Besluit van 16 september 2009, houdende opneming in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft van een verplichting voor aanbieders om transparantie te bieden ten aanzien van de kosten in verband met complexe producten en hypotheken en een verbod op bonusprovisies voor aanbieders en bemiddelaars en wijziging van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 8 juli 2009, nr. FM 2009-1533 M;

Gelet op de artikelen 4:20, eerste lid, 4:72, derde lid, aanhef en onderdeel c en 4:73, derde lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet op het financieel toezicht;

De Raad van State gehoord, advies van 12 augustus 2009, no. W06.09.0299/III;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 10 september 2009, nr. FM/2009/1840 M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De voor de definities aangebrachte nummering komt te vervallen.

2. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:

betalingsbeschermer:

verzekering ter dekking van het risico dat de verzekeringnemer betalingsverplichtingen uit hoofde van een overeenkomst inzake krediet niet kan nakomen;

uitvaartverzekering:

levensverzekering die uitsluitend strekt tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon of een natura-uitvaartverzekering.

3. In de definitie van complex product wordt onder 10° de zinsnede «2 tot en met 5» vervangen door: 2° tot en met 9° en wordt onder 11° de zinsnede «2° tot en met 6°» vervangen door: 2° tot en met 10°.

B

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «overeenkomst inzake een complex product of hypothecair krediet» vervangen door: «overeenkomst inzake een betalingsbeschermer, complex product, hypothecair krediet of uitvaartverzekering» en wordt de zinsnede «het complexe product, het hypothecair krediet» vervangen door: de betalingsbeschermer, het complexe product, het hypothecair krediet, onderscheidenlijk de uitvaartverzekering.

2. Het derde lid komt te luiden:

Voorafgaand aan het zonder tussenkomst van een bemiddelaar doen van een voorstel tot het aangaan van een overeenkomst inzake een betalingsbeschermer, complex product, hypothecair krediet of uitvaartverzekering, verstrekt een aanbieder een consument informatie over het feit dat hij kosten maakt ten behoeve van de distributie met inbegrip van het adviseren en dat deze kosten onderdeel uitmaken van de prijs van het product of verwerkt kunnen zijn in het rentepercentage, alsmede informatie over de aard en reikwijdte van zijn dienstverlening.

C

Na artikel 59 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 59a

  • 1. Een aanbieder verstrekt voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een consument inzake een complex product of hypothecair krediet, aan de consument informatie over de totale prijs van het complexe product of hypothecaire krediet, met inbegrip van alle bijbehorende kosten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid verstrekt een aanbieder voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een consument inzake een complex product dat strekt tot vermogensopbouw, aan de consument, voor zover van toepassing, ten minste de volgende informatie:

    • a. het bedrag van de totale kosten;

    • b. de kosten die worden ingehouden op de inleg of de premie, onderverdeeld naar soorten kosten, zoals in elk geval eerste kosten, doorlopende kosten en aan- en verkoopkosten;

    • c. de kosten die worden ingehouden op de vermogensopbouw of uitkering, onderverdeeld naar soorten kosten zoals in elk geval eerste kosten, doorlopende kosten en aan- en verkoopkosten;

    • d. de kosten die de beheerder van de beleggingsinstelling jaarlijks in rekening brengt voor het beheer van rechten van deelneming in die beleggingsinstelling;

    • e. de invloed van het gemiddelde jaarlijkse percentage van de kosten, bedoeld onder b, c en d, op het rendement en de vermogensopbouw of uitkering, verbonden aan de overeenkomst; en

    • f. de wijze waarop de kosten, bedoeld onder b, c en d, worden verdeeld over de looptijd van de overeenkomst.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op:

    • a. overeenkomsten met betrekking tot beleggingsobjecten; en

    • b. overeenkomsten met betrekking tot het verlenen van een beleggingsdienst of nevendienst.

  • 4. Het tweede lid, aanhef en de onderdelen b tot en met f, zijn niet van toepassing op een levensverzekeraar die een levensverzekering aanbiedt waarbij de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling.

  • 5. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op financiële ondernemingen die een complex product als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, 4° of 11° samenstellen en dat product in de markt verkrijgbaar stellen voor consumenten of, indien het een recht van deelneming in een beleggingsinstelling betreft, cliënten.

D

In artikel 65, vierde lid, wordt de zinsnede «onder 1°, 4° of 7°» vervangen door: onder 1°, 4° of 11°.

E

Artikel 149a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «complex product of een hypothecair krediet» vervangen door: «betalingsbeschermer, complex product, hypothecair krediet of uitvaartverzekering».

2. In het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, wordt na de zinsnede «de wijze van berekening van de provisie» ingevoegd: of in geval van provisie in natura de waarde in het economisch verkeer.

3. Na het tweede lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid verschaft of ontvangt een aanbieder, bemiddelaar of adviseur voor het bemiddelen of adviseren inzake een betalingsbeschermer, complex product, hypothecair krediet of uitvaartverzekering, rechtstreeks of middellijk, geen andere provisie dan:

    • a. afsluitprovisie;

    • b. doorlopende provisie; of

    • c. provisie in natura die onafhankelijk van de totstandkoming van de overeenkomst wordt verschaft en die, voor zover deze de waarde van € 100 overstijgt, voldoet aan het eerste lid en het tweede lid, onderdeel b.

  • 4. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder «consument» in artikel 1, onderdelen a en g, mede verstaan een cliënt, niet zijnde een consument.

F

In artikel 150, tweede lid, vervalt «aan».

G

Artikel 174 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt de zinsnede «aan bemiddelaar» vervangen door: aan een bemiddelaar.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «2010» vervangen door: 2011.

ARTIKEL II

In artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector wordt in de numerieke volgorde van de tabel met betrekking tot het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft ingevoegd: «artikel 59a, eerste en tweede lid» met het bijbehorende tariefnummer «3» en «artikel 149a, derde lid» met het bijbehorende tariefnummer «3».

ARTIKEL III

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij horende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 16 september 2009

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de zesde oktober 2009

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit wijzigt het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (hierna: Bgfo) en hangt samen met de aanscherping van de regels voor provisiebetaling en beloningstransparantie die merendeels per 1 januari 2009 in werking zijn getreden1.

De reikwijdte van voornoemde regels is uitgebreid en aangescherpt. Naast complexe producten en hypotheken wordt een aantal andere producten onder de reikwijdte van de beloningstransparantie en provisieregels gebracht. Conform een door de minister van Financiën gedane toezegging aan de Tweede Kamer2 is er een verbod op het betalen en ontvangen van bonusprovisies in artikel 149a van het besluit opgenomen. Adviseurs en bemiddelaars dienen op grond van artikel 149b voorafgaand aan het adviseren of bemiddelen een dienstverleningsdocument te verstrekken. In lijn hiermee is bepaald dat aanbieders naast de zogenaamde kostenverklaring op grond van artikel 58, derde lid, van het Bgfo de consument informatie moeten verstrekken over de aard en de reikwijdte van hun dienstverlening. In aanvulling op de concrete nominale provisietransparantie die tussenpersonen sinds 1 januari 2009 moeten bieden, zijn nieuwe regels geïntroduceerd voor door aanbieders te bieden kostentransparantie.

Voor de door aanbieders te bieden kostentransparantie wordt het nieuwe artikel 59a ingevoerd. Aanbieders zullen informatie moeten verstrekken over de prijs van complexe producten en hypotheken en daarnaast verregaande kostentransparantie moeten bieden inzake complexe producten waarbij sprake is van een vermogensopbouwcomponent. Met dit laatste is beoogd om de consument een beter inzicht te bieden in de kosten van dergelijke producten en de invloed daarvan op de inleg of premie, het rendement en het uiteindelijk opgebouwde vermogen of de uitkering indien het een verzekering betreft. De consument is hierdoor beter geïnformeerd en beter in staat om weloverwogen een beslissing te nemen voor een bepaald opbouwproduct. Voor beleggingsverzekeringen en beleggingshypotheken gelden op grond van artikel 60, eerste lid, onderdeel l van het Bgfo sinds 1 januari 2008 soortgelijke regels3. Deze regels zijn voor levensverzekeraars door de sector uitgewerkt in de modellen van De Ruiter. Deze modellen worden door levensverzekeraars met ingang van 1 januari 2008 toegepast. Met de onderhavige aanscherping van de transparantieregels is voor alle aanbieders van complexe producten met een vermogensopbouwdeel in een vergelijkbare kostentransparantie voorzien. Hiermee is voor alle producten die voor de consument in een vergelijkbare behoefte voorzien een level playing field gecreëerd. Dit laat onverlet dat voor een levensverzekeraar die een levensverzekering aanbiedt waarvan de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling de te bieden kostentransparantie ingevolge artikel 60, eerste lid, onderdeel l leidend is.

