34 950 VIII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2017

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

Aangeboden 16 mei 2018

Gerealiseerde uitgaven verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro

Gerealiseerde uitgaven verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro

Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro

Gerealiseerde ontvangsten verdeeld over de beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen In miljoenen euro

Inhoudsopgave

     

Blz.

A.

ALGEMEEN

5

 

1.

Aanbieding van het Jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

5

 

2.

Leeswijzer

8

       

B.

BELEIDSVERSLAG

13

 

3.

Beleidsprioriteiten

13

 

4.

Beleidsartikelen

36

   

Art. nr. 1 Primair onderwijs

36

   

Art. nr. 3 Voortgezet onderwijs

44

   

Art. nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

52

   

Art. nr. 6 en 7 Hoger onderwijs

63

   

Art. nr. 8 Internationaal beleid

73

   

Art. nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

78

   

Art. nr. 11 Studiefinanciering

81

   

Art. nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

91

   

Art. nr. 13 Lesgelden

94

   

Art. nr. 14 Cultuur

96

   

Art. nr. 15 Media

105

   

Art. nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

111

   

Art. nr. 25 Emancipatie

117

 

5.

Niet-beleidsartikelen

121

   

Art. nr. 91 Nominaal en onvoorzien

121

   

Art. nr. 95 Apparaat Kerndepartement

122

 

6.

Bedrijfsvoeringsparagraaf

126

       

C.

JAARREKENING

134

 

7.

Departementale verantwoordingsstaat

134

 

8.

Samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen

135

 

9.

Jaarverantwoording agentschap per 31-12-2017

136

   

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

136

   

Nationaal Archief (NA)

146

 

10.

Saldibalans

155

 

11.

WNT-verantwoording 2017, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

165

       

D.

BIJLAGEN

167

 

1.

Toezichtsrelaties en zelfstandige bestuursorganen en rechtspersonen met een wettelijke taak

167

 

2.

Afgerond evaluatie en overig onderzoek

175

 

3.

Externe inhuur

195

 

4.

Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

197

A. ALGEMEEN

1. AANBIEDING VAN HET JAARVERSLAG EN VERZOEK TOT DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Hierbij bieden de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, het departementale jaarverslag van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het jaar 2017 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37, tweede en derde lid, en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap decharge te verlenen over het in het jaar 2017 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer op basis van artikel 7.12, van de Comptabiliteitswet 2016, over:

  • a. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.8 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • b. de totstandkoming van de niet-financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen, bedoeld in artikel 3.9 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • c. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk, bedoeld in artikel 2.35 van de Comptabiliteitswet 2016;

  • d. het gevoerde begrotingsbeheer, het financieel beheer en de materiele bedrijfsvoering, bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.4 van de Comptabiliteitswet 2016 en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;

  • e. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2017;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2017 opgenomen rijksrekening van uitgaven en geraamde ontvangsten over 2017, alsmede over de rijkssaldibalans over 2017 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ........ (datum).

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van ........ (datum).

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. LEESWIJZER

Het departementaal jaarverslag 2017 bestaat uit de volgende onderdelen:

  • A. Een algemeen deel

  • B. Het beleidsverslag

  • C. De jaarrekening

  • D. Bijlagen

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III1.

Bij het Regeerakkoord is het groen onderwijs als beleidsterrein ondergebracht bij het Ministerie van OCW. De verantwoording over het groen onderwijs over 2017 vindt nog plaats door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

A. Het algemeen deel bevat de aanbieding van het departementaal jaarverslag, het verzoek tot dechargeverlening en deze leeswijzer.

Overgangsrecht Comptabiliteitswet

Op grond van het overgangsrecht in artikel 10.2 van de Comptabiliteitswet 2016 blijven voor de jaarverslagen en slotwetten over 2017 de bepalingen uit de Comptabiliteitswet 2001 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Comptabiliteitswet 2016 per 1 januari 2018. Om die reden moet telkens bij de verwijzingen naar de bepalingen van de Comptabiliteitswet 2016 worden gelezen de artikelen van de Comptabiliteitswet 2001 conform de transponeringstabel bij de Comptabiliteitswet 2016, Stb. 2017, 139. Het betreft met name de volgende artikelen:

Artikelen in CW 2016 en CW 2001

Art. in CW 2016

Art. in CW 2001

3.2 – 3.4

19, eerste lid; 21, eerste en tweede lid

3.5

22, eerste lid; 26, eerste lid

3.8

58, eerste lid, onderdeel a, en derde lid; 61, derde lid

3.9

58, eerste lid, onderdeel b en c

2.37

60, tweede en derde lid; 63, eerste en vierde lid

2.35

61, tweede tot en met vierde lid

2.40

64

7.12

82, eerste lid; 83, eerste lid

7.14

82, vijfde lid; 83, tweede tot en met vierde lid

Groeiparagraaf

Voor het opstellen van het departementaal jaarverslag gelden de Rijksbegrotingsvoorschriften van de Minister van Financiën. Als gevolg van wijzigingen in deze voorschriften zijn de volgende veranderingen doorgevoerd ten opzichte van het jaarverslag 2016:

  • De cirkeldiagrammen die inzicht bieden in de realisatie op artikelniveau zijn gewijzigd naar staafdiagrammen. Daarmee wordt visueel meer inzicht geboden in de uitgaven en ontvangsten per beleidsartikel, die daarmee onderling beter vergelijkbaar worden.

  • Voor de verantwoording 2017 heeft de Tweede Kamer «toetsbare beleidsplannen» als focusonderwerp aangewezen. Gevolg hiervan is dat in de bijlage «Afgerond evaluatie en overig onderzoek» is aangegeven bij welke nieuwe beleidsplannen in 2017 op voorhand (ex ante) doelen en financiële consequenties helder waren en op voorhand inzicht bestond in doeltreffendheid en doelmatigheid.

    Met dit nieuwe focusonderwerp is het focusonderwerp «beleidsdoorlichtingen» van vorig jaar komen te vervallen. Belangrijkste gevolg is dat in de tabel «Realisatie beleidsdoorlichtingen» niet langer de geplande en behandelde beleidsdoorlichtingen worden opgenomen.

  • In de bedrijfsvoeringsparagraaf is een overzicht «overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden» opgenomen. De tolerantiegrenzen voor onrechtmatigheden zijn gewijzigd, waarbij fouten en onzekerheden voortaan worden opgeteld en vermeld in genoemd overzicht.

  • Het overzicht Wet normering topinkomens (WNT) is geactualiseerd en aangepast aan de wet WNT 3.

Daarnaast is op aangeven van de Algemene Rekenkamer een overzicht opgenomen over de rechtmatigheid bij de onderwijsinstellingen. Dit overzicht is onderdeel van bijlage 4 Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector.

Voor de verantwoording 2017 heeft de Tweede Kamer «toetsbare beleidsplannen» en «verplichtingen» als focusonderwerpen aangewezen. Ten aanzien van het focusonderwerp «verplichtingen» heeft de Minister van Financiën op 18 oktober 2017 de Tweede Kamer geïnformeerd dat in het Financieel Jaarverslag Rijk drie specifieke investeringscasussen worden opgenomen die het praktisch gebruik van verplichtingen meer inzichtelijk maken. Hierbij gaat het om casussen bij IenW, Defensie en EZK.

Informatie in de begroting en andere relevante publicaties

De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Ministers en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting wordt verwezen naar de openbare website Trends in Beeld. Belangrijke kengetallen zijn opgenomen op de openbare website OCW in cijfers. Deze websites zullen in 2018 worden samengevoegd tot een site (OCW in cijfers). Op deze website worden resultaten, de stand van zeken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Schematische weergave van de informatie aan de Tweede Kamer gedurende de begrotingscyclus

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

  • Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers worden onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten gevolgd, waaronder de Lerarenagenda en de sectorakkoorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.

  • Eind november komt ook Cultuur in beeld uit. In deze publicatie wordt ingegaan op de veranderingen in het Nederlandse cultuurbeleid. Deze publicatie gaat dieper in op de gevolgen van het beleid en schetst de te verwachten ontwikkelingen in de culturele sector. Daarbij is er bijzondere aandacht voor de bijdrage van cultuur aan de Nederlandse economie en werkgelegenheid, het financieel-maatschappelijk draagvlak, publieksbereik en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.

  • Vanaf 2018 gaat het Sociaal Cultureel Planbureau een «monitor cultuur» uitbrengen die de publicatie Cultuur in beeld vervangt.

  • De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.

  • Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).

  • Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlichtingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB’s worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorakkoorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.

  • De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW, en de laatste stand van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

B. Het beleidsverslag kent de volgende elementen:

  • 1. Beleidsverslag

  • 2. De beleidsartikelen

  • 3. De niet-beleidsartikelen

  • 4. Bedrijfsvoeringparagraaf

1. Beleidsverslag

In het beleidsverslag wordt teruggekeken op de activiteiten in 2017. Daarbij wordt per beleidsterrein aangegeven welke stappen zijn gezet met daarbij de relevante indicatoren. Daarnaast is een tabel met de gerealiseerde beleidsdoorlichtingen opgenomen en een overzicht van de risicoregelingen.

2. De beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Een algemene doelstelling met een toelichting daarop.

  • Een passage gewijd aan de verantwoordelijkheid van de Ministers.

  • De beleidsconclusies.

  • De tabel budgettaire gevolgen van beleid.

  • Een toelichting op de financiële instrumenten.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

De tabel budgettaire gevolgen van beleid bevat een vaste indeling naar soorten financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften.

Relatie verplichtingen versus uitgaven

In de tabel budgettaire gevolgen van beleid staan naast de uitgaven en de ontvangstenmutaties ook verplichtingenmutaties. Bij de verplichtingen wordt ook aangegeven welk deel garantieverplichtingen betreft. Het gaat hier met name om zogenaamde garanties voor her- en nieuwbouw in het onderwijs in het kader van schatkistbankieren, kredietgaranties/verzekeringen in de cultuursector en de garanties voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Bij kredietgaranties/verzekeringen moet gedacht worden aan een indemniteitsregeling voor kunstvoorwerpen die op uitleenbasis in een Nederlands museum zijn tentoongesteld.

Toelichting financiële instrumenten

In de toelichting op de financiële instrumenten zoals opgenomen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid worden de voornaamste verschillen verklaard tussen de oorspronkelijke begroting en de realisatie. De kasuitgaven zijn voor deze toelichting leidend. In het algemeen is er in de begroting sprake van een vaste verhouding tussen de verplichtingen en uitgaven die gerelateerd is aan het bekostigingsmoment voor scholen/instellingen. Er geldt daarom alleen een aanvullende, aparte toelichting voor de verplichtingmutaties als er sprake is van een opmerkelijk verschil met de uitgavenmutaties. Hiervoor wordt het procentuele realisatieverschil bij de verplichtingen vergeleken met het procentuele realisatieverschil bij de uitgaven. En als het verschil tussen deze percentages meer dan 10 bedraagt, dan worden de verplichtingenmutaties apart toegelicht.

In de toelichting op de financiële instrumenten wordt daarnaast toegelicht waarvoor de instrumenten bedoeld waren. Hierbij wordt aangesloten bij de toelichting uit de begroting. Indien relevant wordt op bondige wijze ingegaan op verschillen tussen de budgettaire raming en de realisatie in het verslagjaar. Voor de toe te lichten instrumenten wordt een keuze gemaakt op basis van financieel belang en/of politieke relevantie. Als norm voor financieel belang geldt de voorgeschreven staffel uit de Rijksbegrotingsvoorschriften.

3. De niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • Op artikel 91 (Nog onverdeeld) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling.

  • Op artikel 95 (Apparaatsuitgaven) worden de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO’s en RWT’s verantwoord.

4. Bedrijfsvoeringparagraaf

In de bedrijfsvoeringparagraaf wordt verslag gedaan over de bedrijfsvoering. De paragraaf bevat tevens de mededeling bedrijfsvoering. Deze heeft betrekking op het financieel- en materieel beheer en de daarvoor bijgehouden administraties.

C. Jaarrekening

De jaarrekening bevat de departementale verantwoordingsstaat, de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, de jaarverantwoording van de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief (NA), de saldibalans en de publicatie WNT-verantwoording.

D. Bijlagen

De volgende bijlagen zijn opgenomen:

  • 1. Toezichtsrelaties ZBO’s en RWT’s

  • 2. Afgerond evaluatie en overig onderzoek

  • 3. Externe inhuur

  • 4. Financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector

B. BELEIDSVERSLAG

3. BELEIDSPRIORITEITEN

Inleiding

Het jaar 2017 stond in het teken van de verkiezingen en de formatie. Ondertussen werd verder gewerkt aan de uitdagingen die onder andere benoemd waren door de OECD. Speciale aandacht ging uit naar kansengelijkheid, leraren en de invoering van het nieuwe toezicht. De eilanden Sint Eustatius en Saba werden getroffen door twee orkanen.

Leeswijzer beleidsverslag

Voor de opbouw van het beleidsverslag is gekozen voor de gebruikelijke indeling van de afgelopen jaren: we beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op studiefinanciering, wetenschap, cultuur, media, emancipatie en Caribisch Nederland. Daarbij schetsen we per beleidsterrein welke voortgang is geboekt op de door het vorige kabinet gestelde doelen en welke (eerste) stappen zijn gezet voor de uitvoering van het nieuwe Regeerakkoord. Op verzoek van de Tweede Kamer hebben we de niet-financiële indicatoren en streefwaarden overzichtelijker gekoppeld aan het beleid. Daarom staat in elke paragraaf een tabel met daarin een selectie van de bijbehorende indicatoren en streefwaarden, onder meer rekening houdend met een breed beeld over de sectoren. Hierbij willen we expliciet opmerken dat het gaat om de indicatoren die betrekking hebben op doelen van het vorige kabinet. Bij de begroting 2019 zullen we de indicatoren presenteren, die passen bij het nieuwe Regeerakkoord. De volledige indicatorentabel is te vinden achter het beleidsverslag en op Trends in Beeld. Daarnaast wordt hier op een overzichtelijke wijze ook een totaalbeeld gegeven van de landelijke prestaties van onze beleidsterreinen. Eind 2017 boden we de Financiële staat van het Onderwijs 2016 aan. Een goede financiële positie van scholen en instellingen is een cruciale randvoorwaarde om het hoofd te bieden aan de uitdagingen waar zij mee worden geconfronteerd. Wij werken aan de verbetering van het inzicht in de besteding van de onderwijsmiddelen, ook om intensiveringen in het onderwijs beter te kunnen volgen.

1. Onderwijs

Samen met alle partners is de afgelopen jaren gewerkt aan deze vier doelstellingen:

  • 1. Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt;

  • 2. Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat;

  • 3. Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties;

  • 4. Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren.

1.1 Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt
Tabel: Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

 

2014–2015

2015–2016

2016–2017

2020

po

0,07%

0,08%

0,09%

0%

vo

0,17%

0,19%

0,14%

0,10% (2017)

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

2007–2008

2014–2015

2015–2016

2018

 

Niveau 1: 66%

78%

78%

Hoger

 

Niveau 2: 62%

74%

73%

Hoger

 

Niveau 3: 63%

74%

72%

Hoger

 

Niveau 4: 65%

74%

74%

Hoger

 

Totaal: 64%

75%

74%

Hoger

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar

ho

2010–2011

2015–2016

2016–2017

 
 

hbo: 65,7%

61,1%

62,2%

 
 

wo: 57,3%

74,1%

73,2%

 

Uitval in het eerste jaar

ho

2010–2011

2015–2016

2016–2017

 
 

hbo: 27,9%

26,7%

26,9%

 
 

wo: 18,8%

16,2%

15,7%

 

De Inspectie van het Onderwijs constateerde in 2016 toenemende ongelijkheid in onderwijskansen tussen jongeren. In juli 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de eerste resultaten van het Actieplan Gelijke Kansen in het onderwijs. Inmiddels hebben meer dan 100 maatschappelijke organisaties zich verbonden aan de Gelijke Kansen Alliantie. Positief is dat er geen sprake is van structurele over- of onderadvisering in het po in het schooljaar 2016–2017 en dat het aandeel brede adviezen en bijgestelde adviezen opnieuw toenam. Daarnaast hebben diverse scholen en instellingen subsidie ontvangen voor doorstroomprogramma’s. Het doel daarbij is om leerlingen te bereiken die vanuit thuis minder ondersteuning en begeleiding krijgen bij de overstap tussen po-vo of vmbo-mbo/havo. Aan de programma’s voor de verschillende overgangen in het onderwijs nemen al veel leerlingen en studenten deel. Het aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod is in het schooljaar 2016–2017 in het po, inclusief (v)so, licht toegenomen en in het vo licht gedaald ten opzichte van het vorige schooljaar. Het blijft de komende periode een aandachtspunt. Het aantal leerlingen dat in het examenjaar 2017 één of meerdere vakken op een hoger niveau volgde, nam toe ten opzichte van het voorgaande jaar. Ondanks deze toename wordt de maatregel nog weinig gebruikt. Om de mogelijkheden tot maatwerk te leren uitvoeren en toegankelijk te maken, is in 2017 de pilot «recht op maatwerk» gestart: 30 scholen gingen de uitdaging aan om meer ervaring op te doen met maatwerktrajecten zoals het aanbieden van extra vakken, vakken op een hoger niveau en versnelde examens. De bevindingen gebruiken we om een recht op maatwerk eventueel wettelijk te verankeren. De pilot zal in 2019 geëvalueerd worden. Voor het ho vond in juli 2017 voor het tweede jaar op rij het Seminar Inclusive Higher Education plaats. OCW organiseerde dit seminar samen met ECHO Expertisecentrum voor Diversiteitsbeleid en gastheer de Universiteit van Amsterdam. Diverse buitenlandse gasten en 120 deelnemers uit het Nederlandse ho wisselden good practices uit om «Inclusief hoger onderwijs» in de praktijk te versterken.

Om te komen tot een integrale curriculumherziening voor het po en vo zijn in 2017 diverse stappen gezet. Samen met vakverenigingen en andere betrokken partijen is een aangescherpt plan van aanpak opgesteld voor de ontwikkelfase. Eind 2017 is de werving afgerond voor de teams van leraren en schoolleiders die de bouwstenen voor kerndoelen en eindtermen gaan ontwikkelen. Daarnaast streven we ernaar om rekenen gefaseerd een duurzame plek te geven in het curriculum en de uitslagbepaling. Onze eerste stap was om het cijfer op de rekentoets óók in het vwo niet meer mee te laten tellen voor het behalen van het diploma. Vervolgens zorgen we ervoor, samen met leraren en andere experts, dat rekenen een integraal onderdeel van het curriculum uitmaakt.

De tussenevaluatie 2017 van het Bestuursakkoord po en het Sectorakkoord vo (afgesloten met de PO-Raad en VO-raad) laat een gevarieerd beeld zien. De akkoorden bevatten de gezamenlijke ambities voor een uitdagend en toekomstgericht onderwijs. De vooruitgang varieert per afspraak. Het is soms zoeken naar de beste manier om te komen tot het onderwijs dat de talenten van elk kind tot bloei laat komen. De evaluatie benutten we om afspraken en doelstellingen te actualiseren, daarbij aansluitend op de ambities in het veld. Ook gaan we verduidelijken hoe de middelen van de akkoorden bijdragen aan de realisatie van de afgesproken doelen. Afgelopen jaar vond tevens een evaluatie plaats van de kwaliteitsafspraken mbo. Doel van deze afspraken was het verbeteren van de onderwijskwaliteit en het zo goed mogelijk voorbereiden van studenten op de arbeidsmarkt, het vervolgonderwijs en deelname aan de samenleving. Uit de evaluatie blijkt dat kwaliteitsplannen en het met instellingen voeren van jaarlijkse voortgangsgesprekken door MBO in Bedrijf en de accountmanagers van OCW een breed gewaardeerde manier zijn om de kwaliteitsontwikkeling te ondersteunen en te monitoren. Daarmee vormen de afspraken een betekenisvolle stap naar verdere kwaliteitsverbetering. In 2017 trad ook het wetsvoorstel examencommissies mbo in werking. Om de examenkwaliteit op orde te krijgen, zijn de taken verduidelijkt en nadere eisen gesteld aan deze commissies.

In het mbo is een tweetal agenda’s vastgesteld. De eerste is de Burgerschapsagenda met afspraken om te bevorderen dat alle scholen kwalitatief goed burgerschapsonderwijs aanbieden. De tweede is de Kwaliteitsagenda LOB en geldt voor het vo, mbo en ho. Het onderwijs heeft de taak leerlingen en studenten te helpen zich optimaal te ontwikkelen en hen goed voor te bereiden op vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt. De sectorraden in het vo, mbo en ho pakten de handschoen op om samen met jongeren- en studentenorganisaties en decanenverenigingen werk te maken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding. Voor het vo en mbo werkten de partijen aan een ambitieagenda voor de kwaliteitsverbetering. In het ho kwamen de sectorraden met de studentenorganisaties tot afspraken over de invulling en communicatie van de studiekeuzecheck.

In februari 2017 ondertekenden de leden van het netwerk kennissteden, steden en instellingen en de vorige Ministers van OCW en BZK de «City Deal Kennis Maken». Doel is het oplossen van maatschappelijke vraagstukken door vergaande samenwerking tussen kennisinstellingen en gemeenten. Samen creëren ze een rijke leeromgeving voor studenten en meer evidence-based stedelijk beleid. Studenten, docenten en onderzoekers worden betrokken, waar mogelijk in multidisciplinaire en multilevel teams. Elke stad werkt een strategische agenda uit, samen met haar universiteit of hogeschool. Inmiddels zijn alle steden aan de slag, is een eerste landelijke bijeenkomst georganiseerd en vond een gezamenlijke studiereis naar de Universiteit Duisburg-Essen plaats.

1.2 Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en vakkundige leraren, docenten en schoolleiders, die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat
Tabel: Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

 

2013

2015

2016

2020

po

20%

21%

22%

30%

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

 

2013

2015

2016

2020

vo

33%

37%

38%

50%

Bovenbouw vwo

53%

63%

63%

80–85%

hbo

66,2% (2011)

72,2% (2013)

75,2% (2015)

80% (2016)

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

 

2014

2016

2017

2019

po/vo/mbo

8%

28%

35%

100%

Leraren spelen een sleutelrol in de kwaliteit van ons onderwijs, maar een omvangrijk tekort dreigt. Bovendien ervaren veel scholen nu al moeite bij het vinden van invalkrachten. Het terugdringen van het lerarentekort was en is daarom één van onze grootste beleidsprioriteiten. In februari ontving de Tweede Kamer het plan van aanpak lerarentekort po, vo en mbo en in juni werden aanvullende maatregelen aangekondigd voor het po. Samen met de sociale partners, de lerarenopleidingen, schoolbesturen en gemeenten werken we via zes actielijnen aan het terugdringen van het tekort. Hierover stuurden we de Tweede Kamer in december een voortgangsrapportage. Hierin staat dat uit de meest recente arbeidsmarktramingen blijkt dat het tekort van 4.100 fte po-leraren bij gelijkblijvende omstandigheden niet in 2020, maar iets later optreedt (in 2022). Voor het vo is eveneens het beeld dat de tekorten iets krimpen en later in de tijd plaatsvinden. In het mbo wordt de komende jaren een tekort aan docenten techniek verwacht, met name door de sterke afname van het aantal studenten aan de lerarenopleidingen techniek. Om arbeidsmarktknelpunten aan te pakken, stimuleren we regionale samenwerking tussen instellingen, opleidingen en bedrijfsleven. De bijgestelde prognoses geven ons alle aanleiding om het lerarentekort de hoogste prioriteit te blijven geven.

Leraren geven aan veel tijd kwijt te zijn aan administratie waarvan zij geen nut en noodzaak zien, maar die wel veel werkdruk oplevert. Uit onderzoek vanuit de Regeldrukagenda en signalen uit het veld blijkt dat het deels administratie betreft die niet wettelijk verplicht is vanuit de overheid, maar wel als zodanig ervaren wordt of zijn oorzaak in de uitvoeringsketen vindt. Begin 2017 gingen vijf po-scholen en één vo-school aan de slag met Operatie Regels Ruimen, om de regeldruk terug te dringen binnen de school. Een procesbegeleider ondersteunde hen. Ze ontwikkelden materiaal waarmee ook andere scholen aan de slag kunnen. Omdat er veel onduidelijkheid is onder leraren over wat zij nu precies wel en niet vast moeten leggen, publiceerden wij voor het po samen met de Inspectie van het Onderwijs de handreiking «Ruimte in Regels». Deze brochure beschrijft waar de Inspectie van het Onderwijs naar kijkt en neemt misverstanden weg. We hebben toegezegd een vergelijkbare handreiking voor het vo en mbo op te stellen.

Eind november ontving de Tweede Kamer de voortgangsrapportage lerarenagenda. Vrijwel alle lerarenopleidingen hebben de afstudeerrichting beroepsonderwijs ingevoerd. Het aantal onbevoegd gegeven lessen in het vo is gedaald. Ook zien we steeds meer samenwerking in teams in het mbo. Sinds 1 augustus 2017 gelden nieuwe wettelijke bekwaamheidseisen in het onderwijs. Ze gelden voor alle leraren en docenten in het po, vo en mbo. Bij de werving van nieuw personeel mogen scholen alleen leraren benoemen die aan de bekwaamheidseisen voldoen. Daarnaast mag de school nog aanvullende normen opstellen. Leraren die niet aan alle eisen voldoen moeten de gelegenheid krijgen om deze aan te leren. De school maakt hierover afspraken met de leraar. Het totale percentage startende leraren dat begeleiding ontvangt is de afgelopen jaren gestegen, ondanks een lichte daling in de vo-sector afgelopen jaar. Het project begeleiding startende leraren onder leiding van de Rijksuniversiteit Groningen leverde zijn eerste resultaten op. In de komende jaren worden ook de resultaten van de volgende cohorten zichtbaar. Ook is de lesobservatiemethode ICALT (International Comparative Analysis of Learning and Teaching) sinds dit jaar online beschikbaar. Deze methode, tevens beschikbaar als applicatie, stelt leraren in staat om elkaars lessen te bekijken en gerichte feedback te geven. Samen met de sociale partners verkenden we de mogelijkheid van ontwikkelpaden voor leraren in po, vo en mbo. Volgens leraren zijn meer tijd en ruimte onmisbare factoren voor professionele ontwikkeling. Het helpt als scholen een duidelijke structuur van ontwikkelingsmogelijkheden bieden, zodat leraren weten welke ontwikkeling van henzelf als professional aansluit bij de ontwikkeling van de organisatie. Een hoogwaardig en toegankelijk aanbod van nascholingsmogelijkheden helpt leraren tot slot om stappen te zetten in hun ontwikkeling. De realisatie van de ambities ten aanzien van de vaardigheden van leraren (met name differentiatievaardigheden) en de kwaliteitsverbetering van het personeelsbeleid op scholen blijkt echter weerbarstig.

Samen met de Onderwijscoöperatie bereidden we de invoering van de Wet op het beroep van leraar en het lerarenregister voor. De Eerste Kamer stemde in februari in met het voorstel, sinds 1 augustus is de wet gedeeltelijk van kracht. Daarmee is de professionele ruimte en zeggenschap van leraren vastgelegd en heeft het nieuwe lerarenregister een wettelijke basis. We hebben met de 24 leraren uit de Deelnemersvergadering kennisgemaakt en afgesproken dat wij zullen aansluiten bij de planning die zij haalbaar achten en die nodig is om het register echt van, voor en door de leraren te maken. Ook de rol van de schoolleider is belangrijk. In het po hebben leraren en schoolleiders in 2017 met de komst van de Teambeurs PO en de tegemoetkoming Schoolleiders PO nieuwe mogelijkheden gekregen om zich te professionaliseren. Het schoolleidersregister VO heeft de beroepsstandaard nog niet tegen het licht gehouden. Dat gebeurt in 2018.

Via het Comenius-programma kreeg het ho in 2017 een belangrijke kwaliteitsimpuls. Het biedt beurzen voor onderwijsvernieuwing- en verbetering aan Teaching Fellows (50.000 euro), Senior Fellows (100.000 euro) en Leadership Fellows (250.000 euro). Tijdens het afgelopen startjaar waren er tien Teaching Fellows (vijf uit zowel het hbo als wo) rondom het thema Gelijke Kansen beschikbaar, waarvoor 92 projecten werden ingediend. Laureaten van de Comeniusbeurzen worden lid van de Comenius-community. Voor ho-docenten is in 2017 een DocentenKamer opgericht. Deze bestaat uit de winnaars van de Docent van het Jaar-verkiezing van het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) en enkele leden van de Comenius-community. De DocentenKamer overlegt een aantal maal per jaar met de Minister van OCW over thema’s die docenten relevant vinden voor de kwaliteit van het ho. Bij de startbijeenkomst kwamen de volgende inhoudelijke ambities naar voren: voortdurende docenten ontwikkeling, de impuls voor vernieuwend onderwijs en Gelijke Kansen. Wij hopen dat de DocentenKamer zal gaan functioneren als het kanaal vanuit de hele Comenius-community richting alle ho-docenten en andere partijen.

1.3 Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties
Tabel: Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

po

2012–2013

2014–2015

2015–2016

2017–2018

 

27%

36%

41%

100%

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert

vo

2011–2012

2013–2014

2015–2016

2017–2018

 

72%

67%

73%

100%

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

2008–2009

2015–2016

2016–2017

2019–2020

 

41.800

22.953

23.793

20.000

In de beleidsagenda 2017 staat dat het Nederlandse onderwijs internationaal goed scoort door een sterk systeem van «vrijheid in gebondenheid» waarin autonomie van schoolbesturen wordt gecombineerd met sterke verantwoordingsinstituties. Eén van die instituties is de Inspectie van het Onderwijs. Wanneer het onderwijs verandert, verandert ook het toezicht. Met ingang van het schooljaar 2017–2018 is in het po, vo, so en mbo het vernieuwde onderwijstoezicht ingevoerd. Het vernieuwde toezicht kent twee pijlers: waarborgen en stimuleren van de onderwijskwaliteit. Nieuw is dat het toezicht begint en eindigt bij de besturen van de onderwijsinstellingen. Zij zijn verantwoordelijk voor hun onderwijskwaliteit. Ook wordt in het toezicht zoveel mogelijk aangesloten op de eigen ambities van besturen en hun scholen. In juni 2017 heeft de Tweede Kamer de laatste evaluatie «Naar vernieuwd toezicht» ontvangen. Opnieuw kon het vernieuwde toezicht op veel draagvlak in het veld rekenen. Vrijwel alle besturen, scholen en ook docenten vinden het een verbetering. Wel voelde het nog erg nieuw en anders. De Inspectie van het Onderwijs heeft veel energie gestoken in de communicatie rond de verwachtingen over het toezicht. Dat blijft, net zoals zij blijft reflecteren op haar toezicht en dat verbeteren.

Om een gesprek te kunnen voeren over geleverde prestaties is transparantie van belang. DUO en de Inspectie van het Onderwijs hebben in 2017 meer open data gepubliceerd. Het doel is hier blijvende aandacht voor te hebben, gericht op de vragen van gebruikers en binnen de wettelijke kaders (met waarborgen voor de privacy). Samen zijn ze ook gestart met de ontwikkeling van een applicatie zodat data op een gebruiksvriendelijke manier beschikbaar komt voor ontwikkelaars. Ook de MBO Raad publiceert steeds meer informatie over instellingen en opleidingen. Afgelopen jaar is verder gewerkt aan een wetswijziging om de verplichte openbaarmaking van de jaarverslaggeving op te nemen in de betreffende sectorwetten. Dit wetsvoorstel zullen we in 2018 naar de Tweede Kamer sturen. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer heeft in het najaar van 2017 ingestemd met het wetsvoorstel Pseudonimiseren van leerlinggegevens. Aanleiding was de wens van onderwijsinstellingen, leveranciers van digitale leermiddelen en de Tweede Kamer om de huidige gegevensuitwisseling tussen instellingen en leveranciers van digitale leermiddelen te verbeteren. Pseudonimiseren maakt verdere dataminimalisatie (vergroten privacy) mogelijk en draagt bij aan een betrouwbare toegang tot leermiddelen. Het wetsvoorstel maakt ook introductie van andere pseudoniemen mogelijk, zoals voor de gegevensuitwisseling tussen samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen. Dit helpt bij de verdergaande digitalisering van het onderwijs.

In het po en vo is met de PO-Raad en VO-raad afgesproken dat de website scholenopdekaart.nl gebruiksvriendelijk, relevant en betrouwbaar is. Ook zouden zij de vindbaarheid en naamsbekendheid vergroten. Inmiddels hebben 2.593 scholen in het po (35,2 procent) hun schoolpagina op deze website gevuld. Een groter percentage (84,6 procent) van de po-besturen is actief aan de slag gegaan met Vensters. Omdat dit te ver achterblijft bij de ambitie, voert de PO-Raad op dit moment een evaluatie uit hoe Vensters beter kan aansluiten op de behoeften van de gebruikers. In het vo heeft 92 procent scholenopdekaart.nl goed gevuld (1.305 van de 1.417 vestigingen). De nog niet deelnemende vestigingen worden onderzocht. Veelal gaat het om nieuwe of kleine vestigingen, of ze hebben een specifieke doelgroep zoals een internationale schakelklas. Bij het onderzoek wordt ook meegenomen hoe zij (beter) gefaciliteerd kunnen worden.

We willen gebruik maken van de bevoegdheid in de Regeling jaarverslaggeving om schoolbesturen te verplichten verantwoording af te leggen over specifieke onderwerpen. Met de PO-Raad en de VO-raad starten we een pilot om de verantwoording in de bestuursverslagen over prioritaire thema’s te verbeteren. Overigens staat in de regelgeving dat de lumpsumbijdrage wordt vastgesteld aan de hand van het bekostigingsmodel (dat op basis van parameters de hoogte van de bedragen per bestuur vaststelt). Het lumpsumbedrag dat de schoolbesturen ontvangen, is dus niet gebaseerd op een vooraf berekende kostprijs van de betreffende instelling, maar op de verdeling van het beschikbare budget binnen de OCW-begroting.

Afgelopen jaar werd het wetsvoorstel Toekomstbestendig onderwijsaanbod aangenomen, dat per 1 januari 2018 in werking trad. De wet richt zich vooral op het po, maar de aanpassing van de achterbanraadpleging bij een fusie geldt ook voor het vo. Daarnaast stuurden wij een wetsvoorstel voorzieningenplanning naar de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk om een nevenvestiging buiten het eigen Regionaal Plan Onderwijsvoorziening te starten. In het schooljaar 2017/2018 treedt landelijk gezien ook in het vo de leerlingendaling in. In sommige gevallen vergroot dit de noodzaak voor scholen om te fuseren. In 2017 is een nieuwe beleidsregel fusietoets in het onderwijs 2017 in werking getreden. De procedure is zo aangepast dat alleen risicovolle fusies in het po en vo een zware inhoudelijke toets door een adviescommissie moeten doorlopen. DUO toetst de fusies van beperkte omvang. Dit is een lichtere toets, waardoor de procedure sneller kan verlopen. In het mbo blijven alle fusies toetsplichtig. Wel wordt bij de beoordeling nadrukkelijker gekeken naar het belang van studenten om een opleiding te kunnen volgen op een onderwijslocatie bij hen in de buurt. Ook weegt de context mee waarbinnen de fusie zich voor doet. Daarnaast is de verplichte fusie-effectrapportage uitgebreid en zijn de deelnemers- en ondernemingsraad in het mbo meer in positie gebracht door het instemmingsrecht bij fusies te effectueren.

Het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) is gestabiliseerd. Om de uitval rond de overstap van het vo naar het mbo aan te pakken, trad op 1 augustus 2017 de Wet toelatingsrecht in werking. Het wetsvoorstel om de aanpak van vsv structureel te borgen is naar de Tweede Kamer gestuurd. Om de nieuwe doelstelling (maximaal 20.000 vsv’ers per schooljaar in 2021) te bereiken, is namelijk blijvende inzet nodig van onderwijsinstellingen, gemeenten en andere samenwerkingspartners in de regio. Met het wetsvoorstel komt een wettelijke basis om de aanpak voort te zetten en uit te bouwen. In het hoger onderwijs is het experiment prestatiebekostiging geëvalueerd door zowel een onafhankelijke commissie als door de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek zelf. Op basis van de uitgevoerde evaluaties is in 2017 gewerkt aan de kwaliteitsafspraken die vanaf 2019 gaan gelden. Aan de kwaliteitsafspraken worden de middelen gekoppeld die vrij komen door de invoering van het studievoorschot. Definitieve besluitvorming hierover vindt in 2018 plaats.

1.4 Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren
Tabel: Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde (jaartal)

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

2012

2016

2017

2017

 

23%

26%

24%

30%

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

mbo

2012

2015

2016

2018

 

79%

77%

76%

hoger

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

hbo

2013

2015

2016

2020

 

72%

72%

75%

hoger

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

ho

2012

2015

2016

2016

 

hbo: 18%

hbo: 19%

hbo: 20%

 
 

wo:21%

wo:25%

wo: 26%

wo:22%

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ho

2010

2015

2016

2020

 

17%

18,9%

19%

20%

Sinds 1 augustus 2017 zijn op alle scholen de nieuwe vmbo-profielen ingevoerd. De invoering is op verschillende manieren ondersteund, onder andere door subsidies voor bijscholing, met ambassadeurs per profiel en verschillende bijeenkomsten. Het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) monitort en evalueert de komende jaren. In het mbo is voor het thema beroepspraktijkvorming uit de kwaliteitsafspraken in 2017 en 2018 een resultaatafhankelijk budget beschikbaar van telkens 58 miljoen euro. Scholen die de geformuleerde doelstellingen rond de verbetering van de beroepspraktijkvorming realiseren, komen in aanmerking voor een deel van dit budget. Uit de rapportage van MBO in Bedrijf blijkt dat de scholen na het ontvangen van de beschikkingen voortvarend aan de slag gingen. Op één na behaalden alle mbo-instellingen bij de beoordeling van de voortgang een voldoende en ontvingen daardoor extra middelen.

Ter verbetering van de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt stelden wij voor de periode 2014–2017 jaarlijks 25 miljoen euro beschikbaar voor een regionaal investeringsfonds in het mbo. Het belangrijkste doel van dit fonds is het onderwijs beter aan te laten sluiten op de behoefte van de arbeidsmarkt en in te spelen op innovatieve en regionale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt via publiek-private samenwerkingsverbanden. Dit leidde ertoe dat onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven, regionale overheden en het Ministerie van OCW gezamenlijk in de periode 2014–2016 in totaal ruim 170 miljoen euro investeerden in samenwerkingsverbanden die de brug slaan tussen onderwijs en arbeidsmarkt. We hebben de regeling met een jaar verlengd, waarmee ook in 2018 een bedrag van 25 miljoen euro beschikbaar is.

In 2017 is het wetsvoorstel invoering associate degree-opleiding aangenomen en op 1 januari 2018 in werking getreden. Hiermee krijgt de associate degree-opleiding, naast de bachelor- en de masteropleiding, een zelfstandige positie in het hoger beroepsonderwijs. Het is een tweejarige opleiding en leidt studenten op tot niveau 5 van het Nederlands kwalificatieraamwerk (NLQF). Hiermee is de associate degreeopleiding wat betreft niveau gepositioneerd tussen de mbo-4-opleiding (NLQF 4) en de bacheloropleiding (NLQF 6). Verder ging in het voltijds bekostigde ho het experiment flexstuderen van start. Hierdoor kunnen sommige studenten aan de Hogeschool Utrecht, Windesheim, Universiteit van Amsterdam en Tilburg University naar rato van de omvang van het onderwijs dat zij volgen collegegeld betalen. Onderzocht wordt of studenten dan hun studie beter kunnen combineren met andere activiteiten die zij (tijdelijk) naast hun voltijdstudie ondernemen. Ook onderzoeken we of dit leidt tot minder uitval en tot meer tevredenheid van en ontplooiingsmogelijkheden voor studenten. De looptijd van het experiment is zes jaar. De eerste vier jaar kunnen nieuwe studenten instromen. Na vier jaar evalueren we.

Maar leren houdt natuurlijk niet op na de opleiding. Met het oog op een leven lang leren is het ook voor werkenden belangrijk om in te zetten op modulair onderwijs dat tijd- en plaatsonafhankelijk aangeboden kan worden. Dit verlaagt de drempel weer te gaan studeren. Ook moet het voor werkenden mogelijk zijn arbeidsmarktrelevante delen van een mbo-opleiding te volgen. Daarom is het per studiejaar 2016/2017 mogelijk voor volwassenen om in het niet-bekostigd onderwijs delen van mbo-opleidingen te volgen. In 2017 adviseerde een commissie over de voor- en nadelen van vraagfinanciering in het mbo. In het nieuwe Regeerakkoord is vastgelegd dat we gaan experimenteren met vraagfinanciering. In het ho liep al een soortgelijk experiment. Dat is afgelopen jaar uitgebreid met een extra opleiding (sector techniek & ICT), én met opleidingen in de sector zorg & welzijn. Als gevolg van de pilots flexibilisering is in het deeltijd en duale ho in 2017 een groot aantal opleidingen met leeruitkomsten gaan werken. Uiteindelijk nemen ongeveer 500 opleidingen van 21 instellingen deel. Het onderwijs kan flexibel vormgegeven worden en er is meer ruimte voor maatwerk.

2. Studiefinanciering

Afgelopen jaar zijn de drie laatste onderdelen van het politieke akkoord over het studievoorschot gerealiseerd. In de eerste plaats hebben minderjarige mbo-studenten sinds 1 januari 2017 recht op het studentenreisproduct. De invoering van het reisrecht voor deze doelgroep is succesvol verlopen en meer dan 125.000 minderjarige mbo-studenten vroegen dit reisproduct aan. In de tweede plaats kan iedereen tot 55 jaar, die niet meer voor studiefinanciering in aanmerking komt, met ingang van het studiejaar 2017/2018 gebruik maken van het levenlanglerenkrediet: voltijdstudenten van 30 jaar of ouder en deeltijdstudenten kunnen het collegegeld voor hoger onderwijs lenen en studenten mbo-bol (beroepsopleidende leerweg) het lesgeld. Dit krediet is een impuls voor een leven lang leren, door de financiële drempel voor volwassenen om zich te blijven ontwikkelen te verkleinen. Zij kunnen lenen voor de duur van een opleiding tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. In de derde plaats kunnen studenten in het ho die jonger zijn dan 18 jaar sinds 1 september 2017 in aanmerking komen voor studiefinanciering vanaf het moment dat ze staan ingeschreven.

In 2017 is een belangrijk rapport van de Nationale ombudsman verschenen, waarin hij aanbevelingen doet om de informatievoorziening van DUO aan studenten te verbeteren. Daarbij gaat het om betalingsachterstanden op studieschulden en om betalingsachterstanden op OV-boetes, die studenten kregen omdat ze hun studentenreisproduct niet tijdig hadden stopgezet. We hebben de Tweede Kamer een brief gestuurd met maatregelen om de informatievoorziening te verbeteren en studieschulden meer maatschappelijk verantwoord te incasseren. In december hebben we in overleg met de studentenorganisaties en vervoersbedrijven, een pakket aan maatregelen aangekondigd dat het aantal OV-boetes flink moet laten dalen.

3. Wetenschap

Tabel: Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde (jaartal)

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2e plaats (2009–2012)

1,52

2e plaats (2010–2013)

1,53

3e plaats (2012–2015)

1,52

kleiner of gelijk 5 (2012–2015)

De Nationale Wetenschapsagenda (NWA) komt voort uit de Wetenschapsvisie 2025 en is een bron van uitdaging, verbeelding en inspiratie zowel voor onderzoekers als voor de samenleving. De agenda daagde ook vorig jaar uit om te komen tot grensverleggende wetenschappelijke, maatschappelijke en economische doorbraken. In het voorjaar van 2017 is eenmalig 20 miljoen euro geïnvesteerd in meerjarig thematisch onderzoek naar jongeren in een veerkrachtige samenleving, digitalisering als aanjager van vernieuwing en natuurwetenschappelijke kennis als bron van vernieuwend vermogen. Verder is aansluiting gezocht met de kennisagenda’s van departementen. Doel hierbij is om meer synergie te bereiken. Daartoe wordt onder andere samen met de Ministeries van IenW en BZK geïnvesteerd in onderzoek vanuit de NWA-route circulaire economie.

In de Wetenschapsvisie 2025 is ook beschreven dat het bereiken van maatschappelijke impact met de kennis uit wetenschappelijk onderzoek één van de speerpunten van ons wetenschapsbeleid is. In de Kamerbrief «Wetenschap met impact» is dit nader ingevuld. NWO heeft in 2017 een call geopend voor industrial doctorates. Het Take Off programma van NWO met subsidies voor haalbaarheidstudies aan hogescholen rond innovatieve producten en diensten heeft een vervolg gekregen in 2017. Ook heeft NWO de nieuwe Stevinpremies gelanceerd voor impact van kennis. Ten slotte is vanuit StartupDelta met de VSNU gewerkt aan versterking van de kennisoverdracht door Nederlandse kennisinstellingen waardoor meer academische start-ups worden gestimuleerd.

De in de Wetenschapsvisie 2025 aangekondigde uitbreiding van het promotierecht is in 2017 gerealiseerd via de Wet bevordering internationalisering hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De uitbreiding zorgt voor betere loopbaanperspectieven voor onderzoekers in Nederland en sluit aan bij een internationale ontwikkeling. Voorheen kon het promotierecht alleen worden toegekend aan hoogleraren, nu kunnen bijvoorbeeld ook universitair hoofddocenten als promotor worden aangewezen. Door diverse universiteiten wordt inmiddels gebruik gemaakt van de uitbreiding.

Onder het voorzitterschap van Nederland zijn in de Europese Unie belangrijke afspraken gemaakt op het gebied van Open Science. Daarbij stond niet alleen open access centraal, maar ook het optimaal hergebruik van onderzoeksdata en de voor open science benodigde aanpassing van de beoordelings- en evaluatiesystemen. Afgelopen jaar is dit momentum benut om gemaakte afspraken in zowel nationaal als Europees beleid te laten vertalen en verder te werken aan de ambities. Daarbij zijn belangrijke stappen gezet. Een brede coalitie van partijen stelde het Nationaal Plan Open Science op dat beschrijft welke acties in Nederland worden ondernomen. Het Nationaal Platform Open Science geeft vorm aan de gezamenlijkheid waartoe de Raadsconclusies oproepen, en aan de aanbeveling van de AWTI om een masterplan op te stellen onder overheidsregie. Het Platform heeft de taak om de voortgang van de afspraken te begeleiden en te monitoren.

Ook in brede zin is Europese samenwerking op het terrein van onderzoek en innovatie cruciaal. In 2017 lag de focus in het bijzonder op het tussentijds evalueren van Horizon 2020 en het voorbereiden van het nieuwe kaderprogramma. Daarvoor bracht Nederland, naast deelname aan onder andere de Raadsdiscussies, «The Netherlands’ position paper on the Interim Evaluation of Horizon 2020» uit. Nederlandse onderzoekers en bedrijven hebben hun succesvolle deelname aan Horizon 2020 doorgezet: sinds de start in 2014 ontvingen zij 7,6 procent van de totale financiering voor onderzoeks- en innovatieprojecten (2,3 miljard euro tot oktober 2017).

4. Cultuur

Tabel: Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (2012–2014)

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Streefwaarde (2020)

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland) BIS

cultuur

2,2 miljoen

2,4 miljoen

2,5 miljoen

Stabiel of hoger

Aantal bezoeken gesubsidieerde musea

cultuur

7,5 miljoen

8,9 miljoen

9 miljoen

Stabiel of hoger

Kunst en cultuur zijn van grote waarde voor de samenleving. Cultuuronderwijs geeft kinderen en jongeren de kans hun talenten te ontwikkelen. Het programma Cultuureducatie met kwaliteit droeg hier in 2017 aan bij. In het cultuurbeleid staat kwaliteit voorop. Via de basisinfrastructuur zorgt het rijk voor een kwalitatief hoogwaardig aanbod aan cultuur in het hele land. Met de brief over de culturele basisinfrastructuur ontving de Tweede Kamer de besluiten over de periode 2017–2020. Het rijk investeert in deze periode 28,6 miljoen euro extra in onder meer festivals en talentontwikkeling.

In het erfgoedbeleid zijn gebruik en behoud belangrijke uitgangspunten. De Erfgoedwet en de Omgevingswet leggen vast hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het omzetten van de fiscale aftrek onderhoud monumenten in een subsidieregeling van OCW is door de Tweede Kamer aangehouden. Bij Voorjaarsnota 2017 is de bezuiniging ongedaan gemaakt. Naar verwachting wordt het onderwerp in 2018 behandeld. Het Nationaal Archief heeft in 2017 het programma Digitale Taken Rijksarchieven afgerond. Hierin is gewerkt aan een e-depot infrastructuur voor het Nationaal Archief en de Rijksarchieven in de provincie, het scannen van meest geraadpleegde onderdelen van de rijkscollectie, én het ontwikkelen en beheren van kennisproducten op gebied van duurzame toegankelijkheid van overheidsinformatie. Middelen om deze digitale taken uit te voeren zijn inmiddels structureel in de rijksbegroting opgenomen.

5. Media

Op 1 november 2016 is de nieuwe wet voor een toekomstbestendige publieke omroep in werking getreden. Het jaar 2017 stond daarom vooral in het teken van de uitvoering van deze wetswijziging. De Tweede Kamer is met een brief uitgebreid geïnformeerd over de stappen die in dit kader zijn gezet. Een belangrijk onderdeel is de Prestatieovereenkomst 2017–2020 met de NPO. In de Terugblik 2017 wordt voor het eerst gerapporteerd over de realisatie van de gemaakte prestatieafspraken. In de prestatieovereenkomst is de nieuwe wet verder uitgewerkt. Zo is afgesproken dat de NPO een toetsingskader opstelt om te beoordelen of programma’s voldoen aan de aangescherpte taakopdracht. Ook legt de overeenkomst een aantal belangrijke richtsnoeren vast voor de aankomende jaren. Te denken valt aan het bereik van specifieke publieksgroepen en de weerspiegeling van religie en levensbeschouwing in het publieke media-aanbod. Hiermee liggen de gemaakte afspraken in het verlengde van de ambities uit het concessiebeleidsplan 2016–2020. De centrale ambitie uit dat plan is herkenbaar en relevant te blijven in een medialandschap waar digitalisering, internationalisering en commercialisering de boventoon voeren. Hier werkt de publieke omroep elke dag met veel inzet en toewijding aan. In 2016 is een nieuwe bestuursstructuur voor de regionale publieke omroep ontwikkeld. Een wetsvoorstel om deze structuur verder te versterken is vooralsnog aangehouden. Op basis van de huidige Mediawet 2008 voeren de dertien regionale omroepen de publieke mediaopdracht uit onder leiding van de stichting RPO. De RPO heeft in 2017 in overleg met de omroepen een concessiebeleidsplan 2017–2025 en een begroting 2018 ingediend.

Ernst & Young Advisory (EY) voerde afgelopen jaar twee onderzoeken uit. Het onderzoek naar de ontwikkeling van de reclame-inkomsten voorspelt voor de periode 2017 tot en met 2022 een sterke en structurele daling van de Ster-inkomsten. Het onderzoek naar de inkomstenopties voor de landelijke publieke omroep stelt dat een integrale en slagvaardige aanpak van alle verdienmogelijkheden nodig is en doet daarvoor voorstellen. We informeerden de Tweede Kamer over de uitkomsten van beide onderzoeken via de mediabegrotingsbrief 2018.

6. Emancipatie

Tabel: Het bevorderen van emancipatie

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde 2010

Realisatie 2014

Realisatie 2016

Streefwaarde (jaartal)

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90%

93%

93%

≥90%

In Nederland is ongeveer de helft van de vrouwen economisch zelfstandig. Daarom is er de afgelopen jaren ingezet op het versterken van de economische zelfstandigheid en financiële zelfredzaamheid, én het bevorderen dat meer vrouwen meer uren gaan werken. In totaal hebben 25 centrumgemeenten lokale projecten voor het vergroten van arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid uitgevoerd. OCW was aanjager en zorgde voor een platformfunctie voor gemeenten, instellingen en organisaties. Hiermee werd tevens bijgedragen aan de uitvoering van internationale afspraken, zoals de duurzame ontwikkelingsdoelen (met name subdoel 5.5) en het VN-Vrouwenrechtenverdrag.

