Besluit van 23 november 2010, houdende wijziging van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector, het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft, het Besluit openbare biedingen Wft, het Besluit prudentiële regels Wft, het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wijzigingsbesluit financiële markten 2011)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 september 2010, FM/2010/16940 M, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 1:81, eerste en tweede lid, 2:12, vijfde lid, 3:9, derde lid, 3:17, tweede lid, 3:57, tweede lid, 3:72, vijfde en zevende lid, 3:73, 3:99, derde lid, 3:259, vierde lid, 4:10, derde lid, 4:20, eerste lid, 4:72, derde lid, 4:73, derde lid, en 5:76, tweede lid, van de Wet op het financieel toezicht, artikel 105, tiende lid, van de Pensioenwet en artikel 110, tiende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 oktober 2010, No. W06.10.0480/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 15 november 2010, FM/2010/17467 U uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder «Besluit prudentiële regels Wft» wordt, met boetecategorie 2, in de cijfermatige volgorde ingevoegd: 23f.

2. Onder «Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft», worden, telkens met boetecategorie 2, in de cijfermatige volgorde ingevoegd: 35i, 50a en 86a.

B

Na artikel 12 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

Overtreding van een voorschrift, gesteld in een hierna genoemd artikel van de verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PbEU L 302), is als volgt beboetbaar:

Artikel

Boetecategorie

4, eerste, derde en vierde lid

3

5, eerste lid

3

6, eerste en tweede lid

3

7, eerste tot en met vijfde lid

2

8, eerste lid

1

8, tweede tot en met zesde lid

2

9

2

10, eerste tot en met zesde lid

1

11, eerste tot en met derde lid

1

12

1

13

1

14, eerste lid

3

14, derde lid

2

Artikel 12b

Overtreding van een voorschrift, gesteld in een hierna genoemd artikel van de verordening (EG) nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001, is als volgt beboetbaar:

Artikel

Boetecategorie

3, eerste en tweede lid

2

4, eerste en tweede lid

1

8, eerste, derde en vierde lid

1

ARTIKEL II

Het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de definitie van afsluitprovisie wordt de zinsnede «een complex product of inzake een hypothecair krediet gecombineerd met een beleggingsrekening» vervangen door: een betalingsbeschermer, een complex product, een hypothecair krediet, een hypothecair krediet gecombineerd met een beleggingsrekening of een uitvaartverzekering.

2. In de definitie van doorlopende provisie wordt de zinsnede «een complex product of van een hypothecair krediet gecombineerd met een beleggingsrekening» vervangen door: een betalingsbeschermer, een complex product, een hypothecair krediet, een hypothecair krediet gecombineerd met een beleggingsrekening of een uitvaartverzekering.

B

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De Autoriteit Financiële Markten kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 16, afwijken van het eerste lid.

C

In artikel 77, eerste lid, onderdeel a, wordt na «zijn naam en adres» ingevoegd: , de hoedanigheid waarin hij optreedt tegenover de consument.

D

Artikel 149a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel b, aanhef, wordt «provisies» vervangen door: afsluitprovisies of doorlopende provisies.

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b, onder 2°, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. relatiegeschenken, voor zover deze gezamenlijk op jaarbasis de waarde van € 100 niet overstijgen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt onder «consument» in de definities van afsluitprovisie en doorlopende provisie, bedoeld in artikel 1, mede verstaan een cliënt, niet zijnde een consument.

3. Het vierde lid vervalt.

E

Aan artikel 150 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten inzake een betalingsbeschermer, een hypothecair krediet of een uitvaartverzekering.

F

Artikel 174, derde lid, vervalt.

G

De titel van Bijlage A komt te luiden: Bijlage A. behorend bij artikel 1, definitie «theoretische looptijd».

H

In Bijlage B, onderdeel 2.6, wordt de «e» aan het slot van onderdeel m vervangen door: en.

ARTIKEL III

In artikel 8, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft vervalt de zinsnede «, en het te verwachten eigen vermogen, bedoeld in artikel 3:53, eerste lid van de wet,».

ARTIKEL IV

In artikel 13, eerste lid, van het Besluit openbare biedingen Wft wordt de zinsnede «of of de effecten» vervangen door: of de effecten.

ARTIKEL V

Het Besluit prudentiële regels Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3a wordt de eerste aanduiding «2» vervangen door: 1.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 9, afwijken van het eerste lid.

C

Na artikel 26 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4.3. Vangnetregelingen

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel d
Artikel 26a
  • 1. Een bank, beleggingsonderneming of financiële instelling die een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110 heeft, beschikt over procedures en maatregelen die waarborgen dat de voor de uitvoering van de vangnetregelingen noodzakelijke gegevens voortdurend actueel worden bijgehouden en adequaat zijn vastgelegd.

  • 2. De financiële onderneming verstrekt de gegevens, bedoeld in het eerste lid, binnen een door de Nederlandsche Bank te bepalen termijn, in een voor de Nederlandsche Bank toegankelijke vorm nadat de Nederlandsche Bank ten aanzien van haar heeft besloten tot toepassing van een vangnetregeling.

  • 3. De Nederlandsche Bank deelt het besluit tot toepassing van een vangnetregeling onverwijld mede aan de desbetreffende financiële onderneming.

D

Artikel 32b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de onderdelen d tot en met k geletterd c tot en met j.

2. In het tweede lid wordt «het eerste lid, onderdelen i en j» vervangen door: het eerste lid, onderdelen h en i.

3. In het derde lid wordt «Het eerste lid, onderdeel g» vervangen door: Het eerste lid, onderdeel f.

E

In artikel 33, derde lid, onderdeel b, wordt «artikel 3:9, derde lid» vervangen door: artikel 3:9.

F

In artikel 88, eerste lid, wordt na de zinsnede «een kredietbeoordelingsbureau indien het» ingevoegd:

geregistreerd is, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PbEU L 302), en.

G

Aan artikel 131 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Ter voorbereiding op de implementatie van richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335) dienen entiteiten voor risico-acceptatie en verzekeraars de in Bijlage D vastgestelde modellen van staten in, met inachtneming van het zesde lid. Voor zover niet anders blijkt, zijn op deze modellen van staten de regels van toepassing die de Nederlandsche Bank heeft vastgesteld op grond van het eerste lid, onderdelen b, c, e, f en h.

  • 6. Voor het boekjaar 2011 dienen entiteiten voor risico-acceptatie en verzekeraars de modellen van staten 1 tot en met 3, bedoeld in bijlage D, in binnen acht maanden na afloop van dat boekjaar. Voor het boekjaar 2012 dienen entiteiten voor risico-acceptatie en verzekeraars de modellen van staten, bedoeld in bijlage D, gelijktijdig in met de kwartaalrapportages over het eerste kwartaal van 2013 die op grond van de in het vijfde lid genoemde richtlijn worden ingediend.