Bovengenoemde maatregelen zijn tot stand gekomen na veelvuldig overleg met de sector.

Ontvangen adviezen

Een ontwerp van dit voorstel is op 20 februari 2009 ter consultatie voorgelegd aan marktpartijen, consumentenorganisaties en toezichthouders. Het ontwerp is daarnaast gepubliceerd op de website van het ministerie van Financiën. De consultatieronde die eind maart sloot heeft in totaal 16 reacties opgeleverd. Er zijn reacties ontvangen van de Commissie Wft/Wfd Nee, Consumentenbond, Dufas, Fidin, NVB, Obvion, OvFD, Pensioendesk, Quion, REB, Spigthoff, SVC compliance en het Verbond van Verzekeraars. Daarnaast heeft de AFM over het onderwerp geadviseerd.

De ontvangen commentaren vormden aanleiding om de tekst op verschillende plaatsen waar nodig aan te passen of te verduidelijken. De belangrijkste inhoudelijke punten worden hierna, per onderwerp, kort besproken. Met de meer technische opmerkingen is zoveel mogelijk rekening gehouden.

Reikwijdte

Diverse partijen wezen op de beperkte reikwijdte van de voorgestelde regels. Zij spraken de verwachting uit dat er ontwijkgedrag zal plaatsvinden en pleiten voor het op termijn uitbreiden van de reikwijdte. Het Verbond van Verzekeraars gaf aan dat zij verwachten dat de belonings- en kostentransparantie en de inducement-norm uiteindelijk voor alle financiële producten zou moeten gaan gelden. Brancheorganisaties van tussenpersonen daarentegen achten een uitbreiding van de reikwijdte niet wenselijk. Naar aanleiding van deze opmerkingen en concrete signalen uit de markt is er voor gekozen om de reikwijdte van de beloningstransparantie en inducement-norm uit te breiden naar uitvaart- en woonlastverzekeringen en kredietbeschermers.

Verschillende partijen hebben er op gewezen dat ook beleggingsobjecten onder de reikwijdte van het ontwerp vielen. Dergelijke producten kwalificeren gelet op de definitie als een complex product. Het is echter niet de bedoeling geweest dergelijke producten onder de regels inzake provisieharmonisatie te brengen. Dit punt is verduidelijkt. Ook hebben verschillende partijen er op gewezen dat de reikwijdte van de regels voor producten die door MiFID worden gereguleerd moet worden bezien. In de tekst is verduidelijkt dat dergelijke producten gelet op de maximale harmonisatie, niet onder het bonusverbod en de kostentransparantie vallen.

Bonusverbod

De ontwerptekst bevatte een verbod van elke provisie anders dan afsluit- en doorlopende provisie. Deze strikte vormgeving sloot aan bij de wens van de Tweede Kamer om alle ontwijkroutes af te sluiten. In de consultatie leidde deze vormgeving tot zowel negatieve als positieve reacties. De positieve reacties kwamen onder andere van de Consumentenbond en van het Verbond van Verzekeraars. Deze partijen zagen deze maatregel als belangrijke stap richting een zuiverder markt voor financiële dienstverlening. Het verbod van beloningen die geen afsluit- dan wel doorlopende provisie zijn, draagt ertoe bij dat de adviseur zich uitsluitend zal richten op het belang van de consument.

De negatieve reacties liepen sterk uiteen. Een aantal partijen nam het standpunt in dat de inducement-norm die per 1 januari 2009 van kracht is, voldoende mogelijkheden biedt aan de toezichthouder om op te treden tegen ongewenste provisies. Anderen merkten op dat het verbod onnodig te stringent was geformuleerd en te veel in zou grijpen op bepaalde marktpraktijken.

Diverse partijen hebben gepleit voor een uitzondering voor bepaalde niet-geldelijke provisies in het kader van het ter beschikking stellen van software en opleidingen. Met name werd gedoeld op IT-toepassingen die door de aanbieder ter beschikking worden gesteld – adviessoftware die bijvoorbeeld het adviesproces en productvergelijking faciliteert – en het aanbieden van opleidingen en organiseren van seminars door aanbieders gericht op het intermediair die bijdragen aan de kennis en deskundigheid van financiële dienstverleners.

Dit commentaar heeft tot de opname van een uitzondering op het bonusverbod voor de genoemde provisies geleid. Het is onwenselijk om deze provisies onmogelijk te maken, omdat hiermee evident de efficiëntie en het belang van de klant gediend zijn, terwijl het niet goed mogelijk is om deze «vergoedingen» per gesloten overeenkomst door te berekenen of transparant te maken. Om een onevenredige toezichtbelasting te vermijden is op voorstel van het Verbond van Verzekeraars een bagatel-regeling opgenomen voor niet-geldelijke provisies onder de grens van EUR 100. In het kader van deze uitzonderingen is uitdrukkelijk bepaald dat de norm dat dergelijke vergoedingen niet in strijd mogen zijn met het belang van de klant van kracht blijft.

Kostentransparantie

De nieuwe bepaling (artikel 59a) waarmee kostentransparantie door aanbieders wordt geregeld voor complexe producten en hypotheken heeft twee doelstellingen. De consument inzicht geven in de totaalprijs (vergelijking soortgelijke producten faciliteren) en door opsplitsing van kosten de werking van het product en het effect van kosten op vermogensopbouw inzichtelijk maken. De meeste respondenten onderschreven het belang van goede informatie over kosten van complexe financiële producten en hypotheken voor de consument.

Er waren echter wel een aantal aandachtspunten uit de reacties af te leiden. Een aantal partijen heeft er op gewezen dat de nieuwe verplichting het gelijke speelveld tussen verschillende distributiekanalen en aanbieders niet mag verstoren. Sommige partijen hebben uitdrukkelijk verzocht om nadere richtsnoeren voor de wijze waarop in de praktijk uitwerking moet worden gegeven aan het bieden van kostentransparantie. De doelstelling hiervan was erop gericht om te zorgen dat door aanbieders (banken en verzekeraars) op soortgelijke wijze kostentransparantie wordt geboden en de vergelijkbaarheid van de informatie voor de consument geborgd is.

Dit commentaar heeft geleid tot opname van een aantal uitgangspunten die door aanbieders kunnen worden toegepast bij het bieden van kostentransparantie met betrekking tot complexe producten en hypotheken. Hierbij kan gedacht worden aan het moment van berekening en de wijze waarop moet worden omgegaan met parameters die gedurende de looptijd kunnen wijzigen. De concretisering van kostentransparantie voor producten die door MiFID worden gereguleerd wordt aan zelfregulering van aanbieders overgelaten, aangezien het niet mogelijk is om voor deze producten aanvullende regels te stellen.

Gevolgen voor het bedrijfsleven

In het hiernavolgende worden de gevolgen voor het bedrijfsleven in kaart gebracht. Het is van belang om op te merken dat het merendeel van de personen waar de regels op betrekking hebben reeds actief is op de financiële markten. De onderhavige regeling is tot stand gekomen na veelvuldig overleg met de marktpartijen. Daar waar een keuze mogelijk was, is in overleg met marktpartijen steeds voor het minst belastende alternatief gekozen. Voor de berekening is aangesloten bij de handleiding Meten is weten II voor het definiëren en meten van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Betrokken ondernemingen

De bepalingen opgenomen in onderhavige regeling zijn relevant voor een grote groep financiële ondernemingen. De regels hebben gevolgen voor aanbieders en bemiddelaars van complexe producten, hypothecair krediet, uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers.

