Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725-XIII nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 34725-XIII nr. 6 |
Vastgesteld 7 juni 2017
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister en de Staatssecretaris van Economische Zaken over het jaarverslag van 17 mei 2017 inzake het Ministerie van Economische Zaken en Diergezondheidsfonds (Kamerstuk 34 725 XIII, nr. 1).
De Minister en de Staatssecretaris van Economische Zaken hebben deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De fungerend voorzitter van de commissie, Ziengs
De griffier van de commissie, Nava
1.
Wat is het hoogste bedrag dat in 2016 aan inkomenssteun voor boerenbedrijven is uitgekeerd en voor welke regeling gold deze uitkering?
Antwoord
De basisbetalingsregeling is de belangrijkste regeling voor inkomensondersteuning. Het hoogste bedrag dat in 2016 aan inkomenssteun is gegeven bedraagt € 389.453,82. Dit betreft een basisbetaling. Een volledig overzicht van alle uitbetaalde bedragen per regeling treft u aan op https://mijn.rvo.nl/europese-subsidies-2016
2.
Hoe vaak is er het afgelopen jaar door boerenbedrijven gebruik gemaakt van subsidiemogelijkheden (van zowel provincies als de rijksoverheid) voor het saneren van asbest op daken? Ligt het in de lijn der verwachting dat alle daken in 2024 volledig asbest vrij zijn? Welke subsidiepotten zijn er voor de komende jaren nog beschikbaar en met welk budget gaat dit gepaard?
Antwoord
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar de beantwoording van vragen bij het jaarverslag door de Minister van Infrastructuur en Milieu.
3.
Wat zijn de opbrengsten of uitgaven van de Nederlandse aandelen in URENCO?
Antwoord
De aandelen in URENCO zijn voor één derde deel in handen van de houdstermaatschappij Ultra Centrifuge Nederland (UCN). De Nederlandse Staat is 100% aandeelhouder in UCN. Daarnaast zijn het Verenigd Koninkrijk en de Duitse private energiebedrijven E.on en RWE aandeelhouder in URENCO. De omvang van het dividend voor de Nederlandse Staat in 2016 was € 99 mln.
4.
Welke verschillen bestaan er tussen de consumptiegroei van de verschillende inkomensgroepen?
Antwoord
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maakt geen uitsplitsing van de consumptiegroei naar verschillende inkomensgroepen. Wel heeft zij door middel van een enquête (Budgetonderzoek) in 2015 vastgesteld wat de gemiddelde bestedingen zijn per inkomensgroep huishoudens, en waaruit deze bestedingen bestaan (voedingsmiddelen, gezondheid, vervoer, etc.). Omdat de volgende peildatum pas in 2020 valt, kan er over de ontwikkeling daarvan nog niets geconcludeerd worden.
5.
Kunt u cijfers geven over de verdeling van de groei over verschillende inkomensgroepen en groepen bedrijven waaruit blijkt welke groepen het meest geprofiteerd hebben van de groei van het afgelopen jaar?
Antwoord
Gegevens over een uitsplitsing in de economische groei naar inkomensgroepen zijn over 2016 niet beschikbaar. Uit de koopkrachtplaatjes van het Centraal Planbureau (CPB) blijkt echter dat alle inkomensgroepen in 2016 hun koopkracht zagen toenemen. De groep met een lager dan modaal inkomen ging er 1,7% op vooruit. De groepen met een inkomen tussen 1 en 2 en 2 en 3 keer modaal gingen er respectievelijk 3,3 en 3,5% op vooruit. De groep met een inkomen hoger dan 3 keer modaal ging er 2,7% op vooruit.
Een uitsplitsing van de ontwikkeling van de toegevoegde waarde naar bedrijfstak is weergegeven in onderstaande tabel.
Ontwikkeling toegevoegde waarde naar bedrijfstak |
2016 |
---|---|
Landbouw, bosbouw en visserij |
– 0,9 |
Nijverheid (excl. bouw) en energie |
1,3 |
Bouwnijverheid |
7,6 |
Handel, vervoer en horeca |
2,6 |
Informatie en communicatie |
1,6 |
Financiële dienstverlening |
-0,9 |
Verhuur en handel van onroerend goed |
2,5 |
Zakelijke dienstverlening |
4,4 |
Overheid en zorg |
1 |
Cultuur, recreatie, overige diensten |
1,4 |
Bron: CBS
6.
Kunt u het aantal werklozen verder uitsplitsen?
Antwoord
Het CBS publiceert uitsplitsingen van de werkloosheid naar verschillende categorieën. In onderstaande tabel wordt de werkloosheid in 2016 uitgesplitst naar geslacht, herkomst, onderwijsniveau en leeftijd.
Uitsplitsing werkloosheid (in duizenden) |
2016 |
---|---|
Totaal |
538 |
– Geslacht: Mannen |
268 |
– Geslacht: Vrouwen |
271 |
– Herkomst: autochtoon |
342 |
– Herkomst: westerse allochtoon |
67 |
– Herkomst: niet-westerse allochtoon |
129 |
– Onderwijsniveau: laag onderwijs |
190 |
– Onderwijsniveau: middelbaar onderwijs |
228 |
– Onderwijsniveau: hoog onderwijs |
111 |
– Leeftijd: 15 tot 25 jaar |
152 |
– Leeftijd: 25 tot 45 jaar |
167 |
– Leeftijd: 45 tot 75 jaar |
219 |
Bron: CBS
7.
Hoe groot is het aantal mensen dat geen werk heeft maar zich niet als werkzoekende inschrijft? Kunt u hierbij aangeven welke motieven deze mensen hebben om dat niet te doen?
Antwoord
Over 2016 waren er blijkens de databank van het CBS gemiddeld 3.826.000 mensen in de leeftijd tussen 15 en 75 jaar oud die geen werk hadden en niet op zoek waren naar werk en/of niet direct beschikbaar waren om te werken. Motieven van deze mensen kunnen divers zijn, zoals een (fulltime) opleiding, het ontvangen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, het uitvoeren van (onbetaalde) zorgtaken en/of andere activiteiten anders dan het verrichten van betaald werk.
8.
Wat is het rendement van de nieuwe WBSO?
Antwoord
In 2016 zijn de WBSO en de RDA geïntegreerd in de nieuwe WBSO. Het rendement van de nieuwe WBSO is goed. Door de integratie zijn de administratieve lasten verminderd, doordat bedrijven voor R&D-loonkosten en R&D-niet loonkosten (oude RDA) voortaan nog maar een aanvraag hoeven te doen en via één systematiek (afdrachtvermindering op de loonheffing) het voordeel direct maandelijks kunnen verrekenen.
De WBSO is meerdere malen positief geëvalueerd en ook uit de meest recente evaluatie blijkt dat de WBSO doet wat hij beoogt: de private loonuitgaven aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O) bevorderen. Uit de evaluatie volgt dat bedrijven niet alleen het ontvangen WBSO-voordeel besteden aan S&O maar daar per ontvangen WBSO-euro zelf nog eens 77 eurocent bovenop leggen. De extra R&D-loonuitgaven per euro WBSO bedragen dus € 1,77.1
9 en 10.
Heeft de samenvoeging van de WBSO en de RDA geleid tot verandering in het aantal aanvragen door het kleinbedrijf en het grootbedrijf?
Welk bedrag gaat bij de nieuwe WBSO-regeling naar het kleinbedrijf en hoe is dit verschoven ten opzichte van de oude regeling?
Antwoord
Als er wordt gekeken naar het aantal aanvragen voor beide regelingen tezamen is er geen verandering opgetreden in het aandeel mkb/grootbedrijf in het aantal aanvragen. In 2016 hebben 22.330 bedrijven WBSO toegekend gekregen, waarvan ruim 97% mkb. In 2015 was dit aandeel voor het mkb ook 97%.
Het mkb ontvangt in 2016 naar verwachting 63,5% van het budget. Het aandeel mkb ontwikkelt zich daarmee, conform verwachting, stabiel ten opzichte van de situatie voor de integratie van de RDA in de WBSO. De raming van eind 2015 ging uit van 65,9%. Het verschil in de huidige raming en de oorspronkelijke raming komt doordat in de oorspronkelijke raming een klein aantal bedrijven, op basis van gegevens van de Belastingdienst, Kamer van Koophandel en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), geclassificeerd was als mkb, terwijl het in feite grote bedrijven betrof. Als deze bedrijven in de oorspronkelijke prognose als grootbedrijf geclassificeerd waren, zou het aandeel mkb niet op 65,9% maar op 63,2% zijn geraamd.
In tabel 1 treft u de oorspronkelijke prognose van eind 2015 aan (inclusief de destijds gepresenteerde nulsituatie). In tabel 2 treft u de correctie op deze prognose en nulsituatie aan -waarbij een klein aantal bedrijven alsnog bij het grootbedrijf is ingedeeld- en de nieuwe prognose op basis van alle toekenningen 2016. Het aandeel mkb in de WBSO is relatief hoog, gezien het mkb verantwoordelijk is voor circa 40% van de in Nederland uitgevoerde R&D2.
Het is belangrijk om te benadrukken dat ook deze nieuwe raming nog niet definitief is, omdat het uiteindelijke gebruik en de verdeling van het budget afhankelijk zijn van de werkelijk gerealiseerde R&D door bedrijven. De definitieve cijfers zullen halverwege 2017 bekend zijn en met Prinsjesdag met u worden gedeeld.
Klein (< 50 werkzame personen) |
Middelgroot (50–249 werkzame personen) |
Groot (≥ 250 personen) |
Totaal |
|
---|---|---|---|---|
Nulsituatie: budgetverdeling vastgestelde WBSO 2014 |
45,6% |
21,3% |
33,1% |
100% |
Oorspronkelijke prognose 2016, op basis van analyses voorafgaand aan integratie |
44,7% |
21,2% |
34,1% |
100% |
Klein (< 50 werkzame personen) |
Middelgroot (50–249 werkzame personen) |
Groot (≥ 250 personen) |
Totaal |
|
---|---|---|---|---|
Nulsituatie: budgetverdeling vastgestelde WBSO 2014 |
44,2% |
20,0% |
35,8% |
100% |
Bijstelling oorspronkelijke prognose 2016 |
43,3% |
19,9% |
36,8% |
100% |
Nieuwe prognose, op basis van toegekende WBSO 2016 |
42,4% |
21,1% |
36,5% |
100% |
11.
Hoe is de tevredenheid onder bedrijven en onderzoekers/kennisinstellingen over de PPS-toeslag?
Antwoord
De hoofdconclusie uit de tussenevaluatie van de PPS-toeslagregeling is dat de PPS-toeslagregeling (voorheen TKI-toeslagregeling) een effectieve manier blijkt om PPS-projecten te stimuleren op belangrijke technologiegebieden. In overleg met het veld zijn er in de afgelopen jaren enkele aanpassingen gedaan om de regeling en het gebruik daarvan te verbeteren. Voor alle aanpassingen geldt dat minstens 70% van de surveyrespondenten het als een verbetering ziet3.
12.
Kunt u de organisaties die hun kennis en inzichten deelden bij de totstandkoming van de Digitale Agenda uitsplitsen in de categorieën MKB, grootbedrijf, overheid, semi-overheid en maatschappelijk middenveld?
Antwoord
Bij de totstandkoming van de Digitale Agenda (Kamerstuk 29 515, nr. 390) zijn gedurende het tijdsbestek van een half jaar diverse stakeholders geconsulteerd. Zo is met de aangestelde aanjagers van de verschillende ICT doorbraakprojecten (Kamerstuk 29 515, nr. 390, bijlage) gesproken en hen gevraagd naar hun ervaringen en ideeën voor de nieuwe Digitale Agenda. Verder hebben mijn ambtenaren gesproken met vele verschillende organisaties uit de in de vraag genoemde categorieën van starters, mkb, grootbedrijf, overheid, semi-overheid en maatschappelijk middenveld.
13.
Hoe groot is de toename van regeldruk geweest in de afgelopen tijd en hoe verhoudt deze zich tot de brutoafname van regeldruk?
Antwoord
Het kabinet rapporteert tweemaal per jaar aan de Tweede Kamer over de voortgang van het rijksbrede regeldrukprogramma. Onderdeel van de voortgangsrapportage is een bijlage met een uitgebreid overzicht van maatregelen die een effect hebben op de regeldruk. In het overzicht zijn zowel maatregelen opgenomen die tot een toename van regeldruk hebben geleid, als maatregelen die tot een afname hebben geleid. In de eindrapportage die in mei 2017 aan de Kamer is gestuurd, is aan de Kamer gemeld dat er deze kabinetsperiode tot en met maart 2017 voor in totaal € 2,48 mld aan regeldruk reducerende maatregelen is gerealiseerd. Deze reductie van in totaal € 2,48 mld bestaat uit een toename van € 360 mln en een afname van € 2,84 mld.
14.
Is het nagestreefde bedrag van € 2,5 miljard bruto of netto?
Antwoord
Het nagestreefde bedrag van € 2,5 mld betreft een netto bedrag. Het betreft het totaal van toe- en afnames van regeldruk. Zie het antwoord op vraag 13.
15.
Welk percentage facturen betaalt de overheid na de betalingstermijn?
Antwoord
Rijksoverheid: 5% in 2016
Provincies: 13% in 2015
Gemeenten: 59% in 2015
Gegevens van de medeoverheden over 2016 worden op dit moment verzameld en zullen voor het zomerreces per brief aan uw Kamer gestuurd worden.
Onder de percentages niet tijdig betaalde rekeningen kunnen zich ook gevallen bevinden waarin de prestatie niet is goedgekeurd, de rekening is betwist of administratieve gegevens niet volledig of juist waren.
16.
Welk percentage lagere overheden is structureel wanbetaler en op welke manier worden zij hier op aangesproken?
Antwoord
De rijksoverheid monitort de betaaltermijnen van Rijk, provincies en gemeenten en rapporteert hierover jaarlijks aan de Tweede Kamer. Er zijn geen indicaties van structurele wanbetaling, in ieder geval niet in de strikte betekenis van het niet betalen van rekeningen, bij medeoverheden. Wel lijkt een groot percentage van gemeenten problemen te ondervinden bij het tijdig betalen van rekeningen. Voor provincies en gemeenten geldt dat het toezicht op het dagelijks bestuur en daarmee ook op de naleving van betaaltermijnen, wordt uitgeoefend door respectievelijk de gemeenteraad of de provinciale staten van de betreffende gemeente of provincie.
Daarnaast kan in alle gevallen de leverancier zijn debiteur aanspreken op het nakomen van betalingsafspraken en daartegen verschillende middelen inzetten zoals het beëindigen of opschorten van duurovereenkomsten en het vorderen van vertragingsrente.
17.
Welke invloed heeft de premieverhoging van de BMKB gehad op het aantal aanvragen?
Antwoord
Het aantal BMKB-aanvragen is onder andere afhankelijk van de economische conjunctuur en de risicoacceptatiebereidheid van banken. De invloed van de premieverhoging per 1 januari 2017 kan daarom niet eenduidig worden vastgesteld. Wel kan opgemerkt worden dat de benutting van de BMKB gedurende de eerste 4 maanden van 2017 hoger lag ten opzichte van de eerste vier maanden in de jaren 2013 tot en met 2016. In dat opzicht blijft de behoefte aan de BMKB dus onverminderd aanwezig.
18.
Hoeveel karteldeelnemers hebben in 2016 aanspraak gemaakt op clementie? Hoe groot was hun aandeel in de totale omvang van kartels?
Antwoord
In de afgelopen jaren vindt ongeveer 40% van de kartelzaken waarin de ACM boetes heeft opgelegd, zijn oorsprong in een clementieverzoek. Ook in 2016 had de ACM een actieve clementiepraktijk. Omwille van de effectiviteit van het clementie-instrumentarium worden geen cijfers openbaar gemaakt met betrekking tot het precieze aantal jaarlijks ontvangen clementieverzoeken.
19.
Waaruit blijkt de verbetering van de e-overheidsdienstverlening bij aanbestedingen?
Antwoord
De in 2016 gewijzigde Aanbestedingswet 2012 bepaalt dat vanaf 1 juli 2017 alle communicatie in een aanbestedingsprocedure tussen aanbestedende diensten en ondernemers in beginsel elektronisch plaatsvindt. Doordat documenten niet langer in hardcopy hoeven worden aangeleverd en alle overige communicatie in beginsel digitaal verloopt, zorgt deze maatregel voor een lastenreductie van circa € 4,7 mln voor het bedrijfsleven en circa € 1,8 mln voor aanbestedende diensten en speciale-sectorbedrijven. Omdat een deel van de communicatie al elektronisch verliep en aanbestedende diensten in aanloop naar 1 juli 2017 al geleidelijk zijn overgestapt op elektronisch aanbesteden, wordt deze lastenreductie stapsgewijs gerealiseerd.
20.
Hoe groot was het aantal storingen bij TenderNed in 2016, uitgesplitst naar maand? Hoe groot was het aantal storingsuren?
Antwoord:
Maand |
Storingen |
Storingsuren |
Opmerking |
---|---|---|---|
Januari |
2 |
5 uren |
Generieke netwerkstoring |
Februari |
– |
– |
- |
Maart |
1 |
1 uur en 30 minuten |
netwerkstoring |
April |
3 |
5 uren en 40 minuten |
26 april storing eHerkenning Geen downtime |
Mei |
2 |
3 uur en 30 minuten |
Storing up/download documenten en digitale inschrijvingen – Geen of beperkte downtime |
Juni |
1 |
2 uren |
Storing up/download documenten en digitale inschrijvingen – Geen of beperkte downtime |
Juli |
1 |
15 minuten |
Storing up/download documenten en digitale inschrijvingen – Geen of beperkte downtime |
Augustus |
1 |
7 uren en 45 minuten |
Storing up/download documenten en digitale inschrijvingen – Geen of beperkte downtime |
September |
4 |
24 uren en 41 minuten |
Storing up/download documenten en digitale inschrijvingen – Geen of beperkte downtime |
Oktober |
7 |
11 uren en 54 minuten |
Storing up/download documenten en digitale inschrijvingen – Geen of beperkte downtime |
November |
4 |
3 uren en 39 minuten |
29/30 november storing eHerkenning Geen downtime |
December |
1 |
40 minuten |
StoringSMS-provider. Geen downtime |
Een storing wil nog niet in alle gevallen betekenen dat TenderNed niet bereikbaar is. TenderNed is in 2016 tweemaal volledig niet bereikbaar geweest, vanwege netwerkstoringen.
21.
Zou het mogelijk zijn om naast «Made in Holland» te promoten in het buitenland, dit ook in eigen land te doen? Waarom wordt daar niet voor gekozen?
Antwoord
Het Nederlands bedrijfsleven maakt gebruik van het «Holland»-brand om Nederland in het buitenland te promoten. Daarbij gaat het om de promotie van Nederlandse producten, kennis en kunde, zakelijke mogelijkheden (waaronder vestiging in Nederland) en de mogelijkheden voor buitenlandse toeristen. Desalniettemin kan het «Holland»-brand ook worden gebruikt op de binnenlandse markt.
