en hun gezinsleden ten hoogste € 10.000,– lenen. Daarmee kunnen zij, indien nodig, ook een alfabetiseringscursus volgen. De hoogte van de lening is in hun geval niet afhankelijk van een toetsingsinkomen. Gelet op hun positie wordt ervan uitgaan dat asielgerechtigden en hun gezinsleden niet beschikken over enige financiële draagkracht en dat zij altijd in aanmerking kunnen komen voor een sociale lening. Voor de formulering van het derde lid, onder b, is aansluiting gezocht bij artikel 3.71a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Op grond van het tweede lid, onder a, van dat besluit wordt het niet behalen van het basisexamen inburgering in het buitenland niet tegengeworpen aan een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd.
Voor alle inburgeringsplichtigen geldt verder dat zij alleen in aanmerking kunnen komen voor een lening als zij een cursus volgen bij een cursusinstelling die in het bezit is van een door onze minister aan te wijzen keurmerk. Thans is dat het keurmerk van Blik op Werk. Verder komen inburgeringsplichtigen niet in aanmerking voor een lening, indien zij eerder een lening hebben ontvangen en deze nog niet hebben terugbetaald. Incidenteel kan het voorkomen dat iemand die eerder in Nederland verbleef en als inburgeringsplichtige een lening is aangegaan voor het volgen van een inburgeringscursus opnieuw als nieuwkomer terugkeert, maar nog niet de volledige lening heeft afgelost.
Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de voorwaarden waaronder de lening wordt verstrekt.
In artikel 4.2, eerste lid, wordt de periode waarin de inburgeringsplichtige in aanmerking kan komen voor een lening, gekoppeld aan de inburgeringstermijn. Ook voor de niet-inburgeringsplichtige die op grond van het nieuwe artikel 4.1 een lening wil aanvragen, is aansluiting gezocht bij de inburgeringstermijn. Deze persoon kan binnen 3 jaar nadat hij rechtmatig verblijf verkrijgt een lening aanvragen.
De wijziging van het tweede lid, onderdeel b, houdt verband met de beperking van de doelgroep van het Besluit inburgering tot vreemdelingen die vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit rechtmatig verblijf verkrijgen in de zin van artikel 8, onderdelen a, c, e en l van de Vreemdelingenwet 2000.
Nu artikel 4.1, zevende lid, reeds voorziet in een grondslag om bij regeling regels te stellen over onder meer de hoogte van de lening, is de delegatiegrondslag in het derde lid van artikel 4.2 overbodig.
In artikel 4.5 is de datum waarop Onze Minister jaarlijks het rentepercentage ten behoeve van de terugbetaling van de lening vaststelt gewijzigd van 1 december in 31 december. Uit de praktijk is gebleken dat het niet haalbaar is om voor 1 december het rentepercentage vast te stellen.
Het tweede lid is overbodig en vervalt om deze reden. Het vierde lid is inmiddels uitgewerkt, zodat ook dit lid kan vervallen.
De terugbetalingsperiode wordt in artikel 4.6, eerste lid, verruimd tot ten hoogste tien jaar. Gelet op deze verruiming is het niet nodig te regelen dat de termijn kan worden verlengd. Om deze reden vervalt het tweede lid. In het nieuwe vierde lid wordt de terugbetalingsperiode geregeld voor niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen die op grond van artikel 4.1 ook in aanmerking kunnen komen voor een lening. Voor hen geldt ook een termijn van 3 jaar. Deze termijn vangt aan op het moment dat aan hen een lening wordt verstrekt.
De wijzigingen van artikel 4.7 zijn technisch van aard.
De wijziging van artikel 4.8, eerste lid, houdt verband met het vervallen van artikel 4.6, tweede en derde lid (oud). De overige wijzigingen van artikel 4.8 zijn technisch van aard.
Deze wijziging van artikel 4.9 is technisch van aard.
Met de wijziging van artikel 4.10, eerste lid, wordt de definitie van partner van de inburgeringsplichtige gelijkgetrokken met die in artikel 4.1a, tweede lid.
In het tweede lid van artikel 4.11 is verduidelijkt op welk moment het nieuwe termijnbedrag wordt vastgesteld. Het derde lid is overbodig. Het is niet nodig te bepalen dat indien uit de draagkrachtmeting blijkt dat het bedrag hoger is dan het eerder door Onze Minister vastgesteld bedrag, dit laatste bedrag als termijnbedrag wordt gehanteerd bij de terugbetaling van de lening.