Voor het aantal aanbieders van complexe producten wordt aangesloten bij de in het Wft-register aanwezige gegevens. Hieruit blijkt dat een totaal aantal van 157 aanbieders, bestaande uit 108 verzekeraars en 49 bancaire instellingen, complexe producten aanbiedt. Uit het Wft-register blijkt bovendien dat er op dit moment 892 aanbieders zijn die over een vergunning beschikken om hypothecair krediet aan te bieden en dat er 341 schade- en levensverzekeraars in Nederland actief zijn die uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers aanbieden.

Het totaal aantal bemiddelaars bedraagt 10.501. Daarvan zijn er 767 die alleen in enkelvoudige producten bemiddelen. Het aantal bemiddelaars in complexe producten bedraagt daarmee naar schatting 9.734. Uit het Wft-register blijkt verder dat er 7.809 bemiddelaars over een vergunning beschikken om hypothecair krediet te mogen bemiddelen. Het merendeel van de bemiddelaars beschikt over een vergunning voor het bemiddelen van verzekeringen4.

Bepalingen die belastende bedrijfseffecten teweeg brengen

In onderstaand schema zijn de bepalingen opgenomen met de bijbehorende belastende bedrijfseffecten die zij teweeg brengen. Onder administratieve lasten worden de kosten verstaan die een onderneming moet maken om te voldoen aan informatieverplichtingen die zich richten tot de overheid. Het betreft verplichtingen tot het verzamelen, bewerken, registeren, bewaren, rapporteren en ter beschikking stellen van informatie. De inhoudelijke nalevingskosten bestaan uit de kosten voor het bedrijfsleven om te kunnen voldoen aan informatieverplichtingen ten aanzien van derden. Dit voorstel brengt eveneens administratieve lasten met zich mee aangezien betrokken ondernemingen in het kader van het toezicht op verzoek informatie aan de AFM moeten verstrekken. Deze toezichtkosten worden onderaan deze paragraaf gespecificeerd.

Norm

Onderwerp

Inhoudelijke nalevingskosten

Administratieve lasten

Artikel 58, eerste en derde lid

Uitbreiding reikwijdte beloningstransparantie intermediair en kostenverklaring aanbieders

Eenmalig € 134.505

Structureel € 458.800

 

Artikel 59a, eerste lid

Transparantie over de totale prijs van een complex product of hypothecair krediet

Structureel € 2.590.000

 

Artikel 59a, tweede lid

Specificatie van de kosten inzake een complex product dat strekt tot vermogensopbouw

Eenmalig € 15.900.000

Structureel € 9.670.000

 

Toezichtkosten

Informatieverzoeken van de AFM

 

Structureel € 106.028

De onderhavige regeling veroorzaakt in totaal € 16.034.505 aan eenmalige inhoudelijke nalevingskosten en € 12.718.800 aan doorlopende inhoudelijke nalevingskosten. De administratieve lasten bedragen structureel € 106.028.

Uitbreiding reikwijdte beloningstransparantie

Bemiddelaars en aanbieders zijn op grond van dit voorstel gehouden om de consument voorafgaand aan een overeenkomst inzake een betalingsbeschermer of een uitvaartverzekering beloningstransparantie te bieden. Bemiddelaars en aanbieders bieden op grond van artikel 58 van het besluit reeds beloningstransparantie met betrekking tot complexe producten en hypotheken. Bij de berekening van de lasten is het van belang te melden dat betalingsbeschermers alleen in samenhang met een overeenkomst inzake krediet kunnen worden afgesloten.

Naar verwachting zullen de eenmalige kosten gemoeid met de nieuwe verplichting minimaal zijn. De overgrote meerderheid van de bemiddelaars kan immers gebruik maken van de uitwerking die zij reeds nu aan artikel 58 geven. Voor 767 (10.501-9734) bemiddelaars is de verplichting nieuw en geldt dat zij hun bedrijfsvoering eenmalig dienen aan te passen. Naar verwachting zal een interne hoogopgeleide kennismedewerker hier 3 uren mee bezig zijn. De eenmalige kosten voor het intermediair op basis van een uurtarief van € 45 worden ingeschat op € 135 per bemiddelaar hetgeen leidt tot een totaal bedrag van € 103.545 (767 * € 135). Aanbieders van complexe producten en hypotheken kunnen gebruik maken van de bestaande kostenverklaring. Zij zullen op grond van het voorstel eenmalig hun kostenverklaring inhoudelijk moeten aanvullen met een vermelding van de aard en reikwijdte van hun dienstverlening. Naar schatting neemt dit per aanbieder 15 minuten in beslag. Indien een interne jurist deze wijziging doorvoert op basis van een uurtarief van € 45 brengt deze wijziging € 11,25 aan eenmalige lasten per aanbieder met zich mee. Uitgaande van 108 aanbieders van complexe producten die geen hypothecair krediet aanbieden en 892 aanbieders van hypothecair krediet bedragen de totale eenmalige kosten € 11.250 (1.000 * 11,25). Een grote groep verzekeraars – die zelf geen complexe producten aanbiedt – zal op grond van artikel 58, eerste lid, een kostenverklaring moeten opstellen voor uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers. Dit betreft in totaal 292 (341-49) verzekeraars. Met het opstellen van een kostenverklaring zijn naar schatting 1,5 uren gemoeid. Uitgaande van een tarief van € 45 voor een interne jurist bedragen de totale kosten per verzekeraar € 67,50. De initiële kosten voor de verzekeraars bedragen € 19.710 (292 * € 67,50). De totale eenmalige nalevingskosten voor bemiddelaars en aanbieders bedragen daarmee € 134.505 (€ 103.545 + € 11.250 + € 19.710).

Bemiddelaars en aanbieders zijn gehouden om doorlopend bij twee nieuwe producten – uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers – informatie te verstrekken over hun beloning en de kosten van distributie, hetgeen leidt tot structurele nalevingskosten. Voor de berekening van deze kosten is het aantal uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers dat jaarlijks wordt afgesloten relevant. Bemiddelaars zullen per overeenkomst de beloningstabellen van de betreffende aanbieder moeten raadplegen en de beloning moeten opnemen in de reeds bekende standaardformulering. Hiermee zal naar schatting twee minuten per overeenkomst zijn gemoeid. Uitgaande van een uurtarief van € 37 voor middelbaar opgeleid personeel levert dit een lastendruk per overeenkomst op van € 1,24. Aanbieders zullen indien zij een dergelijke verzekering rechtstreeks aanbieden een kostenverklaring moeten verstrekken. Er wordt aangenomen dat deze handeling voor een aanbieder hetzelfde zal kosten.

Uit cijfers van het Verbond van Verzekeraars blijft dat er jaarlijks 300.000 uitvaartverzekeringen worden verkocht en 100.000 betalingsbeschermers. Voor een juiste toedeling van de kosten aan enzerzijds bemiddelaars en anderzijds aanbieders wordt uitgegaan van marktgegevens waaruit blijkt dat ongeveer 60% van de verzekeringen tot stand komt via een bemiddelaar en dat ongeveer 40% van de consumenten een verzekering rechtstreeks bij een aanbieder afneemt. Dit betekent dat er via het intermediair jaarlijks 240.000 uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers worden afgesloten. De structurele kosten voor het intermediair bedragen daarmee € 297.600 (240.000 * € 1,24). Ten aanzien van de structurele kosten voor aanbieders moet er rekening mee worden gehouden dat naar schatting 75% van de betalingsbeschermers in samenhang met een hypotheek of complex product wordt afgesloten. Voor deze gevallen zijn aanbieders reeds verplicht een kostenverklaring te verstrekken en brengt de uitbreiding materieel geen nieuwe structurele kosten met zich mee. De structurele kosten voor de aanbieders worden veroorzaakt door de verkoop van losse uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers die in verband met consumptief krediet worden afgesloten. Uitgaande van 120.000 uitvaartverzekeringen (0,4 * 300.000) die door aanbieders rechtstreeks worden verkocht en 10.000 betalingsbeschermers (100.000 * 0,4 * 0,25) die samenhangen met consumptieve kredieten bedragen de structurele lasten € 12.400 (120.000 * € 1,24 + 10.000 * € 1,24). De structurele nalevingskosten gemoeid met de uitbreiding van de beloningstransparantie naar uitvaartverzekeringen en betalingsbeschermers bedragen daarmee in totaal € 458.800 (€ 297.600 + € 161.200).