Wij gaan ervan uit dat het Nederlandse bedrijfsleven voldoende in staat is om zelfstandig in te spelen op de behoefte van Nederlandse consumenten naar producten van eigen bodem.
22.
Hoe vaak is al gebruik gemaakt van de verruiming in de wet verhoging boetemaxima ACM als de aangepaste boetebeleidsregel ACM?
Antwoord
Tot op heden heeft de ACM nog geen gebruik gemaakt van de verruiming in de Wet verhoging boetemaxima ACM. Dit heeft te maken met het in de wet opgenomen overgangsregime. Hierdoor kan het nieuwe, strengere regime alleen worden toegepast op overtredingen die na 1 juli 2016 zijn aangevangen. Daarnaast nemen onderzoek en de voorbereiding van een boetebesluit tijd in beslag, zeker bij meer complexe en lastig op te sporen overtredingen, zoals kartelovertredingen. Ook hierdoor is nog geen gebruik gemaakt van de verruiming.
23.
Wat is het tijdspad van het voor advies aan de Raad van State voorgelegde wetsvoorstel over de positie van de Nationaal Coördinator Groningen?
Antwoord
Het advies van de afdeling advisering van de Raad van State over het wetsvoorstel betreffende de positie van de NCG is inmiddels ontvangen. Op het ogenblik wordt het advies bestudeerd.
24.
Welke verandering heeft in 2016 plaatsgevonden in de overcapaciteit van winkelvloeroppervlak?
Antwoord
Het leegstandcijfer is het afgelopen jaar gering gedaald met 0,02%. Daarmee is de leegstand in 2016 teruggelopen met 39.698 m2 winkelvloeroppervlakte.
25.
Hoeveel outletcentra zijn de afgelopen jaren geopend in Nederland en hoe groot is hun invloed geweest op de overcapaciteit in winkelvloeroppervlak?
Antwoord
Afgelopen jaren zijn er geen nieuwe outletcentra geopend. Wel hebben de bestaande outletcentra hun winkeloppervlakte uitgebreid.
Winkelvloeroppervlakte outletcentra:
• Bataviastad Lelystad winkelvloeroppervlakte 31.000 m2 (uitbreiding 2017 5.500 m2)
• Designeroutlet Roermond winkelvloeroppervlakte 46.700 m2 (uitbreiding 2017 11.500 m2)
• Rosada Roosendaal 23.700 m2 (uitbreiding 2016 8.000 m2).
Het totale winkelvloeroppervlak van de outletcentra is daarmee 101.400 m2, hetgeen 0,4% is van de totale voorraad winkelvloeroppervlakte.
26.
Hoeveel loopt de Rijksbegroting mis per 1BCM minder gasproductie in Groningen?
Antwoord
Bij de huidige gasprijs van ca. 16 cent per m³ leidt een verlaging van de productie uit Groningen met 1 miljard m³ tot een verlaging van de aardgasbaten met € 125 mln tot € 150 mln (inclusief vennootschapsbelasting).
27.
Kunt u in een tabel per jaar aangeven hoe hoog de verwachte kasuitgaven zullen zijn, van de tot nu toe uitgegeven subsidiebeschikkingen voor het bijstoken van biomassa in kolencentrales, tot en met het laatste jaar waarin kasuitgaven worden verwacht?
Antwoord
Met de openstelling van de SDE+ in het voorjaar en najaar van 2016 zijn beschikkingen afgegeven voor het bij- en meestoken van biomassa in kolencentrales voor in totaal maximaal 24,84 petajoule (PJ) aan subsidiabele hernieuwbare energieproductie per jaar. Deze beschikkingen hebben een subsidiabele periode van acht jaar, met de mogelijkheid voor een jaar uitloop. De verwachte totale kasuitgaven uitgaande van maximale productie en het energieprijsscenario uit de Nationale Energieverkenning 2016, zijn voorzien in de periode van 2017 tot en met 2028 en bedragen circa € 3,2 mld. Daarmee komen de kasuitgaven op gemiddeld € 291 mln per jaar. De precieze kasuitgaven per jaar variëren en zijn onder andere afhankelijk van de ontwikkeling van de elektriciteitsprijs, de inbedrijfname van productie en de jaarlijks gerealiseerde productie. Indien één of meerdere projecten later starten dan verwacht, verschuift een deel van de kasuitgaven tot na 2028.
28.
Klopt het dat het maximum van 25PJ voor het bijstoken van biomassa in kolencentrales per jaar geldt, en indien dat het geval is, tot en met welk jaar mag er dan voor 25PJ aan subsidies voor het bijstoken van biomassa in kolencentrales worden uitgegeven, of is dat onbegrensd?
Antwoord
Ja. In het Energieakkoord is afgesproken dat de stimulering van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales de 25 PJ per jaar niet zal overschrijden. In het Energieakkoord is geen afspraak gemaakt tot welk jaar deze stimulering mag duren. De afgegeven beschikkingen hebben een subsidielooptijd van acht jaar, eventueel aangevuld met een extra jaar voor banking.
29, 30, 31 en 32.
Welke middelen zijn begroot voor de sluiting van de kolencentrales? Kan dit worden opgesplitst naar centrale?
Kan worden toegelicht welke middelen zijn en worden begroot ter compensatie van de eigenaars van de kolencentrales?
Kan worden toegelicht welke middelen zijn en worden begroot om bij- en omscholing van werknemers te ondersteunen?
Is of wordt er een bedrag begroot voor eventuele afvloeiingsregelingen voor werknemers van de kolencentrales?
Antwoord
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Beckerman en Lacin (Kamerstukken 2016/2017, Aanhangsel van de handelingen, nr. 1718), zijn er geen middelen begroot voor sluiting van kolencentrales.
33.
Wat betekent de energietransitie voor de werkgelegenheid (hoeveel nieuwe banen worden bij welke sector verwacht)?
Antwoord
De energietransitie zal gevolgen hebben voor het bedrijfsleven in algemene zin en specifiek voor bedrijven die intensief gebruik maken van fossiele brandstoffen of energie. Nieuwe technologieën, energiebesparing en ander gedrag leiden tot een andere vraag naar producten en diensten en daarmee ook tot een andere samenstelling van de werkgelegenheid. Voor sommige beroepen betekent dit een afname van werkgelegenheid. Tegelijkertijd ontstaat er ook werkgelegenheid, omdat er vraag ontstaat naar nieuwe beroepen. Ook de eisen aan vaardigheden van werkenden zullen door deze ontwikkelingen veranderen. Welke gevolgen de energietransitie precies voor de arbeidsmarkt zal hebben, is moeilijk te voorspellen. In de nationale Energieverkenning 2016 wordt de korte termijn netto werkgelegenheidseffecten van het Energieakkoord geraamd op 90 duizend fte over de periode 2014–2020. De SER is gevraagd om de effecten van de energietransitie op de werkgelegenheid in Nederland nader te duiden en eind dit jaar te komen met aanbevelingen hoe de kansen van de energietransitie te grijpen en de negatieve gevolgen te beperken.
34.
Welke verwachting heeft u van de verdere kostenreductie van wind op zee?
Antwoord
De kostenreductie op de Noordzee gaat op dit moment erg snel. Dat komt deels door de introductie van ons systeem dat zorgt voor grote concurrentie en zekerheid van diverse tenders achter elkaar waardoor schaalvoordelen zijn te halen. Aan de andere kant spelen er ook conjuncturele factoren mee. De lage rente- en staalprijzen, en de overcapaciteit in de olie- en gassector drukken de kosten voor de windparken voor de ontwikkelaars.
35.
Hoe groot is het aantal biologische boerenbedrijven en hoe ontwikkelt deze sector zich in meerjarig perspectief?
Antwoord
Na jaren van stabiliteit is het aantal landbouwbedrijven in 2016 weer gegroeid. Van de 1.831 bij de controleorganisatie SKAL geregistreerde biologische landbouwbedrijven hebben er 1.586 biologisch gecertificeerde bedrijfsprocessen. De overige 245 zijn in omschakeling naar biologisch. Dat is een flink hoger aantal dan de 117 landbouwbedrijven die in 2015 in omschakeling waren.
36.
Kunt u de stand van zaken geven van het wetsvoorstel dat voorbereid wordt om algemene gelding te gegeven aan duurzaamheidsinitiatieven?
Antwoord
Het wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidinitiatieven (voorheen aangekondigd als: wetsvoorstel algemene gelding duurzaamheidsinitiatieven) is op 19 mei jl. voor internetconsultatie aangeboden (zie: https://www.internetconsultatie.nl/ruimte_voor_duurzaamheidsinitiatieven/berichten). De reactietermijn loopt tot en met 30 juni 2017.
37.
Welke concrete stappen zijn er in het kader van het actieplan vitalisering varkenshouderij in gang gezet en op welke manier is dit ondersteund door het Ministerie van EZ?
Antwoord
Voor de uitvoering van het actieplan vitalisering varkenshouderij hebben de Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV), de Rabobank en het Ministerie van Economische Zaken de Coalitie vitalisering varkenshouderij ingesteld voor planvorming en beleid. Voorzitter van de coalitie is de heer Uri Rosenthal. Onder de coalitie hangen vijf business- en beleidsgroepen: herstructurering, mestverwerking, keteninformatie- en ketenkwaliteitssysteem, nieuwe marktconcepten en regelgeving.
Voor de uitvoering van het actieplan hebben de POV en Rabobank de Stichting vitalisering varkenshouderij opgericht. Hieronder vallen het Ontwikkelingsbedrijf varkenshouderij, Stichting Mestfonds, de Stichting duurzaamheid en kwaliteit en de Stichting Innovatiefonds en Keten. In de afgelopen periode is onder de vlag van de coalitie de investeringsregeling mestverwerking door de POV opengesteld geweest. Op 29 mei jl. is de Stimuleringsregeling fosfaatreductie varkenshouderij opengesteld door de POV. Voor de overige business- en beleidsthema’s wordt momenteel gewerkt aan nadere concretisering en planvorming met alle betrokken partijen.
Het Ministerie van Economische Zaken faciliteert het bedrijfsleven bij de uitvoering van het actieplan door het beschikbaar stellen van financiële middelen uit de eerste en tweede nationale envelop Europese crisismiddelen. In dit kader is voor de investeringsregeling mestverwerking bijna € 10 mln beschikbaar gesteld aan de POV en voor de stimuleringsregeling fosfaatreductie varkenshouderij bijna € 4 mln. Verder is bijna € 10 mln beschikbaar gesteld aan de POV uit de Europese crisismiddelen voor herstructurering, het introduceren van een nieuw ketenkwaliteitssysteem en het stimuleren van samenwerking van producentengroepen van varkenshouders. Deze middelen zullen dit jaar en in 2018 worden besteed.
38.
Hoe gaat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) invulling geven aan de aanbeveling om rolvast te blijven?
Antwoord
De aanbeveling rolvast te blijven ging specifiek over de rol van de ACM in discussies rond mededinging en duurzaamheid. Het onderzoeksbureau dat de aanbeveling deed (AEF/Radicand), beschreef dat de discussies daarover ten tijde van de beleidsdoorlichting nog niet uitgekristalliseerd waren. Het onderzoeksbureau beschreef dat afwegingen tussen publieke belangen ook op een hoger politiek-bestuurlijk niveau dan binnen de ACM belegd kunnen worden. Inmiddels heeft dit concreet vorm gekregen door het wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven, dat 19 mei ter internetconsultatie is voorgelegd.
39.
Op welke wijze monitort u hoe de ACM omgaat met de aanbeveling? Wat gebeurt er als onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan de aanbeveling?
Antwoord
De Minister van EZ is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de ACM. In dat kader zijn er op verschillende niveaus reguliere overleggen met de ACM. Daarin komen ook de aanbevelingen uit de evaluatie van de ACM en de beleidsdoorlichting aan bod. De ervaring is dat de ACM aanbevelingen serieus oppakt.
40.
Kunt u per garantiefaciliteit aangeven wat de effectiviteit of het rendement ervan is?
Antwoord
De effectiviteit van regelingen wordt eens in de 5 jaar onderzocht middels een evaluatie, conform planning in de begroting. De BMKB werd geëvalueerd in 2015 (Nut en Noodzaak van de BMKB-regeling), de Garantie Ondernemingsfinanciering in 2014 (Evaluatie Garantie Ondernemingsfinanciering) en de Groeifaciliteit in 2012 (Beleidsevaluatie Groeifaciliteit). Deze evaluaties toonden aan dat de regelingen effectief zijn en hun doelgroep goed weten te bereiken. De Garantie Scheepsbouwfinanciering wordt momenteel geëvalueerd; de Borgstelling Landbouw in 2018. Op basis van de evaluaties wordt bepaald of een garantiefaciliteit effectief is en verlengd moet worden.
De regelingen kennen verschillende mate van kostendekkendheid. De BMKB is in opzet niet geheel kostendekkend. Er zijn jaarlijkse begrotingsmiddelen van € 10,5 mln. voor schades en uitvoering. Naar aanleiding van de meeste recente evaluatie is de kostendekkendheid verhoogd middels een premieverhoging per 1 januari 2017, zodat de BMKB structureel binnen de genoemde begrotingsruimte blijft. Zie antwoord 17 voor het effect van deze premieverhoging.
De kostendekkendheid van de Borgstelling Landbouw is onderzocht in 2015. Naar aanleiding daarvan is de kostendekkendheid verbeterd door het borgstellingspercentage op de kredieten van de banken naar beneden bij te stellen van 80% naar 70%. Hierdoor is het bedrag van de benodigde jaarlijkse storting in de begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit lager.
De Garantie Scheepsbouwfinanciering kende in 2016 geen uitzettingen en schadedeclaraties. De Garantie Ondernemingsfinanciering is in opzet kostendekkend en de praktijk wijst uit dat de provisie-inkomsten voldoende zijn om de schadedeclaraties en uitvoeringskosten te bekostigen. Ook de Groeifaciliteit is kostendekkend in opzet, maar was vorig jaar verlieslatend. Momenteel wordt bekeken of er maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de Groeifaciliteit op de lange termijn weer kostendekkend is.
41.
Hoeveel postbussen en agentschappen zijn sinds 2016 verdwenen? Hoeveel klachten zijn hierover bij u en PostNL binnen gekomen?
Antwoord
Het aantal straatbrievenbussen is in 2016 afgenomen van ca. 18.000 naar ca. 17.000. Het aantal postkantoren is gedaald van ca. 2.300 naar ca. 1.800. Daar staat tegenover dat er meer pakketpunten en verkooppunten bijkomen. Afhankelijk van de marktomstandigheden heeft PostNL de verwachting uiteindelijk te beschikken over in totaal 3.000 locaties voor postdienstverlening (pakketpunten en postservicepunten).
Wat het aantal klachten over het locatiebeleid van PostNL betreft, bij het Ministerie is 1 klacht binnengekomen over een straatbrievenbus. Voor zover het klachten betreft die bij PostNL zijn binnengekomen: het aantal klachten over de locatie van brievenbussen, voor zover dat specifiek uit de klachtenrapportage van PostNL komt, is niet significant. Klachten over het locatiebeleid worden zoveel mogelijk voorkomen door vroegtijdige communicatie en overleg met de gemeente en plaatselijke belangengroepen (zie het antwoord op vraag 42).
42.
Hoe overlegt PostNL met omwonenden van postbussen en -agentschappen over de locatie voor nieuw te plaatsen bussen?
Antwoord
Op grond van de Postwet heeft PostNL als verlener van de universele postdienst (UPD) de verplichting om voor een netwerk van dienstverleningspunten te zorgen. Voor de geografische spreiding van deze dienstverleningspunten gelden wettelijke eisen. Het is aan PostNL om de inrichting van dit netwerk binnen de wettelijke kaders nader te bepalen. Ten aanzien van de beschikbaarheid van postdienstverleningspunten dient PostNL daarbij tevens rekening te houden met de behoeften van kwetsbare gebruikers. PostNL heeft alle gemeenten een brief gestuurd om de aanpassingen in het netwerk van brievenbussen en postkantoren alsmede het proces met belanghebbenden dat op gemeentelijk niveau zou plaatsvinden aan te kondigen. Vervolgens ontvangen alle gemeenten in een regio een aantal maanden voor de start van het lokale proces een brief waarin de informatiebijeenkomst voor belangenorganisaties van kwetsbare gebruikers in dat gebied wordt aangekondigd. Deze bijeenkomst tekent de start van een adviesproces dat georganiseerd wordt voor de lokale belangenorganisaties voor (kwetsbare) ouderen, mensen met een beperking en/of chronische ziekte en bewoners van het landelijk gebied. PostNL bespreekt vervolgens met deze organisaties de locatiekeuzes (handhaven, verwijderen of nieuw plaatsen van een brievenbus) omtrent de brievenbussen in de provincie. Er wordt dan advies ingewonnen over de brievenbussen op locatieniveau. Op basis van dit advies worden mogelijk wijzigingen aangebracht in de concept kaarten en worden vervolgens de bijna definitieve kaarten opgesteld. Daaruit blijkt onder andere dat PostNL – conform artikel 4d Postbesluit 2009 – rekening houdt met de ontvangen adviezen. Vervolgens wordt voor zover noodzakelijk de desbetreffende gemeentelijke afdeling die gaat over de inrichting van de openbare ruimte ingelicht over de wijzigingen die zullen plaatsvinden. Vanuit deze afdeling kunnen kanttekeningen worden geplaatst bij de exacte locatie van de voorgestelde brievenbussen in verband met bijvoorbeeld veiligheid en lokale ruimtelijke aspecten.
43.
Gaat er bij de plaatsing van nieuwe postbussen speciale aandacht uit naar kwetsbare groepen als ouderen en minder validen?
Antwoord
Ja, op basis van de postregelgeving dient PostNL in haar locatiebeleid rekening te houden met de belangen van kwetsbare groepen zoals minder validen, ouderen en mensen met een beperking. Juist daarom is er ook een landelijke overlegstructuur met de belangengroepen zoals ouderenbonden en de koepelorganisatie voor mensen met een lichamelijke handicap, verstandelijke handicap of chronische ziekte Ieder(in). Het gevolg van het rekening houden met de belangen van deze groepen is onder meer dat straatbrievenbussen in de buurt van zorginstellingen zoveel mogelijk behouden blijven, het aantal verlaagde brievenbussen in Nederland behouden blijft en dat brievenbussen zijn uitgerust met informatie in braille.
44.
Welk aandeel had postbezorging in 2016 in de omzet van PostNL?
Antwoord
De totale omzet van PostNL in 2016 was € 3,4 mld. Daarvan was iets minder dan de helft (€ 1,87 mld) afkomstig van binnenlandse postbezorging.
45.
Welke mogelijkheden bestaan er voor de rijksoverheid om een (meerderheids)aandeel in PostNL te verwerven?