H

Na artikel 131 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 131a

  • 1. Indien blijkt dat de rapportage zoals vastgesteld in bijlage D materiële afwijkingen bevat ten opzichte van de rapportage zoals die ingevolge de richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335) zal worden vastgesteld, besluit Onze Minister dat de rapportage over het boekjaar 2011, bedoeld in artikel 131, zesde lid, niet behoeft te worden ingediend.

  • 2. Onze Minister stelt de modellen van staten, bedoeld in bijlage D, voor het boekjaar 2012 zo spoedig mogelijk opnieuw vast indien:

    • a. het eerste lid toepassing heeft gevonden;

    • b. het eerste lid geen toepassing heeft gevonden en de staten die ingevolge de richtlijn, genoemd in het eerste lid, zullen worden vastgesteld materieel afwijken van de staten, bedoeld in bijlage D.

I

Er wordt een bijlage toegevoegd, luidende:

BIJLAGE D

In deze bijlage worden, voor zover niet anders blijkt, begrippen gebruikt overeenkomstig richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335)

  • 1. De balans met de beleggingen uitgesplitst naar categorie en de technische voorzieningen per line of business (zie de artikelen 75 t/m 82 van de richtlijn).

(1) Balans – activa
(1) Balans – verplichtingen en kernvermogen
(1a) Beleggingen (anders dan activa die tegenover fractieverzekeringen staan)
(1b) Technische Voorzieningen schade en zorg (niet vergelijkbaar met leven)
(1c) Technische Voorzieningen – leven
(1d) Technische voorzieningen – Zorg (vergelijkbaar met leven)
  • 2. Overzicht van het eigen vermogen – inclusief het aanvullend eigen vermogen – naar bestanddelen, de indeling in de drie tiers en de mate waarin het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste worden gedekt door die tiers (zie de artikelen 87 en 88 van de richtlijn)

(2) Eigen vermogen
  • 3. Berekening van het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 129 van de richtlijn en de bestanddelen daarvan en van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardbenadering met inbegrip van de modules, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van de richtlijn en de ondermodules, bedoeld in artikel 105 van de richtlijn

(3a) Minimumkapitaalvereiste (MKV) berekening
(3b) Solvabiliteitskapitaalvereiste (SKV)
(3c) Solvabiliteitskapitaalvereiste – marktrisico
(3d) Solvabiliteitskapitaalvereiste – tegenpartijrisico
(3e) Solvabiliteitskapitaalvereiste – levensverzekeringstechnisch risico
(3f) Solvabiliteitskapitaalvereiste – schadeverzekeringstechnisch risico
(3g) Solvabiliteitskapitaalvereiste – ziektekostenverzekeringstechnisch risico
(3h) Solvabiliteitskapitaalvereiste – operationeel risico
  • 4. Resultaatanalyse (zie artikel 51, tweede lid, van de richtlijn) voor het boekjaar 2012, dat wil zeggen een verklaring van de ontwikkeling van het eigen vermogen

(4) Toelichting resultaatanalyse

ARTIKEL VI

In artikel 29, eerste lid, van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft wordt «vierde lid, onderdeel b» vervangen door: derde lid.

ARTIKEL VII

Artikel 34 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De Nederlandsche Bank kan op grond van de omstandigheden of belangen, genoemd in artikel 35, afwijken van het eerste lid.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011, met uitzondering van artikel I, onderdeel B, van dit besluit, dat in werking treedt met ingang van het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 25 augustus 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2010) (Kamerstukken 32 036), indien het tot wet wordt verheven, in werking treedt.

ARTIKEL IX

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit financiële markten 2011.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 23 november 2010

Beatrix

De Minister van Financiën,

J. C. de Jager

Uitgegeven de tiende december 2010

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Het onderhavige besluit wijzigt een aantal algemene maatregelen van bestuur die hun grondslag hebben in de Wet op het financieel toezicht (verder: Wft), de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling.

In verband met de Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus (PbEU L 302) (verder: verordening ratingbureaus) zijn het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector en het Besluit prudentiële regels Wft (verder: Bpr Wft) aangepast. Ook is het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector aangepast in verband met de verordening (EG) Nr. 924/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Gemeenschap en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2560/2001 (PbEU L 266) (verder: verordening grensoverschrijdende betalingen).

Daarnaast is in het Bpr Wft een paragraaf ingevoegd in verband met de uitvoering van de vangnetregelingen.

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (verder: Bgfo Wft) is aangepast naar aanleiding van een ingebrekestelling door de Europese Commissie (ingebrekestelling nr. 2009/2140) en om wijzigingen in de bepalingen voor provisies door te voeren.1

Voorts zijn het Bgfo Wft, het Bpr Wft en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling aangepast naar aanleiding van een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (verder: het College).

Ook is het Bpr Wft gewijzigd ter voorbereiding op de invoering van richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335).

Tot slot zijn het Besluit markttoegang financiële ondernemingen Wft, het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft en het Besluit openbare biedingen Wft aangepast met het oog op enkele wetstechnische verbeteringen.

2. Inhoud van het besluit

Ten aanzien van de meer inhoudelijke onderwerpen in het onderhavige besluit wordt hierna een nadere toelichting gegeven.

2.1. Betrouwbaarheidstoets

Op grond van de Wft, de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling dient de betrouwbaarheid van personen, die het beleid van – onder meer – financiële ondernemingen en (bedrijfs)pensioenfondsen bepalen of mede bepalen alsmede van degenen die toezicht houden op het beleid en de algemene gang van zaken van dergelijke ondernemingen of fondsen, buiten twijfel te staan. In dat kader zijn nadere regels gesteld in het Bgfo Wft, het Bpr Wft en het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling. De wijziging is noodzakelijk vanwege de uitspraak van het College van 4 maart 2010 (LJN: BL9360). Het College besliste in die uitspraak dat artikel 15 van het Bgfo Wft wegens strijd met het bepaalde in artikel 4:10, tweede en derde lid, van de Wft, zoals die bepaling blijkens de wetsgeschiedenis moet worden uitgelegd, onverbindend is. Artikel 15 schrijft dwingend voor dat de toezichthouder, in casu de Autoriteit Financiële Markten, tot een negatief betrouwbaarheidsoordeel komt indien de betrokken (kandidaat)(mede)beleidsbepaler onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een misdrijf als genoemd in bijlage C, onderdeel 1, behorend bij artikel 13 van het Bgfo Wft, tenzij er sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak 8 jaren zijn verstreken. Er vindt geen nadere belangenafweging plaats. Daarmee geeft artikel 15 van het Bgfo Wft een onjuiste uitwerking aan artikel 4:10, derde lid, van de Wft.

De artikelen V, onderdeel B, en VII wijzigen respectievelijk artikel 8 van het Bpr Wft en artikel 34 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling omdat beide laatstgenoemde artikelen een vergelijkbare strekking hebben als artikel 15 van het Bgfo Wft.