Transparantie over de totale prijs

Aanbieders van een complex product of hypothecair krediet zullen voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst op grond van artikel 59a, eerste lid, van het Bgfo aan de consument informatie dienen te verstrekken over de totale prijs van het complexe product of het hypothecair krediet inclusief alle kosten. Het is de bedoeling dat de aanbieder nominale transparantie biedt en de berekening daarvoor baseert op bepaalde uitgangspunten. Uit gesprekken met marktpartijen is gebleken dat hier niet of nauwelijks een aanpassing van de interne systemen voor nodig is. Aanbieders beschikken reeds over de mogelijkheid om de totale prijs te berekenen omdat men reeds voor de offerte berekeningen dient op te stellen. De eenmalige kosten voor aanbieders kunnen om die reden op nihil worden gesteld. Doorlopend zal de verplichting om de totale prijs weer te geven wel inhoudelijke nalevingskosten met zich mee brengen. Voor het aantal complexe producten op jaarbasis wordt aangesloten bij de gegevens uit een eerdere berekening waaruit volgt dat op jaarbasis naar schatting 2.100.000 complexe producten worden afgenomen5. Uit cijfers van het Kadaster blijkt dat er op jaarbasis 446.000 hypotheken worden afgesloten6. De helft van dit aantal zal naar verwachting tevens kwalificeren als een complex product. Het totale aantal overeenkomsten op jaarbasis ten aanzien waarvan de totale prijs moet worden weergegeven komt daarmee op 2.323.000 (2.100.000 + ½ * 446.000). Het berekenen van de totale prijs per overeenkomst kost een aanbieder naar verwachting 2 minuten. Op basis van een intern uurtarief van € 37 leidt tot een totale kostenpost van € 1,23 per overeenkomst. De totale inhoudelijke nalevingskosten gemoeid met het transparant maken van de totale prijs bedragen op jaarbasis € 2.590.000 (2.100.000 * € 1,23).

Specificatie van de kosten

Op grond van artikel 59a, tweede lid, dient een aanbieder van een complex product dat strekt tot vermogensopbouw bepaalde kosten nader te specificeren. Een aanbieder dient de consument te informeren over de kosten die worden ingehouden op de premie of de inleg, de vermogensopbouw of de uitkering. Tevens dient de aanbieder de consument te informeren over de jaarlijkse beheerkosten, de invloed van de kosten op het rendement, de vemogensopbouw of uitkering en de wijze waarop de kosten worden verdeeld over de looptijd. Deze bepaling is ontleend aan artikel 60, eerste lid, onderdeel l, van het Bgfo dat levensverzekeraars verplicht om een soortgelijke transparantie te bieden bij beleggingsverzekeringen. De levensverzekeraars hebben via zelfregulering middels de modellen van De Ruiter een nadere uitwerking aan artikel 60 gegeven. Bij artikel 59a is een zelfde benadering gekozen. Het artikel laat ruimte aan de sector om via zelfregulering op een uniforme wijze kostentransparantie te bieden. Op deze wijze is voor het minst belastende alternatief gekozen. Voor de berekening van de inhoudelijke nalevingskosten van artikel 59a, tweede lid wordt aangesloten bij de berekening die eerder in het kader van artikel 60 van het Bgfo is opgesteld7.

De kosten om aan artikel 59a, tweede lid, te voldoen kunnen worden onderscheiden in eenmalige kosten verbonden aan investeringen in software en administratieve processen en structurele kosten die worden veroorzaakt door de nieuwe precontractuele informatieverplichtingen. De informatie die aanbieders op grond van artikel 59a, tweede lid, moeten verstekken vertoont – op dezelfde wijze als bij beleggingsverzekeringen – gelijkenis met de oorspronkelijke bijsluiter. In dat verband is een bedrag van € 15.900.000 aan eenmalige en € 9.670.000 aan structurele inhoudelijke nalevingskosten berekend, die ook voor de verplichting op grond van artikel 59a, tweede lid tot uitgangspunt kunnen worden genomen.

Toezichtskosten

De AFM houdt toezicht op de naleving van de regels die in dit voorstel zijn opgenomen. De bemiddelaars en aanbieders kunnen in dat verband met informatieverzoeken van de AFM worden geconfronteerd. De kosten van ondernemingen om op verzoek van de AFM informatie te verstrekken worden als administratieve lasten aangemerkt.

De exacte omvang van deze lasten is lastig vast te stellen. Er is namelijk sprake van een groot aantal onzekere factoren. De AFM houdt risico-georiënteerd toezicht op basis van signalen uit de markt en stelt haar eigen prioriteiten vast. Het aantal verzoeken om informatie is bovendien sterk afhankelijk van wat zich in een jaar op de financiële markten voordoet. Om die reden kan slechts een benadering worden gegeven van de administratieve lasten.

Bemiddelaars zullen op grond van dit voorstel structureel met administratieve lasten worden geconfronteerd. De initiële lasten zijn nihil, omdat kan worden verondersteld dat er geen aanpassingen van de bedrijfsvoering nodig zijn om op informatieverzoeken te reageren. De AFM inventariseert ieder jaar met een vragenlijst op welke wijze bemiddelaars zich op de markt gedragen. Deze self assessment-methode bevordert de efficiëntie van het toezicht. Het onderhavige voorstel leidt er toe dat een aantal nieuwe vragen in de lijst wordt opgenomen. Aangezien een bemiddelaar hierop alleen met enkele vastgelegde keuzemogelijkheden kan antwoorden wordt verwacht dat een bemiddelaar hier slechts 10 minuten voor nodig zal hebben. Op basis van een intern uurtarief van € 45 voor een hoog opgeleide kennismedewerker en een totale populatie van 10.501 bedragen de administratieve lasten € 78.758 (10.501 * € 7,50).

Afhankelijk van de signalen die de AFM ontvangt, zal zij aanvullende individuele informatieverzoeken doen. Om een inschatting van de lasten te maken wordt aangesloten bij het aantal signalen dat de AFM met betrekking tot het intermediair ontvangt. Over het jaar 2008 zijn er met betrekking tot het intermediair in totaal 1.992 signalen binnengekomen8. Indien dit aantal als uitgangspunt wordt genomen en wordt verondersteld dat 5% van het totaal ziet op de onderwerpen die door dit voorstel worden geraakt, zal de AFM 100 aanvullende individuele informatieverzoeken doen (0.05 * 1.992). De hoeveelheid informatie die de AFM opvraagt is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Voor de berekening wordt verondersteld dat het verstrekken van informatie meer tijd kost dan het beantwoorden van de self-assessment vragen. Naar schatting zal dit een bemiddelaar per verzoek – mede rekening houdende met de mogelijkheid van vervolgvragen – drie uur kosten om de informatie te verstrekken. Op basis van een uurtarief van € 45 voor een hoog opgeleide kennismedewerker levert dit een last van € 135 per verzoek op. Voor de gehele populatie bemiddelaars bedraagt dit naar schatting € 13.500 (€ 135 * 100).

Het voorstel is tevens relevant voor aanbieders. Ook hier wordt aangenomen dat het voorstel niet tot initiële lasten leidt. De AFM hanteert in het kader van het toezicht op aanbieders geen self-assessment vragenlijst. Zij controleert de aanbieders primair op basis van ontvangen signalen. In 2008 zijn er blijkens het jaarverslag van de AFM met betrekking tot aanbieders 1.011 signalen ontvangen. Dit aantal wordt tot uitgangspunt genomen waarbij wordt verondersteld dat 5% van het totaal ziet op de regels uit dit voorstel. De AFM zal dan naar verwachting 51 individuele informatieverzoeken doen (0.05 * 1.011). Gelet op de inhoud van de regels waarop toezicht wordt gehouden en mogelijke impact daarvan op de bedrijfsvoering en het beleid van de aanbieder, wordt aangenomen dat met het verstrekken van informatie zes uren zullen zijn gemoeid om – mede rekening houdend met vervolgvragen – de informatie te verzamelen, te bewerken en aan de AFM te verstrekken. Op basis van een intern uurtarief van € 45 voor een hoog opgeleide kennismedewerker levert dit een last van € 270 per verzoek op. De aanbieders zullen op basis daarvan met € 13.770 aan administratieve lasten worden geconfronteerd.

De administratieve lasten gemoeid met het voorstel bedragen op grond van bovenstaande berekening in totaal € 106.028 ( € 78.758 + € 13.500 + € 13.770) structureel.