De toename van het aandeel vrouwen in raden van bestuur (11,7 procent) en raden van commissarissen (16,2 procent) bleef achter bij het in de Wet bestuur en toezicht (Wbt) opgenomen streefcijfer van 30 procent. Dit wettelijk streefcijfer werd in april verlengd voor grote NV’s en BV’s. Cruciaal voor het bereiken van een meer diverse top is dat bedrijven beleid ontwikkelen én dat zij actief werken aan stimuleren van doorstroom van vrouwen naar de top. De tot nu getroffen maatregelen hebben resultaat, maar versnelling en verbreding is nodig. Een aantal bedrijven ziet het belang van diversiteit en zette stappen. Een te grote groep laat deze ontwikkeling nog aan zich voorbijgaan. De sociale acceptatie van homoseksualiteit onder de Nederlandse bevolking lag in 2016 op 93%. Onder jongeren en in religieuze gemeenschappen blijft de sociale acceptatie van LHBTI’s achter. In 2017 hebben we in die groepen ingezet op de bespreekbaarheid van seksuele diversiteit en genderidentiteit door een rolmodellenaanpak, betere hulpverlening én het verbinden en versterken van initiatieven van het maatschappelijk middenveld.

7. Caribisch Nederland

Begin 2017 ontving de Tweede Kamer de tweede onderwijsagenda Caribisch Nederland (2017–2020). Het doel daarvan is dat de leerlingen in 2020 onderwijs krijgen dat van voldoende kwaliteit is en dat de onderwijsresultaten aantoonbaar zijn gestegen.

De scholen werken hard aan de doelstellingen van de tweede onderwijsagenda en zij boeken, ondanks de orkanen in september 2017, gestaag voortgang. De scholen zijn daarbij ondersteund door een bestuurscoach. In maart 2017 informeerde het vorige kabinet de Eerste en Tweede Kamer met een beleidsreactie over het rapport De ontwikkeling van het onderwijs in Caribisch Nederland 2014–2016 van de Inspectie van het Onderwijs over hoe het ervoor staat met de scholen in Caribisch Nederland. De Inspectie van het Onderwijs stelde in november 2017 vast dat twee units van de Scholengemeenschap Bonaire (SGB) de basiskwaliteit hebben bereikt. Daarmee hebben inmiddels 20 van de 26 scholen en instellingen de basiskwaliteit gerealiseerd. De Inspectie van het Onderwijs heeft verder tijdens bezoeken aan de eilanden de scholen geïnformeerd over het waarderingskader dat per 1 augustus 2017 geldt voor scholen die basiskwaliteit hebben. Onderdelen van de Wet Goed Onderwijs Goed Bestuur zijn per 1 augustus 2017 ingevoerd in het vo. De Nederlandse Taalunie is in 2017 begonnen met ondersteuning van de scholen op het gebied van taalonderwijs.

De eilanden Sint Eustatius en Saba zijn in september 2017 getroffen door de orkanen Irma en Maria. Dit veroorzaakte materiële schade aan gebouwen, die in kaart is gebracht door het Rijksvastgoedbedrijf. De eerste schade is door de scholen inmiddels hersteld. Een aantal zaken op onderwijsterrein, zoals de invoering van het Caribische examensysteem op Saba en Sint Eustatius, liep door dit alles enige vertraging op.

Leeswijzer indicatorentabel

In de onderstaande tabel zijn de ambities voorzien van een aantal kwantitatieve doelen. Per indicator zijn bijbehorende (tussen)streefwaarden opgenomen, passend bij de beleidsambities. Ten behoeve van een consistente monitoring zijn doelen en ambities van het beleidsverslag 2017 één op één overgenomen uit de beleidsagenda 2017 en waar relevant aangescherpt met streefwaarden uit de beleidsagenda 2018.

Eindjaar per doelstelling

Per streefwaarde wordt voor zover mogelijk een eindjaar vermeld (kabinetsperiode of horizon van de betreffende afspraken met de sector). Het eindjaar kan verschillen per indicator, omdat met verschillende sectoren afspraken zijn gemaakt met een verschillende tijdshorizon: een voorbeeld zijn de indicatoren uit de bestuurs- en sectorakkoorden po/vo. Hiervoor zijn voornamelijk afspraken gemaakt voor het eindjaar 2020. Bij enkele indicatoren zijn geen (tussen)streefwaarden opgenomen. Bij deze indicatoren zijn afspraken op het niveau van de instelling gemaakt, die niet vertaald worden naar een streefwaarde op landelijk niveau. Opgenomen zijn de gerealiseerde landelijke waarden, bedoeld als signalering voor de voortgang op het stelselniveau. Zij dienen als onderbouwing bij de analyse of bijstelling van beleid noodzakelijk is. In dit jaarverslag zijn de laatste twee bekende gerealiseerde waarden opgenomen.

Tabel Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Art.nr.

Reden Opname1

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

             
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten

po

47% (2015)

67% (2016)

65% (2017)

79% (2018) 100% (2020)

1

SA

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest

vo

56% (2014)2

24% (2015)

20% (2017)

41% (2016) 25% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

vo

82% (2015)

82% (2015)

84% (2017)

94% (2017) 100% (2018)

3

SA

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

mbo

34% (2010)

35% (2015)

37% (2016)3

Hoger (2018)

4

C

ROA

 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs4

ho

hbo5:58% (2010–2011)

hbo: 55% (2015–2016)

hbo6:56% (2016–2017)

Hoger -4

6/7

C

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

wo5:68% (2010–2011)

wo:67% (2015–2016)

wo6:67% (2016–2017)

Hoger -4

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod

po7

0,07% (2014–2015)

0,08% (2015–2016)

0,09% (2016–2017)

0% (2020)

1

SA

Leerplichttelling 2016–2017

vo7

0,17% (2014–2015)

0,19% (2015–2016)

0,14% (2016–2017)

0,10% (2017) 0% (2020)

3

SA

b)

Vergroten studiesucces

             
 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt

po

99% (2015–2016)

98% (2016–2017)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt

po

95% (2015–2016)

96% (2016–2017)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt

po

87% (2015–2016)

93% (2016–2017)

Niet benoemd

1

SA

College voor Toetsen en Examens

Aandeel zittenblijvers8

po

2,2% (2012–2013)

1,8% (2015–2016)

1,7% (2016–2017)

1,5% (2020)

1

SA

DUO

vo

5,9% (2012–2013)

5,7% (2015–2016)

5,7% (2016–2017)

4,7% (2017) 3,9% (2020)

3

SA

DUO

 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

mbo

2007–2008

2014–2015

2015–2016

2018

4

C

MBO Raad

Niveau 1: 66%

Niveau 1: 78%

Niveau 1: 78%

Hoger

Niveau 2: 62%

Niveau 2: 74%

Niveau 2: 73%

Hoger

Niveau 3: 63%

Niveau 3: 74%

Niveau 3: 72%

Hoger

Niveau 4: 65%

Niveau 4: 74%

Niveau 4: 74%

Hoger

Totaal: 64%

Totaal: 75%

Totaal: 74%

Hoger

 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar-4

ho

hbo: 65,7% (2010–2011)

hbo5: 61,1% (2015–2016)

hbo: 62,2% (2016–2017)

-4

6/7

C

DUO

wo5: 57,3% (2010–2011)

wo5: 74,1% (2015–16)

wo: 73,2% (2016–2017)

 

Uitval in het eerste jaar-4

ho

hbo: 27,9% (2010–2011)

hbo5: 26,7% (2015–16)

hbo: 26,9% (2016–2017)

-4

6/7

C

DUO

wo:18,8% (2010–2011)

wo: 16,2% (2015–16)

wo: 15,7% (2016–2017)

-4

 

Switchen na het eerste jaar -4

ho

hbo5: 8,4% (2010–2011)

hbo: 8,3% (2015–2016)

hbo: 8,3% (2016–2017)

-4

6/7

C

DUO

wo:9,0% (2010–2011)

wo5:8,8% (2015–2016)

wo:8,3% (2016–2017)

-4

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

             
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren

vo

83,5% (2011)

94,8% (2015)

95,2% (2016)3

96% (2016) 100% (2020)

3

SA

IPTO en CenterData

 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

po

20% (2013)

21% (2015)

22% (2016)3

25% (2018) 30% (2020)

1

SA, LA

Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo masteropleiding

vo

33% (2013)

37% (2015)

38%(2016)3

40% (2017) 50% (2020)

3

SA, LA

CenterData en DUO

   

Bovenbouw9 vwo

53% (2013)

63% (2015)

63%(2016)3

Hoger (2017) 80–85% (2020)

3

SA, LA

CenterData en DUO

   

hbo10

66,2% (2011)

72,2% (2013)

75,2% (2015)3

80% (2016)

6/7

C

PoMo (Personeels- en mobiliteitsonderzoek), bewerking Vereniging Hogescholen (2016).

 

Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst11

po

85% (2013)

83% (2014)

84% (2015)10

96% (2018) 100% (2020)

1

SA, LA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

76% (2013)

64% (2015)

67% (2016)

90% (2017) 100% (2020)

3

SA, LA

 

Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst12

po

56% (2013)

62% (2014)

56% (2015)13

79% (2018) 100% (2020)

1

SA, LA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

vo

34% (2013)

34% (2015)

33% (2016)13

40% (2017) 100% (2020)

3

SA, LA

b)

Verbetercultuur

             
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

po

62% (2014)

57% (2015)

74% (2016)14

87% (2018) 100% (2020)

1

LA, T

Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015); PoMo (BZK, 2016)

vo

63% (2014)

63% (2015)

68% (2016)14

81% (2017) 100% (2020)

3

 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/mbo

8% (2014)

28% (2016)

35% (2017)15

100% (2019)

1, 3 en 4

SA, LA, T

Lerarenregister

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

po

31% (2015)

50% (2016)

69% (2017)

100% (2018)

1

SA

Schoolleiders-register po

c)

Veilig leerklimaat

             
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

po

95% (2012)

97% (2014)

97% (2016)14

Stabiel of hoger (2017, 2020)

1

T

ITS monitor naar sociale veiligheid

vo

93% (2012)

94% (2014)

95% (2016)14

Stabiel of hoger (2017, 2020)

3

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

po16

5,3% (2014)

21% (2016)

35% (2017)

100% (2017)

1

SA, T

PO-Raad

vo

94% (2014)

92% (2016)

92% (2017)

Hoger (2016) 100% (2017)

3

VO-raad

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort

po

38% (2012–2013)

44% (2013–2014)

41% (2014–2015)17

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

1

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt18

vo

47% (2012–2013)

61% (2014–2015)

64% (2015–2016)3

77% (2017) 100% (2020)

3

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

po

27% (2012–2013)

36% (2014–2015)

41% (2015–2016)19

60% (2016) 100% (2017–2018)

1

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert20

vo

72% (2011–2012)

67% (2013–2014)

73% (2015–2016)18

90% (2016) 100% (2017–2018)

3

SA

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

Oordeel ouders over betrokkenheid

po

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)21

Stabiel of hoger (2017) Hoger (2020)

1

T

Monitor Ouder-betrokkenheid

 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2008–2009)

22.953 (2015–2016)

23.793 (2016–2017)

20.000 (2019/2020)

3 en 4

T

DUO

 

Studenten-tevredenheid

mbo

     

4

C

JOB-monitor

Opleiding

7,0 (2014)

7,1 (2016)

7,3 (2020)

Instelling

6,5 (2014)

6,5 (2016)

6,7 (2020)

% tevreden over school en studie

49% (2014)22

52% (2016)

55% (2020)

 

Studenttevredenheid23

ho

hbo: 65,6% (2010–2011)

hbo: 75,6% (2016–17)

hbo: 75,8% (2017–18)

6/7

C

Nationale Studenten Enquête

wo: 81,1% (2010–2011)

wo: 85,2% (2016–17)

wo: 85,2% (2017–18)

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

vo

23% (2012)

26% (2016)

24% (2017)

30% (2017)

3

 

DUO

 

Aandeel mbo-studenten techniek

mbo

28% (2011)

27% (2016–2017)

27,2% (2017/2018)

Hoger (2018)

4

C

DUO

 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

ho

hbo: 18% (2012)

hbo: 19% (2016)

hbo: 20% (2017)

 

6/7

C

DUO

wo: 21% (2012)

wo:25% (2016)

wo:26% (2017)

wo: 22% (2016)

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ho

17% (2010)

18,9% (2015)

19% (2016)3

20% (2020)

4/6/7

C

Eurostat, Labour Force survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

mbo

79% (2012)

77% (2015)

76% (2016)3

Hoger(2018)

4

T

ROA, BVE-Monitor

   

hbo

72% (2013)

72% (2015)

75% (2016)

Hoger (2020)

6/7

C

HBO-Monitor (factsheet Vereniging Hogescholen)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op arbeidsmarkt

wo

56% (2011)

47% (2015)24

Hoger (2020)

6/7

C

NAE, Rapport Academici op de arbeidsmarkt

 

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft

mbo

76% (2016)

-3

-25

4

T

Onderzoek SBB

 

Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft

mbo

76% (2016)

-3

-25

4

T

Onderzoek SBB

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

owb

2e plaats (2009–2012)26 1,52

2e plaats (2010–2013) 1,53

3e plaats (2012–2015) 1,52

kleiner of gelijk 5 (2012–2015)

16

C

Clarivate Analytics/ Web of Science. Bewerking CWTS27

6

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed

a)

Aantal bezoeken28

             
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland)

cultuur

2,2 miljoen (2012–2014)

2,4 miljoen (2015)

2,5 miljoen (2016)3

2,5 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)28

14

C

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

cultuur

7,5 miljoen (2012–2014)

8,9 miljoen (2015)

9 miljoen (2016)3

7,9 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)28

14

C

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

b)

Cultuurbereik: Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt

cultuur

89% (2012)

89% (2014)29

-29

14

C

SCP/CBS (VTO 2012–2014)

7

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand media-aanbod dat toegankelijk is voor alle lagen van de bevolking30

 

Nog in ontwikkeling

media

           

8

Het bevorderen van emancipatie31

 

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

emancipatie

90% (2010)

93% (2014)

93% (2016)

≥90%

25

C

LHBT monitor (SCP)

X Noot
1

SA = Sectorakkoorden, LA = Lerarenagenda, T = Toezegging Minister & Staatssecretaris, C = Opgenomen in verband met consistentie/afspraak met het veld.

X Noot
2

Het betreft hier het rapportagejaar (2014). Het realisatiejaar is 2013.

X Noot
3

Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen

X Noot
4

Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Er zijn op dit moment geen nieuwe kwaliteitsafspraken waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

X Noot
5

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset.

X Noot
6

Universiteiten en hogescholen hebben al veel gedaan om het onderwijs uitdagender te maken, maar uit de cijfers blijkt dat dit nog niet voldoende is. Mede om deze reden worden de middelen vanuit het studievoorschot ingezet om de kwaliteit van het hoger onderwijs een extra impuls te geven, en daarmee het onderwijs uitdagender te maken.

X Noot
7

Het percentage betreft de po leerlingen incl. (v)so leerlingen. Het percentage betreft de vo leerlingen excl. vso leerlingen.

X Noot
8

Basis-, tussen en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

X Noot
9

Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl

X Noot
10

Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

X Noot
11

Anders dan in begroting/jaarverslag 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 3 jaar ervaring.

X Noot
12

Anders dan in begroting/jaarverslag 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 10 jaar ervaring.

X Noot
13

De omvang van de steekproef is i.v.m. toezichtplanning zodanig gereduceerd, dat er grote marges in de nauwkeurigheid zijn ontstaan. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel. Is zo ook in voetnoot aangegeven in beleidsverslag 2016.

X Noot
14

Het onderliggende onderzoek vindt tweejaarlijks plaats. Volgende meting is in 2018

X Noot
15

Dit betreft het aandeel leraren dat zich heeft aangemeld (dus niet perse geregistreerd) in het vrijwillige lerarenregister.

X Noot
16

Voor het po gaat het om het aandeel scholen dat de decentrale indicatoren uit Vensters PO voor minimaal 80% ingevuld heeft. Alle po-scholen hebben in principe de centrale indicatoren ingevuld.

X Noot
17

De IvhO heeft de meetmethode tweemaal sterk aangepast. Op aanraden worden de nieuwe waarden niet vergeleken met de oude.

X Noot
18

Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

X Noot
19

Dit gegeven voor 2016 betreft de scholen die in 2015-2016 (zeer) zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2016-2017) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd.

X Noot
20

Deze indicator is gewijzigd ten opzichte van de begroting/jaarverslag 2016. Hiermee is het een samengestelde indicator geworden van de indicatoren <<aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert>> en de indicator <<aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen een jaar verbetert>>. Op deze manier kunnen cohorten zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken kunnen worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in het Onderwijsverslag van de Inspectie. Bij de meetmethode van de Inspectie is er immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.

X Noot
21

Deze indicator wordt niet meer gemonitord.

X Noot
22

In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.

X Noot
23

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
24

Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2015 opgenomen.

X Noot
25

Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende leerbedrijven. Om de indicator robuuster te maken zal de meting worden uitgebreid met de overige bedrijven die3 mbo-gediplomeerden in dienst hebben. Om deze reden is voor deze indicator vooralsnog geen streefwaarde opgenomen. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie d eonderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).

X Noot
26

In het verleden werd het basisjaar van jaar tot jaar bezien, maar vanaf Beleidsverslag 2016 is dit vastgelegd op 2009-2012

X Noot
27

CWTS-cijfers zijn van mei 2016. Zie voor de volledigheid https://www.rathenau.nl/nl/page/citatie-impact-van-alle-publicaties-en-internationale-co-publicaties-wos

X Noot
28

In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013-2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017-2020.

X Noot
29

Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14. Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.

X Noot
30

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Media (2014) worden de indicatoren voor artikel 15 herzien. Hierbij wordt aangesloten op de prestatieafspraken met de NPO voor de periode 2017–2020. Omdat de gesprekken over de prestatieafspraken (waaronder de specifieke formuleringen en streefwaarden) ten tijde van het opstellen van de begroting nog liepen nog liepen, zijn in de begrotingen 2017 (en 2018) geen indicatoren media opgenomen.

X Noot
31

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen wordt gemonitord op de website OCW in Cijfers.

Realisatie beleidsdoorlichtingen

Tabel Realisatie beleidsdoorlichtingen
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

Geheel artikel

1. Primair onderwijs

               

1, 3, 4, 6, 7 en 9 Onderwijs

               

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

       

X

   

Nee2

Doelmatigheid en focus op het onderwijs1

       

X

   

Nee2

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

       

X

   

Nee2

1, 3, 4, 6 en 7 Onderwijs

               

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk

     

X

     

Nee2

Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat

     

X

     

Nee2

Brede scholen3

     

X

     

Nee2

4. Beroepsonderwijs en volwasseneducatie

               

Leren & Werken

X

           

Nee4

9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

               

Actieplan Leerkracht

   

X

       

Nee

12. WTOS

               

Beleidsdoorlichting tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

           

X

Ja

14. Cultuur

               

Waarborgen aanbod en participatie cultuur

X

           

Nee5

Cultuur 2009–2014

       

X

   

Ja

15. Media

               

Mediabeleid 2004–2009

             

Ja

Mediabeleid 2010–2013

     

X

     

Ja

16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

               

25. Emancipatie

               

Emancipatie 2011–2014

     

X

     

Ja

Zie ook: Bijlage 2: Afgerond evaluatie- en overig onderzoek

Zie ook: «meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen»

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

Deze beleidsdoorlichtingen zijn gebaseerd op de beleidsdoelstellingen die in de beleidsagenda 2012 zijn opgenomen en zijn artikel overschrijdend.

X Noot
3

Deze doorlichting is onderdeel van de beleidsdoorlichting Scholen en instellingen met een ambitieus leerklimaat.

X Noot
4

Doorlichting op doelstelling « Leven lang leren»»

X Noot
5

De beleidsdoorlichting dekt de beleidsdoelstelling «bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen»

Overzicht van Risicoregelingen

Tabel 1 Overzicht verstrekte garanties (Bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2016

Verleend 2017

Vervallen 2017

Uitstaande garanties 2017

Garantie-plafond

Totaal plafond

Totaal stand risicovoorziening

14

Indemniteitsregeling

257.377

434.492

407.571

284.298

 

300.000

 
 

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

189.340

0

12.709

176.631

     

De Indemniteitsregeling heeft tot doel een bijdrage te leveren aan het realiseren van tentoonstellingen van bijzonder belang of het tentoonstellen van bijzondere bruiklenen in Nederland door het beperken van de verzekeringskosten van musea. De garantstelling van het Rijk voor schade of verlies tot de eerste 30 procent van de verzekerde waarde (indemniteitsgarantie) van kunstwerken, verlaagt de verzekeringskosten van musea. Het risico is ook te verzekeren op de markt, maar de kosten zijn dan hoger, waardoor er minder budget voor tentoonstellingen overblijft. Daarnaast blijkt dat een indemniteitsgarantie ook als internationaal keurmerk fungeert: buitenlandse publieke en private eigenaren van museale objecten hechten aan de garantstelling vanuit het Rijk. Risicobeheersende maatregelen betreffen onder meer dat alleen erkende musea een aanvraag mogen doen op de indemniteitsregeling bij de Rijksdienst Cultureel Erfgoed die deze aanvraag, mede op de aanwezigheid van een risico-inventarisatie en -analyse, toetst.

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

Tabel 2 Overzicht achterborgstellingen (Bedragen x € 1.000.000)

Artikel

Omschrijving

2016

2017

14

Achterborgovereenkomst NRF

307,8

341,6

Het NRF verstrekt hypothecaire leningen aan monumenteigenaren van Rijksmonumenten om restauraties uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen laagrentende hypothecaire leningen uit het revolving fund en aanvullende financieringen om de gehele restauratie-opgave gefinancierd te krijgen. De achterborgovereenkomst NRF, en de garantie van het Ministerie van OCW, zien alleen toe op de aanvullende financiering. Door deze garantie kan het NRF financiering tegen een lagere rente aantrekken. Deze lagere rente wordt doorgerekend aan de monumenteigenaren zodat deze eigenaren gestimuleerd worden hun monument te restaureren.

Aangezien er een algemeen belang is (gebouwen van nationaal belang) waar een individu lasten van ervaart (hoge onderhoudskosten, beperkte mogelijkheden tot modernisering, dure oplossingen voor bijvoorbeeld energiebesparende maatregelen), wordt gebruik gemaakt van ondersteunende maatregelen. Door middel van deze regeling wordt cultureel erfgoed in stand gehouden en wordt tegelijkertijd minder gebruik gemaakt van de subsidie die het NRF ook uitbetaalt.

De achterborg kan in werking treden en tot daadwerkelijke kasverplichtingen komen, wanneer de eigenaren van Rijksmonumenten op grote schaal niet meer in staat zijn aan de rente- en aflossingsverplichtingen te voldoen en het eigen vermogen van het Nationaal Restauratiefonds is uitgeput. Dit eigen vermogen (voornamelijk vanuit Revolverende Fondsen) is momenteel beduidend hoger dan de uitstaande leningen onder de achterborg.

4. BELEIDSARTIKELEN

Art.nr. 1. Primair onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

De indicatoren voor het stelsel van primair onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld en in het Onderwijsverslag 2016–2017.

Tabel 1.1. Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

         

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Aandeel scholen dat leerlingen begeleidt in het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten

47% (2015)

67% (2016)

65% (2017)

79% (2018) 100%(2020)

Enquêtes Bestuursakkoord PO Regioplan

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1

0,07% (2014–2015)

0,08% (2015–2016)

0,09% (2016–2017)

0% (2020)

Leerplichttelling 2016–2017

               

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor lezen behaalt

99% (2015–2016)

98% (2016–2017)

Niet benoemd

College voor Toetsen en Examens

 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor taalverzorging behaalt

95% (2015–2016)

96% (2016–2017)

Niet benoemd

College voor Toetsen en Examens

 

Aandeel leerlingen dat het referentieniveau voor rekenen behaalt

87% (2015–2016)

93% (2016–2017)

Niet benoemd

College voor Toetsen en Examens

 

Aandeel zittenblijvers2

2,2% (2013–2014)

1,8% (2015–2016)

1,7% (2016–2017)

1,5% (2020)

DUO

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

         

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel leraren met een afgeronde wo-bachelor of hbo-/wo masteropleiding

20% (2013)

21% (2015)

22% (2016)3

25% (2018) 30% (2020)

Onderwijs Werkt!; Regioplan en DUO

 

Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst4

85% (2013)

83% (2014)

84% (2015)5

96% (2018) 100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst6

56% (2013)

62% (2014)

56% (2015)5

79% (2018) 100% (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

b)

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

62% (2014)

57% (2015)

74% (2016)7

87% (2018) 100% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan (2014–2015)

PoMo (BZK, 2016)

 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het lerarenregister (po/vo/mbo)

8% (2014)

28% (2016)

35% (2017)

100% (2019)

Lerarenregister

 

Aandeel schoolleiders dat is geregistreerd in het schoolleidersregister

31% (2015)

50% (2016)

69% (2017)

100% (2018)

Schoolleiders-register po

c)

Veilig leerklimaat

         
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

95% (2012)

97% (2014)

97% (2016)7

Stabiel of hoger (2017; 2020)

ITS monitor naar sociale veiligheid

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

         
 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld8

5,3% (2014)

21% (2016)

35% (2017)9

100% (2017)

PO-Raad

 

Aandeel scholen dat op alle indicatoren van kwaliteitszorg voldoende scoort

38% (2012–2013)

44% (2013–2014)

41% (2014–2015)10

Stabiel of hoger (2017); hoger (2020)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke scholen dat zich binnen een jaar verbetert

27% (2012–2013)

36% (2014–2015)

41% (2015–2016)11

60% (2016) 100% (2017–2018)

Onderwijsverslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Oordeel ouders over betrokkenheid

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2012)

Cijfer 7 (2014)12

Stabiel of hoger (2017); hoger (2020)

Monitor Ouder-betrokkenheid

X Noot
1

Het percentage betreft de po-leerlingen incl. (v)so-leerlingen.

X Noot
2

Basis-, tussen- en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook Jaarverslag 2015).

X Noot
3

Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.

X Noot
4

Anders dan in begroting 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 3 jaar ervaring.

X Noot
5

De omvang van de steekproef is i.v.m. toezichtsplanning zodanig gereduceerd, dat er grote marges in de nauwkeurigheid zijn ontstaan. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe cijfers van po niet vergeleken met de oude in de tabel. Is ook zo in voetnoot aangegeven in beleidsverslag 2016.

X Noot
6

Anders dan in begroting 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 10 jaar ervaring.

X Noot
7

Het onderliggende onderzoek vindt tweejaarlijks plaats. Volgende meting is in 2018.

X Noot
8

Voor het po gaat het om het aandeel scholen dat de decentrale indicatoren uit Vensters PO voor minimaal 80 procent ingevuld heeft. Alle po-scholen hebben in principe de centrale indicatoren ingevuld.

X Noot
9

Dit betreft het aandeel leraren dat zich heeft aangemeld (dus niet perse geregistreerd) in het vrijwillige lerarenregister.

X Noot
10

De Inspectie van het Onderwijs heeft de meetmethode tweemaal sterk aangepast. Op aanraden van de Inspectie worden de nieuwe waarden niet vergeleken met de oude.

X Noot
11

Dit gegeven voor 2016 betreft de scholen die in 2015–2016 (zeer) zwak zijn geworden. Na een jaar (na afloop schooljaar 2016–2017) wordt gekeken hoeveel procent zich in één jaar heeft verbeterd.

X Noot
12

Deze indicator wordt niet meer gemonitord.

Tabel 1.2 leerlingen primair onderwijs (Aantallen x 1.000; Bron: DUO)
 

2013

2014

2015

2016

Raming 2017

Realisatie 2017

Leerlingen basisonderwijs

           

geen gewicht

1.315,4

1.310,3

1.309,2

1.302,8

1.302,0

1.295,4

gewicht 0,3

87,4

78,5

70,2

64,5

63,4

60,7

gewicht 1,2

73,7

68,6

63,7

60,1

56,4

58,2

Subtotaal1

1.476,5

1.457,3

1.443,1

1.427,5

1.421,8

1.414,3

Leerlingen trekkende bevolking2

0,5

0,5

0,4

0,4

0,2

0,4

Totaal1

1.477,0

1.457,8

1.443,5

1.427,9

1.422,0

1.414,7

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

38,2

36,8

34,7

33,9

32,1

34,0

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

71,2

70,9

68,2

67,1

64,1

67,5

Totaal PO

1.586,4

1.565,5

1.546,4

1.528,9

1.518,2

1.516,2

X Noot
1

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
2

Dit zijn leerlingen op rijdende scholen.

Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. uitvoeringskosten (Bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

Raming 2017

Realisatie 2017

Primair onderwijs1

6,4

6,2

6,4

6,6

6,7

6,9

X Noot
1

In tegenstelling tot Begroting 2017 wordt geen verdere uitsplitsing gemaakt in «bekostiging» en «exclusief ondersteuningsmiddelen». De uitgaven voor de reguliere bekostiging en de uitgaven als ondersteuningsmiddel zijn in de bekostigingssystematiek geïntegreerd tot één financiële stroom.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de in de begroting gestelde doelen. In het beleidsverslag is al aangegeven dat op het gebied van het bevorderen van kansengelijkheid duidelijke stappen zijn gezet, dat de voorgenomen (gedeeltelijke) invoering van de Wet op het beroep van leraar en het lerarenregister is gerealiseerd en dat de voorbereidingen zijn afgerond voor de ontwikkelfase van het toekomstbestendig curriculum. Ook is een bijzondere bekostiging ingevoerd voor onderwijs aan asielzoekers gedurende het tweede jaar in Nederland. Weerbarstiger bleek het bereiken van onze ambities ten aanzien van de didactische vaardigheden van docenten (met name differentiatie) en ten aanzien van het aantal masteropgeleide docenten. Wel is de voorgenomen vooruitgang bij de begeleiding van startende leraren gerealiseerd. De deelname van scholen aan Vensters voor verantwoording is weliswaar gestegen, maar bleef sterk achter bij de verwachting; ook bleek de ambitie dat alle scholen hun jaarverslag 2016 op de website zouden publiceren te hoog.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 1 (Bedragen € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

10.254.006

9.558.272

10.342.863

10.216.767

10.632.968

10.245.604

387.364

Waarvan garantieverplichtingen

14.795

3.000

3.700

–194

19.065

0

19.065

Uitgaven

10.166.848

9.674.957

10.032.762

10.212.474

10.494.756

10.245.604

249.152

                   

Bekostiging

9.622.129

9.168.073

9.508.229

9.702.789

9.986.309

9.707.888

278.421

Hoofdbekostiging

9.408.686

8.979.272

9.362.138

9.532.349

9.742.879

9.486.866

256.013

 

Bekostiging Primair Onderwijs

9.396.737

8.967.791

9.347.550

9.515.642

9.725.580

9.473.978

251.602

 

Bekostiging Caribisch Nederland

11.949

11.481

14.588

16.707

17.299

12.888

4.411

Prestatiebox

156.673

161.987

128.675

156.230

228.085

220.822

7.263

Aanvullende bekostiging

56.770

26.814

17.416

14.210

15.345

200

15.145

 

Conciërgeregeling

19.573

19.539

11.378

     

0

 

Subsidieregeling Passend Onderwijs

25.628

         

0

 

Overig

11.569

7.275

6.038

14.210

15.345

200

15.145

                   

Subsidies

132.135

98.795

95.901

87.272

88.877

116.589

– 27.712

 

Regeling Onderwijsvoorziening jonggehandicapten

23.000

23.000

23.000

23.000

23.191

23.000

191

 

Nederlands onderwijs buitenland

17.940

13.400

13.369

13.486

10.724

10.394

330

 

Herstart en Op de Rails

19.143

7.098

       

0

 

Basis voor Presteren (School aan Zet en Bèta Techniek)

18.575

20.575

6.089

5.900

1.519

6.500

–4.981

 

Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

10.700

9.464

10.442

10.130

11.510

10.130

1.380

 

Overig

42.777

25.258

43.001

34.756

41.933

66.565

–24.632

                   

Opdrachten

9.189

6.354

8.100

9.982

6.915

11.867

– 4.952

                   

Bijdrage aan agentschappen

33.453

32.699

33.902

25.538

26.207

23.951

2.256

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

33.453

32.699

33.902

25.538

26.207

23.951

2.256

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

8.700

8.327

25.180

25.443

19.997

7.636

12.361

 

Stichting Vervangingsfonds en Particpatiefonds

6.416

6.127

15.229

24.358

18.412

5.275

13.137

 

Stichting Vervangingsfonds/Bedrijfsgezondheid

   

8.040

13

   

0

 

UWV

2.284

2.200

1.911

1.072

1.585

2.361

–776

                   

Bijdrage aan medeoverheden

361.242

360.709

361.450

361.450

366.451

366.750

– 299

 

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid

261.542

261.009

261.750

261.750

266.750

266.750

0

 

Aanvulling GOA convenant G37

95.000

95.000

95.000

95.000

95.000

95.000

0

 

Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten

4.700

4.700

4.700

4.700

4.701

5.000

–299

                   

Bijdrage aan sociale fondsen

0

0

0

0

0

10.923

– 10.923

 

Brede Scholen

         

10.923

–10.923

Ontvangsten

39.877

18.171

17.530

32.607

23.358

8.661

14.697

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 is € 249,2 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 14,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 19,1 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. De garantieverplichtingen worden in de begroting niet geraamd, dit verklaart het verschil tussen begroting en realisatie. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging Primair Onderwijs: Schoolbesturen in het primair onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Primair Onderwijs is € 251,6 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2017 van € 241,8 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarnaast was er een budgettair effect van € 16,2 miljoen, vanwege het hogere aantal leerlingen dan geraamd. Ook is er in 2017 € 7,5 miljoen overgeboekt van artikel 14 naar artikel 1 ten behoeve van cultuureducatie voor het schooljaar 2017–2018. Tot slot is € 8,8 miljoen teruggeboekt naar de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) als gevolg van minder plaatsen in justitiële inrichtingen.

Bekostiging Caribisch Nederland: Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging Caribisch Nederland is € 4,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De dollar is duurder dan geraamd in de begroting, dit is de belangrijkste oorzaak van het verschil in realisatie en begroting.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de PO-Raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de prestatiebox is € 7,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De reden is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2017 van € 7,3 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen scholen middelen voor specifieke doelen. De realisatie op de aanvullende bekostiging is € 15,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit betreft grotendeels uitgaven voor de regelingen team- en schoolleidersbeurs van € 3 miljoen en de regeling lerarenontwikkelfonds van € 4,3 miljoen. Beide regelingen waren eerder begroot onder het instrument subsidies. Verder zijn er uitgaven voor georganiseerd overleg- en vakbondsfaciliteiten (GOVAK) en arbeidsmarkt- en kennisactiviteiten primair onderwijs ter grootte van € 7,1 miljoen, die eerder waren begroot onder het instrument bekostiging.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de regeling Nederlands onderwijs in het buitenland, subsidies voor Basis voor Presteren (waaronder de projecten Bèta en Techniek en School aan Zet), Humanistisch vormend onderwijs en godsdienstonderwijs. Daarnaast is subsidie verstrekt voor de coaching en ondersteuning van besturen en schoolleiders van po- en vo-scholen ter verbetering van de kwaliteit in Caribisch Nederland. De realisatie op de subsidies is € 27,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Deels betreft dit onder het instrument subsidies begrote uitgaven die op andere begrotingsartikelen zijn gerealiseerd (€ 8,9 miljoen op artikel 3 en 9 voor de ontwikkeling van de (adaptieve) eindtoets en de Lerarenbeurs). Tevens hebben er uitgaven plaatsgevonden op een ander instrument (aanvullende bekostiging) voor de regelingen team- en schoolleidersbeurs (€ 3 miljoen). Daarnaast is voor € 13,8 miljoen aan begrote subsidies niet tot realisatie gekomen. Reden is o.a. dat de aanvraagperiode later is gestart dan gepland. Middelen voor de regelingen voor curriculum, begeleiding herintreders en team- en schoolleidersbeurs zijn niet in 2017 besteed. Tot slot is de begroting vanwege het verwachte kasritme in 2017 aangepast voor de regeling snel internet. De verwachting is dat € 2,8 miljoen in 2018 tot besteding komt.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel. Het resterende deel van het budget betreft beleidsprioriteiten van het kabinet waaronder projecten in het kader van voor- en vroegschoolse educatie (VVE), onderwijsachterstanden, functiemix en transitieatlas primair onderwijs. De realisatie op de opdrachten is € 5,0 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs: De bijdrage aan agentschappen betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening. De realisatie op de bijdrage aan agentschappen is € 2,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangingsfonds en het Participatiefonds vergoeden, worden gedekt uit de premieopbrengsten van schoolbesturen. De realisatie op de bijdragen aan ZBO’s/RWT’s is € 12,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit wordt grotendeels veroorzaakt door een betaling van € 13,5 miljoen aan het Participatiefonds. Schoolbesturen hadden ten onrechte werkloosheidskosten ter grootte van dit bedrag bij het Participatiefonds gedeclareerd. Na negatieve toetsing van de declaraties, zijn deze middelen in 2017 door OCW bij de desbetreffende besturen teruggevorderd en vervolgens weer beschikbaar gesteld aan het Participatiefonds.

Bijdrage aan medeoverheden

Gemeenten ontvangen middelen van het Ministerie van OCW voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid kent meerdere instrumenten, onder andere voorschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen. Voor gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid binnen de G37 zijn vanaf 2012 extra middelen beschikbaar gekomen die bij het instrument Convenant G37 zijn opgenomen. Met de G37 zijn afspraken gemaakt om de kwaliteit van met name de voorschoolse educatie te verbeteren en daarnaast het aantal kinderen dat deelneemt aan voorschoolse educatie, schakelklassen, kopklassen en zomerscholen van goede kwaliteit, aanzienlijk uit te breiden. In de Kamerbrief van 21 februari 2017 over de afronding van de bestuursafspraken met de G37 over VVE-beleid, zijn de behaalde resultaten beschreven. De kwaliteit van VVE is in de grote steden sterk gestegen. Verder blijkt dat een uitbreiding van het aantal zomerscholen en schakelklassen heeft plaatsgevonden. De realisatie op de bijdrage aan medeoverheden is € 0,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bijdrage aan sociale fondsen

De realisatie op de bijdrage aan sociale fondsen is € 10,9 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting. Dit betreft de bijdrage aan het Gemeentefonds middels een overboeking ten behoeve van de Impuls brede scholen en Sport en cultuur (combinatiefuncties).

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 14,7 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Deels is dit het gevolg van de terugvordering van negatief getoetste declaraties van schoolbesturen voor werkloosheidskosten van € 13,5 miljoen. Verder zijn er hogere ontvangsten door de afhandeling van jaarrekeningen van onderwijsinstellingen en de afrekening van diverse subsidies van € 1,2 miljoen.

Art.nr. 3. Voortgezet onderwijs

A. Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren voor het stelsel voortgezet onderwijs worden beschreven in Trends in Beeld en in het Onderwijsverslag 2016–2017.

Tabel 3.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde

(jaartal)

Realisatie

(jaartal)

Realisatie

(jaartal)

Streefwaarde

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

 

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

         
 

Aandeel toptalentleerlingen dat zich vaak of bijna altijd verveelt omdat de lesstof te makkelijk is of omdat hij/zij eerder klaar is dan de rest1

56%2 (2014)

24% (2015)

20% (2017)

41% (2016) 25% (2018)

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Aandeel scholen dat aandacht heeft voor toptalenten in de vorm van uitdagend aanbod of talentprogramma’s

82% (2015)

82% (2015)

84% (2017)

100% (2018)

Toptalenten in het onderwijs, 2017

 

Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod3

0,17% (2014–2015)

0,19% (2015–2016)

0,14% (2016–2017)

0,10% (2017) 0% (2020)

Leerplicht-telling 2015–2016

b)

Vergroten studiesucces

         
 

Aandeel zittenblijvers4

5,9% (2013)

5,7% (2015–2016)

5,7% (2016–2017)

4,7% (2017) 3,9% (2020)

DUO

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

         
 

Aandeel lessen dat wordt gegeven door daartoe bevoegde en benoembare leraren5

83,5% (2011)

94,8% (2015)

95,2% (2016)6

96% (2016) 100% (2020)

IPTO

 

Aandeel leraren met een afgeronde hbo of wo master-opleiding7

vo

33% (2013)

37% (2015)

38%(2016)6

40% (2017) 50% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan en IPTO

Boven-bouw vo8

53% (2013)

63% (2015)

63%(2016)6

Hoger (2017) 80–85% (2020)

Onderwijs Werkt!; Regioplan en IPTO

 

Aandeel leraren met ten minste drie jaar ervaring dat de algemeen didactische vaardigheden beheerst9

76% (2013)

64% (2015)

67% (2016)

90% (2017) 100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel leraren met ten minste tien jaar ervaring dat de differentiatie vaardigheden beheerst10

34% (2013)

34% (2015)

33% (2016)

40% (2017) 100% (2020)

Inspectie van het Onderwijs

b)

Verbetercultuur

         
 

Aandeel leraren dat deelneemt aan peer review

63% (2014)

63% (2015)

68% (2016)11

81% (2017) 100% (2020)

Onderwijs werkt!; Regioplan

c)

Veilig leerklimaat

         
 

Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt

93% (2012)

94% (2014)

95% (2016)11

Stabiel of hoger (2017, 2020)

ITS monitor naar sociale veiligheid

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

 
 

Aandeel scholen dat Vensters volledig heeft ingevuld

94% (2014)

92% (2016)

92% (2017)

Hoger (2016) 100% (2017)

VO-raad

 

Aandeel scholen dat opbrengstgericht werkt

47%12 (2012–2013)

61% (2014–2015)

64% (2015–2016)3

77% (2017) 100% (2020)

Onderwijs-verslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aandeel (zeer) zwakke afdelingen dat zich binnen de gestelde termijn verbetert13

72% (2011–2012)

67% (2013–2014)

73% (2015–2016)3

90% (2016) 100% (2017–2018)

Onderwijs-verslag; Inspectie van het Onderwijs

 

Aantal voortijdig schoolverlaters (vo/mbo)

41.800 (2009)

22.948 (2015–2016)

23.793 (2016–2017)

20.000 (2019/2020)

DUO

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

 
 

Aandeel leerlingen in de beroepsgerichte leerweg van het vmbo dat kiest voor techniek

23% (2012)

26% (2016)

24% (2017)

30% (2017)

DUO

X Noot
1

De indicator «Aandeel leerlingen dat zich uitgedaagd voelt in het onderwijs» is gewijzigd. Deze indicator en streefwaarde sluit beter aan bij de vraagstelling uit de peiling in 2014.

X Noot
2

Het betreft hier het rapportagejaar (2014). Het realisatiejaar is 2013.

X Noot
3

Het percentage betreft de vo-leerlingen exclusief vso-leerlingen

X Noot
4

Basis-, en streefwaarde zijn veranderd t.o.v. begroting/jaarverslag 2016 ten gevolge van een andere meetmethode (zie ook jaarverslag 2015).

X Noot
5

Om eenduidigheid te creëren tussen de afspraken in het sectorakkoord vo en de begroting, is de indicator aangepast. De waardes zijn gelijk gebleven aan de voorgaande begroting.

X Noot
6

Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.

X Noot
7

De indicator en basiswaardes zijn bijgesteld op basis van een nauwkeuriger meetmethode.

X Noot
8

Voor de bovenbouw vwo betreft dit het aandeel leraren met een wo-masteropleiding.

X Noot
9

Anders dan in begroting 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 3 jaar ervaring.

X Noot
10

Anders dan in begroting 2016 betreffen alle waarden leraren met ten minste 10 jaar ervaring.

X Noot
11

Het onderliggende onderzoek vindt tweejaarlijks plaats. De volgende meting vindt plaats in 2018.

X Noot
12

Dit betreft het aandeel afdelingen dat adequaat fase 1 doorloopt (meten en analyseren van behaalde resultaten van leerlingen).

X Noot
13

Deze indicator is gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016. Hiermee is het een samengestelde indicator geworden van de indicatoren «aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert» en de indicator «aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen een jaar verbetert». Op deze manier kunnen cohorten zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in de Staat van het Onderwijs van de Inspectie van het Onderwijs. Bij de meetmethode van de inspectie is er immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.

Tabel 3.2 Kengetallen
 

2013

2014

2015

2016

2017

1.

Totaal aantal ingeschreven leerlingen1

Nader te verdelen in:

946.500

956.600

966.200

970.100

961.000

 

Vmbo, excl. lwoo (excl. «groen onderwijs»)

319.800

324.400

326.300

310.000

306.400

 

Lwoo (excl. «groen onderwijs»)

90.700

90.400

89.900

82.600

71.700

 

Havo

249.900

252.700

256.200

259.000

261.300

 

Vwo

251.700

254.000

258.500

282.700

286.000

 

Pro

28.300

28.900

29.400

29.400

29.200

 

Vavo

6.100

6.200

6.100

6.400

6.600

2.

Uitgaven per leerling (x €)2

7.901

7.690

7.978

8.198

8.360

3.

Totaal aantal scholen

646

643

641

640

644

4.

Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.451

1.465

1.488

1.516

1.492

X Noot
1

Op de teldatum. Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld. Vanwege een wijziging in deze toedeling is er vanaf 2016 een verschil te zien in de leerlingenaantallen in de verschillende schoolsoorten ten opzichte van de jaren ervoor.

Bron: DUO

X Noot
2

De totale uitgaven uit tabel 3.3, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO) en ontvangsten, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Er zijn geen grote afwijkingen of noodzaak tot bijstelling aan het licht gekomen. Voor het behalen van de beleidsdoelen zijn indicatoren opgenomen. De meeste indicatoren laten een lichte of een duidelijke vooruitgang zien. Deze indicatoren zijn begin 2014 vastgesteld in het kader van het Sectorakkoord VO 2014–2017. Een Kamerbrief (Kamerstuk 31 293-383) over de tussenevaluatie van het sectorakkoord VO is eind december naar uw Kamer gestuurd. De evaluatie laat een gevarieerd beeld zien. Bij onderwerpen als uitdagend onderwijs, burgerschapsonderwijs en opbrengstgericht werken is vooruitgang te zien. Andere onderwerpen, zoals het aantal masteropgeleide leraren en gedifferentieerd onderwijs vergen een langere adem. Verder zijn er met de VO-raad afspraken gemaakt om duurzame onderwijsverbeteringen te stimuleren. Op alle doelstellingen met meetbare indicatoren is vooruitgang geboekt. Ook op het gebied van kansengelijkheid zijn stappen gezet. Zo is de Gelijke Kansen Alliantie gelanceerd. Gemeenten, scholen en maatschappelijke organisaties hebben de handen ineen geslagen om gelijke kansen in het onderwijs een sterke impuls te geven. Daarnaast zijn de doorstroomprogramma’s po-vo en vmbo-mbo/havo gestart in 2017. Deze doorstroomprogramma’s helpen de overgang voor leerlingen tussen verschillende scholen of niveaus te versoepelen, wat bijdraagt aan gelijke kansen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

7.829.613

7.486.937

8.024.207

7.942.036

8.326.918

7.893.559

433.359

Waarvan garantieverplichtingen

137.811

39.139

21.057

39.487

45.105

 

45.105

Uitgaven

7.436.116

7.315.883

7.662.616

7.951.000

8.143.906

7.927.940

215.966

                   

Bekostiging

7.285.370

7.157.951

7.503.239

7.800.337

7.992.965

7.791.583

201.382

Hoofdbekostiging

6.912.985

6.855.763

7.165.499

7.359.766

7.545.671

7.322.812

222.859

 

Bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum

6.899.921

6.276.935

6.557.349

6.723.308

6.890.750

6.692.878

197.872

 

Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

 

566.334

592.409

621.677

639.339

617.333

22.006

 

Bekostiging Caribisch Nederland

13.064

12.494

15.741

14.781

15.582

12.601

2.981

Prestatiebox

148.770

149.854

176.884

200.850

259.356

257.824

1.532

 

Regeling prestatiebox Voortgezet Onderwijs

148.770

149.854

176.884

200.850

259.356

257.824

1.532

Aanvullende bekostiging

223.615

152.334

160.856

239.721

187.938

210.947

–23.009

 

Regeling aanvullende bekostiging maatschappelijke stage in het vo

47.924

48.425

       

0

 

Tijdelijke regeling subsidiëring experimenten leergang vmbo-mbo2

27.366

18.600

       

0

 

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

3.746

3.505

3.120

3.515

3.906

3.562

344

 

Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers

76.085

80.382

96.578

161.929

109.922

128.649

–18.727

 

Regeling regionaal zorgbudget en reboundvoorzieningen

66.972

         

0

 

Regeling visueel gehandicapten

1.317

1.300

       

0

 

Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

205

122

     

250

–250

 

Regeling functiemix VO Randstadregio's

   

61.158

61.197

61.214

61.386

–172

 

Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters voor VO-scholen

     

13.080

12.896

17.100

–4.204

                   

Subsidies

52.725

51.025

57.773

51.513

54.473

53.065

1.408

 

Stichting Kennisnet (basissubsidie) po, vo, mbo

19.500

17.500

12.000

12.300

12.280

12.000

280

 

ICT-projecten (incl. Transparantie)

570

1.390

700

3.293

6.172

7.400

–1.228

 

Beter presteren (Scholen aan Zet en Platform Beta en Techniek)

57

         

0

 

Onderwijs Bewijs

2.910

1.468

942

656

   

0

   

Regionale verwijzingscommissies VO

6.985

6.867

7.103

     

0

 

Pilots zomerscholen

   

4.501

8.750

8.276

9.000

–724

 

Overige projecten

22.703

23.800

32.527

26.514

27.745

24.665

3.080

                   

Opdrachten

1.393

2.513

2.360

3.730

4.981

1.991

2.990

 

In- en uitbesteding

1.393

2.513

2.360

3.730

4.981

1.991

2.990

                   

Bijdrage aan agentschappen

31.195

37.072

31.192

30.311

32.310

27.401

4.909

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

31.195

37.072

31.192

30.311

32.310

27.401

4.909

                   

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

65.000

67.126

67.961

64.768

58.969

45.649

13.320

 

ZBO: College voor Toetsen en Examens

11.153

10.785

11.052

11.733

12.718

6.248

6.470

 

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen po/vo/mbo (incl. examens)

53.847

56.341

56.909

53.035

46.251

39.401

6.850

                   

Bijdragen aan medeoverheden

0

0

0

0

0

8.000

– 8.000

 

Uitwerkingsakkoord VNG

       

0

8.000

–8.000

                   

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

433

196

91

157

208

251

– 43

 

GRAZ (ECML) en PISA

433

196

91

157

208

251

–43

                   

Garantie-uitgaven

     

184

0

0

0

 

Garantie-uitgaven

     

184

   

0

Ontvangsten

20.143

8.588

8.795

7.936

9.173

7.361

1.812

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 is € 216,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 1,8 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

De ophoging van de garantieverplichtingen ter grootte van € 45,1 miljoen is het gevolg van leningen/rekening-courantkredieten aan onderwijsinstellingen. Deze leningen worden door middel van schatkistbankieren verstrekt. Het Ministerie van OCW staat voor deze leningen garant. Deze verplichtingen worden niet geraamd.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum

Schoolbesturen in het voortgezet onderwijs ontvangen bekostiging van het Rijk via de lumpsum. De realisatie op de bekostiging Voortgezet Onderwijs lumpsum is € 197,9 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De belangrijkste oorzaak is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor 2017 van € 176,5 miljoen. Dit was niet opgenomen in de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Daarnaast wordt de hogere realisatie veroorzaakt doordat in de regeling eerste opvang nieuwkomers ook een deel voor reguliere bekostiging is inbegrepen (€ 20,2 miljoen). De realisatie op het reguliere deel is in dit bedrag opgenomen. Daarnaast zijn er hiervoor middelen overgeboekt vanuit de eerste opvang nieuwkomers.

Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging voor de lichte ondersteuning voor het leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (lwoo/pro) geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging is opgesplitst in een deel basisbekostiging en een deel ondersteuningsbekostiging lwoo/pro. De realisatie op de bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro is € 22,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De verklaring hiervoor is het toekennen van de loon- en prijsbijstelling voor een bedrag van € 14,8 miljoen en een hoger aantal leerlingen dan oorspronkelijk was voorzien bij de raming van het budget (€ 7,2 miljoen).

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging ten behoeve van scholen in Caribisch Nederland. Het betreft schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De realisatie op de bekostiging van Caribisch Nederland is € 3,0 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De duurdere dollar is de belangrijkste oorzaak (€ 2,8 miljoen).

Prestatiebox

Regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs

Voor het realiseren van de afspraken in het sectorakkoord met de VO-raad ontvangen schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. De realisatie op de regeling Prestatiebox Voortgezet Onderwijs is € 1,5 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Aanvullende bekostiging

Regeling IGVO (Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs)

De realisatie op de Regeling IGVO (bekostiging van het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs) is € 0,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers

De realisatie op de Regeling leerplusarrangement en eerste opvang nieuwkomers is € 18,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De bekostiging van nieuwkomers eerste categorie (nieuwkomer op 1 oktober 2015 nog niet in Nederland) is opgedeeld in een regulier en in een aanvullend deel. Het budget voor het reguliere deel van de bekostiging van nieuwkomers eerste categorie staat, samen met het aanvullende deel, op de begroting onder de aanvullende bekostiging. Het budget voor het reguliere deel is overgeboekt naar de hoofdbekostiging in 2017. Deze overboeking zorgt ervoor dat de realisatie op de eerste opvang nieuwkomers lager uitvalt (€ 20,2 miljoen).

Regeling functiemix VO Randstadregio’s

In het Aktieplan LeerKracht van Nederland zijn afspraken gemaakt over de versterking van de functiemix in de zogenoemde Randstadregio’s. De realisatie op de Regeling functiemix VO Randstadregio’s is € 0,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Resultaat afhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO

Voor het aanpakken van schooluitval ontvangen schoolbesturen resultaatafhankelijke bekostiging De realisatie op de regeling Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) VO is € 4,2 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De oorzaak ligt in een verschuiving in de regeling tussen de beschikbare budgetten voor vaste en resultaatafhankelijke delen. Deze delen kennen een verschillend betaalritme waardoor tussen de schooljaren 2016/2017 en 2017/2018 incidenteel minder wordt gerealiseerd.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De grootste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en voor de pilots zomerscholen. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen in het primair-, voortgezet- en middelbaar beroepsonderwijs bij het benutten van ICT. De pilots zomerscholen hebben als doel om het zittenblijven tegen te gaan door middel van scholing in de mei- en zomervakanties. De realisatie op de subsidies is € 1,4 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken zoals de Nationale Schoolleiderstop, verkenning regionale samenwerking en vaststellen schoolvakanties.

Bijdragen aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

DUO is de uitvoeringsinstantie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) zorgt voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs, de volwasseneneducatie, de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en Nederlands als tweede taal (NT2). Het budget voor het CvTE is € 6,5 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (onder andere staatsexamens NT2 (MBO), taal en rekenen en toetsen (onder andere Eindtoets PO)) in 2017.

SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van Stichting Cito en SLO. Het budget is met € 6,9 miljoen verhoogd door overboekingen voor het uitvoeren van diverse projecten (onder andere voor de centraal ontwikkelde toetsen taal en rekenen po en mbo) in 2017.

Bijdrage aan medeoverheden

Het Ministerie van OCW draagt voor € 8 miljoen bij aan onderwijshuisvestingskosten van gemeenten, daarom is dit bedrag overgeboekt naar het Ministerie van BZK ten behoeve van het gemeentefonds. Deze bijdrage is afgesproken in het uitwerkingsakkoord over de verhoogde asielinstroom van april 2016.

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

Het European Centre for Modern Languages (ECML) ontvangt een bijdrage voor onderzoek naar talenonderwijs. Het Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ontvangt een bijdrage ten behoeve van PISA. De realisatie op de bijdragen aan (inter-) nationale organisaties is € 0,04 miljoen lager dan de oorspronkelijke begroting.

Ontvangsten

In 2017 is € 1,8 miljoen meer ontvangen dan begroot.

Art.nr. 4. Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

A. Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een middelbaar onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De bve-sector omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een belangrijke leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een belangrijke schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsum bekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, prestatieafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren

De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 4.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

           

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

           
 

Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt

Mbo

34% (2010)

35% (2015)

37% (2016)1

Hoger (2018)

ROA/CBS

                   

b)

Vergroten studiesucces

           
 

Percentage mbo-deelnemers per niveau dat met diploma de instelling verlaat, jaarresultaat per niveau

Mbo

2007–2008

2014–2015

2015–2016

2018

DUO

         

Niveau 1: 66%

Niveau 1: 78%

Niveau 1: 78%

Hoger

 
         

Niveau 2: 62%

Niveau 2: 74%

Niveau 2: 73%

Hoger

 
         

Niveau 3: 63%

Niveau 3: 74%

Niveau 3: 72%

Hoger

 
         

Niveau 4: 65%

Niveau 4: 74%

Niveau 4: 74%

Hoger

 
         

Totaal: 64%

Totaal: 75%

Totaal: 74%

Hoger

 

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

           

b)

Verbetercultuur

           
 

Aandeel leraren dat is geregistreerd in het Lerarenregister

po/vo/

mbo

8% (2014)

28% (2016)

35% (2017)2

100% (2019)

Lerarenregister

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

           
 

Aantal voortijdig schoolverlaters

vo/mbo

41.800 (2008–2009)

22.948 (2015–2016)

23.793 (2016–2017)

20.000 (2019/2020)

DUO

 

Studenten-tevredenheid

           
   

Opleiding

Mbo

7,0 (2014)

7,1 (2016)

7,3 (2020)

JOB-monitor

   

Instelling

 

6,5 (2014)

6,5 (2016)

6,7 (2020)

 
   

% tevreden over school en studie

 

49% (2014)3

52% (2016)

55% (2020)

 

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

           
 

Aandeel mbo-studenten techniek

Mbo

28% (2011)

27% (2016–2017)

27,20% (2017/2018)

Hoger (2018)

DUO

 

Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

mbo/ho

17% (2010)

18,9% (2015)

19% (2016)1

20% (2020)

Eurostat, Labour Force survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

Mbo

79% (2012)

77% (2015)

76% (2016)1

Hoger(2018)

ROA/CBS, BVE-Monitor

 

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis het oordeel (zeer) goed geeft4

Mbo

76% (2016)

1

4

Onderzoek SBB

 

Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden het oordeel (zeer) goed geeft4

Mbo

76% (2016)

1

4

Onderzoek SBB

X Noot
1

Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.

X Noot
2

In het (openbare) rapport JOB-monitor 2014 wordt in tabel op blz. 135 alleen het percentage opgenomen van tevreden studenten over school en studie.

X Noot
3

Deze indicator is gewijzigd ten opzichte van de begroting/jaarverslag 2016. Hiermee is het een samengestelde indicator geworden van de indicatoren «aandeel zwakke afdelingen dat zich binnen twee jaar verbetert» en de indicator «aandeel zeer zwakke afdelingen dat zich binnen een jaar verbetert». Op deze manier kunnen cohorten zwakke en zeer zwakke afdelingen vergeleken kunnen worden. Hiermee wordt afgeweken van de meetmethode in het Onderwijsverslag van de Inspectie. Bij de meetmethode van de Inspectie is er immers het risico dat de uitkomsten teveel door toeval beïnvloed worden.

X Noot
4

Het gaat hier om een eerste meting van SBB onder erkende leerbedrijven. Om de indicator robuuster te maken zal de meting worden uitgebreid met de overige bedrijven die mbo-gediplomeerden in dienst hebben. Om deze reden is voor deze indicator vooralsnog geen streefwaarde opgenomen. Voor de overige meetresultaten van het onderzoek naar leerwerkbedrijven zie de onderwijsmonitor en de website onderwijsincijfers.nl (http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/mbo/aansluiting-mbo-arbeidsmarkt).

Tabel 4.2 Kengetallen
 

2013

2014

2015

2016

2017

1

Aantal studenten mbo (x 1.000 excl. «groen onderwijs»,vavo)1

460,7

450,1

446,4

456,4

457,0

 

Bol

346,2

354,8

355,8

360,6

351,4

 

Bbl

111,7

94,4

90,3

95,9

105,6

 

Deeltijd-bol

2,8

0,9

0,2

0,0

0,0

 

Vavo

7,3

7,8

8,6

8,7

8,9

Bron: OCW-Referentieraming

2

Onderwijsuitgaven per mbo-student (x € 1.000)2

7,2

7,4

8,1

8,0

8,1

X Noot
1

(Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

X Noot
2

De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2017 plus de vavo-studenten.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. 2017 stond in het teken van het bevorderen van de kansengelijkheid in het onderwijs. Er is op veel plekken in Nederland gebouwd aan de Gelijke Kansen Alliantie: gemeenten, scholen en tal van maatschappelijke organisaties hebben de handen ineen geslagen om hun ervaringen en kennis uit te wisselen, nieuwe werkwijzen te onderzoeken en extra te investeren in het talent van kinderen om samen het verschil te maken. Daarbij was er in het mbo ook extra inzet op het gebied van loopbaanoriëntatie en -begeleiding en burgerschap. Om de nieuwe vsv-doelstelling van maximaal 20.000 vsv-ers in 2021 te bereiken zijn er in de RMC-regio’s door scholen en gemeenten regionale programma’s opgesteld met concrete maatregelen en om tot een sluitend vangnet voor jongeren in een kwetsbare positie te komen is regionaal de aansluiting gezocht bij de domeinen arbeidsmarkt en jeugdhulp. In de Kamerbrief over het versterken van het vmbo zijn tevens voorstellen gedaan om de overgang tussen het vmbo en mbo te verbeteren.

2017 stond ook in het teken van de voorbereiding op een nieuw kabinet. Hierbij was specifieke aandacht voor de positie van regionale stakeholders in het mbo. Snel kunnen inspelen op wisselende omstandigheden is van cruciaal belang voor regio’s om toekomstige kansen te benutten en toekomstige bedreigingen het hoofd te bieden. Het mbo speelt daarin een belangrijke rol, maar kan deze alleen waarmaken door proactief de verbinding te zoeken met regionale partners en in haar beleid goed aan te sluiten bij de dynamiek in de regio. Dit is het belang van de regionale economie, maar zeker ook in het belang van de studenten. Er is de afgelopen jaren ervaring opgedaan met het stimuleren van regionale netwerkvorming in het techniekpact, zorgpact en met het regionaal investeringsfonds. De huidige kwaliteitsafspraken lopen nog tot 2019. De bestaande kwaliteitsafspraken mbo 2015–2018 leveren een positieve bijdrage aan de onderwijskwaliteit van het mbo. Het is daarmee een nuttig instrument gebleken, dat ook de komende jaren meerwaarde kan hebben om de kwaliteit verder te verbeteren. Uit de tussenevaluatie van de huidige kwaliteitsafspraken zijn ook een aantal aandachtspunten naar voren gekomen. Deze aandachtspunten worden betrokken bij de uitwerking van de nieuwe kwaliteitsafspraken.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 4.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 4 (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

3.601.266

3.898.698

3.964.746

4.478.441

4.333.854

4.229.244

104.610

Waarvan garantieverplichtingen

38.980

25.160

34.560

5.866

–20.656

0

–20.656

Uitgaven

3.496.330

3.757.009

4.065.903

4.118.177

4.209.212

4.217.206

– 7.994

                   

Bekostiging

3.381.288

3.404.283

3.686.725

3.704.063

3.786.795

3.702.062

84.733

Hoofdbekostiging

3.151.676

3.166.278

3.381.311

3.278.808

3.298.079

3.208.232

89.847

 

Bekostiging roc's/overige regelingen

2.981.573

2.995.643

3.268.662

3.210.597

3.229.517

3.140.259

89.258

 

Bekostiging kbb's

107.981

108.001

46.012

0

0

0

0

 

Bekostiging Caribisch Nederland

3.801

4.313

6.600

7.020

6.109

6.933

–824

 

Bekostiging vavo

58.321

58.321

60.037

61.190

62.454

61.040

1.414

Kwaliteitsafspraken

3.797

31.845

214.086

298.622

366.000

383.320

–17.320

 

Investeringsbudget

3.797

4.100

187.449

179.935

183.600

183.600

0

 

Resultaatsafhankelijk budget

0

27.745

26.637

118.688

182.400

199.720

–17.320

Aanvullende bekostiging

225.815

206.160

91.327

126.632

122.716

110.510

12.206

 

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

13.869

13.922

13.939

15.003

15.000

15.000

0

 

Regionaal Investeringsfonds

0

3.575

11.218

15.834

20.691

22.810

–2.119

 

Salarismix Randstadregio's

0

41.114

0

41.277

42.293

42.300

–7

 

Regionaal programma

0

0

0

0

30.400

30.400

0

 

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

0

0

0

4.968

10.000

0

10.000

 

Gelijke kansen

0

0

0

0

4.332

0

4.332

 

Plusvoorziening overbelaste jongeren en wijkscholen

30.400

30.408

30.400

30.400

0

0

0

 

Programmagelden regio's

19.677

19.458

19.150

19.150

0

0

0

 

Convenanten met RMC-regio's

12.230

16.329

16.620

0

0

0

0

 

Taal en Rekenen

52.280

52.600

0

0

0

0

0

 

Leerlinggebonden financiering (LGF)

50.497

18.529

0

0

0

0

0

 

School-ex 2.0

12.100

10.115

0

0

0

0

0

 

Aanvullende vergoeding experimenten vmbo-mbo 2

2.037

110

0

0

0

0

0

 

Versterken centrale en uniforme toetsing

800

0

0

0

0

0

0

 

RMC's

31.925

0

0

0

0

0

0

                   

Subsidies

26.045

238.592

229.039

254.258

235.308

290.290

– 54.982

 

Subsidieregeling praktijkleren

0

197.055

188.825

188.450

196.500

196.500

0

 

Tel mee met taal

2.850

3.715

3.930

11.688

14.072

10.750

3.322

 

Pilots laaggeletterdheid

3.950

5.000

5.000

0

0

0

0

 

Loopbaanorientatie

0

700

1.700

737

1.462

1.800

–338

 

ROC Leiden

0

0

0

32.458

7.017

7.017

0

 

Sectorplan mbo-hbo techniek

0

0

0

0

0

1.585

–1.585

 

Netwerkscholen

3.000

3.500

0

0

0

0

0

 

Overige subsidies

16.245

28.622

29.584

20.925

16.257

72.638

–56.381

                   

Opdrachten

3.016

6.556

17.351

11.642

15.567

2.232

13.335

 

In- en uitbesteding

3.016

6.556

3.644

3.515

6.214

2.232

3.982

 

Caribisch Nederland1

0

0

13.707

8.127

9.353

0

9.353

                   

Bijdragen aan agentschappen

18.886

19.123

21.191

29.760

24.328

22.095

2.233

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

18.886

19.123

17.372

27.312

22.128

19.595

2.533

 

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

0

0

3.819

2.448

2.200

2.500

–300

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

7.976

45

20.833

3.984

51.901

64.545

– 12.644

 

College voor Toetsen en Examens

363

45

0

0

0

4.365

–4.365

 

Wet SLOA

7.613

0

0

0

0

9.760

–9.760

 

SBB

0

0

20.833

3.984

51.901

50.420

1.481

                   

Bijdragen aan medeoverheden

5.766

34.526

90.764

114.470

95.313

135.982

– 40.669

 

RMC's

0

32.200

32.550

33.350

34.068

33.297

771

 

Educatie

0

0

56.700

57.548

58.985

57.650

1.335

 

Caribisch Nederland

5.766

2.326

1.514

1.722

2.260

23.185

–20.925

 

Regionaal Programma

0

0

0

21.850

0

21.850

–21.850

                   

Bijdragen aan sociale fondsen

53.353

53.884

0

0

0

0

0

 

Participatiebudget

53.353

53.884

0

0

0

0

0

Ontvangsten

18.860

8.038

10.875

3.338

2.786

3.000

– 214

X Noot
1

Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging roc’s/overige regelingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).

In deze wet is een aantal maatregelen uit het actieplan «Focus op vakmanschap» opgenomen. Deze maatregelen zijn per 1-8-2014 in werking getreden (Stb 2013, 288). Ook is de basis gelegd voor aanpassing van het bekostigingsmodel. Deze aanpassingen zijn nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB (Stb 2014, 142). De nieuwe bekostigingssystematiek is voor het eerst toegepast voor het bekostigingsjaar 2015. Voor de jaren 2015 tot en met 2018 is nog voorzien in een overgangsbekostiging om de instellingen in de gelegenheid te stellen hun bedrijfsvoering af te stemmen op de nieuwe bekostiging.

Het landelijk budget dat beschikbaar is voor het beroepsonderwijs wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entreeopleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma’s van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding) en het aantal verblijfsjaren in het mbo (cascade). De mate waarin een diploma meetelt is afhankelijk van het niveau en of de student al eerder een mbo-diploma heeft behaald. In 2017 is € 89 miljoen toegevoegd aan de lumpsum. Deze stijging wordt grotendeels verklaard door de verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017.

Bekostiging Caribisch Nederland

Deze middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen. In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (Bes eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden.

Bekostiging vavo

De rijksbijdrage voor het verzorgen van het vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs) is voor 2017 beschikbaar gesteld op basis van het vanaf 2015 ingevoerde bekostigingsmodel voor het vavo (Stb 2014, 148). De verdeling van de beschikbare middelen heeft plaatsgevonden aan de hand van het aantal ingeschreven studenten op 1-10-2015, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma’s in het kalenderjaar 2015.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

Met als doel de verbetering van de kwaliteit van het mbo zijn er kwaliteitsafspraken gemaakt. In 2015 hebben alle mbo-instellingen hun verbeterambities ten aanzien van de verbetering van de onderwijskwaliteit in een kwaliteitsplan vastgelegd. In 2017 hebben de instellingen verder gewerkt aan de uitvoering van de kwaliteitsplannen. Aan de instellingen wordt voor de uitvoering van de kwaliteitsplannen een vast investeringsbudget beschikbaar gesteld.

Resultaatsafhankelijk budget

Daarnaast is er een resultaatsafhankelijk budget beschikbaar voor een aantal onderwerpen, namelijk de onderwerpen studiewaarde, voortijdig schoolverlaten en de verbetering van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. In 2017 zijn de mbo-instellingen verder gegaan met de uitvoering van de verbeterplannen voor deze onderwerpen en hebben extra middelen ontvangen op basis van de behaalde resultaten. Doordat sommige instellingen gedeeltelijk niet de VSV-norm van dit jaar hebben gehaald, blijft er in 2017 circa € 17,3 miljoen over op deze regeling.

Aanvullende bekostiging

Schoolmaatschappelijk werk in het mbo

Voor schoolmaatschappelijk werk zijn middelen aan de mbo-sector ter beschikking gesteld. Met deze middelen hebben instellingen studenten met psychosociale problemen die dit (tijdelijk) nodig hebben, ondersteuning geboden. Deze ondersteuning helpt studenten voorkomende problemen op te lossen en levert zo een bijdrage aan het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.

Regionaal investeringsfonds

Met het Regionaal investeringsfonds mbo (RIF) is in de periode 2014 tot en met 2017 € 100 miljoen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (PPS) in het beroepsonderwijs. Als PPS kunnen mbo-instellingen, het bedrijfsleven en regionale overheden gezamenlijk een aanvraag voor subsidie indienen. Deze aanvraag moet bijdragen aan een betere aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio de subsidie aanvullen met een financiële bijdrage. In februari 2017 is de Tweede Kamer middels een Kamerbrief geïnformeerd over de positieve uitkomsten van de tussenevaluatie van het RIF. De huidige regeling RIF is in 2017 met een jaar verlengd tot en met 2018.

Van 2014 tot en met 2017 zijn 103 publiek-private samenwerkingsverbanden tot stand gekomen en is in totaal door OCW € 89,6 miljoen verplicht in het kader van het RIF. Daarvan is € 24,6 miljoen verplicht in 2017.

Salarismix Randstadregio’s

In het mbo zijn, aanvullend op de lumpsum, middelen beschikbaar gesteld om tot een versterking van de salarismix te komen in de zogenaamde Randstadregio’s. Aan de hand van behaalde competenties zijn docenten benoemd in een hogere schaal. De mbo-instellingen hebben de doelstellingen van de regeling zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin nagenoeg behaald. Met instellingen die de doelstellingen nog niet hebben behaald zijn nadere afspraken gemaakt waarmee op korte termijn wel invulling wordt gegeven aan de doelstellingen van de salarismix. Instellingen zijn met de invulling van de doelstellingen een structurele verplichting aangegaan.

Regionaal Programma

In 2017 zijn alle 39 RMC1-regio’s aan de slag gegaan met de uitvoering van de afspraken uit de vierjarige regionale programma’s voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten en de begeleiding van jongeren in een kwetsbare positie. Voor de uitvoering van de regionale maatregelen was in 2017 € 30,4 miljoen beschikbaar. Deze middelen zijn via de contactschool naar de regio gekomen. In het schooljaar 2016/2017 is het aantal vsv’ers gestabiliseerd naar 23.793.

Tegemoetkoming schoolkosten MBO

Vanaf 2017 is structureel € 10 miljoen beschikbaar gekomen voor de schoolkostenproblematiek van minderjarige mbo-studenten uit minimagezinnen. Hiermee wordt geborgd dat 16- en 17-jarig bol-studenten niet vanwege financiële redenen afzien van een mbo-opleiding en dat deze studenten de opleiding volgen die bij hun talenten en ambities past. In afwachting van de uitwerking van de structurele oplossing zijn middelen beschikbaar gesteld in de vorm van de Tijdelijke regeling voorziening leermiddelen voor deelnemers uit minimagezinnen. Op dit moment vindt er een verkenning plaats naar de vormgeving van een structurele maatregel voor deze schoolkostenproblematiek, zodat het mbo-onderwijs ook in de toekomst voor deze jongeren toegankelijk blijft.

Gelijke Kansen

Vanaf 2017 zijn structureel middelen beschikbaar gekomen voor de Gelijke Kansen. Deze middelen zijn vanuit het instrument subsidies naar het instrument bekostiging overgeboekt. Voor 2017 betrof dit € 8,4 miljoen (€ 4 miljoen voor de Regeling compensatie langere inschrijvingsduur, € 4 miljoen voor de Regeling doorstroom mbo-hbo en € 0,4 miljoen voor de Regeling stimulering doorstroom niet verwant mbo-pabo). De middelen voor de Regeling doorstroom mbo-hbo van € 4 miljoen zijn in 2017 doorgeschoven naar 2018, omdat de betaling conform de regeling, in 2018 zal plaatsvinden.

Subsidies

Subsidieregeling praktijkleren

Het doel van de subsidieregeling praktijkleren is om werkgevers te stimuleren tot het bieden van praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan leerlingen, studenten en onderzoekers. De subsidie is een compensatie voor de kosten en inspanningen van een werkgever voor de begeleiding in de praktijk. Werkgevers vragen de subsidie aan bij de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO), die de regeling uitvoert. In 2017 is het beschikbare budget volledig uitgeput. Dit komt doordat er meer aanvragen zijn gedaan voor de bbl dan het beschikbare budget.

Tel mee met taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid werden in 2017 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan «Tel mee met Taal 2016–2018» dat door de Ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en gefinancierd. Met dit actieprogramma worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook werden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwilligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. In 2017 is een tussenevaluatie uitgevoerd over het bereik en de effecten van dit programma. Uit deze tussenevaluatie Taal blijkt dat het programma goed op koers ligt om de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen te behalen. Zo is het doel om tussen 2016 en 2018 45.000 volwassenen te werven voor scholingstrajecten al na ruim anderhalf jaar gehaald. Dankzij het programma gaan steeds meer gemeenten, bibliotheken en werkgevers aan de slag met de aanpak van laaggeletterdheid en het stimuleren van leesbevordering en leesplezier.

Loopbaanoriëntatie

De middelen zijn in 2017 ingezet om de loopbaanoriëntatie en -begeleiding en gelijke kansen van mbo-studenten verder te verbeteren. Het Servicepunt lob is ter ondersteuning van mbo-scholen vanaf juli 2017 opgegaan in een breder Expertisepunt lob voor vo- en mbo-scholen. Daarnaast wordt de voorlichting over het mbo verbeterd met de ontwikkeling van de mbo portal door Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), waarin relevante voorlichtingswebsites en de studiebijsluiter geïntegreerd worden. Op 30 november 2017 heeft de Minister van OCW een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over nieuwe bestuurlijke afspraken tussen studentenorganisaties, decanenorganisaties en onderwijskoepels in de vorm van ambitie- en kwaliteitsagenda’s in de drie onderwijssectoren.

ROC Leiden

In het kader van de problematiek rondom ROC Leiden zal in totaal een (maximale) financiële bijdrage van € 40 miljoen beschikbaar gesteld worden. Dit bedrag zal in tranches in 2016 tot en met 2018 verstrekt worden. Het budget is conform vastgestelde begroting in 2017 in zijn geheel uitgeput.

Sectorplan mbo-hbo techniek

Dit betreft middelen voor het sectorplan mbo-techniek en het sectorplan hbo-techniek. Hiermee worden de centers of expertise in het hbo en de centra voor innovatief vakmanschap in het mbo gefinancierd. De realisatie in 2017 is ruim € 1,5 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt grotendeels door een overheveling van middelen naar artikel 6 (Hoger onderwijs) ten behoeve van het sectorplan.

Overige subsidies

Hieronder vallen overige projecten en organisaties die subsidies ontvangen. De realisatie is ruim € 56,4 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. De lagere realisatie wordt grotendeels veroorzaakt door overboekingen vanuit het instrument subsidies naar andere instrumenten, artikelen, interdepartementale overboekingen en een correctieboeking. Het gaat bijvoorbeeld om overboekingen van middelen naar het instrument bekostiging voor Tegemoetkoming schoolkosten mbo (€ 10 miljoen) en Gelijke Kansen (€ 8,4 miljoen) en een overheveling naar artikel 3 (€ 11,5 miljoen). In 2016 heeft er een extensivering op SBB plaatsgevonden. Een deel van deze middelen, € 17,7 miljoen, is doorgeschoven via de eindejaarsmarge naar 2017 voor de geparkeerde taakstelling. Deze middelen zijn abusievelijk geboekt op het instrument overige subsidies. Hierdoor was een correctieboeking in 2017 noodzakelijk naar het juiste instrument bijdrage aan ZBO’s/RWT’s.

Opdrachten

In- en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Caribisch Nederland

Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn deze middelen onder meer ingezet voor het scholen van docenten en de transitie naar de Engelse taal op St. Eustatius met als doel dat de leerlingen in 2020 onderwijs krijgen dat van voldoende kwaliteit is en dat de onderwijsresultaten aantoonbaar zijn gestegen. De middelen voor Caribisch Nederland waren begroot op het instrument bijdrage aan medeoverheden. Vanuit dat instrument heeft er een overboeking van € 9,2 miljoen naar het instrument opdrachten plaatsgevonden.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten voor de subsidie regeling praktijkleren.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een ZBO die verantwoordelijk is voor de examens voor rekenen en taal in het beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal. De realisatie is in 2017 € 4,4 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs).

Wet SLOA

De middelen worden ingezet voor het ontwikkelen van centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo door Cito. De subsidieverlening voor het Cito verloopt op basis van de wet SLOA. De realisatie in 2017 is € 9,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit komt met name doordat de middelen zijn overgeheveld naar artikel 3 (Voortgezet onderwijs) ten behoeve van Cito.

SBB

De SBB ontvangt middelen om de wettelijke taken uit te voeren, waarmee wordt bijgedragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werft en accrediteert de SBB leerbedrijven, zorgt voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert de kwaliteit van de praktijkplaatsen.

Bijdrage aan medeoverheden

RMC’s

Dit betreft de bekostiging van de rmc-functie van 39 rmc-regio’s. De rmc-functie heeft tot taak met de vsv’ers van 18 jaar en ouder uit vo en mbo contact te leggen en hen zoveel mogelijk terug te begeleiden naar school of naar een combinatie van school en werk.

Educatie

Gemeenten ontvangen budget voor het inkopen van opleidingen Nederlandse taal en rekenen voor laaggeletterde en laagtaalvaardige inwoners. Het educatiebudget wordt per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een regio (via de contactgemeente). Het jaar 2017 was het laatste jaar waarin gemeenten verplicht waren om een deel van het budget te besteden bij roc’s. Dankzij de afbouw van de bestedingsverplichting kunnen gemeenten beter maatwerk bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie. In 2017 is onderzoek gedaan naar de besteding van dit budget door gemeenten. Uit de evaluatie naar de besteding van de specifieke uitkering voor volwasseneneducatie door gemeenten is gebleken dat gemeenten in toenemende mate verschillende soorten trajecten aanbieden aan hun laaggeletterde inwoners. Niet alle gemeenten hebben goed zicht op het aantal cursisten dat zij bereiken. Een meerderheid van de respondenten namens gemeenten hecht waarde aan behoud van de specifieke uitkering voor volwasseneneducatie, maar zou tegelijkertijd meer bestedingsvrijheid wensen.

Caribisch Nederland

Aan de openbare lichamen in Caribisch Nederland wordt jaarlijks een bijzondere uitkering verstrekt voor de Sociale Kanstrajecten Jongeren. Ook zijn er voor de samenwerking met Curaçao, Sint Maarten en Aruba middelen beschikbaar gesteld, bestemd voor het stimuleren van studeren in de regio en het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland. De gerealiseerde opdrachten en subsidies ten behoeve van Caribisch Nederland zijn onder de instrumenten opdrachten en subsidies gerealiseerd. Hierdoor is de op dit instrument realisatie lager. Daarnaast hebben er kasschuiven naar latere jaren plaatsgevonden, met name vanwege vertraging in de onderwijshuisvesting.

Regionaal Programma

Voor de uitvoering van het regionaal programma voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie was in de begroting 2017 een bedrag van € 21,8 miljoen opgenomen dat in de vorm van een specifieke uitkering aan contactgemeenten verstrekt zou worden. De middelen voor Regionaal Programma zijn in 2016 in plaats van 2017 uitbetaald conform de regeling.

Ontvangsten

De ontvangsten van € 2,8 miljoen in 2017 zijn het gevolg van onder andere afrekeningen die betrekking hadden op subsidies en regelingen.

Art.nr. 6 en 7. Hoger onderwijs

A Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren

De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren

De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren

De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder ook het accreditatiestelsel.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 6.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde (jaartal)

Bron

1

Ambitieus onderwijs dat alle leerlingen en studenten uitdaagt

       

a)

Alle leerlingen en studenten worden uitgedaagd

       
 

Percentage studenten dat tevreden is over uitdagend onderwijs

2010–2011

2016–2017

1

Studentenmonitor Hoger Onderwijs

     

hbo: 58%

hbo: 56%

hoger

 
     

wo: 68%

wo: 67%

hoger

 

b)

Vergroten studiesucces

       
 

Bachelor studiesucces (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar

2010–2011

2015–2016 2016–2017

2

DUO

     

hbo: 65,7%

hbo: 61,1% hbo:62,2%

   
     

wo: 57,3%

wo: 74,1% wo:73,2%

   
 

Uitval in het eerste jaar

2010–2011

2015–2016 2016–2017

2

DUO

     

hbo: 27,9%

hbo: 26,7% hbo: 26,9%

   
     

wo: 18,8%

wo: 16,2% wo:15,7%

   
 

Switchen na het eerste jaar

2010–2011

2015–2016 2016–2017

2

DUO

     

hbo: 8,4%

hbo: 8,3% hbo:8,3%

   
     

wo: 9,0%

wo: 8,8% wo:8,3%

   

2

Scholen en instellingen werken met goed opgeleide en professionele leraren en schoolleiders die samen zorgen voor een veilig en ambitieus leerklimaat

       

a)

Vergroten kwaliteit leraren en schoolleiders

2011

2015

2016

 
 

Aandeel hbo-docenten met een afgeronde master- of PhD-opleiding

66,2%

75,2%3

80%

PoMo

             

3

Scholen en instellingen maken resultaten inzichtelijk en worden aangesproken op hun prestaties

       
 

Studenten-tevredenheid

2010–2011

2016–2017 2017–2018

4

Nationale Studenten Enquête (NSE)

     

hbo: 65,6%

Hbo; 75,6% hbo: 75,8%

   
     

wo: 81,1%

Wo: 85,2% wo: 85,2%

   

4

Aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt verbeteren

       
 

Aandeel afgestudeerden bètatechniek incl. snijvlakopleidingen

2012

2015

2016

DUO

     

hbo: 18%

hbo: 19%

hbo: 20%

 
     

wo: 21%

wo: 25%

wo: 26%

 
 

Percentage 25–64 jarigen (mbo/ho) dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven Lang Leren)

17% (2010)

19% (2016)

20% (2020)

EUROSTAT, Labour Force Survey (LFS)

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarktaansluiting van de opleiding met de huidige functie voldoende/goed was

hbo5: 72% (2013)

hbo5: 75% (2016)

hbo: hoger

Hbo-monitor 2016

   

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt

wo6: 56% (2011)

Wo7: 47% (2015)

Wo: hoger

Nationale Alumni Enquête (NAE) 2015

X Noot
1

Universiteiten en hogescholen hebben al veel gedaan om het onderwijs uitdagender te maken, maar uit de cijfers blijkt dat dit nog niet voldoende is. Mede om deze reden worden de middelen vanuit het studievoorschot ingezet om de kwaliteit van het hoger onderwijs een extra impuls te geven, en daarmee het onderwijs uitdagender te maken.

X Noot
2

Hier geen landelijk streefdoel omdat er in de periode 2012–2016 prestatieafspraken per instelling zijn gemaakt. Er zijn op dit moment geen nieuwe kwaliteitsafspraken waaraan indicatoren gekoppeld zijn.

X Noot
3

Het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (PoMo) wordt tweejaarlijks uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is het coördinerend ministerie voor de arbeidszaken (arbeidsvoorwaarden, pensioenen, personeelsbeleid) van de overheid als geheel. Het onderzoek wordt gehouden onder zittend personeel en medewerkers die recent zijn in- en uitgestroomd. De resultaten worden verwerkt tot rapportages, themapublicaties en infographics die te vinden zijn op www.kennisopenbaarbestuur.nl

X Noot
4

Hier geen landelijk streefdoel omdat niet met alle instellingen over deze indicator prestatieafspraken zijn gemaakt en bovendien deze afspraken per instelling zijn gemaakt.

X Noot
5

Bron: Vereniging Hogescholen, factsheet «Feiten en cijfers: HBO-Monitor 2016». De indicator betreft de antwoord categorieën «voldoende/goede aansluiting op de arbeidsmarkt». De HBO-Monitor wordt jaarlijks uitgevoerd.

X Noot
6

Bron: VSNU, Nationale Alumni Enquête (NAE, voorheen wo-monitor) 2015, rapport Academici op de arbeidsmarkt. De indicator betreft de antwoord categorieën «in sterke/zeer sterke mate». De NAE wordt eenmaal in de twee jaar uitgevoerd.

X Noot
7

Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers over 2015 opgenomen.

Tabel 6.2 Kengetallen1

(aantallen x 1.000)

2012/13

2013/14

2014/15

2015/16

2016/17

2017/18

1.

Ingeschreven studenten (exclusief groen onderwijs)

           
 

hbo voltijd bachelor

357,0

376,8

385,6

382,7

386,3

389,9

 

hbo voltijd master

2,8

3,0

3,3

3,2

3,5

4,1

 

hbo deeltijd bachelor

44,0

41,5

38,1

36,4

36,6

38,4

 

hbo deeltijd master

8,2

8,5

8,6

8,8

8,3

7,7

   

Totaal hbo

414,1

430,5

435,5

431,1

434,7

441,0

                 
 

wo voltijd bachelor

147,2

150,9

153,5

153,7

157,4

165,5

 

wo voltijd master

79,2

83,9

86,5

90,8

93,1

96,3

 

wo deeltijd bachelor

2,9

2,4

2,0

1,8

1,6

1,7

 

wo deeltijd master

4,0

4,0

3,7

3,4

3,3

3,2

   

Totaal wo

233,3

241,2

245,7

250,0

255,9

266,7

Bron: 1cijferho

2.

Gediplomeerden (exclusief groen onderwijs)

           
 

hbo voltijd bachelor

49,9

52,1

55,7

57,3

60,9

 
 

hbo voltijd master

1,1

1,2

1,3

1,3

1,3

 
 

hbo deeltijd bachelor

8,0

7,3

6,7

6,4

5,7

 
 

hbo deeltijd master

2,4

2,4

2,2

2,5

2,4

 
   

Totaal hbo

61,4

63,1

65,8

67,4

70,3

 
                 
 

wo voltijd bachelor

30,8

30,8

32,6

32,5

32,9

 
 

wo voltijd master

33,0

34,8

36,5

37,6

38,3

 
 

wo deeltijd bachelor

0,5

0,4

0,4

0,3

0,2

 
 

wo deeltijd master

2,1

2,1

2,1

1,9

1,8

 
   

Totaal wo

66,4

68,1

71, 6

72,3

73,2

 

Bron: 1cijferho

(bedragen x € 1.000)

 

2014

2015

2016

2017

 

3.

Onderwijsuitgaven per student2

           
 

hbo

 

6,9

6,9

6,9

6,9

 
 

wo

 

6,8

6,8

6,8

6,8

 

(bedragen x € 1)

 

2016/17

       

4.

Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd)

 

1.984

       
X Noot
1

De cijfers kunnen iets afwijken van eerder gepubliceerde cijfers, vanwege mutaties in de onderliggende dataset

X Noot
2

Onderwijsuitgaven per student zijn in constante prijzen 2017 (dat wil zeggen gecorrigeerd voor de uitgekeerde loon- en prijsbijstelling).

Toelichting:

Overige indicatoren en kengetallen voor het stelsel hoger onderwijs zijn opgenomen in Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. De implementatie van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs 2015–2025 «De waarde(n) van weten», de activiteiten in het kader van gelijke kansen, de verbetering van de aansluiting vo/mbo en hoger onderwijs, de versterking van de (regionale) samenwerking, het experiment «flexstuderen», en de ontwikkelingen in het kader van de pilots flexibilisering en het experiment vraagfinanciering in het deeltijd en duale hoger onderwijs zijn beschreven in het beleidsverslag. Aanvullend hierop wordt hieronder nog op een aantal specifieke beleidsconclusies ingegaan.

In 2017 zijn grote stappen gezet in het doorontwikkelen van het accreditatiestelsel. In september is het wetsvoorstel Accreditatie op maat naar de Tweede Kamer gezonden. Aanvullend hierop zijn in 2017 voorbereidingen getroffen om de pilot instellingsaccreditatie met lichtere opleidingsaccreditatie te kunnen starten. In december is het experimenteerbesluit in werking getreden waarna alle instellingen in het hoger onderwijs zijn uitgenodigd zich voor dit experiment in te tekenen. Daarnaast is de wet bevordering internationalisering in 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd. In de wet wordt het onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt om transnationaal onderwijs te verzorgen. Verwacht wordt dat de wet in 2018 in werking zal treden.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 6 (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

2.773.137

2.961.392

2.874.883

2.867.843

3.213.191

2.889.725

323.466

Waarvan garantieverplichtingen

30.850

26.789

25.983

70.434

53.463

 

53.463

Uitgaven

2.610.870

2.732.897

2.811.099

2.833.160

2.925.976

2.814.350

111.626

                   

Bekostiging

2.568.770

2.688.138

2.756.130

2.773.809

2.868.197

2.760.969

107.228

Hoofdbekostiging

2.409.651

2.518.043

2.578.000

2.584.417

2.713.021

2.563.639

149.382

 

Onderwijsdeel hbo

2.333.833

2.445.854

2.507.785

2.505.033

2.630.368

2.478.219

152.149

 

Deel ontwerp en ontwikkeling

68.693

69.201

70.046

70.915

72.439

70.806

1.633

 

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen

     

8.346

10.171

13.130

–2.959

 

Bekostiging experimenten open bestel

5.456

2.537

         
 

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

573

451

169

123

43

1.484

–1.441

 

Bekostiging tweede bachelor- en mastergraden in het hbo

1.097

           

Prestatiebox

159.119

170.095

178.130

189.392

155.176

197.330

–42.154

 

Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering

159.119

170.095

178.130

189.392

155.176

197.330

–42.154

                   

Subsidies

23.671

752

3.798

5.569

5.001

2.302

2.699

 

Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen

19.967

           
 

Regeling stimulering Bèta/techniek

   

2.758

4.289

3.143

1.601

1.542

 

Studiekeuze-informatie hoger onderwijs

2.475

         

0

 

Overig

1.229

752

1.040

1.280

1.858

701

1.157

                   

Opdrachten

91

242

271

0

0

0

0

 

Uitbesteding1

91

242

271

     

0

                   

Bijdragen aan agentschappen

18.338

17.851

17.613

17.540

14.089

14.027

62

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

18.338

17.851

17.613

17.540

14.089

14.027

62

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

0

23.616

31.096

36.242

38.689

37.052

1.637

 

NWO (Praktijkgericht onderzoek hbo)

 

23.616

28.696

29.477

29.329

28.134

1.195

 

NWO (Promotiebeurs voor leraren)

   

2.400

2.949

5.720

5.630

90

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)2

     

3.816

3.640

3.288

352

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

0

2.298

2.191

0

0

0

0

 

Stichting Studiekeuze 1233

 

2.298

2.191

   

0

0

Ontvangsten

6.447

2.615

1.288

1.903

1.358

1.213

145

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 7 (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

4.180.059

4.293.686

4.235.203

4.391.850

4.663.507

4.337.701

325.806

Waarvan garantieverplichtingen

 

9.017

– 22.983

 

– 22.983

   

Uitgaven

4.065.742

4.152.113

4.210.383

4.328.205

4.443.628

4.310.149

133.479

                   

Bekostiging

4.015.082

4.115.685

4.178.621

4.298.116

4.416.577

4.283.282

133.295

Hoofdbekostiging

3.895.816

3.986.790

4.042.961

4.153.232

4.300.299

4.131.237

169.062

 

Onderwijsdeel wo

1.588.295

1.641.970

1.675.277

1.731.117

1.831.298

1.711.404

119.894

 

Onderzoeksdeel wo

1.707.703

1.730.563

1.750.117

1.768.756

1.800.009

1.762.280

37.729

 

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

595.447

614.257

617.567

653.359

668.992

657.553

11.439

 

Bekostiging tweede mastergraden in het wo

4.371

           

Prestatiebox

119.266

128.895

135.660

144.884

116.278

152.045

– 35.767

 

Onderwijskaliteit en studiesucces, en profilering

119.266

128.895

135.660

144.884

116.278

152.045

– 35.767

                   

Subsidies

22.684

10.067

4.709

3.160

2.553

2.954

– 401

 

Subsidieregeling Sirius programma

10.302

5.443

1.726

       
 

Subsidieregeling Libertas Noodfonds

745

605

265

       
 

3TU’s samenwerking

3.500

1.500

         
 

Open en online onderwijs

     

1.027

988

1.000

– 12

 

Toetsing en Toetsgestuurd leren

2.260

           
 

Overig

5.877

2.519

2.718

2.133

1.565

1.954

– 389

                   

Opdrachten

1.584

1.240

1.374

2.716

1.851

1.803

48

 

Uitbesteding1

1.584

1.240

1.374

2.716

1.851

1.803

48

                   

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

3.878

3.769

4.032

0

0

0

0

 

Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)2

3.878

3.769

4.032

       
                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

22.514

21.352

21.647

24.213

22.647

22.110

537

 

Organisaties3

22.514

21.352

21.647

24.213

22.647

22.110

537

Ontvangsten

963

10.426

592

2.253

1.364

16

1.348

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 ligt voor het hbo € 111,6 miljoen en voor het wo € 133,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verhoogde realisatie van de uitgaven wordt voornamelijk veroorzaakt door de bekostiging. De realisatie van de ontvangsten is bij het hbo € 0,1 miljoen en bij het wo € 1,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen binnen het financiële instrument prestatiebox. Het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen worden afzonderlijk bekostigd. De bekostiging is voor het hbo met € 107,2 miljoen en voor het wo met € 133,3 miljoen verhoogd. Dit betreft:

  • Aanpassing op basis van de studentenaantallen uit de Referentieraming 2017 (hbo + € 46,9 miljoen en wo + € 39,8 miljoen);

  • De verdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 (hbo + € 63,7 miljoen en wo + € 91,4 miljoen);

  • Een meevaller (hbo – € 1,4 miljoen) op de bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen, er werden minder vouchers toegekend dan geraamd:

  • Diverse kleinere mutaties voor onder andere lerarenbeleid, uitbesteding van opdrachten en overige beleidsgerichte activiteiten (hbo – € 2,0 miljoen en wo + € 2,1 miljoen).

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma’s), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),

  • b. een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en

  • c. een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,

  • b. een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten,

  • c. een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en

  • d. een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

De middelen zijn ingezet voor de bekostiging van het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering. Doel van de experimenten en pilots is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd en duale onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is vanaf september 2017 ook van start gaan in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. De sector Techniek & ICT is in 2016 al gestart. Doordat het experiment nog in een opstartfase zat, bleef het aantal aangevraagde vouchers in 2017 achter bij de raming. De realisatie in 2017 is daardoor € 3,0 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Van dit bedrag is € 1,6 miljoen conform de gehanteerde regelgeving en systematiek overgeheveld naar het onderwijsdeel van de rijksbijdrage van de instellingen, het restant is als meevaller te beschouwen. Het experiment vraagfinanciering kent een tussenevaluatie eind 2018, op basis waarvan wordt besloten of het experiment eventueel wordt uitgebreid of aangepast.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. Ook de pilots zijn van start gegaan in 2016 en in 2017 zijn ze uitgebreid met meer opleidingen. Uiteindelijk nemen ongeveer 500 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering.

Bekostiging postinitiële masteropleidingen hbo

De middelen zijn ingezet voor de afwikkeling van de tijdelijke financiering van (eerder goedgekeurde) arbeidsmarktrelevante hbo-masters in prioritaire gebieden.

Prestatiebox

Voor de periode 2013 tot en met 2017 ontvingen hogescholen en universiteiten via het experiment prestatiebekostiging middelen op basis van individuele prestatieafspraken over versterking van onderwijskwaliteit en studiesucces, profilering en valorisatie (de zogeheten 5%-middelen). Dit experiment is inmiddels geëvalueerd. De evaluatiecommissie concludeert dat het instrument van de prestatiebekostiging effect heeft gehad op het formuleren van een eigen instellingsprofiel en een stevige impuls heeft gegeven aan het gesprek over – met name – onderwijskwaliteit en studiesucces. Tegelijk ziet de commissie dat dit gesprek niet voldoende impact heeft gehad op de richting en inrichting van het stelsel, vooral in de mate waarin het stelsel in staat is om flexibel en wendbaar in te spelen op belangrijke maatschappelijke en economische opgaven.

De zogeheten 2%-middelen voor profilering en zwaartepuntvorming die gekoppeld waren aan de bovenbedoelde prestatieafspraken zijn in 2017 overgeheveld naar het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging (hbo € 45,9 miljoen en wo € 38,3 miljoen, het verschil met de in de tabellen 6.3 en 6.4 genoemde verschilbedragen betreft de loon- en prijsbijstelling op de hiervoor vermelde 5%-middelen). Een deel van deze middelen wordt gebruikt voor de financiering van Centres of Expertise (CoE).

Subsidies

Subsidieregeling stimulering Bèta/techniek (hbo)

Hiermee wordt de ontwikkeling van (de eerste) drie Centres of Expertise (CoE’s) hbo gefinancierd. De CoE’s, die met cofinanciering van bedrijven en instellingen tot stand komen, zijn gericht op toponderwijs, toponderzoek en innovaties. Uitgangspunt hierbij is 25 procent financiering uit het werkveld, 25 procent van onderwijsinstellingen en 50 procent profilerings-bekostiging. De middelen zijn via het Platform Bèta Techniek beschikbaar gesteld aan de CoE’s. Het budget is met € 1,8 miljoen verhoogd in verband met het naar beleidsartikel 6 (Hoger beroepsonderwijs) overgeboekte aandeel (€ 1,1 miljoen) van beleidsartikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie) voor de Centra voor innovatief vakmanschap en in verband met de verlenging van de financiering van de Centres met een jaar (€ 0,4 miljoen).

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

De regeling is bedoeld om (zoals aangekondigd in de visiebrief) instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. Projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal, en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2015 elf projecten gestart, in 2016 waren dat er twaalf en in 2017 wederom elf. De projecten kennen een looptijd van maximaal 16 maanden. Deze instellingen hebben maximaal € 100.000 aangevraagd en matchen dit zelf met ten minste hetzelfde bedrag. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over online onderwijs en open leermaterialen in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.

Overig (hbo en wo)

Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het budget voor subsidies op artikel 6 (hbo) is verhoogd met € 0,6 miljoen als gevolg van een technische herschikking over de instrumenten binnen het hbo van de middelen voor het lerarenbeleid en met € 0,6 miljoen voor het verlengen en intensiveren van het project Goed voorbereid naar de pabo als onderdeel van het gelijke kansenprogramma.

Opdrachten

Uitbesteding (hbo en wo)

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen.

Bijdrage aan ZBO’s en RWT’s

NWO

Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO; het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). In 2017 honoreerde Regieorgaan SIA 290 projecten (van 550 indieningen). Ultimo 2017 waren er 420 lopende projecten. In 2017 zijn 221 projecten gestart.

Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. In 2017 is via NWO aan 49 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid en geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Dit betreft de bijdrage die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Organisaties

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen met name terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van een getroffen afbetalingsregeling of door correcties en eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende bekostiging en subsidies.

Art.nr. 8. Internationaal beleid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere – vaak daarbij aangesloten – organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals stichting EP-Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale – ondersteunende – maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op Onderwijs in Cijfers. De website Trends in Beeld biedt informatie over de indicatoren over o.a. het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

C. Beleidsconclusies

In 2017 is de door de Europese Commissie verplichte tussentijdse evaluatie naar de impact van het Europese programma Erasmus+(2014–2020) afgerond. De bevindingen uit de evaluatie bevestigen de relevantie, effectiviteit en populariteit in de EU van Erasmus+. Daarnaast is de conclusie dat Erasmus+ een duidelijke Europese toegevoegde waarde heeft voor de directe begunstigden en onderwijsorganisaties, en indirect ook op het onderwijsbeleid en systeem.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 8 (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

2017

Verplichtingen

8.673

13.973

14.645

11.001

13.080

10.744

2.336

 

Uitgaven

15.704

12.330

12.669

12.281

11.625

11.538

87

932

                     

Subsidies

1.422

1.297

1.559

1.595

856

1.573

– 717

186

 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

842

773

724

632

0

612

–612

 
 

Netherlands house for Education and Research (Neth-ER)

450

450

600

600

600

600

0

 
 

Frans-Nederlandse academie (FNA)

 

20

       

0

 
 

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

130

24

135

211

186

172

14

186

 

Overige incidentele subsidies

 

30

100

152

70

189

–119

 
                 

Opdrachten

262

6

359

1.002

56

207

– 151

0

 

Beleidsonderzoek en benchmarking

153

6

33

61

30

100

–70

 
 

Incidentele Internationale activiteiten

109

 

22

3

23

107

–84

 
 

EU-Voorzitterschap

   

304

938

3

 

3

 
                 

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

13.520

10.577

10.301

9.234

10.287

9.308

979

320

 

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

1.631

141

135

135

135

135

0

135

 

Nuffic

5.455

4.690

3.505

3.566

3.838

3.562

276

 
 

Nederlandse Taalunie

3.179

3.224

4.140

2.806

2.821

2.858

–37

 
 

Europa College Brugge

30

30

30

30

30

30

0

 
 

Unesco

8

       

20

–20

 
 

OESO CERI

70

67

69

71

74

76

–2

 
 

Fulbright Center

408

388

368

368

368

368

0

 
 

DCCIC

90

90

90

90

 

90

–90

 
 

Stichting Ons Erfdeel

185

185

185

185

185

185

0

185

 

Nationaal Agentschap Erasmus + Onderwijs & Training

1.748

1.762

1.779

1.963

2.208

1.959

249

 
 

Programma's Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

716

         

0

 
 

EU-programma's en activiteiten

     

20

0

25

–25

 
 

Duitsland Instituut Amsterdam (DIA)

       

628

 

628

 
                     

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

500

450

450

450

426

450

– 24

426

 

Vlaams-Nederlands huis DeBuren (Hoofdstuk V BuZa)

500

450

450

450

426

450

–24

426

Ontvangsten

754

310

113

1

24

99

– 75

 

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 0,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de verplichtingen is € 2,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Het betreft hier voornamelijk een mutatie ter ophoging van het verplichtingenbudget voor stichting EP-Nuffic, vanwege een verschuiving in subsidiering van schooljaren naar kalenderjaren. De realisatie van de ontvangsten is € 0,07 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De ontvangsten zijn lager omdat er in 2017 geen subsidies zijn vastgesteld waaruit een terugvordering voortvloeit.