2.2. Voorbereiding op richtlijn solvabiliteit II

In richtlijn nr. 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (herschikking) (PbEU L 335) (hierna aangeduid als de richtlijn) ontbreken de gebruikelijke overgangsbepalingen die voor de lidstaten en verzekeraars overgangstermijnen bevatten. De in de artikelen 309 en 311 genoemde inwerkingtredingdata zullen worden gewijzigd in 1 januari 2013 door de verwachte omnibusrichtlijn II. Laatstgenoemde richtlijn zal de richtlijn wijzigen in verband met de invoering van drie Europese toezichthoudende autoriteiten.

Door het ontbreken van overgangsbepalingen zijn de bepalingen van de richtlijn direct van toepassing vanaf 1 januari 2013. Dit betekent onder andere dat entiteiten voor risico-acceptatie en verzekeraars (hierna verzekeraars) per 1 januari 2013 dienen te voldoen aan de nieuwe solvabiliteitseisen. Wanneer een verzekeraar hieraan niet kan voldoen, dient hij de toezichthouder hiervan op de hoogte te stellen. Omdat de eerste rapportages, waar de nieuwe solvabiliteitsberekening onderdeel van is, eerst na het eerste kwartaal van 2013 beschikbaar komen, ontstaan er praktische invoeringsproblemen. De Nederlandsche Bank (DNB) dient toezicht te houden op de naleving van de nieuwe eisen zonder dat zij direct beschikt over de benodigde informatie. Verzekeraars dienen per 1 januari 2013 op de hoogte te zijn van hun financiële positie, gebaseerd op de eisen van de richtlijn en op dat moment al aan die eisen te voldoen. Zij hebben evenwel nog nooit conform deze eisen gerapporteerd aan de toezichthouder. Wel heeft een aantal verzekeraars meegedaan aan studies (de zgn. Quantitative Impact Studies; QIS) om de parameters van de berekeningen juist te krijgen, waardoor die verzekeraars wel al een indruk kunnen hebben, maar die geen juist beeld kunnen geven gezien het feit dat de parameters nog aan verandering onderhevig zijn. QIS 5 zal betrekking hebben op het boekjaar 2009. Die informatie is in 2013 dus achterhaald.

Om een zo goed mogelijke voorbereiding op de richtlijn gedurende de kalenderjaren 2011 en 2012 en tevens een zo soepel mogelijke invoering van de richtlijn vanaf 2013 te bewerkstelligen, is voorzien in de verplichting tot het indienen van een beperkt aantal jaarstaten over de verslagjaren 2011 en 2012 die zijn ingericht om essentiële informatie op te leveren die op grond van de richtlijn is vereist zodat de verzekeraar zich tijdig kan vergewissen van de nieuwe eisen en indien noodzakelijk actie kan ondernemen zodat hij per 1 januari 2013 daaraan voldoet. Hierdoor heeft ook DNB inzicht in de stand van zaken vanaf augustus 2012 wanneer de eerste jaarstaten moeten worden ingediend. DNB is daardoor in staat indien nodig tijdig bij een verzekeraar aan te dringen op eventuele maatregelen. Op deze wijze wordt een soepele overgang naar het nieuwe regime bewerkstelligd. De mogelijkheid is overwogen dat DNB van elke betrokken verzekeraar deze informatie zou vragen. Dit zou zeer bewerkelijk zijn en er bovendien toe leiden dat de informatie in verschillende vormen zou worden aangeleverd, hetgeen de vergelijkbaarheid niet ten goede zou komen.

De beperkte rapportage wordt alleen opgelegd aan verzekeraars die onder de reikwijdte van de richtlijn zullen vallen. Dit zijn 200 verzekeraars, waarvan 130 hebben deelgenomen aan de QIS rapportages. Voorts wordt opgemerkt dat de rapportage alleen zal worden gebruikt voor meer inzicht; de invoering betekent niet dat ook de solvabiliteitseisen van de richtlijn eerder van kracht worden. De bestaande rapportages worden ongemoeid gelaten. Deze zullen bij gelegenheid van de implementatie van de richtlijn worden aangepast. Hierdoor wordt bereikt dat op dit moment de lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk blijven. Daarom is ook op verzoek van het bedrijfsleven voor het boekjaar 2011 de indieningtermijn van de rapportage verlengd ten opzichte van de normale rapportages waardoor volgens verzekeraars de kosten minder hoog zullen zijn. In dit kader is van belang op te merken dat gezien het doel van de rapportage een accountantsverklaring niet is vereist, hetgeen ook bijdraagt aan het voorkomen van administratieve lasten.

Zodra de bestaande rapportages aan de richtlijn zijn aangepast, kunnen de nu ingevoerde leden weer vervallen.

De grondslag voor het nieuwe vijfde lid van artikel 131 van het Bpr Wft kan deels worden gevonden in de aanhef van het eerste lid van dat artikel en deels in artikel 130, tweede lid, van het Bpr Wft, die op hun beurt zijn terug te voeren op de artikelen 3:72, vijfde en zevende lid, en 3:73 van de Wft. Voor het overige kan de grondslag voor het nieuwe vijfde lid van artikel 131 van het Bpr Wft worden gevonden in artikel 3:17, tweede lid, van de Wft. In die laatstgenoemde bepaling wordt immers van onder meer verzekeraars geëist dat, willen zij kunnen voldoen aan de eis van een beheerste en integere bedrijfsvoering, zij financiële risico’s moeten beheersen evenals andere risico’s die de soliditeit van de verzekeraar kunnen aantasten en zorgen voor de instandhouding van de vereiste financiële waarborgen. Uit deze eisen vloeit onder andere voort dat indien bekend is dat de financiële eisen worden verhoogd, de verzekeraar hiermee rekening houdt en de bedrijfsvoering tijdig aan de nieuwe eisen aanpast. Een verantwoorde bedrijfsvoering vergt dat verzekeraars die onder de richtlijn vallen, hun bedrijfsvoering zodanig aanpassen dat zij in staat zijn de beperkte jaarrapportage over het boekjaar 2011 en 2012 in te vullen waarin informatie is opgenomen die op grond van de richtlijn nodig is om te beoordelen of voldaan wordt aan de nieuwe eisen. Dit betekent overigens niet dat de kapitaaleisen van die richtlijn al in 2011 en 2012 gelden, maar wel dat zij de gevraagde informatie in de staten kunnen aanleveren. Bovendien hebben verzekeraars deze informatie ook zelf nodig om te kunnen beoordelen welke stappen zij nog moeten nemen om op 1 januari 2013 aan de dan geldende eisen te kunnen voldoen. Het nu aan artikel 131 toegevoegde vijfde lid maakt het mogelijk essentiële informatie op systematische wijze te verkrijgen. Het betreft de volgende informatie over het afgelopen verslagjaar:

  • (i) de balans met de beleggingen uitgesplitst naar categorie en de technische voorzieningen per line of business (zie de artikelen 75 t/m 82 van de richtlijn),

  • (ii) een overzicht van het eigen vermogen – inclusief het aanvullend eigen vermogen – naar bestanddelen, de indeling in de drie tiers en de mate waarin het kernsolvabiliteitskapitaalvereiste en het solvabiliteitskapitaalvereiste worden gedekt door die tiers (zie de artikelen 87 en 88 van de richtlijn), en

  • (iii) een berekening van het minimumkapitaalvereiste, bedoeld in artikel 129 van de richtlijn en de bestanddelen daarvan en van het solvabiliteitskapitaalvereiste volgens de standaardbenadering met inbegrip van de modules, bedoeld in artikel 104, eerste lid, van de richtlijn en de ondermodules, bedoeld in artikel 105 van de richtlijn.