Antwoord
In beginsel is nationalisering of een staatsdeelneming mogelijk. Dit is een vorm van overheidsingrijpen. Het kabinet hanteert op grond van de nota staatsdeelnemingenbeleid 2013 een kader op basis waarvan wordt bepaald wanneer een dergelijk overheidsingrijpen aan de orde kan zijn. Het (opnieuw) aangaan van een staatsdeelneming kan op grond van deze nota aan de orde zijn wanneer publieke belangen in het geding zijn en deze belangen met wet- en regelgeving onvoldoende kunnen worden geborgd. Wet- en regelgeving bieden ruim voldoende middelen om de helder afgebakende belangen van de consument (de universele postdienstverlening) zeker te stellen. De publieke belangen die hier aan de orde zijn, zijn de beschikbaarheid en betaalbaarheid van de postdienstverlening voor iedere burger. In de Postwet 2009 en de onderliggende regelgeving is nader uitgewerkt waar die universele dienstverlening aan moet voldoen. Er is sprake van sectorspecifiek markttoezicht waardoor maatwerk mogelijk is. Het opnieuw verwerven van een staatsaandeel in PostNL is derhalve niet nodig om deze publieke belangen te borgen en past ook niet in het algemene beleid inzake staatsdeelnemingen.
46.
Aan welke specifieke regelgeving valt te denken bij de modernisering van regelgeving op basis van de ontwikkeling van telecommunicatie, media en internetten? Wat beoogt u hiermee te bereiken?
Antwoord
Voorbeelden van regelgeving die wordt gemoderniseerd zijn het voorstel tot herziening van het Europees regelgevend kader voor elektronische communicatie (Kamerstuk 22 112, nr. 2235), het voorstel tot vervanging van de ePrivacyrichtlijn door een ePrivacyverordening (Kamerstuk 22 112, nr. 2306) en het voorstel tot wijziging van de richtlijn audiovisuele mediadiensten (Kamerstuk 22 112, nr. 2170). Het doel, zoals geformuleerd in de middellangetermijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en internet, is drieledig: concurrentie, vrijheid en vertrouwen (Kamerstuk 26 643, nr. 300). De regelgeving dient robuust en toekomstbestendig te zijn, mede gelet op de snelle technologische ontwikkelingen. Voor de specifieke inzet bij de hiervoor genoemde voorstellen van de Europese Commissie wordt kortheidshalve verwezen naar de respectievelijke BNC-fiches.
47.
Welke signalen heeft u gekregen dat de € 0,5 mln voor open source-encryptie wereldwijd positief zijn ontvangen?
Antwoord
De € 0,5 mln voor open source-encryptie wordt beschikbaar gesteld via het zogeheten «Internet Hardening Fund». De grote internationale belangstelling voor dit fonds wordt gezien als belangrijk signaal voor wereldwijde steun voor dit initiatief.
48.
Waarom is toch € 477.000 aan kosten gemaakt voor Pianoo en TenderNed?
Antwoord
Deze kosten zijn gemaakt voor extra opdrachten die PIANOo / TenderNed heeft gekregen van externe opdrachtgevers. Dit betreft onder andere werkzaamheden voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). De opdrachtgevers hebben de vergoeding voor deze werkzaamheden overgeboekt naar EZ, daarom is bij eerste suppletoire begroting 2016 het budget voor PIANOo/TenderNed verhoogd. Er zijn geen extra kosten gemaakt voor de reguliere werkzaamheden.
49.
Wat verklaart het verschil tussen de realisatie en de vastgestelde begroting voor de ACM?
Antwoord
De bedragen betreffen de drie bestuursleden van de ACM. Het bedrag van de vastgestelde begroting was door taakstellingen te laag voor het gemiddeld verwachte uitgavenniveau. Bij 1e en 2e suppletoire wet 2016 is de begroting aangepast naar het gemiddeld verwachte uitgavenniveau. De realisatie is in lijn met die aangepaste begroting.
50.
Wanneer is de Herfindahl-Hirschman-index voor het laatst gevalideerd?
Antwoord
Validatie van de Herfindahl-Hirschman-index vindt plaats door zo actueel als mogelijk gebruik te maken van informatie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Dit betreft zowel de berekeningswijze als de berekening (van de waarde) zelf. ACM publiceert over de waarde in de telecommonitor, die elk kwartaal verschijnt.
51.
Hoeveel additionele kosten heeft DICTU tot op heden moeten maken voor TenderNed, welk deel hiervan was niet gepland en/of bedoeld om storingen en technische fouten te verhelpen en hoe groot is het budget voor TenderNed in de toekomst?
Antwoord
Voor TenderNed is jaarlijks een budget nodig van circa € 9 mln waarvan elk jaar circa € 6 mln benodigd is voor DICTU. DICTU heeft geen additionele kosten moeten maken voor TenderNed, omdat werkzaamheden als het dagelijks beheer, onderhoud, het doorvoeren van wettelijke wijzigingen en het oplossen van storingen zijn inbegrepen in het bedrag van € 6 mln.
52.
Welk deel van het budget van het CBS wordt besteed aan Europees verplichte statistieken?
Antwoord
Van de € 149 mln bijdrage aan het CBS wordt € 136 mln per jaar besteed aan Europees verplichte statistieken.
53.
Wat zijn de belangrijkste oorzaken dat de doelstelling om 1,3% aan R&D-uitgaven door de private sector niet zijn gehaald in 2015?
Antwoord
De in het jaarverslag opgenomen waarde van 1,3% private R&D uitgaven in verhouding tot het bbp betreft een raming voor 2015 in de begroting voor 2015. Deze raming was ingegeven door positieve verwachtingen over een opgaande lijn bij de private R&D-uitgaven, die in werkelijkheid gematigder is verlopen. Er is binnen de kabinetsdoelstelling om in 2020 2,5% van het bbp in R&D te investeren geen onderscheid in een doelstelling voor private of publieke investeringen. Private uitgaven zijn moeilijk direct te sturen door de overheid omdat deze afhankelijk zijn van beslissingen van individuele bedrijven. Het kabinetsbeleid is er echter wel op gericht de private uitgaven aan R&D te intensiveren om de doelstelling van 2,5% te realiseren. (Kamerstuk 33 009, nr. 40). Sinds 2011 zijn de R&D-uitgaven in de private sector gestegen van 1,08% van het bbp naar 1,13% van het bbp (realisatie volgens definitieve cijfers van het CBS over 2015, gepubliceerd op 24 mei 2017).
54.
Welke gevolgen heeft de verkoop van een bedrijf als NXP voor de uitgaven aan R&D?
Antwoord
Bij de meting van R&D uitgaven wordt uitgegaan van de locatie waar de activiteiten plaatsvinden en speelt eigenaarschap geen rol. In die zin heeft de overname niet direct gevolgen voor de uitgaven aan R&D in Nederland.
55.
Hoe groot zijn de risico's dat hoogtechnologische Nederlandse bedrijven worden overgenomen door buitenlandse bedrijven en welke gevolgen heeft dit voor de uitgaven aan R&D?
Antwoord
De Nederlandse hoogtechnologische bedrijven zijn over het algemeen sterke en concurrerende bedrijven. Deze bedrijven zijn veelal verweven met nationale en regionale kennisclusters waarmee het bedrijf investeert in continue versterking van de technologische en innovatieve positionering van het bedrijf. Deze verwevenheid is mede bepalend voor waarde en de concurrentiepositie van deze bedrijven. Het is mogelijk dat buitenlandse (of binnenlandse) bedrijven dergelijke bedrijven benaderen voor een fusie of met een overname voorstel, waardoor R&D activiteiten gevoeliger worden voor beslissingen op concernniveau in het buitenland. Vanwege de positionering in ecosystemen is het verplaatsen van R&D echter niet eenvoudig. De overheid spant zich in te zorgen voor een blijvend gunstig vestigingsklimaat met als doel ervoor te zorgen dat R&D-activiteiten in Nederland blijven en buitenlandse R&D investeringen worden aangetrokken. Het kabinet is in de brief naar aanleiding van de motie Mulder (Kamerstuk 33 009, nr. 40) hier nader op ingegaan.
56.
Verwacht u dat Nederland ook de komende jaren goed blijft scoren op het gebied van innovatiekracht?
Antwoord
Het kabinet heeft de innovatiekracht van Nederland versterkt onder meer met het topsectorenbeleid en het generieke innovatiebeleid. Zichtbare effecten hiervan zijn bijvoorbeeld de versterkte publiek-private samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen. Een belangrijke maatstaf om de innovatiekracht te beoordelen is de positie van Nederland in het European Innovation Scoreboard (EIS). Hierin wordt Nederland sinds vorig jaar ingedeeld in de categorie innovatieleider. De Europese Commissie heeft aangekondigd de EIS dit jaar te wijzigen, onder andere om meer rekenschap te geven aan ontwikkelingen op het terrein van digitalisering en ondernemerschap. Hiervoor zijn nieuwe indicatoren in ontwikkeling. Op dit moment is onbekend wat dit betekent voor de totaalscore en positie van Nederland op de EIS-ranglijst.
57.
Wat zijn de redenen dat Nederland van Innovatievolger, Innovatieleider is geworden?
Antwoord
Om tot de groep innovatieleiders in het European Innovation Scoreboard (EIS) te behoren dient een lidstaat een totaalscore te behalen die ten minste 20 procent boven het EU-gemiddelde ligt. Nederland weet sinds 2008 gestaag haar score te verbeteren en staat inmiddels op een niveau van 21 procent boven het EU-gemiddelde. Sterke punten van Nederland ten opzichte van het EU-gemiddelde zijn met name:
• onderzoekskwaliteit;
• (risico-) financiering en ondersteuning;
• kennisverbinding & ondernemerschap;
• economische effecten (zoals opbrengsten uit octrooien)
58.
Welk deel van de private middelen binnen de PPS'en zijn van het mkb afkomstig?
Antwoord
De begrotingsindicator Omvang middelen PPS-programma bevat voor 2016 het doel van € 750 mln. PPS met een private bijdrage van 40%. In 2015 is dit doel al gehaald, met een omvang van € 1.020 mln waarvan 48% private bijdragen. Sinds de start van de PPS-toeslagregeling in 2013 vertoont de bijdrage van het mkb een stijgende lijn. In 2015 werd 54% van de private middelen (cash en in natura) afkomstig van het Nederlandse mkb ingezet in PPS’en. De cijfers over 2016 zullen later dit jaar beschikbaar komen.
59.
Op welke wijze worden de investeringen in de verschillende topsectoren geëvalueerd?
Antwoord
De financiële beleidsinstrumenten van de topsectorenaanpak, de TKI-toeslag en de MIT, zijn recent afzonderlijk kwantitatief geëvalueerd.4 Beide instrumenten zijn positief beoordeeld op doeltreffendheid en doelmatigheid.
Voor de evaluatie van de Topsectorenaanpak als geheel is een dergelijke kwantitatieve evaluatie niet mogelijk. In juni 2016 is in een brief aan de Eerste Kamer toegelicht op welke wijze Economische Zaken invulling geeft aan de evaluatie van het topsectorenbeleid (Kamerstuk CXVII nr. I). De topsectorenaanpak kenmerkt zich door een integrale systeemaanpak waarmee meerdere beleidsfacetten met de inzet van diverse instrumenten tegelijkertijd worden geadresseerd. Integrale beleidsaanpakken zijn met de thans voorhanden zijnde evaluatiemethodieken moeilijk te evalueren. Daarom heeft onderzoeksbureau Dialogic in opdracht van Ministerie van Economische Zaken een nieuwe (kwalitatieve) evaluatiemethodiek ontwikkeld waarmee de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Topsectorenaanpak kan worden beoordeeld. De evaluatie is onlangs afgerond door Dialogic. Het eindrapport zal binnenkort naar de Kamer worden gestuurd.
60.
Waarom kan de aanpassing van de gebruikelijkloonregeling als verdienste van de special envoy worden beschouwd?
Neelie Kroes, special envoy StartupDelta, heeft in juni 2015 in reactie op de toenmalige plannen voor een belastingherziening van het kabinet aandacht gevraagd voor een aantal concrete maatregelen om het fiscale regime voor startups en investeerders te verbeteren. Mede door het initiatief van de special envoy heeft het kabinet besloten tot invoering van de gebruikelijkloonregeling. De regeling is met ingang van 1 januari 2017 in werking getreden.
61.
Wat is het huidige tekort aan technici op MBO- en HBO-niveau en hoe ontwikkelt dit zich naar verwachting?
Antwoord
Het UWV constateerde begin 2017 dat er in de techniek over de gehele linie sprake is van moeilijk vervulbare vacatures, maar dat de meeste technische krapteberoepen zich bevinden op middelbaar beroepsniveau. De technische krapteberoepen, met weinig geschikte kandidaten voor bepaalde vacatures, uitgesplitst per beroepsniveau zijn:
• Middelbaar beroepsniveau: loodgieters, elektriciens, CV-installatie monteurs, allround elektromonteurs, lassers, CNC-verspaners, constructiewerkers, machinemonteurs en procesoperators.
• Hoger en wetenschappelijk beroepsniveau: ontwerp-constructeur, procestechnologen en ervaren personeel om grote complexe projecten te leiden.
De vraag naar technische beroepen is momenteel op een hoogtepunt ten opzichte van de afgelopen jaren. Eind 2015 waren er bijna 30.000 vacatures in de techniek en ICT. De verwachting is dat, gegeven de aantrekkende economie, deze ontwikkelingen zich voort zetten.
Deze zomer ontvangt uw Kamer een nieuwe Monitor Techniekpact, waarin ingegaan wordt op de laatste stand van zaken met betrekking tot de cijfers voor bèta-techniek in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Ook ontvangt u dan Voortgangsrapportage van het Techniekpact, met beschrijving en illustratie van de ontwikkeling op de 12 doelen.
62.
Op welke wijze stimuleert u een toename van de instroom in technische opleidingen?
Antwoord
In 2013 hebben werkgevers, werknemers, jongeren, onderwijsinstellingen, andere partners en overheden het Techniekpact gesloten. In het Techniekpact hebben de ruim 60 betrokken partijen concrete afspraken gemaakt om de aansluiting van het bèta-technisch onderwijs op de arbeidsmarkt te verbeteren en daarmee het tekort aan bèta-technisch geschoold personeel terug te dringen.
Het Techniekpact is een «Doe-pact», bestaande uit 12 nationale doelen, waaronder dat meer leerlingen kiezen voor een techniekopleiding, én bestaande uit regionale Techniekpacten. Het zwaartepunt voor de uitvoering – en de sleutel voor succes – ligt in de regio’s. Daarom wordt die uitvoeringsstructuur primair vanuit de regio’s opgebouwd, aangevuld met afspraken over de uitvoering van maatregelen op landelijk niveau, zoals het Regionaal Investeringsfonds mbo.
Dat het Techniekpact werkt, blijkt onder andere uit de instroom van studenten bèta-techniek in wetenschappelijk onderwijs, die opgelopen is van 34% in 2013/2014 naar 36% van het totaal in het collegejaar 2015/2016. Voor het hbo is in dezelfde periode een groei waar te nemen van 20% instroom van studenten beta-techniek naar 24%. Voor het mbo is de trend stabiel op 31% instroom.
63.
Welke kosten zijn gemaakt voor het project 5Groningen en hoe verhouden deze zich tot de aardbevingsschade in het gebied?
Antwoord
Het 5G-initiatief in Noord-Groningen beoogt kennis op te bouwen en ervaring op te doen met nieuwe manieren van mobiele telecommunicatie (5G en voorlopers van 5G).
In het jaar 2016 is circa € 0,4 mln besteed aan programma-activiteiten met betrekking tot 5Groningen, dat gezamenlijk is opgebracht door de strategische partners (bedrijven, overheden). Als partner heeft het Ministerie van EZ tot op heden in totaal € 60.000 bijgedragen.
64.
Hoeveel leningen zijn er binnen de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Groeifaciliteit (GF) en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) verleend en hoe hoog waren deze? Kunt u een uitsplitsing per onderdeel geven?
Antwoord
In 2016 werd er 3688 keer gebruik gemaakt van een borgstelling onder de BMKB, dit ter hoogte van een borgstellingsbedrag van in totaal € 657 mln. Hiervan was er 1157 keer sprake van borgstelling op een klein krediet ter waarde van maximaal € 0,2 mln. 63 keer ging het om een borgstelling tussen de € 1 mln en € 1,5 mln. De overige 2448 borgstellingen zaten in de categorie kredieten tussen de € 0,2 mln en € 1 mln.
Van de GO werd 36 keer gebruik gemaakt voor een garantiebedrag van in totaal € 58 mln. De Groeifaciliteit kende een gebruik van € 37 mln voor in totaal 17 verstrekte garanties. Bij de GO en Groeifaciliteit kunnen de daadwerkelijk verstrekte garanties afwijken van het aantal gefiatteerde garanties, dit vanwege de tijd die tussen fiatteren en contracteren zit en eventuele annuleringen na fiattering.
65.
Waarom had de Kamer van Koophandel een kasschuif ten behoeve van een vervroegd voorschot in het kader van liquiditeit van 13,6 miljoen nodig?
Antwoord
Teneinde de reguliere betalingsverplichtingen in de eerste maanden van 2017 te kunnen voldoen is het eerste voorschot voor de Kamer van Koophandel t.b.v. 2017 reeds in december 2016 verstrekt.
66.
Kan een overzicht en verdere specificatie worden gegeven van de bestaande subsidieregelingen tav energiebesparing en duurzame energie beschikbaar voor burgers?
In de EZ-begroting en Jaarverslag wordt jaarlijks een overzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het Energieakkoord. Hierin wordt ook aangegeven welke maatregelen zich richten op energiebesparing en hernieuwbare energie. In de open data bij de begroting is in het subsidieoverzicht te zien aan wie er uiteindelijk subsidies zijn verstrekt (http://opendata.rijksbegroting.nl/).
De EZ regelingen voor energiebesparing en hernieuwbare energie zijn generieke regelingen die niet op specifieke doelgroepen zijn gericht. De belangrijkste subsidieregelingen voor energiebesparing vanuit het Rijk zijn de EIA, EDS, de Subsidie energiebesparing eigen huis en de FEH. De belangrijkste subsidieregelingen vanuit het Rijk voor hernieuwbare energie zijn de SDE+ en de ISDE. Specifiek voor glastuinbouwondernemingen is er de subsidie Marktintroductie energie-innovaties (MEI) voor investeringen in innovatieve energiesystemen en de regeling Energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw (EHG) voor glastuinders die investeren in energiebesparende maatregelen.
De Energie-investeringsaftrek (EIA) is een generieke fiscale regeling waarbij ondernemers of ondernemingen energiebesparende investeringen onder voorwaarden in aftrek kunnen brengen van de belastbare winst. In Energie- en Milieulijst die jaarlijks wordt gepubliceerd staan de investeringen omschreven die in aanmerking komen voor de EIA.
De subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) richt zich op sportverenigingen en sportstichtingen. Met de subsidie kunnen investeringen in energiebesparing en toepassing van duurzame energie worden gedaan bij sportaccommodaties. De hoogte van de subsidie is een bepaald percentage van de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten bestaan uit de kosten voor de aanschaf van een installatie of apparatuur; arbeidskosten zijn niet subsidiabel. Het subsidiepercentage voor sportverenigingen bedraagt 30% en voor sportstichtingen 15%.
De Subsidie energiebesparing eigen huis stimuleert energiebesparing in bestaande woningen in de particuliere koopsector. Eigenaar-bewoners en Verenigingen van Eigenaren kunnen gebruik maken van de regeling.