Subsidies

Duitsland Instituut Amsterdam

Op basis van een advies van de Auditdienst Rijk is deze post in 2017 verplaatst van subsidies naar het instrument Bijdragen aan (inter)nationale organisaties.

Neth-ER

De vereniging Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie. De leden van Neth-ER bestaan op dit moment uit: MBO-raad; EP-Nuffic; KNAW; NFU; TNO; VSNU; Vereniging Hogescholen; NWO; ISO; JOB; LSVB; en ZonMw. Het gezamenlijke doel van de vereniging is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma’s te vergroten door de leden onder andere te voorzien van informatie over het Europees beleidsproces en het versterken van het netwerk van de leden. Daarnaast vormt Neth-ER ook een platform voor vroegtijdige afstemming tussen OCW en de in Neth-ER verenigde veldorganisaties op het gebied van Europees onderwijs- en wetenschapsbeleid. Neth-ER wordt gefinancierd vanuit bijdragen van de leden en een aanvullende subsidie van OCW.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Nuffic

In 2017 is de tijdelijke fusienaam EP-Nuffic aangepast naar de definitieve naam Nuffic. Nuffic ondersteunt de internationalisering in het onderwijs. In het primair en voortgezet onderwijs doet Nuffic dit met kennis en kleine financiële bijdrages voor onder meer expertiseontwikkeling en mobiliteit van leerlingen, onderwijzend personeel, voor vroegtijdig vreemdetalenonderwijs, tweetalig onderwijs en internationale uitwisseling.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie is de verdragsorganisatie waarin Nederland, Vlaanderen en Suriname samenwerken op het gebied van het Nederlands. De Taalunie is de organisatie die namens de overheden van Nederland en Vlaanderen het taalbeleid vormgeeft. De Taalunie stimuleert ook de uitwerking van door het Comité van Ministers vastgesteld beleid door organisaties te steunen die op veel taalgebonden terreinen werkzaam zijn.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt mobiliteitsprogramma’s voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij DutchCulture centre for international cooperation(DCCIC). In 2017 is de reservering voor de bijdrage aan het Cultural Contact Point overgedragen naar artikel 14.

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het tijdschrift Ons Erfdeel en het Jaarboek The Low Countries, Septentrion en de Franse Nederlanden.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is samen met het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Onderwijs en Training is een samenwerking van EP-Nuffic en Cinop.

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over de ontwikkelingen in Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het instituut doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)). Daarnaast stimuleert het DIA het onderwijs in de Duitse taal in Nederland.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Internationale uitgaven OCW-breed

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen is een inzet die niet alleen plaatsvindt op dit artikel. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting. Hieronder is een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld, welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tabel 8.2 Internationale uitgaven OCW
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

HGIS realisatie

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

2017

Primair onderwijs (artikel 1)

22.015

16.854

15.889

16.029

13.763

12.577

1.186

 

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

4.179

4.083

4.174

3.938

4.113

3.810

303

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4)

1.181

820

1.457

800

816

800

16

 

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

3.453

3.155

3.155

3.155

2.858

2.858

0

2.858

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

72.759

67.727

69.410

69.408

62.955

62.295

660

49.001

Internationaal beleid (artikel 8)

15.704

12.171

12.669

12.281

11.625

11.538

87

932

Studiefinanciering (artikel 11)

68.783

73.524

83.373

86.913

86.746

85.000

1.746

 

Kunsten (artikel 14)

12.847

12.174

           

Cultureel erfgoed (artikel 14)

2.336

2.399

           

Media (artikel 14 en 15)

2.140

1.849

           

Cultuur (artikel 14)

   

14.121

18.155

15.850

15.923

–73

4.640

Media (artikel 15)

   

152

106

113

110

3

 

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

91.438

92.848

92.335

95.358

98.284

90.134

8.150

454

Totaal

296.835

287.604

296.735

306.143

297.123

285.045

12.078

57.885

Toelichting:

De internationale culturele uitgaven van OCW (Kunsten, Cultureel erfgoed en Media) zijn vanaf 2015 conform de begrotingsartikelen ingedeeld in twee posten van artikel 14 (Cultuur) en artikel 15 (Media).

De uitgaven op de Homogene groep internationale samenwerking (HGIS) zijn begrepen in de totale realisaties in het jaar 2017.

De beleidsprestaties zijn – waar nodig en relevant – toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Voor artikel 11 (Studiefinanciering) geldt dat de bedragen indicaties zijn van de omvang van uitgaven aan internationale studiefinanciering (diplomamobiliteit). Het betreft zowel de relevante als niet-relevante uitgaven voor meeneembare studiefinanciering (dit is uitgaande studentenmobiliteit) en voor inkomende mobiliteit (EU-studenten die een vorm van collegegeldvergoeding krijgen).

Art.nr. 9. Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

A. Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren

De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het financieren van projecten op het gebied van arbeidsmarkt- en personeelsbeleid.

Stimuleren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep.

Regisseren

De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken levert hij een bijdrage aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Indicatoren/kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in de beleidsagenda en in Trends in Beeld. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de voortgang voor alle zeven agendalijnen van de Lerarenagenda.

C. Beleidsconclusies

Het beleid, zoals voorgenomen in de begroting 2017 voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, is overeenkomstig uitgevoerd. Het afgelopen jaar is gewerkt aan de implementatie van de bestuurlijke afspraken en het realiseren van de doelen van de Lerarenagenda. In het beleidsverslag is aangegeven dat de voorgenomen (gedeeltelijke) invoering van de Wet op het beroep van leraar en het lerarenregister is gerealiseerd. Positief zijn de ontwikkelingen met opleiden in de school (samen opleiden): ook in het mbo zijn instellingen hier mee begonnen in 2017. Volgens de loopbaanmonitor is het aandeel startende leraren dat aangeeft begeleid te worden in het vo licht gedaald en in het po gestegen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 9.1. Budgettaire gevolgen van beleid art. 9 (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

366.525

153.898

168.537

188.280

152.191

177.431

– 25.240

Uitgaven

343.509

339.016

209.749

208.594

162.367

179.667

– 17.300

                   

Bekostiging

156.953

157.130

18.720

24.612

27.820

31.584

– 3.764

Hoofdbekostiging

0

0

0

0

0

0

0

 

Beloning LeerKracht lumpsum po/vo/bve

           

0

Prestatiebox

33.700

33.700

0

0

0

0

0

 

Professionalisering po/vo/bve

33.700

33.700

       

0

Aanvullende bekostiging

123.253

123.430

18.720

24.612

27.820

31.584

–3.764

 

Functiemix VO Randstadregio's

61.089

61.075

       

0

 

Salarismix MBO Randstadregio's

40.906

41.001

       

0

 

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

15.760

16.120

18.720

24.612

27.820

31.584

–3.764

 

G.O.- en vakbondsfaciliteiten po

5.498

5.234

       

0

                   

Subsidies

161.865

156.984

177.228

167.251

125.339

138.197

– 12.858

 

Lerarenbeurs/zij-instroom

85.810

81.474

111.722

115.534

109.945

122.633

–12.688

 

impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

7.366

16.103

20.366

16.774

2.625

2.977

–352

 

Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen

15.510

17.942

16.779

17.418

63

0

63

 

Verankering academische opleidingsschool

2.530

2.665

2.383

1.120

   

0

 

InnovatieImpuls Onderwijs

4.883

2.726

385

     

0

 

Arbeidsmarkt-/kennisactiviteiten po

2.230

2.230

       

0

 

Onderwijscoöperatie

2.900

2.900

2.908

3.015

2.945

2.945

0

 

Open Universiteit (LOOK)

14.412

1.937

       

0

 

Promotiebeurs voor leraren

6.803

7.874

7.610

6.502

3.251

3.375

–124

 

Projecten professionalisering

1.079

959

1.327

1.092

3.899

3.700

199

 

Projecten regionale arbeidsmarktproblematiek

5.356

7.335

4.733

654

   

0

 

Caribisch Nederland

2.097

2.097

2.308

     

0

 

Overige projecten

10.889

10.742

6.707

5.142

2.611

2.567

44

               

Opdrachten

9.571

9.168

7.302

10.908

3.654

4.394

– 740

 

Onderzoek, ramingen en communicatie

9.571

9.168

7.302

3.837

2.685

3.494

–809

 

Leraren- en schoolleiders

     

7.071

969

900

69

               

Bijdrage aan agentschappen

7.173

7.770

6.499

5.823

5.554

5.492

62

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.173

7.770

6.499

5.823

5.554

5.492

62

               

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

7.947

7.964

0

0

0

0

0

 

Stichting Vervangingsfonds Bedrijfsgezondheid

7.947

7.964

       

0

Ontvangsten

8.576

6.544

7.596

12.319

11.319

6.000

5.319

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 is € 17,3 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. De realisatie van de ontvangsten is € 5,3 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen: Opleidingsscholen ontvangen aanvullende bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden. De realisatie is € 3,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Het aantal studenten dat bepalend is voor het niveau van de bekostiging op de opleidingsscholen heeft niet het maximum bereikt.

Subsidies

Om de realisatie van verschillende beleidsdoelstellingen te bewerkstelligen worden subsidies verstrekt. De belangrijkste subsidies zijn de lerarenbeurs (t.b.v. bachelor- en masteropleiding voor leraren po, vo, mbo en hbo), zij-instroom (t.b.v. instroom uit andere beroepssectoren), impuls tekortvakken vo, wetenschap en techniek pabo en de promotiebeurs voor leraren. De realisatie op de subsidies is € 12,9 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting. Dit is grotendeels (€ 12,7 miljoen) veroorzaakt binnen de lerarenbeurs. De aanvragen voor een lerarenbeurs bleven achter bij wat oorspronkelijk was geraamd.

Opdrachten

Door middel van opdrachten worden beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken uitgevoerd. De realisatie op de opdrachten is € 0,7 miljoen lager dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs: De bijdrage aan agentschappen betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voor dit begrotingsartikel. DUO is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, studiefinanciering en informatievoorziening. De realisatie op de bijdrage aan agentschappen is € 0,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijk vastgestelde begroting.

Ontvangsten

De ontvangsten zijn € 5,3 miljoen hoger doordat meer leraren, die hun opleiding niet of niet voldoende hebben afgerond in voorgaande jaren, de toegekende beurs hebben terugbetaald.

Art.nr. 11. Studiefinanciering

A. Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over studiefinanciering wordt verwezen naar Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

Zie ook het beleidsverslag.

Studievoorschot

Sinds het studiejaar 2015/2016 vallen nieuwe studenten onder het studievoorschot. Bij de eerste effectmeting liet de instroom in het hoger onderwijs een daling in dit studiejaar zien, na een piek (de boeggolf) in de aanloopjaren naar het studievoorschot. Juni 2017 verscheen de tweede effectmeting na invoering van het studievoorschot. In 2016/2017 is het aantal nieuwe bachelor studenten in het hoger onderwijs gestegen met 7% ten opzichte van 2015/2016. Er blijkt ook een herstel naar de traditionele deelnamepatronen van vóór de boeggolf (het studiejaar 2012/2013). Het aantal nieuwe wo-studenten is hoger dan in dat jaar en het aantal nieuwe hbo-studenten is op hetzelfde niveau.

Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS)

Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) omvat de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinancieringssystemen bij de Dienst Uitvoering Onderwijs en zorgt voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering. In 2017 is nieuwe software opgeleverd die het mogelijk maakt voor mbo 3/4-studenten en ho-studenten om studiefinanciering aan te vragen. Vanaf 2016 konden reeds de ruim 700.000 terugbetalers en een deel van mbo’ers op niveau 1 en 2 de nieuwe functionaliteit benutten. Voor de afronding van PVS is de conversie van de WSF-gegevens naar het nieuwe systeem de grootste programma-activiteit. PVS wordt in 2018 afgerond, waardoor alle studenten zijn aangesloten op PVS.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 11.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 11 (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

4.537.556

26.273

Uitgaven

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

4.537.556

26.273

                   

Inkomensoverdracht

2.446.647

3.011.892

2.261.813

3.202.597

1.496.930

1.528.810

– 31.880

Basisbeurs

1.226.945

1.363.422

1.307.103

1.014.122

741.403

775.401

–33.998

 

Gift ( R)

1.001.245

989.938

1.045.073

1.075.460

1.108.885

1.111.853

–2.968

 

Prestatiebeurs (NR)

225.700

373.484

262.030

–61.338

–367.482

–336.452

–31.030

Aanvullende beurs

616.913

683.797

736.390

757.761

777.233

799.282

–22.049

 

Gift ( R)

528.140

537.091

579.340

585.282

608.481

636.122

–27.641

 

Prestatiebeurs (NR)

88.774

146.706

157.051

172.479

168.752

163.160

5.592

Reisvoorziening

450.303

819.053

167.521

1.420.507

–41.301

–53.175

11.874

 

Bijdrage aan vervoersbedrijven ( R)

681.165

1.124.222

384.717

1.605.171

122.391

143.647

–21.256

 

Gift ( R)

541.148

521.861

594.044

639.958

668.643

669.431

–788

 

Prestatiebeurs ( R)

–772.010

–827.030

–811.239

–824.622

–832.335

–866.253

33.918

Overige uitgaven

152.485

145.620

50.798

10.207

19.595

7.302

12.293

 

Overige uitgaven relevant ( R)

100.891

170.521

97.552

117.723

285.356

100.052

185.304

 

Caribisch Nederland ( R)

2.809

2.129

3.013

3.320

3.491

3.013

478

 

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

48.785

–27.030

–49.767

–110.836

–269.252

–95.763

–173.489

                   

Leningen

1.576.661

1.713.785

1.974.217

2.500.210

2.934.328

2.903.155

31.173

 

Rentedragende lening (NR)

1.434.492

1.551.003

1.771.421

2.238.174

2.612.321

2.629.864

–17.543

 

Collegegeldkrediet (NR)

142.169

162.782

202.796

262.036

322.007

273.291

48.716

               

Bijdrage aan agentschappen

127.043

120.668

131.657

125.255

132.571

105.591

26.980

 

Dienst Uitvoering Onderwijs ( R)

127.043

120.668

131.657

125.255

132.571

105.591

26.980

Ontvangsten

737.384

751.400

764.976

795.034

826.628

865.237

– 38.609

 

Ontvangen rente en relevante hoofdsom ( R)

213.912

186.151

154.920

128.017

106.887

128.068

–21.181

 

Kortlopende vorderingen ( R)

105.077

96.423

92.801

83.054

93.778

93.003

775

 

Terugontvangen hoofdsom (NR)

418.395

468.826

517.254

583.963

625.963

644.166

–18.203

Tabel 11.2 Indeling Budgettaire gevolgen van beleid naar Relevant en Niet-relevant (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Totaal programma-uitgaven

4.150.351

4.846.345

4.367.687

5.828.062

4.563.829

4.537.556

26.273

Relevante uitgaven:

2.210.431

2.639.400

2.024.157

3.327.547

2.097.483

1.903.456

194.027

Niet-relevante uitgaven:

1.939.920

2.206.945

2.343.531

2.500.515

2.466.346

2.634.100

–167.754

Totaal ontvangsten

737.384

751.400

764.976

795.034

826.628

865.237

– 38.609

Relevante ontvangsten:

318.989

282.574

247.721

211.071

200.665

221.071

–20.406

Niet-relevante ontvangsten:

418.395

468.826

517.254

583.963

625.963

644.166

–18.203

E. Toelichting op de instrumenten

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenkader. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door de studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenkader, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld.

De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

De realisatie van de uitgaven lag in 2017 € 26,3 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De relevante uitgaven vielen € 194,0 miljoen hoger uit dan begroot, de niet-relevante uitgaven waren € 167,8 miljoen lager dan begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 38,6 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De relevante ontvangsten waren € 20,4 miljoen lager dan begroot, de niet-relevante ontvangsten € 18,2 miljoen lager.

De verschillen tussen de begrotingsramingen en de realisaties 2017 worden hierna bij de instrumenten toegelicht.

Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

De basisbeurs is een algemene voorziening die er toe bijdraagt dat deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg (bol) financieel in staat worden gesteld om onderwijs te volgen in Nederland en daarbuiten. Sinds de invoering van het studievoorschot ontvangen studenten in het hoger onderwijs (ho) geen basisbeurs meer. Er zijn nog wel studenten die basisbeurs ontvangen omdat zij voor invoering van het studievoorschot zijn begonnen met studeren.

Tabel 11.3 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Studerenden met basisbeurs

645.065

665.088

630.872

506.094

395.402

404.300

– 8.898

Bol

229.484

237.993

238.947

236.048

230.764

230.900

–136

Hbo

277.294

283.878

265.655

197.812

132.213

127.600

4.613

Wo

138.287

143.217

126.270

72.234

32.425

45.800

–13.375

(Nul)lening en geen basisbeurs

104.322

109.981

153.663

277.203

393.096

375.800

17.296

Bol

5.409

6.235

6.975

7.702

8.432

7.200

1.232

Hbo

48.277

52.994

75.663

142.916

214.365

211.900

2.465

Wo

50.636

50.752

71.025

126.585

170.299

156.700

13.599

Totaal

749.387

775.069

784.535

783.297

788.498

780.100

8.398

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Uit de realisatiecijfers blijkt dat het totaal aantal studerenden met studiefinanciering in 2017 hoger lag dan geraamd (8.398 studerenden meer).

In de tabel zijn studenten die te maken hebben met het studievoorschot opgenomen in de categorie «(nul)lening en geen basisbeurs», omdat zij geen basisbeurs ontvangen. Deze categorie bevat ook studerenden die hun recht op basisbeurs reeds hebben verbruikt. Het totaal aantal studenten bij de bol is iets hoger dan was geraamd. Bij het hbo is dit ook het geval. Het aantal wo-studenten dat nog recht had op de basisbeurs vanwege het overgangsrecht was lager dan geraamd. Dit wordt in het totaal aantal weer gecompenseerd door het aantal wo-studenten met een (nul)lening zonder basisbeurs wat hoger was dan geraamd.

Tabel 11.4 Uitgaven basisbeurs gift (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol direct gift

110,6

115,6

103,2

85,0

79,3

92,6

–13,3

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

187,2

201,3

209,5

217,0

226,0

230,8

–4,8

Ho direct gift

2,9

2,7

2,4

2,7

3,4

0,8

2,6

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

700,5

670,3

730,0

770,8

800,2

787,7

12,5

Totaal

1.001,2

989,9

1.045,1

1.075,5

1.108,9

1.111,9

– 3,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs prestatiebeurs (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol toekenningen

234,2

251,8

256,7

259,5

249,8

256,6

–6,8

Bol omzettingen

–187,2

–200,1

–208,0

–217,0

–226,0

–229,4

3,4

Ho toekenningen

925,6

977,9

933,7

662,8

406,8

414,4

–7,6

Ho omzettingen

–746,9

–656,1

–720,4

–766,6

–798,0

–778,0

–20,0

Totaal

225,7

373,5

262,0

– 61,3

– 367,5

– 336,5

– 31,0

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In de beroeps opleidende leerweg (bol) is in 2017 per saldo € 20,1 miljoen (- € 13,3 miljoen en – € 6,8 miljoen) minder aan basisbeurs uitbetaald dan geraamd. Deze € 20,1 miljoen lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt door het lagere studentenaantal en een verschuiving van uitwonende studenten naar thuiswonende studenten. Ook is het aantal eenoudertoeslagen, die ook onder de post basisbeurs vallen, voor deze groep wat lager dan geraamd.

In 2017 is per saldo € 4,8 miljoen minder basisbeurs prestatiebeurs bol in gift omgezet dan geraamd.

In het ho is ten opzichte van de raming € 12,5 miljoen meer basisbeurs omgezet in gift. Dit geldt zowel in het hbo als in het wo. De toekenningen als gift van basisbeurzen aan ho-studenten die al een diploma hebben, zijn € 2,6 miljoen hoger dan geraamd.

De toekenningen basisbeurs als prestatiebeurs in het hoger onderwijs waren € 7,6 miljoen lager dan begroot, omdat er minder studenten waren die nog onder het overgangsrecht vielen en daardoor nog recht hadden op de basisbeurs.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de studie van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde veronderstelde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen. Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt waarvan de hoogte afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Tabel 11.6 Totaal aantal studerenden met aanvullende beurs
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol

106.760

112.519

115.390

115.226

112.894

110.900

1.994

Hbo

82.873

85.600

88.881

86.974

88.376

89.000

–624

Wo

26.765

28.077

29.202

28.540

29.288

29.900

–612

Totaal

216.398

226.196

233.473

230.740

230.558

229.800

758

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal verstrekte aanvullende beurzen is in 2017, met name in de bol, hoger uitgekomen dan geraamd. Zowel op het hbo als op het wo werden iets minder aanvullende beurzen verstrekt.

Tabel 11.7 Uitgaven aanvullende beurs gift (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol direct gift

219,1

232,4

239,8

228,6

224,8

243,2

–18,4

Bol omzettingen prestatiebeurs in gift

121,2

130,9

135,4

139,7

147,2

151,4

–4,1

Ho direct gift

34,7

36,5

48,1

47,1

51,3

51,4

–0,1

Ho omzettingen prestatiebeurs in gift

153,1

137,3

156,0

169,8

185,2

190,2

–5,0

Totaal

528,1

537,1

579,3

585,3

608,5

636,1

– 27,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Tabel 11.8 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol toekenningen

146,7

158,2

167,7

174,0

171,9

169,2

2,6

Bol omzettingen

–121,2

–128,2

–132,8

–139,8

–147,3

–148,7

1,5

Ho toekenningen

234,3

250,3

275,7

307,2

328,8

330,4

–1,6

Ho omzettingen

–171,0

–133,6

–153,6

–168,9

–184,7

–187,8

3,1

Totaal

88,8

146,7

157,0

172,5

168,8

163,2

5,6

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De toekenningen van aanvullende beurzen in de bol zijn in 2017 per saldo € 15,8 miljoen lager uitgekomen. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een administratieve verschuiving van negatieve bedragen ALR (achterstallig lager recht) van de post «overig» naar deze post. Als een student met terugwerkende kracht toch geen recht had op aanvullende beurs of op een lager bedrag dan wordt het bedrag op deze post in mindering gebracht. In de begroting was dit negatieve bedrag bij de post «overige uitgaven» geraamd.

De omzettingen van prestatiebeurs bol naar gift zijn € 4,1 miljoen lager dan geraamd.

De toekenningen als gift van aanvullende beurzen aan ho-studenten zijn € 0,1 miljoen lager dan geraamd. Bij de toekenningen aanvullende beurs als prestatiebeurs in het ho is het verschil ten opzichte van de raming -€ 1,6 miljoen. De omzettingen van aanvullende beurzen in gift bij het ho vielen € 5,0 miljoen lager uit dan geraamd.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.9 Aantal studenten met een reisvoorziening
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Aantal gebruikers van het reisrecht

642.618

657.972

668.303

663.486

771.330

767.400

3.930

Bol

204.514

210.984

215.151

214.627

316.008

312.400

3.608

Ho

438.104

446.988

453.152

448.859

455.322

455.000

322

Aantal RBS

17.688

19.345

20.614

20.568

20.480

20.700

– 220

Bol

2.553

2.809

2.978

3.017

3.240

2.900

340

Ho

15.135

16.536

17.636

17.551

17.240

17.800

–560

Totaal

660.306

677.317

688.917

684.054

791.810

788.100

3.710

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de reisvoorziening is in 2017 per saldo iets hoger (totaal 3.710) dan begroot waarbij de verhoging vooral veroorzaakt wordt door bol-studenten. Het aantal bol-studenten is veel hoger dan de jaren hiervoor doordat sinds 2017 minderjarige bol-studenten ook recht hebben op een reisproduct. De hogere realisatie in 2017 zit echter in de meerderjarige bol-studenten. Het aantal studenten dat in 2017 een financiële vergoeding voor studeren in het buitenland ofwel de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) ontving is 220 studenten lager dan geraamd. Het aantal in de bol viel hoger uit dan geraamd, het aantal in het ho juist lager.

Tabel 11.10 Uitgaven reisvoorziening (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Betaling aan vervoerbedrijven

681,2

1.124,2

384,7

1.605,2

122,4

143,6

–21,3

Bol prestatiebeurs

–222,7

–242,2

–238,9

–246,3

–307,4

–271,3

–36,1

Bol omzettingen

145,0

159,4

181,5

193,3

196,5

211,8

–15,3

Ho prestatiebeurs

–549,3

–584,8

–572,3

–578,3

–524,9

–594,9

70,0

Ho omzettingen

370,3

335,6

385,7

419,5

448,2

429,8

18,4

RBS en overig

25,9

26,9

26,9

27,2

24,0

27,8

–3,9

Totaal reisvoorziening

450,3

819,1

167,5

1.420,5

– 41,3

– 53,2

11,9

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

De realisatie 2017 van de uitgaven reisvoorziening is totaal € 11,9 miljoen hoger dan geraamd.

De bijdrage aan de vervoersbedrijven is € 21,3 miljoen lager dan geraamd. Dit komt ten eerste door gemiddeld lagere prijzen. In de tweede plaats leverde de afrekening over 2016 die in 2017 is geëffectueerd een meevaller op ten opzichte van de raming.

De reisvoorziening is voor de meeste studerenden onderdeel van de prestatiebeurs. Deze prestatiebeurzen worden relevant negatief geboekt als tegenhanger van de betaling aan de vervoersbedrijven. Voor de bol prestatiebeurs geldt dat dit negatieve bedrag € 36,1 miljoen negatiever was dan geraamd. Dit is het gevolg van hogere gerealiseerde prijzen dan die in de raming waren opgenomen. In het ho is het prestatiebeursbedrag juist € 70 miljoen minder negatief geworden en dat komt door lagere gerealiseerde prijzen dan die in de raming waren opgenomen.

De omzettingen van prestatiebeurs naar gift waren voor de bol-studenten € 15,3 miljoen lager en voor de studenten hoger onderwijs € 18,4 miljoen hoger. Deze bedragen worden voornamelijk bepaald door het aantal studenten dat in 2016 is afgestudeerd en het aantal jaren dat zij recht hebben gehad op de reisvoorziening. Bij de omzettingen basisbeurs waren al dezelfde richtingen van de effecten zichtbaar.

Het verschil tussen begroting en realisatie 2017 bij de reisvergoeding aan studerenden in het buitenland is -€ 3,9 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door lagere prijzen.

Overige uitgaven

De overige uitgaven omvatten voornamelijk technische boekingen, waaronder achterstallige rechten, omzettingen van prestatiebeurzen naar rentedragende lening en overige technische correcties tussen relevante- en niet-relevante uitgaven. Daarnaast worden ten laste van dit artikelonderdeel ook uitgaven gedaan aan Caribisch Nederland, EG-studerenden, kwijtscheldingen, voorschotten en handbetalingen. Tot slot worden ook niet-relevante uitgaven aan de reisvoorziening hieronder geschaard. Het totale verschil tussen raming en realisatie 2017 bij overige uitgaven bedraagt € 12,3 miljoen, waarvan € 185,3 miljoen relevant en -€ 173,5 miljoen niet-relevant. Dit grote verschil tussen relevant en niet-relevant wordt voornamelijk veroorzaakt door een incidentele verschuiving van niet-relevante uitgaven naar relevante uitgaven. Het ICT-project PVS bij DUO maakt de schuldenopbouw van studenten namelijk beter inzichtelijk. Een OV-reisvoorziening wordt hierdoor niet langer geboekt als schuld als de student geen reisproduct heeft geactiveerd. Dit leidt tot een wijziging in de boekingssystematiek waarbij eenmalig de OV-schulden van niet-geactiveerde reisproducten worden tegengeboekt (waar dit anders pas bij afstuderen zou gebeuren).

Leningen

De leenmogelijkheden in de studiefinanciering stellen studerenden in staat om hun eigen bijdrage tegen relatief gunstige voorwaarden via de rijksoverheid te financieren.

Naast een rentedragende lening voor levensonderhoud kunnen studenten in het hoger onderwijs gebruik maken van het collegegeldkrediet.

Tabel 11.11 Niet-relevante uitgaven leenfaciliteit (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Rentedragende lening

1.434,5

1.551,0

1.771,4

2.238,2

2.612,3

2.629,9

–17,6

Collegegeldkrediet

142,2

162,8

202,8

262,0

322,0

273,3

48,7

Totaal

1.576,7

1.713,8

1.974,2

2.500,2

2.934,3

2.903,2

31,1

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Per saldo zijn in 2017 de niet-relevante uitgaven aan de leenfaciliteit € 31,2 miljoen hoger dan geraamd. De uitgaven aan de rentedragende lening zijn in 2017 per saldo € 17,5 miljoen lager dan geraamd. Dit wordt vooral veroorzaakt door lagere uitgaven aan het levenlanglerenkrediet dat hier ook onder valt. De niet-relevante uitgaven aan collegegeldkrediet zijn gestegen. In totaal is bijna € 49 miljoen meer collegegeldkrediet verstrekt. Dit komt door grotere aantallen studenten die collegegeldkrediet aangevraagd hebben.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Het verschil tussen raming en realisatie 2017 bedraagt € 27 miljoen. Dit is het gevolg van mutaties die al eerder zijn verwerkt: bij Voorjaarsnota is er € 11,7 miljoen beschikbaar gesteld en bij Najaarsnota € 15,5 miljoen. Dit betreft voor € 24,5 miljoen meerkosten voor de afronding van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS). Het programma loopt om technische redenen langer door, zodat de gegevensconversie van 4,6 miljoen klanten zorgvuldig plaats kan vinden. Vanwege het langer doorlopen van het programma is er vertraging in de realisatie van baten die voortvloeien uit dit programma. In het voorjaar van 2018 rondt DUO de integrale vernieuwing van de uitvoering van de studiefinanciering af en zorgt het voor een toekomstvaste en efficiëntere uitvoering.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet of niet volledig terug te betalen. Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.12 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Hoofdsom (NR)

418,4

468,8

517,3

584,0

626,0

644,2

–18,2

Relevante rentedragende lening

3,7

2,4

2,2

1,1

1,0

1,6

–0,6

Rente ontvangsten

204,9

177,7

146,5

126,3

105,8

125,9

–20,1

Renteloos voorschot

5,3

6,1

6,2

0,6

0,1

0,6

–0,5

Totaal

632,3

655,0

672,2

712,0

732,9

772,2

– 39,4

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

In vergelijking met de raming terugbetaling studieleningen is er in 2017 per saldo € 39,4 miljoen minder ontvangen dan geraamd. De belangrijkste componenten van deze lagere ontvangsten zijn de ontvangsten op de hoofdsom en de rente ontvangsten. Doordat de rente de afgelopen jaren steeds verder is gedaald, is ook het rentebedrag dat studenten terug moeten betalen steeds lager geworden. Dit is zichtbaar door de lagere rente ontvangsten van € 20,1 miljoen.

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen (Bedragen x € 1 miljoen)
 

2013

2014

2015

2016

2017

Renteloze voorschotten t/m 1986

27,3

28,8

25,5

10,7

9,7

Rentedragende leningen verstrekt voor 1992

21,2

15,5

13,1

13,2

12,9

Rentedragende leningen verstrekt na 1992

12.637,1

13.759,0

15.044,4

16.754,2

18.129,8

Collegegeldkrediet

488,1

583,3

699,9

850,0

1029,9

Totaal

13.173,7

14.386,6

15.782,9

17.628,1

19.182,3

Toelichting:

Tabel 11.13 geeft de vorderingsstanden aan het einde van het jaar weer. Het betreft de vorderingen op oud-studenten en op actieve studenten, exclusief de uitgaven aan prestatiebeursleningen.

Tabel 11.14 Ontvangsten op kortlopende vorderingen (Bedragen x € 1 miljoen)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Achterstallig lager recht (ALR)

48,7

50,8

47,6

41,8

53,6

47,6

6,0

Reisvoorziening

46,7

35,1

35,2

35,2

34,2

35,2

–1,0

Overig

9,7

10,5

10,0

6,0

6,0

10,2

–4,2

Totaal

105,1

96,4

92,8

83,1

93,8

93,0

0,8

Bron: realisatiegegevens DUO

Toelichting:

Het verschil tussen realisatie en raming 2017 bij de ontvangsten op kortlopende vorderingen bedraagt totaal € 0,8 miljoen. Er is voor € 6 miljoen meer ontvangen op achterstallig lager recht. Dit komt omdat er ook meer achterstallig lager recht is geconstateerd. De ontvangsten op de post overig zijn € 4,2 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk doordat de bijverdiengrens voor studenten onder het studievoorschot niet meer geldt en er daardoor minder studiefinanciering terugbetaald hoeft te worden.

Art.nr. 12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

A. Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren

De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage en een eventuele bijdrage in de schoolkosten.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren over onderwijsbijdrage en schoolkosten wordt verwezen naar Trends in Beeld.

C. Beleidsconclusies

In 2017 heeft een beleidsdoorlichting van dit artikel plaatsgevonden. De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten biedt financiële ondersteuning aan leerlingen in het voortgezet onderwijs en in het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs, en aan studenten aan een lerarenopleiding. Voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het vo en vavo heeft de tegemoetkoming in de WTOS het doel ervoor te zorgen dat zij de financiële mogelijkheid hebben om onderwijs te volgen.

Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat voor de doelgroep vo 18+ en vavo 18+ geconcludeerd kan worden dat de WTOS bijdraagt aan de financiële toegankelijkheid van het onderwijs. Een deel van de doelgroep zou zonder de tegemoetkoming financiële belemmeringen ervaren en een kleiner deel zou uitvallen. De schoolkosten spelen geen prominente rol bij de beslissing om een opleiding in het voortgezet onderwijs te volgen. De schoolkosten worden wel als een kostenpost ervaren en er is behoefte aan een financiële tegemoetkoming. Uit de onderliggende onderzoeken bij de beleidsdoorlichting blijkt dat een groot deel van de beoogde doelgroep de WTOS niet kent. In de kabinetsreactie bij de beleidsdoorlichting heeft het kabinet aangegeven het belangrijk te vinden dat iedereen die daar recht op heeft, een tegemoetkoming kan aanvragen, en heeft aangekondigd te bezien hoe de bekendheid met de WTOS kan worden verbeterd.

De regeling tegemoetkoming leraren (TLO) beoogt de instroom in lerarenopleidingen te vergroten door de financiële drempels te verminderen. Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat de TLO grotendeels terechtkomt bij degenen die zonder de TLO een financiële drempel zouden ervaren om de lerarenopleiding te volgen. Een groep van 20 procent van de gebruikers zou zonder TLO (waarschijnlijk) geen lerarenopleiding hebben gevolgd. Uit de onderliggende onderzoeken bij de beleidsdoorlichting blijkt dat bekendheid van de regeling niet groot is onder potentiële gebruikers. In de kabinetsreactie bij de beleidsdoorlichting heeft het kabinet aangegeven dat voor een effectieve regeling onder andere de bekendheid van de regeling van belang is. De mogelijkheden die er zijn om leraar te worden en welke financiële ondersteuning daarbij mogelijk is, worden actiever onder de aandacht gebracht. Via de tool op leraar.nl/nooituitgeleerd kunnen onderwijsprofessionals achterhalen voor welke subsidies en tegemoetkomingen zij in aanmerking komen. De TLO is opgenomen in deze tool.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 12.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 12 (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

105.925

102.472

93.696

86.708

92.792

89.241

3.551

Uitgaven

105.925

102.472

93.696

86.708

92.792

89.241

3.551

                   

Inkomensoverdrachten

88.242

85.476

75.881

69.787

76.913

73.304

3.609

TS 17-

16.476

15.888

6.661

15

4

0

4

 

Minderjarige deelnemers bol ( R)

16.476

15.888

6.661

15

4

0

4

TS 18+

6.063

5.900

5.506

5.391

5.968

5.506

462

 

Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo) ( R)

4.575

3.955

3.634

3.327

3.741

3.634

107

 

Deeltijd vo ( R)

1.488

1.945

1.872

2.065

2.227

1.872

355

VO 18+

65.703

63.688

63.713

64.381

70.941

67.798

3.143

 

Volwassenenonderwijs (vavo) ( R)

5.983

5.882

6.295

5.787

6.204

6.003

201

 

Meerderjarige scholieren vo ( R)

53.058

51.245

51.019

53.369

58.773

56.214

2.559

 

Meerderjarige scholieren vso ( R)

5.408

5.613

5.519

4.730

4.242

4.700

–458

 

STOEB/ALR (NR)

1.253

948

880

495

1.722

881

841

                   

Bijdrage aan agentschappen

17.683

16.996

17.815

16.921

15.879

15.937

– 58

 

Dienst Uitvoering Onderwijs ( R)

17.683

16.996

17.815

16.921

15.879

15.937

–58

Ontvangsten

4.709

3.645

3.444

2.630

3.813

3.066

747

 

TS 17- ( R)

941

693

542

318

144

 

144

 

TS 18+ ( R)

703

96

75

85

158

75

83

 

VO 18 + ( R)

3.065

2.856

2.827

2.227

3.511

2.991

520

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 3,5 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

Inkomensoverdrachten

Uitgaven

De uitgaven bij de diverse WTOS-regelingen zijn in 2017 per saldo € 3,5 miljoen hoger dan begroot.

De hogere uitgaven worden voor € 3,1 miljoen veroorzaakt door hogere uitgaven aan het VO 18+ en dan met name aan meerderjarige scholieren in het reguliere vo. Dit komt door hogere aantallen scholieren in het reguliere vo die een WTOS-uitkering hebben aangevraagd. Alleen de uitgaven aan meerderjarige scholieren in het vso waren lager dan begroot met – € 0,5 miljoen.

Tabel 12.2 Aantal gebruikers per regeling
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

   

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

1

Aantal gebruikers TS 17-

27.721

26.800

1.859

0

0

0

0

2

Aantal gebruikers TS 18+

6.037

6.676

5.470

6.092

6.363

5.500

863

3

Aantal gebruikers VO 18+

35.596

34.328

33.261

32.852

35.808

34.900

908

Bron: realisatiegegevens DUO

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugbetalingen van teveel of onterecht verstrekte WTOS-uitkeringen. Het verschil hier tussen de raming en realisatie 2017 bij de diverse onderdelen van de WTOS is totaal € 0,7 miljoen.

Art.nr. 13. Lesgeld

A. Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

C. Beleidsconclusies

Op dit artikel hebben zich qua uitvoering en resultaten in 2017 geen bijzonderheden voorgedaan.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 13 (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

7.005

7.116

7.626

7.198

7.334

6.748

586

Uitgaven

7.005

7.116

7.626

7.198

7.334

6.748

586

                   

Bijdrage aan agentschappen

7.005

7.116

7.626

7.198

7.334

6.748

586

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

7.005

7.116

7.626

7.198

7.334

6.748

586

Ontvangsten lesgeld

205.687

224.407

259.160

248.477

241.966

246.267

– 4.301

E. Toelichting op de financiële instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 0,6 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 4,3 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De lagere ontvangsten zijn een direct gevolg van het lagere aantal lesgeldplichtigen (zie tabel 13.2).

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Met het vragen van lesgeld wordt door deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage geleverd aan de kosten van het onderwijs. In de les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld.

De lesgeldontvangsten zijn in 2017 € 4,3 miljoen lager dan begroot.

Tabel 13.2 Aantal lesgeldplichtigen
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Bol/vo

225.378

230.916

229.109

227.533

221.191

227.700

–6.509

Bron: realisatiegegevens DUO en ramingsmodel SF

Het aantal lesgeldplichtigen in 2017 is lager dan begroot. Het aantal lesgeldplichtigen is een afgeleide van demografische ontwikkelingen en van de opleidingskeuze van studerenden/leerlingen. Er zijn geen basis- en streefwaarden vastgesteld.

Art.nr. 14 Cultuur

A Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de wet verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het instandhouden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren

De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren

De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma’s als ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren

De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en het toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed, op grond van de Monumentenwet, de Archeologiewet, de Archiefwet, de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. Het toezicht op de naleving van deze wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Monumentenwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 14.1 indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Actuele Realisatie (jaartal)

Tussen-/streefwaarden (jaartal)

Bron

6

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het cultureel erfgoed

a)

Aantal bezoeken1

         
 

Aantal bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (inclusief buitenland)

2,2 miljoen (2012–2014)

2,4 miljoen (2015)

2,5 miljoen (2016)2

2,5 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)1

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

 

Aantal bezoekers gesubsidieerde musea

7,5 miljoen (2012–2014)

8,9 miljoen (2015)

9 miljoen (2016)2

7,9 miljoen (2017) Stabiel of hoger (2020)1

Opgaven van gesubsidieerde instellingen aan OCW

b)

Cultuurbereik

         
 

Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken bezoekt

89% (2012)

89% (2014)3

3

SCP/CBS (VTO 2012–2014)

X Noot
1

In de begroting van 2017 is de basiswaarde gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016, omdat de basiswaarde 2009 geen reëel beeld gaf van de groep instellingen die vanaf de periode 2013–2016 via de BIS werden gesubsidieerd. Het aantal bezoeken betreft het aantal bezoeken per uitvoering of bij tentoonstellingen, inclusief schoolbezoeken. De streefdoelen zijn ontleend aan de aanvragen van instellingen voor de BIS- periode 2017–2020.

X Noot
2

Gegevens over 2017 zijn pas beschikbaar na vaststelling van dit jaarverslag en daarom zijn hier de cijfers voor 2016 opgenomen.

X Noot
3

Hier is geen streefwaarde aan verbonden. De indicator is als kengetal opgenomen om ontwikkelingen te volgen. Cultuurbereik: het percentage van de bevolking dat wordt bereikt door culturele voorzieningen geeft een beeld van het totale bereik van culturele voorzieningen. Dit is in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14. Het percentage is gebaseerd op onderzoek (de Vrijetijdsomnibus) van het SCP dat eens in de twee jaar wordt uitgevoerd. Er zijn daarom ook geen recente realisatie cijfers beschikbaar.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting.

Om inzicht te bieden in de cijfermatige ontwikkelingen in de culturele sector en het erfgoed zijn in 2017 Cultuur in Beeld en de Erfgoedbalans uitgebracht. Er is gewerkt aan het versterken van de Topsector creatieve industrie en het beter benutten daarvan bij het leveren van een bijdrage aan de maatschappelijke opgaven in Nederland. Per begin 2017 is de Actieagenda Ruimtelijk Ontwerp 2017–2020, van kracht geworden. De actieagenda richt zich op het versterken van ruimtelijk ontwerp als instrument bij ruimtelijke- en maatschappelijke vraagstukken.

Eind 2017 is een midterm review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd. De review beschrijft de stand van zaken over de eerste twee jaren (2015 en 2016) na de invoering van de wet en laat een groei van de digitale en educatieve activiteiten zien.

In november 2017 is een tussenevaluatie van het Actieprogramma Tel mee met Taal naar de Tweede Kamer gestuurd. Het programma ligt goed op schema en de verwachting is dat eind 2018 1 miljoen kinderen zijn bereikt met leesbevorderingsactiviteiten.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 14.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 14 (Bedragen x € 1.000)1
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

819.023

766.072

599.736

2.072.046

506.851

969.286

– 462.435

Waarvan garantieverplichtingen

621.806

473.197

432.037

55.649

103.359

629.000

–525.641

Uitgaven

704.732

709.466

713.445

795.135

738.415

827.568

– 89.153

                   

Bekostiging

582.720

608.412

616.810

600.818

633.284

720.314

– 87.030

 

Culturele basisinfrastructuur

465.339

487.566

478.041

475.203

398.644

379.716

18.928

   

Vierjaarlijkse instellingen

330.253

333.074

322.949

318.126

232.252

226.199

6.053

   

Vierjaarlijkse fondsen

135.086

154.492

155.092

157.077

166.392

153.517

12.875

 

Erfgoedwet

       

121.722

119.168

2.554

   

Huisvesting

       

81.547

80.448

1.099

   

Beheer en onderhoud collecties

       

40.175

38.720

1.455

 

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

       

0

43.281

–43.281

   

Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen

       

0

21.411

–21.411

   

Digitale openbare bibliotheken

       

0

10.600

–10.600

   

Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten

       

0

11.270

–11.270

 

Monumentenzorg

82.392

79.792

75.266

78.754

45.953

112.696

–66.743

 

Archieven incl. Regionale Historische Centra

23.580

25.577

25.384

26.607

24.787

23.971

816

 

Flankerend beleid huisvesting

1.362

4.189

28.104

10.254

31.960

23.623

8.337

 

Cultuureducatie met Kwaliteit

10.000

10.000

10.000

10.000

10.218

17.500

–7.282

 

Archeologie

47

1.288

15

0

0

359

–359

                   

Subsidies

87.592

58.127

37.155

58.519

45.529

51.864

– 6.335

 

Verbreden inzet cultuur

4.859

7.670

8.519

15.043

8.991

7.692

1.299

 

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

6.282

6.715

6.471

6.862

6.327

5.757

570

 

Programma bibliotheekvernieuwing

17.963

17.963

   

0

   
 

Programma leesbevordering

2.850

2.900

2.900

3.476

3.437

3.350

87

 

Creatieve Industrie

2.375

2.940

1.609

 

1.823

1.885

–62

 

Erfgoed en ruimte

 

2.016

 

2.567

2.667

3.500

–833

 

Programma ondernemerschap

2.692

1.475

1.575

1.575

0

 

0

 

Specifiek cultuurbeleid

21.319

16.448

16.081

28.996

22.284

29.680

–7.396

 

Regeling frictie- en transitiekosten culturele basisinfrastructuur 2009–2012

29.252

     

0

   
               

Opdrachten

1.708

4.411

14.568

95.405

16.982

13.329

3.653

 

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

1.708

4.411

14.568

95.405

2.233

2.332

–99

 

Monumentenzorg

       

6.941

3.692

3.249

 

Archeologie

       

1.976

865

1.111

 

Erfgoed en ruimte

       

1.366

2.500

–1.134

 

Overige opdrachten

       

4.466

3.940

526

               

Bijdrage aan agentschappen

29.527

34.793

42.101

37.180

39.771

39.313

458

 

Nationaal Archief

29.527

34.793

42.101

37.180

39.771

39.313

458

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

3.185

3.723

2.811

3.213

2.849

2.748

101

 

Uitvoering internationale verdragen

1.737

1.384

1.163

1.875

2.849

2.748

101

 

Uitvoering internationale contributies

1.405

2.285

1.648

1.338

0

 

0

 

Europese samenwerking

43

54

0

0

0

 

0

Ontvangsten

9.613

13.380

32.322

2.421

11.031

494

10.537

X Noot
1

De indeling van deze tabel is gewijzigd ten opzichte van de begroting 2016. Dit was nodig in verband met de komst van twee nieuwe wetten (de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen). Daarnaast worden de financiële instrumenten opdrachten en subsidies nader gespecificeerd, om zo beter inzicht te kunnen bieden. Ten slotte wordt het instrument bijdragen aan (inter)nationale organisaties niet langer gespecificeerd, in verband met de beperkte omvang van dit budget.

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de verplichtingen is per saldo € 462,4 miljoen lager dan geraamd. Het verschil op de verplichtingen wordt veroorzaakt door:

  • Een verlaging van de raming van de garantieverplichtingen met € 629 miljoen. De verlaging betreft hoofdzakelijk een systeemwijziging in het vastleggen van garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties en de achterborgovereenkomst. Deze wijziging houdt in dat vanaf 2016 het bedrag van de aangegane verplichtingen wordt gevormd door het saldo van de verleende en vervallen garanties.

  • Een verhoging van de aangegane garanties voor de indemniteitsregeling bruikleen collecties, de achterborgovereenkomst en de garanties op leningen musea met € 103,4 miljoen.

  • Een verhoging van € 42,7 miljoen als gevolg van meer aangegane verplichtingen monumentenzorg. Het betreft vooral de vastlegging van de toegekende subsidies instandhouding van rijksmonumenten (Subsidieregeling instandhouding monumenten Sim) op basis van de regeling 2017. Deze regeling heeft financieel effect in het jaar 2022.

  • Een verhoging van in totaal € 20,5 miljoen. De verhoging wordt onder meer veroorzaakt door de meerjarig aangegane verplichtingen voor de culturele basisinfrastructuur als gevolg van de loon- en prijscompensatie.

De realisatie van de uitgaven 2017 is € 89,2 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot en met name het gevolg van overboekingen naar andere begrotingsartikelen. De verschillen worden verduidelijkt bij de toelichting op de instrumenten.

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. In de Kamerbrief over besluiten culturele basisinfrastructuur periode 2017–2020 van 20 september 2016, zijn de besluiten over deze periode opgenomen. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit vierjaarlijkse subsidies aan instellingen op het gebied van podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), beeldende kunsten, film, musea, letteren, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast zijn er de zes cultuurfondsen, die sectoraal zijn georganiseerd. De cultuurfondsen spelen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en de vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.

Het budget is verhoogd met in totaal circa € 19 miljoen. Dit is het gevolg van de uitvoering van het amendement van het Lid Vermue C.S. van € 10 miljoen voor de Nederlandse cultuursector in 2017. De overige verhoging betreft de aan de culturele instellingen en fondsen uitgekeerde loon- en prijscompensatie.

Erfgoedwet

Op basis van de Erfgoedwet worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak wordt op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen middelen beschikbaar gesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

Per 1 januari 2015 is de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) in werking getreden. De wet organiseert het openbare bibliotheekwerk middels een netwerk van landelijke openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) samenwerkt met de lokale bibliotheken en de provinciale ondersteuningsinstellingen. In het netwerk verricht de KB als nationale bibliotheek van Nederland tevens taken voor het stelsel als geheel, waaronder het beheer en de ontwikkeling van de digitale openbare bibliotheek. In 2017 concentreerden de activiteiten zich op een gezamenlijke innovatieagenda om de slagvaardigheid van het stelsel te vergroten en op het uitbreiden van de digitale collectie. Eind 2017 hebben de Eerste en Tweede Kamer een midterm review ontvangen, die de stand van zaken over de eerste twee jaren (2015 en 2016) van de wet beschrijft.

Het budget is verlaagd met € 43,3 miljoen. Deze verlaging betreft een overboeking naar artikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid) voor subsidieverlening aan de KB op basis van de Wsob. Deze overboeking bestaat uit € 21,4 miljoen voor landelijke stelseltaken, € 10,6 miljoen voor digitale infrastructuur(inkoop e-content) en € 11,3 miljoen voor de voorziening leesgehandicapten.