Voor het boekjaar 2012 betreft het tevens een resultaatanalyse (zie artikel 51, tweede lid, van de richtlijn), dat wil zeggen een verklaring van de ontwikkeling van het eigen vermogen. Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat de modelstaat «resultatenanalyse» geen tabel bevat; de verzekeraar dient de staat in te vullen door daarin een schriftelijke analyse op te nemen van zijn resultaten.

Die analyse bevat alle duidelijke verschillen in de vermogensbestanddelen van het eigen vermogen in de Solvency II balans ten opzichte van het boekjaar ervoor, alsook een korte beschrijving van de overdraagbaarheid van kapitaal. Voor deze analyse is het in ieder geval nodig om een toelichting te geven op alle belangrijke verschillen in de elementen van de Solvency II balans, zoals de ontwikkeling van de technische voorzieningen en de beleggingen ten opzichte van het boekjaar ervoor. Deze informatie stelt het de toezichthouder bovendien in staat om verzekeraars beter te begeleiden bij de overgang van de huidige solvabiliteitseisen naar de eisen op grond van de richtlijn, hetgeen overigens ook in het belang is van de polishouder.

Aangezien de nu vastgestelde modellen van staten de richtlijn volgen, kan daarbij niet worden voldaan aan de eis van artikel 131 eerste lid, aanhef. Ook aan artikel 131, eerste lid, onderdeel d, kan niet worden voldaan, omdat de waardering niet zal geschieden volgens de normale waarderingsmethoden die de financiële onderneming in haar jaarrekening toepast. De toereikendheidstoets is onder de richtlijn niet meer nodig. In plaats daarvan zullen naast de activa voortaan ook de passiva op marktwaarde moeten worden gewaardeerd, waardoor de vergelijkbaarheid en de transparantie tussen verzekeraars groter wordt.

Voor de indiening van de nieuwe staten over boekjaar 2011 wordt een termijn van acht maanden gegeven. Ten opzichte van de oorspronkelijk voorgestelde termijn is deze termijn verlengd op verzoek van het bedrijfsleven. De indiening van de nieuwe staten over boekjaar 2012 dient gelijktijdig te geschieden met de indiening van de eerste kwartaalrapportage conform solvabiliteit II. Een latere indiening zou de toegevoegde waarde van de informatie te zeer verminderen. DNB heeft die informatie zo spoedig mogelijk nodig in verband met de nieuwe eisen. Bovendien betreft het hier een beperkte hoeveelheid staten.

De modellen van de staten zijn vastgesteld met de kennis van medio 2010. De uiteindelijk vast te stellen staten zullen naar verwachting hiermee in overeenstemming zijn, maar aangezien er op Europees niveau tussen de toezichthouders nog overleg gaande is over de details van de rapportages, valt de mogelijkheid niet uit te sluiten dat er toch nog materiële wijzigingen optreden. Doel is verzekeraars voor te bereiden op de implementatie van de richtlijn en hiervoor is het noodzakelijk dat de staten aansluiten bij de modelstaten die zullen worden vastgesteld op basis van die richtlijn. Teneinde overbodig werk te voorkomen, is voorzien in het laten vervallen van de rapportage over het boekjaar 2011 indien die aansluiting er niet is. Het tweede lid voorziet in de bevoegdheid voor Onze Minister om de rapportage over het boekjaar 2012 zo spoedig mogelijk aan te passen opdat die modellen in lijn zijn met de uiteindelijk vast te stellen modellen op basis van de richtlijn. Het bedrijfsleven dient zo spoedig mogelijk die modellen te kennen en de weg via een algemene maatregel van bestuur zou te veel tijd kosten.

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De voorgestelde bepalingen zijn voorgelegd aan de toezichthouders. Met hun opmerkingen is bij het opstellen van het voorstel rekening gehouden.

Met betrekking tot de rapportages die verzekeraars moeten indienen vanwege de richtlijn solvabiliteit II wordt dezerzijds verwacht dat het merendeel van de betrokken verzekeraars die rapportages kunnen aanleveren. Indien er problemen mochten rijzen, dan is er nog tijd om die op te lossen. De exercitie heeft mede als bedoeling om tijdig eventuele problemen te kunnen oplossen.

4. Administratieve lasten

De onderwerpen «Invoering Solvabiliteitsrapportage» en «uitvoering vangnetregelingen» brengen veranderingen van de lasten voor het bedrijfsleven met zich. De onderscheidenlijke lasten worden hierna weergegeven.

4.1 Invoering solvabiliteitsrapportage

Met de rapportages zijn administratieve lasten gemoeid. Uitgaande van cijfers van de nieuwe nulmeting voor levensverzekeraars (die van schadeverzekeraars zijn een fractie lager) komen voor de rapportagekosten voor 200 verzekeraars uit op: 200 maal 12.600 = 2.520.000 euro.

Daarnaast zijn er invoeringskosten voor verzekeraars (70 van de 200 verzekeraars) die niet hebben deelgenomen aan de QIS rapportages. Verwacht wordt dat ook voor verzekeraars die aan de QIS rapportages hebben deelgenomen, er invoeringskosten zijn, omdat de QIS rapportages niet op één lijn met die van de richtlijn kunnen worden gesteld.

Overigens wordt nog opgemerkt dat de informatie die nu gevraagd zal worden deels ook door verzekeraars zelf zal worden gewenst. De kredietcrisis heeft immers aangetoond dat die informatie nuttig is.

Ondanks herhaalde verzoeken hebben verzekeraars geen mededeling gedaan over de door hen verwachte administratieve lasten. Wel hebben zij aangegeven dat deze kosten aanzienlijk kunnen zijn. De navolgende berekening kan dan ook niet meer zijn dan een poging de kosten te benaderen.

Bij de berekening wordt ervan uitgegaan dat hoewel verzekeraars die met de QIS rapportages hebben meegedaan, de bedrijfsvoering al enigszins zullen hebben aangepast, toch nog het nodige te doen hebben.

Verzekeraars met complexe systemen zullen ingrijpender aanpassingen moeten verrichten dan verzekeraars met eenvoudige systemen. Daarom wordt bij de berekening een bandbreedte aangehouden waarbij voor verzekeraars met complexe systemen aanzienlijk meer tijd wordt gerekend voor de aanpassingen. Gegeven de aannames zullen de invoeringskosten tussen het minimumbedrag en het maximumbedrag uitkomen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen levensverzekeraars en schadeverzekeraars. Opgemerkt wordt nog dat de aanpassingen sowieso moeten geschieden op grond van de richtlijn. Teneinde de invoering van de richtlijn goed te laten verlopen, is het noodzakelijk die aanpassingen tijdig door te voeren. Verzekeraars hebben aangegeven dat hun projectplanning als gevolg van de onderhavige regelgeving vervroegd moet worden, waardoor de kosten hoger zullen uitvallen, onder andere omdat extra menskracht moet worden aangetrokken.