Het Fonds energiebesparing huursector (FEH) biedt voor verhuurders van woningen de mogelijkheid een lening met een lage rente aan te vragen. FEH is bedoeld voor verhuurders van een project, bestaande uit minimaal vijf woningen, met een zeer hoge energiebesparingsambitie.
De subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) richt zich op bedrijven en (non-profit) instellingen die hernieuwbare energie (gaan) produceren. De SDE+ is gericht op de opties hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte en subsidieert het verschil tussen de kostprijs van hernieuwbare energie en de marktprijs, de zogenaamde onrendabele top.
De investeringssubsidie duurzame energie (ISDE) verstrekt subsidie voor de aanschaf van zonneboilers, warmtepompen, biomassaketels en pelletkachels. De regeling is voor zowel particulieren als zakelijke gebruikers.
67.
Kan een overzicht en verdere specificatie worden gegeven van de bestaande subsidieregelingen tav energiebesparing en duurzame energie beschikbaar voor de industrie?
Zie het antwoord op vraag 66. De industrie kan (indien zij voldoet aan de voorwaarden) gebruik maken van de EIA, SDE+ en ISDE.
68.
Kan een overzicht en verdere specificatie worden gegeven van de bestaande subsidieregelingen tav energiebesparing en duurzame energie beschikbaar voor het mkb?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 66. Er zijn geen regelingen die zich specifiek richten op het mkb. Het mkb kan (indien voldaan aan de voorwaarden) gebruik maken van de EIA, SDE+ en ISDE.
69.
Wat was het aandeel energie afkomstig uit wind op zee het afgelopen jaar, dit jaar en volgend jaar? Kan worden aangegeven wat het aandeel over 5 jaar en plusminus 15 jaar gaat zijn?
Antwoord
Uit de meest recente statistieken van het CBS blijkt dat de bijdrage van wind op zee aan het aandeel hernieuwbare energie in 2016 0,39% bedroeg. Conform de NEV 2016 kan dit aandeel in 2017 en 2018 op circa 0,6% uitkomen. In 2023 zal het aandeel kunnen toenemen tot circa 3,2%. In 2035 raamt de NEV 2016 een aandeel van 8,4%.
70.
Wat was het aandeel energie afkomstig uit wind op land het afgelopen jaar, dit jaar en volgend jaar? Kan worden aangegeven wat het aandeel over 5 jaar en plusminus 15 jaar gaat zijn?
Antwoord
Uit de meest recente statistieken van het CBS blijkt dat de bijdrage van wind op land aan het aandeel hernieuwbare energie in 2016 1% bedroeg. Uit de NEV 2016 blijkt dat de bijdrage van wind op land aan het aandeel hernieuwbare energie in 2017 zal uitkomen op 1,1%, en in 2018 iets doorgroeit naar 1,3%. In 2023 zal het aandeel kunnen toenemen tot circa 2,7%. In 2035 raamt de NEV 2016 een aandeel van 3,7%.
71.
Wat was het aandeel energie afkomstig uit zon het afgelopen jaar, dit jaar en volgend jaar? Kan worden aangegeven wat het aandeel over 5 jaar en plusminus 15 jaar gaat zijn?
Antwoord
Uit de meest recente statistieken van het CBS blijkt dat de bijdrage van zonne-energie aan het aandeel hernieuwbare energie in 2016 0,32% bedroeg. Uit de NEV 2016 blijkt dat de bijdrage van energie afkomstig uit zon aan het aandeel hernieuwbare energie in 2017 op 0,4% kan uitkomen en in 2018 op 0,5%. In 2023 zal het aandeel kunnen toenemen tot circa 1,0%. In 2035 raamt de NEV 2016 een aandeel van 3,5%.
72.
Wat was het aandeel energie afkomstig uit gaswinning het afgelopen jaar, dit jaar en volgend jaar? Kan worden aangegeven wat het aandeel over 5 jaar en plusminus 15 jaar gaat zijn?
Antwoord
Het aandeel van het energetische verbruik van aardgas in het eindverbruik bedroeg in 2016 circa 39%, in 2017 wordt een aandeel van 38% voorzien en in 2018 wordt een aandeel van 37% geraamd. Voor 2023 prognosticeert de NEV 2016 een aandeel van 35% en in 2035 daalt dat aandeel in deze prognose tot 30%.
Het aandeel van het gasverbruik voor de productie van elektriciteit bedroeg in 2016 36% en daalt in 2017 en 2018 naar 33%. In 2023 raamt de NEV 2016 een aandeel van 26%. In 2035 wordt een aandeel van 18% voorzien.
In deze cijfers is de daling van het productieplafond voor de gaswinning in Groningen met 10% vanaf 1 oktober 2017 nog niet meegenomen omdat de gevolgen hiervan voor het energetisch verbruik van aardgas op dit moment nog niet doorgerekend zijn.
73.
Wat was het aandeel energie afkomstig uit restwarmte het afgelopen jaar, dit jaar en volgend jaar? Kan worden aangegeven wat het aandeel over 5 jaar en plusminus 15 jaar gaat zijn?
Antwoord
De bijdrage van hernieuwbare warmte in het totaal energieverbruik voor warmte is gestegen van 2,4% in 2005 tot 5,3% in 2015. Daarnaast werd circa 5% van de totale warmtevraag gedekt door restwarmtebenutting. Het aandeel van collectieve warmtevoorziening ligt op circa 4% en is ongeveer gelijk verdeeld over huishoudens en de dienstensector In de periode 2015–2020 zal de warmtelevering op basis van de huidige trend met 15% toenemen. In het kader van de uitwerking van de energie-agenda (de transitiepaden) wordt uitgewerkt hoe CO2 reductie van de warmtevoorziening verder kan worden gerealiseerd.
74.
Wat was het aandeel energie afkomstig uit kolencentrales het afgelopen jaar, dit jaar en volgend jaar? Kan worden aangegeven wat het aandeel over 5 jaar en plusminus 15 jaar gaat zijn?
Antwoord
Het aandeel van het energetische verbruik van kolen in het eindverbruik bedroeg in 2016 circa 5%. Dit aandeel blijft in de raming van de NEV 2016 ongeveer stabiel voor de jaren daarna.
Het aandeel van het kolenverbruik voor de productie van elektriciteit bedroeg in 2016 38% en daalt in 2017 en 2018 naar 36% respectievelijk 31%. In 2023 raamt de NEV 2016 een aandeel van 24%. In 2035 wordt een aandeel van 14% voorzien.
75.
Wat was het aandeel energie afkomstig uit overige energiebronnen het afgelopen jaar, dit jaar en volgend jaar? Kan worden aangegeven wat het aandeel over 5 jaar en plusminus 15 jaar gaat zijn?
Antwoord
Bij de beantwoording van deze vraag worden «overige energiebronnen» gedefinieerd als het energieverbruik van olieproducten, kernenergie, warmte, biomassa en biogas, en overige vormen van energie waaronder afvalverwerking.
Het aandeel van het energetische verbruik van overige energiebronnen in het eindverbruik bedroeg in 2016 circa 41% en blijft in 2017 en 2018 ongeveer stabiel op dat percentage. Voor 2023 prognosticeert de NEV 2016 een aandeel van 43% en in 2035 stijgt dat aandeel in deze prognose verder naar circa 45%.
76 en 77.
Klopt het dat ETS-rechten die bijvoorbeeld zouden vrijkomen als gevolg van de sluiting van de Nederlandse kolencentrales pas rond 2080–2090 weer op de markt komen?
Klopt het dat er bij ETS-rechten een zeer lange vertraging van meerdere decennia zit tussen het vrijkomen van ETS-rechten als gevolg van nationale maatregelen en het moment dat deze rechten gebruikt zouden kunnen worden voor emissies in de ETS-sector elders?
Antwoord
De termijn waarop rechten die vrijkomen als gevolg van nationale maatregelen in de ETS-sectoren op de markt komen, hangt af van diverse factoren, in de eerste plaats de werking van het marktstabiliteitsreserve (MSR) van het ETS. Momenteel wordt op EU-niveau onderhandeld over de omvang van het surplus dat in het MSR moet komen, de snelheid waarmee dit gebeurt, en de houdbaarheid van rechten in het MSR. Op dit moment is de verwachting dat er in de periode tot 2030 rechten aan de MSR worden toegevoegd, waarna deze in de periode na 2030 weer om de markt komen. Ditzelfde zou gelden voor een deel van de rechten die niet gekocht zouden worden door Nederlandse kolencentrales of door andere centrales, bij sluiting van de Nederlandse kolencentrales.
78.
Worden de recent uitgekomen rapporten van de Britse organisatie Sandbag en Danisch Council on Climate Change (waarin de afwezigheid van het zogeheten waterbedeffect onder het ETS geadresseerd wordt en waarin wordt geconcludeerd dat het vertraagde waterbedeffect geen enkele rol zou mogen spelen bij het bepalen van nationale maatregelen om emissies te reduceren) meegenomen in het Nederlandse beleid?
Antwoord
Er kan sprake zijn van een (vertraagd) waterbedeffect. Door het waterbedeffect leidt emissiereductie binnen de landsgrenzen niet vanzelfsprekend tot emissiereductie op Europees niveau. Hierdoor kan het effect van nationale maatregelen in de ETS-sectoren ongedaan worden gemaakt. In hoeverre dit waterbedeffect een rol speelt bij het bepalen van het nationale beleid om emissies te reduceren, hangt af van het type maatregelen en de vormgeving van het toekomstige ETS. In de Energieagenda heeft het kabinet aangegeven dat het aanvullend beleid zich met name moet richten om het voorkomen van schokeffecten en het benutten van economische kansen, met oog op een geleidelijke transitie.
De Nederlandse inzet in de onderhandelingen over de herziening van het ETS sluiten goed aan bij de conclusies uit de recent uitgekomen rapporteren van de Britse organisatie Sandbag en Danisch Council on Climate Change. In de rapporten wordt geconstateerd dat overlappend beleid heeft bijgedragen aan het overschot aan emissierechten en wordt het belang van een sterke marktstabiliteitsreserve voor het tegengaan van het waterbedeffect benadrukt.
79.
Hoeveel verdere CO2-reductie, toename hernieuwbare energie en energiebesparing is nodig om onder 1.5 graden temperatuurstijging te blijven?
Antwoord
Uit het PBL-rapport «Wat betekent het Parijsakkoord voor het Nederlandse lange termijn klimaatbeleid» komt naar voren dat het halen van de klimaatdoelen uit Parijs betekent dat de wereldwijde maximale cumulatieve emissie van CO2 maximaal 250 tot 400 Gigaton voor 1,5 graad bedraagt en 600 tot 1200 Gigaton voor 2 graden. Dit betekent dat wereldwijd stringent klimaatbeleid nodig is om hieraan te voldoen. In ieder geval zal veel meer hernieuwbare energie nodig zijn, het tempo van energiebesparing moet omhoog en wereldwijd is decarbonisatie van de economie nodig. De mate waarin maatregelen nodig zijn, hangt ook af van de vraag of en in welke mate netto negatieve emissies, zoals het vastleggen van CO2 uit biomassa via CCS of het direct onttrekken van CO2 uit de atmosfeer, worden gerealiseerd. Het IPCC zal in 2018 met een rapport komen op welke wijze de 1,5 graad gerealiseerd kan worden, waarna dit als basis dient voor verdere stappen die in het kader van het klimaatakkoord kunnen worden besproken.
80.
Hoeveel CO2-uitstoot wordt voorkomen door de beoogde 1.500 megawatt windenergie op zee?
Antwoord
Realisering van 1500 MW windenergie op zee vermijdt circa 4 megaton CO2.
81.
Kan meer worden gezegd over welke (soort) bedrijven, organisaties en burgers gebruik hebben gemaakt van de SDE+-regeling? Is er een opsplitsing in omvang, slagkracht en inkomens en/of sectoren te maken?
Antwoord
Met de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) stimuleert het kabinet de uitrol van duurzame energieproductie. Bedrijven, burgers, instellingen en overheden (met uitzondering van de rijksoverheid) die hernieuwbare energie (gaan) produceren kunnen gebruik maken van de SDE+. De SDE+ staat daarmee in principe open voor iedereen, wel gelden er technische vereisten aan projecten ten aanzien van onder andere schaalgrootte. Voor kleinere projecten zijn er onder andere de salderingsregeling en de ISDE.
Omdat er geen koppeling is tussen bedrijfsgegevens en de subsidiebeschikkingen is een precieze uitsplitsing van SDE+-beschikkingen naar bedrijfsgrootte niet mogelijk. Daarnaast zijn bij de realisatie van veel projecten ook vaak meerdere partijen betrokken, waardoor een aanvraag wordt gedaan door een projectconsortium met een daartoe opgerichte entiteit. Op basis van de ervaringen van RVO.nl, die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de SDE+- regeling, constateer ik dat met name het mkb een groot aandeel heeft in de SDE+ in termen van aantal projecten. Zo komen bij zon-PV projecten de meeste investeerders uit het mkb. Ook bij een aanzienlijk deel van de windprojecten is het mkb zeer actief. Agrariërs zijn meestal eigenaar of gebruiker van de grond waarop windmolens worden geplaats. Dit geldt ook voor een groot deel van de vergisters, waarbij onder andere mest wordt vergist. Bij geothermie zijn het juist de glastuinbouwbedrijven die veel projecten uitvoeren. Een volledig overzicht met projecten is te vinden op de interactieve database «Volg SDE+», op de website van RVO.nl.
82.
Kan meer worden gezegd over welke (soort) bedrijven, organisaties en burgers gebruik hebben gemaakt van de ISDE-regeling? Is er een opsplitsing in omvang, slagkracht en inkomens en/of sectoren te maken?
Antwoord
Bij het aanvragen van ISDE subsidie bij RVO wordt slechts onderscheid gemaakt naar particuliere en zakelijke aanvragers. Daarom is een verdere uitsplitsing van aanvragers naar sector of inkomen niet mogelijk. In 2016 hebben particulieren 88% van alle aanvragen ingediend (voor 45% van het geclaimde budget) en zakelijke aanvragers 12% van het totaal aantal aanvragen (voor 55% van het geclaimde budget). Particulieren hebben in 2016 met name voor pelletkachels (53% van de apparaten) en daarnaast ook voor warmtepompen (24% van de apparaten) subsidie aangevraagd. Zakelijke aanvragers hebben in 2016 vooral warmtepompen (75% van de apparaten) aangevraagd. Bij de subsidieaanvragen voor grote aantallen apparaten gaat het veelal om projectontwikkelaars van nieuwbouw woningen of woningbouwcorporaties.
83 en 84.
Kan worden aangegeven met hoeveel de energierekening stijgt door de Opslag Duurzame Energie voor een gemiddeld huishouden?
Kan worden ingeschat wat de stijging relatief en absoluut gaat zijn voor gezinnen die behoren tot de lagere inkomensgroepen?
Hoe ziet de voorziene stijging van de energierekening door de Opslag Duurzame Energie er de komende jaren tot decennia uit?
Antwoord op de vragen 83 en 84
De NEV 2016 geeft inzicht in de ontwikkeling van de energierekening voor een gemiddeld gezin. Daaruit blijkt dat de opslag voor duurzame energie toeneemt in de periode 2015–2020. Bij een gemiddeld gasverbruik van 1.420 m3 en een gemiddeld elektriciteitsverbruik van 2800 kWh zal de opslag voor duurzame energie (ODE) in de periode 2018–2023 toenemen van circa € 95 in 2018 naar € 225 in 2023. Deze oplopende bijdrage van huishoudens dient ter dekking van de uitgaven voor de SDE+ in deze periode, waardoor in 2023 een aandeel hernieuwbare energie van 16% mogelijk wordt. Het energieverbruik – en daarmee het aandeel in de ODE – van lage inkomens is afhankelijk van het aantal gezinsleden en de woonsituatie. Dit geeft een heel diffuus beeld. Daarnaast speelt ook mee van welk netto besteedbaar inkomen moet worden uitgegaan.
Door andere ontwikkelingen – dalende marktprijzen van energie en trendmatig dalend energiegebruik door energiebesparing en opwekking van zonne-energie – valt de totale energierekening in 2020 volgens de NEV 2016 iets lager uit dan de totale energierekening in 2015.
85.
In hoeverre moeten maatregelen worden bijgesteld om tot 90–95% CO2-reductie te komen?
Antwoord
In EU-verband is een doelstelling van 80–95% broeikasgasemissiereductie in 2050 voor de hele economie afgesproken ten opzichte van 1990. In de energieagenda heeft het kabinet op hoofdlijnen aangegeven wat er nodig is om deze doelstelling te realiseren. Dit jaar laat het kabinet de kosten van de transitie richting een CO2-arme samenleving in 2050 (voor zowel 80%- als 95%-reductie) in kaart brengen. Op basis van de hoofdlijnen uit de Energieagenda, de doorrekening van de kosten, en input van betrokken partijen uit de samenleving worden de verder uitgewerkte transitiepaden per functionaliteit (kracht & licht, lage temperatuurwarmte, hoge temperatuurwarmte, mobiliteit en voedsel en natuur) richting 2030 en 2050 vastgesteld. Per transitiepad wordt onder andere in beeld gebracht wat de CO2-reductiedoestelling is en welke maatregelen en instrumenten nodig zijn om de doelstelling te halen.
86.
Gaan de overige lidstaten ook uit van een ondergrens van 80% CO2-reductie?
Antwoord:
De Europese Unie heeft de ambitie van 80–95% CO2-reductie op EU-niveau in 2050 ten opzichte van 1990. 80% CO2-reductie is dus de ondergrens van de Europees vastgestelde ambitie en alle lidstaten moeten daar hun bijdrage aanleveren.
87.
Kan worden toegelicht waarom wordt uitgegaan van en toegewerkt wordt naar een energiearme in plaats van CO2-neutrale energievoorziening in 2050?
Antwoord
In Europees verband is een doelstelling van 80–95% broeikasgasemissiereductie in 2050 voor de hele economie afgesproken ten opzichte van 1990. In het Klimaatakkoord van Parijs is in 2015 afgesproken de opwarming van de aarde te beperken tot ruim onder twee graden Celsius, met het streven deze tot anderhalve graad te beperken. Een discussie over een eventuele ophoging van de Europese ambities voor de klimaatdoelen voor 2050 en 2030, naar aanleiding van het Klimaatakkoord van Parijs, zal plaatsvinden in het kader van de mondiale dialoog daarover in 2018 en de eerste vijfjaarlijkse herziening van de nationale bijdragen in 2020.
88.
Kan worden toegelicht in hoeverre het terugdringen van andere broeikasgassen, zoals methaan, specifiek onderdeel uit maakt van beleid?
Antwoord
Andere broeikasgassen dan CO2 vallen onder de niet-ETS-sectoren. Daarvoor zijn op Europees niveau doelstellingen per lidstaat vastgelegd. Voor 2020 is dat de Effort Sharing Decision 406/2009/EG, voor 2030 vinden op dit moment de onderhandelingen op EU-niveau plaats. Het hierbij horende BNC-fiche is uw Kamer eerder toegezonden (Kamerstuk 34 535, nr. 6).