Monumentenzorg

In juli 2016 is de Erfgoedwet, die een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed vervangt waaronder de Monumentenwet, van kracht geworden. Daarmee is de Erfgoedwet ook het nieuwe kader geworden voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is in 2017 de Beleidsbrief inzake wijzigingen in de instandhoudingssubsidie voor rijksmonumenten per 2013 van belang. Hierin is uiteengezet hoe het vernieuwde Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM), dat tot en met 2018 van kracht is, vorm heeft gekregen.

In de begroting 2017 was aanvankelijk voorzien dat de afschaffing van de fiscale regeling monumenten plaats zou vinden. De voorgenomen afschaffing is uitgesteld, waardoor het budget met € 53,8 miljoen is verlaagd. Daarnaast is € 8 miljoen overgeheveld naar het Provinciefonds voor grote monumenten (Eusebius kerk en Domtoren). Ten slotte is een bedrag van € 4 miljoen overgeboekt naar het financiële instrument Opdrachten onder andere voor de uitvoeringskosten van depots voor cultureel erfgoed (locaties Amsterdam, Lelystad en Rijswijk).

Archieven incl. Regionale Historische Centra

OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra, die in elke provinciehoofdstad met uitzondering van Zuid-Holland zijn gevestigd. Ook na afloop van het Archiefconvenant 2012–2016 blijven middelen beschikbaar voor versterking van het archiefbestel. Het Nationaal Archief vervult hierin een ondersteunende functie.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet. Daarnaast zijn de middelen bestemd voor huisvestingskosten van instellingen die niet onder de erfgoedwet vallen.

Het budget is verhoogd met € 8,3 miljoen. Dit betreft een verhoging van € 10,1 miljoen door de desaldering van de ontvangsten van Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum voor de betaling van de egalisatieschuld huisvesting aan het Rijksvastgoedbedrijf. Daarnaast is € 1,6 miljoen voor publieksactiviteiten overgeheveld naar het financiële instrument Culturele basisinfrastructuur.

Cultuureducatie met kwaliteit

Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is per 2017 voor de periode 2017–2020 voortgezet. Het programma gaat uit van drie pijlers. Ten eerste de implementatie, verdieping en ontwikkeling van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie. Ten tweede de inhoudelijke deskundigheid versterken van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. En ten derde het versterken van de relatie van de school met de culturele en sociale omgeving. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd.

Het budget is verlaagd met € 7,3 miljoen. Dit betreft een overheveling naar artikel 1 (Primair Onderwijs) ten behoeve van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit.

Archeologie

Deze middelen zijn besteed voor flankerend beleid archeologie rondom de invoering van de Erfgoedwet.

Het budget is verlaagd met € 0,4 miljoen vanwege de overheveling naar het financiële hoofdinstrument Opdrachten waar de uitgaven hebben plaatsgevonden.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

Voor de financiering van de cultuurkaart is meerjarig een budget opgenomen van € 4,9 miljoen per jaar. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. OCW investeert tot en met 2020 samen met het Fonds voor Cultuurparticipatie tot een bedrag van € 25 miljoen. Scholen kunnen een beroep doen op de regeling Impuls muziekonderwijs via het Fonds Cultuurparticipatie om de kwaliteit van het muziekonderwijs op scholen te verbeteren. Daarnaast zijn in 2017 uitgaven gedaan voor deskundigheidsbevordering van mensen die voor de klas staan. Verder zijn op dit financiële instrument ook middelen beschikbaar voor digitalisering in de cultuursector.

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van OCW, BZ en BHOS. In de periode 2017–2020 gelden voor het internationaal cultuurbeleid drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerbrief van 4 mei 2016). Voor de versterking van de Nederlandse cultuursector wordt gekozen voor 8 focuslanden (voorheen 15) waar de meest betrokken partijen (diplomatieke posten, fondsen, DutchCulture, anderen) samen optrekken op basis van een meerjarige strategie. In overleg met de Tweede Kamer heeft het vorige Kabinet besloten tot een inperking van het aantal landen dat in aanmerking komt voor culturele samenwerking op grond van de hierboven genoemde tweede doelstelling (Kamerbrief van 15 februari 2017).

Programma leesbevordering

Het programma Kunst van Lezen is voortgezet als onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018. In november 2017 is een tussenevaluatie van Tel mee met Taal naar de Tweede Kamer gestuurd.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget worden uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Erfgoed en ruimte

Deze middelen zijn besteed aan de uitvoering van het beleid Visie Erfgoed en Ruimte. Hierin geeft het Rijk aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar zij een rol voor zichzelf ziet in het gebiedsgerichte erfgoedzorg. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voert het Erfgoed en Ruimte programma van de visie uit. Daarnaast geeft de Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie uitvoering aan het ontwerpprogramma Erfgoed en Ruimte om ontwerp en gebiedsgerichte erfgoedzorg met elkaar te verbinden.

Programma ondernemerschap

De middelen ten behoeve van het programma Ondernemerschap Cultuur zijn overgeboekt naar het financiële instrument Specifiek cultuurbeleid.

Specifiek cultuurbeleid

Onder dit instrument worden verschillende incidentele en kleinere subsidies verantwoord. In 2017 zijn uitgaven gedaan met betrekking tot de regelingen Samenwerking Musea en Mobiel Erfgoed (Stichting Mondriaan Fonds), de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, het toezicht op de vaste boekenprijs, literaire prijzen, de Stichting Cultuur-Ondernemen, de Stichting Amstel 218 en een aantal kleine projectsubsidies. Daarnaast zijn incidenteel middelen beschikbaar gesteld voor de aanschaf van het Amsterdams Machzor en de Rintel Menora door de Stichting Joods Historisch Museum. Deze middelen worden beschikbaar gesteld door het Museaal Aankoopfonds.

Het budget is verlaagd met € 7,4 miljoen. Dit betreft vooral een overboeking van middelen die toebedeeld zijn aan de basisinfrastructuur en de cultuurfondsen (Kamerbrief Nieuwe visie cultuurbeleid) naar het financiële instrument Bekostiging. Daarnaast zijn de middelen voor de btw-problematiek op de e-content (Koninklijke Bibliotheek) overgeheveld naar begrotingsartikel 16 (Onderzoek- en wetenschapsbeleid).

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Monumentenzorg

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma’s, ondersteuning infrastructuur erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

In 2017 zijn middelen beschikbaar gesteld voor de herstelkosten van de deelbare molenroeden van rijksmonumenten (€ 1 miljoen) en voor diverse depots op het gebied van cultureel erfgoed (€ 2,6 miljoen).

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor ondersteuningstaken op het gebied van onderzoek en kennis, die voortvloeien uit de verbetervoorstellen naar aanleiding van de evaluatie op de archeologiewetgeving die met de brief van 7 februari 2012 aan de Tweede Kamer is gestuurd.

In 2017 is uit dit budget het archeologisch onderzoek aan het VOC schip de Rooswijk gefinancierd.

Erfgoed en Ruimte

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten die worden verstrekt in het kader van de uitvoering van het programma Erfgoed en Ruimte.

Overige opdrachten

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de programma’s Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en Ondernemerschap en voor werelderfgoed.

Bijdragen aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. De baten en lasten van deze dienst worden apart in het jaarverslag opgenomen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten die onder het financieel instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO cultuur- en erfgoedverdragen voor het werelderfgoed, het immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict, de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen en de bescherming en bevordering van de diversiteit van cultuuruitingen. Afgelopen jaren zijn er activiteiten geweest en bijdragen geleverd aan Caibisch Nederland voor ondersteuning aan de archieven en erfgoed. In 2017 zijn er geen activiteiten geweest. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

Ontvangsten

De raming betreft ontvangsten als gevolg van het definitief vaststellen van toegekende subsidies.

Het budget is verhoogd met € 10,5 miljoen. Dit betreft deels de desaldering van de ontvangst van € 10,1 miljoen van Stichting Paleis Het Loo, Nationaal Museum ten behoeve van de egalisatieschuld huisvesting aan het Rijksvastgoedbedrijf.

Art.nr. 15. Media

A. Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Media hebben een prominente rol in onze democratie en cultuur. Wat we zien, horen en lezen, beïnvloedt ons beeld van de wereld en onze opvattingen. Daarom borgt de Minister vier publieke belangen in het mediabeleid, waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving. De Minister heeft naast een financierende rol, vooral ook een regisserende rol.

Financieren

De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatieovereenkomst met de publieke omroep. Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma’s, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren

Als regisseur is de Minister verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

De OCW-begroting wordt in het najaar nader uitgewerkt in de mediabegrotingsbrief, die als basis dient voor de begrotingsbehandeling van dit artikel 15 door de Tweede Kamer. Deze brief geeft een gedetailleerde vooruitblik op het nieuwe jaar, een uitwerking van de maatregelen op het gebied van media alsmede een terugblik op de realisatie van voorgaand jaar.

Op basis van het vijfjaarlijkse concessiebeleidsplan heeft de Minister voor de erkenningperiode die loopt tot en met 2020, een prestatieovereenkomst afgesloten met de landelijke publieke omroep. Over de uitvoering van deze prestatieovereenkomst rapporteert de landelijke publieke omroep jaarlijks aan de Minister; dit gebeurt voor het eerst in de Terugblik 2017. Deze verantwoording wordt gevalideerd door het Commissariaat voor de Media. Het Commissariaat voor de Media kan ook een boete opleggen als de publieke omroep de prestatieovereenkomst niet naleeft. Zowel de verantwoording als de validatie is als bijlage bij de mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer verzonden.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 15.1 Kengetallen
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1.

Waarborgen dat alle lagen van de bevolking toegang hebben tot een kwalitatief hoogstaand media-aanbod

 

de NPO wordt gewaardeerd door de Nederlandse bevolking

             
   

waardering Nederlandse Publieke Omroep

7,1

7,1

7,0

       
   

waardering commerciële omroepen

6,8

6,9

6,8

       

Bron: Ipsos

             
 

de NPO bereikt met zijn programmering een groot deel van de Nederlandse bevolking

             
   

gemiddeld weekbereik, 15 minuten aaneengesloten voor de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder

82,4%

79,3%

77,7%

       

Bron: Terugblik NPO

2.

Het waarborgen van een kwalitatief hoogstaande journalistieke informatievoorziening met voldoende onafhankelijk media-aanbod

 

Nederland handhaaft een hoge positie op de World Press Freedom Index

#2/180

#4/180

#2/180

#5/180

     

Bron: Reporters without borders

In de begroting 2017 zijn geen indicatoren (met een streefcijfer) opgenomen, omdat de prestatieovereenkomst pas in 2017 is afgesloten.

C. Beleidsconclusies

Het uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar grotendeels conform de verwachtingen zoals vermeld in de begroting. In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven.

Op 15 september 2017 is de Prestatieovereenkomst 2017–2020 afgesloten met de NPO.

De structurele bezuiniging van € 50 miljoen van het kabinet-Rutte II op het mediabudget is volledig ingevuld vanaf het jaar 2017. Als gevolg van de taakstellingen van het kabinet-Rutte II kregen instellingen te maken met frictiekosten. Hiervoor zijn financiële middelen vanuit de Algemene Mediareserve beschikbaar gesteld.

Op 2 maart 2017 is een frictiekostenregeling vastgesteld voor de regionale publieke omroepen.

In 2017 zijn zowel een nieuw financieel handboek voor de landelijke publieke media-instellingen en de NPO als een nieuw financieel handboek voor de regionale publieke media-instellingen en de RPO vastgesteld.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 15 (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

886.504

1.180.980

1.020.726

990.792

996.678

969.699

26.979

Uitgaven

892.936

1.149.484

864.629

1.019.469

977.791

962.699

15.092

                   

Bekostiging

887.916

1.143.398

859.804

1.012.881

971.732

956.817

14.915

 

Publieke Omroep (omroepinstellingen)

759.673

1.012.687

776.518

923.624

893.656

887.385

6.271

   

Landelijke publieke omroep

758.373

836.974

648.767

765.473

752.149

747.489

4.660

   

Regionale omroep

 

174.413

127.751

158.151

141.507

139.896

1.611

   

Minderhedenprogrammering

1.300

1.300

       

0

 

Beheertaken landelijke publieke omroep

59.955

72.858

49.924

64.844

64.782

62.113

2.669

   

Stichting Omroep Muziek

14.568

18.097

12.358

15.952

16.143

15.752

391

   

Uitzenden en uitzendgereedmaken

24.463

29.713

20.725

25.577

25.730

25.577

153

   

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

20.924

25.048

16.841

23.315

22.909

20.784

2.125

 

Dotaties, bijdragen publieke omroep

31.231

32.542

28.614

32.866

13.267

13.220

47

   

Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

18.280

18.646

17.202

19.613

   

0

   

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2.300

2.101

2.185

2.156

2.119

2.119

0

   

Filmfonds van de omroep en Telefilm (COBO)

7.568

9.156

6.534

8.064

8.106

8.065

41

   

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

1.900

1.859

1.446

1.498

1.498

1.498

0

   

Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON)

794

780

1.247

1.535

1.544

1.538

6

   

Kabelraden

389

         

0

 

Dotatie/onttrekking Algemene Mediareserve (AMR)

36.811

24.736

4.258

–8.917

–463

–6.584

6.121

 

Overige bekostiging media (uit rente AMR)

–97

250

165

134

490

683

–193

 

Basisinfrastructuur Cultuur 2013–2016

343

325

325

330

0

0

0

   

Vierjaarlijkse instellingen

343

325

325

330

0

 

0

                   

Subsidies

323

498

463

358

311

919

– 608

 

Subsidies

323

498

463

358

311

919

–608

               

Opdrachten

0

7

552

899

650

0

650

 

Opdrachten

 

7

552

899

650

 

650

                   

Bijdragen aan ZBO's en RWT's

4.662

5.519

3.750

5.271

5.038

4.928

110

 

Commissariaat voor de Media

4.662

5.519

3.750

5.271

5.038

4.928

110

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

35

62

60

60

60

35

25

 

Uitvoering internationale verdragen en contributies

35

62

60

60

60

35

25

Ontvangsten

193.542

196.571

191.501

206.979

199.517

199.500

17

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 15,1 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot, waarvan het grootste deel bestaat uit een toevoeging van de prijsindexering.

De realisatie van de verplichtingen 2017 ligt € 27,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Naast de hierboven genoemde hogere uitgaven, gaat het om in december 2017 aangegane verplichtingen voor 2018, na vaststelling van de Mediabegrotingsbrief. Het budget in 2018 ligt hoger, vooral als gevolg van indexeringen. Het verplichtingenbudget 2017 wordt dus aangepast aan het uitgavenbudget 2018.

De realisatie van de ontvangsten is bijna gelijk aan het oorspronkelijk begrote bedrag.

Bekostiging

Landelijke publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogwaardig en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt de Minister de landelijke publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. De hogere uitgaven zijn vooral het gevolg van indexeringen.

Regionale omroepen

Vanaf 2014 worden de regionale omroepen bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Hiertoe is de Mediawet aangepast. De hogere uitgaven zijn vooral het gevolg van indexeringen.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

De Stichting Omroep Muziek (SOM) is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.

Uitzenden en uitzendgereedmaken

Deze beheertaken bestaan uit het gereedmaken van programma’s voor uitzending en het uitzenden van programma’s van de landelijke publieke omroep.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid is door de Minister aangewezen als instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. De hogere uitgaven zijn vooral het gevolg van een verhoging van het uitgavenbudget (€ 2,0 miljoen). Het additionele budget is bestemd voor de opslagkosten van het digitale archief en de kosten voor een online platform voor onderwijsinstellingen dat toegang biedt tot digitaal omroepmateriaal.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek stimuleert de kwaliteit, diversiteit en onafhankelijkheid van de journalistiek door met geld, kennis en onderzoek de vernieuwing van de journalistieke infrastructuur te bevorderen. De bijdrage is gebruikt voor tijdelijke steun aan noodlijdende persorganen, het stimuleren van onderzoek dat de persbedrijfstak ten goede komt en het steun bieden aan journalistieke producten die via internet worden aangeboden.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom aanwezig zijn. Bij het huidige programma zijn het Sectorinstituut Openbare Bibliotheken, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.

Dotatie Algemene Mediareserve

De Algemene Mediareserve (hierna: AMR) dient voor het opvangen van schommelingen bij zowel de uitgaven als de ontvangsten op het mediabudget. Hierdoor wordt in het ene jaar geld gedoteerd en in een ander jaar geld onttrokken aan de AMR. De per saldo hogere dotatie aan de Algemene Mediareserve van in totaal € 6,1 miljoen bestaat onder meer uit de volgende posten:

  • de ontvangen prijsindex 2017 van € 4,6 miljoen;

  • de ontvangen compensatie voor knelpunt prijsindex 2016 van € 9,5 miljoen;

  • desaldering voor een verwachte ontvangst van het Mediafonds van € 1 miljoen;

  • een uitgedeelde prijsindex 2017 van -/- € 5,8 miljoen;

  • hogere uitgaven aan onder meer het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid en de Regionale Omroep van -/- € 2,8 miljoen;

  • diverse kleine hogere en lagere uitgaven van -/- € 0,4 miljoen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

De kerntaak van het Commissariaat voor de Media (hierna: CvdM) bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders.

Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit de reclame-inkomsten van de Stichting Ether Reclame (STER) en de rente op de Algemene Mediareserve (AMR). In het onderzoek naar de ontwikkeling van de reclame-inkomsten voor de periode 2017 tot en met 2022 wordt een sterke en structurele daling van de Ster-inkomsten voorspeld. Dit is nog niet zichtbaar in de realisatiecijfers. De werkelijke realisatie over 2017 is pas bekend in mei 2018, wanneer de jaarrekening van de STER wordt gepubliceerd. Deze realisatiecijfers worden meegenomen in de mediabegrotingsbrief voor het jaar 2019.

Art.nr. 16. Onderzoek en wetenschapsbeleid

A. Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren

De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschapsbestel.

Stimuleren

De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  • kwaliteit en excellentie;

  • zwaartepuntvorming en profilering.;

  • samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid, onder meer in het kader van de Nationale Wetenschapsagenda – de samenwerking van kennisinstellingen, bedrijven en overheden bij onderzoek ten behoeve van maatschappelijke transities. In het bedrijvenbeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak ontwikkeld met bijbehorende innovatiecontractenaansluiting op het maatschappelijk belang.

Regisseren

De Minister schept voorwaarden voor:

  • een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;

  • borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;

  • het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;

  • de Nederlandse onderzoeksfaciliteiten;

  • de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Indicatoren/kengetallen

Indicatoren en overige informatie over de toerusting en de prestaties van het onderzoekstelsel worden beschreven in OCW in cijfers: Wetenschap.

De kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en op basis hiervan de kwaliteit van het wetenschapssysteem kan bezien worden op basis van citaties naar wetenschappelijke publicaties. Wanneer het aantal citaties wordt genormeerd op een mondiaal gemiddelde dan geeft dat de positie van Nederland in de wereld aan. Nederland kende in de periode 2012–2015 een citatiescore 1,52 dat wil zeggen een citatiescore die 52 procent boven het mondiale gemiddelde lag. Nederland neemt op basis hiervan mondiaal een vooraanstaande (derde) positie in wat betreft de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek.

De kwaliteit van de Nederlandse wetenschap blijkt ook uit het hoge aandeel van Nederlandse wetenschappers over de volle breedte van het Europese programma voor onderzoek en innovatie, zowel als het gaat om de maatschappelijke uitdagingen als bijvoorbeeld de European Research Council.

Tabel 16.1 Indicatoren

Doelstelling/Indicator

Basiswaarde (jaartal)

Eerdere realisatie (jaartal)

Realisatie (jaartal)

Streefwaarde

Bron

5

Behoud van kwaliteit wetenschap en wetenschappelijk talent en versterken impact wetenschap

 

Mondiale top-5 positie op basis van citatiescores

2e plaats (2009–2012)1 1,52

2e plaats (2010–2013) 1,53

3e plaats (2012–2015) 1,52

Kleiner of gelijk 5 (2012–2015)

Clarivate Analytics/Web of Science. Bewerking: CWTS2

X Noot
1

In het verleden werd het basisjaar van jaar tot jaar bezien, maar vanaf Beleidsverslag 2016 is dit vastgelegd op 2009–2012.

C. Beleidsconclusies

In 2017 is door het vorige kabinet gestart met thematisch onderzoek vanuit de NWA-routes. Het kabinet heeft dit gestimuleerd met de startimpuls.

Voor de startimpuls NWA was een budget van ongeveer € 30 miljoen beschikbaar. Hiervan is € 21,6 miljoen gegaan naar NWA-routes voor de thema’s jongeren in een veerkrachtige samenwerking, digitale samenleving en natuurwetenschappelijke kennis voor vernieuwing. Het geld is door NWO mede namens de Kenniscoalitie verdeeld via een vast bedrag van € 2,5 miljoen per route, waarbij consortia van universiteiten, hogescholen, TO2-instellingen zoals TNO, en semipublieke en publieke organisaties vernieuwend en baanbrekend onderzoek vormgeven.

Eveneens uit de startimpuls kwam een bedrag van € 5 miljoen beschikbaar voor een programma om 100 vrouwelijke hoogleraren aan te trekken. NWO heeft hiervoor de zogeheten «Westerdijk» call opengesteld.

Voor het programma Industrial Doctorates werd € 3,4 miljoen uitgetrokken. Dit programma maakt intensieve samenwerking mogelijk in promotieprojecten uitgevoerd binnen zowel een kennisinstelling als een bedrijf, met bijzondere aandacht voor het midden- en kleinbedrijf.

De Minister van OCW stelde € 4 miljoen beschikbaar (structureel € 2 miljoen vanaf 2018) voor de introductie van een «postdoc/docenten programma» op het hbo. Dit geld is geïnvesteerd in 2-jarige postdoc plekken bij hogescholen teneinde onderzoekers in staat te stellen hun onderwijstaken te blijven uitvoeren.

De nieuwe NWO-wet is op 1 februari 2017 in werking getreden, waarbij NWO een nieuwe structuur heeft opgezet met een raad van bestuur en een raad van toezicht. Daarnaast werden de verschillende instituten van NWO samengevoegd tot één NWO-Institutenorganisatie (NWO-I). De negen gebiedsbesturen zijn omgevormd tot vier domeinen te weten Zorgonderzoek en medische wetenschappen, Exacte en Natuurwetenschappen, Toegepaste en Technische Wetenschappen en Sociale en Geesteswetenschappen.

Voor de update van de Europese ESFRI-Roadmap voor grootschalige onderzoeksfaciliteiten diende Nederland in 2017 twee projecten in. Door aan te sluiten bij de Nationale Wetenschapsagenda en de ESFRI-roadmap heeft ook de Nationale Roadmap een meer strategisch karakter gekregen. Een grotere efficiency werd bereikt door de clustering en prioritering van faciliteiten binnen wetenschapsgebieden.

Nederland is zich onder andere in de Raden voor Concurrentievermogen hard blijven maken voor een verdere verbetering van de Europese Onderzoeksruimte en voor een stevig Kaderprogramma ter ondersteuning daarvan. Hierbij is in het bijzonder aandacht gevraagd voor de verdere implementatie van open science via de European Open Science Cloud en het GO FAIR initiatief. De Nederlandse inzet voor onderzoek en innovatie in de EU heeft met het Regeerakkoord een extra impuls gekregen door het standpunt dat de EU-begroting dient te worden gemoderniseerd en meer moet worden gericht op innovatie, onderzoek, klimaat en duurzaamheid.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 16 (Bedragen x€ 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

859.762

1.342.276

1.038.163

964.085

1.064.240

967.006

97.234

Waarvan garantieverplichtingen

     

–846

–889

0

– 889

Uitgaven

891.076

926.503

1.034.719

1.040.139

1.034.753

950.780

83.973

                   

Bekostiging

701.889

756.167

913.370

923.215

913.550

835.211

78.339

Hoofdbekostiging

460.876

504.082

661.764

669.606

657.342

586.167

71.175

 

NWO-wet en WHW

             
 

NWO

320.900

365.891

483.207

489.560

475.144

453.831

21.313

 

KNAW

93.379

91.331

88.880

89.435

89.573

86.788

2.785

 

KB

46.597

46.860

89.677

90.611

92.625

45.548

47.077

Aanvullende bekostiging

241.013

252.085

251.606

253.609

256.208

249.044

7.164

 

NWO Talentenontwikkeling

169.063

165.865

162.318

161.409

161.246

161.246

0

 

NWO STW

10.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

0

 

NWO Grootschalige researchinfrastructuur

61.950

61.963

54.243

55.295

55.382

55.382

0

 

NWO Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek

0

16.257

21.603

23.258

25.933

18.769

7.164

 

Poolonderzoek

0

0

2.942

3.147

3.147

3.147

0

 

Caribisch Nederland

0

0

2.500

2.500

2.500

2.500

0

                   

Subsidies

104.148

83.131

25.759

22.123

21.746

26.101

– 4.355

 

LF TUD bibliotheek

7.742

0

0

0

0

0

0

 

Stichting SURF

7.630

0

0

0

0

0

0

 

CPG

521

261

0

0

0

0

0

 

Montesquieu Instituut

1.083

559

0

0

0

0

0

 

Max Planck Instituut

1.624

0

0

0

0

0

0

 

Naturalis Biodiversity Center

6.490

10.235

6.262

6.266

6.265

6.265

0

 

BPRC

8.919

8.635

8.359

8.359

9.608

8.358

1.250

 

NCWT/NEMO

3.636

3.520

3.366

3.393

3.366

3.366

0

 

STT

237

231

219

221

221

221

0

 

Stichting AAP

1.016

1.027

1.032

1.032

1.032

1.032

0

 

Nationale coördinatie

4.759

6.098

2.885

1.352

1.254

5.609

–4.355

 

Bilaterale samenwerking

3.711

3.570

3.636

1.500

0

1.250

–1.250

 

NTU/INL

3.011

3.053

0

0

0

0

0

 

EIB

1.317

0

0

0

0

0

0

 

Caribisch Nederland

2.500

2.500

0

0

0

0

0

 

Poolonderzoek

2.942

2.942

0

0

0

0

0

 

Genomics

40.500

40.500

0

0

0

0

0

 

Weerstandsverhoging onderzoeksinstellingen (CBRN)

410

0

0

0

0

0

0

 

Hersenen en Cognitie

6.100

0

0

0

0

0

0

                   

Opdrachten

0

676

691

318

223

300

– 77

 

opdrachten

 

676

691

318

223

300

–77

                   

Bijdrage aan agentschappen

297

303

303

291

950

763

187

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

297

303

303

291

286

272

14

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma (RVO)

0

0

0

0

664

491

173

                   

Bijdrage aan medeoverheden

480

480

650

813

0

0

0

 

Nationaal contactpunt Kaderprogramma

480

480

650

813

0

0

0

                   

Bijdrage aan internationale organisaties

84.262

85.746

93.946

93.379

98.284

88.405

9.879

 

EMBC

758

775

812

832

853

812

41

 

EMBL

4.593

4.732

4.846

5.016

5.198

4.851

347

 

ESA

29.792

30.362

30.950

31.061

31.065

31.065

0

 

CERN

40.721

41.363

47.832

44.937

49.891

40.000

9.891

 

ESO

8.398

8.514

7.032

9.044

8.773

9.105

–332

 

NTU/INL

   

2.474

2.489

2.504

2.572

–68

Ontvangsten

4.334

117

441

722

3.793

101

3.692

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven 2017 ligt € 84,0 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 3,7 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot.

De verschillen worden bij de toelichting op de instrumenten verduidelijkt.

Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermede stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Deze missies en doelstellingen zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt met een structureel karakter bij aan:

  • NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onderzoekers in staat gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;

  • NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;

  • NWO voor het uitvoeren van een onderzoeksprogramma «Wetenschap op de Cariben» en het in stand houden en in bedrijf houden van een multifunctioneel kenniscentrum op Statia;

  • NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek ten behoeve van de coördinatie en financiering van het onderwijsonderzoek.

Het budget voor bekostiging is per saldo met € 78,3 miljoen verhoogd. Belangrijkste oorzaken van deze verhoging zijn:

  • De doorverdeling van de loon- en prijsbijstelling tranche 2017 inclusief de compensatie ABP-pensioenpremiestijging (+ € 19,2 miljoen)

  • Een overboeking van € 45,7 miljoen van artikel 14 (Cultuur) met betrekking tot de Wet Stelsel Openbare Bibliotheekvoorzieningen (WSOB). De taken, die zijn vastgelegd in artikel 9 van de WSOB, worden uitgevoerd door de Koninklijke Bibliotheek.

  • Diverse interne en interdepartementale overboekingen o.a. ten behoeve van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (+ € 13,4 miljoen).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur. Het gaat hier o.a. om bijdragen aan:

  • Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;

  • Het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenonderzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;

  • Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.

Het budget voor subsidies is per saldo met 4,3 miljoen verlaagd. Dit wordt met name veroorzaakt door interne overboekingen naar andere instrumenten binnen artikel 16 alsmede naar andere beleidsartikelen.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgerichtonderzoek en evaluaties.

Bijdragen aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Het Nationaal contactpunt kaderprogramma betreft de opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie «Horizon 2020». Team Internationale Research- en Innovatiesamenwerking (IRIS) bij RVO.nl is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

Het betreft hier de contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeksbestel.

Het budget is per saldo met € 9,9 miljoen verhoogd. De oorzaak van deze verhoging is:

  • Een verhoging van € 9,9 miljoen van de contributie aan CERN als gevolg van het vrijgeven van de minimum wisselkoers door de Zwitserse Nationale Bank in 2015.

Ontvangsten

De ontvangsten betreft met name een onvoorziene ontvangst van € 3,7 miljoen van het Rijksvastgoed Bedrijf.

Art.nr. 25. Emancipatie

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister hierbij is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en vanuit de emancipatieportefeuille bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Andere verantwoordelijkheden zijn: het bieden van financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en mensen met een intersekse conditie) en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Stimuleren

Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is wet- en regelgeving, zoals de subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van instellingssubsidies aan instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Onder de subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid zijn aan acht strategische allianties subsidies verstrekt voor de periode 2018 tot en met 2022.

Regisseren

Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid.

Indicatoren/kengetallen

Tabel 25.1 Indicatoren

Doelstelling/indicator

Basiswaarde

Eerdere realisatie

Tussenwaarde 2016

Streefwaarde

Bron

8

 

Het bevorderen van emancipatie1

Sociale acceptatie homoseksualiteit onder de bevolking

90% (2010)

93% (2014)

93%2

≥90%

LHBT monitor 2016 (SCP)

X Noot
1

De ontwikkeling van de economische zelfstandigheid van vrouwen wordt gemonitord op de website OCW in Cijfers.

X Noot
2

Het onderliggende onderzoek vindt tweejaarlijks plaats. Volgende meting is in 2018.

C. Beleidsconclusies

Het op dit artikel uitgevoerde beleid en de bijbehorende resultaten waren het afgelopen jaar conform de verwachtingen zoals opgenomen in de begroting. Voor het merendeel van de beleidsdoelstellingen zijn er geen grote afwijkingen in de realisatie en is bijstelling van het beleid niet nodig.

In het beleidsverslag worden de belangrijkste beleidsontwikkelingen beschreven. Als onderdeel van de aanpak vrouwen naar de top is in 2017 het wettelijk streefcijfer voor vrouwen in raden van bestuur of commissarissen verlengd tot 2020. Verschillende projecten gericht op LHBTI-jongeren en groepen waar de LHBT acceptatie achterblijft zijn ondersteund, zoals «Coming In» gericht op empowerment van rolmodellen en het bespreekbaar maken van seksuele diversiteit in christelijke kringen via de alliantie van christelijke LHBTI-organisaties.

Voor de vergroting van de economische zelfstandigheid van vrouwen hebben 25 centrumgemeenten gebruik gemaakt van de mogelijkheid van cofinanciering van hun activiteiten. Zij hebben hiermee lokale en regionale projecten uitgevoerd, gericht op het vergroten van economische zelfstandigheid en van arbeidsparticipatie van vrouwen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 25 (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

8.875

15.444

7.145

13.475

45.373

7.186

38.187

Uitgaven

13.408

13.124

12.968

11.614

12.363

14.172

– 1.809

                   

Bekostiging

4.148

4.148

4.148

4.198

6.199

4.198

2.001

Kennisinfrastructuur

4.148

4.148

4.148

4.198

6.199

4.198

2.001

 

Vrouwenemancipatie

2.948

2.948

2.948

2.948

2.949

2.948

1

 

LHBT

1.200

1.200

1.200

1.250

1.250

1.250

0

 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

       

2.000

 

2.000

                   

Subsidies

6.995

7.370

6.814

5.985

4.963

7.123

– 2.160

Subsidieregeling emancipatie

2.332

2.590

291

0

0

0

0

 

Vrouwenemancipatie

2.135

2.590

267

     

0

 

LHBT

197

 

24

     

0

   

Subsidieregeling emancipatie 2011

4.031

4.780

6.523

5.985

4.266

7.123

–2.857

 

Vrouwenemancipatie

1.363

2.568

3.687

3.846

2.557

4.827

–2.270

 

LHBT

2.668

2.212

2.836

2.139

1.709

2.296

–587

 

Subsieregeling Gender- en LHBTI-gelijkheid

       

697

 

697

Regeling sociale veiligheid LHBT jongeren op school

632

0

0

0

0

0

0

 

LHBT

632

         

0

                   

Opdrachten

1.495

1.455

1.730

1.096

1.024

664

360

 

Vrouwenemancipatie

724

852

1.297

625

913

410

503

 

LHBT

771

603

433

471

111

254

–143

 

Gender- en LHBTI-gelijkheid

             
                   

Bijdrage aan agentschappen

151

151

151

145

137

135

2

 

Dienst Uitvoering Onderwijs

151

151

151

145

137

135

2

                   

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

2.012

– 2.012

Gemeentefonds BZK

0

0

0

0

0

2.012

–2.012

 

Vrouwenemancipatie

         

1.953

–1.953

 

LHBT

         

59

–59

                   

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

619

0

125

190

40

40

0

 

LHBT

619

 

125

190

40

40

0

Ontvangsten

21

89

58

284

54

0

54

E. Toelichting op de instrumenten

De realisatie van de uitgaven in 2017 ligt € 1,8 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. De realisatie van de ontvangsten is € 0,05 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. De verplichtingen zijn met € 38,2 miljoen verhoogd.

De realisatie van de verplichtingen is € 38,2 miljoen hoger ten opzichte van de oorspronkelijke begroting 2017. Dit betreft hoofdzakelijke het aangaan van de bekostiging van de 8 allianties (kennisinstituten) voor 5 jaar (2018 t/m 2022) € 38 miljoen.

Er is voor een bedrag van € 1,8 miljoen minder gerealiseerd. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Subsidies» en «Bijdrage aan medeoverheden».

Bekostiging

Met deze middelen zijn zes instituten (thans Atria, COC, IHLIA, NVR,TNN en Women Inc) voor de Kennisinfrastructuur bekostigd. Het budget is met € 2 miljoen verhoogd. Dit bedrag is overgeboekt van het instrument subsidies naar het instrument bekostiging om in het 4e kwartaal 2017 het eerste voorschot te betalen voor de strategische partners die per 1 januari 2018 starten. Deze acht partners zijn merendeel allianties; in totaal vijftien organisaties.

Subsidies

Voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 zijn subsidies verleend voor activiteiten die passen bij het beoogde emancipatiebeleid. De instrumenten die zijn ingezet voor het uitvoeren van de Hoofdlijnenbrief emancipatiebeleid 2013–2016 zijn de «Subsidieregeling emancipatie», de «Subsidieregeling emancipatie 2011» en de «Subsidieregeling gender- en lhbti- gelijkheid emancipatie 2017–2022». De realisatie op het instrument subsidies is € 2,1 miljoen lager dan oorspronkelijk begroot. Een bedrag van € 2 miljoen is overgeboekt naar het instrument bekostiging om in het 4e kwartaal 2017 het eerste voorschot te betalen voor de allianties die per 1 januari 2018 starten. Van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport is een bedrag van € 0,1 miljoen ontvangen voor een bijdrage aan de sport alliantie (NOC/NSF). Een kasschuif € 0,3 miljoen (van 2017 naar 2018) voor betalingen, die doorgeschoven zijn naar 2018.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn besteed aan onderzoeken en symposia. De realisatie op dit instrument is € 0,4 miljoen hoger dan oorspronkelijk begroot. Zie hiervoor de toelichting bij het instrument «Bijdrage aan mede-overheden».

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUS-I voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan medeoverheden

Voor actieve gemeenten op het gebied van vrouwen- en LHBT- emancipatiebeleid wordt via een decentralisatie-uitkering budget overgeheveld naar het gemeentefonds. De verantwoordelijkheid voor deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf. Een bedrag van € 0,9 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 25 gemeenten om het programma economische zelfstandigheid uit te voeren met als doel om de economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten door het te stimuleren om stappen te zetten richting de arbeidsmarkt. Een bedrag van € 0,5 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 37 gemeenten en de 4 grote steden met als de doel de «veiligheid, weerbaarheid en sociale acceptatie» van LHBT (Lesbische vrouwen, Homoseksuele mannen, Biseksuelen, Transgenderpersonen) verder te bevorderen. Een bedrag van € 0,2 miljoen is overgemaakt aan het gemeentefonds voor de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht die elk € 0,05 miljoen ontvangen voor het vergroten van de sociale acceptatie van LHBTI in biculturele gemeenschappen. Een bedrag van € 0,1 miljoen is overgemaakt naar het Gemeentefonds voor 10 gemeenten om het programma «We Van Young» uit te voeren. Het programma heeft als doel de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren te vergroten en daarmee een bijdrage leveren aan de preventie van geweld tegen vrouwen. Jongeren (changemakers) worden zich bewust van de ongelijkheid en stereotiepe beeldvorming die ten grondslag ligt aan geweld en proberen met eigen acties een cultuurverandering te realiseren.

Het budget op het instrument «Bijdrage aan medeoverheden» is verlaagd met een bedrag van € 0,4 miljoen ten gunste van het instrument «Opdrachten».

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Bijdrage aan het Europese project «Rights, Equality and Citizenship Programme» van Transgender Europe (TGEU).

5. NIET-BELEIDSARTIKELEN

Art.nr. 91. Nominaal en onvoorzien

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 91.1 Nog onverdeeld: opbouw verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van de vastgestelde begroting t, realisatie en het verschil (Bedragen x € 1.000)
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

0

0

0

0

0

– 150.051

150.051

Totale uitgaven

0

0

0

0

0

– 150.051

150.051

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

 

waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

0

0

0

0

–150.051

150.051

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten

Het doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overstijgende middelen of taakstellingen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken begrotingsartikelen bekend is, worden de middelen of taakstellingen naar de desbetreffende artikelen overgeboekt. Op dit artikel worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord. Dat is ook de reden dat de realisatie in bovenstaande tabel volledig op nul eindigt. Hieronder worden de artikelonderdelen nader toegelicht. Daarmee wordt inzicht gegeven in de mutaties die via dit artikel gelopen zijn.

Loon- en prijsbijstelling

Het budget voor 2017 is per saldo ongewijzigd. De toegevoegde loon- en prijsbijstelling tranche 2017 en de compensatie voor de ABP-pensioenpremiestijging zijn direct structureel verdeeld over de artikelen.

Onvoorzien

In 2017 is de post «Onvoorzien» per saldo met € 150,1 miljoen verhoogd. Het betreft de invulling van de ramingsbijstelling van € 150 miljoen, onder meer door de inzet van de eindejaarsmarge. Daarnaast wordt de negatieve loon- en prijsbijstelling over de ramingsbijstelling verwerkt door inzet van een deel van de prijsbijstelling tranche 2017.

Ook is de eindejaarsmarge 2016/2017 van € 127,5 miljoen aan dit artikel toegevoegd en vervolgens direct ingezet ter dekking van:

  • de ramingsbijstelling op artikel 91 (totaal € 121,3 miljoen);

  • overlopende verplichtingen die niet in 2016 tot betaling zijn gekomen, maar pas in 2017 (totaal € 6,7 miljoen).

Art.nr. 95. Apparaat Kerndepartement

D. Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel A. Apparaatsuitgaven Budgettaire gevolgen (Bedragen x € 1.000)
             

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Verplichtingen

260.103

256.178

249.788

243.981

234.043

242.370

– 8.327

Uitgaven

260.103

256.178

249.788

243.565

234.542

242.370

– 7.828

                   

Personele uitgaven

173.603

176.907

179.076

184.613

189.432

177.050

12.382

 

waarvan eigen personeel

161.046

164.778

170.675

174.681

180.150

166.863

13.287

 

waarvan externe inhuur

7.522

8.612

4.809

5.880

4.884

7.233

–2.349

 

waarvan overige personele uitgaven

5.035

3.517

3.592

4.052

4.398

2.954

1.444

                   

Materiële uitgaven

84.101

79.271

69.562

57.844

43.979

65.320

– 21.341

 

waarvan ICT

29.071

30.133

27.032

21.721

17.833

26.672

– 8.839

 

waarvan bijdrage aan SSO's

27.875

31.330

31.021

19.982

14.687

22.089

– 7.402

 

waarvan overige materiële uitgaven

27.155

17.808

11.509

16.141

11.459

16.559

– 5.100

                   

Begrotingsreserve schatkistbankieren

2.399

0

1.150

1.108

1.131

0

1.131

Ontvangsten

5.101

10.194

2.973

1.467

3.000

567

2.433

Als gevolg van Verantwoord Begroten en de invoering van de Rijksbrede kostensoortentabel heeft OCW vanaf de begroting 2013 de apparaatskosten technisch verdeeld naar instrumenten (Personeel en Materieel) op basis van de realisatiecijfers van voorgaande jaren. OCW stuurt op het totaal toegewezen budget aan de organisatieonderdelen en niet per instrument.

Uitgaven

De uitgaven voor de Apparaatskosten OCW zijn in 2017 € 7,8 miljoen lager dan de vastgestelde begroting. Dit is het saldo van een groot aantal mutaties die grotendeels in de suppletoire wetten zijn toegelicht:

  • Zo is voor de loon- en prijsbijstelling budget toegevoegd.

  • Daarnaast is een aantal grote projecten vertraagd, zoals de vervanging van de ICT werkplek en het programma Lerarenregister, waardoor er budget door een kasschuif is doorgeschoven naar 2018.

  • Door het uitstellen van het wetsvoorstel Monumentenaftrek is het beschikbare gestelde budget voor 2017 teruggeboekt naar het Ministerie van Financiën.

  • Daarnaast is door een teruggave van het OCW-deel van het surplus van het eigen vermogen van het Rijksvastgoedbedrijf het budget verhoogd.

  • Tenslotte staat OCW garant voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2016 is ontvangen in 2017 en deze bedraagt € 1,1 miljoen. Deze premie wordt (via een desaldering) toegevoegd aan de begrotingsreserve schatkistbankieren.

Ontvangsten

De realisatie van de ontvangsten is in 2017 uiteindelijk € 2,4 miljoen hoger dan geraamd. Dit is onder andere het saldo van hogere ontvangsten dan geraamd omdat:

  • OCW garant staat voor onderwijsinstellingen die bij de Staat lenen (schatkistbankieren). Voor het risico dat OCW hierdoor loopt, ontvangt OCW een vergoeding (risicopremie). De risicopremie voor 2016 is ontvangen in 2017 en bedraagt € 1,1 miljoen.

  • een vordering uit 2016 van ruim € 1,1 miljoen pas in januari 2017 is ontvangen.

Tabel B. Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en Zelfstandige Bestuursorganen/Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (Bedragen x € 1 miljoen)1
         

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

 

2013

2014

2015

2016

2017

2017

2017

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

260,1

256,2

249,7

243,6

234,5

242,4

– 7,9

Kerndepartement

135,1

132,5

136,7

135,9

131,8

137,7

–5,9

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

52,9

47,8

38,0

34,6

32,9

33,6

–0,7

Inspectie van het Onderwijs

62,8

67,3

66,8

64,0

61,5

63,6

–2,1

Erfgoedinspectie

2,5

2,4

2,3

2,3

2,4

2,3

0,1

Onderwijsraad

2,4

2,4

2,2

2,9

2,3

2,4

–0,1

Raad voor Cultuur

2,9

2,4

2,3

2,5

2,5

2,1

0,4

Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid

1,5

1,4

1,4

1,4

1,1

0,7

0,4

               

Totaal apparaatskosten Agentschappen

301,7

307,2

336,6

356,4

351,4

284,7

66,7

Dienst Uitvoering Onderwijs

277,5

278,9

303,4

313,3

314,1

239,0

75,1

Nationaal Archief

24,2

28,3

33,2

43,1

37,3

45,7

–8,4

               

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT's

108,8

112,1

111,5

118,6

 

107,1

 

Stichting Fonds voor de Podiumkunsten

4,5

4,6

4,4

4,4

 

6,3

 

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

2,2

2,2

1,9

1,9

 

3,1

 

Stichting Mondriaanfonds

2,0

2,0

2,2

2,2

 

3,7

 

Stichting Nederlands Filmfonds

2,5

3,0

3,1

2,6

 

3,5

 

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

1,6

1,4

1,6

1,1

 

1,9

 

Stichting Nederlands Letterenfonds

2,0

2,0

2,0

1,1

 

2,6

 

Bureau Architectenregister

       

0,0

0,0

 

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

1,5

1,6

1,6

1,7

 

0,0

 

Commissariaat voor de Media (CvdM)

4,2

4,7

3,8

5,3

 

5,0

 

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

2,4

2,3

2,6

2,6

 

2,0

 

Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO)

   

0,0

0,0

 

0,0

 

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

3,9

3,8

4,0

3,8

3,6

3,3

 

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

13,3

15,0

15,0

13,5

 

13,6

 

Koninklijke Bibliotheek (KB)

15,3

15,3

15,3

26,5

 

26,5

 

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

31,1

32,3

32,3

30,7

 

30,2

 

Stichting Participatiefonds

2,8

2,6

2,5

2,3

 

2,1

 

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

15,3

15,3

15,3

15,3

     

Stichting Vervangingsfonds

3,6

3,4

3,2

3,0

 

2,8

 

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,6

0,6

0,7

0,6

 

0,5

 
X Noot
1

De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.

In onderstaande tabel staat de verdeling van de taakstelling op de Apparaatsuitgaven/-kosten uit het vorige Regeerakkoord (Rutte II) weergegeven. Deze taakstelling is verdeeld over kerndepartement, agentschappen en ZBO’s.

Tabel D. Extracomptabele tabel invulling taakstelling (Bedragen x € 1 miljoen)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

24,0

54,0

67,0

67,0

         

Kerndepartement

6,9

20,0

26,5

26,5

         

Agentschappen

       

DUO

12,1

23,5

27,9

27,9

NA

0,8

1,0

1,0

1,0

Totaal Agentschappen

12,9

24,5

28,9

28,9

         

ZBO’s

       

Cultuurfondsen

0,5

1,1

1,4

1,4

Commissariaat voor de Media

0,2

0,5

0,6

0,6

Nederlandse Publieke Omroep

0,1

0,3

0,4

0,4

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

0,2

0,4

0,5

0,5

Kon.Ned.Academie van Wetenschappen (KNAW)

0,7

1,6

2,0

2,0

Kon.Bibliotheek (KB)

0,6

1,3

1,6

1,6

Ned.organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

1,5

3,5

4,3

4,3

Participatiefonds

0,1

0,3

0,4

0,4

Vervangingsfonds

0,2

0,4

0,5

0,5

Stimuleringsfonds voor de Pers

0,0

0,1

0,1

0,1

Totaal ZBO's

4,2

9,5

11,6

11,6

6. BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

De bedrijfsvoering, inclusief het financieel beheer binnen het Ministerie van OCW, is op orde. De financiële overzichten geven een getrouw beeld van de uitkomsten van de begrotingsuitvoering. Wat betreft de financiële rechtmatigheid en getrouwheid zijn zowel de fouten als de onzekerheden gedurende het jaar 2017 binnen de gestelde rapporteringstoleranties gebleven, met één uitzondering. De tolerantiegrens voor de rechtmatigheid ten opzichte van de baten van de samenvattende staat van baten-lastendiensten is overschreden. In paragraaf 1, onder rechtmatigheid, is dit toegelicht.

Paragraaf 1 – Rechtmatigheid, totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie, financieel en materieelbeheer en overige aspecten bedrijfsvoering

Rechtmatigheid

De verantwoording in het departementale jaarverslag (DJV) is in overeenstemming met de begrotingswetten, de Europese regelgeving, Nederlandse wetten, algemene maatregelen van bestuur en in ministeriële regelingen opgenomen bepalingen. Voor de bepaling van fouten en onzekerheden is de rijksbrede normering toegepast.

Rapporteren over onrechtmatigheden is verplicht als deze meer bedragen dan de betreffende tolerantiegrens. Bij de agentschappen DUO en Nationaal Archief gezamenlijk bedraagt de tolerantiegrens voor fouten en onzekerheden € 25 miljoen. Bij DUO en NA is in 2017 sprake geweest van onrechtmatigheden met een contractwaarde ter grootte van € 78,9 miljoen, dit is 21,9% procent, en is veroorzaakt door met name het volgende. Bij DUO zijn contracten met externen afgesloten of verlengd om de continuïteit van het primaire proces beter te kunnen waarborgen. Hierbij is bewust afgeweken van de aanbestedingswet en -regelgeving om te kunnen (blijven) beschikken over de noodzakelijke kennis en kwaliteit op onder meer het gebied van ICT. Daarnaast heeft bij DUO via het Dynamische Aankoop Systeem (DAS) – een aanbestedingsprocedure om gangbare producten en diensten in te kopen – externe inhuur plaatsgevonden. In 2017 is de toepassing van DAS voor externe inhuur als onrechtmatig bestempeld. Het DAS is begin 2017 vervangen door een raamovereenkomst.

(1) Rapporterings-tolerantie

(2) Verantwoord bedrag in € (omvangsbasis)

(3) Rapporterings-tolerantie voor fouten en onzekerheden in €

(4) Bedrag aan fouten in €

(5) Bedrag aan onzekerheden in €

(6) Bedrag aan fouten en onzekerheden in €

(7) Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag = (6)/(2)*100%

Samenvattende staat baten-lasten-agentschappen

€ 360,0 mln.

€ 25 mln.

€ 78,2 mln.

€ 0,7 mln.

€ 78,9 mln.

21,9%

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Financieel en materieel beheer

Hieronder wordt ingegaan op de drie onvolkomenheden die de Algemene Rekenkamer in het verantwoordingsonderzoek over 2016 heeft geconstateerd.

Totstandkoming jaarverslag

De Algemene Rekenkamer oordeelde dat over 2016 het jaarafsluitings- en verantwoordingsproces onvoldoende beheerst tot stand is gekomen. De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer en de Auditdienst Rijk zijn opgevolgd, waardoor het departementaal jaarverslag over 2017 beheerst en tijdig tot stand is gekomen.

De aanbevelingen hadden betrekking op de technische kant van het vervangen van een systeem en op een gebrekkige regie op het proces. Daarnaast is aanbevolen het proces te evalueren en de uitkomsten ter hand te nemen. Tot slot is door de Auditdienst Rijk en Algemene Rekenkamer geadviseerd om de benodigde capaciteit en kennis voor een gedegen jaarafsluiting op korte termijn te organiseren.

OCW heeft deze aanbevelingen op effectieve wijze opgepakt. Vanwege de ernst van de bevinding is dit gedaan door stevig te sturen op de uitkomsten van het verantwoordingsproces en de bijhorende beheersingsmaatregelen. In 2018 zal het jaarafsluitings- en verantwoordingsproces worden bestendigd met de in 2017 doorgevoerde verbetermaatregelen.