Dezerzijds wordt aangenomen dat het eenmalig aanpassen van de bedrijfsvoering de inzet van hoogwaardig personeel zoals accountants, en ICT deskundigen zal vergen, aangevuld met middelbaar opgeleid personeel en administratief personeel. De eisen van de richtlijn sluiten niet altijd aan bij de boekhoudregels van het BW en de internationale verslaggevingstandaarden IAS/IFRS, waardoor éénsporige rapportage niet altijd meer mogelijk is. Hierdoor wordt een verdergaande aanpassing gevergd dan anders het geval zou zijn. Bij de aannames voor het tijdsbeslag voor de aanpassing van de systemen is hier rekening mee gehouden.

Voor verzekeraars met complexe systemen wordt uitgegaan van de inzet van één accountant gedurende twee maanden, evenals twee ICT deskundigen, middelbaar opgeleid personeel (2 personen) en administratief personeel (2 personen), ook gedurende twee maanden. Dit komt neer op een bedrag van:

Een accountant a 58 euro per uur, twee maanden: 18.560 euro per verzekeraar.

ICT personeel (2) a 45 euro per uur gedurende twee maanden: 28.800 euro.

Middelbaar personeel (2) a 37 euro per uur gedurende twee maanden: 23.680 euro.

Administratief personeel (2) a 24 euro per uur gedurende twee maanden: 15.360 euro.

In totaal levert dit op indien alle verzekeraars complexe systemen zouden hebben: 18.560+28.800+ 23.680+15.360=86.400 euro per verzekeraar. Voor 200 verzekeraars komt dit op een eenmalig bedrag van 17.280.000 euro.

Voor verzekeraars met eenvoudige systemen wordt uitgegaan van de inzet van één accountant gedurende een maand, een ICT deskundige voor een maand en middelbaar opgeleid personeel (1 persoon) en administratief personeel (1 persoon) voor een maand. Dit komt neer op een bedrag van:

Een accountant a 58 euro per uur gedurende een maand: 9.280 euro per verzekeraar.

ICT personeel (1) a 45 euro per uur gedurende een maand: 7.200 euro.

Middelbaar personeel (1) a 37 euro per uur gedurende een maand: 5.920 euro

Administratief personeel (1) a 24 euro per uur gedurende een maanden: 3.840 euro.

In totaal levert dit op: 9.280+7.200+5.920+3.840=26.240 per verzekeraar. Voor 200 verzekeraars komt dit op een eenmalig bedrag van 5.248.000 euro.

Dezerzijds wordt ervan uitgegaan dat het juiste bedrag voor de incidentele lasten dichter bij de 5 miljoen euro zal liggen dan bij de 17 miljoen. Immers, bij de invoering van de nieuwe staten voor alle verzekeraars in 2007 werden de incidentele administratieve lasten becijferd op afgerond 6 miljoen euro. Hier betreft het slechts 200 verzekeraars die onder de richtlijn zullen vallen.

4.2 Uitvoering vangnetregelingen

De invoering van artikel 26a Besluit bpmbd Wft brengt administratieve lasten met zich mee. Met betrekking tot die lasten wordt het volgende opgemerkt. Wanneer DNB het DGS in werking stelt, moet zij binnen een termijn vergoedingen aan de depositohouders voldoen. Nu nog is die termijn ten hoogste drie maanden. Als gevolg van een wijziging van de EU-Richtlijn DGS2 wordt deze termijn met ingang van 1 januari 2010 twintig werkdagen, in zeer uitzonderlijke gevallen eenmaal te verlengen met maximaal tien werkdagen. Om DNB in staat te stellen tot het betalen van vergoedingen aan depositohouders, moet de bank in betalingsonmacht (hierna: probleembank) gegevens over de deposito’s aan DNB verstrekken. De gegevens die de probleembank moet verstrekken, veranderen niet. Wel verandert de termijn waarbinnen de probleembank die gegevens moet verstrekken. Bepaald wordt dat die gegevens binnen een door DNB te bepalen termijn dienen te worden verstrekt. Om die gegevens binnen die termijn te kunnen verstrekken, dienen de banken hun (administratie-)systemen aan te passen. Wanneer een bank wordt onderworpen aan de noodregeling of in staat van faillissement wordt verklaard, is het te laat om dergelijke aanpassingen nog door te voeren. Daarom zullen alle banken worden verplicht permanent in staat te zijn de bedoelde gegevens aan DNB te verstrekken. Dit betekent dat alle banken hun administratie nu al dienen aan te passen. Het zijn deze aanpassingen die de hier bedoelde lasten met zich meebrengen. De toename van de administratieve lasten wordt dus veroorzaakt doordat de gegevens nu nog binnen enige tijd na de inwerkingstelling van het DGS, maar in de toekomst op enig moment beschikbaar moeten zijn en aan DNB verstrekt moeten kunnen worden.

Voor de banken betekent onderhavig wetsvoorstel dus dat zij voorbereidingen moeten treffen om ervoor te zorgen dat hun administraties en gegevens tijdig, juist en volledig beschikbaar zullen zijn. Banken zullen hun systemen zodanig moeten aanpassen, dat op elk willekeurig moment de administraties kunnen worden afgesloten, dat de rente kan worden bijgeboekt en dat geld dat op tussenrekeningen staat snel kan worden weggewerkt. Dit is nu niet het geval. Daarnaast zullen banken de verschillende administraties moeten koppelen, zodat een overzicht wordt verkregen van de saldi van alle producten van de klanten. Uitval als gevolg van deze koppeling leidt ertoe dat veel manueel uitzoekwerk zal moet worden verricht om de administraties en overzichten van saldi zo accuraat en compleet mogelijk te maken. Deze overzichten vormen de basis waarop kan worden uitgekeerd.

Aan de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is gevraagd een inschatting te maken van de kosten die hiermee gepaard gaan. De NVB heeft een schatting gemaakt. Zij benadrukt dat de bedoeling hiervan is ‘een gevoel en idee’ te geven van de mogelijke kosten en niet om deze nauwkeurig te berekenen. Uit deze berekening blijkt dat bijvoorbeeld het koppelen van de administraties en het bijbehorende manuele uitzoekwerk alleen al voor de grote banken ruim meer dan 7000 dagen werk eist, per grote bank. Voor middelgrote banken kost dit bijna 1000 werkdagen per bank, voor kleine banken iets meer dan 60. Realiseren dat geld op tussenrekeningen snel kan worden weggewerkt kost per grote bank 2500 werkdagen, per middelgrote bank 750 werkdagen, en per kleine bank 125 werkdagen. In haar berekening komt de NVB tot een eenmaligeinvestering van 134.495 dagen voor de gehele bankensector en een jaarlijks terugkerend aantal werkdagen van 8.700, eveneens voor de gehele sector.