Toetsing door Actal

De berekening van de gevolgen voor het bedrijfsleven is gezamenlijk met de consultatiedocumenten aangeboden aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Actal heeft op basis van de selectiecriteria die worden gehanteerd voor het al dan niet uitbrengen van advies besloten om geen advies uit te brengen.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

In dit artikel zijn definities opgenomen voor betalingsbeschermers en uitvaartverzekeringen met als doel om deze financiële producten onder de reikwijdte te brengen van enerzijds de beloningstransparantie, zoals geregeld in artikel 58, en anderzijds de inducement-norm, zoals opgenomen in artikel 149a van het Bgfo.

Onder de definitie van betalingsbeschermer vallen verzekeringen ter dekking van het risico dat verband houdt met de nakoming van betalingsverplichtingen uit hoofde van een overeenkomst inzake consumptief- en/of hypothecair krediet. Een groot aantal soorten verzekeringen kunnen onder deze definitie vallen. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verzekeringen tegen het geheel of gedeeltelijk wegvallen van het inkomen of de inkomsten van een cliënt door arbeidsongeschiktheid, werkloosheid, overlijden of een combinatie van deze dekkingen die in samenhang met een overeenkomst inzake krediet worden gesloten. In de praktijk zal een verband tussen de verzekering en de overeenkomst inzake krediet aanwezig zijn omdat deze op hetzelfde moment worden aangeboden, geadviseerd of afgesloten. Indien de verzekering niet op hetzelfde moment wordt aangegaan of aangeboden, is het toch denkbaar dat uit de omstandigheden van het geval – bijvoorbeeld de doelstelling van de cliënt of de intentie van de financiële onderneming – toch een verband met een overeenkomst inzake krediet kan worden aangenomen. Een arbeidsongeschiktheids-, werkloosheids- of overlijdensrisicoverzekering die geen enkel verband houdt met een overeenkomst inzake krediet wordt niet onder het begrip betalingsbeschermer begrepen. Dit betekent dat «losse» verzekeringen niet onder de reikwijdte van de artikelen 58 en 149a worden gebracht. Om aan te kunnen tonen dat de verzekering of de verzekeringen niet ten behoeve van de nakoming van betalingsverplichtingen uit hoofde van een kredietovereenkomst is of zijn aangegaan is het raadzaam om dit in het adviesproces, de overeenkomst of polis vast te leggen.

De definitie van uitvaartverzekering omvat zowel natura-uitvaartverzekeringen alsmede andere verzekeringen die strekken tot het doen van geldelijke uitkeringen in verband met de verzorging van de uitvaart van een natuurlijke persoon.

Met de wijzigingen van onderdeel d van artikel 1 van het Bgfo is een omissie hersteld die is ontstaan bij het aanwijzen van bankspaarproducten als complex product. De subonderdelen 10° en 11° hebben mede betrekking op bankspaarproducten.

B

Artikel 58 is gebaseerd op artikel 4:20, eerste lid, van de wet en regelt dat adviseurs en bemiddelaars transparantie moeten bieden over hun beloning en dat aanbieders informatie moeten geven over het feit dat zij kosten maken ten behoeve van de distributie. De reikwijdte van de beloningstransparantie die een tussenpersoon op grond van het eerste lid moet bieden was beperkt tot complexe producten en hypotheken. Op basis van signalen uit de markt dat er hoge provisies worden betaald is het wenselijk om de reikwijdte van het eerste en derde lid uit te breiden met betalingsbeschermers en uitvaartverzekeringen. Ingevolge deze wijziging is de verplichting om transparantie te bieden uitgebreid naar provisies die worden betaald voor betalingsbeschermers en uitvaartverzekeringen.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de regels met betrekking tot de kostenverklaring aan te scherpen. Een aanbieder die – zonder gebruik te maken van een bemiddelaar – rechtstreeks producten verkoopt aan een consument, dient in de kostenverklaring aanvullende informatie op te nemen over de aard en reikwijdte van zijn dienstverlening. De aanbieder zal de consument in dat verband bijvoorbeeld moeten informeren over de omstandigheid dat hij alleen zijn eigen producten verkoopt en slechts alleen daarover advies verstrekt. Het is de bedoeling dat het voor de consument duidelijk wordt dat de aanbieder rechtstreeks zijn producten verkoopt en niet bemiddelt voor andere aanbieders en bijvoorbeeld geen andere producten kan adviseren of zijn eigen producten daarmee kan vergelijken in het kader van een eventueel advies. Op deze wijze wordt duidelijk of de aanbieder zelf de aanbieder is van alle producten binnen het complexe product of dat hij bijvoorbeeld ten aanzien van de verzekering optreedt als bemiddelaar. Het onderscheid tussen het optreden als aanbieder of bemiddelaar is voor de consument relevant in verband met de keuzes die deze in dat verband kan maken. Zo kan de consument wanneer iemand optreedt als bemiddelaar een keuze hebben in de wijze van beloning voor de werkzaamheden die hiermee zijn gemoeid. Daarnaast is het tijdstip waarop een aanbieder de kostenverklaring dient te verstrekken vervroegd. De kostenverklaring mag niet langer voorafgaand aan de overeenkomst worden verstrekt, maar zal op een eerder moment voorafgaand aan het aanbieden in de zin van de wet aan de consument ter beschikking moeten worden gesteld. Dit moment valt in de praktijk samen met het moment na de oriëntatiefase. De aanbieder zal voorafgaand aan het moment waarop hij zijn daadwerkelijke werkzaamheden in het kader van het doen van een concreet voorstel tot het aangaan van een overeenkomst start de kostenverklaring moeten verstrekken. De kostenverklaring wordt daarmee verstrekt op een vergelijkbaar moment als het dienstverleningsdocument dat door een bemiddelaar op grond van artikel 149b, derde lid moet worden verstrekt.

Deze wijzigingen beogen om een gelijk speelveld tussen de verschillende distributiekanalen – verkoop via tussenpersonen enerzijds en rechtstreekse verkoop door aanbieders anderzijds – te bevorderen. De consument die rechtstreeks bij een aanbieder een product wil afnemen krijgt voorafgaand aan de dienstverlening duidelijkheid over de dienstverlening van de aanbieder en de wijze waarop hij de kosten voor deze dienstverlening door de aanbieder in rekening krijgt gebracht. Op basis van deze uitgebreide kostenverklaring die een aanbieder moet verstrekken wordt de consument beter in staat gesteld om een geïnformeerde keuze te maken voor een bepaald distributiekanaal (bemiddelaars of directe aanbieders).

Een aanbieder kan ook bemiddelen in producten van een andere aanbieder. Hij treedt in dat geval op als een bemiddelaar en dat betekent dat de verplichtingen van onder andere artikel 149b van toepassing zijn. De aanbieder zal – in voorkomend geval naast de kostenverklaring – in de hoedanigheid van bemiddelaar een dienstverleningsdocument moeten verstrekken. Overigens kan worden opgemerkt dat op de achterliggende aanbieder een eigen verantwoordelijkheid ingevolge de wet kan rusten om de consument informatie over het product en de aard en reikwijdte van zijn dienstverlening te verstrekken.

Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat de grondslag van artikel 58 met zich brengt dat dit artikel niet van toepassing is op een aanbieder van een beleggingsinstelling.

C

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:20, eerste lid, van de wet en verplicht aanbieders van complexe producten en hypotheken tot precontractuele nominale kostentransparantie. Gelet op de grondslag is dit artikel niet van toepassing op een aanbieder van een beleggingsinstelling.