Inkoopuitvoeringscentrum Noord (IUC-Noord)

De interne sturing van IUC-Noord zou in 2017 sterk moeten verbeteren op het gebied van onder meer het bepalen van de inkoopbehoefte (spendanalyse), de planning en control, het inkoop- en contractenbeheer en de onderliggende administratie. Dit is onvoldoende gebleken. In de tweede helft van 2017 is deze onvolkomenheid stevig opgepakt met een duidelijk verbeterplan waarbij DUO de sturing op het IUC-Noord nadrukkelijk naar zich toe heeft gehaald. Dit werpt zijn vruchten af. Zo is de klanttevredenheid toegenomen. Verder zijn de processen in opzet beschreven en beoordeeld door de ADR. Ze voldoen in belangrijke mate aan de daaraan te stellen eisen. In 2018 zal de werking verder moeten blijken. Om de verbeteringen op voldoende niveau te brengen is ook in 2018 nog tijd nodig. De intensieve managementaandacht vanuit DUO voor IUC-Noord blijft ook in 2018 bestaan.

Informatiebeveiliging DUO

De Algemene Rekenkamer merkte over 2016 op dat er nog een aantal verbeteringen mogelijk is. Dit betreft vooral de werking in de praktijk en de afwikkeling van ingezette verbeterplannen bij het incidentenmanagement en bij het autorisatiebeheer. Het aantal incidenten in 2017 is voor OCW geen aanleiding geweest om extra activiteiten te ontplooien. De verbetering van het autorisatiebeheer is in 2017 nog niet op het gewenste niveau gekomen. In 2017 is software aangeschaft om het autorisatiebeheer op gestructureerde wijze te kunnen vastleggen, uit te voeren en te monitoren. Voor alle IT-platforms worden teams ingericht die alle accounts en autorisaties beoordelen en aan laten passen. Deze verbeterslag kost tijd maar zal in 2018 moeten leiden tot het op orde brengen van het autorisatiebeheer.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Bij brief van 15 december 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd over beleidsmatige mutaties na Najaarsnota op de OCW-begroting (34 775 VII, nr. 116). Daarbij is aangegeven dat de definitieve stand van de garantieverplichtingen op dat moment nog niet bekend was. Ten opzichte van de stand bij tweede suppletore begroting is € 96 miljoen meer aan garanties verleend voor de indemniteitsregeling en € 9 miljoen voor de achterborgovereenkomst van het Nationaal Restauratiefonds (beide artikel 14 Cultuur). De garantieverplichtingen voor schatkistleningen aan instellingen zijn € 78 miljoen hoger uitgekomen (diverse artikelen).

Paragraaf 2 – Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Beleid ten aanzien van misbruik en oneigenlijk gebruik

Externe risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

Het Ministerie van OCW heeft als uitgangspunt regelgeving tot stand te brengen die zo min mogelijk gevoelig is voor fraude, misbruik of oneigenlijk gebruik. Jaarlijks worden de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik geïnventariseerd. Waar nodig wordt het voorlichtings-, controle-, sanctie- of evaluatiebeleid aangescherpt, daarbij de wenselijkheid en doelmatigheid van deze middelen in ogenschouw nemend.

Restrisico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik

In sommige gevallen zijn de getroffen beheersmaatregelen niet voldoende om misbruik en oneigenlijk gebruik geheel uit te sluiten, bijvoorbeeld wanneer de kosten van controles hoger zijn dan de baten of de wettelijke mogelijkheden begrensd zijn. Er is dan sprake van restrisico of «restant M&O». Dit is de gevoeligheid voor misbruik en oneigenlijk gebruik die (bewust) overblijft nadat alle adequate maatregelen ten aanzien van voorlichting, controle, sanctie en evaluatie zijn getroffen. Aan de volgende geldstromen met een restrisico groter dan € 1 miljoen kleven na inzet van deze instrumenten toch nog risico’s:

1. Gewichtenregeling Primair Onderwijs

Scholen met veel achterstandsleerlingen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor personeel en materieel. De bepaling van het leerlingengewicht is gebaseerd op de ouderverklaring over het (maximale) opleidingsniveau van de ouder(s). Het leerlingengewicht werkt ook door in de uitkering van de impulsgebieden. Met de gewichtenregeling, waaronder de regeling impulsgebieden, is in 2017 een bedrag gemoeid van € 291,4 miljoen.

Het gewicht kan worden gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde, in 2015 vereenvoudigde ouderverklaring. Hierdoor neemt het risico van foutieve opgaaf (afwijkend van ingevulde formulieren) door de school af. Met dit formulier wordt echter niet ondervangen dat ouders een verkeerde opgaaf kunnen doen en een te laag opleidingsniveau aangeven. Het risico blijft bestaan dat scholen een volledig ingevulde ouderverklaring op een juiste wijze omzetten in een leerlingengewicht, maar dat de ouderverklaring niet op waarheid berust. Het valideren van de ouderverklaring met opleidingsdocumenten van ouders is niet mogelijk, aangezien de verklaring het niet gevolgd hebben van een opleiding betreft. Het niet gevolgd hebben van een opleiding zou in een aantal gevallen wel gecheckt kunnen worden op basis van centrale opleidingsregisters. Een dergelijke toets mag een school en het Ministerie van OCW echter niet uitvoeren vanwege privacywetgeving.

Daarom wordt gezocht naar mogelijkheden om in de toekomst via andere manieren buiten de scholen om de onderwijsachterstandenmiddelen toe te kennen op basis van een nieuwe indicator, die het CBS heeft ontwikkeld. De Tweede Kamer is hierover in januari 2017 en op 31 januari 2018 nader geïnformeerd. Op dit moment wordt deze bekostigingssystematiek verder uitgewerkt.

Het is lastig om in te schatten wat het restrisico is. Daarom wordt het totale bedrag aan gewichtenmiddelen van € 291,4 miljoen als restrisico aangemerkt.

2. Leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond

Niet-basisscholen in het primair onderwijs met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond komen in aanmerking voor een aanvullende vergoeding. De uitgaven voor leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond bedragen in 2017 € 18,4 miljoen.

De opgaven van de scholen worden gecontroleerd aan de hand van de door ouders of verzorgers getekende verklaringen of inschrijfformulieren. De inhoud van de verklaringen kan niet sluitend worden gecontroleerd. Voor 2017 is het restrisico bij leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond derhalve € 18,4 miljoen.

3. Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen

Voor kinderen met een niet-Nederlandse achtergrond, en niet afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, wordt bij de basisscholen in de materiële instandhouding een NOAT-bekostiging gegeven voor Nederlands Onderwijs aan Anderstaligen. De uitgaven voor leerlingen met een dergelijke achtergrond bedragen in 2017 € 4,4 miljoen. De opgave van de school wordt steekproefsgewijs gecontroleerd aan de hand van de door de ouders ingevulde ouderverklaringen. De ouderverklaringen kunnen niet op juistheid worden gecontroleerd. Voor 2017 is het restrisico van de uitgaven aan Nederlands onderwijs aan anderstaligen daarmee € 4,4 miljoen.

4. Studiefinanciering uitwonenden

Op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) komt een deel van de studerenden in aanmerking voor extra beurs wanneer ze uitwonend zijn. Dit geldt alleen voor de mbo-studenten en studenten hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen.

Het levert een studerende financieel voordeel op om zich als uitwonende te laten registreren in de Basisregistratie Personen (BRP). De extra basisbeurs voor een uitwonende mbo student is € 2.235 per jaar. De totale uitgaven aan uitwonende beurzen bedroegen in 2017 ruim € 190 miljoen (WSF 2000). De bijdrage die op grond van de WTOS (regeling VO18+) aan uitwonenden is verstrekt, bedroeg in 2017 € 5,7 miljoen.

Bij de vaststelling van de studiefinanciering wordt nu uitgegaan van het adres in de Basisregistratie Personen, maar niet alle studerenden wonen daadwerkelijk op het geregistreerde adres. Daarom worden fysieke controles op het opgegeven woonadres uitgevoerd, zodat het risico op misbruik van de uitwonendenbeurs wordt beperkt. Er zijn in 2017 ongeveer 1.500 controles uitgevoerd op basis van een risicoprofiel. In ongeveer 40 procent van de geselecteerde gevallen is vastgesteld (voor bezwaar en beroep) dat de studerende niet op het in de BRP geregistreerde adres woonachtig was. Studenten moeten de onterecht ontvangen studiefinanciering terugbetalen en krijgen een boete opgelegd.

Het bovenstaande betreft studerenden die in Nederland wonen. Bij studerenden in het buitenland wordt anders gecontroleerd. Er wordt gecontroleerd of de student aan de instelling in het buitenland is ingeschreven. Er wordt aangenomen dat hij in het buitenland woonachtig is. Omdat er geen adrescontrole plaatsvindt, is er voor studerenden in het buitenland een restrisico.

In 2010 is gestart met fysieke controles op het adres in de BRP. Als gevolg van de maatregelen van de afgelopen jaren om misbruik met de uitwonendenbeurs aan te pakken, is dit misbruik substantieel afgenomen. Het restrisico wordt veroorzaakt door onjuiste inschrijving in het BRP en wordt niet aan OCW toegerekend. Er is dus sprake van geïmporteerd risico. In 2017 is een a-selecte steekproef uitgevoerd onder mbo-studenten met een uitwonendenbeurs. Op basis van dit onderzoek wordt het restrisico in het mbo ingeschat op ongeveer € 4 miljoen. In totaal (mbo en ho) resteert nog een restrisico van ongeveer € 8 miljoen, hetgeen ten opzichte van eind 2016 een daling betekent van ongeveer € 5 miljoen.

5. Aanvullende beurs

Van ouders wordt verwacht dat zij bijdragen aan de studie van hun kind. Kunnen ze dat niet of onvoldoende, dan kan de studerende een aanvullende beurs krijgen. De hoogte van de beurs hangt mede af van het ouderlijk inkomen. Het ouderlijk inkomen kan niet in alle gevallen juist en volledig worden vastgesteld. In 2017 is in totaal circa € 775 miljoen aan aanvullende beurs verstrekt. Daarvan is circa € 34 miljoen aan studenten met ouders in het buitenland verstrekt.

Wanneer ouders in Nederland wonen, is het risico op misbruik beperkt. Op grond van artikel 8, eerste lid Awir beheert de Belastingdienst het inkomensgegeven uit het basisregister inkomen. DUO is bevoegd deze inkomensgegevens van de Belastingdienst te gebruiken en is ook afhankelijk van deze gegevens. Er zijn circa 12.300 studenten met ouders in het buitenland en in deze gevallen vraagt DUO bewijsstukken van het buitenlands inkomen op. Gegevensuitwisseling met buitenlandse Belastingdiensten komt in beperkte mate tot stand.

DUO vraagt de bewijsstukken op maar de juistheid en volledigheid van het opgegeven buitenlands inkomen is niet volledig met zekerheid vast te stellen door DUO noch door de Belastingdienst, met uitzondering van de voormalige Nederlandse Antillen ad € 4,1 miljoen, waar dit wel mogelijk is. Hierdoor is er sprake van restrisico bij studenten met een aanvullende beurs met ouders in het buitenland van circa € 29,9 miljoen.

6. Terugbetalen studieschulden

Van oud-studenten met een studieschuld is niet altijd een adres bekend, met name wanneer zij in het buitenland verblijven. Bij betalingsachterstanden zijn zij dan niet bereikbaar voor inningsactiviteiten. Daarnaast kunnen oud-studenten dan niet worden geïnformeerd over de draagkrachtregeling en worden zij geconfronteerd met extra invorderingskosten. Aanpalend risico is dat in het buitenland het inkomen van de debiteur en van een eventuele partner (voor zover relevant) niet in alle gevallen juist en volledig kan worden geverifieerd en moet worden volstaan met de klantopgave (incl. bewijsstukken). Gegevensuitwisseling met het buitenland komt immers in beperkte mate tot stand. Ultimo 2017 ontbrak nog van circa 2,7 procent van de debiteuren een betrouwbaar adres (afgerond 21.800 van de circa 802.000 debiteuren). Eind 2015 waren dit er nog circa 30.000 (4 procent van het totaal aantal debiteuren).

Grote, lopende ICT-projecten

Het Ministerie van OCW kent in 2017 zes ICT-projecten groter dan € 5 miljoen (waarvan er in de loop van het jaar twee zijn afgerond): Doorontwikkelen BRON, Programma Dienstverlening Instellingen, Programma Krachtig Leraarschap en Lerarenregister, Programma Vernieuwing Studiefinanciering, Digitale Taken Rijksarchieven (afgerond) en Programma Erfgoed Digitaal (afgerond). Jaarlijks rapporteert het Ministerie van OCW over deze projecten conform het daarvoor afgesproken rapportagemodel. Van alle projecten wordt de stand van zaken openbaar gemaakt via het Rijks ICT-dashboard www.rijksictdashboard.nl. Het gaat om informatie over onder andere het doel van het project, de geraamde kosten, de doorlooptijd en de uitgebrachte kwaliteitstoetsen. Minimaal één keer per jaar wordt het dashboard geactualiseerd. Raadpleging van het dashboard maakt het mogelijk in één oogopslag het verloop van kosten en doorlooptijd te zien. Ook maakt een grafiek de ramingen en de feitelijk gemaakte kosten zichtbaar. Verder is aangegeven aan welk beleidsterrein het project bijdraagt.

Voor alle projecten geldt dat CIO- en privacyfunctionarissen van de betreffende organisatie(onderdelen) adviseren over de risico’s voor de privacy en uitvoering. Door de advisering door CIO- en privacyfunctionarissen, maar ook door de inzet van instrumenten als «Gateway», BIT-toetsen en de OCW risicorapportage worden dergelijke risico’s tijdig in kaart gebracht en zijn deze continu onder de aandacht. Daartoe worden in de projecten zelf ook waarborgen ingebracht om risico’s voor de uitvoering te onderkennen. De Functionarissen gegevensbescherming van het Ministerie van OCW zien toe op navolging van de Wet bescherming persoonsgegevens. In het proces van het opstellen van Privacy Impact Assessments bij nieuwe wetgeving en grote ICT projecten heeft inmiddels de Gegevenseffectbeoordeling een plaats gekregen. OCW heeft de laatste acties in beeld die nodig zijn om compliant en in control te zijn voor de Algemene Verordening Gegevensbescherming die op 25 mei 2018 formeel van toepassing wordt. Verder kent OCW twee Functionarissen Gegevensbescherming (FG). Eén bij DUO en één bij het bestuursdepartement. Er is gekozen voor een specifieke FG bij DUO vanwege de grote omvang van persoonsgegevens bij DUO en de noodzaak om hier, op korte afstand, adequaat toezicht op uit te kunnen oefenen. De FG voor het bestuursdepartement OCW wordt op dit moment geworven, gericht op een aanstelling ruim voor de ingangsdatum van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (25 mei 2018).

Betaalgedrag

Het streefcijfer voor tijdig betalen is 95 procent van alle facturen binnen 30 dagen na datum van ontvangst van de factuur. Het Ministerie van OCW voldoet al jarenlang aan de gestelde norm. Over 2017 is het percentage tijdig betalen bij het Ministerie van OCW uitgekomen op 97,3 procent.

Audit Committee

Het Audit Committee (AC) heeft in 2017 viermaal vergaderd. Het AC heeft tot taak het adviseren van het departementale management op ten minste de volgende drie onderdelen:

  • Het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering, inclusief de financiële verslaglegging;

  • De regie op het auditbeleid;

  • Het risicomanagementbeleid en de uitkomsten daarvan.

De Secretaris-Generaal is voorzitter en vormt samen met de MT-OCW leden en vier niet-ambtelijke leden het Audit Committee. De directeur FEZ en directeur Auditdienst Rijk nemen als adviseur ook deel aan de vergaderingen. Er is een open stoel voor de Algemene Rekenkamer en FEZ voert het secretariaat.

Vaste agendapunten zijn:

  • Vergadering maart: Departementaal jaarverslag OCW, Samenvattend auditrapport Auditdienst Rijk, Auditplan Auditdienst Rijk;

  • Vergadering mei: Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer, Risicomanagementbeleid, reviewplan OCW;

  • Vergadering oktober: Interim-rapportage Auditdienst Rijk, bevindingen gespreksronde externe leden;

  • Vergadering december: Jaarwerkplan Inspectie van het Onderwijs, Onderwijsverslag en meerjarenplanning Inspectie van het Onderwijs.

Paragraaf 3 – Belangrijkste ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Organisatieaanpassingen bij DUO

In 2017 is op basis van de ervaringen en in nauwe samenwerking met de medezeggenschap, de reorganisatie van het primaire proces binnen DUO vormgegeven. Daarbij is de implementatie van BusDevOps (Samentrekking van Business, Development en Operations) één van de leidende principes. Multidisciplinaire teams zijn met deze manier van werken verantwoordelijk voor zowel de (door)ontwikkeling als het beheer van producten, diensten en applicaties. DUO is daardoor sneller en wendbaarder als uitvoeringsorganisatie.

In 2017 zijn verder de contouren afgesproken van een nieuw model van governance en financiering, met een meer heldere rolverdeling tussen opdrachtgever, eigenaar en opdrachtnemer en een beter gebruik van de mogelijkheden van een baten-lastendienst. Hier wordt in 2018 vervolg aan gegeven.

Lifecyclemanagement (LCM)

In 2018 ligt een belangrijke focus op onderhoud van de primaire systemen en vervanging. DUO gebruikt daarvoor het zogenoemde Lifecyclemanagement dat zich richt op zowel de standaard ICT-infrastructuur als de specifieke applicaties voor onderwijs.

De LifeCycle-meetmethode (gebaseerd op ISO 25010) geeft inzicht in de functionele en technische waarde van applicaties. Voor het meerjarig inzicht in de onderhoudslast wordt een rekenkundig model gehanteerd dat gebaseerd is op functiepunten, productiviteitscijfers en de levensfase van een applicatie. Hiermee wordt een objectieve omvang van het uit te voeren onderhoud bepaald. DUO heeft twee externe bureaus gevraagd de gehanteerde werkwijze en de uitgangspunten te valideren. Beide onderschrijven de werkwijze en gehanteerde normen. Het model helpt DUO ook te laten zien dat het tot nu gehanteerde financiële kader voor het reguliere onderhoud en vervanging/modernisering niet passend is. In de voorjaarsnotabesluitvorming 2018 wordt deze problematiek die hieruit voortkomt opnieuw in de afweging meegenomen.

In 2017 is ook gestart met het activeren en afschrijven van investeringen ter vervanging en modernisering van soft- en hardware. Afschrijven gebeurt op basis van de verwachte levensduur. Dit leidt tot aanpassing van de boekwaarden van activa op de balans van DUO.

Conversie naar nieuw Studiefinancieringssysteem

De realisatie van de conversie naar een nieuw Studiefinancieringssysteem (oorspronkelijk najaar 2017) wordt voorzien in het voorjaar van 2018. De reden van deze langere doorlooptijd is een vertraging vanwege technische redenen in de conversie van de gegevens van 4,6 miljoen klanten.

Awareness datalekken OCW en DUO

In 2017 is binnen OCW veel aandacht besteed aan het veilig omgaan met persoonsgegevens en het melden van datalekken. Dit heeft bijgedragen aan het beperkte aantal datalekken.

Het aantal datalekken bij OCW (exclusief DUO) is drie. Bij de directie Organisatie en Bedrijfsvoering zijn twee datalekken gemeld. Eén hiervan is ook bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld. Bij het Nationaal Archief is één datalek gemeld.

In 2017 zijn binnen DUO in totaal 47 gevallen van datalekken gemeld. 20 hiervan zijn volgens de voorschriften bij de Autoriteit Persoonsgegevens gemeld.

C. JAARREKENING

7. DEPARTEMENTALE VERANTWOORDINGSSTAAT

Departementale verantwoordingsstaat 2017 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (Bedragen x € 1.000)

   

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Art.

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

37.423.049

37.187.537

1.341.582

38.846.849

38.053.289

1.339.184

1.423.800

865.752

– 2.398

                     
 

Beleidsartikelen

37.330.730

37.095.218

1.341.015

38.612.806

37.818.747

1.336.184

1.282.076

723.529

– 4.831

01

Primair onderwijs

10.245.604

10.245.604

8.661

10.632.968

10.494.756

23.358

387.364

249.152

14.697

03

Voortgezet onderwijs

7.893.559

7.927.940

7.361

8.326.918

8.143.906

9.173

433.359

215.966

1.812

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.229.244

4.217.206

3.000

4.333.854

4.209.212

2.786

104.610

–7.994

–214

06

Hoger beroepsonderwijs

2.889.725

2.814.350

1.213

3.213.191

2.925.976

1.358

323.466

111.626

145

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.337.701

4.310.149

16

4.663.507

4.443.628

1.364

325.806

133.479

1.348

08

Internationaal beleid

10.744

11.538

99

13.080

11.625

24

2.336

87

–75

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

177.431

179.667

6.000

152.191

162.367

11.319

–25.240

–17.300

5.319

11

Studiefinanciering

4.537.556

4.537.556

865.237

4.563.829

4.563.829

826.628

26.273

26.273

–38.609

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

89.241

89.241

3.066

92.792

92.792

3.813

3.551

3.551

747

13

Lesgelden

6.748

6.748

246.267

7.334

7.334

241.966

586

586

–4.301

14

Cultuur

969.286

827.568

494

506.851

738.415

11.031

–462.435

–89.153

10.537

15

Media

969.699

962.699

199.500

996.678

977.791

199.517

26.979

15.092

17

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

967.006

950.780

101

1.064.240

1.034.753

3.793

97.234

83.973

3.692

25

Emancipatie

7.186

14.172

0

45.373

12.363

54

38.187

–1.809

54

                     
 

Niet-beleidsartikelen

92.319

92.319

567

234.043

234.542

3.000

141.724

142.223

2.433

91

Nominaal en onvoorzien

–150.051

–150.051

0

0

0

0

150.051

150.051

0

95

Apparaat Kerndepartement

242.370

242.370

567

234.043

234.542

3.000

–8.327

–7.828

2.433

8. SAMENVATTENDE VERANTWOORDINGSSTAAT BATEN-LASTENAGENTSCHAP

Samenvattende verantwoordingsstaat 2017 inzake baten-lastenagentschap van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (Bedragen x € 1.000)
 

(1)

(2)

(3)

(4)

 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten-lastenagentschap DUO

       

Totale baten

245.981

320.931

74.950

321.013

Totale lasten

245.981

325.686

79.705

322.516

Saldo van baten en lasten

0

– 4.755

– 4.755

– 1.503

         

Totale kapitaalontvangsten

0

7.582

7.582

0

Totale kapitaaluitgaven

–7.000

–27.407

–20.407

–10.203

         

Baten-lastenagentschap NA

       

Totale baten

47.333

39.087

–8.246

45.659

Totale lasten

47.333

38.852

–8.481

45.050

Saldo van baten en lasten

0

235

235

609

         

Totale kapitaalontvangsten

0

243

243

0

Totale kapitaaluitgaven

–467

–2.844

–2.377

–1.791

9. JAARVERANTWOORDING AGENTSCHAP PER 31-12-2017

Jaarverantwoording agentschap Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)

Inleiding

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de Rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden. Onderdeel van DUO is de Shared Service Organisatie Noord waarbinnen het inkoopcentrum en het Overheidsdatacenter zijn ondergebracht, welke dienstverlening verricht voor onder meer voor het concern OCW en haar buitendiensten, het CJIB en andere overheidsorganen.

Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap DUO (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet moederdepartement

208.086

261.228

53.142

275.629

Omzet overige departementen

32.850

52.495

19.645

38.915

Omzet derden

5.045

7.119

2.074

5.851

Rentebaten

 

0

0

0

Vrijval voorzieningen

 

89

89

618

Bijzondere baten

   

0

 

Totaal baten

245.981

320.931

74.950

321.013

         

Lasten

       

Apparaatskosten

238.981

314.063

75.082

313.167

 

Personele kosten

151.960

227.670

75.710

228.767

   

Waarvan eigen personeel

130.660

140.499

9.839

132.625

   

Waarvan externe inhuur

14.300

81.814

67.514

90.782

   

Waarvan overige personele kosten

7.000

5.357

–1.643

5.360

 

Materiele kosten

87.021

86.393

–628

84.400

   

Waarvan apparaat ICT

20.000

21.892

1.892

20.718

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

12.500

21.779

9.279

19.620

   

Waarvan overige materiële kosten

54.521

42.722

–11.799

44.062

Rentelasten

0

0

0

12

Afschrijvingskosten

7.000

8.591

1.591

7.672

 

Materieel

7.000

7.681

681

6.983

   

Waarvan apparaat ICT

5.500

7.370

1.870

 
 

Immaterieel

0

910

910

689

Overige lasten

0

2.908

2.908

1.610

 

Dotaties voorzieningen

0

2.908

2.908

1.610

 

Bijzondere lasten

0

 

0

0

Totaal lasten

245.981

325.562

79.581

322.461

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen

0

– 4.631

– 4.631

– 1.448

Agentschapsdeel Vpb lasten

0

124

124

55

Saldo van baten en lasten

0

– 4.755

– 4.755

– 1.503

Toelichting:

DUO heeft een negatief resultaat van € 4,8 miljoen gerealiseerd. Dit wordt voor circa € 4,0 miljoen veroorzaakt door het plegen van het noodzakelijk systeemonderhoud om de reguliere uitvoeringsprocessen te borgen. Afgelopen jaren is o.a. door de toenemende digitalisering het systeemlandschap gegroeid, waarbij in de basisfinanciering onvoldoende rekening is gehouden met de daardoor toegenomen onderhoudskosten. Tot slot is een negatief resultaat van € 0,8 miljoen toe te rekenen aan het SSO-Noord als gevolg van met name de meerkosten voor categoriemanagement. Het negatieve resultaat wordt onttrokken aan het eigen vermogen. Onderstaand wordt dit resultaat nader toegelicht.

Baten

De totale omzet moederdepartement is € 53,1 miljoen hoger dan de oorspronkelijke begroting. Hieronder valt de dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor € 6,6 miljoen verricht voor het moederdepartement en onder haar vallende diensten welke geen onderdeel was van de omzet in de Rijksbegroting. De overige stijging heeft grotendeels betrekking op incidentele financiering zijnde geen onderdeel uitmakend van de begroting, voor onder andere de werkzaamheden voor de uitvoering van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (€ 22,6 miljoen), projecten voor instandhouding systemen (onderhoud) en Migratie Infrastructuur (o.a. JBoss en Oracle; € 1.3 miljoen), uitvoering beleidsopdrachten (incl. doorontwikkeling Basis Registratie Onderwijs Nummer; € 4,6 miljoen). Daarnaast betreft het Loon- en prijscompensatie 2017 (€ 3,8 miljoen), het honoreren van de aanbevelingen van de Nationale Ombudsman inzake bereikbaarheid (€ 1,9 miljoen), invoering van Algemene Verordening Gegevensbescherming (€ 1,0 miljoen) en bijstellingen in de (basis)dienstverlening (€ 9,0 miljoen), zoals uitvoering van diverse zogenaamde Overige taken (bijvoorbeeld digitalisering examens FACET); Sociaal Beleid Rijk/Sociaal Flankerend Beleid (€ 2,5 miljoen) en Overige opdrachten (Digis@m, VDI-programma’s; € 3,4 miljoen). Tegenover deze stijgingen staat een daling van € 3,6 miljoen als gevolg van uitstel clustering Rijksincasso en een verlaging van de huisvestingskosten. De omzet wordt voor € 14,6 miljoen gedekt vanuit middelen welke DUO in eerdere jaren reeds heeft ontvangen maar welke niet volledig zijn aangewend in het betreffende jaar (balansposten). Dit betreft Basiscontract 2017 (€ 1,9 miljoen) en posten als Migratie Infrastructuur (€ 1,3 miljoen), Public Key Infrastructure-OCW Digitaal Onderwijs Certificaat (PKI-ODOC; € 0,4 miljoen), Beleidsportfolio inclusief Doorontwikkelen BRON (€ 4,8 miljoen), Nazorg vervanging van het Geïntegreerd Financieel Informatiesysteem (Gefis; € 0,8 miljoen), Programma Vernieuwing Studiefinanciering (werkkapitaal € 2,7 miljoen), Sociaal Beleid Rijk/Sociaal Flankerend beleid (€ 2,5 miljoen) en overige kleine posten (€ 0,2 miljoen).

Omzet overige departementen

Onder de omzet overige departementen (€ 52,5 miljoen) vallen onder meer de werkzaamheden in het kader van de inburgeringstaak (€ 25,9 miljoen), het Landelijk Register Kinderopvang (€ 7,3 miljoen) en het programma Directe Financiering Kinderopvang (€ 8,1 miljoen), allen voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de activiteiten voor de examens in het kader van de Wet Financieel Toezicht (Wft) (€ 2,0 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Financiën, de print en couverteerwerkzaamheden die DUO uitvoert voor het Centraal Justitieel Incasso Bureau (€ 1,5 miljoen) ten behoeve van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord voor diverse ministeries (€ 6,8 miljoen), detacheringen binnen de Rijksoverheid (€ 0,5 miljoen) en een aantal taken ten behoeve van andere departementen (€ 0,4 miljoen).

De omzet overige departementen stijgt met € 19,6 miljoen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting. € 8,2 miljoen betreft uitbreiding van werkzaamheden ten behoeve van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid i.h.k.v. de Inburgeringstaak en voor beheer Landelijk Register Kinderopvang € 1,2 miljoen, projectmatige werkzaamheden t.b.v. Bekostiging Kinderopvang € 8,1 miljoen welke niet waren begroot en uitbreiding dienstverlening vanuit de Shared Service Organisatie Noord € 2,6 miljoen ten behoeve van meerdere opdrachtgevers. Hier staat een daling tegenover voor examens Wet Financieel Toezicht (Wft) ten behoeve van het Ministerie van Financiën minus € 0,5 miljoen.

Omzet derden

De omzet derden (€ 7,1 miljoen) betreffen de ontvangen examengelden kandidaten examens Nederlands als tweede taal (NT2) en staatsexamen voortgezet onderwijs (€ 3,1 miljoen), werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 1,5 miljoen), vergoedingen voor detacheringen (€ 0,5 miljoen) inkoop- en housingsactiviteiten binnen de Shared Service Organisatie Noord (€ 0,9 miljoen) en overige werkzaamheden voor derden binnen het domein onderwijs voortkomend uit OCW beleidsmaatregelen en bedrijfsvoering DUO (€ 1,1 miljoen). De stijging ten opzichte van de oorspronkelijke begroting hangt samen met extra opbrengsten examengelden € 0,5 miljoen, toegenomen werkzaamheden ten behoeve van het Participatiefonds (€ 0,7 miljoen), niet begrote opbrengsten detachering (€ 0,5 miljoen), uitbreiding werkzaamheden Shared Service Organisatie Noord (€ 0,1 miljoen) en overige wijzigingen optellend naar € 0,3 miljoen.

Lasten

De realisatie personele kosten is € 75,7 miljoen hoger dan eerder geraamd. Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de projectbezetting en inzet op aanvullende taken OCW en overige opdrachtgevers geen deel uit maakt van de begrote reguliere personeelslasten. Deze lasten worden gedekt door middel van project- en aanvullende financiering (incidenteel). Daarnaast is in samenwerking met het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in 2016 de rubricering van uitgaven in de administratie opnieuw beoordeeld. Dit heeft geleid tot een aanpassing van de rubricering waardoor kosten, voorheen gerubriceerd als uitbesteed werk (€ 69,3 miljoen), nu onder de definitie van externen vallen. Bij het opstellen van de begroting 2017 was deze herrubricering nog niet bekend. Van de personele inzet 2017 is € 10,4 miljoen geactiveerd en opgenomen onder de onderhandenwerk positie. Het gaat hier om kosten gemaakt voor systeem ontwikkeling welke geactiveerd worden en als afschrijvingslast in de toekomst verantwoord zullen worden. De reden dat DUO in zijn algemeenheid forse externe inhuur heeft boven de norm voor Externe inhuur hangt samen met de grote ICT projectenagenda en benodigde extra capaciteit voor verbetering telefonische bereikbaarheid en op maat gesneden klantbenadering.

De realisatie van materiële kosten is € 0,1 miljoen lager als gevolg van de eerder genoemde herrubricering van kosten uitbesteed werk. De overschrijding op de automatiseringskosten (€ 1,9 miljoen) is het gevolg van projectmatige meerkosten. Onder de bijdrage SSO’s zijn inbegrepen de huisvestingskosten welke in de begroting nog waren opgenomen onder de overige materiële kosten, hetgeen de toename ten opzichte van de begroting verklaart. De hogere afschrijvingskosten hangt samen met de eerder genoemde aanvullende taken. Op de totale kosten 2017 is een taakstelling gerealiseerd van € 10,5 miljoen als gevolg van doorgevoerde deregulering- en efficiencymaatregelen.

Rentelasten

De rentelasten zijn nihil.

Dotaties voorzieningen

De dotatie van € 2,9 miljoen (2016: € 1,6 miljoen) zorgt dat de voorziening overeenkomt met de actuele waarde van de onderliggende lopende verplichtingen en de in 2017 aangegane verplichtingen. Het betreft hier met name verplichtingen voortvloeiend uit regelingen vallend onder Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Deze voorziening is in 2014 gevormd en hangt samen met de opgelegde taakstellingen en de gewenste mobiliteit binnen DUO voor de komende jaren.

Tabel 2 Balans per 31 december 2017 (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2017

2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

14.815

1.683

Materiële vaste activa

24.147

19.746

Grond en gebouwen

 

0

Installaties en inventarissen

24.147

19.746

Overige materiële vaste activa

 

0

Vlottende Activa

41.466

47.305

Voorraden

430

489

Debiteuren

5.398

4.195

Overige vorderingen en overlopende activa

8.987

11.988

Liquide middelen

26.651

30.633

Totaal activa

80.428

68.734

       

Passiva

   

Eigen Vermogen

338

5.093

Exploitatiereserve

5.093

6.596

Onverdeeld resultaat

–4.755

–1.503

Voorzieningen

   

Voorzieningen

3.645

3.276

Langlopende schulden

6.760

0

Leningen bij het MvF

6.760

0

Kortlopende schulden

69.685

60.365

Crediteuren

21.055

20.428

Overige verplichtingen en overlopende passiva

48.630

39.937

Totaal passiva

80.428

68.734

Toelichting:

Activa

Immateriële vaste activa

Onder de immateriële vaste actief zijn de aanwezige software licenties opgenomen en activa in ontwikkeling. De boekwaarde is toegenomen met € 13,1 miljoen als gevolg van uitbreiding van software (SAP) en licenties ten behoeve van de basisdienstverlening (€ 1,0 miljoen) en activa in ontwikkeling (€ 12,1 miljoen). In 2016 is door Begrotingszaken van het Ministerie van Financiën een richtlijn uitgebracht waarin activering van grote projecten wordt voorgeschreven. Conform de richtlijn zullen de nieuwe grote projecten worden geactiveerd. De voor activering in aanmerking komende projecten zijn als activa in ontwikkeling opgenomen. Het betreft tien projecten met een totale waarde van € 12,1 miljoen. Waardering heeft plaatsgevonden tegen werkelijke materiële kosten en uren tegen een mixtarief van afgerond € 75 voor externe en interne inzet. Voor de afschrijvingstermijn omtrent vervangingen wordt er uitgegaan van een gedifferentieerde levensduur (5, 10 en 15 jaar).

Materiële vaste activa

De boekwaarde van het materieel vast actief is in 2017 met € 4,4 miljoen toegenomen als gevolg van investeringen in het rekencentrum en netwerken. Deze investeringen hangen samen met het Programma Vernieuwing Studiefinanciering en vervanging en uitbreiding VDI-werkplekken. De afschrijvingstermijn beloopt drie tot tien jaar.

Voorraden

Onder deze post zijn opgenomen de voorraden papier en kantoorartikelen als ook de voorraad patchkabels.

Debiteuren

De stand debiteuren is met € 1,2 miljoen toegenomen. Onder de debiteuren zijn voor € 1,9 miljoen aan vorderingen op andere ministeries opgenomen: Ministerie van Financiën voor hosting activiteiten € 0,1 miljoen, Ministerie van Justitie en Veiligheid voor diverse werkzaamheden € 1,2 miljoen, Ministerie voor Economische Zaken en Klimaat € 0,2 miljoen en Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat € 0,4 miljoen.

Overige vorderingen en overlopende activa

Bij de post Overige vorderingen en overlopende activa gaat het om werkzaamheden verricht in 2017 waarvoor nog geen middelen zijn verstrekt door OCW (€ 1,4 miljoen) en om bedragen, voor het merendeel ten behoeve van softwarelicenties en onderhoudscontracten, die in 2017 voor een geheel jaar vooruit zijn betaald (€ 7,5 miljoen). Onder de post Overige vorderingen en overlopende activa is € 0,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties € 0,3 miljoen. De daling wordt grotendeels verklaart door de afname van vorderingen op andere ministeries.

Liquide middelen

De stand liquide middelen is in 2017 met € 4,0 miljoen afgenomen. Dit als gevolg van de positieve operationele kasstroom van € 15,8 miljoen, de gepleegde investeringen van € 26,6 miljoen waar een lening van € 6,8 miljoen tegenover staat.. Zie ook verklaring bij het kasstroomoverzicht.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen DUO bedraagt na onttrekking van het exploitatieresultaat 2017 € 0,3 miljoen. Het eigen vermogen bedraagt 0% van de gemiddelde omzet in de laatste drie jaar. Dit is onder het plafond van 5% van de gemiddelde omzet in de afgelopen drie jaar (€ 15,9 miljoen).

Voorzieningen

De voorzieningen bestaan uit voorzieningen in het kader van personeel (Flexibel Pensioen en Uittreden (FPU) en wachtgelden) € 1,3 miljoen en overige € 2,3 miljoen. Onder de overige voorzieningen zijn opgenomen de verplichtingen voortvloeiend uit afspraken in het kader van Sociaal Beleid Rijk en maatwerkafspraken binnen DUO. Uit de voorzieningen is € 2,4 miljoen onttrokken ten behoeve van de uitkeringen in 2017. Aan de voorziening is € 2,9 miljoen gedoteerd aan nieuwe regelingen, met name als gevolg van de eerder genoemde taakstelling en gewenste mobiliteit. Daarnaast heeft een vrijval van € 0,01 miljoen kunnen plaatsvinden voor regelingen welke in 2016 reeds waren voorzien maar waar deelnemers, om verschillende redenen, geen gebruik meer van wensen te maken.

Voorzieningen

(Bedragen x € 1.000)
 

31-12-2016

Onttrekkingen

Dotaties

Vrijval

31-12-2017

Wachtgeld

1.353

–297

250

1.306

Overige

1.923

–2.152

2.657

–89

2.339

Totaal voorzieningen

3.276

– 2.449

2.907

– 89

3.645

Leningen bij het MvF

DUO heeft in 2017 een leenaanvraag ingediend bij het Ministerie van Financiën. Het betreft een lening nummer 2951 ten behoeve van het Programma Dienstverlening Instellingen van € 6,8 miljoen met een looptijd van 5 jaar een rente percentage van 0,0%.

Crediteuren

De crediteuren ultimo 2017 bestaan uit openstaande facturen bij leveranciers en nog te ontvangen facturen. Onder de crediteuren is € 0,9 miljoen aan schulden opgenomen aan het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en € 0,2 miljoen aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Overige verplichtingen en overlopende passiva

De balanspost Overige verplichtingen en overlopende passiva van € 48,6 miljoen bevat voor € 34,8 miljoen aan vooruit ontvangen middelen van OCW. Het betreft middelen die DUO in het boekjaar 2017 en voorgaande jaren al heeft ontvangen, maar waarvoor in het boekjaar nog geen prestatie is verricht. Op het moment dat de prestatie is geleverd, worden de ontvangsten geboekt als baten. Het betreft hier doorlopende werkzaamheden welke in 2018 zullen worden uitgevoerd. Hiervan heeft € 12,0 miljoen betrekking op diverse (doorlopende) projectwerkzaamheden waaronder Programma Vernieuwing Studiefinanciering, € 19,0 miljoen op werkzaamheden basisdienstverlening, € 3,3 miljoen op overige opdrachten en € 0,5 miljoen op middelen Sociaal Flankerend Beleid en Sociaal Beleid Rijk. Daarnaast is een verplichting van € 0,07 miljoen opgenomen voor het agentschapsdeel van de Vpb-last. Het betreft hier afdracht verschuldigd over de resultaten op verkoop waardepapieren, verificatieverzoeken, verhuur computerruimte aan derden en werkzaamheden Participatiefonds. De Dienst Uitvoering Onderwijs valt, als onderdeel van het Ministerie van OCW, onder de Vennootschapsbelasting (Vpb). Het moederdepartement is verantwoordelijk voor de aangifte en DUO heeft in haar jaarrekening het agentschapsdeel van de Vpb-last opgenomen.

Daarnaast gaat het om de opgebouwde rechten aan vakantiegeld, eindejaarsuitkering en verlofrechten ultimo 2017 van het personeel in loondienst (€ 9,5 miljoen) en schulden met afdrachtverplichtingen (€ 0,1 miljoen), overige te betalen bedragen (€ 2,0 miljoen). Tenslotte zijn onder deze post de investeringsspecifieke financiële bijdragen van de ministeries verantwoord. Het betreft bijdragen die de financiering van uitbreidingsinvesteringen mogelijk maken. De onttrekking volgt het afschrijvingspatroon van de betrokken vaste activa en komt ten gunste van de afschrijvingskosten. De ultimo stand bedraagt € 2,2 miljoen waarvan € 1,7 miljoen een looptijd heeft van langer dan één jaar.

In de post Nog te betalen is € 0,4 miljoen vooruit ontvangen middelen van een ander ministerie opgenomen te weten; Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (werkzaamheden Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen en het programma Directe Financiering Kinderopvang).

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2017 (Bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2017 + stand depositorekeningen

46.440

30.572

– 15.868

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

245.981

341.565

95.584

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

–273.981

–325.732

–51.751

2.

Totaal operationele kasstroom

7.000

15.833

8.833

 

Totaal investeringen (-/-)

–7.000

–27.407

–20.407

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

 

822

822

3.

Totaal investeringskasstroom

– 7.000

– 26.585

– 19.585

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

     
 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

     
 

Aflossingen op leningen (-/-)

0

0

0

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

 

6.760

6.760

4.

Totaal financieringskasstroom

0

6.760

6.760

5.

Rekening courant RHB 31 december 2017 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

11.440

26.580

15.140

Toelichting:

Naast de rekening courant RHB heeft DUO ook liquide middelen die buiten de RHB blijven. Het betreft hier rekeningen ten behoeve van Europass, Regeling Surinaamse Studenten en Examendiensten waarop in totaal een saldo van € 0,07 miljoen staat (op 31 december 2016 was dit € 0,06 miljoen). De mutatie van deze middelen wordt als onderdeel van de operationele kasstroom gepresenteerd.

De positieve operationele kasstroom (€ 15,8 miljoen) is het saldo ontvangsten moederdepartement (€ 266,2 miljoen), overige departementen (€ 44,4 miljoen), Derden (€ 30,9 miljoen) waar aan uitgaven tegen overstaan aan crediteuren en personeel (€ 325,7 miljoen). De investeringen betreffen investeringen in het rekencentrum en software ten behoeve van de basisdienstverlening als ook een investering in onderhandenwerk. Het betreft hier software voor de uitvoering van de reguliere dienstverlening binnen DUO. In de begroting was nog uitgegaan van het ideaal complex waarbij de afschrijvingslast gelijk is gesteld aan de investeringen. In 2017 is fors geïnvesteerd in het ICT-landschap en werkplekken en is tevens conform de aanbeveling vanuit de doorlichting vanuit het Ministerie van Financiën besloten om gebruik te gaan maken van de leenfaciliteit. Dit ten behoeve van de investeringen in het Programma Dienstverleningen Instellingen (PDI). Deze ontwikkeling verklaart de afwijking ten opzichte van de begroting.

Doelmatigheid

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs). Deze kengetallen geven inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid uitgedrukt in financiële en kwaliteitskengetallen. Inmiddels is vanuit Financiën een richtlijn opgesteld aangaande de verantwoording over doelmatigheid. Voor het generieke deel kan DUO zich verantwoorden conform deze richtlijn. Aan het specifieke gedeelte, waarin de uitvoeringskosten per behandelde aanvraag moet worden weergegeven, kan DUO, gelet op de diversiteit in de dienstverlening, niet voldoen.

Tabel 4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2017

Omschrijving

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2014

2015

2016

2017

2017

Generiek Deel

         

Kostprijzen per product (groep)

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Tarieven/uur

         

ICT gerelateerd

104

104

104

104

104

Overige uren

74

74

74

74

74

Omzet per produktgroep (pxq)

         

Omzet Bekostiging Instellingen

32

38

34

36

35

Omzet Studiefinaciering

98

91

90

91

82

Omzet Examendiensten

19

25

25

23

21

Omzet Basisregister

28

26

25

28

31

Omzet Informatiediensten

5

7

7

6

5

Totaal omzet basiscontract OCW

182

186

182

184

174

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.773

1.783

1.894

2.014

1.880

Saldo van baten en lasten (%)

100

100

99

98

100

Kwaliteitsindicatoren

         

Klantcontact digitaal

6

6

7

6

6

Klantcontact traditioneel

7

7

7

7

7

Toelichting:

Kostprijs per product (groep): Binnen het basiscontract met OCW wordt niet over kostprijzen gerapporteerd. Mutaties op het basiscontract worden gebaseerd op uren maal tarief.

Omzet per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar 5 producten. De realisatie 2017 ligt € 2,0 miljoen hoger dan 2016, enerzijds is € 10,5 miljoen taakstelling ingevuld waar per saldo € 12,5 miljoen uitbreiding van de (basis)dienstverlening, volume effecten, en loon- en prijseffecten tegen over staat. In de oorspronkelijk begroting was uitgegaan dat het Programma Vernieuwing Studiefinanciering was gerealiseerd met de bijbehorende baten. De werkelijkheid is dat het programma een langere doorlooptijd heeft waardoor ook de baten later gerealiseerd zullen worden en dat er nu additionele inzet gepleegd wordt in het kader van de aanbevelingen van Nationale ombudsman waarbij DUO extra intensiveert in het klantcontact.

FTE totaal: De bezetting van ARAR is gestegen ten opzichte van 2016. Naast het vorm geven aan de invulling taakstelling waarbij vrijgekomen personeel zoveel mogelijk is ingezet op nieuwe taken heeft er in 2017 een forse instroom van personeel plaatsgevonden als gevolg van het verambtelijken van uitzendkrachten en extern personeel. Dit in lijn met het convenant uitzendkrachten wat DUO met de vakbonden heeft afgesloten naar aanleiding van de Wet werk en zekerheid.

Projecttarief per uur: Het projecttarief is € 104 per uur en onveranderd ten opzichte van 2016.

Meerwerktarief per uur: Het meerwerktarief is € 74 per uur en onveranderd ten opzichte van 2016.

Saldo baten en lasten: DUO begroot met een exploitatiesaldo van nul. Het negatieve saldo van baten en lasten 2017 van € 4,8 miljoen bedraagt 1,5 % van de baten.

Indicatoren: Er is per 2014 een nieuwe set van indicatoren afgesproken met het Ministerie van OCW te weten: Klanttevredenheid klantcontact digitaal en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel.

Klanttevredenheid klantcontact digitaal: Over 2017 heeft deze indicator een score van 6 op een schaal van 0 tot 10. Over 2016 bedroeg de score 7 op een schaal van 0 tot 10.

Klanttevredenheid klantcontact traditioneel: Over 2017 heeft deze indicator, gelijk aan 2016, een score van 7 op een schaal van 0 tot 10.

Jaarverantwoording agentschap Nationaal Archief (NA)

Inleiding

Algemeen

De opdracht van het Nationaal Archief (voortaan NA) is om uitvoering te geven aan haar missie: het dienen van ieders recht op informatie en geven van inzicht in het verleden van ons land door ons in te zetten voor een sterk archiefbestel en door de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en on site en online te presenteren.

De collectie van het NA bestaat uit archieven van nationale betekenis met het accent op archieven van de rijksoverheid.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra

Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchieven, zijnde het NA in Den Haag en de rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. Deze bewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van Regionale Historische Centra (RHC’s). Deze centra zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een bijdrage ontvangen.

Deze jaarrekening handelt alleen om de baten en lasten van het NA. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC’s worden elders verantwoord op artikel 14 (Cultuur) van de Rijksbegroting.

Tabel 1 Staat van baten-lastenagentschap NA (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Vastgestelde begroting

Realisatie

2017

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet moederdepartement

36.314

36.218

–96

40.548

Omzet overige departementen

400

400

0

400

Omzet derden

219

330

111

620

Rentebaten

0

0

0

0

Mutatie projectgelden

10.284

1.988

–8.296

3.914

Vrijval voorzieningen

116

151

35

177

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

47.333

39.087

– 8.246

45.659

         

Lasten

       

Apparaatskosten

45.713

37.288

–8.425

43.147

 

personele kosten

16.443

17.036

593

19.121

   

Waarvan eigen personeel

14.625

14.111

–514

13.368

   

Waarvan externe inhuur

958

2.055

1.097

4.383

   

Waarvan overige personele kosten

860

870

10

1.370

 

materiele kosten

29.270

20.252

–9.018

24.026

   

Waarvan apparaat ICT

1.062

923

–139

878

   

Waarvan bijdrage aan SSO’s

325

2.704

2.379

672

   

Waarvan overige materiële kosten

27.883

16.625

–11.258

22.476

Rentelasten

12

12

0

18

Afschrijvingskosten

1.608

1.552

–56

1.414

 

materieel

1.608

1.552

–56

1.414

   

Waarvan apparaat ICT

141

240

99

0

 

immaterieel

0

0

0

0

Overige lasten

0

0

0

471

 

dotaties voorzieningen

0

0

0

471

 

bijzondere lasten

0

0

0

0

Totaal lasten

47.333

38.852

– 8.481

45.050

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening voor belastingen

0

235

235

609

Agentschapsdeel vpb lasten

0

0

0

0

Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening na belastingen

0

235

235

609

Toelichting:

Baten

De omzet van het moederdepartement over 2017 bedraagt € 36,2 miljoen. In de omzet moederdepartement zijn de tweede geldstroom projecten van totaal € 1,3 miljoen opgenomen. De ontvangen budgetten voor tweede geldstroom projecten in 2017 betreft de programma’s Gemeenschappelijk Cultureel erfgoed en Kennis & Innovatie.

Het verschil tussen de begroting en de realisatie is voornamelijk veroorzaakt door lagere projectuitgaven. De belangrijkste oorzaak van de lagere projectuitgaven is de vertraging in de migratie naar nieuwe ICT dienstverleners voor de primaire en secundaire opslag van digitaal archief. De migratie start pas na de afronding van onderdelen van het project Digitale Taken Rijksarchieven (DTR) om continuïteitsrisico’s te beperken. Verder heeft het NA er voor gekozen om eerst de backup en uitwijk te organiseren en pas daarna de migratie van het primaire datacenter.

Een andere oorzaak van de lagere projectuitgaven is – opnieuw – de vertraging in de realisatie van het nieuwe depot op locatie Emmen. Er moet vanwege gevonden asbest een nieuwe buitenschil ontwikkeld worden. Door deze ingreep bleek het mogelijk om ook de leegstand van delen van het pand aan te pakken en tot een efficiëntere indeling te komen. De geplande oplevering is nu in april 2019.

De bijdrage van de Provincie Zuid Holland (€ 400.000) is voor het beheer van de archieven Zuid Holland.

De omzet derden betreft de opbrengst van de dienstverlening en verkoop van producten.

In de vastgestelde begroting is geen rekening gehouden met rentebaten vanwege lage rentestand.

De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft vier medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering.

Lasten

De apparaatskosten bedragen € 37,3 miljoen en liggen circa € 8,4 miljoen beneden de begroting. Dit is vooral het resultaat van lagere uitgaven op de projecten DTR en realisatie van de nieuwe depot op locatie Emmen. Het gevolg is dat de materiële kosten fors lager zijn dan begroot. De personele kosten zijn hoger dan begroot vanwege de inhuur op formatie.

De bijdrage aan SSO’s is aangepast aan de gehanteerde definitie van SSO’s volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Met name de gepresenteerde bijdrage aan het Rijksvastgoedbedrijf is de oorzaak van de stijging.