In het berekenen van de administratieve lasten gaat Actal uit van standaardtarieven voor verschillende typen personeel. Voor veel van het beschreven werk zullen hoogopgeleide kenniswerkers nodig zijn. Het gehanteerde standaard uurloon voor hoogopgeleide kenniswerkers bedraagt € 45, inclusief werkgeverslasten. Dit resulteert in de administratieve lasten berekening zoals weergegeven in de tabel 1 en 2.

Tabel 1: Eenmalige administratieve lasten
 

groot

middelgroot

klein

Aantal benodigde werkdagen per bank per grootteklasse

15.209

3677.25

764

Kosten per bank per grootteklasse

€ 5.475.240

€ 1.323.810

€ 275.040

Aantal banken per grootteklasse (opgave NVB)

5

8

38

Totale administratieve lasten voor de sector

  

€ 48.418.200

Tabel 2: jaarlijks terugkerende administratieve lasten
 

groot

middelgroot

klein

Aantal benodigde werkdagen per bank per grootteklasse

950

220,625

57,5

Kosten per bank per grootteklasse

€ 342.000

€ 79.425

€ 20.700

Aantal banken per grootteklasse (opgave NVB)

5

8

38

Totale administratieve lasten voor de sector

  

€ 3.132.000

Banken hebben aangegeven dat voor het realiseren van de verkorte uitkeringstermijn, het gebruik van het burgerservicenummer (BSN) essentieel is. Op dit moment is het banken slechts in een beperkt aantal bij wet geregelde situaties toegestaan het BSN te gebruiken (bijvoorbeeld in het kader van de fiscale rente- en saldorenseignering). Tot die thans bij wet geregelde situaties behoort niet het gebruik van het BSN in het kader van de DGS. Er is echter een wetsvoorstel in voorbereiding dat – kort samengevat – banken in staat stelt om het BSN van hun klanten als interne ordeningsnummers te gebruiken bij het verwerken van persoonsgegevens, onder meer bij de uitvoering van het DGS. Banken moedigen dit wetsvoorstel aan omdat dat gebruik van BSN tot kostenvoordelen leidt. Dit geldt ook voor het gebruik van het BSN in het kader van het DGS.

Tot slot wordt benadrukt dat artikel 26a Besluit bpmbd Wft noodzakelijk is om DNB in staat te stellen om te voldoen aan de op haar uit de EU-richtlijn inzake depositogarantie voortvloeiende verplichting om binnen de verkorte uitkeringstermijn de DGS-vergoedingen te voldoen. Daarbij wordt in het bijzonder de aandacht gevestigd op het feit dat de verkorting van de uitbetalingstermijn een groot doel dient, namelijk de bevordering van de stabiliteit van het financiële stelsel. Indien depositohouders op voorhand weten dat, in geval van een deconfiture van hun bank, zij slechts gedurende een korte termijn niet over hun deposito’s kunnen beschikken, zullen zij minder snel geneigd zijn massaal hun deposito’s op te nemen. De administratieve lasten moeten dan ook worden bezien tegen de achtergrond van het grote belang van de financiële stabiliteit.

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) heeft adviseert het ontwerpbesluit in te dienen, nadat met onderstaande rekening is gehouden.

Ten aanzien van het onderwerp «Invoering Solvabiliteitsrapportage» constateert Actal dat niet voor het minst belastende alternatief is gekozen, maar acht zij de keuze voor de huidige oplossing goed onderbouwd.

Over het onderwerp «Uitvoering vangnetregelingen» stelt Actal dat, zoals ook bovenstaand al staat aangegeven, bij het verkorten van de uitkeringstermijn van het DGS, het mogen gebruiken van het BSN essentieel is. De toename van de administratieve lasten zal minder groot zijn als van het BSN gebruik gemaakt wordt. Het wetsvoorstel gebruik BSN door enige financiële ondernemingen dient volgens Actal derhalve spoedig ingediend te worden.

5. Consultatie

Het ontwerpbesluit Wijzigingsbesluit financiële markten 2011 is ter consultatie voorgelegd op de website: www.internetconsultatie.nl. Het heeft onderdeel uitgemaakt van een twee jaar lopend rijksbreed experiment met internetconsultatie bij wetgeving in voorbereiding waarbij alle ministeries tenminste 10% van hun voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving ter consultatie op deze website aanbieden. De looptijd van deze consultatie betrof 6 weken (31 mei 2010 tot en met 12 juli 2010).

Gedurende de consultatie van dit wetsvoorstel zijn er vier reacties binnengekomen. De reacties waren afkomstig van twee brancheorganisaties, een bank en een burger. Naar aanleiding van hun opmerkingen zijn enkele wijzigingen doorgevoerd ten aanzien van onder andere de invoering van solvabiliteitseisen in het Besluit prudentiële regels Wft en de wijziging van de regeling omtrent de provisies in artikel 149a van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging van Besluit bestuurlijke boetes financiële sector

In het Besluit beheerst beloningsbeleid worden nadere regels gesteld ten aanzien van het beloningsbeleid van financiële ondernemingen, in het onderhavige besluit worden de bijbehorende boetes opgenomen in het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector. In het wetsvoorstel Wijzigingswet Financiële Markten 20103 wordt voorgesteld dat de toezichthouder op grond van de artikelen 1:79 en 1:80 van de Wft dwangsommen en bestuurlijke boetes kan opleggen voor overtredingen van de verordening ratingbureaus en de verordening grensoverschrijdende betalingen. De verordeningen verplichten de lidstaten voorschriften vast te stellen met betrekking tot sancties die van toepassing zijn op schendingen van de bepalingen uit de verordening. In dit artikel worden deze beboetbare bepalingen ingedeeld in de categorieën 1 tot en met 3 volgens de criteria uit de memorie van toelichting op de Wet wijziging boetestelsel financiële wetgeving.4

Artikel II. Wijziging van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen

(Onderdeel A)

Om wetstechnische redenen is de reikwijdte van de definities van afsluitprovisie en doorlopende provisie in artikel 1 uitgebreid met een overeenkomst inzake een betalingsbeschermer, een hypothecair krediet of een uitvaartverzekering.

(Onderdeel B )

Dit onderdeel strekt tot wijziging van artikel 15 van het Bgfo Wft. Aan dat artikel is door middel van het (nieuwe) tweede lid een element toegevoegd. Dat element biedt de toezichthouder de ruimte om bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van een persoon, die onherroepelijk is veroordeeld terzake van een misdrijf als genoemd in bijlage C, onderdeel 1, behorende bij artikel 13 van het Bgfo Wft, alle betrokken omstandigheden of belangen af te wegen. Gedoeld wordt op de omstandigheden of belangen die zijn opgenomen in respectievelijk de onderdelen a, b en c van artikel 16 van het Bgfo Wft. Als gevolg van die wijziging heeft artikel 15 van het Bgfo Wft zijn dwingend karakter verloren. Artikel 15 brengt nu dus tot uiting dat de toezichthouder ook bij een onherroepelijke veroordeling in de afgelopen 8 jaren terzake van een in de hiervoor genoemde bijlage opgenomen misdrijf niet meer kan volstaan met het toepassen van een gefixeerde beoordelingsmaatstaf. Hij dient telkens op basis van een nadere belangenafweging tot een oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de (kandidaat)(mede)beleidsbepaler te komen.