Totale prijs met inbegrip van bijbehorende kosten

Op grond van het eerste lid dienen aanbieders de consument voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst inzake een complex product of een hypothecair krediet, te informeren over de totale prijs van het complexe product of hypothecaire krediet met inbegrip van alle bijbehorende kosten. Deze norm is ontleend aan artikel 58e, eerste lid, onderdeel a, van het Bgfo. Artikel 58e vormt de implementatie van de MiFID-norm die bepaalt dat beleggingsondernemingen hun cliënten onder meer moeten informeren over de kosten en bijbehorende lasten van de beleggingsdiensten die zij verlenen. De norm heeft de bedoeling om de consument inzicht te geven in de totale prijs inclusief alle kosten gedurende de gehele looptijd van het product. Onder kosten worden op grond van artikel 1 van het Bgfo alle bedragen verstaan die een aanbieder in rekening brengt of ten laste laat komen van de consument. Hierbij kan gedacht worden aan vergoedingen, provisies, lasten, uitgaven maar ook aan eventuele belastingen die de consument via de aanbieder moet betalen9. Onder bijbehorende kosten kunnen ook kosten vallen die gepaard gaan met verzekeringen of andere financiële producten die in combinatie met een complex product of hypothecair krediet door een aanbieder aan een consument worden verkocht. In dat geval moeten de kosten voor deze aanvullende producten worden meegenomen in de totale prijs indien het aanvullende product een onderdeel vormt van een complex product. Indien er geen sprake is van een complex product geldt er geen verplichting om de kosten van aanvullende producten op basis van het eerste lid in de totale prijs op te nemen. In de praktijk komt het vaak voor dat een aanbieder de aanschaf van een aanvullend product als voorwaarde stelt voor de aanschaf van een door hem aangeboden complex product of hypothecair krediet en de consument daarbij de keuze laat om dit aanvullende product bij hem of bij een willekeurige andere aanbieder aan te schaffen. De aanbieder is er in dat geval – mede op grond van de op grond van artikel 4:19 en 4:20 van de Wft geldende informatieverplichtingen – toe gehouden om bij de opgave van de totale prijs de consument hierop te wijzen en hem te informeren over het feit dat met de aanschaf van het betreffende aanvullende product extra kosten gemoeid kunnen zijn die ook ten laste komen van de consument.

Kostenberekening

De opgave van de totale prijs moet worden gedaan voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst. In de praktijk zal dit veelal gebeuren op het moment dat aan de consument een offerte wordt verschaft voor de mogelijke aanschaf van een of meerdere producten. Omdat complexe producten en hypothecaire kredieten veelal een lange looptijd kennen waarbij kostencomponenten gedurende de looptijd variabel kunnen zijn, wordt bij de berekening van de totale prijs voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst uitgegaan van de op dat moment vaststaande informatie. Op deze wijze is gegarandeerd dat de berekening zo precies en getrouw mogelijk plaatsvindt en dat alle aanbieders op een vergelijkbare wijze invulling geven aan het eerste lid en het gelijke speelveld tussen aanbieders zoveel mogelijk is gewaarborgd. Dit betekent dat aanbieders er bij de berekening bijvoorbeeld van uit kunnen gaan dat de in de offerte genoemde rente die bij de consument daadwerkelijk door de aanbieder in rekening wordt gebracht gedurende de hele looptijd niet verandert en dat de consument tijdens de looptijd geen extra aflossingen doet. Eventuele kortingen op de (opslagen op de) rente die gedurende een vooraf vastgestelde periode zullen gelden, worden enkel voor deze periode meegenomen in de berekening van de totale prijs. Voor de resterende periode wordt uitgaan van de offerterente exclusief de kortingen. Dit geldt ook voor andere elementen die bij de offerte nog niet met zekerheid zijn te voorspellen. Tevens is het voor een gelijk speelveld behulpzaam om fiscale aspecten en kosten die aan derden worden betaald buiten de berekening te houden. In het geval van een hypotheek waarbij bij aanvang wordt uitgegaan van een gedurende de looptijd door de consument maximaal op te nemen krediet, wordt bij de berekening van de totale prijs uitgegaan van de situatie dat de consument het totale krediet bij aanvang opneemt. Bij de berekening wordt er van uitgegaan dat in het geval van een krediet ook de af te lossen hoofdsom in beginsel onderdeel uit maakt van de totale prijs. Dit geldt bijvoorbeeld bij een aflossingsvrije hypotheek of bij een hypotheek dat gedeeltelijk aflossingsvrij is.

Kosten vermogensopbouw

Wanneer er sprake is van een product met een vermogensopbouwelement, waarbij op basis van een eenmalige dan wel periodieke inleg of premie voor een bepaald doel – bijvoorbeeld de aflossing van (een gedeelte van) het krediet – kapitaal wordt opgebouwd, maken de inleg of premie onderdeel uit van de totale prijs. Het is in dat verband de bedoeling dat voor de consument inzichtelijk wordt gemaakt welke bedragen hij in de loop van de tijd – bijvoorbeeld per maand of jaarlijks – moet betalen. Wanneer het voorafgaande aan de overeenkomst berekende eindkapitaal in negatieve zin afwijkt van de af te lossen hoofdsom van het krediet – bijvoorbeeld omdat het product uitgaat van het slechts gedeeltelijk aflossen van het krediet, dient de resterende restschuld meegenomen te worden in de berekening van de totale prijs. In het geval van een vermogensopbouwprodukt wordt er bij de berekening van de totale prijs dus in plaats van de af te lossen hoofdsom uitgegaan van het totaal aan kosten dat gepaard gaat met de opbouw van het benodigde eindkapitaal vermeerderd met een eventueel resterend af te lossen bedrag.

In het geval van een vermogensopbouwprodukt wordt veelal uitgegaan van een bepaald rendement dat gedurende de looptijd van een product kan variëren. In dat geval moet voor de consument duidelijk zijn van welke rendementspercentage de aanbieder bij de opgave van de totale prijs is uitgegaan en welke rendementen gedurende de looptijd mogelijk van toepassing kunnen zijn. Hiervoor kan worden aangesloten bij de opgave van rendementen die in het kader van de financiële bijsluiter gangbaar is.

Het is de bedoeling dat de aanbieder als hoofdregel nominale transparantie ten aanzien van de totale prijs biedt. Het ligt voor de hand dat de aanbieder wat de presentatie betreft de totale prijs nader uitsplitst per onderdeel van het product. Het is voor een goed inzicht voor de consument in de kosten behulpzaam als hij de kosten voor het kredietdeel en voor het opbouwdeel apart krijgt voorgeschoteld. De kosten van het kredietdeel kunnen bijvoorbeeld nader onderverdeeld worden in rentekosten, eenmalige kosten en de af te lossen hoofdsom. Indien sprake is van een opbouwdeel kan het totaalbedrag van de totale inleg of premie over de hele looptijd worden vermeld met eventueel separaat het af te lossen bedrag. De consument wordt met het eerste lid beter in staat gesteld om verschillende aanbiedingen van soortgelijke producten wat de totale prijs betreft te vergelijken en ook de werking van het product onder verschillende rendementscenario’s wordt inzichtelijk. Op basis daarvan kan hij weloverwogen zijn keuze maken voor een bepaald product (offerte vergelijking).

Het eerste lid is van toepassing op levensverzekeraars die levensverzekeringen aanbieden waarbij de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling. Dergelijke verzekeringen kwalificeren op grond van artikel 1 van het Bgfo als een complex product. Dit betekent dat levensverzekeraars naast artikel 60 van het Bgfo ook aan het eerste lid moeten voldoen.

Effect kosten vermogensopbouw

Het tweede lid beoogt het effect van de kosten op het opgebouwde vermogen bij een vermogensopbouwproduct inzichtelijk te maken voor de consument. De aanbieder van een complex product met een vermogensopbouwcomponent is daarom gehouden om de consument te informeren over welke kosten op welke momenten van zijn inleg of opgebouwde vermogen worden ingehouden. Daarnaast wordt inzicht gegeven in hoogte van de kosten en in het effect dat de kosten hebben op het rendement, de vermogensopbouw of de uitkering. Tevens wordt inzicht gegeven in de invloed van het behaalde rendement en het opgebouwde vermogen op de kosten.

Deze verplichting is ontleend aan de verplichting die reeds in artikel 60, eerste lid, onderdeel l, van het Bgfo is opgenomen voor levensverzekeraars in het kader van overeenkomsten inzake een levensverzekering waarbij de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling.