De overige materiële kosten zijn gedaald door vertragingen in de projecten. Verder werd in 2016 werd samen met de Regionale Historische Centra veel aan kennisontwikkeling gedaan inzake de DTR. Ook zijn er in 2017 minder verpakkingsmaterialen aangeschaft voor archiefstukken. Tenslotte zijn er in 2017 minder uitgaven gedaan voor workshops, evenementen en communicatie.

Er zijn geen afschrijvingen van immateriële vaste activa, omdat in 2013 de immateriële vaste activa volledig zijn afgeboekt en er in 2017 geen software aanwezig is dat voldoet aan alle criteria voor activering.

De afschrijving van de materiële vaste activa bedraagt € 1,6 miljoen en is € 0,1 miljoen lager dan begroot. De oorzaak van dit verschil is de lagere investering in ICT.

In 2017 zijn onttrekkingen aan de voorziening van € 0,1 miljoen verwerkt onder de personele kosten.

Tabel 2 Balans per 31 december 2017 (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2017

2016

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

0

Materiële vaste activa

7.412

6.723

Grond en gebouwen

576

569

Installaties en inventarissen

6.836

6.154

Overige materiële vaste activa

0

0

Vlottende Activa

24.483

29.116

Voorraden en onderhanden projecten

0

0

Debiteuren

204

165

Overige vorderingen en overlopende activa

2.334

1.299

Liquide middelen

21.945

27.652

Totaal activa

31.895

35.839

       

Passiva

   

Eigen Vermogen

2.504

2.269

Exploitatiereserve

2.269

1.660

Onverdeeld resultaat

235

609

Voorzieningen

424

677

Langlopende schulden

400

500

Leningen bij het MvF

400

500

Investeringsbijdrage

3.471

3.180

Projectgelden

18.901

21.344

Kortlopende schulden

6.195

7.869

Crediteuren

2.087

3.714

Overige verplichtingen en overlopende passiva

4.108

4.155

Totaal passiva

31.895

35.839

Toelichting:

Activa

De balans van het NA vertoont een daling van de totale activa en passiva vanwege de afname van schulden en de onttrekkingen van projectgelden voor het Masterplan Archiefdepots en overige projecten.

Installaties en inventarissen zijn gestegen met € 0,8 miljoen door investeringen in kantoormeubilair vanwege de overgang naar flexibele werkplekken, meer investeringen in servers/automatiseringsapparatuur en een stijging van investeringen in depotstellingen.

De debiteuren en nog te ontvangen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2a debiteuren (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2017

2016

Vorderingen op het moederdepartement

0

37

Vorderingen op overige departementen

125

87

Vorderingen op overige debiteuren

79

41

Stand per 31 december

204

165

Tabel 2b Overige vorderingen en overlopende activa (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

2017

2016

Nog te ontvangen van moederdepartement

0

0

Nog te ontvangen op overige departementen

0

0

Nog te ontvangen van overige organisaties

2.334

1.299

Stand per 31 december

2.334

1.299

De stijging van de overige vorderingen en overlopende activa met ruim € 1 miljoen is vanwege de eerste bevoorschotting 2018 aan Centraal Bureau voor de Genealogie en de eerste termijnbetaling voor de investering in een Ontzuringsinstallatie in het nieuwe depot in Emmen.

De liquide middelen bestaan uit de Rekening-Courant met de Rijkshoofdboekhouding (RHB) van het Ministerie van Financiën en een klein saldo kasmiddelen. De liquide middelen zijn per saldo gedaald als gevolg van uitgaven aan vooral projecten.

Passiva

Het eigen vermogen bedraagt ultimo 2017 € 2,5 miljoen. Hiermee komt het eigen vermogen boven de maximumomvang van 5 procent van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Uiterlijk per eerste suppletoire begrotingswet is het surplus aan eigen vermogen afgeroomd naar de eigenaar. Het verloop van het vermogen ziet er als volgt uit:

Tabel 2c Overzicht vermogensontwikkeling over de jaren 2015 – 2017(Bedragen x € 1.000)
 

2017

2016

2015

Exploitatiereserve

     

Saldo per 1 januari

2.269

1.660

3.508

Onverdeeld resultaat

235

609

59

Overige directe mutaties

0

0

–1.907

       

Directe vermogensmutatie

     

Bijdrage door moederdepartement

0

0

0

Overige directe mutaties

0

0

0

Saldo per 31 december

2.504

2.269

1.660

5% van gemiddelde omzet van 3 jaar

1.986

1.835

1.861

De verdeling van het onverdeeld resultaat over 2017 komt tot uitdrukking in de jaarrekening 2018.

De voorzieningen zijn per saldo gedaald met € 0,3 miljoen als gevolg onttrekkingen en vrijval van wachtgeldverplichtingen en de lopende reorganisatievoorziening. De vrijval van de voorziening voor wachtgeldverplichtingen betreft vier medewerkers die geen recht meer hebben op een uitkering. Het verloop van de voorzieningen is als volgt weer te geven:

Tabel 2d Voorzieningen (Bedragen x € 1.000)
 

Wachtgeld

Reorganisatie

Totaal

Stand 1/1/2017

409

268

677

Dotatie

0

0

0

Onttrekking

84

18

102

Vrijval

151

0

151

Stand 31/12/2017

174

250

424

In de staat van baten en lasten worden de mutatie van projectgelden apart gepresenteerd op grond van de bijzondere aard en omvang. Daarom wordt ook in de balans inzichtelijk gemaakt welke posten betrekking hebben op de projectgelden.

In de post «investeringsbijdrage» staan bedragen waartegenover investeringen staan. De belangrijkste mutaties in de investeringsbijdrage betreffen de dotaties vanwege investeringen in activa voor de projecten Masterplan Archiefdepots en de ontvangstruimte van het Nationaal Archief.

De crediteuren en nog te betalen bedragen zijn als volgt te specificeren:

Tabel 2e crediteuren (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2017

Balans 2016

Schulden op het moederdepartement

73

153

Schulden op overige departementen

512

297

Schulden op overige crediteuren

1.502

3.264

Stand per 31 december

2.087

3.714

Tabel 2f Overige verplichtingen en overlopende passiva (Bedragen x € 1.000)

Omschrijving

Balans 2017

Balans 2016

Nog te betalen aan moederdepartement

639

14

Nog te betalen aan overige departementen

55

20

Nog te betalen aan overige organisaties

3.414

4.121

Stand per 31 december

4.108

4.155

Het kasstroomoverzicht over 2017 ziet er als volgt uit:

Tabel 3 Kasstroomoverzicht over 2017 (Bedragen x € 1.000)
 

Vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en vastgestelde begroting

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2017 + stand depositorekeningen

18.599

27.652

9.053

 

Totaal ontvangsten operationele kasstroom (+)

36.933

35.710

–1.223

 

Totaal uitgaven operationele kasstroom (-/-)

–45.725

–38.816

6.909

2.

Totaal operationele kasstroom

– 8.792

– 3.106

5.686

 

Totaal investeringen (-/-)

–5.202

–2.484

2.718

 

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

243

243

3.

Totaal investeringskasstroom

– 5.202

– 2.241

2.961

 

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

0

0

0

 

Eenmalig storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

 

Aflossingen op leningen (-/-)

–467

–360

107

 

Beroep op leenfaciliteit (+)

0

0

0

4.

Totaal financieringskasstroom

– 467

– 360

107

5.

Rekening courant RHB 31 december 2017 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4), de maximale roodstand is € 0,5 miljoen.

4.138

21.945

17.807

Toelichting:

In het kasstroomoverzicht wordt voor de operationele kasstroom een uitsplitsing gemaakt naar ontvangsten en uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op bijdrage van het moederdepartement, andere departementen, omzet derden en projectgelden. De uitgaven betreffen betalingen aan personeel en leveranciers voor de reguliere werkzaamheden, maar ook voor projecten. De vastgestelde begroting is niet aangepast, omdat de aanpassing geen consequenties heeft voor de totale operationele kasstroom.

De boekwaarde van de desinvesteringen betreft de overdracht van activa aan het Rijksvastgoedbedrijf als gevolg van de invoering van het nieuwe huisvestingsstelsel per 1 januari 2017.

De liquide middelen van het NA zijn in 2017 met circa € 6 miljoen afgenomen. De oorzaak van deze afname is dat de operationele kasstroom € 5,7 miljoen lager is dan begroot vanwege de lagere uitgaven op projectgelden door de vertraging in de migratie digitaal archief en vertraging in de oplevering van depot Emmen. Ook de lagere investeringskasstroom ten opzichte van begroot is het gevolg van minder investeringen op projecten.

De investeringskasstroom betreft met name verbouwingen van het depot in het kader van het project Masterplan Archiefdepots en investeringen in ICT.

De financieringskasstroom is negatief vanwege de aflossing van leningen bij het Ministerie van Financiën voor investeringen in de publieksruimte van het NA in 2013.

Doelmatigheid

Tabel 4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren per 31 december 2017

Omschrijving

Realisatie

Vastgestelde begroting

 

2014

2015

2016

2017

2017

Generiek Deel

         
           

Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep

         

– de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit)

15.670

14.350

zie toelichting

Zie toelichting

12.960

– de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief

 

zie toelichting

zie toelichting

zie toelichting

1.297

Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel

         

– primaire taken – activiteiten

51,0

47,9

50,1

55,4

51,0

– programma's en projecten 2e en 3e geldstromen

58,0

47,9

50,0

53,8

58,0

Aantal fte

         

– op lumpsum en projecten

141,5

151,5

186,32

194,83

200–205

– op Programma Digitale Taken rijksarchieven

42,7

45,3

0

0

0

Saldo baten en lasten

581.642

59.149

609.108

235.434

Ontwikkeling aantallen bezoekers

         

– bezoekers

20.000

19.430

12.288

17.482

20.000

– onderwijs

5.000

3.310

3.527

12.655

10.000

– studiezaal – bezoekers

   

12.328

14.940

12.000

– studiezaal – raadplegingen archiefstukken

   

114.297

114.349

105.000

– Website GaHetNa

   

1.183.834

1.350.798

1.400.000

Cijfer bezoeker tevredenheid

7

7

7

7,5

7,3

Voldoen aan webrichtlijnen Rijk

***

***

***

***

***

Beschikbaarheid – bereikbaarheid organisatie

         

– fysieke dienstverlening; geopend:

         

– informatiecentrum en studiezaal

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

– tentoonstelling

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

– ontvangst schoolgroepen

     

ma

ma

– Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening)

         

– beschikbaarheid (%)

nvt

nvt

nvt

nvt

 

– helpdesk openingstijden op werkdagen

nvt

nvt

8:30–17:00

8:30–17:00

8:30–17:00

Toelichting:

Geen ingevulde indicatoren voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en wordt in 2018 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel wordt het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken en de benodigde lumpsum te onderbouwen voor uitvoering van de opgedragen taken.

In 2017 komt het uurtarief voor primaire taken en activiteiten hoger uit dan de vastgestelde begroting vanwege de cao kostenstijgingen.

10. SALDIBALANS

Tabel 1 Saldibalans per 31 december 2017 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (Bedragen x € 1.000)

Activa

     

Passiva

   
   

31-12-2017

31-12-2016

     

31-12-2017

31-12-2016

1.

Uitgaven ten laste van de begroting

38.053.281

38.695.770

 

2.

Ontvangsten ten gunste van de begroting

1.339.178

1.318.371

3.

Liquide middelen

337

327

         

4.

Rekening-courant RHB

     

4a.

Rekening courant RHB

36.710.378

37.374.107

5.

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

13.760

12.604

 

5a.

Begrotingsreserves

13.760

12.604

6.

Vorderingen buiten begrotingsverband

397

736

 

7.

Schulden buiten begrotingsverband

4.459

4.355

Subtotaal intra-comptabel

38.067.775

38.709.437

 

Subtotaal intra-comptabel

38.067.775

38.709.437

Extra-comptabele posten

     

Extra-comptabele posten

   

9.

Openstaande rechten

213.839

210.385

 

9a.

Tegenrekening openstaande rechten

213.839

210.385

10.

Vorderingen

28.283.095

26.540.077

 

10a.

Tegenrekening vorderingen

28.283.095

26.540.077

11a.

Tegenrekening Schulden

0

   

11.

Schulden

0

 

12.

Voorschotten

6.679.489

8.453.558

 

12a.

Tegenrekening voorschotten

6.679.489

8.453.558

13a.

Tegenrekening garantieverplichtingen

2.928.277

2.751.812

 

13.

Garantieverplichtingen

2.928.277

2.751.812

14a.

Tegenrekening andere verplichtingen

28.262.293

27.645.196

 

14.

Andere verplichtingen

28.262.293

27.645.196

15.

Deelnemingen

0

   

15a.

Tegenrekening deelnemingen

0

 

Subtotaal extra-comptabel

66.366.993

65.601.028

 

Subtotaal extra-comptabel

66.366.993

65.601.028

Overall Totaal

104.434.768

104.310.465

 

Overall Totaal

104.434.768

104.310.465

Toelichting:

1. en 2. Uitgaven/ontvangsten 2017

De uitgaven over 2017 zijn uitgekomen op € 38.053.280.751,63 en de ontvangsten op € 1.339.177.092,51. In de departementale jaarrekening komen de uitgaven uit op € 38.053.289.000,00 en de ontvangsten op € 1.339.184.000,00.Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2017 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

3. Liquide middelen

De post Liquide middelen is opgebouwd uit het saldo bij de banken (gebaseerd op het laatste dagafschrift). De samenstelling is als volgt:

Tabel 2 Liquide middelen (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Openstaand per 31-12-2016

Bestuursdepartement

0

–3

DUO

0

–7

Cultuurinstellingen

337

337

Totaal

337

327

4. Rekening-Courant RHB

Op de rekening-courant wordt de financiële verhouding met het Ministerie van Financiën geadministreerd. Tevens worden door middel van deze administratie de begrotingsuitgaven en ontvangsten met het Ministerie van Financiën afgewikkeld.

5. Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve

Een begrotingsreserve is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de Rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Voor de begrotingsreserve museaal aankoopfonds en de begrotingsreserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen en rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën wordt een rekening-courant aangehouden bij het Ministerie van Financiën.

Tabel 3 Rekening-Courant RHB Begrotingsreserve (Bedragen x € 1.000)

Naam begrotingsreserve

Saldo 1-1-2017

Toevoegingen 2017

Onttrekkingen 2017

Saldo 31-12-2017

Verwijzing naar begrotingsartikel

Museaal aankoopfonds

4.655

24

0

4.679

14

Risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

7.949

1.132

0

9.081

95

Totaal

12.604

1.156

0

13.760

 

Begrotingsreserve museaal aankoopfonds

In 1998 is het museaal aankoopfonds opgericht. Dit is een intra-comptabel fonds met het karakter van een interne reserverekening. Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor kunstaankopen voor latere jaren beschikbaar is.

In 2017 zijn er geen aankopen geweest.

Reserve risicopremie garantstelling onderwijsinstellingen

In 2004 is de regeling Schatkistbankieren van kracht geworden. Instellingen kunnen bij het Ministerie van Financiën een schatkistlening aanvragen op basis van een strikte hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) staat garant voor deze leningen. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,1 procent-punt per jaar gedurende de gehele looptijd van de schatkistlening. In verband met een herziening van de afspraken tussen de Ministeries van Financiën en OCW staat OCW vanaf 2012 tevens garant voor de rekening courantlimieten die instellingen aanhouden bij het Ministerie van Financiën. Hiervoor ontvangt het Ministerie van OCW een risicopremie van 0,25 procent-punt van het uitstaande saldo. Beide risicopremies worden gestort op een begrotingsreserve.

Op deze rekening wordt bijgehouden hoeveel geld er voor eventuele tegenvallers voor latere jaren beschikbaar is. Dit is een intra-comptabele rekening met het karakter van een interne reserverekening.

6. Vorderingen buiten begrotingsverband

Tabel 4 vorderingen buiten begrotingsverband (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Te verrekenen personeel en voormalig personeel

94

Te verrekenen met derden

97

Overig

206

Totaal

397

De post te verrekenen met derden betreft uitgaven die DUO nog moet verrekenen. De post overig heeft betrekking op de te vorderen BTW.

7. Schulden buiten begrotingsverband

Tabel 5 schulden buiten begrotingsverband (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Codart

3.531

Overig

928

Totaal

4.459

De post Codart betreft een door het Waarborgfonds gestort bedrag als zekerheid voor de aan Codarts verstrekte lening. Bij de post overig gaat het om diverse posten als EU projecten (0,4 miljoen), legaten (0,1 miljoen), fondsen (0,3 miljoen) en overige derden.

9. Openstaande rechten

Tabel 6 Openstaande rechten (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Lesgelden

213.839

Totaal

213.839

Het betreft hier de lesgeldvorderingen DUO Groningen.

10. vorderingen

De stand van de debiteuren per 31-12-2017 wordt als volgt gespecificeerd naar beleidsartikel en overige onderdelen:

Tabel 7 Stand debiteuren (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Openstaand per 31-12-2016

01

Primair onderwijs

3.070

482

03

Voortgezet onderwijs

1.081

754

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4.179

1.338

06

Hoger beroepsonderwijs

9.650

83

07

Wetenschappelijk onderwijs

0

0

08

Internationaal beleid

127

0

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

4.723

4.931

11

Studiefinanciering

28.192.644

26.464.927

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

7.638

5.968

13

Lesgelden

0

0

14

Cultuur

56.585

58.876

15

Media

1.535

13

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

118

0

25

Emancipatie

305

305

95

Bestuursdepartement

1.440

2.400

Lening Bonaire

0

0

Totaal

28.283.095

26.540.077

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 worden hieronder nader toegelicht.

De overige openstaande vorderingen (€ 90,5 miljoen) hebben onder meer betrekking op de afrekeningen van voorschotten. Deze vorderingen worden beschouwd als direct opeisbaar.

De openstaande vorderingen van beleidsartikel 11 kunnen als volgt worden gespecificeerd:

Tabel 8 Specificatie debiteuren Studiefinanciering (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Openstaand per 31-12-2016

Niet-relevante langlopende vorderingen

27.309.467

25.469.801

 

Leningen – hoofdsom

19.163.570

16.854.326

 

Prestatiebeursleningen – hoofdsom

8.145.897

8.615.475

     

Relevante langlopende vorderingen

745.084

863.026

 

Leningen – rente

664.887

749.881

 

Prestatiebeursleningen – rente

39.924

75.003

Overig

40.273

38.142

Relevante kortlopende

138.093

132.100

     

Totaal

28.192.644

26.464.927

Prestatiebeursleningen zijn leningen die in een gift worden omgezet als de debiteur heeft voldaan aan de eerstejaars prestatienorm of een diploma heeft behaald.

Bij de leningen en de prestatiebeursleningen is alleen de hoofdsom niet-relevant. De rente wordt als relevant beschouwd.

De relevante kortlopende vorderingen bestaan voornamelijk uit ten onrechte betaalde studiefinanciering en vorderingen wegens het onterecht bezit van reisrecht.

Tabel 9 Verloop van de vorderingen studiefinanciering (Bedragen x € 1.000)
 

Verloop vorderingen 2017

Verloop vorderingen 2016

Openstaande bedragen per 1 januari

26.464.928

24.676.648

Mutatie bruto vorderingen

5.021.023

4.816.798

Omgezet in gift

–2.135.633

–2.061.726

Afgelost (ontvangen en verrekend)

–826.868

–795.082

Overige mutaties, w.o. buiten invordering en kwijtschelding

–330.806

– 171.710

Openstaande bedragen per 31 december

28.192.644

26.464.928

De vorderingstand neemt toe door uitbetalingen of doordat vorderingen worden ingesteld.

De vorderingstand neemt af doordat er wordt afgelost, doordat prestatieleningen worden omgezet in gift, en omdat vorderingen onder voorwaarden mogen of moeten worden afgeboekt.

12. Voorschotten

De stand van de voorschotten per 31-12-2017 wordt als volgt naar beleidsartikel gespecificeerd:

Tabel 10 Voorschotten naar beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Openstaand per 31-12-2016

01

Primair onderwijs

2.629.605

2.300.433

03

Voortgezet onderwijs

202.071

204.145

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

1.154.131

1.112.620

06

Hoger beroepsonderwijs

43.813

27.352

07

Wetenschappelijk onderwijs

47.753

60.903

08

Internationaal beleid

30.147

20.003

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

229.587

299.155

11

Studiefinanciering

916.041

1.614.126

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

   

13

Lesgelden

   

14

Cultuur

699.110

2.043.725

15

Media

7.168

26.537

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

698.486

722.965

25

Emancipatie

21.167

12.888

95

Bestuursdepartement

410

278

Voorschotten buiten begroting

8.428

       

Permanente voorschotten

   

Totaal

6.679.489

8.453.558

Het bedrag aan openstaande voorschotten bij artikel 11 Studiefinanciering betreft de voorlopige vergoeding van contractkosten aan de OV-bedrijven.

De stand van de voorschotten per 31-12-2017 wordt als volgt gespecificeerd naar vergoedingsjaar:

Tabel 11 Voorschotten naar vergoedingsjaar (Bedragen x € 1.000)
 

Stand per

01-01-2017

Verstrekt 2017

Afgerekend 2017

Stand per

31-12-2017

2001

       

2002

       

2003

1.340

 

0

1.340

2004

8.336

 

0

8.336

2005

10.158

 

0

10.158

2006

43.222

 

2.700

40.522

2007

81.906

 

0

81.906

2008

94.048

 

514

93.534

2009

121.586

 

2.483

119.103

2010

131.101

 

13.447

117.654

2011

403.868

 

49.176

354.692

2012

517.455

 

123.227

394.228

2013

1.181.020

 

744.911

436.109

2014

1.183.737

 

677.039

506.698

2015

1.561.376

 

821.099

740.277

2016

3.114.405

 

1.579.227

1.535.178

2017

0

2.239.755

 

2.239.755

Totaal

8.453.558

2.239.755

4.013.824

6.679.489

13. Garantieverplichtingen

In het verleden zijn instellingen zelfstandig op de kapitaalmarkt leningen aangegaan ter financiering van bouwinvesteringen, onder garantiestelling van het Rijk jegens de geldverschaffers voor de rente en aflossingsverplichtingen. De destijds vigerende garantieregelingen zijn inmiddels niet meer van kracht. Vanaf 2014 kunnen onderwijsinstellingen leningen afsluiten bij het Ministerie van Financiën in het kader van schatkistbankieren voor her- en nieuwbouw. Het bedrag van de garantie verplichtingen (nog openstaande rente en aflossingsverplichtingen op lopende leningen) is het theoretisch maximale risico dat het ministerie ultimo 2017 nog loopt in verband met garantiestellingen op bouwleningen en overige garantieleningen. In onderstaand overzicht zijn de openstaande garanties gespecificeerd opgenomen in vergelijking met ultimo 2017:

Tabel 12 Garantieverplichtingen (Bedragen x € 1.000)
 

Openstaand per 31-12-2017

Openstaand per 31-12-2016

Bouwleningen aan academische ziekenhuizen

176.631

189.340

Bouwleningen aan scholen en instellingen vo

0

0

Garanties Cultuur

718.275

614.917

Garantie Vervangingsfonds

23.000

23.000

Garantie Participatiefonds

7.000

7.000

Garanties Onderzoek en wetenschapsbeleid

24.264

25.152

Garanties Wetenschappelijk Onderwijs

264.757

275.031

Garanties Hoger beroepsonderwijs

744.058

690.593

Garanties Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

532.541

553.197

Garanties Voortgezet onderwijs

341.324

296.219

Garanties Primair onderwijs

96.427

77.363

Totaal

2.928.277

2.751.812

Voor de academische ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

De uitstaande garanties bij Cultuur bedragen € 718,2 miljoen. Hiervan is € 341,6 miljoen verstrekt door het Nationaal Restauratiefonds en € 284,3 miljoen betreft een garantie onder de indemniteitsregeling. Voorts is er garantie verleend ad € 92,3 miljoen betrekking hebbende op de door het Ministerie van Financiën verstrekte geldleningen aan Cultuurinstellingen.

De uitstaande garanties participatie- en vervangingsfonds zijn het gevolg van het bestuurlijk akkoord dat in 2003 met de fondsen is gesloten en houden verband met garantstelling in verband met het schatkistbankieren.

De uitstaande garantie bij Onderzoek en Wetenschapsbeleid bedraagt € 24,3 miljoen. Dit betreft de garantie voor een lening van Stichting Biomedical Primate Research Center (BPRC) bij de Bank Nederlandse Gemeenten.

De uitstaande garanties bij Beroepsonderwijs en Volwasseneneductie (€ 532,5 miljoen), het Hoger beroepsonderwijs (€ 744,1 miljoen), het Voortgezet onderwijs (€ 341,3 miljoen) het Wetenschappelijk Onderwijs (€ 264,7) en het Primair Onderwijs (€ 96,4 miljoen) hebben betrekking op de door het Ministerie van Financiën onder hypothecaire zekerheid of garantiestelling van de gemeenten verstrekte geldleningen aan onderwijsinstellingen en garantstellingen rekening courantlimieten.

De opbouw van de stand van de garantieverplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 13 Openstaande Garantieverplichtingen (Bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2017

2.751.812

Bij: Aangegane verplichtingen 2017

737.046

   

Af: Afgelopen garantie 2017

560.581

Af: Verrichte betalingen 2017

0

Af: Negatieve bijstellingen van aangegane garantieverplichtingen voor 2017

0

Stand 31 december 2017

2.928.277

14. Andere verplichtingen

De opbouw van de stand van de aangegane verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:

Tabel 14 Andere verplichtingen (Bedragen x € 1.000)

Stand 1 januari 2017

27.645.195

Bij: aangegaan in 2017

38.670.379

   

Af: Tot betaling gekomen in 2017

38.053.281

Stand 31 december 2017

28.262.293

De specificatie van de openstaande verplichtingen per beleidsartikel ultimo 2017 is hieronder opgenomen.

Tabel 15 Andere verplichtingen naar beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)

01

Primair onderwijs

5.853.464

03

Voortgezet onderwijs

7.170.454

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.850.575

06

Hoger beroepsonderwijs

2.967.485

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.495.348

08

Internationaal beleid

7.878

09

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

21.428

11

Studiefinanciering

0

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten

0

13

Lesgelden

0

14

Cultuur

1.671.677

15

Media

963.091

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

1.218.555

25

Emancipatie

42.338

95

Bestuursdepartement

0

Totaal

28.262.293

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Op 26 november 2014 is het Bestuursakkoord PO 2014–2020 met de PO-Raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2018 e.v. een bedrag van € 444 miljoen beschikbaar, waarvan ultimo 2017 vastgelegd € 405,4 miljoen. Het verschil van € 38,6 miljoen was ultimo 2017 nog niet juridisch verplicht, en is daarmee niet in de saldibalans opgenomen. Van dit afgesproken bedrag van € 444 miljoen is in 2019 juridisch verplicht € 1.250 miljoen; het overige deel is bestuurlijk verplicht maar niet in de saldibalans opgenomen. Voor 2020 is het hele bedrag uit het bestuursakkoord voor dat jaar (€ 263 miljoen + € 142 miljoen + € 39 miljoen = € 444 miljoen) bestuurlijk verplicht, maar niet in de saldibalans opgenomen.

Op 17 april 2014 is het Sectorakkoord VO 2014–2017 met de VO-raad afgesloten. Met dit akkoord komt er voor 2018 en volgende jaren een bedrag van € 369 miljoen beschikbaar. Een deel hiervan (€ 30 miljoen) was ultimo 2017 nog niet verplicht, en is daarmee niet in de saldibalans opgenomen.

Op 13 mei 2013 is het Techniekpact 2020 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs en het bedrijfsleven. Onderdeel van het techniekpact is het regionale investeringsfonds mbo. Hiermee is in totaal een bedrag beschikbaar van € 100 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2017. Op 10 februari 2017 is de Tweede Kamer geïnformeerd dat de regeling van het regionale investeringsfonds mbo met één jaar wordt verlengd tot en met 2018 en het beschikbare bedrag met € 25 miljoen wordt verhoogd. Hiermee is nu in totaal een bedrag beschikbaar van € 125 miljoen voor de jaren 2014 t/m 2018. Van dit bedrag is ultimo 2017 voor de periode 2014 t/m 2017 al een bedrag van € 95 miljoen juridisch verplicht. Het resterende bedrag van € 30 miljoen is in het jaar 2018 bestuurlijk verplicht.

Op 11 juli 2014 is het Bestuursakkoord MBO 2015–2019 afgesloten met bestuurders uit het onderwijs. Dit bestuursakkoord bouwt voort op verschillende akkoorden namelijk het Regeerakkoord «Bruggen Slaan», het Actieplan mbo «Focus op Vakmanschap 2011–2015», het Nationale Onderwijsakkoord, bestuursakkoord Professionalisering mbo (2011) en addendum (2012), Lerarenagenda 2013–2020 en het Nationaal Techniekpact 2020. Onderdeel van het Bestuursakkoord MBO is de regeling kwaliteitsafspraken. Hiermee is een bedrag van in totaal € 1,279 miljard bestuurlijk verplicht over de periode 2015 t/m 2018. Van dit bedrag is ultimo 2017 voor de jaren 2015 t/m 2018 al een bedrag van € 1,075 miljard juridisch verplicht. Het resterende bedrag voor het resultaatafhankelijke deel van de kwaliteitsafspraken van € 204 miljoen is in het jaar 2018 bestuurlijk verplicht.

In verband met de per 1 januari 2016 geldende belastingplicht voor Vennootschapsbelasting bij overheidsondernemingen dient over de jaren 2016 en 2017 nog een bedrag van circa € 70.200 afgedragen te worden door het bestuursdepartement voor activiteiten die worden uitgevoerd bij de agentschappen Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en het Nationaal Archief. Dit bedrag is al opgenomen in de betreffende jaarrekeningen van de agentschappen, maar is nog niet als juridische verplichting vastgelegd in de administratie van het bestuursdepartement.

11. WNT-VERANTWOORDING 2017 – MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP (VIII)

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen en gewezen topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen – al dan niet fictieve – dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moet van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het wettelijk maximum te boven gaat. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op onderstaande functionarissen. De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigingsmaximum bedraagt in 2017 € 181.000.

Op 1 juli 2017 is de Evaluatiewet WNT in werking getreden. De Evaluatiewet WNT regelt onder meer dat de openbaarmakingsverplichtingen niet langer bij wet, maar in de nieuwe artikelen 5, 5a en 5b van Uitvoeringsregeling WNT zijn geregeld (Staatscourant 2017, nr. 23427). De openbaarmakingsverplichtingen zijn daarbij op enkele onderdelen vereenvoudigd. Model 3.70 voor de WNT-verantwoording 2017 sluit aan bij de nieuwe verplichtingen en is daarom ten opzichte van de WNT-verantwoording 2016 op enkele onderdelen gewijzigd.

Naast de hieronder vermelde topfunctionarissen zijn er geen overige functionarissen met dienstbetrekking die in 2017 een bezoldiging boven het individueel toepasselijk drempelbedrag hebben ontvangen. Ook zijn er geen uitkeringen aan (gewezen) topfunctionarissen wegens beëindiging dienstverband die moeten worden vermeld.

Tabel Bezoldiging van (gewezen) topfunctionarissen

Naam instelling

Naam (gewezen) topfunctionaris

Functie

Datum aanvang dienstverband

Datum einde dienstverband

Omvang dienstverband in fte (+ omvang in 2016)

Op externe inhuur-basis (nee; <= 12 kalender-mnd;

> 12 kalender-mnd)

Beloning + onkostenvergoedingen (belast)(+ bedrag in 2016)

Voorzieningen t.b.v. beloningen betaalbaar op termijn (+ bedrag in 2016)

Totale bezoldiging in 2017 (+ bedrag in 2016)

Individueel toepasselijk bezoldigings-maximum

Motivering (indien overschrijding)

CvTE1

P. Hendrikse

Voorzitter

   

0,2 (0,2)

n.v.t.

€ 23.169 (€ 22.728)

n.v.t.

€ 23.169

(€ 22.728)

€ 36.200

n.v.t.

CvTE

H.M. Claessen

Lid

 

30-9-2017

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 2.023

(€ 1.328)

n.v.t.

€ 2.023

(€ 1.328)

€ 3.385

n.v.t.

CvTE

M.J.A.M. v. Gils

Lid

   

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 1.957

(€ 224)

n.v.t.

€ 1.957

(€ 224)

€ 4.525

n.v.t.

CvTE

L.S.J.M. Henkens

Lid

   

0,033 (0,025)

n.v.t.

€ 2.999

(€ 1.585)

n.v.t.

€ 2.999

(€ 1.585)

€ 5.973

n.v.t.

CvTE

J.G. Uijterwijk

Lid

   

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 3.041

(€ 1.868)

n.v.t.

€ 3.041

(€ 1.868)

€ 4.525

n.v.t.

CvTE

J.C. Krijt2

Lid

                 

CvTE

G.P. Oud2

Lid

                 

CvTE

J.G.J. Rinkes

Lid

   

0,025 (0,025)

n.v.t.

€ 2.966

(€ 873)

n.v.t.

€ 2.966

(€ 873)

€ 4.525

n.v.t.

CvTE

Y. v. Zijl

Lid

1-1-2017

 

0,025

n.v.t.

€ 2.266

n.v.t.

€ 2.266

€ 4.525

n.v.t.

CvTE

A. v.d. Broek2

Plv. lid > lid 1/10/17

                 

CvTE

M.A. Jansen2

Plv. lid

                 

CvTE

A. Kaim-Lamers2

Plv. lid

                 

CvTE

I.R. Kist2

Plv. lid

                 

CvTE

D.J.M. Majoor2

Plv. lid

                 

CvTE

L.F.P. Niessen2

Plv. lid

                 

CvTE

F.H.M. v. Rooij2

Plv. lid

                 

CvTE

G.J. Zomer2

Plv. lid

                 
X Noot
1

College voor Toetsen en Examens

X Noot
2

Voor topfunctionarissen met een bezoldiging van € 1.700 of minder wordt met ingang van de WNT-verantwoording over 2017 volstaan met de naam en functie van de topfunctionaris.

D. BIJLAGEN

BIJLAGE 1. TOEZICHTRELATIES EN ZELFSTANDIGE BESTUURSORGANEN EN RECHTSPERSONEN MET EEN WETTELIJKE TAAK

Tabel 1 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)(Bedragen x € 1 miljoen)

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie1

Artikel

Programma ZBO/RWT

Apparaat ZBO/RWT

Financiering realisatiecijfers

Verwijzing naar website ZBO/ RWT

Verwijzing

(URL-link)

naar toezichtvisies/

– arrangementen

Het bestuur

en/of accountant

verklaart dat de

rechtmatigheid

op orde is

             

begroting

premies

tarieven

 

OCW visie: toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht2

ZBO’s

                       

Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten

 

X

 

14

40,93

4,63

X

   

Stichting Fonds Podiumkunsten

 

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

 

X

 

14

27,63

2,23

X

   

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

 

Stichting Nederlands Filmfonds

 

X

 

14

46,63

3,43

X

   

Stichting Nederlands Filmfonds

 

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

 

X

 

14

10,03

1,73

X

   

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

 

Stichting Mondriaan Fonds

 

X

 

14

23,73

2,63

X

   

Stichting Mondriaanfonds

 

Stichting Nederlands Letterenfonds

 

X

 

14

9,23

1,83

X

   

Stichting Nederlands Letterenfonds

 

Bureau Architectenregister

 

X

 

14

0,1

0,0

X

   

www.architectentregister.nl

 

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds)4

 

X

 

15

n.v.t.

n.v.t.

X

   

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

 

n.v.t.

Commissariaat voor de Media (CvdM)

 

X

 

15

 

5,33

X

   

Commissariaat voor de Media

 

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

 

X

 

6

 

3,6

X

   

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie

 

Koninklijke Bibliotheek (KB)

 

X

 

16

55,43

35,23

X

   

Koninklijke Bibliotheek

 

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

 

X

 

6, 16

705,03

38,23

X

   

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

 

Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs

 

X

 

1

   

X

3

 

Stichting Participatiefonds (PF)

 

Stichting Vervangingsfonds en Bedrijfsgezondheidszorg voor het Onderwijs

 

X

 

1

   

X

3

 

Stichting Vervangingsfonds (VF)

 

5

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

X

 

15

1,63

0,53

X

   

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

College voor Toetsen en Examens

 

X

 

3

12,7

 

X

   

College voor Toetsen en Examens

   

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

 

X6

 

15

 

2,03

X

   

Nederlandse Publieke Omroep

 

Stichting Regionale Publieke Omroep7

 

X4

 

15

 

0

x

   

Stichting Regionale Publieke Omroep

 

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

 

X4

 

16

76,43

13,03

X

   

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

 

Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven (SBB)

 

X

 

4

51,9

 

X

   

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

   
                         

RWT’s

                       

Landelijk Omroepbestel

X

   

15

3

 

X

       

Regionaal Omroepbestel

X

   

15

3

 

X

       

Instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

X

   

14

206,93

 

X

       

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

X

   

1

9.985,0

 

X

Voorlopig cijfer

     

8

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

X

   

3

7.993,0

 

X

       

8

Regionale Opleidingscentra (Roc’s) en vakinstellingen

X

   

4

3.229,5

 

X

         

Instellingsbesturen hogescholen

X

   

6

2.868,2

 

X

       

Instellingsbesturen universiteiten

X

   

7

3.747,6

 

X

       

Academische Ziekenhuizen

X

   

7

669,0

 

X

       

Cito

X

   

3

33,3

 

X

   

Stichting Cito

 

SLO

X

   

3

12,2

 

X

   

Stichting SLO

 

X Noot
1

Ter bevordering van de leesbaarheid van de tabel is in de kolom met verwijzing naar de website van de ZBO/RWT de beschrijving van de functie niet in de tabel opgenomen. Deze zijn conform voorgaande jaren vermeld in de toelichting op de in de tabel opgenomen ZBO’s en RWT’s.

X Noot
2

Kamerstuk 30 183, nr. 11. Er is voor alle instellingen één toezichtvisie.

X Noot
3

Realisatiecijfers 2016, realisatiecijfers zijn nog niet beschikbaar.

X Noot
4

Bekostiging Mediafonds is per 1-1-2017 gestopt.

X Noot
5

De accountant heeft zich onthouden van een oordeel. Voor het eerst sinds een aantal jaren zou het Vf een oordeel met beperking in plaats van een oordeel van afkeuring ontvangen. Dit is een goede stap voorwaarts. De onzekerheidsmarge valt echter op het snijvlak tussen beide oordelen. Het definitief vaststellen vergt een onevenredig grote extra steekproef. In overleg met OCW is daarom besloten de extra benodigde steekproef niet uit te voeren. Het bestuur Vf heeft in plaats daarvan een verklaring van «in control zijn» verstrekt aan OCW. OCW heeft voldoende vertrouwen in deze verklaring en de door het Vf ondernomen acties.

X Noot
6

Kaderwet niet van toepassing.

X Noot
7

De Stichting Regionale Publieke Omroep is opgericht in 2016. Ze leggen in 2017 voor het eerst verantwoording af over het gevoerde beleid.

X Noot
8

In «De Financiële staat van het onderwijs» die de Onderwijsinspectie jaarlijks publiceert, wordt ingegaan op de accountantsverklaringen over de rechtmatigheid bij de instellingen. In het rapport van 30 november 2017 worden de bevindingen over de jaarrekeningen 2016 als volgt samengevat: De kwaliteit van de accountantsonderzoeken is de laatste jaren verbeterd maar de toevoeging van het toezicht op de WNT in 2014 heeft toch geleid tot een toename van niet-toereikende controles. Het aantal jaarrekeningen met een niet-goedkeurende controleverklaring of uitzonderingsrapportage is in het funderend onderwijs opgelopen. Meest voorkomende oorzaken hiervoor zijn niet-naleving van Europese aanbestedingsregels en het niet juist naleven van de regeling beleggen en belenen.

Toelichting op de in de tabel opgenomen RWT’s en ZBO’s:

Algemeen

OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.

De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO’s en RWT’s in de tabel is aangepast op dit model. Om het onderscheidend vermogen van de tabel, het schillenmodel en de daaraan gerelateerde sturing en verantwoording te behouden zijn de organisaties die al als zbo’s zijn aangemerkt omdat zij taken uitvoeren die gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag niet tevens als RWT aangemerkt.

Hieronder volgt de toelichting op de functie van de zbo’s.

ZBO’s:

Cultuurfondsen

In 2017 zijn bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:

Stichting Fonds voor Podiumkunsten

Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

Stichting Nederlands Filmfonds

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

Stichting Mondriaanfonds

Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.

Stichting Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

Stichting Nederlands Letterenfonds

Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.

Bureau Architectenregister

Bureau Architectenregister (BA) is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo) dat uitvoering geeft aan de Wet op de architectentitel, zorg draagt voor het beheer van het architectenregister en bevoegd is om op te treden tegen onrechtmatig titelgebruik. Daarnaast is BA de bevoegde autoriteit in Nederland voor de uitvoering van de Europese richtlijn voor de erkenning van professionele kwalificaties van de onder haar vallende beroepen.

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties

Het Mediafonds bevordert de ontwikkeling en productie van culturele dramaproducties, documentaires, kunst- en kinderprogramma’s en cultuurprojecten van de publieke landelijke en regionale omroep. Per 1 januari 2017 is de bekostiging van het Mediafonds beëindigd.

Commissariaat voor de Media (CvdM)

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Koninklijke Bibliotheek (KB)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het fonds heeft ten doel het handhaven en bevorderen van de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming.

College voor Toetsen en Examens (CvTE)

Het College is verantwoordelijk voor de centrale examens en staatsexamens in het voortgezet onderwijs, de examens rekenen en taal in het (middelbaar) beroepsonderwijs en staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

De NPO is het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de landelijke publieke omroep.

Stichting Regionale Publiek Omroep (Stg. RPO)

De Stg. RPO is vanaf 31 mei 2016 het samenwerkings- en coördinatieorgaan van de regionale publieke omroep.

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

De KNAW bevordert als forum, geweten en stem van de wetenschap de kwaliteit en de belangen van de wetenschap en zet zich in voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.

Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

SBB ontwikkelt kwalificaties voor het middelbaar beroepsonderwijs, werven leerbedrijven en bewaken de kwaliteit van deze leerbedrijven.

RWT’s:

Landelijk Omroepbestel

Het betreft middelen die aan de landelijke publieke omroepen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

Het betreft 29 instellingen, waaronder de musea, die onder de Erfgoedwet (Regeling beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen) vallen.

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

Het betreft 1.023 bevoegde gezagsorganen (50 zowel PO als VO) van 6.817 instellingen. Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

Het betreft 328 (50 zowel PO als VO) bevoegde gezagsorganen van 636 instellingen. Binnen deze aantallen zitten ook gemeentelijke bevoegde gezagen/onderwijsinstellingen die eigenlijk niet aan te merken zijn als RWT.

Regionale Opleidingscentra (roc's) en vakinstellingen

Het betreft ruim 50 roc’s en vakinstellingen.

Instellingsbesturen hogescholen

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 35 bekostigde hogescholen beschikbaar zijn gesteld.

Instellingsbesturen universiteiten

Het betreft middelen die rechtstreeks aan 18 bekostigde universiteiten beschikbaar worden gesteld.

Academische Ziekenhuizen

Het betreft middelen voor de 8 ziekenhuizen die verbonden zijn aan een universiteit ten behoeve van de opleiding van artsen en ten behoeve van onderzoek.

Stichting Cito

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling heeft tot taak:

  • het ontwikkelen van de centrale eindtoets in het primair onderwijs;

  • het ontwikkelen van de diagnostische tussentijdse toets en de rekentoets in het voortgezet onderwijs;

  • het ontwikkelen van de centrale examens/ en rekentoetsen in het voortgezet onderwijs en in het middelbaar beroepsonderwijs.

Stichting SLO

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 (Stb. 2013, 438) in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiering van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO.

Stichting leerplanontwikkeling heeft tot taak het ontwikkelen en onderhouden van landelijke leerplankaders en het ondersteunen en adviseren van onze Minister met betrekking tot leerplanontwikkeling.

Tabel 2 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen (vallend onder andere ministeries) (Bedragen x € 1 miljoen)

Naam organisatie

Ministerie

RWT

ZBO

Artikel

Programma ZBO/RWT

Apparaat ZBO/RWT

Financiering realisatiecijfers

Verwijzing

(URL-link)

naar toezichtvisies/

– arrangementen

Het bestuur

en/of accountant

verklaart dat de

rechtmatigheid

op orde is

             

begroting

premies

tarieven

   

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)

SZW

 

X

1

 

1,5

     

1

X Noot
1

De Inspectie SZW is op 1 januari 2012 van start gegaan. De toezichtvisie is op 4 maart 2009 aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt.

Toelichting op de in de tabel opgenoemde ZBO:

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV)

Het UWV voert de regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten uit voor OCW.

BIJLAGE 2. AFGEROND EVALUATIE EN OVERIG ONDERZOEK

Artikel 1 (Primair onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Passend onderwijs: stelseleffecten (NWO-BOPO)

2013

   

Passend onderwijs: schooleffecten (NWO-BOPO)

2013

   

Professionaliteit en kwaliteit scholen (NWO-BOPO)

2013

   

Evaluatie OAB (NWO-BOPO)

2013

   

Evaluatie Klachtenregeling (Panteia)

2013

   

Evaluatie 5-gelijkeschooldagen

2014

   

Evaluatie flexibilisering onderwijstijden

2014

   

Indeling schooltijden

2014

   

Evaluatie Wet OKE (NRO)

2014

   

Experimenten excellentie (Onderwijsbewijs)

2014

   

Experimenten VVE (Onderwijsbewijs)

2014

   

Trends prestaties en schoolloopbanen doelgroepen OAB (NWO-BOPO)

2014

   

Competenties van leerkrachten ivm Passend onderwijs (NRO)

2015

   

Samenstelling van de klas en cognitieve en sociaal–emotionele uitkomsten

2015

   

Evaluatie Passend Onderwijs (NRO)

2015

   

Effectonderzoek OAB en excellentie (Onderwijsbewijs)

2016

   

Effectief taalonderwijs (NRO)

2016

   

Effectief rekenonderwijs (NRO)

2016

   

Evaluatie Actieplan Kiezen voor Techniek

2016

   

Toptalenten in het onderwijs

2017

   

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018: Tussenrapportage 2017

2017

   

Interdepartementaal beleidsonderzoek onderwijsachterstandenbeleid

2017

   

Tussenrapportage Evaluatie Wet Eindtoetsing PO

2017

   

Evaluatie van de materiële instandhouding in het primair onderwijs 2010–2014

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Functioneren schoolbesturen (NWO-BOPO)

2013

   

Monitor «Goed worden door goed te blijven»(PO-Raad)

2013

   

Monitor Flexibilisering onderwijstijden (Regioplan)

2013

   

Draagvlakmeting Actieplan PO/Bestuursakkoord PO/Prestatiebox PO (Kohnstamm Instituut/ CED-Groep)

2013

   

Monitor Sociale Veiligheid (ITS/Regioplan)

2013

   

Schoolbezoeken groepsgrootte (Regioplan)

2013

   

Monitor kwaliteit onderwijshuisvesting PO en VO (Oberon)

2013

   

Evaluatie Regeling energiezuinigheid en binnenklimaat PO en VO (Panteia)

2013

   

Gemeentelijke apparaatskosten buitenonderhoud en aanpassingen scholen PO (Regioplan)

2013

   

Nulmeting bewegingsonderwijs PO (Mullier Instituut)

2013

   

Gewichtenregeling en effectieve interventies OAB (Sardes/CED Groep)

2013

   

Analyse leerlingprestaties (NRO)

2014

   

Kwaliteit kleine scholen (NRO)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Onderwijspositie autochtone achterstandsleerlingen

2014

   

Monitor Bestuursafspraken G37 (Inspectie van het Onderwijs)

2014

   

Naar succesvolle implementatie digitale adaptieve centrale eindtoets PO

2014

   

Coöperatie van kleine scholen

2014

   

Positie van de doventolk in het onderwijsdomein

2014

   

Verbetermogelijkheden onderwijs in JJI’s en GJI’s

2014

   

Diabetes en primair onderwijs

2014

   

Leerlingverzuim in beeld

2014

   

Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 1

2014

   

Monitor voorbereiding passend onderwijs; meting 2

2014

   

Leerlingenvervoer in Nederland

2014

   

Evaluatie pilots toegevoegde waarde (GION/UTwente)

2014

   

Excellente leerlingen (SLO/ECN/UTwente)

2014

   

Review kwaliteit kleine scholen (NWO)

2014

   

Autochtone achterstandsleerlingen (NWO)

2014

   

Vooronderzoek Tweetalig PO (RUU/RUG)

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid (Ecorys)

2014

   

Monitor experiment Flexibilisering onderwijstijd (Regioplan) tussenrapportage 2012

2014

   

Vraag naar en aanbod van post-initiële (PO) opleidingen leerkrachten

2015

   

Ontwikkeling naar excellente scholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht werken basisscholen (NRO)

2015

   

Opbrengstgericht besturen (NRO)

2015

   

Professionalisering passend onderwijs (NRO)

2015

   

Selectie en indicering doelgroep VVE (NRO)

2015

   

Verkenning gedifferentieerd onderwijsbeleid (NRO)

2015

   

Voortgang code Goed Bestuur (NRO)

2015

   

IBO Schatkistbankieren2

2016

   

Quick scan leerlingendaling

2016

   

Bestuurlijke constructen in het funderend onderwijs

2016

   

Onderzoek Regeldruk

2016

   

Onderzoek leermiddelenmarkt PO

2016

   

Onderzoek voor de schoolkeuzebrief onder ouders van groep 7 en 8 leerlingen

2016

   

OESO stelselreview

2016

   

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het primair onderwijs

2017

   

Rapport over stimuleren van creatief vermogen en kritisch denken

2017

   

Monitor bestuursakkoord PO – tabellenrapport 2017

2017

   

Elfde voortgangsrapportage Passend Onderwijs

2017

   

Licht op schaduwonderwijs

2017

   

Eindrapport Monitor onderwijshuisvesting po/vo

2017

   

Peil.onderwijs: Taal en rekenen aan het einde van de basisschool 2015 – 2016

2017

   

Formatief evalueren: vraag en aanbod samengebracht

2017

   

Peil. Kunstzinnige oriëntatie 2015 -2016

2017

   

Quickscan leerlingendaling PO en VO – Schoolbesturen, gemeenten, provincies

2017

   

Eindrapport Bewegingsonderwijs en vakleerkrachten

2017

   

Rapportage Referentieniveau 2016 – 2017

2017

   

Eindrapport Advies over Instemming

2017

   

Quick scan Tijdelijke onderwijsvoorzieningen voor asielzoekerskinderen

2017

   

Regeldruk en de regeldrukagenda in po, vo en mbo (NRO)

2017

   

Tweede vervolgmeting ervaren bureaucratie in de school

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

   

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

Deze IBO heeft ook betrekking op artikel 3,4,6,7, en 14.

Artikel 3 (Voortgezet onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 2

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie experimenten VM2

2013

   

Evaluatie wet voorzieningenplanning

2013

   

Evaluatie energiebesparing investering schoolgebouwen

2013

   

Evaluatie regeling energiezuinigheid/binnenmilieu PO en VO

2013

   

Maatwerktrajecten VMBO

2014

   

Evaluatie toezicht leerplichtwet

2014

   

Evaluatie Regeling Vaststelling schoolvakanties

2015

   

Monitor leerwerktrajecten en asssistentopleidingen

2016

   

Evaluatie wet gratis schoolboeken

2016

   

De praktijk van de eerste en tweede correctie CSE

2016

   

Voortgangsrapportage regelluwe scholen

2016

   

Monitor Techniekpact

2016

   

Evaluatie kiezen voor techniek

2016

   

Monitor diagnostische tussentijdse toets

2016

   

Onderzoek groepsgrootte in het VO

2016

   

Voortgang sectorakkoord

2016

   

Monitor leerwerktrajecten en assistenopleidingen in het VMBO

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Meer ruimte voor nieuwe scholen

2015

3.