Het klimaatbeleid maakt onderscheid tussen sectoren (Kamerstuk 32 813, nr. 1) Hierover wordt jaarlijks in de begroting van IenM wordt gerapporteerd.
89.
Aan welke projecten zijn de ISDE-middelen uitgegeven?
Antwoord
In 2016 is gebleken dat particulieren veelal ISDE subsidie aanvragen ter verbetering van de eigen woning met een zonneboiler, warmtepomp, pelletkachel of biomassa ketel. In de bestaande bouw gaat het met name om pelletkachels en zonneboilers. Warmtepompen worden voornamelijk in nieuwbouw of bij renovatie geïnstalleerd.
Voor zakelijke aanvragers kan het gaan om bijvoorbeeld de volgende soort projecten: projectontwikkelaars die kantoorpanden ombouwen naar kleine woningen of nieuwbouw woningen realiseren, energiecoöperaties die nul op de meter woningen in eigen beheer realiseren of mkb’ers die de eigen warmtebehoefte verduurzamen. Zie ook het antwoord op vraag 82.
90.
Hoeveel methaan komt vrij in het gehele proces van gaswinning, van de boring tot de aansluiting bij huishoudens?
Antwoord
De in Nederland actieve mijnbouwondernemingen zijn verplicht hun methaanemissies te rapporteren in het Elektronisch Milieu Jaarverslag (e-MJV). Staatstoezicht op de Mijnen houdt hier toezicht op. In de afgelopen drie jaren lag de methaanemissie gemiddeld door de olie- en gasindustrie op circa 14.000 ton.
Het feit dat methaanemissies vanuit de Nederlandse E&P-sector (exploratie en productie binnen de olie- en gassector) laag zijn in vergelijking met andere landen, wordt enerzijds verklaard door het bijzondere karakter van de winningsinstallaties, met name die in Groningen. Hier worden grote volumes gas door een relatief beperkt aantal installaties geleid. Daarnaast zijn in de olie- en gassector diverse maatregelen genomen waardoor in de loop der jaren een aanzienlijke emissiereductie van methaan is bereikt. Zo wordt, daar waar mogelijk, off-gas en ventgas ingezet als stookgas voor de opwekking van energie. Andere toegepaste technieken die bijdragen aan de reductie van methaanemissies zijn het voorkomen van emissies als gevolg van «venting» (bijvoorbeeld bij «blowdowns» en «well testing»), zogenoemde «overhead vapour combustors» en nauwkeurige afstelling van veiligheidskleppen. Dit is toegelicht in de Kamerbrief over methaanemissies van 4 januari jl. (TK 32 849, nr. 99) en het antwoord op vraag 22 van de Kamervragen die hierover zijn gesteld (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1182).
91.
Committeert Nederland zich met de Europese afspraken inzake regionale samenwerking over energievoorziening Nederland tot een bepaalde hoeveelheid gaswinning?
Antwoord
Nee, deze regionale samenwerking heeft geen betrekking op de productie van aardgas.
92.
Kan worden toegelicht waarom enerzijds de subsidies voor elektrisch rijden de afgelopen jaren zijn afgenomen terwijl er anderzijds wordt gestreefd naar emissieloos rijden in 2035?
Antwoord
De ambitie in de Energieagenda is dat in 2035 alle nieuw verkochte auto's in staat zijn tot CO2 emissievrij rijden. Om deze ambitie – en de ambities voor 2020 en 2025 zoals beschreven in de Green Deal Elektrisch vervoer 2016–2020 (Kamerstuk 33 043, nr. 68) – te halen voer ik met mijn collega van Infrastructuur en Milieu en de maatschappelijke partijen in deze Green Deal verschillende activiteiten uit. Daarnaast heb ik eind 2016 via de Green Deal Publiek toegankelijke Laadinfrastructuur € 1,5 mln extra subsidie ter beschikking gesteld voor de publieke laadinfrastructuur (Kamerstuk 33 043, nr. 220).
93.
Kan verder worden gespecificeerd welke bedragen met welke doeleinden afgelopen jaren zijn uitgekeerd en/of toegezegd aan Pallas en ECN/NRG?
Antwoord
De onafhankelijke Stichting Pallas heeft als taak het realiseren van de nieuwe onderzoeksreactor Pallas, de beoogd opvolger van de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten. Het Rijk en de Provincie Noord-Holland hebben een lening aan de Stichting Pallas toegezegd van elk € 40 mln (totaal € 80 mln). Deze financiering is bedoeld voor de eerste fase van Pallas: het verkrijgen van het ontwerp van de reactor, het verkrijgen van de vergunningen, het uitwerken van een sterke business case en het vinden van private investeerders voor Pallas. De financiering van Stichting Pallas wordt in tranches beschikbaar gesteld en uitgekeerd. Op dit moment is van het toegezegde bedrag van € 40 mln van het Rijk de eerste tranche van € 11,16 mln daadwerkelijk uitgekeerd. Zoals in het EZ-jaarverslag 2015 is toegelicht, is eind 2015 besloten ook een tweede tranche van € 14 mln uit te keren, maar deze is nog niet uitbetaald. Reden hiervoor is het feit dat de in 2014 door EZ aan Stichting Pallas verstrekte tranche voldoende was om de uitgaven ten behoeve van het Pallas-project tot en met tenminste 2016 te dekken. Om deze reden is ook de beschikbare tranche 2016 niet uitbetaald (zie toelichting op pagina 65 van het EZ-jaarverslag 2016). Van het toegezegde bedrag van € 40 mln van de provincie Noord-Holland is op dit moment in totaal € 15 mln uitgekeerd.
Sinds 2000 is er in totaal € 106 mln (in de vorm van subsidies en een lening) verstrekt aan ECN/NRG met als voorwaarde deze middelen te besteden aan de kosten voor het opruimen van het historisch radioactief afval en ontmanteling. Naast dit bedrag is er in 2014 een lening van € 82 mln toegezegd aan ECN/NRG ter borging van de continuïteit, waarvan tot op heden € 35 mln is uitgekeerd. Via het Europese «supplementaire programma HFR» ontvangt ECN/NRG tot en met 2019 jaarlijks € 7,25 mln om exploitatie van de HFR mogelijk te maken. Daarnaast ontvangt ECN/NRG een jaarlijkse subsidie waarmee onderzoek wordt gedaan naar het waarborgen en continu verbeteren van nucleaire veiligheid, het vinden van oplossingen voor radioactief afval, onderzoek naar stralingsbescherming en onderzoek naar nucleaire energietoepassingen voor de toekomst (o.a. thorium). In 2016 bedroeg deze subsidie € 6,4 mln.
94.
Waarom was het hogere verplichtingenbedrag voor Borssele I en II en voor Tennet niet al ingeboekt tijdens de begroting, aangezien het toen al bekend was dat deze verplichtingen aangegaan zouden worden?
Antwoord
Gezien de aard en de omvang van de voorgenomen subsidieverlening is deze vooraf in het kader van staatssteun ter toetsing voorgelegd aan de Europese Commissie. Dit betekende onzekerheid over het moment waarop de subsidiebeschikking zou kunnen worden afgegeven, dit zou in 2016 of in 2017 kunnen plaatsvinden. Om die reden was dit verplichtingenbedrag nog niet eerder in de begroting 2016 opgenomen. Uiteindelijk kon de beschikking nog in december 2016 worden afgegeven en is de Kamer daarom in de veegbrief hierover geïnformeerd (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 130).
95.
Kunt u aangeven wat de trend is in de afgelopen jaren ten aanzien van de uitvoeringskosten van RVO?
Antwoord
De bijdrage aan RVO.nl voor de artikel 14 opdrachten (een doelmatige en duurzame energievoorziening) waren afgelopen jaren als volgt:
2012: € 42,3 mln
2013: € 38,7 mln
2014: € 41,9 mln
2015: € 40,2 mln
2016: € 44,4 mln
96 en 97.
In hoeverre heeft de trage besluitvorming en de noodzaak van vele vergunningen invloed het lager dan verwachte aantal aanvragen voor de garantieregeling geothermie?
Hoe komt het dat er minder aanvragen voor de garantieregeling geothermie zijn aangevraagd dan verwacht?
Antwoord
Ik zie geen directe relatie tussen de huidige regelgeving en het aantal aanvragen voor de garantieregeling. Wel constateer ik dat de huidige procedures zijn gebaseerd op de opsporing, winning en opslag van delfstoffen en minder goed aansluiten op de huidige vergunningverleningspraktijk van geothermie.
daarom wordt gewerkt aan een aanpassing van de Mijnbouwwet waar het gaat om geothermie. Met de wijziging van de Mijnbouwwet de vergunningverlening voor geothermie meer aansluiten op processen en initiatiefnemers in deze sector. Daarbij zal ook worden gekeken naar vereenvoudiging, en waar mogelijk samenvoeging, van (delen van) informatie die bij het Ministerie van Economische Zaken moet worden aangeleverd ten behoeve van een vergunning- of een subsidieaanvraag.
Meer specifiek met betrekking tot de garantieregeling geothermie is de volgende ontwikkeling gaande. De geothermiebranche is een jonge sector die circa 10 jaar bestaat. Er zijn op dit moment 15 geothermieprojecten die warmte winnen in de tuinbouw, met een geproduceerde warmte van 2,7 PJ in 2016. Kennis is nog sterk in ontwikkeling. Ieder project heeft een lange voorbereidingstijd en eigen complexiteit. Standaardoplossingen zijn nog in ontwikkeling. Dit maakt financiering ook lastiger. Dit heeft zijn neerslag op het aantal aanvragen voor de garantieregeling.
Voor de meeste initiatiefnemers geldt dat de garantieregeling een absolute voorwaarde is voor de financiering van een geothermieproject. Om die reden is besloten om de garantieregeling geothermie te verlengen.
98 en 101.
Waarom verloopt de betaling op reeds gecommitteerde projecten Demonstratie Energie-Innovatie (DEI) trager dan eerder ingeschat? Is er sprake van vertragingen?
Wat is de oorzaak van het trager verlopen van de betaling op reeds gecommitteerde projecten van de regeling DEI?
Antwoord
Er is geen sprake van vertraging van DEI-projecten. Het tragere verloop van de uitgaven heeft een administratief technische achtergrond. De betaling verloopt trager dan eerder ingeschat, doordat DEI-projecten die in de tweede tender worden ingediend, pas gecommitteerd worden in het daaropvolgende jaar. Vandaar dat de eerste kasbetalingen ook later plaatsvinden dan oorspronkelijk gepland. Dat is de reden waarom de kasraming bij de 1e en 2e suppletoire begroting naar beneden is bijgesteld waarmee het verschil in het jaarverslag (realisatie 2016 ten opzichte van ontwerpbegroting 2016) kan worden verklaard.
99.
Welke projecten in de SDE en de SDE+ zijn uitgevallen of hebben vertraging opgelopen en waar wordt dat door veroorzaakt?
Antwoord
Vertraging en/of uitval van projecten komt bij verschillende categorieën van projecten voor. Dit kent verschillende oorzaken. Uitval ofwel non-realisatie van projecten komt met name voor in de categorieën geothermie, biomassa en zon-PV. De oorzaak van de non-realisatie is meestal van financiële aard, zoals gestegen biomassaprijzen, hogere kosten voor bouw of onderhoud dan vooraf ingeschat, of onvoldoende eigen vermogen. Vertraging speelt met name bij grote windprojecten en is vaak het gevolg van bij de aanvraag nog niet voorziene omstandigheden. Om vertraging en uitval van projecten te verminderen zijn diverse maatregelen genomen. Een van die maatregelen is dat in steeds meer gevallen een aanvrager een uitgebreide financiële en technische haalbaarheidsstudie met financiële onderbouwing bij zijn aanvraag moet meesturen. De verwachting is dat mede daardoor de realisatie van projecten de komende jaren verbetert, wat pas met een vertraging tot uiting komt in de realisatiecijfers van (nieuwe) SDE+ projecten. Voor een meer gedetailleerd overzicht verwijs ik graag naar de website van RVO.nl. Daar is een volledig overzicht te vinden van de status van de beschikte projecten. Over de voortgang van de SDE+projecten wordt uw Kamer jaarlijks in het najaar geïnformeerd (zie Kamerstuk 31 239, nr. 255).
100.
Welke gevolgen heeft het 13,3 miljoen euro minder uitbetalen dan beschikbaar was voor de SDE+-projecten topsectoren energie?
Antwoord
De niet benutte kasmiddelen van € 13,3 mln vanuit de SDE+ innovatiemiddelen, is het gevolg van de tijdshorizon waarop innovatieve projecten werden beoordeeld. Projecten moesten uiterlijk in 2023 tot daadwerkelijke hernieuwbare energieproductie leiden waarbij de verwachte besparing op de toekomstige SDE+-uitgaven groter moet zijn dan de gevraagde innovatiesubsidie. Met het dichterbij komen van het jaartal 2023 is het steeds lastiger om innovatieprojecten met een iets langere tijdshorizon te faciliteren in deze Hernieuwbare Energieregeling. Dit is gebleken in 2016 met het afwijzen van potentieel kansrijke projecten en ook zichtbaar in de niet benutte kasmiddelen. Vanwege het belang van een geleidelijke energietransitie, is met ingang van 1 april 2017 de tijdshorizon verschoven van 2023 naar 2030.
102.
Is het mogelijk het niet-betaalde budget aan NRG toe te kennen aan een ander doel, zoals duurzame energie?
Antwoord
Nee, deze middelen zijn bestemd voor het Aanvullende Programma (AP) van de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten voor de periode 2016–2019.
103.
Ligt de opening van de Pallas-reactor in 2024 op schema?
Eind 2013 is de onafhankelijke Stichting Pallas opgericht die tot doel heeft om de eerste fase van Pallas te realiseren. De eerste fase is het verkrijgen van het ontwerp van de reactor (aanbesteding ontwerp), het verkrijgen van de vergunningen, het uitwerken van een sterke business case en het vinden van private investeerders voor Pallas. Het aanbestedingstraject inzake het ontwerp en de vergunningaanvraag zijn in gang gezet. Het aanbestedingstraject wordt naar verwachting aan het eind van deze zomer afgerond. Daarnaast zijn inmiddels de eerste verkennende gesprekken gevoerd met investeerders. De Stichting Pallas heeft aangegeven dat het voor de voortgang nodig is dat er begin 2019 zicht op private investeerders moet zijn. Bij een succesvolle afronding van de eerste fase kan de tweede fase, de bouw en inbedrijfstelling van de Pallas-reactor worden gestart. Naar verwachting kan de reactor dan rond 2025 operationeel zijn.
104.
Waarom is de ontvangstenraming van de ODE niet aangepast naar aanleiding van de nieuwe inzichten in 2013?
Antwoord
Na het sluiten van het Energieakkoord zijn de uitgaven voor de SDE+ opnieuw vastgesteld en zijn de tarieven voor de opslag duurzame energie daarop aangepast. Er waren in de periode 2013–2016 endogene ontwikkelingen in het energieverbruik, waaronder zachte winters en hoger dan geraamde energiebesparing waardoor de grondslag waarover de inkomstenraming wordt berekend afweek van de oorspronkelijke raming van het energiegebruik. Voor deze endogene ontwikkeling is in het oorspronkelijke wetsvoorstel dat tarieven vaststelde voor de jaren 2013–2016 niet gecorrigeerd.
Bij de start van het nieuwe kabinet worden inkomsten en uitgaven opnieuw vastgesteld en vindt op dat moment een eventuele correctie plaats.
105.
Waarom is de productiebeperking van Gronings gas naar 21,6BCM per jaar nog niet doorgevoerd in het Jaarverslag?
Antwoord
Per brief van 18 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 331) is op basis van een tussentijds advies van het Staatstoezicht op de Mijnen aangekondigd om het productieplafond voor de gaswinning in Groningen verder te verlagen. Dit besluit kwam te laat om nog in dit jaarverslag meegenomen te kunnen worden.
106.
Kunt u de redenen geven waarom er een groot verschil is in de ODE tussen geraamde en gerealiseerde opbrengsten?
Antwoord
Er waren in de periode 2013–2016 endogene ontwikkelingen in het energieverbruik, waaronder zachte winters en hoger dan geraamde energiebesparing waardoor de grondslag waarover de inkomstenraming wordt berekend afweek van de oorspronkelijke raming van het energiegebruik.
Bij de vaststelling van de tarieven voor de opslag duurzame energie voor 2017 is overigens rekening gehouden met de meest actuele energieverbruikscijfers conform de jaarlijkse aanpassing van de zogenoemde belastingsleutels door het Ministerie van Financiën. De verwachting is dat daardoor het verschil tussen raming en realisatie beduidend geringer zal zijn.
107.
Kunt u aangeven uit welke begrotingsonderdelen de onttrekkingen uit de begrotingsreserve worden gefinancierd na 2020?
Antwoord
Er zullen in de periode na 2020 geen onttrekkingen uit de begrotingsreserve duurzame energie meer plaatsvonden als gevolg van de tijdelijke voorfinanciering van knelpunten en intensiveringen van € 398 mln. In de periode 2015–2020 worden hiervoor middelen onttrokken uit de begrotingsreserve, in de periode 2021–2026 wordt er in totaal weer € 398 mln terug gestort in de begrotingsreserve (zie voor een uitgebreide toelichting op de onttrekking Kamerstuk 34 210 XIII, nr. 4, antwoord op vraag 5).
108.
Klopt het dat wat in Nederland aan energiebesparing wordt gewonnen via ETS weer teniet wordt gedaan?
Kan verder worden ingegaan op de verhouding tussen de MJA3/MEE en EIA enerzijds en ETS anderzijds?
Antwoord
Dit klopt ten dele. Besparing op het elektriciteitsverbruik leidt tot minder productie in elektriciteitscentrales die daardoor minder CO2 uitstoten. Besparing op aardgas bij grote industriële gebruikers leidt bij deze bedrijven tot minder CO2-emissies. Zowel de elektriciteitscentrales als de grote industriële installaties zijn verplicht deelnemer van het ETS en vallen onder het gezamenlijke Europese emissieplafond. In principe leidt emissiereductie bij deze bedrijven daardoor tot meer ruimte voor andere bedrijven in andere landen om meer te emitteren.
Voor alle andere bedrijven en sectoren (gebouwde omgeving, landbouw, industrie die niet onder het ETS valt, transport) geldt dit niet. Zij behoren tot de zogenoemde niet-ETS sectoren, waarbij iedere reductie van broeikasgassen direct leidt tot een vermindering van de uitstoot in Nederland.
Het MJA-3 convenant ziet op bedrijven die niet onder het ETS vallen. Het MEE-convenant is een convenant met ETS-bedrijven. De EIA is een generieke fiscale regeling waarbij ondernemers c.q. ondernemingen energiebesparende investeringen onder voorwaarden in aftrek kunnen brengen van de belastbare winst. De EIA geeft aan bedrijven een aanvullende impuls om de afspraken in de convenanten te realiseren. Daarmee zal energiebesparing ten dele ook bij ETS-bedrijven worden gestimuleerd. Maar tegelijk is in het Energieakkoord een doel voor energiebesparing van 100 PJ in 2020 afgesproken, waaraan ook de energie-intensieve industrie die onder het ETS vallen een bijdrage leveren.
109.