Het tweede lid is van toepassing op producten waarbij de consument beoogt om met het product voor een bepaald doel – bijvoorbeeld de aflossing van een hypotheek of het opbouwen van een pensioen – een vermogen op te bouwen. Het tweede lid strekt er toe om aan de consument inzichtelijk te maken welke kosten bij dergelijke producten met een vermogensopbouwcomponent worden ingehouden op de inleg, premie of de vermogensopbouw en wat de invloed daarvan is op het rendement, de uiteindelijke uitkering of het vermogen dat aan het einde van de looptijd vrijvalt. De gemeenschappelijke kenmerken van dergelijke complexe producten zijn dat er door de consument eenmalig dan wel gedurende een vaste looptijd periodiek een bedrag wordt ingelegd of premie wordt betaald met als doel om een vermogen op te bouwen en dat het vrijvallen van de opgebouwde waarde of uitkering aan het einde van de looptijd plaatsvindt. Hierbij kan worden gedacht aan bankspaarproducten zoals de spaarrekening eigen woning of de lijfrentespaarrekening als bedoeld in de artikelen 3:116a en 3:126a van de Wet inkomstenbelasting 2001. Naast bancaire producten is het tweede lid ook van toepassing op complexe verzekeringsproducten met een vermogensopbouwdeel die niet onder het bereik van artikel 60, eerste lid, aanhef en onderdeel l, van het Bgfo vallen.

De aanbieder van een complex product met een vermogensopbouwcomponent is gehouden om de kosten die een effect hebben op het vermogensopbouwdeel van het product nader te specificeren. Hij dient de consument te informeren welke kosten worden ingehouden op het bedrag dat wordt ingelegd met de bedoeling om vermogen op te bouwen en de wijze waarop dat precies gebeurt. Dit geldt ook voor kosten die worden ingehouden op het rendement, het opgebouwde vermogen of de uiteindelijke uitkering. Deze transparantie zal voorafgaand aan de overeenkomst worden geboden. Ook hier geldt dat aanbieders hun berekeningen om die reden zoveel mogelijk moeten baseren op de op het moment van offerte bekende gegevens. Deze gegevens kunnen tot uitgangspunt worden genomen voor de hele looptijd. Met veranderingen gedurende de looptijd van bijvoorbeeld de hoogte van de inleg of premie, de beheer-, doorlopende-, aan- en verkoopkosten of de beleggingskeuze van de consument gedurende de looptijd – en die op het moment van offerte niet zijn te overzien – behoeft de aanbieder geen rekening te houden.

Specificatie kosten vermogensopbouw

Aanbieders van een complex product zullen op grond van het eerste lid de totale inleg of totale premie transparant maken. Aanbieders dienen op grond van het tweede lid, onderdeel a, nominaal weer te geven wat het bedrag is van de totale kosten over de gehele looptijd van het contract. Op grond van de onderdelen b, c en d moeten alle kosteninhoudingen worden gespecificeerd, waarbij kan worden volstaan met het vermelden van percentages. Onderdeel b ziet op de kosten die worden ingehouden op de inleg of de premie. Het gaat hierbij om het bedrag dat eenmalig dan wel periodiek wordt ingelegd of betaald en alle kosten die worden gemaakt door de aanbieder of andere partijen en die in mindering worden gebracht op de inleg of premie. Hierbij dient in ieder geval onderscheid te worden gemaakt tussen eerste kosten, doorlopende kosten en aan- en verkoopkosten. Onder eerste kosten worden de kosten verstaan die zijn gemoeid met de verkoop van het vermogensopbouwproduct. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan kosten gemoeid met de advisering en de opname in de administratie. Doorlopende kosten bestaan uit kosten die bijvoorbeeld worden gemaakt om de betaling of premie te incasseren en om informatie te verstrekken gedurende de looptijd van de overeenkomst. Kosten die worden gemaakt om te voldoen aan de doorlopende zorgplicht kunnen hier ook onder worden geschaard. Aan- en verkoopkosten zijn kosten die door de aanbieder in rekening worden gebracht om in het kader van de vermogensopbouw bepaalde financiële instrumenten aan te kopen of te verkopen. Het is denkbaar dat de aanbieder het verwachte totale bedrag aan premie of inleg nominaal weergeeft en daarbij vrijwillig in totalen nominaal voor de hele looptijd specificeert welke kosten worden ingehouden.

Op grond van het tweede lid, onderdeel c, dient de aanbieder de kosten te vermelden die worden ingehouden op het opgebouwde vermogen of de uitkering, indien het een verzekering betreft. Dit impliceert dat de aanbieder het te verwachten eindkapitaal nominaal moet weergeven. De consument wordt geïnformeerd over het rekenrendement dat is gebruikt bij de berekening van het te verwachten eindkapitaal. Om het effect van de kosten zichtbaar te maken zal de aanbieder vervolgens nader specificeren welke kosten in totaal procentueel worden ingehouden op de vermogensopbouw of uitkering. Ook hier dient een onderverdeling te worden gemaakt tussen eerste, doorlopende- en eventuele aan- en verkoopkosten. Verkoopkosten zijn de kosten die gemoeid zijn met het ten gelde maken van het opgebouwde vermogen.

Het tweede lid, onderdeel d, is van toepassing indien met de inleg rechten van deelneming in een beleggingsinstelling worden aangeschaft. In dat geval dienen de kosten die de beheerder in rekening brengt voorafgaand aan de overeenkomst inzichtelijk te worden gemaakt. Het bedrag van de kosten behoeft ook hier niet jaarlijks nominaal te worden weergegeven. De aanbieder kan volstaan met het melden van een percentage dat jaarlijks in rekening wordt gebracht. De aanbieder zou wel op vrijwillige basis kunnen besluiten om de totale kosten die de beheerder over de gehele looptijd in rekening brengt op basis van de gehanteerde aannames en rekenrendement nominaal weer te geven.

Op grond van het tweede lid, onderdeel e, zijn aanbieders gehouden om de consument te informeren over de invloed van het gemiddelde jaarlijkse percentage van de kosten, bedoeld onder b, c en d, op het rendement en de vermogensopbouw of de uitkering. De aanbieder dient op grond hiervan informatie te verschaffen over het totale kostenpercentage. De consument krijgt hierdoor inzage in de invloed van de totale kosten gedurende de gehele looptijd op het rendement, de vermogensopbouw of de uitkering. Uitgaand van een constant rendement gedurende de gehele looptijd gaat het om een gemiddeld percentage.

Ten slotte dient de aanbieder op grond van onderdeel f inzicht te geven in de wijze waarop de kosten zoals bedoeld onder a, b, c en d, worden verdeeld over de looptijd van de overeenkomst. In het geval van verzekeringsproducten is het in dit kader bijvoorbeeld gebruikelijk om de gedurende de looptijd geldende afkoopwaardes te vermelden.

De onderdelen b, c, d, e en f sluiten voor beleggingsverzekeringen aan op de reeds bestaande verplichtingen op grond van artikel 60, eerste lid, onderdeel l van het Bgfo. Voor deze producten is in onderdeel a nu expliciet bepaald dat de totale kosten nominaal moeten worden weergegeven.

Uitzonderingen

In het derde lid is een tweetal uitzonderingen opgenomen. Op grond van onderdeel a zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op beleggingsobjecten omdat deze producten buiten de beoogde reikwijdte van de kostentransparantie vallen. In onderdeel b worden beleggingsondernemingen die beleggingsdiensten of nevendiensten verlenen uitgezonderd van het eerste en tweede lid. Ondernemingen die beleggingsdiensten verlenen kwalificeren als beleggingsondernemingen en dienen te voldoen aan artikel 58a, eerste lid, onderdeel c juncto artikel 58e, eerste lid, van het Bgfo. Gelet op de totale harmonisatie die MiFID beoogt, is het niet mogelijk om aanvullende regels te stellen. De bancaire sector heeft zich bereid verklaard om voor dat deel van een complex product dat strekt tot vermogensopbouw en waarin sprake is van het verlenen van beleggingsdiensten door middel van zelfregulering een nadere opsplitsing van kosten te bewerkstelligen.

Het vierde lid expliciteert dat levensverzekeraars die een levensverzekering aanbieden waarbij de uitkering wordt uitgedrukt in rechten van deelneming in een beleggingsinstelling niet onder de reikwijdte van het tweede lid, onderdelen b tot en met e vallen. De transparantie van kosten is wat deze groep van levensverzekeraars betreft voor het aanbieden van de genoemde producten met betrekking tot de onderdelen b tot en met e reeds gereguleerd in artikel 60, eerste lid, onderdeel l, van het Bgfo.