Overig onderzoek

 
   

Verkenning modulaire opbouw curriculum

2013

   

Functioneren leerplichtambtenaren

2013

   

Ouderbetrokkenheid bij onderwijs kinderen PO VO MBO

2013

   

PISA 2012 internationaal onderzoek wiskunde, science, lezen

2013

   

Schoolkostenmonitor 2012–2013

2013

   

Ruimte in curriculum bovenbouw HAVO en VWO

2013

   

Laks monitor scholieren

2013

   

Pilot tussentijdse toets Limburgse scholen

2013

   

Laks monitor scholieren

2014

   

ICT Literacy internationale vergelijking

2014

   

Pilot tussentijdse toets Limburg

2014

   

Verklaring betere examenresultaten

2014

   

Opbrengstgericht werken in VO

2014

   

Monitor ouderbetrokkenheid

2014

   

Criteria en duur LWOO en PrO, licenties voor LWOO

2014

   

Laks monitor scholieren

2015

   

Rapport monitor pilot diagnostische tussentijdse toets, pilotjaar 1

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

   

PISA 2015

2016

   

OESO stelsel review

2016

   

Digitale doorstroom atlas

Reguliere update

   

Effecten van masteropleiding op leraren en hun omgeving

2017

   

IPTO (integrale personeelstellingen onderwijs)

2017

   

Monitor onderwijshuisvesting

2017

   

Quick scan leerlingendaling

2017

   

Dyslexie nader verklaard

2017

   

De inrichting van de onderbouw

2017

   

Toptalenten in het onderwijs

2017

   

Bekend maakt bemind: onderzoek banenafspraak in het VO

2017

   

Differentiatie en differentiatievaardigheden in het voortgezet onderwijs

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

X Noot
2

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 4 (Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie)
     

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog 1

2015

   

Doelmatigheid en focus op onderwijs 4

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Analyse effectrapportage RMC 2011–2012

2013

   

Analyse effectrapportage RMC

2014

   

Regionale aanpak voortijdig schoolverlaten. Analyse RMC-effectrapportages 2012–2013

2014

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013

2014

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2012–2013

2014

   

Job-monitor (2-jaarlijks)

2014

   

Rekenniveaus op het mbo

2014

   

Laaggeletterdheid in kaart

2014

   

Tussentijdse evaluatie kwaliteitsafspraken MBO

2017

   

Rapportage monitor keuzedelen februari 2017

2017

   

Rapportage monitor keuzedelen september 2017

2017

   

Evaluatie Wet Doelmatige Leerwegen Mbo (tussenrapportage 2017)

2017

   

Evaluatie Herziening Kwalificatiestructuur (tussenrapportage 2017)

2017

   

Studentlabs; doorstroom Mbo-Hbo

2017

   

Toekomst van Volwasseneneducatie Evaluatie wijziging Wet Educatie & Beroepsonderwijs

2017

   

Monitor RIF

2017

   

Monitor actieprogramma Tel mee met Taal 2016–2018: Tussenrapportage

2017

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016

2017

   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA) Div. technische en methodische studies t.b.v.

2014

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 (2015)

 
   

Regionale arbeidsmarktprognoses 2013–2018, methodiek en resultaten

 
   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2022 (POA)

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Ex-ante beleidsevaluatie certificaten MBO

2016

   

Analyse Effectrapportage RMC

2016

   

Arbeidsmarktrelevantie MBO niveau 2

2017

   

Literatuurverkenning arbeidsmarktperspectief van niveau 2-opleidingen

2017

   

MBO-instellingen en de arbeidsmarktrelevantie van het opleidingenaanbod op niveau 2

2017

3.

Overig onderzoek

 
   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018: ROA 2013 -11

2013

   

Schoolkostenmonitor 2012–2013

2013

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 ROA 2013 -7

2013

   

Plus technisch methodologische studies

2013

   

Doelmatigheid mbo in de regio

 
   

Responsanalyse schoolverlatersonderzoeken

 
   

Arbeidsbarometer leraren BVE ITS: Arbeidsmarktbarometer 2012–2013

2013

   

Kernvaardigheden in Nederland: Rapportage van de Adult Literacy and Life Skills Survey

2013

   

Ontwikkeling/monitoring toetsen taal en rekenen CITO bijlage 3 in Kamerbrief 19-12-2012 over voortgang implementatie referentiekader taal en rekenen 2012.

2013

   

PIAAC: Kernvaardigheden voor Werk en Leven: ECBO en OESO: OECD Skills Outlook 2013. Eerste resultaten van de survey

2013

   

I 952 Onderzoek evaluatie medezeggenschap bve

2013

   

Onderwijsinspanningen taal en rekenen

2013

   

Monitor experimenten Associate Degree op MBO-locatie

2016

   

Analyse effectrapportage RMC

 
   

methodiek arbeidsmarktprognoses en -indicatoren 2011–2016

 
   

Methoden en voorbereiding t.b.v.

Hoofdstuk 4. Spreiding en breedte van opleidingen op de arbeidsmarkt Hoofdstuk 5. Doelmatigheid van het MBO in de regio in De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018 (2013)

 
   

I 960-Onderbouwing indicatoren zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Macrodoelmatigheid mbo: Inkadering arbeidsmarktperspectief.

2014

   

I 960- voor doelmatigheid: De plicht tot verantwoordelijkheid. Nadere inkadering van de zorgplicht doelmatigheid

2014

   

De Netwerkschool Onderzoek naar werkzame bestanddelen voor vernieuwing van het middelbaar beroepsonderwijs

2015

   

De arbeids-markt naar opleiding en beroep tot 2020

2015

   

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2014

2015

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo n mbo 2014–2015

2015

   

Evaluatie laaggeletterdheid 2012–2015

2015

   

Ontwikkeling/ monitoring toetsen taal en rekenen

2015

   

vsv evaluatieonderzoek (pantheia)

2015

   

School-Ex 2.0: De implementatie van ombuiggesprekken

2015

   

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt (POA)

2016

   

Lonen van BBL-leerlingen en het wettelijk minimum jeugdloon

2017

   

Goal; Guidance & Orientation Adult Learners; Cross Country Reports Wave 1

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 

Overige opmerkingen:

– Experimenteel VSV onderzoek CPB 2: het onderzoek is nog niet afgerond.

– Monitor alfabetisering (2014): Is niet doorgegaan. In 2013 zijn de PIAAC cijfers uitgekomen over de laaggeletterdheid in Nederland (en andere Europese landen). Daarnaast is het Actieplan Laaggeletterdheid in 2014 geëvalueerd en zijn de pilots Taal voor het Leven doorlopend geëvalueerd.

– Evaluatie wet doelmatige leerwegen: Onderzoek loopt nog (01/04/2015 tot 30/11/2020; titel onderzoeksproject: Evaluatie van twee beleidsinterventies in het mbo: inwerkingtreding wet «Doelmatige Leerwegen» en herziening kwalificatiestructuur)

X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 6 en 7 (Hoger onderwijs)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Ambitieus leerklimaat

2014

   

Scholen maken resultaten inzichtelijk

2014

   

Prestaties van leerlingen en studenten omhoog

2015

   

Doelmatig en focus op onderwijs

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

CBS-toegankelijkheid hoger onderwijs

2013

   

Monitor beleidsmaatregelen de relatie tussen beleidsmaatregelen studiekeuze en studiegedrag

 
   

Evaluatie van de rechtsgang voor studenten

2013

   

Onderzoek studenten met een handicap

2013

   

Evaluatie wet versterking besturing

2013

   

Overkoepelende rapportage van de evaluatie van het nieuwe accreditatiestelsel

2013

   

CHEPS- Internationale ervaringen met studiefinanciering en collegegeld

2013

   

Intomart/GfK-bekendheid van plannen voor het hoger onderwijs

2013

   

Monitor beleidsmaatregelen 2014

2013

   

Eindevaluatie experimenten open bestel in het hoger onderwijs

2014

   

Studentenmonitor (jaarlijks)

2014

   

Feiten en cijfers – Drijfveren van onderzoekers

2014

   

Studenten studeren in eigen land. Nederlands instellingsbeleid

2014

   

Studenten internationaliseren in eigen land. Deel II – De praktijk

2014

   

Internationalisation at home. Gebruik en opbrengsten in het

Nederlandse HO

2014

   

Motivatie van het instellingscollegegeld

2014

   

Kwaliteitszorg-en accreditatiestelsels in enkele buitenlandse hogeronderwijssystemen en hun administratieve lasten

2014

   

Verkenning effect studievoorschot op instroom meerjarige masters tekortsectoren

2014

   

Internationale good practices onderwijskwaliteit en studiesucces

2014

   

De jongens tegen de meisjes. Onderzoek naar verklaringen voor verschillen in studiesucces van jongens en meisjes in mbo, hbo en wo

 
   

Kerncijfers hoger onderwijs in internationaal perspectief

2015

   

Uitbreiding studievoorschot naar nieuwe doelgroepen

2015

   

De transformatie van handicap + studie. Een externe evaluatie

2015

   

Big Data in onderwijs en wetenschap

2015

   

Beter benutten voor beter onderwijs.

2015

   

Monitor uitrol Associate degree

2015

   

Onderzoek naar de werking van het Sirius Programma om excellentie in het ho te bevorderen

2015

   

De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2020 ROA-R-2015/6

2015

   

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs. Een verkennend en vergelijkend onderzoek

2015

   

Governancestructuur van stichting Studiekeuze123 (AEF)

2016

   

Rechtsbescherming van studenten in het hoger onderwijs

2016

   

Onderzoek naar de dataverwerking van Studiekeuze123 (ResearchNed)

2016

   

Motieven tijdig stoppen studentenreisproduct

2016

   

Studentplannen doorstroom mbo-hbo

2016

   

Monitor Beleidsmaatregelen 2015

2016

   

Rapport project wetenschap en technologie op de pabo's

2016

   

Dyslexieverklaringen

2017

   

Wetenschap en technologie op de pabo

2017

   

Monitor Beleidsmaatregelen 2016 – 2017

2017

   

Studentenmonitor gegevens tot en met 2016

2017

   

De Studiekeuzecheck

2017

   

Onderzoek schakeltrajecten

2017

   

Kwaliteitscultuur en prestatieafspraken in het hoger onderwijs

2017

   

Sectoranalyse van het Croho onderdeel onderwijs

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 
Artikel 8 (Internationaal beleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Neth-ER

2014

   

Evaluatie subsidiebeschikking (WOOS) Duitsland Instituut Amsterdam

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van bd

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Verkennend onderzoek en impactstudie voor de implementatie van het programma Erasmus+ in Nederland.

2013

3.

Overig onderzoek

 
   

Effectstudie Frankfurter Buchmesse 2016, gastlandschap NL, i.h.k.v. bekendheid Nederlandse boeken.

2013

   

Verkennend onderzoek Erasmus Master garantiefaciliteit in de NLse context.

2013

   

De juridische gevolgen van ratificatie door Nederland van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.

2014

   

Inventariseren en bezien acties door Nederland naar aanleiding van geconstateerde onregelmatigheden binnen EU Programma Erasmus+ bij mobiliteit vanuit Turkije naar Nederland.

2016

   

Evaluatie en nationaal rapport Erasmus+

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 
Artikel 9 (Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Actieplan LeerKracht

2013

   

Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders1

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

«Leraar 2020» (rapport n.a.v. enquête onderwijspersoneel po, vo en mbo)

2013

   

Functie- en salarismix in beeld. Tussenmeting 2012

2013

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), nulmeting

2014

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2014

   

Monitoring van Lerarenagenda en bestuursakkoorden po vo. Eindrapport onderwijs werkt Regioplan

2014

   

Tegemoetkoming Lerarenopleidingen

2014

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)

2014

   

Monitoring en evaluatie beleidsmaatregelen ter verbetering opleidingen leraren beroepsonderwijs (mbo en vmbo)

2015

   

Effect- en procesevaluatie Lerarenbeurs 2008 – 2013

2015

   

Effect- en procesevaluatie experimenten Innovatie Impuls Onderwijs (po, vo)

2015

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (tussenmeting)

2015

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 1e tussenmeting

2015

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), 2e tussenmeting

2016

   

Monitor Versterking samenwerking lerarenopleidingen en scholen (beginmeting)

2017

   

Effect- en procesevaluatie masteropgeleide leraren (po, vo en mbo), eindmeting

2017

3.

Overig onderzoek

 
   

Evaluatie aanpak risicoregio’s

2013

   

Arbeidsmarkt leraren: aanpassingsmechanismen en aangrijpingspunten voor beleid

2013

   

Vraag en aanbod onderwijspersoneel mbo

2013

   

Docenten Omgangskunde en Pedagogiek in het mbo: aanbod, vraag en inzet

2013

   

Loopbaanmonitor onderwijs

2013

   

Arbeidsmarktbarometers primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs

2013

   

Teaching and Learning International Survey (Talis) 2013

2014

   

Teaching and Learning International Survey (Talis), Nationaal rapport. Talis rapport 2013

2014

   

Verkenning opleiding en onderzoek in de school. Rapport verkenning Samenwerking DUO-NRO

2014

   

Loopbaanmonitor 2013, begeleiding van beginnende leraren

2014

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2014)

2014

   

Verkenning naar de wenselijkheid en mogelijkheid van selectie op geschiktheid voor het beroep van leraar en van verzwaring van vakinhoudelijke eisen voor de tweedegraads lerarenopleidingen. Eindrapportage Geschiktheid Leraar

2014

   

Monitoring van Lerarenagenda

2015

   

Integrale Personeelstelling VO (IPTO), aandeel bevoegd gegeven lessen in vo en opleidingsniveau leraren vo

2015

   

Loopbaanmonitor 2015, begeleiding van beginnende leraren

2015

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo (2015)

2015

   

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025

2015

   

Uitkomsten scenario’s po met mirror

2016

   

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2016

   

Loopbaanmonitor 2016, begeleiding van beginnende leraren

2016

   

De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015–2025

2016

   

Loopbaanmonitor onderwijs 2016

2016

   

Aansluiting vraag-aanbod masteropleidingen vo

2016

   

Arbeidsmarktbarometer po, vo en mbo 2015/2016

2016

   

Procesevaluatie wetenschap en techniek op de pabo

2016

   

Carrièreperspectieven van leraren in het kader van de functiemix primair en voortgezet onderwijs

2016

   

Eindrapport Monitor maatregelen opleiding leraren beroepsonderwijs

2017

   

IPTO bevoegdheden en vakken in het vo

2017

   

Arbeidsmarktbarometer 2017 po, vo en mbo

2017

   

Mirror: ramingen onderwijsarbeidsmarkt po, vo en mbo

2017

   

Loopbaanmonitor 2017, begeleiding van beginnende leraren

2017

   

Eindevaluatie Wetenschap & Technologie op de pabo

2017

   

TALIS: Initial Teacher Preparation (ITP): Country Background Report

2017

   

Kwalitatief onderzoek naar meer tijd voor onderwijsverbetering

2017

   

Personeel niet in loondienst

2017

   

Metastudie Effectiviteit Lerarenbeurs

2017

   

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het po

2017

   

Differentiëren en differentiatievaardigheden in het vo

2017

   

Quickscan effecten WWZ

2017

   

Effecten op de overwegingsintentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden

2017

   

Onderzoek naar kosten zij-instroom

2017

   

Anders organiseren van het onderwijs

2017

   

Invloed van opleidingsniveau ouders en sociaal-economische status en doorstroomintentie naar het naar het hoger onderwijs op de intentie van scholieren en mbo-4 studenten om leraar te worden

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
 

N.v.t.

 
X Noot
1

De overkoepelende doorlichting Prestaties leerlingen en studenten omhoog is uitgevoerd met daarin duidelijk herkenbaar de door te lichten beleidsdoelstellingen Doelmatigheid en focus op het onderwijs en Goed opgeleide en professionele leraren, docenten en schoolleiders.

Artikel 11 (Studiefinanciering)
 

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA’s

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

SCP-onderzoek, De studie waard

2013

   

CPB – deelname-effecten sociaal leenstelsel

2013

   

CPB – aflossing studieschuld bij leenstelsel

2013

   

Meeneembare studiefinanciering internationaal

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Monitor beleidsmaatregelen ho (periodiek):

2017

   

Studentenmonitor (periodiek):

2017

   

Motieven mbo-studenten al of niet doorstroom naar hbo

Keuzemotieven van minderjarige mbo’ers en het studentenreisproduct

Mogelijkheden stopzetten studentenreisproduct

2016

2017

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

   

N.v.t.

 
Artikel 12 (Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting 2009 – 2016

2017

 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

Waarborgt de WTOS de financiële toegankelijkheid van het onderwijs?

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Tegemoetkoming lerarenopleiding

2014

3.

Overig onderzoek

 
   

Schoolkostenmonitor 2015–2016

2016

   

Schoolkosten voor 16- en 17-jarige mbo’ers

2016

4.

Toetsbare beleidsplannen

   

N.v.t.

 
Artikel 13 (Lesgeld)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

N.v.t.

 
 

1b.

Ander ex-post onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

N.v.t.

 

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 
Artikel 14 (Cultuur)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting Cultuur 2009–2014

2015

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Eindevaluatie DutchDFA

2013

   

Evaluatie Steunpunten monumentenzorg en archeologie

2013

   

Evaluatie Wet tot behoud Cultuurbezit

2014

   

Evaluatie bestuurlijks samenwerking Regionale Historische Centra

2015

   

Zelfevaluatie Beelden voor de Toekomst

2015

   

Evaluatie programma Kunst van Lezen

2015

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2005–2012

2013

   

Uitgaven cultuur door de G35 en de provincies 2011–2013

2013

   

Onderzoek bezoldiging topbestuurders fondsen

2013

   

Impactanalyse / toekomstscenario's digitale archiefvorming

2013

   

Balansonderzoek Cultuurinstellingen

2013

   

Monitor Amateurkunst 2013 (LKCA)

2013

   

Het culturele draagvlak – Culturele activiteiten in 2012: bezoek, beoefening en steun

2014

   

Baten overheidsinvesteringen in monumentenzorg

2014

   

CBS Monitor Kunstenaars kunstvakonderwijs, arbeidsmarkt

2014

   

Monitor Cultuureducatie Primair Onderwijs 2013–2014

2014

   

Evaluatie Wet vaste boekenprijs

2014

   

Verkenning regelingen toegankelijk maken gedigitaliseerd erfgoed

2014

   

Vooronderzoek satellietrekening culuur en creatieve industrie

2014

   

Extended collective licensing: panacee voor massadigitalisering?

2014

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2013

2014

   

Het culturele draagvlak – Gisteren vandaag

2015

   

Economisch onderzoek 2009–2014

2015

   

Contra expertise Meerjarenbegroting programma Erfgoedzorg

2015

   

Nulmeting campagne cultuur en toerisme. NBTC 2015–2018

2015

   

Een toekomstgericht restitutiebeleid

2015

   

Notitie Mattheüseffect

2015

   

Monitor Amateurkunst 2015 (LKCA)

2015

   

Cultuureducatie in rijks- en fondsgefinancierde instellingen

2015

   

Monitor cultuuronderwijs voortgezet onderwijs 2015

2015

   

Benchmarkonderzoek duurzaamheid rijksmonumentale woonhuizen

2015

   

Onderzoek Toezichthouders Culturele Sector

2015

   

Sport en cultuur – patronen in belangstelling en beoefening (SCP, i.h.k.v. Het Culturele Draagvlak)

2016

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector, 2009–2015

2016

   

Kruissubsidiëring door boekhandels en uitgevers

2016

   

Culturele instellingen in Nederland. Veranderingen in geefgedrag, giften, fondsenwerving en inkomsten tussen 2011 en 2014

2016

   

Inventarisatie digitalisering cultuurproducerende instellingen

2016

   

Nulmeting nieuw huisvestingsstelsel – Rijksmusea

2016

   

Monitor Cultuuronderwijs in het primair onderwijs en programma Cultuureducatie met Kwaliteit (Peiling 2015/16)

2016

   

Een analyse van meerjarige strategische plannen internationaal cultuurbeleid en een onderzoek naar de ontwikkeling van een monitoring- en evaluatiekader voor de toetsing van de uitvoering van het internationaal cultuurbeleid 2017–2020

2016

   

Kapitalisering van vrijwilligersinzet in de erfgoedsector

2016

   

Gemeentelijke bestedingen aan beeldende kunst en vormgeving

2016

   

Van binnen naar buiten

2016

   

Monitor Cultuureducatie voortgezet onderwijs 2017

2017

   

Evaluatie programma ondernemerschap

2017

   

Meta-analyse ondernemerschap BIS aanvragen 2017–2020

2017

   

Economische ontwikkelingen in de cultuursector 2009–2016

2017

   

Onderzoek Sectorbeschrijvingen Cultuur

2017

   

Midterm Review Wet stelsel openbare bibliotheekvoorziening

2017

   

Onderzoek naar de ontwikkeling van de afdracht van leenrechtvergoedingen (2006–2015)

2017

   

Impactanalyse vervroegen overbrengingstermijn archiefwet

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

   

N.v.t.

 
Artikel 15 (Media)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Beleidsdoorlichting mediabeleid 2010–2013

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Evaluatie Innovatieregeling Pers

2013

   

Evaluatie Regeling Jonge Journalisten

2014

   

Evaluatie beleid mediawijsheid / Media Expertisecentrum

2014

   

Evaluatie Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Onderzoek naar mogelijkheden voor verhogen inkomsten publieke omroep

2013

   

Evaluatieonderzoek naar financiering lokale omroepen (door CvdM)

2013

   

Onderzoek distributie digitale televisiediensten

2013

   

Commissariaat van de Media – Mediamonitor

Jaarlijks

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2014 (mediamonitor)

2014

   

Diversiteit van televisiepakketen 2014 (mediamonitor)

2014

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2015 (mediamonitor)

2015

   

Diversiteit van televisiepakketen 2015 (mediamonitor)

2015

   

SCP: Het culturele draagvlak – Media:tijd in Beeld – Dagelijkse tijdbesteding aan media en communicatie

2015

   

Landenvergelijking goedkeuringsprocedure nieuwe aanbodkanalen publieke omroep

2015

   

Onderzoek takenpakket en bekostiging van het Commissariaat voor de Media

2015

   

Diversiteit van televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

   

Televisie à la carte (Mediamonitor)

2016

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2016 (Mediamonitor)

2016

   

Financieel onderzoek EYE

2016

   

Financieel onderzoek Beeld en Geluid

2016

   

Governance STER

2016

   

Juridisch onderzoek transparantie ex artikel 2.15 Mediawet 2008 en artikel 68 Grondwet

2017

   

Advies Verkenning Benoemingen bij publieke media instellingen

2017

   

Diversiteit van televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

   

Tevredenheid met het aanbod in televisiepakketten 2017 (Mediamonitor)

2017

   

Veranderend kijkgedrag (Mediamonitor)

2017

   

Onderzoek reclame-inkomsten mediabegroting OCW

2017

   

Onderzoek inkomstenopties 2017–2022 Landelijke Publieke Omroep (LPO)

2017

   

Must carry on – Onderzoek naar aanpassing van de mediawettelijke doorgifteverplichting

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 
Artikel 16 (Onderzoek en wetenschapsbeleid)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a

Beleidsdoorlichtingen

 
   

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) wetenschap

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Evaluatie Rathenau Instituut

2013

   

Evaluatie NWO; Nieuwe dynamiek, passende governance

2013

   

Evaluatie KNAW

2014

   

Astronomische welvaart? Effecten van Nederlandse deelname aan de Square kilometre Array radiotelescoop

2016

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 
Artikel 25 (Emancipatie)
   

Titel/onderwerp

Jaar van afronding

1.

Ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

1a.

Beleidsdoorlichtingen

 
   

beleidsdoorlichting emancipatie 2011–2014

2014

 

1b.

Ander ex-post onderzoek doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

Nederland in groep gidslanden LHBT-beleid

2013

   

Evaluatie pilots Sociale veiligheid LHBT, anders in de klas

2014

   

Evaluatie LHBT-koplopergemeenten

2014

   

Evaluatie GSA’s. Meer gewicht in de schaal

2014

   

Eindmeting project Eigen Kracht

2015

   

Evaluatie hulpverlening levensbeschouwelijke en etnische LHBTérs

2015

   

Resultaatmeting «we can young champagne»

2015

   

Evaluatieonderzoek GSA Natuurlijk Samen | Rapport | Rijksoverheid.nl

2016

   

Evaluatie regenboogsteden 2015–2017

2017

2.

Ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 
 

2a.

MKBA's

 
   

N.v.t.

 
 

2b.

Ander ex-ante onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
   

N.v.t.

 

3.

Overig onderzoek

 
   

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2013

   

Position_paper_de_facto_ongelijkheid

2013

   

Seksuele oriëntatie en werk

2013

   

Kwaliteit Economische zelfstandigheid

2014

   

Emancipatiemonitor 2014

2014

   

Leven met intersekse/DSD

2014

   

Dieptestudie cases LHBT veiligheid wijken

2014

   

Homoseksualiteit etnische en levensbeschouwelijke groepen

2014

   

Economische zelfstandigheid van jongeren

2014

   

Verschillen in studiesucces jongens en meisjes jongens tegen meisjes

2015

   

Internationale voorbeelden beleid topvrouwen

2015

   

Onderzoek database topvrouwen

2015

   

Vrouwen vier keer minder verdacht dan mannen

2015

   

Cyberpesten

2015

   

Wel werk, maar niet economisch zelfstandig

2015

   

Topvrouwen in de wachtkamer. Bedrijvenmonitor 2012–2015

2015

   

black box

2016

   

Emancipatiemonitor 2016

2016

   

Bedrijvenmonitor

2016

   

LHBT monitor

2016

   

Lekker vrij

2016

   

Vrije plekke rvc's en rvb's

2016

   

Opvattingen jongeren taakverdeling mannen en vrouwen

2016

   

Verdient een man meer?

2016

   

Preventie intergenerationeel geweld Nederland en EU

2016

   

Wetenschappelijke weging LHBT-beleid in Europese landen

2016

   

Genderscan aanpak huiselijk geweld

2016

   

Werkloos toezien; gevolgen van de crisis van emancipatie

2016

   

Bedrijvenmonitor Topvrouwen 2017

2017

   

Doorstroming vrouwen naar de subtop

2017

   

Leren van verschillen

2017

   

Eerste treden op de arbeidsmarkt

2017

   

Gelijk verdeeld?

2017

4.

Toetsbare beleidsplannen

 
   

N.v.t.

 

Bij de start van nieuw beleid worden verschillende kanten van het voorgenomen beleid bekeken, onder andere of het beleid kansrijk is. OCW maakt hiervoor gebruik van een Integraal Afwegingskader Beleid en Regelgeving (IAK) door het beantwoorden van vragen zoals of het beleid of de regelgeving overheidsinterventie rechtvaardigt en of het beleid rechtmatig, doelmatigheid en uitvoerbaar is. Voor zover hiervoor (ex ante) onderzoek kan worden gebruikt, maakt dit onderdeel uit van het afwegingskader. Vanaf 1 januari 2018 is het onder de nieuwe Comptabiliteitswet verplicht om bij nieuwe beleidsvoorstellen inzicht te geven in de verwachte doelmatigheid en doeltreffendheid. OCW werkt er aan dit onderdeel goed te implementeren.

BIJLAGE 3. INHUUR EXTERNEN

Tabel 1 Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verslagjaar 2017 (Bedragen x € 1.000)

Programma- en apparaatskosten

2017

1.

Interim-management

510

2.

Organisatie- en Formatieadvies

848

3.

Beleidsadvies

415

4.

Communicatieadvisering

568

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

2.341

5.

Juridisch Advies

177

6.

Advisering opdrachtgevers automatisering

2.930

7.

Accountancy, financiën en administratieve organisatie

166

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

3.273

8.

Uitzendkrachten (formatie & piek)1

88.822

Ondersteuning bedrijfsvoering (som 8)

88.822

Totaal uitgaven inhuur externen

94.436

X Noot
1

Deze categorie bestaat uit 3 posten (1) De uitzendkrachten van het ministerie excl. DUO (€ 1,8 miljoen). (2) De uitgaven voor het maken van ICT en de daarbij behorende processen van DUO die niet te onderscheiden zijn in de acht categorieën externe inhuur, voorheen < 2016 opgenomen als uitbesteed werk (€ 69,2 miljoen). (3) Inhuur van uitzendkrachten bij DUO als een flexibele schil voor o.a. seizoensgebonden werk in het primaire proces studiefinanciering (€ 17,8 miljoen).

Tabel 2 Inhuur externen buiten raamovereenkomsten
 

2017

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

Toelichting:

Het gerealiseerde percentage externe inhuur van OCW in totaal in 2017 bedraagt 22,65%. De beleidsgevoelige inhuur 0,72%. Het agentschap DUO met zijn Rijksbrede dienstverlening naar instellingen, studenten, leerlingen, leraren en andere overheidsorganen komt uit op een percentage van 38,05%. In opdracht van OCW zelf maar ook van andere overheidsorganen, bijvoorbeeld SZW (kinderopvang), voert DUO opdrachten uit gericht op de vernieuwing van dienstverlening en de daarbij behorende werkprocessen. Informatisering en digitalisering zijn daarvan belangrijke bouwstenen. Bij deze veelal ICT-gerelateerde opdrachten maakt DUO vanwege niet aanwezige interne expertise en uit doelmatigheidsoverwegingen gebruik van externe expertise. Daarbij streeft DUO naar een evenwichtige balans tussen extern personeel en intern personeel om daarmee de continuïteit van het primaire proces in een veranderende omgeving te borgen. Een balans die vooral gericht is op het verder afbouwen van extern personeel ten gunste van het verder investeren in de kwaliteiten van intern personeel. De omvang van de ICT-gerelateerde inhuur en de behoefte is de komende jaren zo groot dat een snelle afbouw richting de 10% niet waarschijnlijk lijkt.

Tabel 3 Sturingspercentage 2017
 

Heel OCW

OCW excl. DUO

DUO

Uitgaven ambtelijk personeel

322.575

180.137

142.438

Uitgaven externe inhuur

94.436

6.939

87.497

Waarvan beleidsgevoelige inhuur

2.341

2.308

33

Totale personele uitgaven

417.011

187.076

229.935

Percentage Externe inhuur 2017

22,65%

3,71%

38,05%

BIJLAGE 4. FINANCIËLE GEGEVENS UIT DE JAARREKENINGEN PER ONDERWIJSSECTOR

Deze bijlage geeft een overzicht van de financiële gegevens uit de jaarrekeningen per onderwijssector over de periode 2012 t/m 2016. De bron van deze gegevens is de Financiële Staat van het Onderwijs 2016 van de Inspectie van het Onderwijs. Deze is eind november beschikbaar gekomen en op 14 december 2017 aan de Tweede Kamer gestuurd. Voor nadere duiding van de cijfers wordt verwezen naar deze rapportage.

De onderwijsinstellingen stellen hun jaarverslagen op nadat het desbetreffende kalenderjaar is afgerond en dienen deze conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor 1 juli van het opvolgende jaar in bij het Ministerie van OCW/DUO. Dat betekent dat in 2017 de gegevens over 2016 zijn ontvangen. Deze zijn in de overzichten opgenomen. De jaarverslagen over 2017 worden voor 1 juli 2018 ingediend.

Gehanteerde definities voor de kengetallen:

Rentabiliteit (resultaat/totale baten)

Solvabiliteit II ((eigen vermogen + voorzieningen)/totale passiva)

Liquiditeit (current ratio), (vlottende activa/ kort vreemd vermogen)

Balans, staat van baten en lasten en kengetallen landelijk totaal (Bedragen x € 1.000.000)

Balans

2012

2013

2014

2015

2016

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

59

67

76

78

82

1.2

Materiële vaste activa

13.264

13.425

13.720

14.039

14.280

 

Gebouwen, terreinen

9.763

9.830

10.142

10.336

10.683

 

Inventaris en overige

3.501

3.595

3.578

3.703

3.597

1.3

Financiële vaste activa

861

843

810

754

700

Totaal vaste activa

14.184

14.335

14.605

14.871

15.063

1.4

Voorraden

36

31

27

21

19

1.5

Vorderingen

2.477

2.445

2.382

2.305

2.441

1.6

Effecten

166

112

115

108

96

1.7

Liquide middelen

5.750

6.672

6.771

7.519

7.841

Totaal vlottende activa

8.430

9.261

9.295

9.952

10.397

Totaal Activa

22.613

23.596

23.900

24.823

25.460

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

10.892

11.820

12.222

12.803

13.095

2.2

Voorzieningen

1.734

1.802

1.834

2.034

2.195

2.3

Langlopende schulden

3.088

3.059

3.061

3.009

3.097

2.4

Kortlopende schulden

6.899

6.915

6.784

6.977

7.073

Totaal Passiva

22.613

23.596

23.900

24.823

25.460

               

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

25.022

26.173

26.239

27.591

28.422

3.2

Overige overheidsb.

681

616

535

581

575

3.3

College, cursus etc. geld.

1.309

1.367

1.401

1.474

1.535

3.4

Baten werk in opdracht

2.066

2.028

2.056

2.184

2.195

3.5

Overige Baten

1.800

1.800

1.799

1.693

1.725

Totaal baten

30.878

31.983

32.030

33.523

34.452

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

23.112

23.476

23.928

24.868

25.819

4.2

Afschrijvingen

1.382

1.401

1.472

1.441

1.501

4.3

Huisvestingslasten

2.048

2.111

2.142

2.291

2.310

4.4

Overige lasten

4.009

4.031

4.110

4.341

4.468

Totaal lasten

30.551

31.018

31.651

32.941

34.099

Saldo baten en lasten

326

965

381

582

353

HR Gerealiseerde herwaard.

1

4

2

1

1

5

Financiële baten en lasten

–23

–45

–50

–49

0

 

Financiële baten

0

0

0

72

53

 

Financiële lasten

0

0

0

121

130

Resultaat

305

924

331

534

277

6

Belastingen

1

1

1

2

3

7

Resultaat deelnemingen

3

3

–2

3

3

Resultaat na belastingen

307

926

329

535

277

8

Aandeel derden in resultaat

14

3

5

16

15

Netto resultaat

293

923

324

519

262

9

Buitengewoon resultaat

–3

1

1

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

1

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

290

923

325

519

262

               

Kengetallen

         
     

2012

2013

2014

2015

2016

Rentabiliteit %

1

2,9

1

1,6

0,8

Solvabiliteit II

0,56

0,58

0,59

0,6

0,6

Liquiditeit

1,22

1,34

1,37

1,43

1,47

Kengetallen Landelijk Totaal

Kengetallen Landelijk Totaal
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen primair onderwijs1 (Bedragen x € 1.000.000)

Balans

2012

2013

2014

2015

2016

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

1.416

1.431

1.457

1.526

1.602

 

Gebouwen, terreinen

341

360

371

422

433

 

Inventaris en overige

1.075

1.071

1.186

1.104

1.169

1.3

Financiële vaste activa

407

361

346

325

316

Totaal vaste activa

1.823

1.792

1.803

1.850

1.918

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

782

792

861

814

818

1.6

Effecten

58

32

36

30

27

1.7

Liquide middelen

1.850

2.298

2.183

2.526

2.714

Totaal vlottende activa

2.691

3.122

3.082

3.369

3.558

Totaal Activa

4.514

4.914

4.885

5.220

5.476

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

2.612

2.968

2.981

3.147

3.294

2.2

Voorzieningen

485

506

520

623

711

2.3

Langlopende schulden

85

93

90

108

107

2.4

Kortlopende schulden

1.332

1.347

1.294

1.342

1.364

Totaal Passiva

4.514

4.914

4.885

5.220

5.476

               

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

9.186

9.527

9.410

9.955

10.283

3.2

Overige overheidsb.

332

326

268

330

324

3.3

College, cursus etc. geld.

3

4

5

5

6

3.4

Baten werk in opdracht

9

11

9

10

14

3.5

Overige Baten

518

534

516

430

422

Totaal baten

10.048

10.402

10.208

10.730

11.049

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

8.267

8.270

8.392

8.625

8.850

4.2

Afschrijvingen

232

237

242

258

268

4.3

Huisvestingslasten

660

684

690

794

806

4.4

Overige lasten

903

906

933

989

1.038

Totaal lasten

10.061

10.098

10.257

10.665

10.961

Saldo baten en lasten

– 13

340

– 48

65

88

HR Gerealiseerde herwaard.

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

60

39

38

22

13

 

Financiële baten

0

0

0

29

20

 

Financiële lasten

0

0

0

7

7

Resultaat

47

343

–11

87

101

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

47

343

–11

87

101

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

47

343

–11

87

101

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

47

344

– 10

87

101

               

Kengetallen

         
     

2012

2013

2014

2015

2016

Rentabiliteit %

0,5

3,3

–0,1

0,8

0,9

Solvabiliteit II

0,69

0,71

0,72

0,72

0,73

Liquiditeit

2,02

2,32

2,38

2,51

2,61

X Noot
1

De cijfers in deze overzichten (ook bij de overige sectoren) kunnen voor overeenkomstige jaren verschillen ten opzichte van vorig jaar. Dat is een gevolg van het feit dat de vijfjarenreeksen telkens worden herrekend naar veranderingen in de samenstelling van de populatie. Bovendien is er bij po sprake van een andere aggregatie, waar nu ook het speciaal onderwijs bij is opgenomen. Dat was over 2015 niet het geval.

Kengetallen PO

Kengetallen PO
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen voortgezet onderwijs (Bedragen x € 1.000.000)

Balans

2012

2013

2014

2015

2016

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

1

1

1

1

1

1.2

Materiële vaste activa

1.840

1.881

1.922

1.956

1.974

 

Gebouwen, terreinen

1.127

1.111

1.190

1.202

1.241

 

Inventaris en overige

713

770

732

754

733

1.3

Financiële vaste activa

152

155

153

156

166

Totaal vaste activa

1.994

2.037

2.076

2.113

2.141

1.4

Voorraden

17

12

9

3

3

1.5

Vorderingen

254

282

258

252

247

1.6

Effecten

50

25

20

20

14

1.7

Liquide middelen

1.046

1.286

1.347

1.501

1.542

Totaal vlottende activa

1.367

1.605

1.635

1.777

1.807

Totaal Activa

3.361

3.642

3.711

3.890

3.947

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

1.537

1.756

1.790

1.878

1.936

2.2

Voorzieningen

391

414

449

507

552

2.3

Langlopende schulden

319

356

350

399

398

2.4

Kortlopende schulden

1.114

1.117

1.121

1.105

1.060

Totaal Passiva

3.361

3.642

3.711

3.890

3.947

               

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

5.971

6.308

6.288

6.631

6.893

3.2

Overige overheidsb.

119

125

121

118

117

3.3

College, cursus etc. geld.

3

2

3

2

2

3.4

Baten werk in opdracht

1

1

2

4

4

3.5

Overige Baten

346

339

367

377

373

Totaal baten

6.440

6.776

6.781

7.133

7.390

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

5.011

5.147

5.325

5.526

5.758

4.2

Afschrijvingen

236

244

244

247

252

4.3

Huisvestingslasten

394

424

418

420

441

4.4

Overige lasten

740

753

799

849

884

Totaal lasten

6.382

6.569

6.786

7.041

7.336

Saldo baten en lasten

58

207

– 5

91

54

HR Gerealiseerde herwaard.

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

17

9

7

1

0

 

Financiële baten

0

0

0

15

9

 

Financiële lasten

0

0

0

14

15

Resultaat

75

215

2

92

48

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

75

215

2

92

48

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

75

215

2

92

48

9

Buitengewoon resultaat

–2

1

0

0

0

   

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

   

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

72

216

2

91

48

               

Kengetallen

         
     

2012

2013

2014

2015

2016

Rentabiliteit %

1,2

3,2

0

1,3

0,7

Solvabiliteit II

0,57

0,6

0,6

0,61

0,63

Liquiditeit

1,23

1,44

1,46

1,61

1,7

Kengetallen VO

Kengetallen VO
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen samenwerkingsverbanden1 (Bedragen x € 1.000.000)

Balans

2012

2013

2014

2015

2016

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

0

0

0

0

0

1.2

Materiële vaste activa

0

0

4

4

5

1.3

Financiële vaste activa

0

0

1

1

1

Totaal vaste activa

0

0

5

6

6

1.4

Voorraden

0

0

0

0

0

1.5

Vorderingen

0

0

16

20

17

1.6

Effecten

0

0

0

0

0

1.7

Liquide middelen

0

0

99

206

251

Totaal vlottende activa

0

0

115

225

268

Totaal Activa

0

0

121

231

274

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

0

0

69

157

206

2.2

Voorzieningen

0

0

1

2

3

2.3

Langlopende schulden

0

0

0

0

0

2.4

Kortlopende schulden

0

0

50

71

65

Totaal Passiva

0

0

121

231

274

               

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

0

0

110

283

293

3.2

Overige overheidsb.

0

0

13

19

18

3.3

College, cursus etc. geld.

0

0

0

0

0

3.4

Baten werk in opdracht

0

0

1

3

3

3.5

Overige Baten

0

0

31

40

26

Totaal baten

0

0

155

344

339

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

0

0

73

145

160

4.2

Afschrijvingen

0

0

1

1

1

4.3

Huisvestingslasten

0

0

4

6

7

4.4

Overige lasten

0

0

47

110

122

Totaal lasten

0

0

125

262

290

Saldo baten en lasten

0

0

30

82

48

HR Gerealiseerde herwaard.

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

0

0

0

1

0

 

Financiële baten

0

0

0

1

0

 

Financiële lasten

0

0

0

0

0

Resultaat

0

0

30

83

49

6

Belastingen

0

0

0

0

0

7

Resultaat deelnemingen

0

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

0

0

30

83

49

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

0

0

30

83

49

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

0

0

30

83

49

               

Kengetallen

         
           

2015

2016

Solvabiliteit II

     

0,69

0,8

Liquiditeit

     

3,15

4,14

X Noot
1

Deze cijfers zijn ook onderdeel van respectievelijk po en vo.

Kengetallen samenwerkingsverbanden

Kengetallen samenwerkingsverbanden
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen middelbaar beroepsonderwijs (Bedragen x € 1.000.000)

Balans

2012

2013

2014

2015

2016

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

6

7

5

6

13

1.2

Materiële vaste activa

3.689

3.668

3.630

3.608

3.619

 

Gebouwen, terreinen

3.090

3.093

3.096

3.040

3.022

 

Inventaris en overige

599

575

534

568

597

1.3

Financiële vaste activa

88

79

75

59

61

Totaal vaste activa

3.783

3.753

3.711

3.673

3.693

1.4

Voorraden

4

4

3

4

4

1.5

Vorderingen

274

233

195

177

189

1.6

Effecten

17

12

14

13

13

1.7

Liquide middelen

620

777

837

948

1.016

Totaal vlottende activa

915

1.026

1.050

1.141

1.223

Totaal Activa

4.698

4.779

4.760

4.814

4.916

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

2.207

2.324

2.358

2.539

2.616

2.2

Voorzieningen

267

255

247

256

282

2.3

Langlopende schulden

1.227

1.269

1.201

1.060

1.082

2.4

Kortlopende schulden

996

932

955

959

935

Totaal Passiva

4.698

4.779

4.760

4.814

4.916

               

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

3.851

4.096

4.143

4.471

4.591

3.2

Overige overheidsb.

177

115

109

100

97

3.3

College, cursus etc. geld.

64

61

48

45

53

3.4

Baten werk in opdracht

211

178

159

158

175

3.5

Overige Baten

235

223

213

203

199

Totaal baten

4.537

4.673

4.672

4.977

5.115

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

3.237

3.258

3.282

3.464

3.688

4.2

Afschrijvingen

316

324

337

307

298

4.3

Huisvestingslasten

314

318

329

338

351

4.4

Overige lasten

618

620

638

638

652

Totaal lasten

4.485

4.520

4.587

4.747

4.988

Saldo baten en lasten

52

153

85

229

127

HR Gerealiseerde herwaard.

1

4

2

1

1

5

Financiële baten en lasten

–52

–51

–49

–46

0

 

Financiële baten

0

0

0

5

3

 

Financiële lasten

0

0

0

51

50

Resultaat

1

106

37

184

81

6

Belastingen

0

0

0

1

1

7

Resultaat deelnemingen

2

1

–6

1

1

Resultaat na belastingen

2

107

32

184

81

8

Aandeel derden in resultaat

0

–1

0

0

0

Netto resultaat

3

107

32

184

81

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

3

107

32

184

81

               

Kengetallen

         
     

2012

2013

2014

2015

2016

Rentabiliteit %

0

2,3

0,8

3,7

1,6

Solvabiliteit II

0,53

0,54

0,55

0,58

0,59

Liquiditeit

0,92

1,1

1,1

1,19

1,31

Kengetallen MBO

Kengetallen MBO
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen hoger beroepsonderwijs (Bedragen x € 1.000.000)

Balans

2012

2013

2014

2015

2016

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

20

17

13

6

11

1.2

Materiële vaste activa

2.306

2.347

2.374

2.447

2.501

 

Gebouwen, terreinen

1.906

1.898

1.914

2.059

2.093

 

Inventaris en overige

400

449

460

388

408

1.3

Financiële vaste activa

29

25

23

26

21

Totaal vaste activa

2.354

2.389

2.411

2.480

2.533

1.4

Voorraden

4

5

3

2

1

1.5

Vorderingen

310

313

327

316

315

1.6

Effecten

3

2

2

3

2

1.7

Liquide middelen

799

851

948

941

886

Totaal vlottende activa

1.114

1.171

1.280

1.262

1.205

Totaal Activa

3.469

3.560

3.691

3.741

3.737

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

1.411

1.529

1.709

1.729

1.639

2.2

Voorzieningen

168

187

182

198

202

2.3

Langlopende schulden

789

712

687

668

732

2.4

Kortlopende schulden

1.101

1.132

1.113

1.147

1.164

Totaal Passiva

3.469

3.560

3.691

3.741

3.737

               

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

2.550

2.658

2.772

2.837

2.852

3.2

Overige overheidsb.

37

33

34

32

36

3.3

College, cursus etc. geld.

717

759

811

841

861

3.4

Baten werk in opdracht

196

181

174

174

182

3.5

Overige Baten

172

196

206

160

164

Totaal baten

3.672

3.827

3.997

4.046

4.095

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

2.674

2.760

2.850

3.002

3.143

4.2

Afschrijvingen

211

211

248

226

240

4.3

Huisvestingslasten

224

229

237

238

233

4.4

Overige lasten

473

491

481

531

544

Totaal lasten

3.582

3.691

3.815

3.997

4.160

Saldo baten en lasten

90

136

182

49

– 65

HR Gerealiseerde herwaard.

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

–25

–28

–23

–24

0

 

Financiële baten

0

0

0

4

3

 

Financiële lasten

0

0

0

29

29

Resultaat

65

108

159

25

–91

6

Belastingen

1

0

1

1

1

7

Resultaat deelnemingen

–1

0

0

0

0

Resultaat na belastingen

64

108

159

24

–92

8

Aandeel derden in resultaat

0

0

0

0

0

Netto resultaat

64

108

159

24

–92

9

Buitengewoon resultaat

0

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

64

108

159

24

– 92

               

Kengetallen

         
     

2012

2013

2014

2015

2016

Rentabiliteit %

1,8

2,8

4

0,6

–2,2

Solvabiliteit II

0,46

0,48

0,51

0,52

0,49

Liquiditeit

1,01

1,03

1,15

1,1

1,03

Kengetallen HBO

Kengetallen HBO
Balans, staat van baten en lasten en kengetallen wetenschappelijk onderwijs in € x 1.000.000

Balans

2012

2013

2014

2015

2016

1

Activa

         

1.1

Immateriële vaste activa

32

42

56

64

58

1.2

Materiële vaste activa

4.013

4.099

4.336

4.502

4.584

 

Gebouwen, terreinen

3.300

3.368

3.571

3.614

3.894

 

Inventaris en overige

713

731

765

888

690

1.3

Financiële vaste activa

185

223

212

188

136

Totaal vaste activa

4.229

4.364

4.604

4.755

4.778

1.4

Voorraden

11

10

10

11

11

1.5

Vorderingen

856

826

741

746

872

1.6

Effecten

38

40

42

42

39

1.7

Liquide middelen

1.437

1.462

1.455

1.603

1.683

Totaal vlottende activa

2.342

2.338

2.249

2.403

2.605

Totaal Activa

6.572

6.701

6.853

7.157

7.383

2

Passiva

         

2.1

Eigen vermogen

3.124

3.243

3.384

3.510

3.609

2.2

Voorzieningen

423

442

436

449

447

2.3

Langlopende schulden

668

630

733

775

778

2.4

Kortlopende schulden

2.356

2.387

2.301

2.423

2.549

Totaal Passiva

6.572

6.701

6.853

7.157

7.383

               

Staat van baten en lasten

         

Baten

         

3.1

Rijksbijdragen

3.465

3.585

3.626

3.697

3.802

3.2

Overige overheidsb.

16

17

3

1

1

3.3

College, cursus etc. geld.

521

541

536

580

614

3.4

Baten werk in opdracht

1.650

1.657

1.712

1.838

1.820

3.5

Overige Baten

529

507

496

523

566

Totaal baten

6.180

6.305

6.373

6.639

6.803

Lasten

         

4.1

Personeelslasten

3.924

4.040

4.079

4.251

4.381

4.2

Afschrijvingen

387

384

402

404

443

4.3

Huisvestingslasten

454

456

468

500

479

4.4

Overige lasten

1.275

1.261

1.258

1.335

1.351

Totaal lasten

6.041

6.141

6.207

6.491

6.654

Saldo baten en lasten

139

164

167

148

149

HR Gerealiseerde herwaard.

0

0

0

0

0

5

Financiële baten en lasten

-22

-14

-22

-1

0

 

Financiële baten

0

0

0

18

17

 

Financiële lasten

0

0

0

19

30

Resultaat

117

151

144

147

137

6

Belastingen

0

0

0

0

1

7

Resultaat deelnemingen

2

2

4

2

2

Resultaat na belastingen

119

153

148

149

138

8

Aandeel derden in resultaat

15

4

5

16

15

Netto resultaat

105

149

143

133

123

9

Buitengewoon resultaat

-1

0

0

0

0

 

Buitengewone baten

0

0

0

0

0

 

Buitengewone lasten

0

0

0

0

0

Totaal resultaat

104

149

143

133

123

               

Kengetallen

         
     

2012

2013

2014

2015

2016

Rentabiliteit %

1,9

2,4

2,3

2,2

2

Solvabiliteit II

0,54

0,55

0,56

0,55

0,55

Liquiditeit

0,99

0,98

0,98

0,99

1,02

Kengetallen WO

Kengetallen WO

B. Toezegging aan Tweede Kamer

Op aangeven van de Algemene Rekenkamer is toegezegd om de informatievoorziening over de rechtmatigheid bij onderwijsclusters in het Departementaal jaarverslag op te nemen.

Overzicht1 bevindingen2 ontleend aan de controleverklaringen van de accountant bij de jaarverslagen 2016 van het bestuur van de bekostigde onderwijsinstellingen
 

Sector

 

po

vo

mbo

ho

Aantal onrechtmatigheden

12

9

5

2

Bedrag per sector (x € 1.000)

5.738

6.271

6.853

11.731

Totaal lasten per sector (x € 1.000)3

10.961.386

7.335.830

4.987.914

10.813.856

Percentage bedrag per sector t.o.v. totaal van de lasten per sector (x 1%)

0,05

0,09

0,14

0,11

Totaal aantal besturen

1.124

350

66

54

X Noot
1

Bron: DUO

X Noot
2

Er is sprake van een bevinding als een accountant een opmerking, beperking of afkeuring opneemt bij zijn oordeel rechtmatigheid in de controleverklaring en waarbij deze bevinding gekwantificeerd is.

X Noot
3

Betreft het totaal van de lasten zoals opgenomen in de XBRL aanlevering van de bekostigde onderwijsinstellingen.


X Noot
1

RMC staat voor Regionale Meld- en Coördinatiefunctie

Naar boven