Kunt u aangeven in hoeverre de Nationaal Coördinator Groningen afscheid van functies heeft genomen die conflicteren met zijn functie als NCG? Welke nevenfuncties bekleed de heer Alders verder nog op dit moment?
Antwoord
Bij het aanvaarden van de functie als NCG heeft hij een groot aantal functies neergelegd (onder andere energiegerelateerde functies, Groninger Forum). De NCG vervult de volgende (neven)functies: Voorzitter Omgevingsraad Schiphol, Alderstafel Lelystad, Voorzitter Bestuurlijk Overleg Mosseltransitie, President-Commissaris ProRail en Voorzitter RvC AOG School of Management. Op 1 maart 2017 heeft hij zijn voorzitterschap van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn beëindigd.
110.
Krijgen overlegpartners van de NCG een vergoeding voor hun harde werk? Zo ja, hoeveel is dat per persoon/organisatie?
Antwoord
In 2016 hebben leden van de maatschappelijke stuurgroep een vergoeding ontvangen van € 250 per vergadering / bijeenkomst plus een reisvergoeding van € 0,37 per kilometer. In 2016 is een totaal bedrag van € 41.613 uitgekeerd aan vergadervergoedingen en reiskosten. Deze uitbetaling had betrekking op de periode vanaf het vierde kwartaal 2015 t/m het derde kwartaal 2016. Daarnaast is aan negen van de deelnemende groeperingen een vaste bijdrage uitgekeerd van € 25.000. Aan één maatschappelijke groepering, met meerdere vertegenwoordigers in het beraad, is een vaste bijdrage van € 65.000 uitgekeerd. Het totaal uitgekeerde vaste vergoedingen in 2016 bedroeg € 290.000.
111.
Kunt u aangeven hoe de behandeling van schade loopt per gemeente in Groningen en Drenthe?
Antwoord
Over de voortgang van de afhandeling van schade door bodembeweging in de provincie Groningen wordt uw Kamer vier keer per jaar door middel van de kwartaalrapportage van de NCG geïnformeerd. Op 9 mei 2017 heb ik de rapportage over het eerste kwartaal van 2017 aangeboden (Kamerstuk 33 529, nr. 348).
Voor schades die mogelijk zijn veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in Drenthe geldt hetzelfde als voor de rest van Nederland. Dat betekent als iemand vermoedt dat hij schade heeft door mijnbouwactiviteiten hij zich moet melden bij het bedrijf dat de mijnbouwactiviteit heeft uitgevoerd. Als het bedrijf vaststelt dat de gemelde schade geen relatie heeft de door haar uitgevoerde mijnbouwactiviteiten of de gedupeerde het niet eens met de hoogte van de vergoeding, kan de gedupeerde zich wenden tot de Technische Commissie Bodembeweging (Tcbb). Deze onafhankelijke commissie bekijkt op basis van eigen onderzoek of de schade mogelijk relatie heeft met de mijnbouwactiviteit en welke kosten aan herstel verbonden zijn. De mijnbouwbedrijven hebben zich gecommitteerd aan het overnemen van het Tcbb advies. Daarnaast kan de gedupeerde zich altijd tot de rechter wenden.
112 en 114.
Wat zijn de oorzaken van de lange opstartfase van de Nationaal Coördinator Groningen in 2016 waardoor de werkelijke uitgaven van de nationaal Coördinator sterk achter lopen op de ramingen?
Waarom hebben er in 2016 nog geen betalingen plaats gevonden?
Antwoord op de vragen 112 en 114
In 2016 is het artikel 15 «meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen» als nieuw begrotingsartikel aan de EZ-begroting toegevoegd. De daarbij toegepaste verdeling van de middelen over de jaren is indertijd gebaseerd op een voorlopige raming van de te verwachten uitgaven.
In 2016 is de versterkingsoperatie gestart met de eerste inspecties en doorrekeningen van woningen om vast te stellen welke bouwkundige maatregelen voor ieder individueel pand noodzakelijk zijn om aan de veiligheidsnorm te voldoen. De daadwerkelijke uitvoering van deze maatregelen in combinatie met duurzaamheidsmaatregelen zal in oktober van 2017 van start gaan. Het instrumentarium voor woningmarkt wordt op dit moment ontwikkeld en de nieuwe waardevermeerderingsregeling is vanaf 3 april j.l. open gesteld. Hierdoor wijken de uitgaven op de grote posten verduurzaming (€ 75 mln) en instrument woningmarkt (€ 9 mln) sterk af van de oorspronkelijke raming.
Er zijn in 2016 voor € 8,3 mln uitgaven gedaan ten aanzien van onderzoek en compensatie gemeentes en provincies en in het werkbudget van de NCG. Ook is € 17,6 mln overgemaakt naar het gemeentefonds voor het scholenprogramma. Ten slotte is er in 2016 een verplichting aangegaan voor € 12,4 mln voor het overnemen van de oude waardevermeerderingsregeling van de provincie. De uitgaven hiervoor worden in 2017 verwacht.
In de begroting 2018 wordt de verdeling van de beschikbare financiële middelen (kasritme) aangepast op basis van de in het MJP opgenomen planvorming. Ik acht van belang dat de in 2016 niet benutte middelen beschikbaar blijven voor uitgaven van de NCG en zal er zorg voor dragen dat de uitgaven die na 2016 voor dit doel plaatsvinden meerjarig worden ingepast in de EZ-begroting.
113.
Klopt het dat er in 2016 door de Nationaal Coördinator Groningen 12 miljoen euro is uitgeven voor 100 fte?
Antwoord
Op het apparaatsartikel 40 van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken is jaarlijks € 12 mln beschikbaar voor de apparaatsuitgaven van de NCG. In 2016 is voor circa € 9 mln uitgeven aan personele uitgaven en inhuur en voor circa € 3 mln aan huisvesting, ICT en ondersteunende diensten.
115.
Hoe wordt er omgegaan met het budget van de Nationaal Coördinator Groningen? Kan deze zonder budget komen te staan? In hoeverre kan de Nationaal Coördinator Groningen zijn werkzaamheden uitvoeren zonder financiële druk?
Antwoord
In 2016 is het begrotingsartikel 15 «Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen» als nieuw begrotingsartikel aan de EZ begroting toegevoegd. Bij voorjaarsnota 2016 is een budget van € 334,5 mln beschikbaar gekomen voor de uitvoering van het meerjarenprogramma (MJP) van de NCG. Een deel van deze financiële middelen ter grootte van € 244,5 mln wordt gefinancierd uit de aardgasbaten. Tot slot is op het apparaatsartikel 40 van EZ € 96 mln beschikbaar om de apparaatskosten van de NCG te dekken.
Het beschikbaar gestelde budget is afgestemd op de taken en verantwoordelijkheden van de NCG, zover deze inzichtelijk waren bij voorjaarsnota van 2016. Mochten de taken en verantwoordelijkheden van de NCG wijzigen dan wordt bezien of herijking van het budget nodig is. Bovendien kent het begrotingsartikel voor het meerjarenprogramma NCG een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en derhalve beschikbaar blijft voor de uitvoering van het MJP. Op deze wijze is rekening gehouden met de complexe en deels onvoorspelbare opgave waar de NCG voor staat en wordt de nodige flexibiliteit geboden zodat het budget optimaal kan worden aangewend. Voor een deel van de financiële middelen van de NCG ter grootte van € 40 mln geldt deze 100% eindejaarsmarge niet, maar worden de niet benutte middelen binnen de EZ begroting meerjarig beschikbaar gemaakt zodat het totale budget wel beschikbaar blijft voor het meerjarenprogramma van de NCG.
116 en 117.
Op welke wijze draagt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) bij aan het versterken van de positie van de Nederlandse agro-, visserij- en voedselketen?
Op welke manier ondersteunt RVO ondernemend Nederland? Kunt u een overzicht geven van beleid/maatregelen hoe RVO ondernemend Nederland ondersteunt?
Antwoord
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) stimuleert heel ondernemend Nederland bij duurzaam, innovatief en internationaal ondernemen. Met subsidies, het vinden van zakenpartners, kennis en het voldoen aan wet- en regelgeving.
Op de website van RVO.nl (http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen) vindt u een volledig overzicht van de specifieke beleidsmaatregelen onder «subsidies en financiering».
118.
Kunt u ook inzichtelijk maken wat de waardering van de ondernemer is voor RVO?
Antwoord
RVO.nl meet jaarlijks de klanttevredenheid. Het klanttevredenheidscijfer van ondernemers voor het jaar 2016 is een 7,2.
119.
Hoe vaak was er in 2016 sprake van stalbranden, welke diersoorten zijn hierbij voornamelijk slachtoffer geworden en hoeveel dieren zijn er in totaal bij stalbranden om het leven gekomen?
Antwoord
Er zijn in totaal 49 stalbranden genoteerd in 2016.
Het aantal getroffen dieren is het hoogst in de pluimveesector. Dit heeft ook te maken met het relatief grote aantal dieren per getroffen bedrijf. In 2016 zijn acht pluimveebedrijven met een totaal aantal van 185.000 dieren getroffen, op een totaal van 202.000 gestorven dieren over alle sectoren. Onderstaande tabel geeft voor de periode 2012 tot en met 2016 het aantal stalbranden en daarbij getroffen dieren weer, onverdeeld per sector.
Aantal stallen 2012 |
Aantal dieren 2012 |
Aantal stallen 2013 |
Aantal dieren 2013 |
Aantal stallen 2014 |
Aantal dieren 2014 |
Aantal stallen 2015 |
Aantal dieren 2015 |
Aantal stallen 2016 |
Aantal dieren 2016 |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Varkens |
6 |
4.600 |
9 |
7.781 |
5 |
5.770 |
2 |
4.005 |
8 |
13.592 |
Pluimvee |
4 |
86.030 |
5 |
17.000 |
4 |
32.000 |
3 |
129.000 |
8 |
185.000 |
Kalveren |
1 |
3 |
4 |
515 |
1 |
0 |
2 |
87 |
8 |
411 |
Overige rundvee |
4 |
1 |
5 |
4 |
15 |
33 |
1 |
9 |
12 |
48 |
Paarden |
6 |
20 |
1 |
0 |
0 |
0 |
2 |
1 |
6 |
12 |
Schapen en geiten |
– |
– |
2 |
2 |
1 |
600 |
4 |
11 |
||
Konijnen |
1 |
3.000 |
||||||||
Onbekend |
2 |
0 |
||||||||
Totaal |
21 |
26 |
26 |
10 |
49 |
120.
Voor wat betreft de kerngetallen onder 1 en 2 in tabel (maatschappelijke appreciatiescore en mate van vertrouwen consumenten in voedsel), op welke schaal wordt dit weergegeven?
Dit wordt weergegeven op een schaal van 1 tot 5.
121.
Is zeewier onderdeel van de voedselagenda?
Antwoord
Ja, er is een Maatschappelijk Innovatie Programma (MIP) Seaweed for Food and Feed. De overheidsbijdrage voor deze MIP komt uit de investeringsimpuls van de Voedselagenda en wordt uitgevoerd als een publiek-privaat programma binnen de topsector Agri&Food.
122.
Welke HACCP-controles zijn strenger geworden door het verbeterplan Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en op welke wijze is dit aan het bedrijfsleven gecommuniceerd?
Antwoord
De HACCP regels zijn niet veranderd, ook zijn er geen strengere normen gehanteerd. Wel is in het kader van het verbeterplan, het toezicht op en handhaving van de naleving van slachthygiëne structureel verbeterd en geüniformeerd. Gezien de nauwe relatie tussen slachthygiëne en de toepassing van de HACCP-regels, is er ook beter en uniformer gekeken naar de naleving van deze HACCP-regels. Bedrijven zijn geïnformeerd over de knelpunten in hun naleving van de HACCP regels en dienen, zo nodig, op deze punten hun HACCP protocol aan te passen.
123.
Kunt u aangeven welke solide keurmerken u benoemd heeft? Wat is er dan veranderd ten opzichte van daarvoor?
Antwoord
Milieu Centraal heeft, mede op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken, een ordening van duurzaamheidskeurmerken voor voedsel gemaakt. Deze ordening is gebaseerd op drie criteria; ambitieuze duurzaamheidseisen (milieu, dierenwelzijn en/of mens&werk), transparantie en betrouwbaarheid van het keurmerk. In oktober 2016 is de uitkomst van deze ordening gepubliceerd op www.keurmerkenwijzer.nl. Er zijn dertien keurmerken met de hoogste score op de drie criteria. Dit aantal is te verklaren door de zeer uiteenlopende productcategorieën (vlees, fruit, koffie, vis etc.) waarop keurmerken zich richten (in alfabetische volgorde):
• ASC
• Beter Leven keurmerk (2 en 3 sterren)
• Demeter
• EKO
• Europees keurmerk voor biologische landbouw
• Fairtrade
• KRAV (Zweeds keurmerk verkrijgbaar in Nederlandse winkels)
• Milieukeur
• MSC
• Naturland biologische kweekvis (Duits keurmerk verkrijgbaar in Nederlandse winkels)
• Rainforest Alliance
• RSPO Certified Sustainable Palm Oil
• UTZ
De keurmerkenwijzer biedt informatie over keurmerken en logo's en wijst consumenten én bedrijven de weg bij verschillende keurmerken. Milieu Centraal zal tweejaarlijks een nieuwe ordening maken, zodat de benchmark actueel blijft en keurmerken zich blijven verbeteren. De verwachting is dat zwakke keurmerken na verloop van tijd zullen verdwijnen of samengaan. Zie ook de Kamerbrief van 14 oktober 2016 (Kamerstuk 31 532, nr. 170).
124.
Op welke wijze en met welke effecten is de invoering van de aanlandplicht ondersteund? Welke andere middelen zijn er ingezet om innovaties binnen de visserijsector te ondersteunen?
Antwoord
De invoering van de aanlandplicht is financieel ondersteund met innovatiesubsidies door het Europees visserijfonds (EVF) met veertien projecten en daarna het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) met vier projecten. In totaal is sinds 2013 voor deze subsidies € 6,7 mln beschikbaar gesteld. Deze innovaties richten zich zowel op het verbeteren van de selectiviteit als op het aantonen en het verbeteren van de overlevingskansen van gevangen vis. Daarnaast zoekt de Staatssecretaris de maximale ruimte om de invoering van de aanlandplicht te ondersteunen. Zo is mede op zijn initiatief de vangstbeperking voor schar opgeheven en wordt gepleit voor uitstel van de aanlandplicht voor schol in de visserij met kleine mazen.
125.
Kunt u de definitie geven van het begrip «integraal duurzame stal»?
Antwoord
Integraal duurzame stallen zijn gedefinieerd als stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidskenmerken in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van reguliere stallen en houderijsystemen. Het gaat om stallen en houderijsystemen die het dierenwelzijn extra verbeteren ten opzichte van de wettelijke normen en daarnaast tenminste voldoen aan de wettelijke eisen en maatschappelijke randvoorwaarden voor milieu (ammoniak, fijnstof, CO2 emissies), brandveiligheid, diergezondheid en inpassing in de omgeving. Tevens is randvoorwaarde dat deze stallen en houderijsystemen economisch haalbaar zijn.
126.
Is de realisatie over het aantal integraal duurzame stallen over 2016 intussen bekend en kunt u deze geven?
Antwoord
Het aandeel integraal duurzame stallen in de veehouderij bedroeg volgens het eindconcept van het rapport «Monitoring integraal duurzame stallen» van Wageningen UR per 1 januari 2017 13,6%. Hiermee is de streefwaarde van 14% niet helemaal gehaald. Het percentage gerealiseerde integraal duurzame stallen loopt uiteen van 8% in de rundveehouderij tot ruim 33% in de pluimveehouderij en 27% in de varkenshouderij.
Wanneer rekening wordt gehouden met de in aanbouw zijnde integraal duurzame stallen bedraagt het aandeel integraal duurzame stallen ten opzichte van het totale aantal stallen 14,3%.
127.
Is de veronderstelling juist dat het bedrijfsleven zeer ontevreden is over de nieuwe nationale strategie voor de GMO groenten en fruit? Wordt de nationale strategie in overleg met het bedrijfsleven nog aangepast?
Antwoord
Nee, de veronderstelling is niet juist. Het bedrijfsleven onderschrijft juist de uitgangspunten en doelen van de nieuwe Nationale Strategie. Met het bedrijfsleven is ook een bestuurlijk akkoord over de nieuwe Nationale Strategie gesloten.
Wel heeft het bedrijfsleven moeite met invulling geven aan de nationale eis dat voortaan alleen activiteiten die niet reeds gangbaar zijn voor de producentenorganisaties voor steun in aanmerking komen. Deze eis is opgenomen om de producentenorganisaties te stimuleren om te innoveren en nieuwe marktstrategieën te ontwikkelen. Daarnaast ervaren ze de Europese erkenningseisen als knellend.
128.
Wordt de evaluatie van de Brede Weersverzekering voor Prinsjesdag 2017 naar de Tweede Kamer gestuurd?
Antwoord
Ja.
129.
Is de realisatie van de CO2-reductie van de glastuinbouw in 2016 inmiddels al bekend?
Antwoord
Nee. De CO2-reductie van de glastuinbouw in 2016 wordt zoals gebruikelijk later dit jaar bekend gemaakt in de jaarlijkse energiemonitor. Deze wordt gepubliceerd op de website van Wageningen Research (WR).
130.
Kunt u aangeven waarom er minder is gerealiseerd dan geraamd met de regeling fijnstofmaatregelen?
Antwoord
Er zijn minder subsidieaanvragen ingediend dan oorspronkelijk verwacht. Daarom is de realisatie lager dan geraamd.
131.
Kunt u aangeven waaraan het budget voor Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie precies is besteed?
Antwoord
Het gerealiseerd budget (€ 87,5 mln) voor kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie bestaat uit de onderstaande posten:
– Onderzoeksprogrammering bij Wageningen Research (WR) voor circa € 28 mln. Het betreft hier beleidsondersteunend onderzoek ten behoeve van het EZ-beleid en of beantwoording van moties uit de Tweede Kamer, kennis voor beleid en kennisdoorstroming naar de samenleving.
– Topsectorenbudget voor de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (circa
– € 47,5 mln). Deze middelen worden in samenspraak met de topsectoren geprogrammeerd en zijn gericht op publiek-private samenwerking voor kennisontwikkeling en innovaties voor maatschappelijke (transitie) opgaven. Dit betreft bijvoorbeeld de programma’s gericht op bodemvruchtbaarheid, One Health for Food gericht op diergezondheid en reductie van antibiotica en Future Proteins gericht op kwaliteit en functionaliteit van nieuwe eiwitketens.
– Open programmeren (niet zijnde WR) voor circa € 7 mln. Betreft voornamelijk beleidsondersteunend onderzoek uitgezet bij alternatieve kennisaanbieders. Voorbeelden hiervan zijn onderzoek naar alternatieve antibiotica en deelname in Eranetten.
– Innovatieprojecten (circa € 3 mln). Betreft voornamelijk afgeronde projecten gericht op grensverleggende vernieuwingen in de landbouw, agribusiness, voeding en groene ruimte waarbij samenwerking wordt gezocht met verschillende (markt)partijen.