Deze wijzigingen van artikel 4.14 zijn technisch van aard.
De afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk 4 vervallen in verband met het vervallen van de vergoedingfaciliteit en het aanbod van inburgeringsvoorzieningen in de Wet inburgering.
Hoofdstuk 5 vervalt in verband met vervallen van de gemeentelijke rol bij de handhaving van de inburgeringsplicht. Verder zijn de artikelen 5.4 en 5.5. verplaatst naar de artikelen 2.12 en 2.8b, omdat het logischer is deze bepalingen over de verlenging van de inburgeringstermijn en de ontheffing van de inburgeringsplicht op te nemen in hoofdstuk 2, afdelingen 5 (ontheffing) en 7 (verlenging van de termijn).
In artikel 6.1, eerste lid, is opgenomen welke persoonsgegevens in het Informatiesysteem Inburgering worden opgenomen. Het gaat daarbij om gegevens die van belang zijn met betrekking tot de inburgering.
In onderdeel b wordt verwezen naar persoonsgegevens van niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen die het inburgeringsexamen afleggen om in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Hieraan worden toegevoegd de niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen die op grond van artikel 4.1 in aanmerking komen voor een lening ten behoeve van het volgen van een inburgeringscursus of het afleggen van het inburgeringsexamen.
De gegevens over vrijwillige inburgeraars, kinderen van inburgeringsplichtigen die een lening zijn aangegaan en personen van wie is vastgesteld dat zij niet inburgeringsplichtig zijn, zijn niet langer in het belang van de inburgering. Om deze reden vervallen de onderdelen c, e en f.
Onderdeel c (nieuw) heeft betrekking op de inkomensgegevens van de partner van de inburgeringsplichtige, die een lening aanvraagt en die voor de terugbetaling van de lening een draagkrachtmeting aanvraagt.
In onderdeel e (nieuw) is ter verduidelijking toegevoegd dat in het Informatiesysteem Inburgering ook gegevens worden opgenomen van personen ten aanzien van wie op redelijke gronden kan worden vermoed dat zij inburgeringsplichtig kunnen worden. Gedacht zou bijvoorbeeld kunnen worden aan vreemdelingen die voor hun 18e rechtmatig verblijf krijgen in Nederland, maar vrijgesteld zijn omdat zij leerplichtig en/of kwalificatieplichtig zijn.
In artikel 6.2, eerste en tweede lid, is opgesomd welke instanties ten behoeve van het Informatiesysteem Inburgering gegevens aanleveren die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Wet inburgering dan wel gegevens ontvangen uit dat systeem. In verband met het vervallen van hun taken in het kader van de uitvoering van de Wet inburgering zijn uit de opsomming in het eerste lid de gemeenten, exameninstellingen, het Kwaliteitscentrum examinering inburgering en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geschrapt. Ten aanzien van de verstrekking van gegevens door en aan cursusinstellingen is toegevoegd dat het gaat om de cursusinstellingen die in het bezit zijn van het door Onze Minister aan te wijzen keurmerk dan wel certificaat. Deze wijziging heeft te maken met het vervallen van de definitie van deze cursusinstellingen in artikel 1, onderdeel i, van de Wet. De overige wijzigingen houden verband met de departementale herindeling en het onderbrengen van de portefeuille inburgering bij de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.
Het vierde lid vervalt in verband met het vervallen van de taak van de gemeente bij de uitvoering van de Wet inburgering.
De wijziging van artikel 6.3, tweede lid, onderdeel h, houdt verband met het feit dat het voldoen aan de inburgeringsplicht niet alleen aan de hand van het inburgeringsdiploma hoeft te worden aangetoond.
Nu oudkomers niet meer inburgeringsplichtig zijn, wordt het Bestand Potentiële Inburgeringsplichtigen (BPI) opgeheven. Daarom vervallen de bepalingen betreffende het BPI.
Nu de taken van de gemeente bij de uitvoering van de Wet inburgering vervallen, kan artikel 6.9 komen te vervallen.
Deze wijzigingen houden verband met het vervallen van de artikelen 3.8, eerste lid en 5.3, derde lid.
Deze wijziging houdt verband met het vervallen van artikel 23, tweede lid, van de wet.
Hoofdstuk 8 en de artikelen 9.1 tot en 9.8 zijn uitgewerkt en kunnen om deze reden vervallen.