(Onderdeel C )

Artikel 77, eerste lid, onderdeel a, wordt gewijzigd ter implementatie van artikel 3, lid 1, onderdeel c, van Richtlijn 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten en tot wijziging van de Richtlijnen 90/619/EEG, 9/7/EG en 98/27/EG van de Raad. In dit artikel is onder meer bepaald dat indien de consument te maken heeft met een andere beroepsbeoefenaar dan de aanbieder, de consument informatie dient te ontvangen over de identiteit van die beroepsbeoefenaar, de hoedanigheid waarin hij tegenover de consument optreedt en het geografische adres dat relevant is voor de betrekkingen tussen de consument en deze beroepsbeoefenaar. De Europese Commissie heeft Nederland in gebreke gesteld vanwege een onvolledige implementatie van artikel 3, lid 1, onderdeel c. Tot op heden was in artikel 77 niet vereist dat de financiële dienstverlener de consument ook diende te informeren over de hoedanigheid waarin hij optrad tegenover de consument, terwijl in het voormelde artikel in de richtlijn is bepaald dat indien de consument te maken krijgt met een andere beroepsbeoefenaar dan de aanbieder, de consument precontractuele informatie dient te ontvangen over de hoedanigheid waarin deze beroepsbeoefenaar optreedt tegenover de consument. Gelet hierop wordt aan onderdeel a toegevoegd dat de financiële dienstverlener informatie dient te verschaffen over de hoedanigheid waarin hij optreedt tegenover de consument. De financiële dienstverlener dient de consument tevens te informeren over zijn naam, adres en eventuele statutaire naam en handelsnamen, zodat de consument zich kan vergewissen van de identiteit van de financiële dienstverlener, de beroepsbeoefenaar daaronder begrepen, van wie hij voornemens is een financieel product af te nemen.

(Onderdeel D)

Per 1 januari 2010 (Stb. 2010, 401) is de regeling van artikel 149a Bgfo op zodanige wijze aangepast dat uitsluitend nog zijn toegestaan provisies die ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst zijn verschaft of ontvangen. Artikel 149a, tweede lid, onderdeel b, verwoordt dit uitgangspunt door te bepalen dat alleen afsluitprovisie en doorlopende provisie zijn toegestaan. De voorheen geldende uitzonderingen hierop voor niet-geldelijke provisies zijn door de onderhavige wijziging vervallen.

Provisie die noodzakelijk is voor het verlenen van de desbetreffende dienst of deze mogelijk maakt blijft onder artikel 149 a, eerste lid, mogelijk. Daarbij kan worden gedacht aan productvoorlichting door de aanbieder aan de bemiddelaar of adviseur. Ook offertesystemen kunnen in bepaalde gevallen noodzakelijk zijn voor het verlenen van de desbetreffende dienst of deze mogelijk maken, bijvoorbeeld wanneer zonder het offertesysteem de bemiddelaar of adviseur niet kan bemiddelen respectievelijk adviseren ter zake van financiële producten van de aanbieder.

In het tweede lid, onderdeel b, aanhef, wordt de term «provisie» vervangen door afsluitprovisie en doorlopende provisie. In deze definities wordt de term «consument» gebruikt.Onder de definitie van consument wordt verstaan een niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelende natuurlijke persoon aan wie een financiële onderneming een financiële dienst verleent. Aangezien het tweede lid, onderdeel b, ook van toepassing dient te zijn op een zakelijke afnemer is een derde lid aan artikel 149a toegevoegd waarin is aangegeven dat onder «consument» in de definities van afsluitprovisie en doorlopende provisie mede wordt verstaan een cliënt, niet zijnde een consument. De term «cliënt» omvat in het spraakgebruik namelijk zowel de natuurlijke persoon die niet in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep handelt als de zakelijke afnemer.

Aan artikel 149a, tweede lid, is onderdeel c toegevoegd. Dit onderdeel bepaalt dat het verschaffen van kleine geschenken die in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn, is toegestaan, voor zover zij gezamenlijk onder een jaarlijkse waardegrens van honderd euro vallen. Hierbij moet worden gedacht aan het op incidentele basis verschaffen van kleine promotieartikelen of het verschaffen van een fles wijn als kerstgeschenk aan het einde van het jaar.

(Onderdeel E)

In verband met de wetstechnische aanpassing van de definities van afsluitprovisie en doorlopende provisie in artikel 1, is in het vierde lid van artikel 150 aangegeven dat artikel 150 niet van toepassing is op overeenkomsten inzake een betalingsbeschermer, een hypothecair krediet, of een uitvaartverzekering. Dit artikel blijft uiteraard van toepassing op overeenkomsten inzake een hypothecaire krediet voor zover die zijn gecombineerd met een beleggingsrekening of onderdeel uitmaken van een complex product.

(Onderdeel F)

Artikel 174, derde lid, betreft een horizonbepaling die destijds is opgenomen om de evaluatie van de provisieregelgeving, waaronder de zogenoemde balansregel van artikel 150, te markeren. Naar aanleiding van deze evaluatie is besloten dat het wenselijk is dat de werking van artikel 150, tweede lid, wordt gecontinueerd. Door het schrappen van het derde lid van artikel 174 zal artikel 150, tweede lid, ook van toepassing zijn op overeenkomsten inzake complexe producten die na 1 januari 2011 worden gesloten. Dat betekent hoofdzakelijk dat een aanbieder de doorlopende provisie evenredig uitbetaalt gedurende ten minste tien jaar na de totstandkoming van de desbetreffende overeenkomst.

(Onderdeel G)

Bij het laten vervallen van de nummering van de definities in artikel 1 (Stb. 2009, 401; Artikel I, onderdeel A) is verzuimd de titel van Bijlage A aan te passen. Door middel van deze wijziging wordt dit verzuim hersteld.

(Onderdeel H)

Deze wijziging is van redactionele aard.

Artikel III. Wijziging van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft

De wijziging van artikel 8, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit Markttoegang financiële ondernemingen Wft is van technische aard. Het artikelonderdeel is in overeenstemming gebracht met soortgelijke onderdelen in andere artikelen van het besluit, zoals bijvoorbeeld artikel 3a, eerste lid, onderdeel r, artikel 4, eerste lid, onderdeel l, of artikel 6, eerste lid, onderdeel l, enzovoorts.

Artikel IV. Wijziging van het Besluit openbare biedingen Wft

De wijziging van artikel 13, eerste lid, is van redactionele aard.

Artikel V. Wijziging van het Besluit prudentiële regels Wft

(Onderdeel A)

De wijziging van artikel 3a is van redactionele aard.

(Onderdeel B )

Zie voor een toelichting op dit onderdeel de toelichting op artikel II, onderdeel B.

(Onderdeel C)

Artikel 3:17 van de Wft geeft voorschriften met betrekking tot een beheerste en integere bedrijfsuitoefening. In de Wijzigingswet financiële markten 20105 wordt aan dat artikel een onderdeel d toegevoegd. Met betrekking tot banken, beleggingsondernemingen en financiële instellingen die een verklaring van ondertoezichtstelling hebben, bepaalt dat nieuwe onderdeel dat de beheerste en integere bedrijfsuitoefening betrekking heeft op een administratie die zodanig is dat, in geval van toepassing van een vangnetregeling, deze administratie geen belemmering vormt of kan vormen voor de uitbetaling van de vergoeding binnen de ingevolge artikel 3:261, tweede lid, van de wet bepaalde termijn. Die bepaling is thans uitgewerkt. Bepaald is dat de desbetreffende financiële ondernemingen over procedures en maatregelen beschikken die waarborgen dat de voor de uitvoering van de vangnetregelingen noodzakelijke gegevens voortdurend worden bijgehouden en adequaat zijn vastgelegd. Welke gegevens nodig zijn voor de uitvoering van de vangnetregelingen, wordt door DNB bepaald.

In het tweede lid is bepaald dat de desbetreffende financiële ondernemingen die gegevens binnen een door DNB te bepalen termijn verstrekt wanneer DNB tot toepassing van een vangnetregeling heeft besloten nadat op de desbetreffende financiële onderneming de noodregeling van toepassing is verklaard, in staat van faillissement is verklaard of nadat aan haar surseance van betaling is verleend. In dit geval rust de verplichting, bedoeld in artikel 26a, op de bewindvoerders onderscheidenlijk de curatoren. Vanwege de beperkte periode – twintig werkdagen – waarbinnen DNB betalingen ingevolge het depositogarantiestelsel moet hebben gedaan, is het van belang dat de gegevens op zo kort mogelijke termijn aan haar worden verstrekt. Wat de kortst mogelijke termijn is, is mede afhankelijk van de nog door te voeren wijzigingen met betrekking tot de uitvoering van het depositogarantiestelsel in het licht van de introductie van de 20-dagen termijn. Daarom is bepaald dat de verstrekking uiterlijk binnen een door DNB te bepalen termijn dient te worden gedaan. Tot slot wordt opgemerkt dat artikel 3:17, vierde lid, aan DNB de mogelijkheid biedt op verzoek geheel of gedeeltelijke ontheffing te verlenen. Dat geldt ook voor het voorschrift dat in artikel 26a wordt uitgewerkt. Dit is van belang voor bijvoorbeeld banken waarbij uitsluitend deposito’s worden aangehouden die op grond van artikel 20 van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft, in samenhang met Bijlage B van dat besluit niet onder de dekking van het DGS vallen.

Ten overvloede wordt gewezen op artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van deze bepaling is de toezichthouder bevoegd inlichtingen te vorderen. Deze bepaling is van bijzonder belang in verband met de in artikel 26a, eerste lid, bedoelde gegevens. Tijdens het doorlopend toezicht kan DNB de in artikel 26a, eerste lid, bedoelde gegevens vorderen. DNB zal hieraan behoefte hebben om te controleren of de financiële onderneming inderdaad in staat is om de gegevens binnen de gestelde termijn te verstrekken en of deze gegevens zodanig zijn dat DNB daarmee in staat wordt gesteld om de vangnetregeling uit te voeren binnen de daarvoor gestelde termijn. Het is niet nodig dat naast artikel 5:16 van de Awb ook in artikel 26a te bepalen. Het spreekt voor zich dat de gegevens ook ingevolge een in artikel 5:16 van de Awb bedoelde vordering moeten worden verstrekt in een toegankelijke vorm als bedoeld in artikel 26a.

(Onderdeel D)

Bij de vaststelling van artikel 32b, eerste lid, (Stb. 2009, 437; Artikel IV, onderdeel M) is in de opsomming geen onderdeel c opgenomen. Deze omissie wordt hierbij hersteld.

(Onderdeel E)

De wijziging van artikel 33 is van redactionele aard.

(Onderdeel F)

In artikel 4, eerste lid, eerste volzin, van de verordening ratingbureaus is opgenomen dat beleggingsondernemingen, instellingen voor collectieve belegging in effecten, kredietinstellingen, pensioenfondsen, verzekeraars en herverzekeraars bij het gebruik van ratings voor regelgevingsdoeleinden alleen gebruik mogen maken van ratingbureaus die overeenkomstig de verordening ratingbureaus zijn geregistreerd.

Geen verandering wordt beoogd van de vastgestelde procedure voor de erkenning van externe kredietbeoordelingsinstellingen (EKBI’s) overeenkomstig de bepalingen uit de herziene richtlijn banken6 die is geïmplementeerd in paragraaf 10.5 van het Besluit prudentiële regels Wft7.

Voor zover er geen overlap is tussen de registratieprocedure van de verordening ratingbureaus en de reeds bestaande procedure voor de erkenning van EKBI's overeenkomstig de bepalingen uit paragraaf 10.5 van het Besluit prudentiële regels Wft, blijft De Nederlandsche Bank verantwoordelijk voor de erkenningsprocedure. De Nederlandsche Bank zal derhalve ook toezicht op het gebruik van ratings voor (prudentiële) regelgevingsdoeleinden blijven houden.

(Onderdelen G, H en I)

Zie voor een toelichting bij dit onderdeel paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel VI. Wijziging van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft

Door middel van de onderhavige wijziging is in artikel 29, eerste lid, een onjuiste verwijzing gecorrigeerd.

Artikel VII. Wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling

Zie voor een toelichting op dit artikel de toelichting op artikel II, onderdeel B.

Artikel VIII

Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2011. Uitzondering daarop vormt artikel I, onderdeel B, van dit besluit, waarin de sanctiebepaling voor overtredingen van de verordening ratingbureaus en de verordening grensoverschrijdende betalingen is opgenomen, dat eerst in werking treedt wanneer de grondslag voordat artikel, welke is opgenomen in het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 20108, in werking treedt.

De Minister van Financiën,

J. C. de Jager


XNoot
1

De ingebrekestelling is inmiddels geseponeerd.

XNoot
2

Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 30 mei 1994 inzake depositogarantiestelsels (PbEG L 135), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Europese Raad van 11 maart 2009 (PbEU L 68).

XNoot
3

Kamerstukken II 2008/09, 32 036, nr.16 (zevende nota van wijziging). De hier bedoelde wijziging wordt binnenkort door middel van een nota van wijziging naar de Tweede Kamer gestuurd. Het definitieve nummer van dat kamerstuk kan dus afwijken.

XNoot
4

Kamerstukken II 2008/09, 31 458, nr. 3.

XNoot
5

Kamerstukken II 2008/09, 32 036, nr. 2.

XNoot
6

Richtlijn (EG) nr. 48/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU L 177).

XNoot
8

Kamerstukken II 2008/09, 32 036, nr. 2.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in de Staatscourant.

Naar boven