– Vernieuwen Onderzoeksinfrastructuur, zoals Biosolar Cells en SBIR verduurzamen voedselproductie (circa € 1,3 mln).
– Ontwikkelen kennisbeleid, zoals het werkprogramma IPBES en de Sociale staat van het Platteland (circa € 0,9 mln).
132.
Waarom is er minder uitgegeven dan begroot aan medebewind en overige voormalige publieke PBO-taken?
Antwoord
Het budget voor medebewindstaken PBO is gereserveerd voor kosten voortkomend uit de afwikkeling van de opgeheven publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO’s), waarvoor de Minister van EZ in 2015 een vereffeningsorganisatie heeft ingesteld. Uit het budget worden kosten betaald die los staan van de autonome taak van de betreffende (voormalige) Productschappen en die door de vereffeningsorganisatie bij EZ in rekening worden gebracht. In 2016 zijn bijvoorbeeld de kosten van de uitvoering van het Sociaal Plan Medebewind Productschappen betaald. Bij het vaststellen van het budget is rekening gehouden met onvoorziene uitgaven, waardoor in 2016 niet het gehele budget nodig was.
133 en 166.
Kunt u een overzicht geven van de aantallen bestuurlijke boetes die in 2010 tot 2016 in de verschillende agrarische sectoren, inclusief transport en slacht, zijn opgelegd en de daarmee gemoeide bedragen? Kunt u dit ook aangeven voor respectievelijk de Meststoffenwet, de Wet Dieren en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden?
Hoe vaak heeft de NVWA over 2016 handhavend opgetreden ten aanzien van mestfraude, diertransporten en bij slachthuizen? Hoe vaak was dit in eerdere jaren het geval? Hoeveel bedrijven zijn hiervoor beboet en wat is het gemiddelde boetebedrag geweest?
Antwoord
Overtredingen die worden begaan in de agrarische veehouderijsectoren (primaire fase), dan wel tijdens het transport of bij de slacht van dieren vallen vooral onder de Wet Dieren en de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Overtredingen in de plantaardige sectoren vallen vooral onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overtredingen van de Meststoffenwet worden begaan zowel op veehouderijbedrijven, akkerbouwbedrijven als bij intermediaire transporteurs en co-vergisters. Het aantal opgelegde bestuurlijke boetes is als volgt:
Wet Dieren (sinds 2013 van kracht):
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|
114 |
358 |
634 |
737 |
Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren:
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|---|---|---|
47 |
278 |
170 |
243 |
157 |
86 |
64 |
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden:
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|---|---|---|---|
519 |
434 |
420 |
298 |
361 |
374 |
210 |
Meststoffenwet (gegevens vanaf 2014):
2014 |
2015 |
2016 |
---|---|---|
528 |
464 |
524 |
De gemiddelde boetebedragen in 2016 waren bij de Wet Dieren: € 2.977; GWWD: € 2.280; Wet Gewasbeschermingsmiddelen: € 1.313 en Meststoffenwet: € 1.554
134.
Waarom is de garantieregeling Marktintroductie innovatie niet opengesteld?
Antwoord
De eerder als aparte regeling voorziene Garantstellingsregeling Marktintroductie Innovaties (GMI) is – in overleg met de banken – opgenomen als onderdeel van de per 1-1-2017 opengestelde vernieuwde Borgstelling MKB-landbouwkredieten.
135.
Kunt u een financieel overzicht geven van de mutaties begrotingsreserve Apurement? En waarom is de betaaltermijn GMO-regeling groente en fruit overschreden?
Antwoord
In 2016 is € 59,3 mln aan correcties aan de Europese Commissie EC verwerkt. Dit betreft:
– De controle op de erkenning van producentenorganisaties Operationele Programma’s Groenten en fruit 2007–2009 (€ 50,8 mln).
– De controle op de naleving van agromilieumaatregelen 2010–2012 van het tweede Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP2) (€ 0,9 mln).
– Certificering 2011 (€ 0,3 mln). Dit betreft het niet toepassen van de sanctiebepalingen voor areaalsteun en het niet registreren van rente.
– De controle op de erkenning van producentenorganisaties Operationele Programma» s Groenten en fruit 2009–2011 (€ 7,9 mln).
– Schoolfruit 2012–2013 (€ 2,7 mln). Dit betreft een in 2015 ontvangen correctiebesluit in verband met het aanvragen van de subsidie voordat de te vergoeden kosten door de leveranciers van schoolfruit waren gemaakt en betaald.
– Randvoorwaarden 2012–2013 (€ 0,06 mln). Dit betreft een vervolg op de controle door de lidstaat op de naleving van randvoorwaarden (cross compliance) op het domein van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu door begunstigden. EZ deelt het besluit van de EC niet; reeds eerder heeft Nederland de initiële zaak voorgelegd aan het Gerecht van de EU. Deze correctie is hieraan gerelateerd en zal indien Nederland de initiële zaak wint door de EC worden gecorrigeerd.
– Hommels en Bijen 2011 (€ 0,2 mln). Dit betreft een correctie uit het certificeringsrapport;
Afsluiting ELGF (€ 1,1 mln). Dit betreffen meerdere correcties uit het certificeringsrapport van de ADR.
Daarnaast zijn twee bedragen ontvangen:
– Debiteuren 2007 (– € 4,7 mln). Dit betreft het naar het oordeel van de EC ten onrechte niet in rekening brengen van wettelijke rente bij achterstallige vorderingen. Nederland heeft deze zaak voorgelegd aan het Gerecht van de EU. Het Gerecht heeft het besluit van de Europese Commissie nietig verklaard. Nederland heeft dit bedrag terugontvangen.
– Bijdrage van de provincies voor de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor een risicofonds waaruit door de Europese Commissie opgelegde correcties worden betaald (€ 2 mln).
De overschrijding van de betaaltermijnen GMO is het gevolg van een uitspraak van het College van Beroep van het Bedrijfsleven, waardoor het Ministerie van Economische Zaken een nabetaling heeft moeten doen aan enkele producentenorganisaties met betrekking tot operationeel jaar 2012. Hiervan was een deel declarabel bij de EC binnen de door de EC gestelde marge van maximaal 5% nabetaling. Het restant heeft Nederland zelf moeten financieren.
136.
Kunt u een uitgebreid financieel overzicht geven van de extra taken RVO, niet alleen op landbouw maar ook voor alle andere taken?
Ten opzichte van de begroting 2016 is het opdrachtenpakket uitgebreid met de volgende onderdelen:
• De bijdrage voor de overdracht van natuurtaken van de voormalige Dienst Landelijk Gebied (DLG) (€ 8,3 mln).
• Uitvoeringskosten regeling kleine warmteopties (€ 2,0 mln). Dit is onderdeel van de Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE).
• Bijdrage voor uitvoering van het secretariaat van de Centrale Commissie Dierproeven (€ 1,2 mln) en de Mijnraad en de Technische Commissie Bodem Beweging (TCBB) (€ 0,5 mln).
• Budget (€ 8,3 mln) voor de uitvoering van diverse subsidieregelingen, programma’s en taken, zoals de regeling Wind op Zee, de regeling Energiebesparing en duurzame energie voor sportaccommodaties (EDS), de garantieregeling Ondernemingsfinanciering, de Groeifaciliteit, het Netherlands Investment Agency, de doorontwikkeling Berichtenbox voor bedrijven, het programma Boeren aan de box en TenderNed.
• De opdracht van BZK voor de uitvoering van de Tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders (€ 1 mln).
• € 4 mln opdracht van BuZa voor onder meer Modernisering Economische Diplomatie, Implementatie van Extractives Industries Transparency Initiative in Nederland (NL EITI), en Achilles (het ICT systeem voor buitenlandse posten).
• Voor in totaal € 1,9 mln diverse opdrachten van de departementen zoals BZK, OC&W en VenJ.
• (Meerwerk)opdrachten van DG Agro & Natuur (€ 5,1 mln). Betreft middelen ter dekking van de uitvoeringskosten van het fosfaatrechtenstelsel (€ 4 mln) en de Centrale Commissie Dierproeven (€ 1,1 mln).
• (Meerwerk)opdrachten van DG Bedrijfsleven en Innovatie (€ 2,5 mln). Betreft middelen ter dekking van de uitvoeringskosten van de lopende en extra opdrachten waaronder de doorontwikkeling van de Berichtenbox voor bedrijven en de implementatie van eIDAS (Elektronische Identiteiten en Vertrouwensdiensten).
• Uitvoeringskosten van het Inkoop Uitvoering Centrum (IUC-EZ) (€ 2,6 mln).
• Exploitatie van de Unit Omgevingskennis, ondergebracht bij RVO.nl (€ 1,8 mln). Deze unit geeft EZ, zijn organisaties en andere opdrachtgevers inzicht in wat er leeft bij stakeholders, politiek, media en samenleving.
• het EZ-brede project elektronische Dienstverlening Uitvoering (eDU), dat door RVO wordt uitgevoerd met als doel het realiseren van een eenduidige, betrouwbare en veilige digitale klantinteractie voor ondernemend Nederland (€ 2,5 mln ten behoeve van de beheerskosten 2016).
• Overgekomen taken van de voormalige productschappen (ICT kosten, € 3,6 mln).
137.
Kan u een overzicht geven van het aantal hectares natuur dat de afgelopen vier jaar per jaar is verworven en tevens het aantal hectares natuur wat daarvan is ingericht?
Antwoord
In de brief van 6 april 2017 (Kamerstuk 33 576, nr. 99) is uw Kamer geïnformeerd over de tweede voortgangsrapportage natuur van de provincies. De provincies geven in deze rapportage aan dat in de periode 2011 t/m 2015 in totaal 13.255 ha is verworven en 28.435 ha is ingericht. De provincies geven hierbij vanaf 2014 een specificatie van de realisatie per jaar. In 2014 is 2.282 ha verworven en 8.436 ha ingericht; in 2015 is 1.747 ha verworven en 3.141 ha ingericht.
Een directe relatie tussen de in één jaar verworven en ingerichte gronden is er niet. De ingerichte gronden betreffen grotendeels gronden, die vóór 2011 zijn verworven. De verworven gronden zullen grotendeels de komende jaren worden ingericht. De gegevens over de realisatie in 2016 zullen naar verwachting in het najaar van 2017 beschikbaar komen.
138.
Wat is het totaal aantal hectares dat valt onder Natuurnetwerk Nederland in en hoe ontwikkelt dit aantal zich in meerjarig perspectief?
Antwoord
De provincies geven aan dat op 1 januari 2016 in totaal 616.000 ha is gerealiseerd binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincies beogen in 2027 in totaal 668.000 natuur in het Natuurnetwerk Nederland te hebben gerealiseerd. Met het huidige tempo van inrichting ligt de uitvoering derhalve goed op schema.
139.
Over welke financiering beschikken de Nationale Parken en hoe zijn deze budgetten verdeeld over de verschillende gebieden?
Antwoord
Het Ministerie van Economische Zaken draagt niet rechtstreeks bij aan de twintig Nationale Parken in Nederland. De Nationale Parken zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiering. Een provinciale bijdrage kan hier een onderdeel van zijn.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft op het verzoek van uw Kamer een programma gestart om te komen tot Nationale Parken van Wereldklasse met een sterk merk en grotere aantrekkingskracht op (inter)nationale bezoekers. Over de voortgang van dit programma wordt uw Kamer periodiek geïnformeerd. De uitgaven aan Nationale Parken waren in 2016 onder andere gericht op het genereren en uitwisselen van kennis en ervaring, de verkiezing van het Mooiste Natuurgebied van Nederland en op aanvullend onderzoek.
140.
Beschikken alle Natura 2000-gebieden inmiddels over definitief vastgestelde beheerplannen en zo ja, worden deze conform uitgevoerd?
Antwoord
Van de 160 Natura 2000 gebieden zijn er 159 aangewezen. Daarvan vielen er 40 beheerplannen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken en daarvan zijn er 33 definitief vastgesteld. In totaal zijn er 89 beheerplannen definitief vastgesteld. De overige beheerplannen zijn in ontwikkeling of in ontwerp vastgesteld, maar nog niet definitief vastgesteld. Deze vallen onder verantwoordelijkheid van provincies, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu of Defensie.
141.
Kunt u een toelichting geven op de meerjarige verplichting NURG/Maaswerken?
Antwoord
Het programma Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) is een gezamenlijk programma van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (hoogwaterveiligheid) en het Ministerie Economische Zaken (natuurontwikkeling). NURG realiseert een deel van het Natuurnetwerk Nederland, voorheen de EHS. Het gaat om de ontwikkeling (verwerving en inrichting) van nieuwe natuur in het rivierengebied. De NURG-opgave is niet gedecentraliseerd naar de provincies vanwege de relatie met de hoogwaterveiligheid, die een verantwoordelijkheid van het Rijk is. De resterende uitvoering van NURG is tot en met 2020 in opdracht gegeven aan Staatsbosbeheer. Hiervoor is de volledige meerjarige verplichting in 2016 vastgelegd (€ 20 miljoen). De uitvoering van het programma was t/m 2015 in handen van het Dienst Landelijk Gebied, het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken dat in 2015 is opgeheven.
Het programma Maaswerken is afgerond.
142.
Wat houd de herrubricering van de PAS in en waar is de 1,2 mln voor bedoeld?
Antwoord
De herrubricering houdt verband met de indeling van het artikel in bestedingscategorieën. Een deel van de PAS-middelen is in voorgaande jaren ingezet voor maatregelen die door de provincies werden genomen. Daarom was het budget opgenomen onder de bestedingscategorie «Bijdragen aan medeoverheden». Vanaf 2016 worden de middelen voornamelijk ingezet via opdrachten. Om deze reden is het budget naar deze bestedingscategorie verplaatst.
In 2016 is de € 1,2 mln grotendeels ingezet voor afronding van het rekeninstrument AERIUS. Daarnaast voor de inhuur van de verbindingsofficier en voor diverse kleinere opdrachten zoals onderzoek naar een pakket van reservemaatregelen, de PAS-website etc.
143.
Was de nagekomen kostenpost Landelijke vereffeningspot herverkaveling natuurgronden te voorzien? Zo nee, waarom niet? Is dit nu afgesloten?
Antwoord
De nagekomen kostenpost was niet voorzien. De vereveningspot is ingesteld in het kader van landinrichtingsprojecten. Bij de realisatie hiervan kan onder meer door onder- en overbedeling sprake zijn van zowel uitgaven als inkomsten, die echter niet in hetzelfde jaar hoeven te vallen. Als gevolg van dergelijke fluctuaties bleek in 2016 sprake te zijn van uitgaven waartegenover geen inkomsten meer stonden. Het budget is daarop bij Najaarsnota 2016 verhoogd. De laatste projecten zullen in 2017 worden afgewikkeld, waarna de Landelijke vereffeningspot herverkaveling zal definitief worden afgesloten 2017.
144.
Hoe groot is de formatie die nu ingevuld wordt door externen terwijl het om vaste functies binnen het departement gaat?
Antwoord
Externe inhuur wordt niet opgenomen in het personeelsinformatiesysteem. Het betreft vaak uitzendkrachten voor kortlopende dienstverbanden om piekwerkzaamheden op te vangen, of vervanging bij afwezigheid.
145.
Kunt u een overzicht geven van externe inhuur (4,1 miljoen)?
Antwoord
Ten opzicht van de begroting 2016 is er € 4,1 mln meer uitgegeven dan geraamd voor de post externe inhuur voor het kerndepartement en de buitendiensten (ACM, CPB en SodM). De realisatie van de externe inhuur in 2016 bedroeg voor de kern € 6,4 mln en voor de buitendiensten € 3,8 mln. Totaal voor kern en buitendiensten was € 6,1 mln begroot. Hoewel de realisatie met € 4,1 mln hoger lag dan de begroting, is de norm voor externe inhuur van 10% niet overschreden.
146.
Welke besturingssystemen gebruikt het departement, hebben deze veiligheidsrisico's en welke vermijdbare kosten (bijvoorbeeld veiligheidsupdates voor verouderde besturingssystemen) worden gemaakt om de infrastructuur te beveiligen?
Antwoord
Binnen EZ wordt gebruik gemaakt van de besturingssystemen Microsoft Windows (server en werkplek), Linux (verschillende varianten), HP-UX en OpenVMS.
DICTU voert daarop consequent en gecontroleerd alle wijzigingen door die leveranciers voorstellen voor verbeteringen en om informatiebeveiligingsrisico's te verhelpen. Hierdoor worden risico’s beheerst en tot een minimum beperkt.
Daarnaast voert DICTU continu Life Cycle Management door, waarmee verouderde versies van besturingssytemen worden uitgefaseerd. Al deze acties zijn erop gericht om vermijdbare kosten te voorkomen.
147.
Waarom is er een vertraging opgetreden bij het in productie nemen van de Cloud Infrastructuur? Waarom zijn de werkplekcontracten met Cap Gemini verlengd?
Antwoord
De bouw van de DICTU-Cloudinfrastructuur is begin 2016 afgerond. Dit was later dan oorspronkelijk gepland (medio 2015) in verband met enkele aanpassingen rond de onderliggende netwerkstructuur. De realisatie hiervan is een complexe operatie gebleken, omdat de nieuwste technieken geïmplementeerd werden, waarbij oplossingen voor aanloopproblemen niet meteen voorhanden waren.
Vervolgens is gestart met het overzetten van applicaties van de klassieke infrastructuur naar de nieuwe Cloudinfrastructuur. Het bestaande applicatielandschap van EZ bleek complexer en meer gedateerd dan voorzien. Ook zijn applicaties met elkaar vervlochten. Dit bemoeilijkt en vertraagt het overzetten van applicaties naar de Cloudinfrastructuur.
Eind 2016 is een nieuwe planning opgesteld waarbij eind 2017 alle applicaties overgezet zijn naar de Cloudinfrastructuur.
De hiervoor genoemde vertraging in het opleveren van de Cloudinfrastructuur heeft er toe geleid dat het overbrengen van de werkplekdienstverlening van Cap Gemini naar de Cloudinfrastructuur is vertraagd. In verband met de noodzakelijke continuïteit van de werkplekdienstverlening zijn de lopende contracten met Cap Gemini verlengd.
148.
Waarom kon een deel van de kosten ACM niet worden doorbelast?
Antwoord
In 2016 hebben de marktorganisaties in de categorie warmtelevering geen kosten doorbelast gekregen. Op grond van de wettelijke regeling (het Besluit doorberekening kosten ACM) worden alleen de kosten van het toezicht dat de ACM houdt op de naleving van de Warmtewet door vergunninghouders doorberekend. Op 1 januari 2016 waren er slechts twee warmteleveranciers die beschikten over een dergelijke vergunning. De overige 24 vergunningaanvragen werden pas in de loop van 2016 afgehandeld. Het zou onredelijk zijn geweest om slechts twee vergunninghouders te laten betalen voor het toezicht dat wordt uitgeoefend op een groep marktorganisaties die gedurende het jaar groter wordt. Voor het jaar 2017 vindt de doorberekening wel plaats.
149.
Waarom wijken de ramingen op bijvoorbeeld ICT bij DICTU zo sterk af van het gerealiseerde resultaat?
Antwoord
Bij de ramingen is uitgegaan van een snellere overgang van de traditionele infrastructuur naar de Cloud infrastructuur dan in 2016 is gerealiseerd, waardoor van beide infrastructuren gebruik is gemaakt. Dat heeft tot hogere kosten geleid. In het antwoord op vraag 147 wordt hierop ook ingegaan. Door vertraging van de Cloud Infrastructuur is ook vertraging opgetreden bij het overbrengen van de werkplekdienstverlening, hetgeen de oorzaak is van hogere ICT-uitgaven in verband met de verlenging van de contracten met Cap Gemini.
150.
Kunt u exact aangeven hoeveel en om welke redenen meer is uitgegeven aan RVO en NVWA dan begroot?
Antwoord
RVO:
De omzet van het moederdepartement is € 39 mln hoger dan begroot. De hogere omzet is allereerst te verklaren door het verschil tussen de geprognotiseerde omvang van de opdrachten bij de oorspronkelijke begroting en de definitieve omvang van de opdrachtverlening die later in de tijd heeft plaatsgevonden. De toename van de omzet ten opzichte van de begroting wordt vooral veroorzaakt door opdrachten van DG Agro & Natuur (€ 22,7 mln) en DG Bedrijfsleven en Innovatie (€ 12,5 mln). Zie ook het antwoord op vraag 136.
NVWA
De omzet van het moederdepartement is € 15,7 mln hoger dan begroot. Dit is vooral het gevolg van extra budget voor het opdrachtenpakket (€ 8 mln) en compensatie voor te lage facturabiliteit als gevolg van de reistijd-werktijd problematiek retributies (€ 9,6 mln). Deze bijdragen vormen onderdeel van de maatregelen om te komen tot een financieel gezonde en toekomstbestendige NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 33). Voorts is looncompensatie 2016 (€ 1,1 mln) en aanvullende compensatie retributies kleine slagers (€ 0,2 mln) toegekend. Anderzijds vindt vooral de ICT-modernisering later plaats dan bij het opstellen van het Plan van Aanpak (PvA) was voorzien (– € 2,9 mln). Ten slotte werd een beperkt aantal werkzaamheden niet gerealiseerd (– € 0,3 mln).
De omzet overige departementen is € 1,6 mln hoger dan begroot. Door werkzaamheden omtrent vogelpest AI is de omzet Diergezondheidsfonds (DGF) bijna € 0,3 mln hoger dan begroot. De overige stijging heeft betrekking op een hogere bijdrage van VWS voor bestrijding van exotische muggen (€ 0,6 mln), loonbijstelling 2016 (€ 0,6 mln), een aanvullende opdracht e-sigaret voor (€ 0,7 mln) en realisatie van uitbesteed onderzoek uit doorschuif 2015 (€ 1 mln). Anderzijds is sprake van enige vertraging in de realisatie van uitbesteed onderzoek 2016 (– € 1,6 mln).
151.
Wat is de voortgang aanpak toegangsbeheer files shares?
Antwoord
Eind 2016 is geconstateerd dat het toegangsbeheer van fileshares niet op orde was. Om dit aan te pakken is een reeds lopend project dat tot doel had om het beheer van shares inhoudelijk beter te stroomlijnen, uitgebreid met de doelstelling ook het toegangsbeheer beter te regelen. Dit project is nu in uitvoering en zal naar verwachting eind 2017 zijn afgerond.
152.
Uit welk soort tijdelijke krachten bestaat de flexibele schil en bij welke onderdelen naast RVO.nl komt externe inhuur het meest voor?
Antwoord
De externe inhuur (uitzendkrachten en specialistische externe inhuur) bestaat merendeels uit inhuur (met verschillende expertises) ter ondersteuning van het primaire proces. Een beperkt deel is ingehuurd ter verdere optimalisering van de bedrijfsvoering (zie ook de beantwoording van vraag 157 en 153).
Naast RVO.nl komt bij NVWA (met een bedrag van € 16,5 mln) en het kerndepartement (met € 6,4 mln in 2016) inhuur het meeste voor.
153.
Waarom is niet gekozen voor een stelsel waarbij RVO.nl vaste krachten flexibel inzet om toch onder de 10% externe inhuur te blijven?
Antwoord
Relevant is dat RVO.nl een uitvoeringsorganisatie is die te maken heeft met vele verschillende opdrachtgevers uit de Rijksdienst en derden. Zie ook het antwoord op vraag 158.
Vanwege het wisselend opdrachtpakket met de daarbij behorende verschillende benodigde expertises is de flexibele inzet van vaste krachten niet altijd doelmatig. Het inzetten van externe inhuur biedt de flexibiliteit om efficiënt met dit spanningsveld tussen vraag en aanbod om te gaan.
154.
Wat is de stand van zaken ICT-projecten?
Antwoord
EZ heeft op dit moment negen grote ICT-projecten in uitvoering. De stand van zaken van deze ICT-projecten wordt gepresenteerd op www.rijksictdashboard.nl.
Een drietal programma’s is recentelijk gestart en zal in 2017 door het BIT worden getoetst.
155.
Kunt u een specificatie geven van de bijdrage aan RVO (24,4 mln)?
Antwoord
De bijdragen aan RVO.nl op de beleidsartikelen (€ 363,4 mln) zijn € 24,4 mln hoger dan de gerealiseerde omzet moederdepartement 2016 van RVO.nl (€ 338,9 mln). Dit wordt veroorzaakt doordat een deel van de bijdrage is verantwoord onder omzet derden (€ 16,1 mln SNL, dit betreft de provinciale bijdrage) en de bijzondere baten (€ 13 mln). Daarnaast is een bedrag van € 2,9 mln van de bijdrage een vereffening van een sinds 2015 openstaande vordering. Het resterende verschil van € 7,6 mln zal in 2017 verrekend worden met de EZ-opdrachtgevers.
156.
Waaruit bestaat de post overige personele kosten en waarom wordt overige externe inhuur niet onder externe inhuur vermeld? Hoe hoog zou het bedrag aan externe inhuur uitvallen als overige externe inhuur hier ook onder viel?
Antwoord
Bepaalde ICT gerelateerde kosten, zoals het ontwikkelen, bouwen en aanleggen van ICT, alsmede het onderhoud en beheer, valt conform de Rijksbegrotingsvoorschriften niet onder externe inhuur en wordt derhalve verantwoord onder overige personele kosten. Dit is de afgelopen jaren op deze manier correct in de jaarrekeningen verwerkt. Zoals aangegeven in het jaarverslag wordt dit jaar bezien op welke wijze de rubricering tussen externe inhuur en overige personele kosten verder kan worden verduidelijkt. De resultaten en het benodigde onderzoek zijn nog niet beschikbaar en daarom is het nog niet mogelijk om aan te geven hoe hoog het bedrag aan externe inhuur uitvalt als overige personele kosten hier ook onder valt.
157.
Hoe verhouden de kosten voor externe inhuur zich tot de kosten voor eigen personeel? Voldoet aan de motie-Roemer?
Antwoord
De externe inhuur van RVO.nl vertoont een dalende lijn; van 22% in 2014 naar 18% in 2016. Mede door deze inspanningen zit het Ministerie van Economische Zaken met 10,7%, ook rekening houdend met de flexibele schil, vrijwel op de door Roemer voorgestelde norm (10%) Zie ook het antwoord op vraag 153.
158.
Kunt u een toelichting geven op de verschillende opdrachten (taakomschrijving, incidenteel/structureel, personeel/overige kosten)?
Antwoord:
De werkzaamheden van RVO.nl zijn een directe vertaling van de opdrachten die RVO krijgt van de opdrachtgevers. Bij RVO.nl worden jaarlijks meer dan 600 regelingen uitgevoerd, verdeeld over de EZ opdrachtgevers, andere departementen zoals BZ, BZK en I&M en derden (provincies).
Voorbeelden van EZ-opdrachten zijn:
• Agro & Natuur
RVO.nl is onder andere belast met de uitvoering van het Europees Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), mestwetgeving, visserij, natuur en dierenwelzijn & -gezondheid. In 2015 is het werkpakket uitgebreid met taken van de voormalige Productschappen en de Rijkstaken van voormalig Dienst Landelijk Gebied (DLG).
Omvang opdracht begroting 2016 (uitvoeringskosten voor de opdrachtgever) bedraagt € 162,5 mln.
• Bedrijfsleven & Innovatie
RVO.nl is belast met taken ter stimulering van ondernemerschap en innovatie, zoals fiscale vermindering voor speur- & ontwikkelingswerk (WBSO/RDA), kennisbescherming- en benutting (Octrooicentrum), garantie- & kredietinstrumentarium, (zoals borgstelling voor het mkb en het Innovatiefonds MKB+ en innovatie in internationaal verband (o.a. Horizon 2020). Daarnaast wordt samenwerking bevorderd binnen de driehoek van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid, met name binnen de negen topsectoren (MIT en TKI).
Omvang opdracht begroting 2016 (uitvoeringskosten voor de opdrachtgever) bedraagt € 84,9 mln
• Energie, Telecom & Mededinging.
Het werkpakket voor Energie, Telecom & Mededinging (ETM) kent zes thema’s: Duurzame energieproductie (o.a. SDE), Energiebesparing (o.a. Green Deals, meerjarenafspraken energie-efficiency), Energie-innovatie (o.a. energie investeringsaftrek), Energiemarkt en Infrastructuur, Internationaal en Telecom en Mededinging.
Omvang opdracht begroting 2016 (uitvoeringskosten voor de opdrachtgever) bedraagt € 39,4 mln
• Overig EZ
Tot slot is de omvang van de overige opdrachten die RVO.nl uitvoert voor het Ministerie van Economische zaken € 6,3 mln.
De grootste opdrachtgever van de overige departementen is het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). De opdrachten die RVO.nl voor BZ uitvoert, dragen bij aan het realiseren van de volgende beleidsdoelen: het uitbannen van extreme armoede in één generatie (getting to zero), duurzame en inclusieve groei overal ter wereld en succes voor Nederlandse bedrijven in het buitenland. Belangrijk element is de synergie tussen hulp en handel. Dit vertaalt zich in instrumentarium uitgevoerd door RVO op het gebied van Internationaal ondernemen, Private sectorontwikkeling, Voedselzekerheid, Water en Energie en klimaat. Voorbeelden van BZ/BHOS-opdrachten zijn: Dutch Good Growth Fund, Dutch Trade and Investment Fund, DRIVE en Fonds Duurzaam Water.
Omvang opdracht begroting 2016 (uitvoeringskosten voor de opdrachtgever) bedraagt € 82,4 mln.
159.
Kunt u een toelichting geven op de kosten externe inhuur? Is deze incidenteel of structureel? Wat is de voortgang van het verder optimaliseren van de bedrijfsvoering?
Antwoord
De kosten van de externe inhuur zijn met name incidenteel. Dit wordt veroorzaakt door het wisselend opdrachtenpakket dat met de verschillende benodigde expertises externe inhuur noodzakelijk maakt (zie ook de beantwoording van vraag 157 en 153). Daarnaast heeft er in 2016 externe inhuur plaatsgevonden voor het verder optimaliseren van de bedrijfsvoering.
De voortgang van het verder optimaliseren van de bedrijfsvoering laat zien dat er in 2015 twee onvolkomenheden (die voortkwamen uit de jaarrekening 2014) zijn opgelost (totstandkoming Jaarrekening en inkoopproces). In 2016 zijn op deze onderdelen verdere stappen ter verbetering gezet.
160.
Wanneer is er duidelijkheid over de inzet van de 4,4 mln POP-gelden en hoe worden deze ingezet?
Antwoord
Over de inzet is overleg geweest met de provincies. Op verzoek van de provincies zijn de POP-gelden ingezet voor de financiering van de administratieve controles van de afzonderlijke maatregelen door RVO.nl.
161.
Wat is het aantal compensaties aan bedrijven en slachtoffers van Q-koorts over 2016 en in eerdere jaren?
Antwoord
In de jaren 2010 en 2011 is aan in totaal 90 bedrijven een compensatie in het kader van Q-koorts uitgekeerd. Dit betreft compensatie voor geruimde dieren en bedrijven die een levenslang fokverbod is opgelegd (Jaarverslag Diergezondheidsfonds 2010 en 2011; Kamerstuk 32 710 F, nr. 1 en 33 240 F, nr. 1). In de jaren 2012 tot en met 2016 zijn geen compensaties aan bedrijven uitgekeerd in het kader van Q-koorts.
In juni 2012 heeft het kabinet € 10 mln beschikbaar gesteld via een onafhankelijke stichting voor initiatieven die ten goede komen aan de Q-koorts-patiënten. Dit is toegelicht in de Kamerbrief (Kamerstukken 2011/12,TK 28 286, nr. 569).
162.
Kan een uitsplitsing van kosten in «early warning» systeem Al voor pluimveehouders worden gegeven onderzoek naar wilde vogels?
Antwoord
Onderzoek naar het voorkomen van vogelgriep is van groot belang en kent dan ook meerdere componenten:
– Serologische monitoring bij bedrijfsmatig gehouden pluimvee.
– Onderzoek van early warning monsters bij bedrijfsmatig gehouden pluimvee, bijvoorbeeld na het melden van verminderde water- en voeropname of legdaling.
– Onderzoek bij wilde vogels.
Deze componenten zijn uitgesplitst in de verschillende posten in de prestatiegegevens (tabel op blz. 192 en 193 Jaarverslag en Slotwet EZ/DGF 2016, Kamerstuk 34 752 XIII).
Betreft early warning:
Early warning vindt enkel plaats bij bedrijfsmatig gehouden pluimvee.
De dierenarts en/of de Gezondheidsdienst voor dieren (GD) kunnen swabs nemen
van pluimvee en laten onderzoeken op vogelgriep. Dit speelt vooral wanneer de ziekteoorzaak van het pluimvee niet kan worden vastgesteld en vogelgriep niet is uit te sluiten. Vandaar dat dit ook wel «uitsluitingsdiagnostiek» wordt genoemd. Het vervoer van de monsters naar het WBVR (Wageningen Bioveterinary Research) en het testen van de monsters wordt betaald vanuit het nationale Diergezondheidsfonds (DGF). Dit is gedaan om de drempel voor pluimveehouders om monsters in te laten sturen voor uitsluitingsdiagnostiek zo klein mogelijk te maken. Het vroegtijdig ontdekken van een besmetting is immers uitermate belangrijk. Hoe eerder een besmetting ontdekt wordt, des te beperkter de verspreiding zal zijn.
163.
Kan per provincie uiteengezet worden gezet welk aantal geitenhouderijen daar gevestigd is, en wat de omvang van deze veestapels is?
Antwoord
Hieronder vindt u een overzicht van het aantal geitenhouderijen en het aantal geiten per provincie.
Provincie |
Aantal geitenhouderijen |
Aantal geiten |
---|---|---|
Drenthe |
804 |
20.230 |
Flevoland |
162 |
7.574 |
Friesland |
1.506 |
27.055 |
Gelderland |
2.661 |
139.277 |
Groningen |
656 |
11.578 |
Limburg |
527 |
51.346 |
Noord-Brabant |
1.764 |
163.088 |
Noord-Holland |
840 |
18.358 |
Overijssel |
1.569 |
78.646 |
Utrecht |
606 |
30.120 |
Zeeland |
188 |
4.277 |
Zuid-Holland |
1.287 |
23.617 |
164.
Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de kosten rondom uitbraak vogelgriep «bestrijding van dierziekten» (waarbij ingegaan wordt op de verschillende onderdelen van inspectie, monstername, onderzoek, instellen stand still en de bijbehorende bemensing, tracering besmetting, doden van besmette dieren en die een reëel gevaar zijn voor verspreiding van de besmetting, destructie, schadeloosstelling)?
Antwoord
Het diergezondheidsfonds wordt afgerekend op basis van het kasstelsel. Het grootste gedeelte van de kosten die samenhangen met de uitbraak van HPAI eind 2016 zijn of worden pas in 2017 betaald en zullen daarom in de verantwoording van 2017 vallen.
De uitgaven die in 2016 zijn gedaan voor uitbraken van vogelgriep zijn te verdelen in laagpathogene uitbraken en hoogpathogene uitbraken. In onderstaand overzicht zijn de uitgaven zoals verantwoord in het jaarverslag over 2016 verder uitgesplitst naar diverse kostensoorten.
LPAI |
HPAI |
Totaal |
|
---|---|---|---|
Afvalverwerking |
4.707 |
4.707 |
|
Catering |
8.403 |
8.403 |
|
Dodingsapparatuur op maatregellocatie |
69.971 |
69.971 |
|
Gebiedsmarkering |
5.404 |
5.404 |
|
Huur douche en toilet |
5.292 |
5.292 |
|
Inhuur ruimingsploegen |
18.503 |
18.503 |
|
Klein materieel |
5.895 |
5.895 |
|
Ongediertebestrijding |
2.022 |
2.022 |
|
Reinigen en ontsmetten / inhuur materieel |
50.811 |
42.403 |
93.214 |
Schadeloosstellingen |
435.256 |
728.726 |
1.163.982 |
Taxatie |
4.516 |
399 |
4.915 |
Totaal |
610.780 |
771.528 |
1.382.308 |
165.
Waarom zijn de maatschappelijke baten van ruimtevaart lastig te kwantificeren, zeker met het oog op de positieve onderzoeksresultaten van onderzoeksbureaus Dialogic en Decisio?
Antwoord
Er zijn twee redenen:
1. Belangrijkste beperkende factor is dat een groot gedeelte van de gerealiseerde baten niet exclusief zijn te herleiden tot de gedane Nederlandse overheidsinvesteringen in ruimtevaartprogramma’s. Het Nederlandse ruimtevaartbeleid is in belangrijke mate een invulling van het Europese ruimtevaartbeleid en de baten hiervan slaan niet exclusief binnen de Nederlandse landsgrenzen neer. Bovendien is het moeilijk om binnen de Europese ruimtevaart projecten te isoleren welke door Nederland zijn gefinancierd. Vaak gaat het om grotere programma’s en internationale samenwerking daarbinnen. De overheidsuitgaven zijn goed in beeld te brengen, maar de maatschappelijke opbrengsten zijn moeilijker te kwantificeren.
2. Veel baten, zoals van bijvoorbeeld van de toepassing van satellietdata in precisielandbouw of van domotica in de sfeer van zorg, zijn veelal niet exclusief toe te rekenen aan alleen maar ruimtevaart en het gebruik van satellietdata, maar veelal ook aan andere factoren. Het vergt veel tijd en energie om die factoren te isoleren en te kwantificeren. De vier sectoren (precisielandbouw; luchtkwaliteit en klimaat; navigatie in het wegtransport; telecommunicatie) die in het kader van de studie nader zijn onderzocht geven wel een beeld van de aanzienlijke maatschappelijke baten als gevolg van investeringen in de ruimtevaart.
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2012/04/02/hoofdrapport-evaluatie-wbso-2006-2010.
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2016/09/30/rapport-dialogic-innovatie-interactie.
Voor de tussenevaluatie TKI-toeslag zie Kamerstuk 32 637, nr. 254; voor de MIT-evaluatie zie Kamerstuk 32 637, nr. 276.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34725-XIII-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.