De bijlage bij artikel 6.1, tweede lid, wordt aangepast aan de nieuwe formulering van artikel 6.1, eerste lid.
De wijzigingen van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, zijn technisch van aard.
De wijzigingen van het Besluit participatiebudget houden verband met het vervallen van de taken van de gemeente bij de uitvoering van de Wet inburgering en de bekostiging van de inburgeringsvoorziening via het participatiebudget.
De wijzigingen van het de artikelen 3.80a. 3.96a en 3.107a van het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn noodzakelijk in verband met het vervallen van artikel 13 van de Wet inburgering, de herformulering van de inburgeringsplicht in artikel 7, eerste en het tweede lid, van de Wet inburgering, de herformulering van de ontheffingsgronden in artikel 6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet inburgering en de wijzigingen van artikel 2.3 en 2.5 van het Besluit inburgering.
In het nieuwe onderdeel d is geregeld dat vreemdelingen die voor de inwerkingtreding van dit besluit vrijstelling hebben gekregen op grond van de artikelen 2.3, onderdelen i, j en k, en artikel 2.5, a en c, van het Besluit inburgering in aanmerking blijven komen voor een vrijstelling op grond van deze bepalingen zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit. Het gaat hierbij om vreemdelingen die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit reeds in Nederland verblijven en niet (meer) inburgeringsplicht zijn.
Ook vreemdelingen die voor de inwerkingtreding va de wijziging van de wet op grond van artikel 31, tweede lid, van de Wet inburgering zijn ontheven van de inburgeringsplicht, kunnen in aanmerking komen voor vrijstelling van het inburgeringsexamen in het Vreemdelingenbesluit 2000.
In artikel 3.89d van het Vreemdelingenbesluit 2000 is bepaald dat de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder i, van de Vreemdelingenwet 2000 kan worden ingetrokken indien uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In artikel 3.91e van het Vreemdelingenbesluit 2000 is deze beperking ook opgenomen voor wat betreft de mogelijkheid om de verblijfsvergunning in te trekken. Dit betekent dat bij de vraag of de verblijfsvergunning niet kan worden verlengd dan wel moet worden ingetrokken, omdat de inburgeringsplichtige verwijtbaar niet tijdig aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan, steeds moet worden getoetst aan artikel 8 EVRM. Een uitwerking van de toetsingscriteria is opgenomen in de Vreemdelingencirculaire. Die criteria houden ook rekening met de voorwaarden voor verblijfsbeëindiging zoals die zijn opgenomen in de richtlijn gezinshereniging.
Artikel v bevat overgangsrecht. Een aantal rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het Besluit inburgering zoals dit luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing op inburgeringsplichtigen voor wie de termijn voor het behalen van het inburgeringsexamen voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 is aangevangen en op de vrijwillige inburgeraar. De geestelijke bedienaren en asielgerechtigden die inburgeringsplichtig zijn geworden voor de inwerkingtreding van de wet en nog geen inburgeringsvoorziening aangeboden hebben gekregen, blijven daarvoor in aanmerking komen. Verder blijven de bepalingen over de vergoeding, als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering nog drie jaar gelden voor de oudkomer. Hij kan, indien hij binnen drie jaar na inwerkingtreding van dit besluit alsnog het inburgeringsexamen of Staatsexamen NT2 heeft behaald, in aanmerking komen voor een vergoeding.
Voorts is bepaald dat de bepalingen over het inburgeringsexamen zoals deze golden voor de inwerkingtreding van dit besluit, binnen een door Onze Minister vast te stellen termijn blijven gelden. Daarmee wordt aangesloten bij artikel X, zesde lid, van de wet van 13 september 2012 waarin is bepaald dat binnen een bij Onze Minister vast te stellen termijn het inburgeringsexamen, zoals dit voor de inwerkingtreding van de wet is vormgegeven, kan worden afgelegd. Hiermee hoeven personen die al de nodige inspanningen hebben gedaan om zich voor te bereiden voor het inburgeringsexamen, geen extra inspanningen te doen om zich alsnog voor te bereiden op het nieuw te vormen examen.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Uit oogpunt van flexibiliteit is gekozen voor de mogelijkheid om voor de verschillende artikelen of onderdelen verschillende tijdstippen van inwerkingtreding vast te stellen. Het besluit zal in overeenstemming met het systeem van vaste verandermomenten in het Staatsblad worden gepubliceerd.
De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, G. M. B. Leers
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2012-432.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.