In het vijfde lid is bepaald dat het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn op financiële ondernemingen die een complex product als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, onder 1°, 4° of 11° samenstellen en dat product in de markt verkrijgbaar stellen voor consumenten. Dit lid is ontleend aan artikel 65, vierde lid, van het Bgfo met dien verstande dat in afwijking daarvan de onderhavige bepaling ook van toepassing is op combinaties die incidenteel in de markt worden gezet. Een financiële onderneming die een complex product tot stand brengt en het complexe product als zodanig in de markt verkrijgbaar stelt voor consumenten, zonder dat hij (volledig-) contractuele wederpartij wordt voor de verschillende delen van het complexe product, is hiermee eveneens gehouden tot naleving van het eerste en tweede lid.

E

Dit artikel is gebaseerd op artikel 4:72, derde lid, onderdeel c, en 4:73, derde lid onderdeel c, van de wet en wijzigt artikel 149a van het Bgfo.

In het eerste lid is de reikwijdte van de inducement-norm uitgebreid. De inducement-norm brengt voor aanbieders, bemiddelaars en adviseurs met zich dat provisiebetalingen enkel zijn toegestaan indien deze geen afbreuk kunnen doen aan de belangen van de cliënt. Een provisie mag er niet toe leiden dat afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de verplichting om zich in te zetten voor de belangen van de cliënt. Deze norm is ook van toepassing op provisies die worden betaald voor de advisering of bemiddeling van betalingsbeschermers en uitvaartverzekeringen.

Op grond van het tweede lid, onderdeel b, onder 1°, dient mededeling te worden gedaan van het bestaan, de aard en het bedrag van de provisie. De huidige tekst houdt geen rekening met provisies die in natura worden verschaft of betaald. De wijziging van het tweede lid beoogt voor provisies in natura te bepalen op welke wijze transparantie over de hoogte van dergelijke provisies moet worden geboden. Voor provisies in natura geldt dat de adviseur of bemiddelaar de waarde van de provisie in het economische verkeer moet mededelen.

Na het tweede lid is een derde lid aan het artikel toegevoegd. Hiermee is tegemoetgekomen aan de wens van de Tweede Kamer10 om bonusprovisies te verbieden. Provisies die niet worden betaald ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst – zoals een provisie voor het behalen van een bepaalde omzet – zijn op grond van de onderdelen a en b niet langer toegestaan. Provisies in natura die niet per overeenkomst worden verschaft en de bagatelgrens van honderd euro overstijgen zijn niet langer toegestaan voor zover zij niet voldoen aan de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden.

Het derde lid betekent in de praktijk dat een vergoeding voor de bemiddeling of advisering enkel is toegestaan indien deze ter gelegenheid van de totstandkoming van een individuele overeenkomst is verschaft of ontvangen. Het is aan de aanbieder en de tussenpersoon om aan te tonen dat er een rechtstreekse relatie bestaat tussen de betaling en ontvangst van de provisie en de totstandkoming van een individuele overeenkomst inzake een financieel product aan een bepaalde cliënt.

Het verbod heeft betrekking op provisies die worden betaald in aanvulling op de provisies die voor de totstandkoming van een product worden uitbetaald. Hierbij kan worden gedacht aan omzetprovisies of vaste bedragen voor het bemiddelen en/of adviseren die in de praktijk door een aanbieder bijvoorbeeld één maal per jaar worden uitgekeerd. Het probleem van dergelijke vergoedingen is dat het risico bestaat dat de tussenpersoon zich daardoor in zijn werkzaamheden laat beïnvloeden om een bepaald financieel product van die bepaalde aanbieder te verkopen. De beïnvloeding die van dergelijke provisies uit kan gaan is, in tegenstelling tot mogelijke prikkels gekoppeld aan provisies die ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst worden verschaft of ontvangen, moeilijk transparant te maken. Vaste vergoedingen zoals schap- of distributievergoedingen hebben geen enkele zichtbare relatie met de kosten en inspanning van de tussenpersoon. Het is denkbaar dat dergelijke vergoedingen per overeenkomst kunnen worden uitbetaald. Het is aan de aanbieder om in het kader van het toezicht uit te leggen dat de na de omrekening naar kosten per post uitbetaalde provisie voldoet aan de inducement-norm. De inducement-norm blijft van toepassing op de betaling van provisies per product.

Het verschaffen van vaste vergoedingen voor het bemiddelen of adviseren kan behalve in de vorm van geld ook in natura plaatsvinden. Hierbij kan worden gedacht aan het door een aanbieder leveren van adviessoftware of opleidingen aan een bemiddelaar of adviseur. Vanwege het niet-geldelijke karakter van dergelijke vergoedingen kunnen deze moeilijk worden omgerekend naar een per tot stand gekomen overeenkomst verschaft of ontvangen bedrag. Deze niet-geldelijke vergoedingen kunnen echter wel de kwaliteit van de dienstverlening van een bemiddelaar of adviseur ten goede komen en daarmee evident in het belang van de klant zijn. Aan deze voorwaarden wordt niet voldaan wanneer bijvoorbeeld een opleiding gepaard gaat met luxe extra’s die niet noodzakelijk zijn voor de kwaliteit van de opleiding op zich of wanneer de aangeboden software enkel gericht is op de verkoop van een of meer specifieke producten van een specifieke aanbieder. Niet-geldelijke vergoedingen zijn op grond van het derde lid, onderdeel c enkel toegestaan wanneer zij niet ter gelegenheid van de totstandkoming van een overeenkomst worden verschaft en wordt voldaan aan de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden: zij moeten noodzakelijk zijn voor het verlenen van de dienst of deze mogelijk maken, transparant zijn voor de klant, de kwaliteit van de dienst ten goede komen en evident in het belang zijn van de klant. Om het verschaffen van kleine geschenken die in het normale handelsverkeer gebruikelijk zijn niet helemaal onmogelijk te maken, hoeven deze onder de waardegrens van honderd euro niet aan voornoemde voorwaarden te worden getoetst. Hierbij moet worden gedacht aan het op incidentele basis verschaffen van kleine promotieartikelen of het verschaffen van een fles wijn als kerstgeschenk aan het einde van het jaar.

In het vierde lid is bepaald dat het bonusverbod van toepassing is op dienstverlening aan de cliënt. De reikwijdte van het bonusverbod is daarmee in overeenstemming met de reikwijdte van de inducement-norm opgenomen in het eerste en tweede lid.

Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat het onderhavige artikel – gelet op de grondslag en de plaatsing in afdeling 11.1 van het besluit – niet van toepassing is op het verlenen van beleggingsdiensten of een aanbieder van deelnemingsrechten.

G

De wijziging van artikel 174, derde lid, hangt samen met de temporisering met één jaar van de geleidelijke overgang naar de verhouding van maximaal vijftig procent afsluitprovisie en vijftig procent doorlopende provisie die per 1 januari 2009 is doorgevoerd.

Artikel II

In onderhavig artikel wordt de schending van artikel 59a, eerste en tweede lid, en artikel 149a, derde lid, beboetbaar gesteld.

De Minister van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Koninklijk besluit van 9 december 2008, houdende wijziging van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft met het oog op harmonisatie van voor aanbieders en bemiddelaars geldende regels inzake provisies en het Besluit boetes Wft (Stb. 546).

XNoot
2

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 086, nr. 20.

XNoot
3

Koninklijk besluit van 10 december 2007, houdende wijziging van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Stb. 520).

XNoot
4

Bron: AFM, 2009.

XNoot
5

Stb. 2006, 520, blz. 135. Destijds is uitgegaan van 1.260.000 adviezen van het intermediair met betrekking tot complexe producten. Er wordt bij de berekening vanuit gegaan dat 60% van de complexe producten via het intermediair wordt verkocht en 40% rechtstreeks door de aanbieder. Dit betekent dat 840.000 complexe producten jaarlijks rechtstreeks door aanbieders wordt aangeboden en het totaal aantal complexe producten op jaarbasis wordt ingeschat op 2.100.000.

XNoot
6

Bron: Kadaster, cijfers over 2007.

XNoot
7

Stb. 2007, 520, blz. 12.

XNoot
8

AFM Jaarverslag 2008, blz. 136.

XNoot
9

Zie toelichting op artikel 58e en 77, eerste lid onderdeel h, van het besluit.

XNoot
10

Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 086, nr. 20.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven