34 000 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2015

Nr. 45 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 17 oktober 2014

De vaste commissie voor Economische Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden over het onderdeel landbouw en natuur.

De vragen zijn op 1 oktober 2014 voorgelegd aan de Staatssecretaris van Economische Zaken. Bij brief van 16 oktober 2014 zijn ze door de Staatssecretaris van Economische Zaken beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

Adjunct-griffier van de commissie, Koerselman

1

Kunt u een onderbouwing geven van de extra middelen (€ 18,2 miljoen) die de Dienst Landelijk Gebied in 2014 ontvangt voor de transitiekosten?

Antwoord

Het bedrag wordt ingezet voor de dekking van de transitiekosten in verband met de opsplitsing van DLG. Het betreft hier onder meer budget voor het zorgdragen van passende werkgelegenheid voor medewerkers.

2

Kunt u aangeven op welke posten en met welke bedragen in de begroting terug te vinden is dat u € 35 miljoen uittrekt om groen ondernemerschap en innovatie te stimuleren en dat daarnaast groen vrijwilligerswerk wordt gestimuleerd, zoals te lezen is op http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2014/09/16/prinsjesdag-2014-versterken-economische-groei.html?

Antwoord

Het gaat om de budgetten die vallen onder artikelonderdeel 18.2, Wederzijds versterken van economie en ecologie. Met het uitbrengen van de Natuurvisie is deze doelstelling verder verbreed met het verbinden van natuur met andere maatschappelijke doelstellingen en het stimuleren van groen vrijwilligerswerk.

Het gaat om de volgende onderdelen van artikel 18:

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (subsidies)

1.477

NURG/Maaswerken (combinatie natuur – waterveiligheid – delfstoffen)

8.015

Mainport Rotterdam

7.249

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals (opdrachten)

4.833

Regiekosten regionale functie

1.243

Natuurvisie

5.964

Programmatische Aanpak Stikstof

6.000

Totaal

34.781

3

Kunt u aangeven hoe het budget voor Landschapsbeheer Nederland in de afgelopen jaren en dit jaar voor- dan wel achteruitgelopen is en welke beleidsvisie hierachter zit?

Antwoord

Er is voor Landschapsbeheer Nederland geen apart budget op de rijksbegroting. De Stichting Landschapsbeheer Nederland ontvangt wel incidentele subsidies voor de uitvoering van projecten of, in de afgelopen jaren, in het kader van de regeling Groen en Doen.

4

Kunt de uitvoering van de motie-Jacobi/Van Veldhoven (Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 59) specificeren?

Antwoord

De kennis over de inrichting van het landelijk gebied in opdracht van het Rijk blijft voldoende geborgd door de betreffende werkzaamheden vanaf 1 maart 2015 onder te brengen bij RVO.NL.

5

Kunt de uitvoering van de motie-Jacobi/Van Veldhoven (Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 61) specificeren?

Antwoord

Met het programma DuurzaamDoor ondersteun ik de ontwikkeling van nieuwe verdienmodellen voor Nationale Parken. Met de regeling aanwijzing Nationale Parken ziet het Rijk toe op de veiligstelling van het merk «Nationaal Park». Daarnaast ondersteun ik de Nationale Parken met budget voor educatie en voorlichting. Het overige rijksbeleid voor Nationale Parken is met het Bestuursakkoord Natuur in 2011 afgebouwd. Het opzetten van meer bezoekerscentra beschouw ik niet als een rijksverantwoordelijkheid. Het borgen van natuur en de kwaliteit daarvan in Nationale Parken is een verantwoordelijkheid van de provincies. Verder oriënteren de afzonderlijke provincies en Nationale Parken op welke wijze zij invulling willen geven aan het behoud, gebruik en ontwikkeling van deze bijzondere natuurgebieden.

6

Welk budget is er begroot voor het publiceren van de Rode Lijst voor broedvogels in 2015 en op welke post van de begroting staat dat?

Antwoord

Dit budget is te vinden onder de post «monitoring» en is niet nader gespecificeerd.

7

Wat is het uitvoeringsbudget van de Natuurvisie?

Antwoord

Om maatschappelijke veranderingen daadwerkelijk op gang te helpen en te faciliteren is onder natuurvisie voor 2015 een programmabudget beschikbaar van € 5.9 mln (zie ook vraag 256 en 261).

8

Kunt u uitleggen wat het totale budget van de afgelopen vier jaar was voor het onderzoeksprogramma dierenwelzijn en wat het zal zijn voor de komende vier jaar?

Antwoord

Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van de begroting 2014

(Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 9, dd 17 oktober 2013) is in de periode 2008–2012 aan dit onderzoeksprogramma € 1,7 mln besteed. De laatste onderzoeken van het onderzoekprogramma dierwelzijn (onderzoek aan gezelschapsdieren, 2008–2012) zijn in 2013 afgerond. Op basis van de beleidsbrief Dierenwelzijn, die op 4 oktober 2013 (Kamerstuk 28 286, nr. 651) is verstuurd, is onderzoek op maat uitgezet. In de Kamerbrief Toezeggingen notaoverleg Dierenwelzijn van 4 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 729) heb ik uw Kamer een overzicht gegeven van de onderzoeken in 2014.

9

Heeft u een idee voor de manier van geld inzamelen voor collectief onderzoek vanaf 2015 en voor de wijze waarop u ervoor kunt ervoor zorgen dat dit daadwerkelijk gebeurt en dat er op het gebied van dierenwelzijnsonderzoek voldoende aandacht blijft voor onderzoek?

Antwoord

Zoals aangegeven in mijn brief van 28 mei jl. (Kamerstuk 21 501-32 nr. 788) en in het debat met uw Kamer op 3 september jl., sta ik welwillend tegenover het algemeen verbindend verklaren van voorschriften en financiële bijdragen met betrekking tot onderzoek en innovatie. Op deze manier kan de sector vanaf 2015 geld inzamelen voor collectief onderzoek. Het initiatief en de uiteindelijke uitvoering ligt bij de sector zelf.

In het onderzoeksbudget ter ondersteuning van mijn eigen beleid blijft dierenwelzijn de komende jaren een belangrijk onderwerp. In de beantwoording van vraag 325 ga ik hier verder op in.

10

Hoeveel heeft Nederland de afgelopen vier jaar ontvangen van de EU voor inkomensondersteuning, wat was het bedrag beschikbaar gesteld voor plattelandsbeleid en hoeveel heeft Nederland daarop aanspraak gemaakt?

Antwoord

Nederland heeft in de periode 2010–2013 € 3,139 miljard ontvangen voor inkomensondersteuning (bedrijfstoeslagregeling) uit het Europees Landbouwgarantie Fonds (ELGF).

Nederland heeft in de periode 2007–2013 € 593 miljoen beschikbaar uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) voor POP2 2007–2013. Op dit moment is hiervan ruim € 432 miljoen besteed. Nederland heeft tot en met eind 2015 de tijd om het resterende beschikbare bedrag te besteden. Mijn inzet is om het gehele bedrag te besteden. Voor het jaar 2014 kan Nederland aanspraak maken op € 87,1 miljoen uit het ELFPO voor het nieuwe plattelandsontwikkelingsprogramma 2014–2020 (POP3). Dit bedrag kan besteed worden zodra POP3 door de Europese Commissie is goedgekeurd. Dit zal na verwachting begin 2015 zijn. Nederland heeft vervolgens tot eind 2016 tijd om dit bedrag volledig te besteden.

11

Wat is het totale bedrag voor inkomensondersteuning dat Nederland de komende vier jaar ontvangt? En hoeveel aanspraak kan Nederland daarop maken voor het plattelandsbeleid? Is dat uit te splitsen?

Antwoord

Het totale bedrag dat Nederland in de periode 2015–2018 ontvangt voor directe betalingen uit het Europese Landbouwgarantiefonds (ELGF) bedraagt € 3,067 miljard. Het wetgevingskader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid geeft lidstaten de mogelijkheid om jaarlijks ten hoogste 15% in te zetten via de tweede pijler. Lidstaten moesten hun besluit voor de periode 2015 tot en met 2019 uiterlijk 1 augustus 2014 melden bij de Europese Commissie. Lidstaten kunnen dit besluit wijzigen met ingang van 2018. In dat geval moet de wijziging uiterlijk 1 augustus 2017 gemeld worden bij de Europese Commissie. De bedragen zijn daarmee ook per jaar uit te splitsen.

12

Deelt u de mening dat tegenover inkomensondersteuning inspanningen mogen worden verlangd om de landbouw te verduurzamen?

Antwoord

Ja, dat is de reden waarom ik altijd gepleit heb voor doelgerichte betalingen en de vergroening van de directe betalingen. In de brieven van 5 juni (Kamerstuk 28 625 nr. 194) en 29 juli 2014 (Kamerstuk 28 625 nr. 216) heb ik uw kamer geïnformeerd op welke manier ik deze Europese verplichting ga invullen.

13

Voor welk deel is het mogelijk om de inkomensondersteuning maximaal afhankelijk te maken van verduurzamingsinspanningen en voor welk deel bent u dat van plan?

Antwoord

Het Europese wetgevingskader schrijft voor dat 30% van de enveloppe voor directe betalingen ingezet wordt in de vergroeningspremie. In de brieven van 5 juni (Kamerstuk 28 625 nr. 194) en 29 juli 2014 (Kamerstuk 28 625 nr. 216) heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke manier ik deze Europese verplichting ga invullen.

14

Deelt u de mening dat van de inkomenssteun aan Nederlandse veehouders het maximaal toegestane percentage van 15% moet worden verminderd en dat dit moet worden gegeven aan het plattelandsbeleid om het daar in te zetten voor verduurzaming van de veehouderij? Zo nee, voor welke groepen is dit wel de bedoeling en welk deel precies, en voor wie niet?

Antwoord

Het Europese wetgevingskader staat toe om maximaal 15% van de middelen voor directe betalingen aan het plattelandsbeleid toe te voegen. Het is niet toegestaan om deze vermindering te beperken tot bepaalde sectoren. In mijn brief van 5 juni jl. (TK 28 625 nr. 194) heb ik aangegeven op welke wijze ik de beschikbare middelen inzet.

15

Welke veehouderijonderzoeken zijn de afgelopen jaren gefinancierd met de onderzoeksbudgetten voor de veehouderij en welke van deze onderzoeken hadden te maken met de verbetering van het dierenwelzijn?

Antwoord

Ten behoeve van de veehouderij vindt regelmatig onderzoek plaats. Een deel van het onderzoek is gericht op integrale stalontwerpen, waarin gezocht wordt naar een mix van milieu, dierenwelzijn, arbeidsomstandigheden en economie. Er wordt ook onderzoek gedaan naar diergezondheid, bij voorbeeld darmgezondheidsproblemen waardoor minder antibiotica in de veehouderij nodig zijn. Daarnaast lopen onderzoeken naar de verbetering van het dierenwelzijn, bij voorbeeld:

  • Achterwege laten van ingrepen bij landbouwhuisdieren;

  • Verbeteren van vloeren voor vleeskalveren en groepshuisvestiging voor zeugen;

  • Verbeteren van welzijn slachtdieren en dierenwelzijn bij onbedwelmd slachten.

16

Kunt u bij beleidsartikel 16, 17 en 18 een uitgebreidere toelichting geven welke regelingen wel en welke regelingen niet juridisch verplicht zijn, zodat de Kamer zelfstandig kan zien welke regelingen in de begroting nog amendeerbaar zijn?

Antwoord

Bij de beleidsartikelen 16, 17 en 18 staan onder de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» in de alinea Budgetflexibiliteit de percentages vermeld van de uitgavenbudgetten die nodig zijn voor de verplichtingen die tot en met 2014 zijn aangegaan. Voor de artikelen 16, 17 en 18 volgen hieronder de regelingen en daarbij behorende uitgavenbudgetten waarvoor naar verwachting eind 2014 nog geen juridische verplichtingen zijn aangegaan.

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige, agro-,visserij- en voedselketens

Van de subsidieregelingen is circa 71% van het geraamde uitgavenbudget van 2015 juridisch verplicht. Onderstaand zijn de subsidieregelingen vermeld met uitgaven die niet juridisch verplicht zijn. De niet verplichte geraamde uitgaven voor 2015 zijn vermeld.

  • de Regeling Brede Weersverzekering (€ 6,5 mln),

  • de regeling Duurzaamheidsinvesteringen (€ 5 mln),

  • regelingen in het kader van het Europese Fonds voor Visserij en Maritieme Zaken (€ 4,6 mln),

Bovengenoemde regelingen zijn wel bestuurlijk gebonden, omdat zij onderdeel zijn van Europese programma’s met co-financiering van de Europese Unie. Bovendien zijn de uitgaven op de regeling duurzaamheidsinvesteringen bestuurlijk gebonden door de ondertekening van de Meerjarenafspraak energietransitie glastuinbouw 2014–2020 (TK 2013–2014 32 627 nr. 17). Hoewel voor de bestuurlijk gebonden bedragen nog geen verplichtingen voor de eindbegunstigde zijn vastgelegd, zijn deze bestuurlijk gebonden bedragen in beginsel niet voor andere doelen inzetbaar.

Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Zoals aangegeven onder de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» zijn alle geraamde uitgaven in 2015 voor 100% juridisch verplicht.

Artikel 18 Natuur en Regio

Van de uitgavenbudgetten voor de subsidieregelingen (€ 83 mln) is circa 93% juridisch verplicht (€ 77,5 mln) en 6% bestuurlijk gebonden (€ 4,5 mln). Het bestuurlijk gebonden bedrag betreft de kosten die samenhangen met de uitvoering van het EFRO- programma. Het betreft o.a. de vergoeding van de uitvoeringskosten van de Audit Autoriteit en de Certificerings Autoriteit die belast zijn met de controle op het EFRO- programma. De resterende 1% betreft een bedrag van € 1 mln dat bestemd is voor de oprichting van een nieuwe Regionale Ontwikkelmaatschappij.

17

Kunt u aangeven onder welke begrotingsartikelen, en daarbinnen op welke onderdelen, vrije ruimte is in de begroting?

Antwoord

In onderstaande tabel treft u per beleidsartikel een overzicht aan van de totaal geraamde uitgaven 2015, de percentages «juridisch verplicht», de bestuurlijk gebonden bedragen en de nog niet gereserveerde middelen. De percentages juridisch verplichte bedragen zijn in de begroting per beleidsartikel opgenomen in de tabellen «budgettaire gevolgen van beleid». Van de totale geraamde beleidsuitgaven van EZ voor 2015 (circa € 4,5 mld) is circa € 4,0 mld (= 88%) juridisch verplicht. Het niet-juridisch verplichte deel bedraagt circa € 0,5 mld (12%). Deze middelen zijn voor circa € 490 mln bestuurlijk gebonden (het betreft met name afspraken met de Europese Commissie over cofinanciering, afspraken over inzet TKI-middelen of het energieakkoord) en beleidsmatig belegd zoals de voorgenomen openstellingen in 2015 op subsidieregelingen. Het resterende bedrag van € 47 mln betreft de nog niet specifiek gereserveerde middelen die bestemd zijn voor beleidsvoornemens die nog niet zijn vastgelegd in juridische verplichtingen of bestuurlijke afspraken. In de begroting is bij elk begrotingsartikel onder de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» een passage over de budgetflexibiliteit opgenomen met een toelichting per instrumentcategorie (leningen, subsidies, opdrachten, bijdragen aan agentschappen enz.).

Bedragen x € 1.000

Art.nr.

Omschrijving

Uitgaven 2015

Juridisch verplicht 2014

Bestuurlijk gebonden

Niet gereser-veerde middelen

 

Beleidsartikelen

4.521.699

3.985.409

88%

488.832

47.458

11

Goed functionerende economie en markten

192.483

188.633

98%

953

2.897

12

Een sterk innovatievermogen

695.025

549.070

79%

145.955

0

13

Een excellent ondernemingsklimaat

306.921

248.606

81%

51.073

7.242

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

1.619.026

1.460.728

83%

148.486

9.812

16

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

585.628

450.934

77%

116.123

18.571

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

829.465

829.465

100%

0

0

18

Natuur en Regio

293.151

257.973

88%

26.242

8.936

18

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel aangaande een verbod op wilde dieren in het circus?

Antwoord

Zoals toegezegd in het Wetgevingsoverleg jaarverslag, onderdeel landbouw en natuur, op 24 juni jl. wordt uw Kamer op korte termijn geïnformeerd over het Wetsvoorstel aangaande een verbod op wilde dieren in het circus.

19

Wat is, gezien het feit dat het welzijn van dieren in circussen niet wordt genoemd in de begroting, uw inzet voor 2015 op dit gebied en hoe groot is het budget dat hiervoor wordt ingezet?

Antwoord

De Nederlandse Voedsel- en Waren Autoriteit controleert het welzijn van circusdieren op basis van meldingen die worden gedaan. De hiervoor benodigde inzet maakt onderdeel uit van de bestaande capaciteit en middelen die hiervoor beschikbaar zijn.

20

Is in begroting rekening gehouden met de opvang van wilde dieren uit het circus, als het verbod op verbod wilde dieren in het circus van kracht wordt?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18.

21

Wat is, gezien het feit dat het welzijn van dieren in dierentuinen en dolfinaria niet wordt genoemd in de begroting, uw inzet voor 2015 op dit gebied en hoe groot is het budget dat hiervoor wordt ingezet?

Antwoord

Dierentuinen, waaronder het Dolfinarium, dienen in bezit te zijn van een dierentuinvergunning. Om de dierentuinvergunning te verkrijgen dient de dierentuin aan diverse voorschriften te voldoen waaronder de voorschriften op het gebied van dierenwelzijn. RVO.nl verzorgt de uitvoering, de handhaving wordt gedaan door de NVWA. In 2014 bedroegen de uitvoeringskosten ruim € 0.37 mln. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 28.

22

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de vervolgopdracht gegeven aan Wageningen UR Livestock Research op het in 2012 gereed gekomen rapport Welzijnsindicatoren voor dierentuindieren – mogelijkheden voor ontwikkeling van indicatoren?

Antwoord

Wageningen UR Livestock Research doet momenteel onderzoek met het doel een modelindicator voor zoogdieren en een modelindicator voor vogels te ontwikkelen. De indicatoren zijn geschikt voor gebruik door medewerkers van de dierentuin. De indicatoren zijn gebaseerd op drie onderzoeksscenario’s uit het rapport «Welzijnsindicatoren voor dierentuindieren» (Kamerstuk 28286–546): het valideren van stereotypieën (repeterende gedragingen), inventarisatie van welzijnsindicatoren en onderzoek naar welzijnsscoreformulieren. Het onderzoek wordt in 2014 afgerond.

23

Hoeveel geld is er gereserveerd voor de controle en handhaving van de verplichte identificatie en registratie (i&r) voor honden in 2015 en waar is dit in de begroting opgenomen?

Antwoord

Zie vraag 28.

24

Wat is in 2015 uw inzet op het handhaven van de illegale handel in dieren, welke streefwaarde wordt gehanteerd en welke operationele doelen zijn er gesteld?

Antwoord

De omvang van de illegale handel in dieren is niet in te schatten, omdat illegale handel zich per definitie aan het zicht van de overheid probeert te onttrekken. Mijn inzet is erop gericht de illegale handel te bestrijden. De NVWA werkt daartoe samen met de Nationale politie, de Douane en de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren. De NVWA zet in op nieuwe werkwijzen en technieken om inzicht te krijgen in de illegaliteit. De informatie die via internet en via de samenleving zal hierbij door de NVWA worden benut.

25

Welke maatregelen worden genomen om mishandeling en verwaarlozing tegen te gaan dan wel te verminderen, hoeveel geld is hiervoor gereserveerd en wat zijn de afrekenbare prestaties?

Antwoord

Met «144 red een dier» is in 2011 een meldnummer opgericht voor meldingen van mishandeling, verwaarlozing van dieren. De meldingen over mishandeling en verwaarlozing kunnen worden doorgezet naar de politie, de LID of de NVWA. Al naar gelang de ernst van de overtreding kan het optreden variëren van o.a. strafrechtelijke vervolging, bestuursrechtelijke maatregelen tot voorlichting. Sinds 2011 is de inzet van de politie geïntensiveerd en werken politie, LID en NVWA nauw samen. Vooral de inzet van bestuursrecht maakt het mogelijk om direct de situatie voor de dieren zelf te verbeteren. Voor het budget voor de inzet voor de aanpak van mishandeling en verwaarlozing bij de NVWA en RVO wordt verwezen naar vraag 28. Voor de bijdrage aan de LID naar vraag 26.

Naast de inzet op de handhaving zijn sinds 1 juli 2014 nieuwe regels van kracht die de handhaving vergemakkelijken. In het Besluit houders van dieren zijn specifieke gedragingen opgenomen die als dierenmishandeling worden aangemerkt (o.a. dumpen, schoppen). Het verbod op dierenmishandeling wordt hierdoor eenvoudiger te handhaven omdat niet langer aangetoond behoeft te worden dat sprake is van onnodig lijden maar sprake moet zijn van enkel de genoemde gedragingen. Ook bevat de regelgeving algemene verzorgingsnormen die helpen bij de interpretatie van het verbod op verwaarlozing.

Het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren en het Afsprakenkader Erfbetreders hebben tot doel gevallen van verwaarlozing bij landbouwhuisdieren in Nederland tot een minimum te beperken door preventie, vroegtijdige signalering van problemen en het bieden van hulp aan boer en dier. Het Afsprakenkader Erfbetreders is door een groot aantal partijen ondertekent dat zich daarmee committeert aan een actieve rol bij de preventie van dierverwaarlozing. Het Vertrouwensloket Welzijn Landbouwhuisdieren faciliteert de ondertekenaars en biedt daarnaast met preventie- en vertrouwensteams hulp aan boeren die in de problemen zijn gekomen. In 2015 is € 198.000 gereserveerd voor ondersteuning door het Vertrouwensloket.

Tot slot draagt de overheid bij aan voorlichting over o.a de huisvesting, verzorging en aankoop van gezelschapsdieren via het LICG en zijn afspraken gemaakt met internet aanbieders om impulsaankopen tegen te gaan.

26

Kunt u uiteenzetten per instantie hoeveel geld er beschikbaar is voor de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), het Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) en de opvang van in beslaggenomen dieren, waar dit specifieke geld aan besteed wordt, en aan welke diensten (en waaraan) het geld nog meer besteed wordt?

Antwoord

Voor de LID is er een bedrag van circa € 1,6 miljoen beschikbaar voor toezicht op de naleving van de regelgeving voor gezelschapsdieren en voor de handhaving van het verbod op verwaarlozing en mishandeling van dieren en de positieflijst. Voor in beslag genomen dieren (IBG) is een bedrag gereserveerd van ruim € 2 miljoen. Dit wordt met name gebruikt voor opvang en huisvesting van in beslag genomen dieren.

De meerjarenfinanciering voor het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren 2014–2016 bedraagt € 270.000 subsidie per jaar. Daarnaast is er voor projecten of campagnes in het kader van de uitvoering van de beleidsbrief Dierenwelzijn jaarlijks € 200.000 gereserveerd. Het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren verzorgt voorlichting over de juiste wijze van houden van gezelschapsdieren door middel van drie projecten: huisdierbijsluiters, voorlichting en campagnes.

27

Wanneer is er weer een nadere wijziging van het Besluit houders van dieren voorzien?

Antwoord

Er is momenteel een aantal wijzigingen van het Besluit houders van dieren voorzien. De eerstvolgende wijzigingen zullen naar verwachting plaatsvinden op 1 januari 2015. Dit betreft een wijziging in verband met opheffing van de product- en bedrijfschappen en de overname van de welzijnsregels voor ouderdieren van vleeskuikens, vleeskalkoenen, konijnen en nertsen (zie Kamerstukken II 2014/15, 28 286, 725) en een wijziging in verband met het stellen van huisvestingsregels voor nertsen (zie Kamerstukken II 2014/15, 28 286, 767).

28

Hoeveel geld is er gereserveerd voor de handhaving van het Besluit houders van dieren en hoe verhoudt zich dat tot de afgelopen jaren?

Antwoord

Voor de handhaving van de voorschriften van het Besluit houders van dieren en de verplichte identificatie en registratie van honden is budget gereserveerd bij RVO.nl en de NVWA. De exacte toedeling van het beschikbare budget is op dit moment nog niet bekend. Voor de bijdrage aan de LID verwijs ik naar het antwoord op vraag 26. Het Besluit houders van dieren is op 1 juli 2014 van kracht geworden. Daardoor is een vergelijking met de afgelopen jaren niet te maken.

29

Hoeveel geld is er gereserveerd voor de handhaving van de positieflijst?

Antwoord

De handhaving zal in 2015 binnen de bestaande handhavingscapaciteit van de NVWA, Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de politie uitgevoerd gaan worden. Het toezicht zal vooral risico-gebaseerd zijn en mede afhankelijk zijn van de wijze waarop organisaties hun eigen verantwoordelijkheid willen gaan nemen in relatie tot het voldoen aan de randvoorwaarden. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op vraag 26.

30

Welke operationele doelen beoogt u met de begroting voor aankomend jaar op het gebied van verduurzaming van productie en consumptie van voedsel?

Antwoord

De beleidsbrief Duurzame voedselproductie, die ik op 11 juli 2013 aan uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 31 532, nr. 118) geeft mijn beleid aan wat betreft de verduurzaming van de voedselproductie. Samen met de Alliantie verduurzaming voedsel is een Agenda Verduurzaming Voedsel 2013–2016 opgesteld. Deze agenda is als bijlage meegestuurd met de beleidsbrief Duurzame voedselproductie. De ambitie in de Agenda voor 2020 is, dat al het voedsel dat op de Nederlandse markt verkrijgbaar is significant duurzamer geproduceerd en gedistribueerd wordt en het niveau van voedselverspilling significant lager is dan in 2013.

31

Hoeveel geld is er beschikbaar voor de topsector Agri & Food, en waar wordt dat in 2015 aan besteed?

Antwoord

De topsector Agri & Food beschikt over diverse programma’s voor het aangaan van publiek- private samenwerking. Voor toegepast onderzoek is hiervoor bij DLO 31 mln. en bij TNO € 8,3 mln. beschikbaar. Verder lopen er diverse programma’s in de NWO programmering. In 2015 is er zo’n € 15 mln. beschikbaar voor versterking van programma’s die voor Agri&Food van belang zijn. Ook zullen er middelen uit de regeling MIT en TKI-toeslag voor de topsector beschikbaar zijn. De omvang hiervan is mede afhankelijk van de private investeringen in publiek-private partners.

32

Kunt u de resultaten tot nu toe schetsen van de topsector Agri & Food?

Antwoord

Voor een overzicht van de resultaten van de Topsector Agri & Food verwijs ik u naar:

http://www.tki-agrifood.nl/projectengalerij

33

Kunt u per sector aangeven hoeveel de primaire landbouwproductie in Nederland bijdraagt aan het bruto nationaal product?

Antwoord

Volgens het laatste Landbouw Economisch Bericht (jaarlijkse uitgave van het LEI-WageningenUR, juni 2014) draagt het totale agrocomplex (binnen- en buitenlandse agrarische grondstoffen) voor 9,0% (€ 48,6 miljard) bij aan de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie. Naast de primaire land- en tuinbouw omvat het totale agrocomplex de verwerking en distributie van agrarische producten, en de toelevering van producten en diensten die hiervoor nodig zijn zoals energie, kunstmest, veevoer en zakelijke dienstverlening.

De primaire productie draagt voor € 7,7 miljard bij aan de toegevoegde waarde van de Nederlandse economie. Daarvan is de akkerbouw met een aandeel van ruim 31% in de toegevoegde waarde het belangrijkste deelcomplex. De grondgebonden veehouderij (melkveehouderij) heeft een toegevoegde waarde van ruim 24%. De glastuinbouw heeft een toegevoegde waarde 19%, de intensieve veehouderij 17%, en het overige gedeelte (9%) is voornamelijk de opengrondstuinbouw.

34

Kan het Toekomstfonds ook worden aangewend voor fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek ten behoeve van beleidsartikel 18.3, te weten behoud van (inter)nationale biodiversiteit en versterken van natuur? Geldt dit zowel voor uitgaven vanuit het startkapitaal als, op termijn, uit de reële rendementen?

Antwoord

Om innovatie te bevorderen richt het Toekomstfonds zich op MKB-financiering en fundamenteel en toepassingsgericht onderzoek. De investeringen worden in de komende tijd nader ingevuld:

1) grootschalige onderzoeksinfrastructuur en 2) financiering van onderzoeksconsortia waarin publiek en private partijen samenwerken. Het Toekomstfonds sorteert niet voor op investeringen ten behoeve van specifieke beleidsartikelen. Er worden criteria opgesteld om vermogensbehoud te borgen en de investeringen te beoordelen op hun bijdrage aan het innovatieve vermogen van Nederland.

35

Kunt u in percentages aangeven of de administratieve lasten voor agrarische bedrijven en de visserijsector gaan dalen of stijgen en wat de financiële gevolgen van deze daling of stijging zijn?

Antwoord

In deze kabinetsperiode is gekozen voor een nominale reductiedoelstelling (€ 2.5 miljard) van regeldrukkosten (administratieve lasten en nalevingskosten). Om die doelstelling te bereiken zijn er reducties bepaald op alle beleidsterreinen van de rijksoverheid waaronder ook agro en visserij.

Uw Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de reductie van de regeldruk.

De voorjaarsrapportage van 18 juni 2014 (TK 29 362, nr. 235) heeft als bijlage een overzicht van maatregelen voor bedrijven, burgers en professionals waarbij op dossierniveau wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van de reducties en toenames is per departement. Later dit jaar vindt dit nogmaals plaats in de najaarsrapportage.

36

Op welke wijze gaat u een internationaal gelijk speelveld waarborgen voor de Nederlandse landbouw- en visserijsector?

Antwoord

Binnen de Europese Unie hebben we in het kader van het nieuwe GLB afspraken gemaakt die zoveel mogelijk een gelijk speelveld bevorderen.

37

Op welke manier gaat u het Nederlandse exporterende bedrijfsleven betere toegang tot financiering geven?

38

Wanneer komt u met voorstellen voor aanpassing van het bestaande instrumentarium van exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties?

Antwoord op vraag 37 en 38

Zoals in de kabinetsbrief «werken aan groei» is vermeld (Tk 34 000, nr. 3, dd. 16 september 2014), zal het kabinet in 2015 met voorstellen komen voor aanpassing van het bestaande instrumentarium van exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties. Dit instrumentarium valt onder de beleidsverantwoordelijkheid van de staatsecretaris van Financiën en de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Het doel van de voorstellen is om het Nederlandse exporterende bedrijfsleven betere toegang tot financiering te geven.

39

Welke voorwaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), dierenwelzijn en duurzaamheid stelt u reeds, en gaat u aanvullend stellen, aan bedrijven om in aanmerking te komen voor exportkredietverzekeringen en investeringsgaranties?

Antwoord

Exporttransacties en investeringen worden uitsluitend door de Nederlandse overheid in verzekering genomen als de betreffende export niet in verband wordt gebracht met onaanvaardbare milieu en sociale gevolgen, omkoping en/of fundamentele schending van arbeidsnormen. Om deze reden worden exporttransacties onderworpen aan een milieu en sociale beoordeling. Het Nederlands beleid voor de exportkredietverzekering en de werkwijze voor de beoordeling van exporttransacties is gebaseerd op afspraken in OESO verband. Voor verdere informatie over het MVO beleid verwijs ik u naar Kamerbrief «Het MVO beleid voor door de Nederlandse Staat verzekerde exportkredieten» die de Minister van Financiën uw Kamer heeft gezonden (vergaderjaar 2012–2013. Kamerstuk 26 485 nr. 146).

40

Hoeveel geld wordt er uitgetrokken voor exportbevordering in 2015 en de jaren erna?

Antwoord

Binnen de begroting van het Ministerie van EZ is er in 2015 en volgende jaren € 3,3 miljoen beschikbaar in het teken van agrarische exportbevordering. Ondersteuning van de Nederlandse agrarische sector bij het verder uitbouwen van internationale, duurzame agroketens vindt plaats via drie pijlers, te weten het onderhouden en versterken van de beleidsdialoog met belangrijke partnerlanden, het handhaven en vergroten van markttoegang en het organiseren van agrarische vakbeurzen en handelsmissies.

41

Hebben alle uitkomsten van de uitgevoerde maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) geresulteerd in een positief resultaat? Zo nee, welke gebieden betreft dit?

Antwoord

MKBA’s worden uitgevoerd op veel verschillende beleidsterreinen en voor projecten op verschillende schaalniveaus.

Omdat MKBA’s behalve in geld uit te drukken kosten en baten ook andere kosten en baten kunnen omvatten die relevant zijn voor de afweging, is niet altijd sprake van een eenduidig positief of negatief totaalresultaat.

Er wordt dan ook niet centraal bijgehouden voor welke MKBA’s en voor welke gebieden de resultaten niet positief zijn.

42

Hoeveel Natura 2000-gebieden zijn er nu definitief aangewezen? Om hoeveel oppervlakte gaat dat?

Antwoord

Van de 160 Natura 2000-gebieden zijn er nu 151 definitief aangewezen. De totale oppervlakte definitief aangewezen bedraagt 11.300 km2.

43

In hoeveel gevallen wijkt de definitieve omvang van de aangewezen Natura 2000- gebieden af van de eerste inzet? Voor welke gebieden geldt dit en wat is de afwijking per gebied? Hoe verklaart u deze afwijkingen?

Antwoord

Ingevolge beroepsprocedures en uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moest tot nu toe van 7 gebieden de begrenzing middels een wijzigingsbesluit worden aangepast:

  • Duinen en Lage Land van Texel (2011). Afwijking: verkleining Vogelrichtlijngebied met 12 ha en verkleining Habitatrichtlijngebied met 6 ha. Reden: akker ten onrechte begrensd;

  • Ketelmeer & Vossemeer (2011). Afwijking: verkleining Vogelrichtlijngebied met 1,9 ha. Reden: grens volgde verouderde topografie rond recent aangelegde recreatievoorziening;

  • Arkemheen (2011). Afwijking: verkleining Vogelrichtlijngebied met 2.300 m2. Reden: onlogische grens langs dijklichaam;

  • Oude Maas (2011). Afwijking: verkleining Habitatrichtlijngebied met 10 ha. Reden: enkele dijktrajecten zonder actuele of potentiële Natura 2000-waarden waren opgenomen;

  • Westerschelde & Saeftinghe (2012). Afwijking: uitbreiding Vogel- en Habitatrichtlijngebied met 34 ha. Reden: kwelderstrook met aangrenzend water ten onrechte niet begrensd gelet op de aanwezige Natura 2000-waarden;

  • Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem (2014). Afwijking: uitbreiding Habitatrichtlijngebied met 20 ha. Reden: landbouwpercelen met ecologische waren ten onrechte verwijderd;

  • Meijendel & Berkheide (2014). Afwijking: uitbreiding Habitatrichtlijngebied met 2 ha. Reden: de oorspronkelijke begrenzing kon niet op ecologische gronden worden gemotiveerd.

Van vier andere gebieden waarvan het aanwijzingsbesluit met betrekking tot begrenzing recentelijk (gedeeltelijk) door de Afdeling is vernietigd, is een wijzigingsbesluit nog niet genomen: Eilandspolder, Kennemerland-Zuid, Brabantse Wal en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De strekking van de betreffende uitspraken, die steeds betrekking hebben op enkele plekken in het betreffende gebied, is dat de gevolgde begrenzing onvoldoende (in ecologische zin) is onderbouwd en/of bebouwing op onjuiste wijze op de kaart is uitgezonderd. Verder is recent het aanwijzingsbesluit Haringvliet vernietigd omdat een deel van het oorspronkelijk bij de Europese Commissie aangemelde gebied geen deel uitmaakt van de aanwijzing. Een nieuw besluit kan worden genomen nadat de (gewijzigde) aanmelding door de Commissie is goedgekeurd.

44

Welke omvang vindt u acceptabel voor de Nederlandse ecologische footprint?

Antwoord

Op basis van de huidige methodiek van de ecologische footprint kan geen beleidsmatige afweging naar acceptabele omvang van de ecologische footprint voor Nederland plaatsvinden. De natuurvisie schetst als vergezicht een «natuurinclusieve samenleving»: een samenleving die is gebaseerd op het zodanig benutten van het natuurlijk kapitaal, dat dit natuurlijk kapitaal in stand blijft.

45

Wat is uw definitie van natuurinclusieve landbouw?

Antwoord

Bij natuurinclusieve landbouw zijn de negatieve effecten van de agrarische bedrijfsvoering op de natuur minimaal en de positieve effecten van de natuur op de bedrijfsvoering maximaal. Dat betekent enerzijds een beweging naar een steeds efficiënter gebruik van grondstoffen en een steeds kleinere invloed van de bedrijfsvoering op de hulpbronnen water, bodem en lucht. Dit is een ontwikkeling richting gesloten kringlopen. Anderzijds betekent het een maximale benutting van de diensten en mogelijkheden die de natuur aan de bedrijfsvoering biedt, zoals natuurlijke ziekte- en plaagwering, bestuiving, waterzuivering, bodemvruchtbaarheid en een goede bodemgesteldheid.

46

Waarom moeten keuringstaken voor de sectoren vlees, zuivel en plant weer binnen het publieke domein worden gebracht? Wat is uw overweging hiervoor?

Antwoord

Ik verwijs u voor mijn overweging naar de kabinetsreactie op het rapport «Risico’s in de vleesketen» van de Onderzoeksraad voor veiligheid van 10 juni jl. (TK 26 991, nr. 418). Zoals ik in mijn brief van 19 september jl. (TK 26 991, nr. 430) aan heb gegeven wil ik de uitwerking van de consequenties, het tijdpad en de financiële effecten van de voorgenomen verandering op zorgvuldige wijze doen. Ik heb in deze brief toegezegd voor het eind van dit jaar mijn reactie aan de Kamer te sturen.

47

Wat is de stand van zaken van de maatschappelijke uitvoeringsagenda van de rijksnatuurvisie Natuurlijk Verder, en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Hoe staat het met de organisatie van de consultatieronden? Welke partijen zijn of worden betrokken?

Antwoord

Momenteel werken Rijk en provincies aan het opzetten van een maatschappelijke uitvoeringsagenda. Uw Kamer wordt hierover nog dit jaar geïnformeerd. De consultatie van de natuurvisie heeft plaatsgevonden in de periode van 11 april 2014, de datum waarop de natuurvisie uitkwam, en tot 19 mei 2014. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 30 juni 2014 (Kamerstuknummer 33.576 nr. 18). Degenen die hebben gereageerd op de natuurvisie worden waar mogelijk ook betrokken bij de uitvoeringsagenda. Het is de bedoeling ook initiatieven uit de samenleving te etaleren. Partijen uit alle geledingen van de samenleving (burgers, bedrijven en organisaties) worden uitgenodigd daartoe hun initiatieven bekend te maken.

48

Wordt in de uitvoeringsagenda concreet gemaakt hoeveel geld er beschikbaar blijft voor de structurele ondersteuning van groen vrijwilligerswerk door organisaties als Landschapsbeheer Nederland?

Antwoord

Er is geen structurele ondersteuning van groen vrijwilligerswerk door organisaties. In 2012 en 2013 heb ik met het subsidieprogramma Groen en Doen een impuls gegeven aan het groen vrijwilligerswerk, met projectuitvoeringen tot eind dit jaar. In 2015 besteed ik in het kader van het uitvoeringsprogramma van de Natuurvisie wederom een bedrag van 1 miljoen euro aan dit programma, waarbij ik ook organisaties als Landschapsbeheer Nederland betrek. Zie ook het antwoord onder 347.

49

Waarom was in de Voorjaarsnota 2014 (de eerste budgettaire nota na het besluit tot opheffing van de Dienst Landelijk Gebied) nog niet bekend dat er extra middelen worden besteed aan de opsplitsing van de Dienst Landelijk Gebied? Hebben er zich nieuwe feiten voorgedaan sinds de Voorjaarsnota 2014 (mei 2014)?

Antwoord

Bij Voorjaarsnota 2014 was bekend dat er middelen zouden moeten worden besteed aan de opsplitsing van Dienst Landelijk Gebied (DLG). De omvang van het rijksaandeel daarin was toen nog niet bekend, omdat het Ministerie van Economische Zaken en de provincies nog in gesprek waren over onder andere de verdeling van de transitiekosten. Het Ministerie van Economische Zaken en de provincies hebben begin september een convenant over de opsplitsing van DLG gesloten, waarin ook een kostenverdeling is opgenomen. Op basis van het convenant dragen de provincies maximaal € 17 mln bij in de transitiekosten. De omvang van de totale transitiekosten is nog niet precies bekend.

50

Kunt u in een overzicht aangeven hoeveel de productschappen voor Vee, Vlees en Eieren, het productschap Zuivel en het productschap Diervoeder de afgelopen vier jaar aan onderzoek hebben bijgedragen en hoeveel daarbinnen voor dierenwelzijnsonderzoek bestemd was?

De afgelopen vier jaar hebben de productschappen voor Vee, Vlees en Eieren, het productschap Zuivel en het productschap Diervoeder gezamenlijk tussen de € 15 en € 20 miljoen per jaar aan onderzoek bijgedragen. Hiervan werd tussen de € 1,5 en € 3 miljoen per jaar besteed aan onderzoek naar dierenwelzijn.

51

Kunt u toelichten vanuit welke budgetten de bijstelling Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt gedekt?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 72 van de schriftelijke vragen bij de begroting van Economische Zaken, deel Economie en Innovatie, van 7 oktober jl.

52

Hoe en wanneer worden de maatschappelijke organisaties betrokken bij de uitwerking van de Nationale Investeringsinstelling? Op basis waarvan worden deze organisaties geselecteerd?

Antwoord

De Nederlandse Investeringsinstelling (NII) is op 1 oktober jl. opgericht door institutionele beleggers. Partijen die in overleg willen met de NII kunnen zich melden via de site van de NII: http://www.nlii.nl.

53

Hoeveel geld is er in 2015 gereserveerd voor de kosten van de opvang van dieren die na een strafrechtelijke of bestuursrechtelijke procedure door de overheid worden opgevangen?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 26.

54

Wat is de focus van de beleidsdoorlichting van beleidsartikel 18 (Natuur en regio), die gaat plaatsvinden in 2015?

Antwoord

Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de focus van de doorlichting van artikel 18.

55

Waarom is de planning van de nieuwe beleidsdoorlichting groen onderwijs verschoven van 2018 naar 2019, terwijl in de beleidsdoorlichting van afgelopen juni op pag. 15 juist wordt aangegeven dat het beleidsterrein groen onderwijs de afgelopen jaren in beperkte mate is geëvalueerd op doeltreffendheid en doelmatigheid?

Antwoord

De recent afgeronde beleidsdoorlichting Groen onderwijs is voor de zomer aan uw Kamer aangeboden. Deze beleidsdoorlichting gaat over de periode 2008–2013 en betreft alle beleidsinstrumenten, waardoor de beperkte beschikbaarheid van evaluaties over deze periode is ingelopen. Een beleidsdoorlichting wordt in principe eens in de vijf jaar uitgevoerd op basis van de RPE. Gelet op de huidige ingezette beleidsontwikkelingen die voortkomen uit de huidige beleidsdoorlichting met bijbehorende planningshorizon hierbij voor de beoogde resultaten leidt het opschuiven van een jaar (van 2018 naar 2019) tot een beter moment om terug te kijken op de periode 2014–2018.

56

Hoeveel ondernemingen binnen de veehouderij zijn terechtgekomen onder het bijzonder beheer van banken van de ING?

Antwoord

Wij beschikken niet over bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van private ondernemingen, dus ook niet over het aantal veehouderijbedrijven in bijzonder beheer bij de ING-bank.

57

Kunt u aangeven wanneer u het versnellingsplan aardwarmte in de tuinbouwsector gereed heeft?

Antwoord

Het versnellingsplan aardwarmte in de glastuinbouw is gereed. Op 3 juli 2014 is de nieuwe meerjarenafspraak energietransitie glastuinbouw 2014–2020 aan uw Kamer aangeboden. In de aanbiedingsbrief (Kamerstukken II 2013/2014 32 627, nr. 17) is de link naar het versnellingsplan aardwarmte opgenomen (http://www.energiek2020.nu/over-kas-als-energiebron/algemeen/). De uitwerking van de in het versnellingsplan aardwarmte beschreven prioriteiten en acties betreft de periode 2014 tot en met 2017.

58

Op basis van welke criteria gaat u bezien of de garantieregeling na eind 2015 moet voortbestaan of moet worden stopgezet omdat de markt bereid is het risico te dragen? Met andere woorden, kunt u vooraf aangeven aan welke criteria u de werking van de garantieregeling gaat toetsen en op basis van welke criteria u besluit over het voortbestaan ervan?

Antwoord

Het belangrijkste criterium is of het geologisch risico op misboren in de markt te verzekeren is.

59

Wanneer wordt het garantieplafond en het te garanderen bedrag per boring bekendgemaakt?

Antwoord

De vierde openstelling van de garantieregeling is 1 oktober jl. in de Staatscourant gepubliceerd. Het beschikbare garantieplafond is € 43,67 mln. Het maximum te garanderen bedrag per project is € 7.225.000 voor reguliere projecten (tot 3300 m diep) en € 12.750.000 voor diepe projecten (vanaf 3300 m). De vierde openstelling loopt tot en met 13 maart 2015. Voor 2015 is een vijfde openstelling gepland.

60

Kunt u een overzicht sturen van de locaties van de twaalf projecten en kunt u vervolgens het bedrag per project aangeven?

Antwoord

Twee van de twaalf gegarandeerde projecten hebben zich teruggetrokken. De (beoogde) locaties van de tien gegarandeerde projecten betreffen Brielle, De Lier, Honselersdijk (2x), Horst aan de Maas (2x), IJsselmuiden, Kwintsheul, Maasland en Sexbierum. Het gaat daarbij om garantiebedragen tussen € 3,8 mln. en € 7,225 mln. per project (gemiddeld € 6,4 mln. per project).

61

Kunt u aangeven wanneer de Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI) concreet wordt uitgewerkt?

Antwoord

Aan de uitwerking van de Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI) wordt gewerkt. Belangrijk onderdeel daarbij is een specifieke goedkeuring voor dit financieel instrument door de Europese Commissie (naast de goedkeuring van het POP3-programma, waar dit instrument deel van uitmaakt). De nationale inzet is gericht op openstelling z.s.m. na 1 januari 2015.

62

Kunt u aangeven welk bedrag, procentueel ten opzichte van de totale bijdrage en absoluut, uit de bijdragen ZBO’s/RWT’s naar de plantensector gaan?

Antwoord

De bedragen in de begroting 2015 voor de zbo’s/RWT’s die actief zijn in de plantaardige sector zijn bestemd voor de uitoefening van de taken van deze zbo’s/RWT’s en zijn niet bestemd voor de plantaardige sector.

63

Kunt u een overzicht geven welke veehouderijonderzoeken door de topsector Agri & Food de afgelopen jaren zijn meegefinancierd en welke daarbinnen betrekking hadden op verbetering van het dierenwelzijn?

Antwoord

De afgelopen jaren heeft de topsector Agri&Food meegefinancierd aan de volgende publiek private samenwerkingsprojecten (PPS) gericht op veehouderijonderzoek: Duurzame Zuivelketen, Samenwerkende varkenshouderijketen, Poultry4Food, Veals4Food, Duurzame konijnenhouderij, Kleine herkauwers, Inrichting van de (overdekte) kippenuitloop en Integrale diergezondheid: leverbot en maagdarmwormen. In al deze PPS-projecten spelen dierenwelzijnsaspecten een rol. Andere veehouderij-PPS waar de topsector Agri&Food financieel heeft bijgedragen zijn: Breed4Food, 1health4Food, Feed4Foodure en Meerwaarde uit mest.

64

Kunt u een overzicht geven van de budgetten sinds de instelling van deze topsector Agri & Food, wat hier de komende vier jaar voor begroot wordt en wat hierbinnen het aandeel voor de veehouderijsector is?

Antwoord

De topsector A&F heeft diverse programma’s tot haar beschikking voor het aangaan van Publiek- Private Samenwerking.

Voor fundamenteel onderzoek heeft NWO budget beschikbaar gesteld voor onderzoek voor de topsector Agri&Food. Voor de jaren 2012–2013 bedroeg het budget € 20,7 miljoen, in de jaren 2014–2015 is dit budget verhoogd tot tenminste € 30,8 miljoen, waarvan ruim € 4 miljoen bestemd voor veehouderijonderzoek. Volgend jaar maakt NWO de propositie voor de jaren 2016–2017.

Voor toegepast onderzoek kan de topsector Agri&Food gebruik maken van onderzoekscapaciteit van DLO en TNO. In 2012, 2013 en 2014 ging het hierbij jaarlijks om een € 34 miljoen aan DLO-onderzoekscapaciteit. In 2015 gaat het om € 31 miljoen onderzoekscapaciteit voor DLO. De onderzoekscapaciteit over de jaren 2012 t/m 2015 bij TNO is respectievelijk € 11,1, € 11,9, € 8,9 en € 8,3 miljoen. Hiervan is ongeveer € 7 miljoen euro beschikbaar voor veehouderijonderzoek. In het innovatiecontract maak ik de afspraken over de onderzoekscapaciteit van DLO en TNO die ik aan de topsector Agri&Food beschikbaar stel. Dit innovatiecontract wordt elke twee jaar geactualiseerd. In 2015 wordt het innovatiecontract opnieuw geactualiseerd. Daarin zal ik afspraken maken over de onderzoekscapaciteit voor de jaren 2016 en 2017.

De regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren is bestemd voor valoriserend onderzoek. Het budget voor dit instrument bedroeg de afgelopen jaren € 3,4 miljoen euro in 2012, € 5 miljoen euro in 2013 en € 2,4 miljoen euro in 2014. Ongeveer 10% van de gehonoreerde projecten in 2013 had betrekking op de veehouderij. Het budget voor de komende jaren is vergelijkbaar met 2014.

65

Kunt u aangeven wat het aandeel innoverende bedrijven is in de visserij, land- en tuinbouwsector?

Antwoord

De innovatiemonitor van het LEI-WageningenUR meet niet wat het aandeel innoverende bedrijven is in de visserij. De overige sectoren in de land- en tuinbouw meet deze monitor wel. Hoewel de verschillen klein zijn, stak in 2011 de pluimveehouderij (ruim 25%) qua vernieuwers ver boven de andere sectoren uit. Dit had te maken met vernieuwingen die werden doorgevoerd om aan de wettelijke eisen voor stallen te kunnen voldoen. In 2012 was dit grotendeels gerealiseerd, waardoor het aandeel vernieuwers terugliep naar 19%. De melkveehouderij en de groep overige bedrijven kenden in 2011 het laagste aandeel vernieuwers (circa 10%). In 2012 nam voor beide sectoren het aandeel vernieuwers licht toe naar respectievelijk 11 en 12%. In de varkenshouderij nam het aandeel vernieuwers toe van 13% in 2011 naar 16% in 2012.

66

Welke resultaten verwacht u voor de tuinbouwsector en uitgangsmaterialensector in 2015 door toepassing van de ICT-doorbraakprojecten?

Antwoord

ICT (doorbraak)projecten kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van een efficiënte en effectieve keten. Dat is van belang om de concurrentiepositie van de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen te versterken.

67

Waarom vraagt u zich af of de openstelling van de garantieregeling voor geothermie vanaf 2016 nog wenselijk is?

Antwoord

De overheid zal de garantieregeling voor geothermie niet meer openstellen vanaf 2016, wanneer eind 2015 blijkt dat het geologisch risico op misboren in de markt te verzekeren is.

68

Kunt u in het kader van de Europese Verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (EG Nr. 1/2005) artikel 27 (verplichting lidstaten jaarlijks aan de Europese Commissie te rapporteren over de handhavingsactiviteiten) een overzicht geven van de controleactiviteiten van Nederland in de afgelopen vier jaar (a. hoeveel controles hebben er plaatsgevonden, b. hoeveel overtredingen zijn daarbij geconstateerd, c. hoeveel en wat voor sancties zijn daarbij opgelegd, d. wat zijn de tien meest voorkomende overtredingen, e. wat is de pakkans)?

69

Hoeveel veetransporten hebben er bij benadering in, door en vanuit Nederland plaatsgevonden? Welk percentage van de diertransporten is gecontroleerd?

Antwoord vraag 68 en 69

In onderstaande tabel staat het aantal gecontroleerde transporten, vanuit en naar Nederland, en het aantal geconstateerde overtredingen met bijbehorende afdoeningen weergegeven:

 

2010

2011

2012

2013

Aantal controles

1132

1874

1624

1990

Aantal overtredingen

173

223

185

347

Schriftelijke waarschuwing

44

81

71

229

Geringe overtreding/ mondelinge waarschuwing

58

35

71

25

Bestuurlijke boete

 

71

20

66

Proces Verbaal

71

34

23

27

Het gaat hier om de controles tijdens transporten in Nederland, dus niet de (administratieve) controles voor- of achteraf. In het overzicht geldt voor 2013 dat ook overtredingen met betrekking tot arbeidstijden en Regeling voertuigen zijn meegeteld. In 2010 werden er nog geen bestuurlijke boetes opgelegd. Destijds werden alle overtredingen strafrechtelijk afgedaan. Omdat binnenlandse transporten niet geregistreerd worden en de controles zowel binnenlandse als transporten naar of vanuit het buitenland betreffen, kan geen pakkans vastgesteld worden.

De tien meest voorkomende overtredingen bij controles tijdens transport zijn:

  • Onjuist of geen vervoersdocument aanwezig

  • Geen of onvoldoende reiniging en ontsmetting van een vervoermiddel

  • Stahoogte

  • Beladingsnorm

  • Vervoer zonder (geldige) vergunning

  • Vervoer zonder (geldig) getuigschrift

  • Vervoer van dieren boven de 90% drachtigheid

  • Ontbreken van een merkteken op het vervoermiddel

  • Onjuistheden in (export) certificaat, als onjuist kenteken, verwachte reisduur

  • Geen bewijs van reiniging en ontsmetting

70

Binnen welke termijn worden alle veewagens (voor kort en lang transport) uitgerust met gps? Wat vindt u een redelijke termijn?

Antwoord

Zoals ook aangegeven in hert VAO Dierenwelzijn van 10 september jl. ben ik voornemens om het gebruik van GPS-apparatuur verplicht te stellen. De motie Van Dekken (TK 28 286, nr. 70) verzoekt een wettelijke verplichting binnen drie jaar te realiseren. De gesprekken hierover met de sector worden gevoerd als onderdeel van de gesprekken over kwaliteitssystemen voor het bedrijfsmatig transport van dieren. Bij het invoeren van een GPS systeem wordt niet alleen gekeken naar snelheid van invoering, maar ook naar de gebruikersvriendelijkheid en bruikbaarheid van zo’n systeem voortoezicht en handhaving.

71

Ten aanzien van welke transporten wordt gesproken over het opzetten van private kwaliteitssystemen en wat is de stand van zaken nu het Quality system Livestock Logistics (QLL) ter ziele is?

Antwoord

Met vertegenwoordigers van de kalver- varkens-, schapen- en rundvee-sector wordt gesproken over hun voorstellen voor nieuwe kwaliteitssystemen. Het overleg bevindt zich in een afrondende fase. Zoals toegezegd in het AO Dierenwelzijn van 4 september jl. zal ik u daarover dit najaar een brief sturen.

72

Klopt het dat het bedrijfsleven wel een centrale database wil opzetten voor het verzamelen van de gps-gegevens van transporten, maar dat het de NVWA geen toegang wil verschaffen tot die database? Wilt u ervoor zorgen dat de NVWA hier wel toegang toe krijgt?

Antwoord

Zoals gezegd zal het verplichte gebruik van GPS, inclusief een centrale database, opgenomen worden als onderdeel bij de kwaliteitssystemen voor het bedrijfsmatig transport van dieren. Binnen de kwaliteitssystemen is als een van de voorwaarden opgenomen dat de NVWA inzicht moet kunnen krijgen in de datagegevens, waaronder de GPS gegevens.

73

Wanneer wordt het gebruik van de kantelbox in Nederland verboden? Waarom is de motie-Van Gerven (Kamerstuk 31 571, nr.13 ) hierover nog steeds niet uitgevoerd?

Antwoord

Zoals ik heb toegezegd tijdens het AO Dierenwelzijn op 4 september jongstleden, zal ik de Kamer voor het eind van het jaar een brief sturen met de stand van zaken rond het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten. Daarbij zal ik ook het rapport van de WUR inzake het onderzoek naar de kantelbox betrekken.

74

Bent u, aangezien het is mogelijk aan de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) te voldoen en investeringsaftrek te krijgen zonder de koeien te weiden, bereid de MDV zo aan te passen dat weidegang en het hiertoe hebben van een redelijk huiskavel verplicht is en een knock-outpunt vormt voor het verkrijgen van een MDV-certificaat?

Antwoord

De Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV), die gekoppeld is aan de milieuinvesteringsaftrek (MIA) en de Willekeurige Afschrijving milieuinvesteringen (Vamil), is gericht op het stimuleren van investeringsmaatregelen die bij het ontwerp en de oplevering van de stal eenmalig worden gecontroleerd. Uitgangspunt van de MDV is dat de ondernemer kan kiezen uit de maatregelen die het beste passen bij de verduurzaming van zijn bedrijf. Voorwaarde is dat er op de verschillende deelmaatlatten voldoende punten worden gescoord. Weidegang is een belangrijke keuzemaatregel die zwaar meeweegt in de MDV omdat door het toepassen van weidegang, melkveebedrijven op verschillende deelmaatlatten punten kunnen behalen (ammoniak, dierenwelzijn, diergezondheid, fijnstof en bedrijf en omgeving).

75

Kunt in een reeks van de afgelopen jaren aangeven hoe de boerenlandpadenregeling zich heeft ontwikkeld, qua totaalbudget en qua aantal kilometers boerenpad dat hierdoor ontstaan is?

Antwoord

In 2006 betrof de taakstelling voor wandelpaden over boerenland 1.000 km. Vóór de start van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) op 1 januari 2007 was daarvan 121 km gerealiseerd. Op 1 januari 2011, bij de beëindiging van het ILG, stond de teller op 328 km.

Vóór 1 januari 2007 is € 300.000,– aan rijksmiddelen besteed aan de boerenlandpaden. In de ILG-periode (2007–20110) is € 2,1 miljoen euro beschikbaar gesteld. Hiervan was € 0,5 miljoen besteed op 1 januari 2011. De resterende middelen maken onderdeel uit van de gedecentraliseerde middelen van het bestuursakkoord natuur.

Met het bestuursakkoord natuur is de zorg voor de boerenlandpaden over gegaan naar de provincies. Over de wijze waarop de provincies dit hebben opgepakt is de Kamer per brief van 23 juni 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 26 419 nr 58).

76

Wanneer kan de Kamer het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Agro en de kabinetsreactie daarop tegemoet zien?

77

In hoeverre zal de begroting 2015 van Economische Zaken (beleidsartikel 16 Agro- visserij- en voedselketens) nog worden aangepast aan de conclusies van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Agro?

Antwoord op vraag 76 en 77

Ik verwijs u hiervoor naar de brief over het IBO die ik separaat naar uw Kamer stuur.

78

In hoeverre is de begroting 2015 met andere woorden nog actueel op het gebied van agro- visserij- en voedselketens?

Antwoord

Ik acht de begroting 2015 nog steeds actueel op het gebied van agro-, visserij- en voedselketens. De conclusies van het IBO (zie antwoord op vraag 76 en 77) kunnen mogelijk gevolgen hebben voor latere begrotingsjaren.

79

Kunt u alvast inzicht geven in de belangrijkste conclusies van het reeds afgeronde Interdepartementaal Beleidsonderzoek Agro?

Antwoord

Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 76 en 77.

80

Hoe staat het met de uitvoering van het Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 73.

81

Hoe vaak is de Wetenschappelijke Commissie Convenant Onbedwelmd Ritueel Slachten bijeen geweest, wat is er besproken en wat zijn de resultaten daarvan?

Antwoord

De Wetenschappelijke adviescommissie, is twee maal bij elkaar geweest en heeft gesproken over uit te voeren onderzoeken in het kader van het convenant. Zoals toegezegd in het AO Dierenwelzijn van 4 september jl. zal ik uw Kamer voor het einde van het jaar informeren over het convenant onverdoofd ritueel slachten.

82

Hoe staat het met het realiseren van een wettelijke basis voor permanent toezicht bij onbedwelmd ritueel slachten en in hoeverre vindt dit permanent toezicht inmiddels plaats?

Antwoord

De afspraken uit het convenant, waaronder het permanent toezicht, worden overgenomen in het Besluit houders van dieren door middel van een wijziging van dit besluit. De wijziging van het besluit houders van dieren ter uitvoering van het convenant is op dit moment in procedure. Zodra deze wijziging in werking is getreden, zal permanent toezicht plaatsvinden.

83

Wanneer kunnen we de eerste evaluatie van dit Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten verwachten?

Antwoord

In het convenant is vastgelegd dat de eerste evaluatie plaats zal vinden drie jaar na de inwerkingtreding van het convenant.

84

Hoeveel ondernemingen binnen de kweekvissector hebben een welzijnsvriendelijke bedwelming ingevoerd?

Antwoord

Er zijn ca. 21 palingrokerijen die op grotere schaal paling opkopen, verwerken en roken maar ook paling aan kleinere rokerijen leveren. Eén rokerij, die ca. 25% van de Nederlandse paling verwerkt, maakt gebruik van een bedwelmingsapparaat. Daarnaast zijn er vier palingkwekers die paling op het eigen bedrijf verwerken. Twee van die kwekers maken gebruik van een bedwelmingsapparaat waar het merendeel van de paling die op het eigen bedrijf wordt verwerkt, mee wordt bedwelmd.

Na paling is meerval de tweede belangrijke vissoort die hier wordt gekweekt. Er zijn ca. 4 verwerkers van meerval/claresse. De grootste verwerker (ca. 40% van het totaal) maakt reeds gebruik van een bedwelmingsapparaat.

Voorts wordt door bedrijven samen met een apparatenbouwer gewerkt aan het praktijkrijp maken van een bedwelmingsapparaat voor kweektarbot, snoekbaars en Yellowtail kingfish.

85

Hoeveel budget heeft u gereserveerd voor het ontwikkelen van diervriendelijke bedwelmingsmethoden, uitgewerkt naar vissoort?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 156.

86

Hoeveel bedrijven doden palingen en hoeveel van deze bedrijven hebben inmiddels de benodigde bedwelmingsapparatuur geïnstalleerd en gebruiken?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 84.

87

Hoe staat het met de plannen van de bedrijven die de bedwelmingsmethode voor paling nog niet hebben ingevoerd, ziet de NVWA erop toe en wat gaat u doen met bedrijven die deze methode aan het eind van dit jaar nog niet hebben ingevoerd?

Antwoord

Zodra de wettelijke verplichting van kracht wordt, zal de NVWA de toezicht- en handhavingsactiviteiten starten met betrekking tot de bedwelmingsverplichting van paling. De sector is reeds lang op de hoogte van het voornemen om de regelgeving in te stellen omtrent het bedwelmen van paling. Vooralsnog zijn er geen signalen dat er bedrijven zullen zijn die niet op tijd kunnen voldoen aan de regelgeving.

De inwerkingtreding van de regeling is afhankelijk van de voortgang van het besluit tot wijziging van het Besluit Diergeneeskundigen en het besluit Houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn. De consultatieronde van het wijzigingsbesluit is afgerond. Het ontwerpbesluit zal zo spoedig mogelijk in de Eerste en Tweede Kamer worden voorgehanden. Voor de notificatie van voorgenomen regelgeving waarbij technische eisen worden gesteld, geldt een standstill termijn van 3 maanden. Vervolgens is de vaststelling en inwerkingtreding van het besluit aan de orde. De intwerkingtreding van de regeling «bedwelmen aal» is afhankelijk van deze te doorlopen stappen.

88

Hoeveel bedrijven doden meerval en hoeveel van deze bedrijven hebben inmiddels de hiervoor ontwikkelde welzijnsvriendelijkere bedwelming ingevoerd?

89

Hoe staat het met het ontwikkelen van bedwelmings- en dodingsmethoden voor andere vissoorten?

Antwoord op vraag 88 en 89

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 84 en 156.

90

Hoeveel budget had het Wageningen UR-instituut IMARES de afgelopen vier jaar voor het ontwikkelen van bedwelmings- en dodingsmethoden en hoeveel is hiervoor de komende vier jaar beschikbaar?

Zie antwoord bij vraag 156.

91

Hoe wordt het wegvallen van de onderzoeksbijdragen van het productschap Vis opgevangen?

Antwoord

De sanitaire monitoring van tweekleppige weekdieren werd voor 50% medegefinancierd door het Productschap Vis. Na de opheffing van het productschap wordt deze taak nu volledig door de rijksoverheid (VWS) gefinancierd. Verder verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 9 en 323.

92

Kunt u aangeven wanneer het Besluit doden van dieren in werking gaat treden?

Antwoord

Het Besluit doden van dieren is vervallen op 1 juli 2014. De regels omtrent het doden van dieren zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden. In de Wet dieren en daarop gebaseerde regelgeving, waaronder het Besluit houders van dieren, zijn de voorschriften inzake het doden van dieren opgenomen mede ter uitvoering van de verordening.

93

Kunt u aangeven hoeveel pluimveeslachterijen er zijn en welke bedwelmingsmethode ze gebruiken?

Antwoord

Aantal actieve pluimvee slachthuizen (met * zijn de grote pluimvee slachthuizen

Soorten pluimvee

Bedwelmingsmethode

8*

vleeskuikens

Elektrisch waterbad

9*

vleeskuikens

Kooldioxide gasbedwelming

1

legkippen + moederdieren

Elektrisch waterbad

2

eenden

Elektrisch waterbad

1

diverse soorten pluimvee

Elektrisch waterbad

1

moederdieren + legkippen

Kooldioxide gasbedwelming

2

diverse soorten pluimvee

Geen bedwelming (rituele slacht)

94

Kunt u aangeven of de slachthuizen die nog de waterbadmethode gebruiken, plannen hebben deze door een betere methode te vervangen en per wanneer?

Antwoord

Zie overzicht in tabel onder vraag 93: Van de acht vleeskuiken slachthuizen die een elektrisch waterbad gebruiken zijn twee bedrijven bezig met implementatie van elektrische head-only (kop-) bedwelming, en hebben twee bedrijven een installatie voor gasbedwelming besteld.

95

In hoeverre kunt u vervanging van de waterbadmethode bevorderen c.q. verplichten?

Antwoord

Zoals ik u middels mijn brief van 4 april 2014 (TK 28 286 Nr. 729) heb laten weten zal er op korte termijn een gesprek plaatsvinden met de Nepluvi of en hoe vervanging van de waterbadbedwelming nog verder plaats kan vinden. Waterbadbedwelming is een in Verordening 1099/2009 toegelaten methode, die nationaal niet verboden kan worden, of aan strengere voorschriften gebonden kan worden.

96

Hoe wordt er bij pluimveeslachterijen die nog de waterbadmethode hanteren op toegezien dat zij daarbij de juiste elektrische parameters gebruiken om zo adequaat mogelijk te bedwelmen?

97

Kunt u aangeven of de NVWA pluimveeslachterijen die nog de waterbadmethode voor bedwelming gebruiken onder verscherpt toezicht gaat plaatsen?

Antwoord op vraag 96 en 97

Door de NVWA wordt verscherpt toezicht uitgevoerd op waterbad bedwelming. Niet alleen worden de ingestelde parameters gecontroleerd; tevens worden regelmatig checks uitgevoerd door middel van metingen met oscilloscoop en een een dummykip met een gestandaardiseerde weerstand waarmee de bedwelmingsstroomsterkte wordt gemeten.

98

Hoeveel slachterijen moeten, gelet op het aantal dieren dat zij slachten, een animal welfare officer hebben (art. 17 EC No 1099/2009) en van hoeveel heeft de NVWA vastgesteld dat dit het geval is?

99

Controleert de NVWA op de aanwezigheid van deze animal welfare officer, zoals in artikel 6 van de verordening Standing Operating Procedures wordt weergegeven?

100

Kunt u de resultaten weergeven van de controles op de aanwezigheid van animal welfare officers?

Antwoord op vraag 98–100:

Slachthuizen zijn verplicht een animal welfare officer (ook wel Functionaris voor het Dierenwelzijn (FDW) genoemd) aan te stellen wanneer zij meer dan 1.000 grootvee-eenheden (GVE) hoefdieren of meer dan 150.000 pluimvee of konijnen per jaar slachten. Al deze bedrijven zijn door de NVWA gewezen op deze verplichting.

In 2013 hebben 72 hoefdier-slachterijen meer dan 1.000 GVE geslacht. Van deze 72 slachtplaatsen zijn er 20 met permanent NVWA-toezicht, deze 20 slachtplaatsen hebben allemaal een FDW aangesteld. De NVWA zal de komende tijd controleren of de overige 52 bedrijven een FDW hebben aangesteld.

In 2013 hebben ongeveer 20 pluimvee-/konijnenslachthuizen meer dan 150.000 dieren geslacht. Deze bedrijven hebben allemaal een FDW aangesteld.

101

Kunt u nauwkeurig beschrijven hoe de huidige ante mortem-keuring door een NVWA-dierenarts er in het slachthuis uitziet en wat er in de proef bij de VION-slachterij in Apeldoorn verandert?

102

Welke voor- en nadelen hebben de wijze van werken in de proef bij de VION-slachterij in Apeldoorn voor het slachthuis respectievelijk de NVWA (in het beoordelen van het dierenwelzijn, in kosten, in personeelsinzet, in tijdsbeslag etc.)?

103

Wat kost de VION-proef in Apeldoorn en wordt dit geheel door het bedrijfsleven betaald, of betaalt de overheid hieraan mee? Zo ja, hoeveel?

104

Welke maatregelen worden er bij de VION-proef in Apeldoorn getroffen om te kunnen controleren of de medewerkers van de slachterij de juiste handhavingsattitude hebben en niet te veel door de vingers zien?

Antwoord op vragen 101–104

  • De dierenarts van de NVWA onderwerpt alle aangeboden dieren aan een ante mortem (AM) keuring. Deze AM-keuring vindt plaats binnen de 24 uur na de aanvoer op het slachthuis en minder dan 24 uur vóór het slachten. Als tussen de AM-keuring en het moment van slachten meer dan 24 uur verloopt, moeten de dieren opnieuw een AM-keuring ondergaan. De dierenartsen van de NVWA controleren de voedselketeninformatie, de identificatie en registratie van de dieren en zij doen een visuele beoordeling op reinheid, diergezondheid en welzijnsaspecten. Daar waar nodig wordt een dier onderworpen aan een uitgebreidere klinische inspectie.

  • De proef bij VION-Apeldoorn betrof een andere opzet van de AM-keuring van varkens. Doel van de pilot was om na te gaan of dezelfde kwaliteit van keuren kon worden bereikt tegen minder kosten voor het bedrijfsleven. De proef is uitgevoerd in de periode maart 2013 – maart 2014. De dierenarts van de NVWA controleerde daarbij de varkens uitsluitend in de hokken van de stal van het slachthuis. Slachthuismedewerkers zagen toe op het juist lossen van de dieren. Afwijkende dieren dienden zij te selecteren en aan de NVWA-dierenarts aan te bieden voor nadere beoordeling. De NVWA-dierenarts bleef wel alle dieren zien ter controle voor de AM-keuring en kon zo nagaan of de voorselectie door de slachthuismedewerkers op de juiste wijze is uitgevoerd.

Besloten is om geen vervolg te geven aan de pilot. De belangrijkste reden is dat het risico op onvoldoende toezicht door de NVWA te groot is. Al tijdens de pilot bleek de oorspronkelijke opzet bijgesteld te moeten worden. De voorselectie door de slachthuismedewerkers bleek overigens wel goed te worden uitgevoerd. Ik zal uw Kamer de evaluatie in november dit jaar toesturen wanneer deze is afgerond. Ik verwijs u tevens naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van de begroting 2014 (Kamerstuk 33 750 XIII, nr. 9, dd 17 oktober 2013).

105

Wat zijn de uitgaven van de overheid met betrekking tot dierproeven in het afgelopen jaar?

Antwoord

Voor 2014 is de totale realisatie uitgaven nog niet bekend. Deze komen bij het jaarverslag 2014 aan de orde. Het beschikbare bedrag voor 2014 voor dierproeven en alternatieven is € 3,7 mln. In de beantwoording van de schriftelijke begrotingsvragen van 2014 (33 750 XIII nr. 9) kunt u bij de beantwoording van 377 en 378 de uitsplitsing hiervan aantreffen.

106

Wanneer is de uitvoeringsagenda van de visie tuinbouw gereed? Welke concrete doelen met bijbehorend tijdpad heeft u voor ogen?

Antwoord

Hiervoor wil ik verwijzen naar mijn brief van 21 oktober 2013 betreffende de visie op de tuinbouw en de daarin opgenomen uitwerking (TK 32 627, nr.14).

107

Wat zijn de uitgangspunten voor voedselzekerheidsbeleid?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 24 maart 2014 betreffende mijn internationaal landbouwbeleid (TK 31 532, nr. 132).

108

Wordt ook de potentiële meerwaarde voor de Nederlandse economie van het voedselzekerheidsbeleid meegenomen in de beleidsbrief?

Antwoord

Ja.

109

Wanneer kan de Kamer het IBO Agro verwachten?

Zie antwoord op vraag 76.

110

Is er een appreciatie van ondernemers in de Agrosector beschikbaar en wat is het cijfer en de ambitie?

Antwoord

Ja, er is een Agro Vertrouwensindex. De jongste Agro Vertrouwensindex (tweede kwartaal van 2014) laat een lichte daling zien (van 25,8 naar 24,8; op een schaal tussen -100 en 100). De index is opgebouwd uit twee indicatoren: de stemming over de huidige situatie en de verwachting van ondernemers over hun bedrijf over twee tot drie jaar. Met name de stemming van melkveehouders daalde dit kwartaal (van 45,1 naar 39,6), de verwachting over de toekomstige economische situatie daarentegen steeg flink (van 3,3 naar 10,1). De verwachting in alle overige sectoren – pluimveehouderij (van 23,5 naar 14,2), akkerbouw (van 9,6 naar 1,1), glastuinbouw (van 18,3 naar 15,2), opengrondstuinbouw (van 32,0 naar 24,5) en varkenshouderij (van 20,2 naar 15,1)- daalde. Voor alle getallen geldt: hoe hoger het getal, hoe beter. De Agro Vertrouwensindex wordt uitgevoerd door LEI-WageningenUR in samenwerking met LTO Nederland, accountantskantoor Flynth en het Ministerie van EZ.

111

Kunt u een uitsplitsing geven naar percentage en bedragen van het handelsoverschot van Nederland in de agrarische sector?

Het Landbouw Economisch Bericht (jaarlijkse uitgave van het LEI-WageningenUR, juni 2014) geeft aan dat de waarde van de Nederlandse in- en uitvoer van agrarische producten in 2013 licht toe nam ten opzichte van een jaar eerder. De import steeg met circa 2% tot bijna € 56 miljard; de export nam met circa 5% toe tot ruim € 83 miljard, waardoor het agrarische handelsoverschot met circa € 3 miljard groeide. Het aandeel van de agrarische handel in de totale handel schommelt aan de invoerzijde rond de 12 à 13%, aan de uitvoerzijde liggen de percentages rond de 15 à 17%.

De door Nederland belangrijkste geëxporteerde agrarische producten zijn:

Product

Percentage

Bedrag

Bomen, planten, bollen en bloemen

10,9%

€ 9,1 miljard

Vlees

10,9%

€ 9,0 miljard

Zuivel

8,6%

€ 7,1 miljard

Groenten

7,6%

€ 6,3 miljard

Veevoer

6,7%

€ 5,6 miljard

De door Nederland belangrijkste geïmporteerde agrarische producten zijn:

Product

Percentage

Bedrag

Dierlijke en plantaardige vetten en oliën

11,1%

€ 6,2 miljard

Fruit

8,3%

€ 4,6 miljard

Veevoer

8,3%

€ 4,6 miljard

Vlees

7,8%

€ 4,3 miljard

Alcoholische dranken

7,1%

€ 3,9 miljard

112

Welke operationele doelen beoogt u met de begroting voor aankomend jaar op het gebied van verbetering van het dierenwelzijn binnen de kalverhouderij?

Antwoord

Mijn inzet is om de sector in het kader van de uitwerking van het GLB te ondersteunen bij het nemen van maatregelen die gericht zijn op een verdere verduurzaming van de sector.

113

Wat gaat u de komende vier jaar doen om weidegang van melkkoeien te stimuleren?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het nader verslag over het wetsvoorstel Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij die deze 14 oktober jl. aan uw Kamer is gestuurd.

114

Hoe staat het met het project ter uitvoering van de Verklaring van Dalfsen inzake het stoppen met couperen van de varkensstaart?

Antwoord

De Verklaring richt zich op het voorkomen van bijterij, het stapsgewijs minder kort couperen van de biggenstaart en het op termijn verantwoord stoppen met couperen. Het is een proces waarin partners het vertrouwen in elkaar hebben uitgesproken. Dit zijn belangrijke stappen in de goede richting. In de beleidsbrief dierenwelzijn (TK 28 286, nr. 651) is aangegeven dat de verklaring wordt onderschreven en ondersteund met financiering van onderzoek. Dit onderzoek, welke nu onder andere plaatsvindt op het Varkens Innovatie Centrum te Sterksel, zal naar verwachting binnen twee jaar inzicht geven welke perspectiefvolle oplossingsrichtingen bestaan. Op dat moment zal ik met de verklaringspartners bezien of een realistische einddatum om verantwoord te stoppen met couperen kan worden afgesproken.

115

Wat is het budget dat gereserveerd is voor de financiering van de uitvoering van de Verklaring van Dalfsen over het stoppen met het couperen van varkensstaarten en hoeveel betaalt het bedrijfsleven hieraan mee?

Antwoord

Het hiervoor in het kader van de topsector Agro & Food gereserveerde budget voor de jaren 2013 – 2017 bedraagt € 1,75 mln euro op basis van een 50/50 verdeling tussen overheid en bedrijfsleven.

116

Welke operationele doelen beoogt u met de begroting voor aankomend jaar op het gebied van verbetering van het dierenwelzijn binnen de kleine sectoren met waterbuffels, herten, struisvogels, kalkoenen, schapen, geiten en eenden?

Antwoord

In mijn brief van 4 april 2014 (TK 2013–2014, 28 286, nr. 729) geef ik een schets van de door u genoemde sectoren en verwijs ik naar de recente bevindingen en analyse van Wageningen UR in relatie tot de ongeriefanalyses over waterbuffels, herten, struisvogels en eenden uit 2009 en 2010.

Voor alle genoemde diersoorten gelden vanaf 1 juli 2014 de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen uit het besluit Houders van dieren.

117

Welke subsidies lopen in 2014 af en worden niet meer geprolongeerd? Waarom is dit het geval?

Antwoord

Voor de meeste subsidieregelingen op artikel 16 geldt dat deze voor of in 2014 aflopen en alleen nog uitfinanciering kennen in 2015 en volgende jaren. Alleen de subsidieregelingen Duurzaamheidsinvesteringen (ook bekend als de Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen IMM, categorie 7 Energie-efficiënte glastuinbouw), de regeling Brede weersverzekering en de regelingen die onder het nieuwe Europees Fonds Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) zullen in 2015 opengesteld worden. Indien de openstelling 2015 van de IMM niet geheel wordt benut, kan de regeling Marktintroductie Energie Innovaties (MEI) in 2015 worden opengesteld als gevolg van de gesloten meerjarenafspraak energietransitie glastuinbouw: anders staan voor de MEI pas in 2016 en 2017 nieuwe openstellingen gepland. Voor de meeste aflopende regelingen geldt dat het budget slechts tijdelijk beschikbaar is gesteld zoals de inzet van de PAS-middelen voor bijvoorbeeld de regeling duurzame stallen en de inzet van incidentele middelen voor de regeling fijnstofmaatregelen.

Voor een totaaloverzicht van de voor subsidieregelingen en incidentele subsidies beschikbare bedragen voor 2015 en volgende jaren verwijs ik naar de subsidiebijlage in de begroting.

118

Hoeveel en welke projecten op het gebied van veehouderij zullen er in de komende begrotingsperiode vanuit Nederland (mede) worden gefinancierd in het buitenland en hoeveel en welke projecten zijn gericht op de gangbare veehouderij en op de biologische veehouderij?

Antwoord

Verschillende Nederlandse bedrijven ontwikkelen met lokale partners in diverse landen ketenprojecten die betrekking hebben op de zuivelsector, de varkenshouderij- en pluimveehouderij kolom. Nederlandse toeleveranciers van hardware, uitgangsmateriaal en kennis nemen internationaal een vooraanstaande positie en zijn in staat alle schakels van de keten (van de voedervoorziening tot de logistiek bij de retailsector) te verbeteren. Duurzaamheid, dierenwelzijn en voedselkwaliteit en -veiligheid zijn aspecten die veelal integraal onderdeel van deze aanpak zijn. Het Ministerie van EZ is betrokken bij de opzet van een beperkt aantal trainingscentra en demonstratiefaciliteiten in het buitenland waar deze bijdragen aan met name de institutionele ontwikkeling van de sector in het betreffende land. Verder krijgt de samenwerking van bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen met partners in het buitenland, bekend als de «triple helix», krijgt inhoud door de activiteiten van de topsector Agro&Food. Het Ministerie van EZ faciliteert deze topsectoraanpak via het programma publiek-private initiatieven voor onderzoek en innovatie.

119

Hoe staat het met de projecten om welfare quality in Nederland in de melkveehouderij en de pluimveehouderij door te voeren?

Antwoord

Voor de sectoren melkveehouderij, pluimveehouderij (slachtkuikens) en kalverhouderij zijn er projecten in het kader van Welfare Quality in uitvoering. Naar verwachting worden deze projecten in 2015 afgerond.

120

Klopt het dat bij het ontwikkelen van een op welfare quality gebaseerde welzijnsmonitor voor vleeskalveren niet gekeken wordt naar het bloedijzergehalte van de kalveren, terwijl bloedarmoede een zeer groot welzijnsrisico is, met name in de blankvleeskalverhouderij? Kunt u ervoor zorgen dat dit wel in de monitor wordt opgenomen?

Antwoord

Nee. Bij de welzijnsmonitor vleeskalveren wordt gebruik gemaakt van een protocol waarbij het hemoglobinegehalte aan het begin en halverwege de mestperiode wordt bepaald.

De sector, de Dierenbescherming en de overheid vinden echter dat de haemoglobinestatus (Hb-status) aan het eind van de mestperiode ook een aandachtspunt moet zijn en vinden het derhalve wenselijk dat er een protocol wordt ontwikkeld om dat op een verantwoorde manier vast te stellen. De sector en Wageningen Universiteit werken nu aan een methode om de Hb-status aan het eind van de mestperiode te bepalen. In de pilot waarbij de welzijnsmonitor wordt uitgeprobeerd op 65 bedrijven kan worden bekeken of uitbreiding van het protocol met een meting aan het einde van de mestperiode haalbaar is.

121

Bent u bereid alsnog een project op te starten voor het ontwikkelen van een welzijnsmonitor voor varkens in samenwerking met partijen die hieraan mee willen werken?

Antwoord

Voor de varkenshouderij zijn er gesprekken gaande om alsnog een project in het kader van Welfare Quality (welzijnsmonitor) te starten. Ik sta daar positief tegenover.

122

Kunt u toelichten waarom de brede weersverzekering verviervoudigd is in 2015 ten opzichte van 2014? Kunt u vervolgens toelichten waarom deze verhoging ook de komende jaren in stand blijft?

Antwoord

Voor subsidiëring van de brede weersverzekering is niet zozeer sprake van een toename van het budget, maar van een wijziging van de verdeling tussen nationale en Europese gelden. Tot en met 2014 was sprake van financiering via artikel 68, waarbij 75% van het budget uit Europese en 25% uit nationale middelen gefinancierd werd. Vanaf 2015 valt de brede weersverzekering onder POP3. Voor de brede weersverzekering is daardoor minder Europees geld beschikbaar en wordt de nationale bijdrage 70%. De nationale bijdrage wordt dus wel groter, echter het totale beschikbare bedrag blijft gelijk.

123

Kunt u toelichten hoeveel aanvragen en gebruik er is van de brede weersverzekering? Is het budget volgens u in overeenstemming met de vraag van ondernemers om gebruik te maken van de brede weersverzekering?

Antwoord

Het aantal deelnemers aan de brede weersverzekering groeide gestaag van 482 in 2010 naar 795 in 2014. Het premiebedrag groeide in dezelfde periode van € 4,9 naar € 9,6 miljoen euro. Dit komt overeen met een stijging van de subsidiebijdrage van € 3,2 naar € 6,2 miljoen euro.

In de jaren na 2015 is de verwachting dat het aantal deelnemers verder zal groeien. Het budget voor de subsidie groeit niet, waardoor het subsidiepercentage lager wordt dan 65%. De subsidie is bedoeld als stimulans om op termijn bij een voldoende groot aantal deelnemers een marktconform verzekeringsproduct te kunnen realiseren.

124

Wilt u het percentage duurzame stallen in een reeks van jaren aangeven, als percentage van het totale aantal bedrijven en als percentage van het aantal nieuwe stallen? Wat waren de doelstellingen ten tijde van Minister Verburg, Staatssecretaris Bleker en Staatssecretaris Dijksma? Is de doelstelling losgelaten om 100% van de nieuw te bouwen stallen integraal duurzaam te hebben in 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 562 )? Zo ja, waarom en wanneer?

Antwoord

De monitor duurzame stallen is erop gericht het percentage duurzame stallen ten opzichte van het totaal aantal stallen te meten. Voor de jaren 2009 tot en met 2014 zijn de percentages op peildatum 1 januari als volgt: 2009: 2,2%, 2010: 2,6%, 2011: 3,4%, 2012: 4,5%, op 1 januari 2013: 5,7%, 2014: 10,3%. Dat betekent dat mijn doelstellingen voor eind 2013 (8%) en eind 2014 (10%) zijn behaald.

De doelstellingen in de periode 2009, 2010 en 2011 waren respectievelijk gesteld op 1,2%, 2,8% en 5% integraal duurzame stallen ten opzichte van het totaal aantal stallen. De doelstellingen in de periode 2011 en 2012 waren respectievelijk gesteld op 5% en 6% integraal duurzame stallen ten opzichte van het totaal aantal stallen. Voor eind 2015 is de ambitie dat 12% van het totaal aantal stallen integraal duurzaam is.

Om invulling te geven aan de doelstelling van 100% integraal duurzame stallen hebben de partijen van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij (UDV) afgesproken (Kamerbrief TK 28 973, nr. 139, dd 23 april 2014) dat vanaf 2015 alle nieuwbouw stallen zullen voldoen aan het niveau plusstal. Plusstallen scoren op de belangrijkste duurzaamheidaspecten (dierenwelzijn, milieu, energie, ammoniak, etc.) boven het huidige wettelijke niveau. Voor deze Plusstallen geldt dat ze moeten voldoen aan 60% van het totaal aantal vereiste punten voor het niveau van fiscale tegemoetkoming van de Maatlat Duurzame Veehouderij èn per duurzaamheidthema minstens 40% van het aantal punten. De zogenaamde 40/60 norm. Om de doelstelling van Plusstallen te realiseren is door de UDV-partijen een stimuleringspakket afgesproken.

125

Kunt u het budget voor duurzame stallen in een reeks van de afgelopen vijf jaar weergeven?

Antwoord

De afgelopen vijf jaar zijn de volgende bedragen aan de regeling duurzame stallen besteed (bedragen x € 1.000):

2010: 2.061

2011: 9.514

2012: 5.047

2013: 3.724

2014: 1.476 (prognose)

Naast de nationale regeling duurzame stallen is er ook een regeling duurzame stallen die onder art. 68 van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid valt en deze regeling wordt volledig met Europese middelen gefinancierd.

126

Kunt u ingaan op de stand van zaken rond het uitvoeren van het mestbeleid ten aanzien van de doelstellingen van de Europese Nitraatrichtlijn?

Antwoord

De meest recent evaluatie is uitgevoerd in 2012. Per brief van 13 juni 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 037, nr. 21) heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, aan uw Kamer het rapport Syntheserapport Evaluatie Meststoffenwet 2012 – Bevindingen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aangeboden. De eerstvolgende evaluatie van de Meststoffenwet staat gepland voor 2016.

Per brief van 4 oktober 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 037, nr. 31) heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu u het rapport Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland, periode 1992–2010 aangeboden. Nederland dient in 2016 opnieuw te rapporteren over de waterkwaliteit voor de periode tot en met het jaar 2014.

De Europese Commissie heeft aan de aan Nederland verleende derogatie de voorwaarde verbonden dat Nederland een monitoringsnetwerk in stand houdt van minimaal 300 derogatiebedrijven en over de resultaten van deze monitoring jaarlijks een rapportage beschikbaar stelt. Het meest recente rapport heb ik uw Kamer op 3 juli 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 33 037, nr. 129) aangeboden. De eerstvolgende derogatierapportage zal in het voorjaar van 2015 aan de Europese Commissie en aan uw Kamer aangeboden worden.

127

Kunt u de stand van zaken geven met betrekking tot de toelating van kunstmestvervangers?

Antwoord

Nederland streeft naar een permanente voorziening voor kunstmestvervangers uit dierlijke mest zoals mineralenconcentraat waarbij dergelijke producten wel als meststof gebruikt kunnen worden, maar niet meer onder de beperkingen vallen die de Nitraatrichtlijn aan het gebruik van het dierlijke mest stelt. In de brief van 18 februari 2014 (Kamerstuk 33 037, nr. 88) heb ik aangegeven dat ik streef naar een permanente voorziening door Europese erkenning van het mineralenconcentraat als kunstmest op grond van de Verordening 2003/2003 (de Meststoffenverordening). De Europese Commissie zal waarschijnlijk pas in 2015 met een voorstel hiervoor komen. Daarnaast maak ik mij sterk voor een derogatie voor deze producten onder de Nitraatrichtlijn. Tijdens het algemeen overleg van 26 maart jl. (Kamerstuk 33 037, nr.122) heb ik aangegeven dat de onderhandelingen hierover niet eenvoudig zijn. Zoals ook door uw Kamer verzocht, bereid ik een uitbreiding van de pilot mineralenconcentraat voor. Hierover ben ik in overleg met de Europese Commissie. Het ligt in de verwachting dat de openstelling van de vernieuwde pilot begin 2015 zal zijn.

128

Kunt u de stand van zaken geven ten aanzien van de aangenomen motie-De Mos/Koopmans (Kamerstuk 33 000, nr.121 ) over de versoepeling van de Nitraatrichtlijn en de jaarlijkse rapportage over de stappen die in Europa worden gezet om dit te bereiken?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 341.

129

Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot het EU-plantgezondheidspakket?

Antwoord

In mijn rapportage over het Plant- en diergezondheidspakket van 1 juli 2014 (Kamerstuk 33 643, nr. 15) en in het aanvullend verslag van een schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad van 27 augustus 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 800) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het EU-plantgezondheidsvoorstel. Er is sinds augustus één fytosanitaire werkgroepvergadering in de Raad geweest, waar een aantal artikelen van het voorstel is besproken. Er zijn verder geen nieuwe ontwikkelingen te melden.

130

Kunt u ingaan op de stappen die zijn gezet na ondertekening van het plantgezondheidsfonds?

Antwoord

Ik heb in maart jl. met een aantal organisaties uit de plantaardige sector een intentieverklaring getekend om te komen tot een convenant Plantgezondheid met daarin afspraken over preventieve maatregelen door de sector zelf en risicoafdekking als sluitstuk daarvan. Ik ben momenteel in overleg met de sector over de samenstelling van de inhoud van een convenant Plantgezondheid.

131

Kunt u toelichten hoe in de Landbouwraad gedacht wordt over de signalen van het Europees parlement dat de uitvoering van de vergroening een bureaucratisch monster is geworden dat te vroeg in werking treedt?

Antwoord

In haar vergadering van 14 april 2014 heeft de Landbouwraad besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen de door de Europese Commissie voorgestelde gedelegeerde verordening voor directe betalingen waarin onder meer nadere bepalingen voor de vergroening zijn vastgelegd. In deze vergadering heb ik nadrukkelijk het belang onderschreven van de door de Commissie aangekondigde evaluatie van de vergroeningsmaatregelen in 2016. Inmiddels is Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie gepubliceerd 20 juni 2014 en van kracht.

132

Kunt u toelichten wat u verstaat onder climate smart agriculture?

Antwoord

FAO heeft climate smart agriculture als volgt gedefinieerd: agriculture that sustainably increases productivity, resilience (adaptation), reduces/removes GHGs (mitigation), and enhances achievement of national food security and development goals.

133

Kunt u een aantal voorbeelden geven van climate smart agriculture in de Nederlandse land- en tuinbouwsector?

Antwoord

In Nederlandse is veel kennis om landbouw als sleutel om voedselzekerheid te blijven garanderen door met de kennis en ervaring van bedrijven, wetenschap en overheid samen met lokale boeren innovatieve en duurzame productiemethoden te ontwikkelen die tegelijk klimaatbestendiger zijn en eveneens zorgen voor minder broeikasuitstoot, bijvoorbeeld in de zaaizaadsector. Het gebruik van verouderde rassen, slecht kiemzaad of ongeschikte soorten leidt tot lage opbrengsten en het gebruik van veel en dure gewasbeschermingsmiddelen. Ook in mijn brief van 24 maart 2014 over internationaal landbouwbeleid (TK 31532–132) heb ik voorbeelden gegeven.

134

Hoe kunnen volgens u Nederlandse ondernemers deelnemen en profiteren van de promotie van climate smart agriculture?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 133.

135

Kunt u een lijst geven van de AMvB's die de Kamer nog zal krijgen in navolging van de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO's)?

Antwoord

Twee AMvB’s worden in het kader van de nahangprocedure nog aangeboden aan de Kamer. Het gaat om:

  • 1. Besluit heffing preventie dierziekten.

  • 2. Besluit houdende wijziging van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en het Besluit heffing preventie dierziekten in verband met de wijziging van de tarieven.

136

Wanneer kan de Kamer de beleidsbrief over de tuinbouw verwachten?

Antwoord

De beleidsbrief tuinbouw is op 21 oktober 2013 aan uw Kamer gestuurd (TK 32 627, nr.14).

137

Wat worden de hoofdpunten voor uw inzet in de beleidsbrief over tuinbouw? Welke concrete maatregelen heeft u in gedachten?

Antwoord

Hiervoor verwijs ik u naar de brief van 21 oktober 2013 betreffende de visie op de tuinbouw (TK 32 627, nr. 14).

138

Kunt u aangeven hoeveel gebruik wordt gemaakt van de investeringsregeling duurzame stallen? Hoeveel duurzame stallen zijn hiermee gerealiseerd?

Antwoord

In onderstaand overzicht is voor de verschillende openstellingen aangegeven het aantal aanvragen, aantal goedgekeurde aanvragen en het aantal tot nu toe gerealiseerde stallen. Uit het overzicht blijkt dat er altijd sprake was van een ruime belangstelling voor deze regeling. Het aantal goedgekeurde aanvragen werd bepaald door het beschikbare susbidiebedrag.

In totaal zijn er tot nu toe 464 duurzame stallen met deze regeling gerealiseerd. Omdat een aantal openstellingen nog niet is afgehandeld, zal dit aantal nog toenemen.

Openstelling

Aantal aanvragen

Aantal goed-gekeurde aanvragen

Aantal gerealiseerde stallen

Artikel 68 GLB

     

2010

387

75

67

2011

231

44

35

2012-I

199

98

71

2012-II

168

75

50

2014*

213

69

0

       

RLS

     

2008

80

34

24

2009-I

75

47

36

2009-II

193

97

72

2010

249

88

62

2011

117

45

33

20121

109

56

13

20131

109

40

1

20142

88

pm

pm

X Noot
1

afhandeling nog niet afgerond, realisatie van stallen loopt

X Noot
2

openstelling gesloten augustus 2014, in beoordeling

139

Kunt u aangeven hoeveel gebruik er wordt gemaakt van de regeling fijnstofmaatregelen? Kunt u het aantal subsidies dat is verleend weergeven en aangeven of het aantal aanvragen het budget van de regeling overstijgt?

Antwoord

De subsidieregeling fijnstofmaatregelen is in de periode 2009 tot en met 2014 vijf maal opengesteld. Er zijn in 474 aanvragen ingediend, waarvan er 211 zijn toegewezen. De overige aanvragen zijn afgewezen, omdat ze niet voldeden aan de randvoorwaarden of omdat het budget ontoereikend was (openstellingen 2013 en 2014).

140

Kunt u verduidelijken wat voor projecten vallen onder de duurzaamheidsinvesteringen Nieuwe Uitdagingen, en aan wat voor voorwaarden die moeten voldoen?

Antwoord

De «Duurzaamheidsinvesteringen Nieuwe Uitdagingen» in de tabel op pagina 98 is een andere benaming voor de Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen (IMM) waarin de Investeringsregeling Energiebesparing (IRE) in 2013 is opgegaan. In de begroting staan bedragen opgenomen ten behoeve van de uitfinanciering van voorgaande en toekomstige openstellingen van de IMM. Vanaf 2014 zijn de nieuwe openstellingen van de IMM beperkt tot de IRE, ofwel categorie 7 «energie-efficiëntie / hernieuwbare energie glastuinbouw». De voorgaande openstellingen waren gericht op verschillende categorieën milieuinvesteringen, namelijk mestbewerking, precisielandbouw, mestopslag, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en waterkwaliteit en -kwantiteit, waaraan in 2013 categorie 7 is toegevoegd. Voor de voorwaarden voor de openstelling van de IMM categorie 7 verwijs ik u naar de tekst van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2014.

141

Kunt u ingaan op de status van de regeling Schoon en Veilig? Kunt u toelichten welke afspraken zijn gemaakt voor 2015 en verder ten behoeve van de regeling Schoon en Veilig?

Antwoord

Ervan uitgaande dat het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren wordt bedoeld: het convenant heeft een looptijd tot en met 2020. Voor wat betreft de status kan ik melden dat deelnemende partijen ook de komende 6 jaar verder werken aan de ambities uit het Convenant conform de in 2008 gemaakte afspraken. Op dit moment wordt gewerkt aan een actualisatie van het Convenant, passend binnen de huidig geldende randvoorwaarden van Topsectoren, Nationaal Energieakkoord en het wegvallen van de PBO’s. De tussenresultaten van het Convenant zijn aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 2014D17132, 15 mei 2014).

142

Kunt u toelichten wat de tussentijdse resultaten zijn ten aanzien van de € 1 miljoen die u heeft ingezet voor de ontwikkeling van innovatieve producten?

Antwoord

Er is intussen door de Kamer van Koophandel een programma ontwikkeld. Bedrijven die gezamenlijk productinnovaties in de keten willen organiseren, kunnen ondersteuning krijgen. Ik heb het bedrijfsleven opgeroepen om ook met nieuwe marktconcepten voor duurzaamheidsinitiatieven aan de slag te gaan. Het programma wordt binnenkort gelanceerd. Het programma loopt tot eind 2015.

143

Kunt u aangeven welke betalingen vorig jaar uit apurement zijn gedaan? Wat zijn uw verwachtingen voor 2015?

Antwoord

In 2013 is in totaal € 1,2 mln aan betalingen aan de Europese Commissie gedaan. In 2014 is tot nu toe € 35,5 mln aan de Commissie betaald. Over deze betaling 2014 heb ik de Tweede Kamer op 20 december 2013 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, nr. 21501–32, nr. 762). Voor 2015 kan ik nog geen uitsluitsel geven hoe hoog de betalingen zullen worden, omdat de apurementprocedures nog niet zijn afgerond. Van de Europese Commissie is een aantal voorgenomen correctievoorstellen ontvangen (voor in totaal € 84,8 mln), waarover nog een formeel besluit moet worden genomen. De voorgenomen correctievoorstellen hebben betrekking op het financieringsinstrument voor de oriëntatie van de visserij, de cross compliance, het Plattelandsontwikkelings-programma en de Gemeenschappelijke Marktordening Groenten en Fruit. Voor zover deze voorstellen daadwerkelijk tot een betalingsverplichting leiden is nog niet duidelijk of dit voor 2015 het geval is. Overigens zal het Ministerie van Economische Zaken eind 2014 of begin 2015 een bedrag van € 28,9 mln aan reeds betaalde correctie in 2011 terugontvangen van de Commissie. Het betreft een in 2011 opgelegde correctie voor de uitvoering van de regeling aardappelzetmeel die door EZ succesvol is aangevochten.

144

Kunt u verduidelijken welke projecten u bedoelt wanneer u spreekt over diverse projecten ten behoeve van terugdringing van antibioticagebruik? Welke projecten zijn dit? Welke ondernemers bereikt u met deze projecten?

Antwoord

In 2015 zijn activiteiten gepland in het kader van het beleid om het antibioticumgebruik in de veehouderij terug te dringen. Daarnaast zijn er diverse activiteiten die reeds gestart zijn en in 2015 doorlopen. De mate waarin ondernemers direct worden bereikt verschilt per activiteit. Via de subsidieregeling duurzame veehouderij worden veehouders direct bereikt. Andere activiteiten richten zich meer op kennisontwikkeling die uiteindelijk via toepassing van de resultaten het niveau van de individuele ondernemer bereikt. De belangrijkste activiteiten zijn:

  • Bijdrage aan de financiering van de Stichting Diergeneesmiddelenautoriteit (SDa). De SDa stelt benchmarknormen op voor zorgvuldig gebruik in de belangrijkste veehouderijsectoren en ziet toe op de kwaliteit van de registratie van het antibioticumgebruik. Op basis van deze SDa benchmarks krijgen melkvee, varkens, vleeskalver- en pluimveehouders meer inzicht in hun eigen gebruik en hoeveel zij het gebruik moeten reduceren om aan de benchmark te voldoen. Daarmee hebben deze veehouders een individuele reductiedoelstelling voor het bedrijf gekregen.

  • Surveillance van antibioticaresistentieniveaus in de belangrijkste veehouderijsectoren.

  • Diverse lopende projecten in het kader van de topsector agri&food. In 2014 heeft een nieuwe inschrijving plaatsgevonden; toegekende projecten uit deze inschrijving kunnen in 2015 starten. Op de website http://www.tki-agrifood.nl/projectengalerij is een volledig overzicht opgenomen van reeds toegekende projecten. Er zijn projecten die zich richten op verbeteren van de diergezondheid via o.a. het verbeteren van houderijsystemen, en daarmee bijdragen aan het verminderen van antibioticumgebruik. Daarnaast zijn er projecten die zich meer richten op onderzoek naar effectieve interventiemaatregelen – naast verminderd antibioticumgebruik- om resistentie te verminderen.

  • De subsidieregeling verduurzaming veehouderij. Veehouders konden in 2014 subsidie aanvragen voor uitvoering van projecten die zich richten op de ambities van het samenwerkingsverband van de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij. Het verbeteren van de diergezondheid is hierbij een belangrijk aandachtspunt met de inzet op beperkt en selectief antibioticumgebruik. Op dit moment zijn de voorstellen ingediend en in behandeling bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).

  • Het Programma Alternatieven Antibiotica (ALTANT). In dit programma wordt in een PPS-constructie door kennisinstellingen in samenwerking met het bedrijfsleven, vanuit een volstrekt andere benadering dan antibiotica, gewerkt aan methoden en middelen ter bestrijding van bacteriële infecties. Het Ministerie van Economische Zaken subsidieert dit innovatieve programma voor ca 1/3 deel.

145

Kunt u toelichten welke activiteiten het Voedingscentrum concreet gaat organiseren om de informatievoorziening aan consumenten over voedselveiligheid, voedselkwaliteit en voedselverspilling? Kunt u aangeven welk budget hiervoor is gereserveerd?

Antwoord

Het Voedingscentrum Nederland ontvangt van het Ministerie van EZ en het Ministerie van VWS een instellingssubsidie voor de communicatie richting consumenten over voedsel. De bijdrage van EZ voor deze instellingssubsidie bedraagt € 1,2 miljoen. Daarnaast ontvangt het Voedingscentrum jaarlijks een projectsubsidie van EZ die in 2015 € 1,2 miljoen zal bedragen.

Het Voedingscentrum heeft haar voorlichtingsactiviteiten verdeeld over drie programma's: (1) Goed geïnformeerd kiezen, (2) Gezond door het leven en (3) Voedselkwaliteit. De projectensubsidie van EZ is bestemd voor het 3e programma, voedselkwaliteit. Onder dit programma worden diverse activiteiten verricht binnen de thema’s voedselverspilling en voedselketen/voedselmisvattingen, zoals onder meer de campagne «Hoezo 50 Kilo» en «De waarheid op tafel». Het Voedingscentrum biedt in dat kader basisinformatie aan consumenten over duurzame voedselconsumptie, waaronder ook informatie over voedselverspilling. Op de website zijn ook instrumenten te vinden die consumenten helpen bij een duurzamere voedselkeuze zoals de klimaatweegschaal, voedselafdruk, boodschappenhulp dierenwelzijn, tips bij alle recepten. Naast (online) informatie via diverse kanalen, ontwikkelt het Voedingscentrum ook diverse concrete handvatten voor consumenten die ze in staat stelt duurzamere keuzes te maken (denk aan de bewaarwijzer en het «eetmaatje»). In de vorm van Publiek Private Samenwerking worden de acties van het Voedingscentrum versterkt. Ongeveer de helft van de projectensubsidie wordt besteed aan (voorlichtings)activiteiten op het gebied van voedselverspilling.

De activiteiten van het voedingscentrum gericht op voedselveiligheid worden primair aangestuurd vanuit het Ministerie van VWS, maar worden ook geïntegreerd in voorlichting over voedselverspilling.

146

Kunt u aangeven welke onderzoeksprojecten vorig jaar financiering hebben ontvangen via de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw en uitgangsmaterialen? Kunt u aangeven hoeveel aanvragen zijn ingediend? Wat zijn uw verwachtingen voor 2015?

Antwoord

De oproepen voor toegepast onderzoek door het TKI-Agri&Food hebben er in geresulteerd dat er sinds de start van de topsectoren ongeveer 60 Publiek-Private Samenwerkingen zijn gestart bij DLO en TNO. Bij Tuinbouw en Uitgangsmaterialen zijn er ongeveer 50 Publiek-Private Samenwerkingen van start gegaan. Een beschrijving van deze publiek-private samenwerkingen is te vinden op de websites van de topsectoren (http://www.tki-agrifood.nl/projectengalerij en http://topsectortu.nl/nl/projecten).

Op alle thema’s en onderwerpen van de kennis- en innovatie-agenda zijn er activiteiten. Ook in de samenwerking met NWO zijn er afgelopen jaar goede programma’s gestart. De NWO programma’s Groen en Landbouwhuisdieren zijn hier voorbeelden van.

Dat er veel belangstelling is om samen te werken, blijkt uit de respons op de oproepen voor de programma’s. Op de oproep voor nieuwe voorstellen dit jaar zijn bij Agri&Food 84 voorstellen ingediend en bij Tuinbouw en Uitgangsmaterialen bijna 100. In 2015 zullen voor beide topsectoren enkele tientallen nieuwe PPS kunnen starten.

147

Kunt u de taakverdeling tussen het Ministerie van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken toelichten ten aanzien van voedselzekerheid?

Antwoord

Bij de uitvoering van de Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid werken de ministeries van EZ en het Ministerie van BZ nauw samen. Vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid wordt gekeken naar een zo efficiënt en doelmatige inzet van capaciteit en middelen. Beide ministeries hebben complementaire expertise op het terrein van landbouwontwikkeling en ontwikkelingssamenwerking en complementaire netwerken in het Nederlandse bedrijfsleven, Nederlandse kennisinstellingen en het maatschappelijk middenveld.

148

Kunt u aangeven welke concrete initiatieven worden gelanceerd via de Alliance for Climate Smart Agriculture?

Antwoord

Wereldwijd zijn al meerdere projecten in de aanloopfase van de alliance opgezet, vooral in Afrika en Azië. In deze programma's/projecten worden bijvoorbeeld trainingsboerderijen en agrarische trainingsprogramma’s opgezet. Via deze programma's/projecten werken bijvoorbeeld aardappel- of tarweboeren met duurzame teeltmethoden die beter bestand zijn tegen droogteperioden en ziekten. Daarnaast leren lokale agrariërs op een slimme, klimaatbestendige manier bomen te planten en plant- en gewasziekten kennen. Ook de wijze van opslag om voedselverspilling tegen te gaan, efficiënte logistiek en marketing komen aan de orde.

149

Wanneer is volgens u sprake van een innoverend agrarisch bedrijf?

Antwoord

Een innoverend agrarisch bedrijf is een bedrijf dat door vernieuwingen en verbeteringen van producten en productieprocessen een hogere productiviteit realiseert, minder inputs gebruikt of de productie sneller, efficiënter en goedkoper inricht. Innoverende agrarische bedrijven introduceren vaak als eerste nieuwe duurzame voedselproducten op de markt.

150

Kunt u aangeven op welke manier de landbouw wordt geraakt door de bezuinigingen op de Energie- Investeringsaftrek (EIA), milieuinvesteringsaftrek (MIA) en de Regeling Vervroegde Afschrijving milieuinvesteringen (VAMIL)?

Antwoord

Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend dat de landbouwsector minder gebruik maakt van voornoemde regelingen door de bezuiniging die op de budgetten hebben plaatsgevonden. Wel is het gebruik van deze regelingen vanwege de economische omstandigheden in sommige sectoren afgenomen.

151

Kunt u toelichten waaraan u de € 10 miljoen extra voor de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) ten opzichte van 2014 gaat besteden? Waarom wordt in de jaren daarna een lager budget voorzien voor de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland?

Antwoord

Vanaf 2015 zijn de medebewindstaken van de productschappen toegevoegd aan het opdrachtenpakket RVO (zie ook het antwoord op vraag 327). De daling van de bijdrage vanaf 2016 komt met name door de verwerking van de door dit kabinet opgelegde taakstelling (ruim € 5 mln in 2016) en een verlaging van het opdrachtenpakket in 2016 (circa € 3 mln).

152

Kunt u overzicht geven van de subsidies aan (inter)nationale organisaties en de doelstellingen van deze subsidies?

Antwoord

Nederland is lid van een groot aantal organisaties op het gebied van landbouw en visserij. Aan al deze organisaties is Nederland jaarlijks contributie verschuldigd. Het gaat daarbij om grote organisaties als de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO, € 7,2 mln)) en de Organisatie voor Werelddiergezondheid (OIE, € 0,2 mln), maar ook om kleinere organisaties zoals een aantal Regionale Advies Raden voor de visserij en het International Tea Committee. De organisaties leveren een bijdrage aan de internationale ontwikkeling van landbouw- en visserijbeleid. De doelstellingen sluiten aan bij de beleidsonderwerpen van artikel 16. Het gaat om de volgende organisaties:

  • Office International de la Vigne

  • FAO Food and Mouth disease programme

  • Organisation des Epizooties (OIE)

  • Union for the Protection of the Varieties of Plants (UPOV

  • International Seed Testing Organisation (ISTA)

  • European Plant Protection Organisation (EPPO)

  • Institut International du Froid (IIF)

  • EURAGRI

  • International Organisation for Biological Control (IOBC/WPRS)

  • International Committee for the Exploration of the Seas (ICES)

  • North Sea Regional Advisory Council (NSRAC)

  • Regional Advisory Council for the North Western Waters (RAC/NWW)

  • PELAGIC

  • International Tea Committee (ITC)

  • FAO International Treaty on Plant Genetic Resources for Food and Agriculture Contribution

  • South Western Waters Regional Advisory Council

  • Long Distance Regional Advisory Council

  • Organisation for Economic Cooperation and Development pesticides programme

153

Kunt u toelichting geven op uitgaven voor de Rijksrederij?

Antwoord

Uitgaven voor de Rijkrederij hebben betrekking op inhuur van mensen en schepen ten behoeve van de verplichte visserij-onderzoeken en gegevensverzamelingen in Europees verband alsmede controle en toezicht in de Nederlandse wateren.

154

Kunt u toelichten waarom de begrotingsreserve bij artikel 16 sterk is gestegen in 2014 en sterk afneemt in 2015? Kunt u aangeven van welke posten middelen naar de begrotingsreserve 2014 zijn verplaatst? Kunt u aangeven naar welke posten deze middelen in 2015 worden doorgesluisd?

Antwoord

De op pagina 99 genoemde bedragen voor de begrotingsreserves betreffen ontvangsten op de begroting en het betreffen dus bedragen die vanuit de verschillende begrotingsreserves worden overgemaakt naar de begroting van EZ. Deze zogenaamde onttrekkingen aan de begrotingsreserves zijn in 2014 hoger dan de onttrokken bedragen in 2013 en 2015 in verband met hogere uitgaven.

In 2014 worden bedragen onttrokken aan de begrotingsreserves landbouw (€ 32,6 mln), visserij (€ 7,2 mln), borgstellingsfaciliteit (€ 19,2 mln) en apurement (€ 28 mln). In 2013 waren deze onttrekkingen kleiner van omvang (€ 9,2 mln) terwijl in 2015 in totaal € 26,6 mln aan de reserves worden onttrokken: reserve landbouw € 8,5 mln, reserve visserij € 2,9 mln, reserve borgstellingsfaciliteit € 15,2 mln.

  • De onttrekkingen in 2014 uit de begrotingsreserve landbouw zijn om uitgaven te dekken voor een groot aantal regelingen, zoals de investeringsregeling duurzame stallen, het Meetprogramma duurzame stallen, de regeling Beroepsopleiding en voorlichting, de regeling Praktijknetwerken, de SBIR duurzame stallen, de SBIR Voedselverspilling, de SBIR ’s Emissiearm Veevoer, de regeling Duurzaamheidsinvesteringen, de regeling Fijnstofmaatregelen, de regeling Marktintroductie Energie Innovaties (MEI), de compensatieregeling Vamil en de demonstratieregeling proefprojecten GLB. De meeste regelingen kennen alleen nog uitfinanciering die in 2014 het hoogste is en vanaf 2015 afloopt. Dit verklaart de lagere onttrekkingen vanaf 2015. Daarnaast wordt het meerjarige tekort op de financiering van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) en het tekort op de financiering van het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB) uit de reserve bekostigd. Ook wordt de EZ-bijdrage aan het Fonds voor Q-koorts benadeelden (totaal € 5 mln) uit de reserve landbouw gefinancierd.

  • De begrotingsreserve visserij is bedoeld om de nationale financiering van regelingen die onder het Europees Visserij Fonds (EVF) vallen, te bekostigen. Omdat de EVF-regelingen aflopen wordt in 2015 en 2016 veel minder aan de reserve visserij onttrokken dan in 2014.

  • Uit de begrotingsreserve borgstellingsfaciliteit worden de verliesdeclaraties van banken op basis van de garantieregelingen landbouw en landbouw plus gefinancierd.

  • De begrotingsreserve apurement is bestemd voor door de Europese Commissie opgelegde correctievoorstellen («boetes») op door de Nederlandse overheid ingediende declaraties. Omdat deze correctievoorstellen moeilijk te plannen zijn, wordt jaarlijks bij Voorjaarsnota bepaald welk bedrag aan de reserve apurement onttrokken zal moeten worden. Er is daarom nog geen ontvangst uit de reserve apurement in de budgettaire tabel opgenomen.

155

Wat zijn de operationele doelen die u beoogt met de begroting voor aankomend jaar op het gebied van verbetering van het dierenwelzijn binnen de kweekvissector?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar de beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (TK 28 286, nr. 729). De komende periode zal verder onderzoek gedaan worden naar verbetering van de waterkwaliteit in recirculatiesystemen. Ik verwijs u tevens naar de Kamerbrief van 4 april jl. (TK 28 286, nr. 729) waarin een overzicht wordt gegeven van het lopende onderzoek naar vissenwelzijn.

156

Kunt u aangeven hoeveel budget er gaat naar onderzoek over het welzijn van vissen en het verbeteren van het welzijn van vissen?

Antwoord vraag 90 en 156.

In 2015 besteed ik € 225.000 aan onderzoek naar het verbeteren van welzijn van vissen. Het budget wordt besteed aan onderzoek naar bedwelmen en doden van vis aan boord van vaartuigen op zee (€ 150.000) en uitvoering GVB-aquacultuur (€ 75.000).

Het eerstgenoemde onderzoek is een driejarig programma (2014 – 2016) dat moet leiden tot een haalbaar, toepasbaar en handhaafbaar systeem om zeevis aan boord te bedwelmen en te doden. Het onderzoek beperkt zich tot de platvissoorten schol, tong en schar die op Nederlandse vissersschepen worden gevangen.

Het onderzoek ten behoeve van de uitvoering GVB-aquacultuur betreft een vierjarig programma (2015 – 2018), gebaseerd op het Nationaal Strategisch Plan Aquacultuur, dat leidt tot versterking van de kweekvis- en schelpdiersector. Het jaarlijkse budget voor dit programma is variabel en afhankelijk van de kennisvragen.

In de periode van 2010 tot en met 2013 heb ik circa € 340.000 besteed aan onderzoek en ontwikkeling om te komen tot adequate bedwelmings- en dodingsmethoden voor kweekvis. Dit geldt voor de vissoorten yellow tail kingfish, tarbot, snoekbaars, paling en meerval.

157

Kunt u een toelichting geven op het aspect duurzame stalsystemen? Kunt inzicht verschaffen hoe nieuwe stalsystemen worden beoordeeld, hoe nieuwe technieken hierin meegenomen worden, hoe het traject van onderzoek en toetsing verloopt enzovoort?

Antwoord

Met het toepassen van bepaalde stalsystemen kunnen ondernemers hun bedrijfsvoering verduurzamen. Een van de stimuleringsinstrumenten is de MIA/Vamil. Deze is gekoppeld aan de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV). Ondernemers met nieuwbouwplannen kunnen hieruit zelf de door hun gewenste maatregelen selecteren. De MDV bestaat uit diverse duurzaamheidsthema’s (milieu, dierenwelzijn etc) met bijbehorende bovenwettelijke stalmaatregelen die kunnen worden genomen om de duurzaamheid van hun bedrijfsvoering te verbeteren. Mits de stalsystemen voldoende punten scoren op de verschillende thema’s komen ondernemers in aanmerking voor de fiscale tegemoetkoming in het kader van de MIA/Vamil.

Omdat de verduurzaming van de veehouderij een continue ontwikkeling is, is ook de MDV zelf continu in beweging. Zo is het streven alle mogelijke (bovenwettelijke) staltechnieken die bijdragen aan de verduurzaming onderdeel te laten uitmaken van de MDV. Nieuwe staltechnieken worden op hun duurzaamheidseffecten getoetst door het College van Deskundigen van Stichting Milieukeur. Zij laten zich hierbij adviseren door onder andere de Wageningen Universiteit. Indien ze voldoende effect opleveren worden ze toegelaten op de MDV en met punten gewaardeerd.

158

Kunt u een overzicht geven van de kosten voor plusstallen die het wettelijke niveau te boven gaan?

159

Kunt u een aangeven welke kosten gemiddeld gemaakt moeten worden door ondernemers die stallen op het huidige wettelijke niveau hebben en overgaan naar de plusstallen die het wettelijke niveau te boven gaan?

Antwoord op vraag 158 en 159

Plusstallen scoren op de belangrijkste duurzaamheidaspecten (dierwelzijn, milieu, energie, ammoniak) boven het huidige wettelijke niveau. Hiervoor moet de stal een minimaal aantal punten halen op de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV).

De Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) krijgt daarmee een bredere toepassing. Met de huidige MDV kunnen ondernemers voor de verschillende duurzaamheidthema’s (dierenwelzijn, brandveiligheid, ammoniak, fijnstof, diergezondheid, energie en bedrijf en omgeving) de maatregelen kiezen waarin ze willen investeren. Iedere maatregel levert een aantal punten op. Indien een stal voldoende punten behaalt, komt die in aanmerking voor fiscale tegemoetkoming. Daarbij geldt als eis dat per duurzaamheidthema een minimum aantal punten moet worden behaald. Ook voor de Plusstallen wordt de MDV-systematiek gebruikt om vast te stellen of een stal voldoet aan het basisniveau voor nieuwbouw. Indien stallen voldoen aan 60% van de totaal vereiste punten voor fiscale tegemoetkoming én per duurzaamheidthema minstens 40% van het aantal punten behalen dat geldt voor de fiscale tegemoetkoming, worden ze aangemerkt als plusstallen. De zogenaamde 40/60 norm. Plusstallen komen niet in aanmerking voor fiscale tegemoetkoming maar worden gestimuleerd middels een stimuleringspakket dat de partijen binnen het samenwerkingsverband van de UDV hebben afgesproken.

De ondernemer kan dus zelf kiezen met welke specifieke maatregelen hij of zij bij nieuwbouw wil voldoen aan het niveau van de plusstal. Deze flexibiliteit leidt ertoe dat ook de kosten iedere keer anders zullen uitpakken. Het is daarom niet mogelijk hiervan een overzicht te geven.

160

Kunt u inzicht geven in de evaluatie (van voorwaarden) van Maatlat Duurzame Veehouderij?

Antwoord

Jaarlijks worden de voorwaarden en het ambitieniveau van de Maatlat Duurzame Veehouderij herzien door het College van Deskundigen Maatlat Duurzame Veehouderij en Aquacultuur. Hierbij wordt voor zover mogelijk het ambitieniveau aangescherpt door het verhogen van het minimum aantal vereiste punten voor de afzonderlijke deelmaatlatten (dierenwelzijn, ammoniak, fijnstof, diergezondheid, energie, bedrijf en omgeving) of van het totaal aantal vereiste punten. In 2014 is er een nieuwe deelmaatlat voor brandveiligheid opgenomen in de MDV. De afgelopen jaren is met name het ambitieniveau voor de dierenwelzijnsmaatlat bij een aantal diercategorieën verhoogd. Verder worden bij de jaarlijkse update nieuwe investeringsmaatregelen in de deelmaatlatten opgenomen die bijdragen aan de verdere verduurzaming van de veehouderij.

161

Waarom staan bij de indicator duurzaam stallen geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij alle begrotingsindicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

In het jaarverslag wordt teruggeblikt. Daarom worden in het EZ jaarverslag de gerealiseerde percentages over een reeks van jaren gepresenteerd. De begroting daarentegen is bedoeld om vooruit te blikken. Om deze reden worden bij de indicatoren in de begroting de resultaten uit het verleden niet opgenomen. Dit is overeenkomstig de Rijksbegrotingsvoorschriften.

162

Kunt u inzicht geven in de meest actuele (eventueel voorlopige) cijfers van nitraatgehalten in grondwater in de verschillende gebieden in Nederland?

Antwoord

De meest actuele cijfers staan in de beleidsstudie «Waterkwaliteit en -veiligheid. Balans van de Leefomgeving 2014 – deel 6» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Deze zijn terug te vinden op de website van het PBL en hebben betrekking op 20121.

163

Waarom zijn, aangezien de Nitraatrichtlijn het tegengaan van eutrofiering van het oppervlaktewater als doelstelling kent maar daarvoor geen normen kent, de Kaderrichtlijn Water-normen niet als doelstellingen genomen voor de Nitraatrichtlijn, ook gezien het feit dat schoon water een belangrijke voorwaarde is voor de agrarische productie?

Antwoord

Zowel de Kaderrichtlijn Water als de Nitraatrichtlijn sturen op het tegengaan van eutrofiëring. De Nitraatrichtlijn en de maatregelen uit het vijfde Actieprogramma ten aanzien van stikstof en fosfaat ondersteunen het bereiken van de doelen van de Kaderrichtlijn Water voor zover het gaat om het tegengaan van verontreiniging uit de landbouw. De Kaderrichtlijn Water richt zich ook op andere actoren en bronnen van verontreiniging die de waterkwaliteit negatief beïnvloeden en op maatregelen in het watersysteem (inrichting en beheer).

164

Waarom staan bij de indicator normen fosfaat en stikstof geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden (behalve die in 2002)? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij de indicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

Zowel de Kaderrichtlijn Water als de Nitraatrichtlijn sturen op het tegengaan van eutrofiëring. De Nitraatrichtlijn en de maatregelen uit het vijfde Actieprogramma ten aanzien van stikstof en fosfaat ondersteunen het bereiken van de doelen van de Kaderrichtlijn Water voor zover het gaat om het tegengaan van verontreiniging uit de landbouw. De Kaderrichtlijn Water richt zich ook op andere actoren en bronnen van verontreiniging die de waterkwaliteit negatief beïnvloeden en op maatregelen in het watersysteem (inrichting en beheer).

165

Waarom staan bij de indicator schol en tong geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden (behalve die in 2005)? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij de indicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

Het ministerie rapporteert jaarlijks in haar jaarverslag over de omvang van de twee genoemde bestanden. Dit op basis van de actuele en best beschikbare kennis en ramingen door International Council for the Exploration of the Sea (ICES). ICES kijkt in haar jaarlijkse adviezen ook terug naar de voorgaande jaren. Schattingen van paaibestand en visserijsterfte worden in de praktijk regelmatig bijgesteld. Het is nooit met honderd procent zekerheid aan te geven wat de daadwerkelijke behaalde waarden zijn. Op de website van ICES (http://www.ices.dk/community/advisory-process/Pages/Latest-advice.aspx) zijn de jaarlijkse adviezen terug te vinden.De ramingen voor de gerealiseerde paaibestanden luiden als volgt

  • Noordzeetong: 2011: 30.285, 2012: 42.309, 2013: 48.871 ton, prognose 2014: 46.765 ton.

  • Noordzeeschol: 2011: 456.800, 2012: 507.000, 2013: 553.600 ton, prognose 2014: 670.400 ton.

166

Waarom staan bij de verhouding tussen de duurzame en de totale investeringen en het percentage innoverende agrarische bedrijven geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden in het jaar 2013? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij de indicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

Ten tijde van het opstellen van de rapporten van het LEI-WageningenUR over de verhouding duurzame versus totale investeringen en het percentage innoverende bedrijven waren de cijfers over 2013 nog niet beschikbaar. De nieuwste cijfers gaan over het jaar 2012. De daadwerkelijk behaalde percentages van de indicatoren in een reeks van jaren zijn in het rapport weergegeven en deels te raadplegen via www.agrimatie.nl.

167

Waarom staan bij de indicator percentage innoverende agrarische bedrijven geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden (behalve die in 2006)? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij de indicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

Het is geen probleem om de daadwerkelijk behaalde percentages van de indicator percentage innoverende agrarische bedrijven in een reeks van jaren weer te geven. De uitkomsten van deze indicator komen voort uit de innovatiemonitor van het LEI-WageningenUR en zijn te raadplegen op www.agrimatie.nl.

168

Wat is het totale bedrag dat in 2015 wordt uitgetrokken voor de ontwikkeling, validatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven, onderverdeeld naar de verschillende posten?

Antwoord

In 2015 is een bedrag van € 5,319.000,–.voor alternatieven voor dierproeven beschikbaar.

Eind 2014 worden de offertes en werkplannen voor 2015 definitief vastgesteld, waarbij het volgende uitgangspunt wordt gehanteerd:

  • Het Nationaal Kenniscentrum Alternatieven voor Dierproeven (NKCA) wordt opgeheven per 1 januari 2015. De taken van het NKCA worden belegd bij andere organisaties; in dat verband wordt ook het voormalig NKCA-budget (€ 698.000,– in 2014) bij deze organisaties ondergebracht. Het RIVM krijgt een budget van € 200.000,–, de Universiteit Utrecht een bedrag van € 200.000,– en het Nationaal Comité ontvangt een budget van € 300.000,–;

  • € 346.000,– voor RIVM-kennisvragen (trekkingsrecht bij VWS);

  • ZonMw-onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» (inclusief Assuring Safety without Animal Testing, ofwel ASAT) € 1,88 mln.;

  • € 48.000 voor de Denktank «Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven» bij ZonMw

  • Beleidsgelden ten behoeve van alternatieven € 670.000,–;

  • InTraVacc (voorheen het Nederlands Vaccin Instituut/NVI): € 1,675.000,– (trekkingsrecht bij VWS).

169

Kunt u een uitsplitsing maken van budgetten diergezondheid en dierwelzijn? Hoeveel geld is er beschikbaar voor diergezondheid en welk deel wordt ingezet op dierwelzijn?

Antwoord

Het opdrachtenbudget voor 2015 van € 10,1 mln dat in de budgettaire tabel wordt genoemd, betreft € 4,5 mln dierenwelzijn en € 5,6 diergezondheid.

Van de € 4,5 mln voor dierenwelzijn heeft € 1,1 mln betrekking op de verbetering van dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, een bedrag van € 2,4 mln op gezelschapsdieren en circa € 1 mln voor dierproeven.

Concrete projecten zijn onder andere bijdrage aan de Landelijke inspectiedienst, Stichting Zeldzame huisdierrassen en het landelijk informatiecentrum gezelschapsdieren, alsmede voor projecten voor de uitvoering van de nota Dierenwelzijn.

Het budget voor diergezondheid ad € 5,6 mln wordt o.a. ingezet voor preventie en monitoring op dierziekten. Onder andere de basisimonitoring door de Gezondheidsdienst van dieren.

170

Kunt u een uitsplitsing maken naar de verschillende opdrachten en daarop een toelichting geven? Kunt u specifiek aangeven hoeveel budget er gaat naar consumentenvoorlichting over voedselverspilling en naar de integrale aanpak van voedselverspilling?

Antwoord

Wat betreft de vraag over het budget voor consumentenvoorlichting over voedselverspilling verwijs ik u naar het antwoord op vraag 145. In het kader van de verduurzaming van de voedselketen en de vermindering van de voedselverspilling is in samenwerking met de topsector Agro&Food, onder de uitvoeringslijn duurzaamheid, in 2014 een SBIR2 duurzame voedselproductie uitgeschreven. In het kader van deze SBIR wordt gezocht naar innovatieve oplossingen voor een efficiëntere inzet van grondstoffen en een hoogwaardiger gebruik van reststromen voor een duurzame voedselproductie. In 2014 worden haalbaarheidsonderzoeken gefinancierd (fase 1), in 2015 wordt de ontwikkeling van enkele kansrijke projecten gefinancierd (fase2). In totaal (2014 en 2015) is hiermee een budget van € 1,7 miljoen gemoeid.

171

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de welzijnsmonitoring bij paarden?

Antwoord

In 2013 is door WUR Livestock Research een Welzijnsmonitor paard opgesteld in samenspraak met de sector (ondernemers, hippische sport), de Dierenbescherming en de KNMvD. Het Ministerie van Economische Zaken heeft bijgedragen aan de ontwikkeling ervan.

De Sectorraad Paarden ontwikkelt nu mede op basis van deze monitor een Paardenwelzijnscheck in samenwerking met de Faculteit Diergeneeskunde. Deze check kan een paardenhouder zelf uitvoeren met gebruik making van een desktop, tablet of smartphone. De paardenwelzijnscheck is een checklist van waarnemingen aan het dier en zijn omgeving aan de hand waarvan een inschatting gemaakt kan worden van het welzijnsniveau van het paard, afhankelijk van het gebruiksdoel (sport, recreatie, fokkerij). De applicatie is nog in de testfase, maar de Sectorraad Paarden streeft er naar om de Paardenwelzijnscheck voor het einde van het jaar voor iedereen beschikbaar te hebben.

172

Welke concrete maatregelen worden er genomen om het welzijn van gezelschapsdieren en paarden te verbeteren, welk budget gaat hiermee gemoeid, en wat zijn de afrekenbare prestaties?

Antwoord

In de beleidsbrief Dierenwelzijn die uw Kamer 4 oktober 2013 heeft ontvangen (Kamerstuk 28 286, nr. 651), heb ik aangegeven waar wat betreft de gezelschapsdieren de focus voor de komende jaren ligt en welke prestaties daarbij behoren.

Voor paarden gelden, net als voor alle gehouden dieren, sinds de inwerkingtreding van het besluit Houders van dieren op 1 juli 2014 algemene huisvestings- en verzorgingsnormen.

Daarnaast blijven lopende projecten doorgang vinden zoals initiatieven ter voorkoming en aanpak van verwaarlozing en mishandeling en de aanpak van stalbranden. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 169.

173

Kunt u toelichten welke kansen u ziet voor de toepassing van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) in de land- en tuinbouwsector vanaf 2015 en verder?

Antwoord

Zoals beschreven in de beleidsbrief biotechnologie (Kamerstuk 27 428, nr. 270) heeft biotechnologie in de land- en tuinbouw economische en maatschappelijke meerwaarde en kan zij bijdragen aan het oplossen van mondiale vraagstukken zoals voedselzekerheid. Zo kunnen via biotechnologie gewassen worden verkregen die zorgen voor een hogere opbrengst, weerbaar zijn tegen bijvoorbeeld ziekten en droogte (belangrijk in het licht van klimaatverandering), en voordelen bieden voor consumenten en het milieu. Zo kan de ontwikkeling van Phytophthora resistente aardappels leiden tot verminderd gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Voor de toepassing van ggo’s kan een onderscheid worden gemaakt tussen de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen en import van (producten van) gg-gewassen die zijn geteeld in landen buiten de EU.

  • In de EU worden slechts op kleine schaal gg-gewassen geteeld. Op ca. 150.000 ha (voornamelijk in Spanje) wordt een gg-maïs geteeld en verwerkt tot diervoeder. In Nederland vindt geen commerciële teelt van gg-gewassen plaats. Momenteel wordt in Brussel onderhandeld over een voorstel dat lidstaten de mogelijkheid geeft om de teelt van EU toegelaten gg-gewassen op nationaal grondgebied te verbieden op andere gronden dan veiligheid. De kans op teelt van gg-gewassen in de EU wordt daarmee afhankelijk van nationale besluitvorming indien dit voorstel wordt aangenomen.

  • Buiten de EU worden gg-gewassen op grote schaal geteeld (170 miljoen ha, 17 miljoen telers). Het areaal gg-gewassen blijft toenemen, niet alleen in de VS, Brazilië en Argentinië maar ook in opkomende economieën als China en Zuid-Afrika. De EU importeert op grote schaal (producten van) gg-gewassen die zijn geteeld in landen buiten de EU. Een groot deel van het (conventionele) diervoeder dat in de EU wordt geïmporteerd, bevat ggo’s.

Het kabinet ziet het als haar opgave om binnen strikte randvoorwaarden van veiligheid voor mens, dier en milieu te faciliteren dat de kansen die biotechnologie biedt verantwoord kunnen worden benut en om tegelijkertijd de zorgen te adresseren die bestaan bij het gebruik van deze technologie.

174

Kunt u toelichten hoe het maatschappelijke debat over de toepassing van ggo's in de land- en tuinbouwsector zich ontwikkelt? Welk aandeel gaat u daarin spelen?

Antwoord

In de afgelopen tijd hebben verschillende maatschappelijke discussies plaatsgevonden zoals:

  • De Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen hield op 15 april jl. het debat «Genetic Modification: Friend or Foe?».

  • Wageningen Universiteit organiseerde op 28 augustus jl. een publieksdag waarin geïnteresseerden proefvelden met cisgene Phytophthora resistente aardappels konden bezichtigen. Dit werd gevolgd door een gezamenlijke discussie met onderzoekers over dit onderzoek en het onderwerp genetische modificatie.

  • Op meer reguliere basis voeren NGO’s, bedrijfsleven en overheid (de ministeries van EZ en IenM) in het Informatie Platform Groene Biotechnologie een dialoog over de toepassing van ggo’s in de landbouw. Deze bijeenkomsten hebben een basis gelegd voor een structurele en constructieve dialoog.

In dit kader draagt het kabinet bij aan de financiering van het Informatie Platform Groene Biotechnologie.

175

Waarom staan bij de indicator antibiotica en Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP) geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden (behalve die in 2009)? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij de indicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

In het jaarverslag worden de gerealiseerde percentages over een reeks van jaren gepresenteerd. De begroting is bedoeld om vooruit te blikken. Om deze reden worden bij de indicatoren in de begroting de resultaten uit het verleden niet opgenomen en alleen de streefwaarden vermeld.

Voor wat betreft de indicator antibiotica is de Kamer bij brief van 2 september 2014 geïnformeerd over de reductie van het antibioticumgebruik in 2013. Het gebruik is in de periode van 2009 – 2013 met ruim 57% verminderd. De streefwaarde van 50% reductie in 2013 is daarmee ruimschoots gerealiseerd.

Voor wat betreft de indicator HACCP naleving worden de behaalde waarden achteraf voor het voorafgaande inspectiejaar berekend en gecommuniceerd in het jaarverslag. Doordat de resultaten pas beschikbaar komen na verzending van het jaarverslag over dat jaar zullen deze worden gecommuniceerd in het jaarverslag van het daaropvolgende jaar. De resultaten voor 2013 zullen dus in het jaarverslag 2014 worden gecommuniceerd. In 2013 hebben de bedrijven, waarvoor HACCP verplicht is, gemiddeld voldaan (zonder opmerking) aan 88,6% van alle HACCP regels op de inspectielijst van de NVWA. Naar aanleiding van dit resultaat is de streefwaarde voor 2014 en 2015 naar boven bijgesteld van 83% naar 88%. De lange termijn streefwaarde van 90% voor 2018 blijft onveranderd.

176

Kunt u toelichten waarom u in de begroting niets zegt over de doelstelling om in 2015 te komen tot 20% minder voedselverspilling ten opzichte van 2009?

177

Welke concrete maatregelen neemt u om de doelstelling van 20% minder voedselverspilling in 2015 alsnog dichterbij te brengen?

Antwoord op vraag 176 en 177

In de begroting is geen expliciete verwijzing meer opgenomen naar mijn streven om in 2015 tot 20% minder voedselverspilling te komen. Dit laat onverlet dat ik mij onverminderd hiervoor blijf inspannen, zoals aangegeven in beleidsbrief Duurzame voedselproductie, die ik op 11 juli 2013 aan uw Kamer heb verzonden (Kamerstuk 31 532, nr. 118).

Mijn inspanning is er enerzijds op gericht dat ik het bedrijfsleven ondersteun in hun inspanningen om tot minder voedselverspilling te komen. Begin dit jaar heeft het bedrijfsleven, in deze vertegenwoordigd door de Alliantie Verduurzaming Voedsel, 2014 tot «Het jaar tegen de voedselverspilling» uitgeroepen. Mijn ondersteuning bestaat uit het investeren in de ontwikkeling van de monitoringsystematiek, financiering van innovatie (o.a. in het kader van de SBIR3 voedselverspilling en de nieuwe SBIR duurzame voedselproductie), het wegnemen van belemmeringen (zoals bijvoorbeeld de onduidelijkheden rondom de THT4-datum) en het faciliteren van nieuwe allianties (zoals de samenwerking tussen Voedselbanken Nederland en de AVV).

Anderzijds richt ik mij op consumentenvoorlichting via het Voedingscentrum Nederland. Zie hiervoor het antwoord op vraag 145.

Op Europees vlak heb ik mij ingespannen voor gezamenlijke actie tegen voedselverspilling:

  • Het onderwerp houdbaarheidsdata en verspilling is na interventie van mij en mijn Zweedse collega door de Europese Commissie op de agenda gezet. De discussie over uitbreiding van de lijst met uitzonderingen van de THT-data is geagendeerd in de commissiewerkgroep over etiketteringszaken.

  • In een gezamenlijk brief met de Staatssecretaris van I&M heb ik in december 2013 de Europese Commissie verzocht om een ambitieus en geharmoniseerd kader te formuleren voor verduurzaming van voedselsystemen (TK 31 352, nr. 123). Hierin hebben we ook gevraagd het onderwerp voedselverspilling Europees aan te pakken. Hoewel de mededeling is uitgesteld, heeft de Europese Commissie in het kader van een pakket «Circulaire economie» een voorstel gedaan om in de «Afvalrichtlijn» een kader op te nemen om het niveau van voedselverspilling in kaart te brengen en te verlagen. Bij brief van 5 september 2014 (TK 2013–2014, 22 112, nr 1900) heeft de Minister van Buitenlandse zaken u daarover geïnformeerd. Daarnaast is de Europese Commissie (DG Sanco) voornemens een Raadswerkgroep voedselverspilling te starten. Nederland zal daaraan deelnemen.

178

Wat wordt er precies bedoeld met «opdrachten met betrekking tot aanpassing van regelgeving gericht op een veilige en duurzame toepassing van nieuwe technologieën in de agrosector, zoals ggo’s»?

Antwoord

Hierbij kan worden gedacht aan het stakeholdersdebat inzake alternatieven voor het doden van eendagshaantjes, monitoring import genetisch gemodificeerde dieren, overheidsloket marktaanvragen ggo’s, financiering van het Informatieplatform Groene Biotechnologie, onderzoek gericht op het verminderen van dierproeven bij de Europees wettelijk verplichte risicobeoordeling van ggo’s voorafgaand aan EU markttoelating, onderzoek gericht op het verkrijgen van duidelijkheid van de wettelijke status van nieuwe plantveredelingstechnieken, etc.

179

Heeft u in aanvulling op opdrachten gericht op verduurzaming van de voedselproductieketens, in samenwerking met de Alliantie Verduurzaming Voedsel, ook voornemens voor opdrachten voor de verduurzaming van voedselconsumptie?

Antwoord

Het kiezen voor duurzamer eten is primair een zaak van de consument. Het bieden van objectieve informatie aan de consument is daarbij belangrijk. Daartoe geef ik het Voedingscentrum opdracht (zie antwoord op vraag 145). Via het Voedingscentrum wordt de consument informatie geboden door middel van voorlichtingsactiviteiten. Ik verwijs u verder naar het antwoord op 145.

180

Wat is uw inzet tijdens de Global Oceans Action Summit?

Antwoord

De Global Oceans Action Summit for Food Security and Blue Growth vond plaats van 22 t/m 25 april 2014. Ik heb de Tweede Kamer geïnformeerd over deze Summit middels mijn brief van 30 juni 2014 (TK 30 196 - 251). Tijdens de High Level sessies van de Global Oceans Action Summit is voorgesteld in het kader van follow-up, te komen tot verdere concrete acties en partnerschappen. Daarom wordt momenteel gewerkt aan de oprichting van een Global Oceans Action Network for blue Growth and Food Securiy. Het voornemen is dit netwerk te lanceren eind januari 2015 in Grenada tijdens een conferentie over «Blue Growth en Food Security».

181

Welke criteria worden er gebruikt om te bepalen of een vorm van landbouw onder de paraplu «climate smart agriculture» geschaard mag worden?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 132. Er zijn geen vastomlijnde criteria die bepalen of iets wel of niet onder klimaat slimme landbouw geschaard mag worden.

182

Op welke wijze geeft u uitvoering aan de aangenomen motie Thieme/Ouwehand (Kamerstuk 31 250, nr. 8) over investeren in kleine boeren en agro-ecologische landbouw?

Antwoord

Samen met de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal ik dit najaar een brief aan uw Kamer sturen met nieuwe initiatieven rond voedselzekerheid. Daarin zullen we ook ingaan op de rol van kleine boeren en agro-ecologische landbouwpraktijken.

183

Kunt u een overzicht geven hoeveel geld er de afgelopen vier jaar besteed is aan het onderzoeksprogramma dierenwelzijn vanuit Wageningen UR en hoeveel budget er voor de komende vier jaren begroot is?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 325.

184

Kunt u aangeven wanneer tong naar de volgende fase gaat, nu het zo goed gaat met de bestanden?

Antwoord

De Europese Commissie heeft een nieuw gemengde visserij meerjarenplan voor de Noordzee in voorbereiding. Hierin zal ook het tong en scholbeheer geregeld worden. Het is niet bekend wanneer de Europese Commissie met het voorstel voor een nieuw meerjarenplan komt. Met oog op de voorbereiding van de Raad van Visserijministers in december, is er nog bilateraal overleg met de Europese Commissie. Mijn inzet is erop gericht dat vooruitlopend op het nieuwe beheerplan uitgegaan wordt van de tweede fase bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden in 2015 voor de Noordzee tong.

185

Kunt u aangeven of andere Europese landen de subsidies voor het innoveren en vernieuwen van de visvloot goed besteden, wie dit controleert en of dit correct gebeurt?

Antwoord

Lidstaten maken, binnen de voorwaarden en mogelijkheden die in het Europees Visserij Fonds of het toekomstige Europese Fonds Maritieme Zaken en Visserij zijn vastgelegd, de eigen nationale keuzes voor het type maatregelen waarvoor subsidies in de visserij en aquacultuur worden verleend. Binnen de lidstaten zijn het de nationale audit-autoriteiten die toezien op de rechtmatige besteding van subsidies. Ook de Europese Commissie toetst de rechtmatigheid ervan op het moment dat een lidstaat een verleende subsidie declareert voor vergoeding uit het EVF of straks het EFMZV. Ten slotte voeren de Nationale en de Europese Rekenkamer ad-hoc onderzoeken uit naar zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid van verleende subsidies in de visserij en aquacultuur.

186

Hoe gaat de ondersteuning voor de verduurzaming van de visserijsector er concreet uitzien? Kunt u het tijdspad nader beschrijven?

Antwoord

De ondersteuning voor de verduurzaming van de visserijsector gebeurt vooral vanuit het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij. In mijn brief van 24 juni 2014 (TK 32 201, nr. 72) heb ik u geïnformeerd over de concrete maatregelen en de budgetten die in het Nederlandse Operationeel Programma worden opgenomen. Ik zal met name inzetten op steun voor de aanlandplicht, voor de verduurzaming en voor de rendementsverbetering van de visserij- en aquacultuurketen. De verduurzaming vindt vooral plaats door innovaties en samenwerking met wetenschappers, mede ondersteund door duurzame investeringen.

Het Operationeel Programma wordt naar verwachting begin 2015 door de Europese Commissie goedgekeurd. Daarna zullen subsidieregelingen worden opengesteld.

187

Kunt u een toelichting geven op de duurzame investeringen? Kunt u, nu 27% van het totale budget hierop wordt ingezet, per sector een nadere toelichting geven?

Antwoord

27% van de totale investeringen in de land- en tuinbouw zijn duurzame investeringen. Dit betreffen financiële middelen van agrarische ondernemers en is geen overheidsbudget. In 2012 zijn de totale investeringen in productiemiddelen 12% gedaald ten opzichte van 2011 tot € 3,3 miljard. In bijna alle categorieën werd minder geïnvesteerd. Vooral aan installaties en machines/werktuigen werd minder geld besteed. Alleen de investeringen in bedrijfsgebouwen en inventaris werden in 2012 iets hoger. Relatief was de daling van de investeringen het grootst bij glasopstanden en de visserij. Daarentegen zijn de totale duurzame investeringen ruim 20% gestegen tot € 886 miljoen in 2012. Vooral in de glastuinbouw werd meer geïnvesteerd in duurzame productiemiddelen. Ook in de veehouderijsector namen de investeringen in duurzame productiemiddelen toe. De veehouderijsector is in 2012 verantwoordelijk voor circa twee derde van de totale duurzame investeringen. Daarbinnen zijn de investeringen in duurzame stallen gestegen, vooral in pluimveestallen. De investeringen in duurzame melkveestallen zijn in 2012 gedaald, na de hoge investeringen in de periode 2008–2011. De duurzame investeringen in de visserij liepen hard terug in 2012, na de inhaalslag in voorgaande jaren.

188

Kunt u toelichten hoe de 30% streefwaarde voor duurzame investeringen gehaald gaat worden als u al aangeeft dat de kans bestaat dat duurzame investeringen zullen terugvallen? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?

Antwoord

Volgens het LEI WageningenUR zijn de duurzame investeringen in de land- en tuinbouw redelijk stabiel. Sinds 2003 zijn de jaarlijkse duurzame investeringen in de land- en tuinbouw circa € 1 miljard. Het is wel goed mogelijk dat de totale investeringen in de land- en tuinbouw af zullen nemen. Wanneer duurzame investeringen in verhouding minder afnemen of gelijk blijven, zal de streefwaarde van 30% voor duurzame investeringen nog sneller gehaald worden.

189

Kunt u toelichten waarom u verwacht dat de investeringen in de glastuinbouw dalen? Kunt u dit in het bijzonder toelichten aan de hand van de beleidsambities voor de tuinbouwsector die u op pagina 97 heeft geschetst, namelijk van het ontwikkelen van een tuinbouwsector die internationaal toonaangevend is in concurrentiekracht en duurzaamheid? Met andere woorden, hoe komt het dat u minder investeringen verwacht in deze sector, terwijl de ambities die u schetst erg groot zijn?

Antwoord

De raming in de begroting is gebaseerd op de ervaringen van afgelopen jaren. Dit laat onverlet dat er, zoals ik heb geschetst, een duurzaamheidsopgave is voor de tuinbouwketen.

190

Kunt u toelichten waarom het uw ambitie is om in 2016 (10%) een lager percentage innoverende bedrijven te hebben dan in 2006 (11,6%)?

Antwoord

In 2012 zijn er, volgens de nieuwste innovatiemonitor van het LEI-WageningenUR, van de land- en tuinbouw 13,9% vernieuwende bedrijven zijn. Deze 13,9% is opgebouwd uit late volgers (5,5%), vroege volgers (6,8%) en echte innovators (1,6%). In 2012 is het percentage innoverende agrarische bedrijven voor het tweede achtereenvolgende jaar afgenomen. Gelet op de moeilijke financieel economische situatie in sommige deelsectoren in de land- en tuinbouw, is het realistisch om de ambitie van het percentage van ten minste 10% innoverende agrarische bedrijven te handhaven.

191

Kunt u toelichten waarvoor u het budget bij kennisontwikkeling en innovatie, en dan specifiek het onderdeel bedoeld ter ondersteuning van politieke besluitvorming, gaat gebruiken? Kunt u een voorbeeld geven van een dergelijk ondersteuningsproject? Kunt u ten slotte aangeven hoe groot het bedrag is dat u reserveert voor ondersteuning van politieke besluitvorming?

Antwoord

Het budget ter ondersteuning van politieke besluitvorming in de begroting is onderdeel van het budget Kennisontwikkeling en Innovatie. Binnen dat budget gaat het jaarlijks om ca. € 25 mln. beleidsonderbouwend onderzoek. Dit budget wordt zowel gebruikt voor onderzoek naar aanleiding van toezeggingen en moties als voor de financiering van lopend meerjarig onderzoek- en technologische innovatie projecten voortvloeien uit beleid van het Ministerie van Economische Zaken. Het gaat om een veelheid van thema’s op de terreinen agro, visserij, voedsel en natuurbeleid. Voorbeelden zijn, onderzoek naar vleeskalvervloeren, Deltaprogramma en onderzoek ter onderbouwing van het vijfde Actieprogramma van de Europese Nitraatrichtlijn. Met de jaarlijkse beperkte vrijval (ca. 25%) worden nieuwe projecten voor EZ- beleidsontwikkeling ter voorbereiding op politieke besluitvorming ontwikkeld en kan in het lopend begrotingsjaar onderzoek worden gestart.

192

Bij wie wordt de klanttevredenheid gemeten? Welke rol hebben de primaire producent en ondernemers in dezen?

Antwoord

De afnemer van het onderzoeksresultaat wordt benaderd voor zowel de kennisbenuttings- als de klanttevredenheidsmeting. Voor onderzoek waarbij primaire producenten of ondernemers betrokken zijn als kennisafnemer of als cofinancier wordt de meting gehouden bij die primaire producenten of ondernemers. DLO meet zelf de klanttevredenheid. In 2015 wordt gestart met een uniforme meting van klanttevredenheid en kennisbenutting voor de zes TO2-instituten.

193

Hoe worden de primaire producenten en TO2-instituten betrokken bij de totstandkoming van de klanttevredenheids- en kennisbenuttingsmetingen?

Antwoord

De metingen gaan over afgerond onderzoek. De gegevens over die onderzoeken worden aangeleverd door de TO2-instituten. Primaire producenten kunnen benaderd worden voor de metingen indien zij als directe kennisafnemer of cofinancier bij het onderzoek betrokken zijn.

194

Kunt u de tabel en de toelichting ten aanzien van kennisontwikkeling en innovatie toelichten? Welke streefdoelen worden er gesteld voor 2015? Hoe verhoudt zich de 32% van vraagsturing in 2012 uit maatschappelijke actoren met de streefwaarde van 80%?

Antwoord

In de tabel worden de resultaten aangegeven van de meting die in 2013 gehouden is over in 2012 afgerond onderzoek. Uit de meting bleek dat het groene onderzoek in 2012 voor 80% gebaseerd was op vragen van maatschappelijke actoren en een kennisbenutting had van 85%. De tabel geeft tevens de raming weer voor de metingsresultaten in 2015 en een streefwaarde.

Maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en beleid worden in de tabel bij elkaar weergegeven als maatschappelijke actoren, waarbij «beleid» voortkomt uit Europa, departementen, provincies of gemeenten. De 32% betreft vraagsturing alleen door maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. Daarnaast was het beleid vraaghebber voor 48% procent van het onderzoek in 2012. De raming van 80% in 2015 en de streefwaarde van 85% gaan over maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en beleid samen.

195

Wat zijn de gemaakte kosten door de overheid en in het bijzonder ZonMw dierproeven met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van alternatieven voor dierproeven?

Antwoord

Voor 2014 zijn de totale definitieve uitgaven nog niet bekend. Deze komen bij het jaarverslag 2014 aan de orde. Tot nu toe is in 2014 aan ZonMw voor het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» een bedrag beschikbaar gesteld van € 500.000, voor de «analyse van de Businesscase» een budget van € 105.000, en voor de denktank «Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven» een bedrag van € 51.500.

In 2015 wordt voor het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» een bedrag beschikbaar gesteld van € 1,88 mln. en voor de denktank «Aanvullende financiering alternatieven voor dierproeven» een budget van € 48.500.

196

Welke ontwikkelingen zijn het afgelopen jaar doorgemaakt met betrekking tot de ontwikkeling en uitvoering van alternatieven voor dierproeven, en in het bijzonder dankzij ZonMw dierproeven?

Antwoord

In 2014 loopt het onderzoeksprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» van de periode 2011 tot en met 2014 af. Daarnaast is in 2014 door ZonMw gestart met de voorbereidingen van het vervolgprogramma «Meer Kennis met Minder Dieren» voor de periode 2015 tot en met 2017.

Verder is uitvoering gegeven aan het Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven

d.d. 28 februari jl. (TK 32 336-27). Kortheidshalve verwijs ik u naar de voortgangsrapportage over de uitvoering van voornoemd plan dat ik dit najaar nog naar de Tweede Kamer zal sturen.

197

Kunt u een overzicht geven van aangenomen moties in de Tweede Kamer die effect hebben op de taken en inzet van de NVWA?

198

Kunt u een overzicht geven van de financiële consequenties van de aangenomen moties in de Tweede Kamer in 2014 die effect hebben op de taken en inzet van de NVWA?

Antwoord op vraag 197 en 198

De essentie van alle aangenomen moties uit deze kabinetsperiode die de regering oproepen om actie te ondernemen op het terrein van de NVWA, is dat deze invloed hebben op de prioritering, taken en inzet van de NVWA op deze onderwerpen. Dat kan resulteren in een herallocatie van capaciteit en/of budget, of in extra aandacht voor een onderwerp in de prioritering. Met het indienen van het Plan van Aanpak NVWA in december 2013 is het budgettaire meerjarenkader van de NVWA vastgesteld. De toezeggingen die de regering aan de kamer heeft gedaan zullen binnen deze kaders worden uitgevoerd, zowel voor het reguliere takenpakket als voor het Plan van Aanpak.

Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Verzoekt de regering om dierenwelzijn op te nemen in artikel 2, lid la van de Wet op de Onafhankelijke Risicobeoordeling.

26 991, nr. 398

20-02-2014

Motie is onderhanden.

Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Verzoekt de regering, strikt te handhaven op dierenwelzijnsrichtlijnen.

33 750-XIII, nr. 76

06-11-2013

Voldaan.

De Tweede Kamer is onder andere geïnformeerd over de naleving van de dierenwelzijnswetgeving met de brief van 9 mei 2014. (Niet dossierstuk 2014 D16284)

Gerven, drs. H.P.J. van (SP)

Schouw, dr. A.G. (D66)

Verzoekt de regering, de NVWA de risico's per onderscheidende voedselketen inzichtelijk te maken en op basis van die risico's duidelijke prioriteiten te stellen en de Kamer hierover te informeren.

26 991, nr. 379

06-11-2013

De Kamer is op 19 december 2013 geïnformeerd over het plan van aanpak NVWA (TK 33 835, nr. 1). In het plan van aanpak is aangegeven dat op basis van risicoanalyses prioriteiten worden gesteld binnen het toezicht.

Graus, D.J.G. (PVV)

Verzoekt de regering, ter zake deskundige opsporingsambtenaren in te zetten ten behoeve van de waarborging van het welzijn van de nog bestaande proefdieren middels onaangekondigde controles.

33 692, nr. 41

14-11-2013

Motie is onderhanden.

Van Dekken

(PvdA)

Verzoekt de regering om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de situatie in de praktijk aan de tolerantiegrens bij transport van pluimvee te laten voldoen.

28 286, nr. 762

Voor de inzet van de NVWA verwijs ik u naar de brief van 2 juli jl. inzake rapportage vervoer pluimveeketen (TK 33 835, nr. 8)

Ouwehand, E., Thieme, Mr M.L. (PvdD)

Overwegende dat de luchtkwaliteit en temperatuur in stallen grote invloed heeft op het welzijn van de dieren, verzoekt de regering de NVWA opdracht te geven in de zomermaanden extra te controleren op de temperatuur en luchtkwaliteit in stallen.

33 605-XIII, nr. 18

Uitgevoerd en gerapporteerd bij brief van 18 juli 2013 (TK 28 286, nr. 645).

Graus, D.J.G. (PVV)

Verzoekt de regering naast een ketengerichte aanpak voor het terugdringen van illegale gewasbeschermingsmiddelen, over te gaan tot een zowel kwantitatief als kwalitatief betere opsporing en handhaving middels keiharde aanpak van overtreders die de volks- en diergezondheid in gevaar brengen.

27 858 nr. 245

12-03-2014

Motie is onderhanden.

199

Hoeveel diersoorten zijn er in Nederland en welke zorgen voor overlast en/of schade?

Antwoord

Het totaal aantal diersoorten in Nederland is ruim 27.000 (bron: Compendium voor de Leefomgeving, 2011).

De soorten die voor overlast en/of schade zorgen vormen slechts een klein percentage daarvan. Het gaat dan om soorten die overlast bezorgen, zoals muggen en wespen. Beschermde soorten, die als schadesoorten zijn aangewezen, staan genoemd in het Besluit Beheer en schadebestrijding op grond van de Flora- en faunawet. Het gaat om beschermde soorten die in het hele land schade aanbrengen: Canadese gans, houtduif, konijn, kauw, vos en zwarte kraai. Daarnaast gaat het om beschermde soorten die in delen van het land schade aanbrengen: brandgans, ekster, fazant, grauwe gans, haas, holenduif, huismus, kleine rietgans, knobbelzwaan, kolgans, meerkoet, rietgans, ringmus, roek, rotgans, smient, spreeuw, wilde eend en woelrat. Voor de bestrijding van deze soorten geldt onder voorwaarden een vrijstelling.

Daarnaast kunnen ook andere soorten schade veroorzaken. Steenmarters kunnen bijvoorbeeld schade aan remleidingen van auto’s en overlast in huis als gevolg van uitwerpselen veroorzaken. Dit laatste geldt in zeer beperkte mate ook voor enkele vleermuissoorten. Er zijn ook soorten die schade aan de volksgezondheid kunnen toebrengen door het overbrengen van ziekten, zoals toxoplasmose door katten, de ziekte van Weil door ratten en rabiës door vossen. Tenslotte kan er ook schade ontstaan door het veroorzaken van ongelukken in het verkeer (reeën, edelherten, wilde zwijnen, dassen). Voor de bestrijding van deze soorten kan door gedeputeerde staten onder voorwaarden ontheffing worden verleend.

200

Klopt het dat bedrijven wel schade toegedaan door beschermde diersoorten vergoed krijgen en particulieren niet? Wat is hiervoor de regeling?

Antwoord

Voor het verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade die veroorzaakt is door beschermde diersoorten, is het Faunafonds opgericht. Het verlenen van tegemoetkomingen is beperkt tot die gevallen waarin sprake is van schade aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen of gehouden landbouwhuisdieren. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen moeten (preventieve) maatregelen worden getroffen om de schade te voorkomen of te beperken.

201

In hoeverre is de efficiencytaakstelling van € 8 miljoen per jaar uit het verbeterplan voor de NVWA (Kamerstuk 33 835, nr. 1) reeds gerealiseerd voor 2014 en in hoeverre is deze reeds ingevuld voor de jaren 2015 en verder?

Antwoord

In het plan van aanpak is een onderdeel opgenomen, gericht op het wegnemen van inefficiënties in de bedrijfsvoering. Dit is taakstellend oplopend van € 0 in 2014 naar € 8 miljoen euro per jaar vanaf 2017. Op dit moment werkt de NVWA langs diverse lijnen aan de invulling van deze taakstelling. Aan deze activiteiten zijn langere trajecten verbonden, zodat het resultaat gedurende de komende jaren zichtbaar zal worden. In de taakstellende reeks in het plan van aanpak is hiermee rekening gehouden. Uw Kamer wordt via de voortgangsrapportages geïnformeerd.

202

Wat is de toedeling naar fte’s van de capaciteit van de NVWA over de verschillende sectoren?

Antwoord

De toedeling naar fte’s (inclusief inhuur externen voor het primaire proces) over de sectoren voor 2015 is als volgt:

203

Hoe groot is het bedrag uit het verbeterplan voor de NVWA dat in 2014 vermoedelijk niet tot besteding komt (Kamerstuk 33 835, nr. 10 , pag. 2)?

204

Bij welke doelen van het verbeterplan voor de NVWA treedt vertraging op als gevolg van de vermoedelijke onderuitputting in 2014 (Kamerstuk 33 835, nr. 10 , pag. 2)?

Antwoord op vraag 203 en 204

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op 312.

205

Waarom worden er direct publieke middelen gebruikt om de Rijksrederij te financieren?

Antwoord

Zie ook antwoord vraag 153. De schepen van de Rijksrederij worden ingehuurd voor publieke taken.

206

Hoe groot acht u de kans dat de Rijksrederij (op termijn) zonder publieke financiering blijft bestaan?

Antwoord

Zie antwoord vraag 153 en 205.

207

Kunt u inzicht geven in omvangrijke en sterk fluctuerende transitie-uitgaven voor verduurzaming en innovatie?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 154, onderdeel begrotingsreserve landbouw.

208

Kunt u voor alle kengetallen bij het beleidsartikel groen onderwijs aangeven welke ambities u in 2015 voor ogen heeft en in welk jaar u de aangegeven (eind)ambities beoogt te realiseren?

Antwoord

De ambitie staat vermeld in de begroting. Hieraan is het jaar 2020 gekoppeld. Afgeleid daarvan is opgenomen de verwachte realisatie in het jaar 2015.

Kengetal

2015

2020

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt

53%

60%

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

79%

85%

Kwaliteitsniveau Groen onderwijs

89%

90%

Voortijdig schoolverlaten

2,5%

2,0%

209

Kunt u in een overzicht aangeven hoe de basisbekostiging van en de stimuleringsbijdragen voor het groene onderwijs eruitzien ten opzichte van het reguliere onderwijs (via de begroting van OCW)?

Antwoord

De volgende tabellen betreffen een overzicht van de op dit moment geraamde uitgaven voor 2015 onderverdeeld in vier categorieën met gelijksoortige inhoud. De genoemde bedragen zijn niet zondermeer vergelijkbaar omdat bij de berekening van de Rijksbijdrage per leerling/student meerdere factoren van belang zijn zoals wegingsfactoren per opleiding (zie ook antwoord op vraag 222). De EZ subsidies zijn specifieke stimuleringsbijdragen voor het groen onderwijs (de zgn. groene-plus) die als gevolg van het Regeerakkoord na 2015 vervallen. Er is uitfinanciering tot en met 2018.

OCW

bekostiging

aanvullende bijdragen

subsidies

VO

7.022.187.000

319.417.000

61.519.000

MBO

3.355.048.000

369.083.000

247.212.000

HBO

2.724.998.000

475.000

WO

4.114.307.000

6.316.000

bron: Begroting OCW 2015, bedragen in €

EZ

bekostiging

aanvullende bijdragen

OCW-conforme subsidies

EZ subsidies

VO

313.904.325

6.171.897

2.174.749

2.510.750

MBO

180.969.900

1.352.645

7.239.589

32.777.417

HBO

75.967.440

 

38.500

19.666.444

WO

173.221.989

 

38.500

4.065.743

bron: Begroting EZ 2015, bedragen in €

210

Is het juist dat Wageningen UR gebonden is aan een maximum ten aanzien van de groei van de financiering (2%) en dat andere universiteiten een dergelijke maximering niet kennen? Waar komt deze maximering vandaan?

Antwoord

De 2%-afspraak houdt in dat de totale bekostiging van WU ieder jaar maximaal 2% daalt of stijgt. De regeling is bedoeld om al te sterke fluctuaties in de begrotingen van de instelling en van het departement te voorkomen. De regeling is niet van toepassing op de reguliere loon- en prijsbijstelling. De andere universiteiten kennen een dergelijke maximering niet.

211

In hoeverre hebben de groene onderwijsinstellingen alternatieve financieringsmodellen gevonden, ter compensatie van het voormalige subsidiestelsel (begroting van Economische Zaken voor 2014, pag. 112)? Kunt u uw antwoord zowel cijfermatig als in een toelichting onderbouwen?

Antwoord

De Groene onderwijsinstellingen bereiden zich momenteel voor op de situatie na 2015 en oriënteren zich in dat verband, afzonderlijk en gezamenlijk met andere partijen, ook op nieuwe financieringsmodellen. Over de financiering na 2015 vindt op dit moment nauw overleg met de onderwijsinstellingen plaats.

212

Welke incidentele meevallers worden ingezet? Kunt u dit toespitsen op bedrag en omschrijving?

Antwoord

De bijdrage gedurende de periode 2014–2020 uit andere onderdelen van de EZ begroting is € 69 mln. (zie ook antwoord op vraag 220).

213

Kunt u toelichting geven op de stijgende leerlingen- en studentenaantallen?

Antwoord

Bij het hoger onderwijs (WO en HBO) wordt tot en met 2019 een stijging verwacht als gevolg van de tendens te kiezen voor hogere opleidingsniveaus met arbeidsperspectief en aandacht voor internationalisering. Bij het MBO speelt ondermeer de verkorting van leerwegen. Bij het VO is er tot en met 2016 sprake van stijging vanwege een verschuiving van HAVO naar VMBO vanwege strengere diploma-eisen. Na 2016 treedt er een daling in vanwege demografische ontwikkelingen.

Er is de afgelopen jaren beduidend meer belangstelling voor Groene bèta-based opleidingen. Intensivering van de samenwerking in de Gouden Driehoek ten behoeve van een goede aansluiting op de arbeidsmarkt en een betekenisvolle bijdrage van het Groen onderwijs aan mondiale vraagstukken zoals voedselzekerheid, ruimtelijke inrichting en groene groei dragen daar ook aan bij. De human capital agenda’s voor de sectoren Agrofood, Tuinbouw en Natuur en het sectorplan voor het Hoger Agrarisch Beroepsonderwijs zetten daar bijvoorbeeld actief op in.

214

Kunt u een overzicht geven van het aantal fte en medewerkers dat zich op het Ministerie van Economische Zaken bezighoudt met groen onderwijs? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende vormen van onderwijs en per 1.000 leerlingen/studenten?

Antwoord

Bij het Ministerie van Economische Zaken werken meerdere mensen aan het beleid voor groen onderwijs als onderdeel van hun takenpakket.

215

Kunt u hierbij een vergelijking maken tussen het Ministerie van OCW (fte en aantal medewerkers per onderwijssoort en per 1.000 leerlingen/studenten) en het Ministerie van Economische Zaken?

Antwoord

 

EZ

OCW

Sector

#medewerkers

#leerlingen

Ratio

#medewerkers

#leerlingen

Ratio

VO

2

34.000

0,06

87

946.000

0,09

MBO

3

28.000

0,11

84

467.000

0,18

HO

2

18.000

0,11

80

670.000

0,12

Totaal

7

80.000

0,09

251

2.083.000

0,12

Bronnen: Rijksportaal en bekostigingsgegeven 2013/2014. Aantallen medewerkers OCW op basis van de Rijksadressengids, aantallen leerlingen op basis van de referentieramingen 2013/2014, afgeronde aantallen

216

Kunt u aangeven wanneer de Kamer het Pact 2020 kan ontvangen?

Antwoord

Zodra het Pact Life, Food & Planet is getekend door de partijen, zal het Pact aan uw Kamer worden aangeboden.

217

Kunt u de status toelichten van de centra voor innovatief vakmanschap en centers of expertise? Wat zijn de afrekenbare doelen voor deze centra?

Antwoord

Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV) zijn samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen in het MBO, innovatieve bedrijven en andere partners. Eind 2013 zijn de CIV in de topsectoren Agrofood en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen (CIV A&F en CIV TU) van start gegaan. De beoordeling en begeleiding loopt OCW-conform via de procedure van het Platform Bèta Techniek. De afrekenbare doelen voor deze centra zijn vastgelegd in een prestatiecontract en zijn gericht op het bereiken van een zelfvoorzienend Centrum.

Centres of Expertise (COE) zijn samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen in het HBO, innovatieve bedrijven en andere partners. De COE Greenports, Food en Agrodier zijn in 2013 gestart, het COE Open Teelten in 2014. Deze centers zijn positief beoordeeld door de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek op basis van de volgende criteria (beoordelingskader prestatieafspraken hoger onderwijs, 5 maart 2012): 1) integrale zwaartepuntvorming rond onderwijs en onderzoek gebaseerd op een (economisch) zwaartepunt en 2) cofinanciering en publiek-private samenwerking. Ook bij de COE zijn de doelen gericht op het bereiken van zelfvoorzienende centra in het groene domein.

Binnen deze context bestaat ook het Centre of Excellence Biobased Economy (samenwerking HBO met Wageningen Universiteit) en wordt er gewerkt aan een Kenniscentrum voor Natuur en Leefomgeving (gecombineerde COE-CIV).

218

Kunt u de status van de human capital agenda's toelichten?

Antwoord

Binnen de topsectoren wordt gewerkt aan Human Capital Agenda’s (HCA’s). De HCA zijn gericht op een goede aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt. De HCA’s van de topsectoren Agrofood en Tuinbouw & Uitgangsmaterialen zijn in gezamenlijkheid opgesteld. De uitwerking, waar begin 2012 mee gestart is, vindt zelfstandig per topsector plaats. Daar waar wenselijk of noodzakelijk wordt samenwerking gezocht. Ook vanuit de sector Natuur en Leefomgeving is een HCA opgesteld, die eind 2013 is gestart. Deze drie sectoren zijn betrokken bij het beoogde Pact voor Life, Food & Planet (zie antwoord op vraag 216).

219

Kunt u toelichten welk bedrag de versobering met 2% van de bekostiging per ingeschreven leerling/student en een verlaging van de vaste bijdragen aan hoger en wetenschappelijk onderwijs behelst? Kunt u toelichten hoe deze bezuiniging zich verhoudt met uw inzet op groen onderwijs en ondersteuning van de Nederlandse landbouwsector?

Antwoord

Dit betreft de bekostiging van het Groen onderwijs voor 2015 en latere jaren. Daarover wordt uw Kamer separaat per brief geïnformeerd.

220

Kunt u middels een uitsplitsing toelichten hoe de kostenstijging van € 184 miljoen voor het groene onderwijs in de periode 2014–2022 wordt gedekt?

(bedragen * € 1 mln.)

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Totaal

Tekort1

18

33

32

37

34

18

10

3

0

184

                     

Dekking tekort

                   

EZ-breed en kasschuif2

18

18

17

22

19

4

– 4

– 11

– 14

69

Opbrengst 2% versobering

 

15

15

15

15

14

14

14

14

115

X Noot
1

Cijfers zijn gebaseerd op de stand Voorjaarsnota 2014

X Noot
2

De kasschuif is € 30 mln en sluit over deze jaren per saldo op 0, de dekking EZ-breed bedraagt € 69 mln.

Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 119.

221

Kunt u aangeven wat de versobering van 2% van de bekostiging per ingeschreven leerling/student en de verlaging van de vaste bijdragen aan hoger en wetenschappelijk onderwijs opleveren in 2015, uitgesplitst naar vmbo, mbo, hbo en wo?

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 119.

222

Kunt u toelichten op welke punten de bekostigingssystematiek van het groene onderwijs verschilt van de bekostigingssystematiek van het reguliere onderwijs?

Antwoord

Het financieringssysteem voor groen onderwijs kent een eigen historische context en is deels geharmoniseerd. Bij de harmonisatie is afgesproken dat gelijke uitgangspunten gelden voor de jaarlijkse aanpassing en verdeling van het bekostigingsbudget. De bekostigingsbudgetten worden jaarlijks bijgesteld op basis van de raming van leerlingaantallen en algemeen regeringsbeleid en OCW-maatregelen. De verdeling van het bekostigingsbudget vindt plaats op basis van prijzen en wegingsfactoren. Daarmee is de systematiek gelijk, maar kunnen de prijzen en wegingsfactoren in de uitwerking verschillen.

De verschillen spitsen zich daarnaast toe op het Groen MBO en WO. Door de gescheiden bekostigingsbudgetten met een verschillende historische grondslag en geldende begrotingsregels kunnen er verschillen zijn ontstaan bij de bekostiging van het Groen MBO zoals ook door de Commissie Prijsfactoren MBO is gesignaleerd (TK2014–2015, 31 524, nr.209). De commissie legt daarbij ook een link met de wegvallende onderwijsvernieuwingssubsidies na 2015, die onderdeel vormen van het regeerakkoord. Een aanvullende bekostigingsafspraak die niet voor andere universiteiten geldt is de 2%-afspraak met de WUR (zie antwoord op vraag 210). Zo kan het ook voorkomen dat EZ als gevolg van budgettaire knelpunten moet afwijken van de jaarlijks OCW-conforme aanpassingen (zie ook antwoord op vraag 219).

Het kabinet heeft uw Kamer toegezegd met een meerjarig perspectief te komen voor de financiering van het Groen onderwijs. In dit kader zullen eventuele verschillen in de bekostiging worden meegenomen.

223

Hoe verhouden de schattingen van de aantallen te bekostigen studenten tot 2019 zich tot de veel hogere ramingen die door het groene onderwijs zelf opgesteld zijn?

Antwoord

De in de begroting opgenomen aantallen leerlingen en studenten zijn gebaseerd op een objectief en valide rekenmodel (zgn. Referentieraming) dat ook door OCW wordt gebruikt. Dit model is gebaseerd op algemene ontwikkelingen in het onderwijs, de arbeidsmarkt en bevolkingsgroei. In specifieke sectoren kan dit anders uitvallen. Voorts werkt gerealiseerde groei vertraagd door in de onderwijsbegroting en bekostiging van het onderwijs. De onderwijsinstellingen extrapoleren de huidige ontwikkeling in aantallen. Groei is geen doel op zich, de instellingen zouden zich moeten richten op kwalitatieve en duurzame groei.

224

Wanneer verwacht u de nieuwe Meerjarenafspraken met bijbehorende versnellingsplannen uitgewerkt te hebben? Kunt u deze dan naar de Kamer sturen?

Antwoord

In het energie akkoord is aanvullend pakket aan maatregelen afgesproken bovenop de bestaande meerjarenafspraken. Op dit moment worden door de Minister van Economische Zaken de mogelijkheden verkend om aanvullende een op een afspraken te maken met de industrie. Dat loopt nog. De Minister van Economische Zaken zal u voor het wetgevingsoverleg op 17 november informeren over de uitkomst. Daarnaast heeft een evaluatie plaatsgevonden van de bestaande meerjarenafspraken met de energie intensieve industrie. Momenteel beziet de Minister van Economische Zaken in overleg met de industrie hoe de bestaande convenanten verduidelijkt kunnen worden. Hierover zal de Minister u informeren in voornoemde brief. Voor de goede orde wordt daarbij opgemerkt dat de huidige meerjarenafspraken een looptijd hebben tot en met 2016.

225

Hoeveel hectare beslaat het Nationaal Natuurnetwerk nu? Kunt u een overzichtskaart toezenden met daarop het Nationaal Natuurnetwerk in zijn uiteindelijke begrenzing en kunt u tevens een kaart sturen met de oorspronkelijke begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)?

226

Kunt u per provincie aangeven waar de 48.000 hectare liggen die wel bij de EHS zaten maar niet bij het Nationaal Natuur Netwerk? Welke provincies hebben de ambitie van de oorspronkelijke EHS het verst teruggeschroefd?

Antwoord op vraag 225 en 226

In het Natuurpact heb ik met de provincies een ontwikkelopgave afgesproken, dat tot en met 2027 minimaal 80.000 ha natuur extra wordt ingericht. De provincies hebben deze uitdaging opgepakt en zijn daarmee voortvarend aan de slag gegaan. Prioriteit heeft de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Deze is eind van dit jaar door de provincies definitief vastgesteld. Daaruit blijkt hoe groot het Nationaal Natuurnetwerk uiteindelijk zal worden. De huidige omvang van het Natuurnetwerk Nederland wordt ook mede bepaald door de definitieve begrenzing. Ik informeer u hierover in het kader van de voortgang van de realisatie van de afspraken uit het natuurpact.

227

Kunt u nader toelichten in hoeverre de subsidieregeling die groene groei moet stimuleren effectief blijkt? Op basis van welke gegevens komt u tot deze conclusie?

Antwoord

De projecten die met de subsidieregeling Biodiversiteit en Bedrijfsleven ondersteund worden zijn nog niet afgerond. Afronding van de eerste projecten wordt eind 2014 verwacht. Dan zal ook een meting plaatsvinden van de effectiviteit van de projecten. Ik zal de resultaten hiervan aan uw Kamer sturen.

228

Wat verstaat u onder een «open, lerend kennisnetwerk» en wat zijn hiervoor de voorwaarden en kaders?

Antwoord

Bouwen aan een open, lerend kennisnetwerk: «samen meer weten» is een van de acht doelen van de rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder» die ik op 2 oktober jl. met uw Kamer heb besproken in het algemeen overleg Natuurbeleid. Daarin geef ik aan dat kennis belangrijk is in een visie waarbij burgers en bedrijven zelf het initiatief nemen om zorg te dragen voor natuur. Dat vraagt veranderingen op het gebied van onderzoek, wetenschap en educatie. Lerende netwerken staan daarbij centraal: netwerken van ondernemers, onderzoekers, overheden, onderwijs, burgers en maatschappelijke organisaties. In de uitvoeringsagenda van de Rijksnatuurvisie wordt dit nader uitgewerkt.

229

Op welke wijze en op welke termijn bent u, gezien de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in de Balans van de Leefomgeving dat Nederland nog niet voldoet aan de doelstelling om de instandhouding van soorten in een gunstige staat te brengen en te houden en uw eindverantwoordelijkheid voor het behalen van deze doelen, voornemens om deze doelstelling wel te behalen?

Antwoord

In de Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder» heb ik geconstateerd dat we in Nederland de achteruitgang van veel soorten en habitats hebben kunnen afremmen of tot staan kunnen brengen, maar dat er ook nog veel moet gebeuren om de achteruitgang helemaal te stoppen. Deze constatering is een van de aanleidingen om met een Rijksnatuurvisie te komen. De aangekondigde maatregelen in de Natuurvisie die ik 2 oktober jl. met uw Kamer heb besproken, geven aan hoe ik samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties de natuurdoelen wil gaan behalen mede door aan te sluiten op het initiatief van de «energieke samenleving». Dit in aanvulling op eerder beschreven maatregelen en verantwoordelijkheden in het Natuurpact met onder meer de ambitie tot realisatie van het Natuurnetwerk Nederland, inclusief het N2000 netwerk. Iedere drie jaar zal een evaluatie worden gehouden over het realiseren van de doelstellingen.

230

Welke knelpunten in het aanleggen van robuuste verbindingszones ziet u en op welke wijze kunnen deze knelpunten opgelost worden?

Antwoord

In het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013) hebben Rijk en de provincies afgesproken dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland. Zij bepalen of en welke verbindingen noodzakelijk zijn om de ambities uit de gemaakte afspraken te realiseren.

231

Kunt u, gezien het feit dat het PBL in zijn Balans van de Leefomgeving concludeert dat vooral vermesting, verzuring, verdroging, de slechte waterkwaliteit en het gebrek aan ruimtelijke samenhang het behoud van intacte ecosystemen in Nederland bedreigen, bevestigen dat de provincies deze problemen niet kunnen oplossen? Op welke wijze bent u voornemens deze problemen aan te pakken?

Antwoord

Deels zijn de door het PBL geconstateerde bedreigingen voor de kwaliteit van ecosystemen in Nederland inderdaad niet door een provincie alleen op te lossen, deels ook wel. Een provincie kan op lokaal en regionaal niveau, door eigen beleid en door (beheer)maatregelen, uitgevoerd door maatschappelijke partijen als terreinbeheerders, veel doen om de ruimtelijke samenhang tussen ecosystemen, de waterkwaliteit en de vochttoestand van natuurgebieden te verbeteren, of de lokale negatieve invloeden van vermesting en verzuring te verzachten of weg te nemen.

De provincies zijn door het rijk daartoe ook in staat gesteld met de afspraken en bijbehorende financiële middelen in het bestuursakkoord natuur en het natuurpact.

Waar een provincie de bedreigingen niet alleen het hoofd kan bieden, biedt samenwerking met waterschappen (verdroging, waterkwaliteit) en andere provincies uitkomst.

Op bepaalde terreinen is echter ook generiek nationaal en vooral internationaal beleid en internationale samenwerking noodzakelijk. Zie verder het antwoord op vraag 232.

232

Welke verantwoordelijkheid ziet u voor het Rijk in het verbeteren van de milieu en watercondities in Nederland, en op welke wijze bent u voornemens in 2015 deze condities flink te verbeteren?

Antwoord

Milieu en watercondities zijn essentieel voor het behalen van de natuurdoelen. Het Rijk stelt nu al doelen en kaders en formuleert wet- en regelgeving voor de verbetering van de milieu en watercondities in Nederland.

De Minister van Infrastructuur en Milieu is daar primair voor verantwoordelijk. In het Nationaal Waterplan staan ecologische en chemische doelen voor watersystemen, zoals die zijn gebaseerd op Europese richtlijnen (m.n. de Kaderrichtlijnen Water (KRW) en Marien (KRM)). Het milieubeleid dat ondersteunend is aan het behalen van de natuurdoelstellingen is beschreven in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van januari 2014 (Modernisering Milieubeleid).

Mijn departement stelt de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura-2000 gebieden vast, en levert via verschillende sporen een bijdrage aan de verbetering van de water- en milieucondities zoals voor nutriënten (5e Actieprogramma nitraat), het terugdringen van de ammoniakemissie, 2e Nota Duurzaam gewasbeschermingsbeleid. In het Natuurpact zijn middelen vrijgemaakt voor het herstel van hydrologische systemen en de Programmatische Aanpak Stikstof.

233

Verloopt de opheffing van de Dienst Landelijk Gebied naar verwachting? Kunt u daarop een nadere toelichting geven? Welke taken worden overgedragen en wie bepaalt de doelstelling van deze taken?

Antwoord

De Dienst Landelijk Gebied (DLG) wordt per 1 maart 2015 als dienst opgeheven. Op 11 september 2014 hebben EZ en de provincies over de overdracht van taken en bevoegdheden een convenant ondertekend. De taken in opdracht van het Rijk worden ondergebracht bij RVO.NL Het gaat daarbij om 132 fte voor onder meer uitvoering van de Natuurvisie, ecologische advisering, technische ondersteuning van de rijkstaken voor Natura 2000, ondersteuning GIS-competence, grote wateren en de ondersteuning van de rijksadviseur landschap en water. De provincies nemen 400 fte over voor taken op het gebied van verwerving, inrichting en (tijdelijk) beheer ten behoeve van het Natuur Netwerk Nederland in de betreffende provincie. Ook wordt in opdracht van de provincies ingezet op ontwikkeling van gebiedsgerichte projecten op het terrein van landbouw, natuur en waterveiligheid. De genoemde taken passen bij de actuele beleidsopgaven.

234

Wat zijn het tijdpad en de scope van de uitwerking van het vergroenen van het stelsel van nationale rekeningen in internationaal verband?

Antwoord

De VN heeft landen uitgenodigd te experimenteren met zogenaamde «natuurlijk kapitaalrekeningen»: een uitbreiding van het bestaande stelsel van Nationale Rekeningen dat beter inzicht beoogt in de relatie tussen macro-economische ontwikkeling en de ontwikkeling van het natuurlijk kapitaal.

Nederland experimenteert stapsgewijs. Het CBS heeft begin 2014 een succesvolle studie naar de technische haalbaarheid afgerond. In juni 2015 zal door CBS en WUR zijn onderzocht hoe natuurlijke kapitaalrekeningen voor de provincie Limburg eruit zien. Daarna wordt de mogelijkheid en wenselijkheid van opschalen naar nationaal niveau bepaald.

235

Waarom staan bij de indicator stand van duurzame condities van alle soorten geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden (behalve die in 2002)? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij de indicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

In het jaarverslag wordt teruggeblikt. Daarom worden in het EZ-jaarverslag de gerealiseerde cijfers over een reeks van jaren gepresenteerd. De begroting daarentegen is bedoeld om vooruit te blikken. Om deze reden worden bij de indicatoren in de begroting de resultaten uit het verleden niet opgenomen.

236

Welke Green Deals en Groene tafels zullen er in 2015worden gesloten respectievelijk georganiseerd?

Antwoord

Mede op initiatief van de stakeholders worden Groene Tafels doorlopend georganiseerd. Het is daarom lastig om precies aan te geven hoeveel Groene Tafels er in 2015 zullen worden georganiseerd. Wel kan gezegd worden dat er in 2015 bijeenkomsten zijn gepland van bestaande Groene Tafels zoals bijvoorbeeld met de gezondheids-, waterwin-, bouw- en landbouwsector. De verwachting is dat er ook in 2015 weer nieuwe Groene Tafels worden gestart.

Bij de Green Deals wordt een bottom-up aanpak gebruikt. Dat wil zeggen dat het initiatief voor een Green Deal bij partijen in de samenleving ligt. Daarom is niet met zekerheid te zeggen hoeveel Green Deals er in 2015 worden gesloten.

237

Welke doelstelling heeft u voor 2015 op het gebied van het creëren van een gezonde en groene woon- en werkomgeving?

Antwoord

De doelstelling van het kabinet is de positieve effecten van de groene leefomgeving op gezondheid, welzijn en arbeidsparticipatie te benutten.

Het kabinet stimuleert daarom dat gemeenten en provincies, bedrijven en maatschappelijke partners samen werk te maken van meer en kwalitatief beter groen in de woon- en werkomgeving.

Verder zet het kabinet zich in om samen met nieuwe coalities van burgers, patiënten, zorgverleners en natuurorganisaties natuur op de agenda van de zorg te zetten. Zodat zorgverleners stimuleren dat hun cliënten de groene, natuurlijke omgeving gaan opzoeken. Enkele voorbeelden daarvan zijn:

  • Green Deals Levende duurzame buitenruimte en Areas of the Future

  • De pilots gezondheid en natuur waarbij RIVM en ALTERRA de werking van het effect van natuur op gezondheid onderzoeken in twee steden.

Verdere concretisering van de doelstelling vindt plaats samen met initiatiefnemers en krijgt een plaats in het uitvoeringsprogramma van de natuurvisie.

238

Wanneer wordt er door Staatsbosbeheer aan de kwalificatie «maatschappelijke onderneming» voldaan?

Antwoord

In de notitie die ik u in januari 2014 heb toegestuurd als bijlage bij mijn Kamerbrief over de positie van Staatsbosbeheer is omschreven wat wordt verstaan onder Staatsbosbeheer als een maatschappelijke onderneming (TK 29 659, nr. 122). Staatsbosbeheer streeft bij het beheer van zijn terreinen en bij andere activiteiten naar een grote betrokkenheid van burgers en bedrijven. Staatsbosbeheer zoekt verder samenwerking met andere terrein beherende organisaties en synergie met andere maatschappelijke opgaven. Hieronder vallen onder andere klimaatadaptatie en waterveiligheid, duurzame energie, verduurzaming van de landbouw, productie van duurzame grondstoffen, gezondheid, monumentenbeleid en duurzaam toerisme, overeenkomstig het rijksbeleid terzake. Aan deze ambities wordt de komende jaren verder invulling gegeven. Ook het convenant tussen EZ en Staatsbosbeheer, dat ik u in concept heb toegestuurd (TK 29 659, nr. 123), geeft uitvoering aan deze afspraken.

239

Welke concrete acties onderneemt Staatsbosbeheer om een «maatschappelijke onderneming» te worden?

Antwoord

Staatsbosbeheer onderneemt talloze acties om de in het antwoord op vraag 238 omschreven ambities te realiseren. Zo heeft Staatsbosbeheer bijvoorbeeld met meer dan 50 zorginstellingen contracten afgesloten; worden meer dan een miljoen schoolkinderen ontvangen in de gebieden van Staatsbosbeheer en zet Staatsbosbeheer met diverse gemeenten sociale werkgelegenheidsprojecten op. Zie voor meer activiteiten onder andere het Jaarverslag 2013 van Staatsbosbeheer, dat ik u op 27 augustus 2014 heb toegestuurd (TK 29 659, nr. 126).

240

Wat is de ambitie voor het komende jaar van Staatsbosbeheer?

Antwoord

In 2015 werkt Staatsbosbeheer verder aan zijn kerntaken, voorzien van de nieuwe accenten die zijn benoemd in de notitie «Staatsbosbeheer, een maatschappelijke onderneming». Zie ook de antwoorden op de vragen 238 en 239.

241

Welke ambities heeft Staatsbosbeheer voor 2015 binnen deze doelstellingen om zich te ontwikkelingen als maatschappelijke onderneming? Zijn deze ambities concreet en gekwantificeerd?

Antwoord

Nadat het convenant EZ-Staatsbosbeheer is ondertekend, zal het ondernemingsplan van Staatsbosbeheer worden geactualiseerd op basis van de nieuwe ambities. Hiermee wordt in 2015 gestart. Zie verder het antwoord op de vragen 238, 239 en 240.

242

In hoeverre zijn (in potentie) volledig privaat gefinancierde organisaties in staat om het werk van Staatsbosbeheer identiek uit te voeren?

Antwoord

Dat is niet het geval. Een substantieel deel van het voor natuur benodigde geld zal niet door private middelen zijn op te brengen, omdat daar vanuit de markt geen belangstelling is. Wel is de ambitie om het aandeel private financiering door Staatsbosbeheer te verhogen. Ook zet Staatsbosbeheer nu al bij het werk in zijn terreinen tal van particuliere partijen in. Zie ook de beantwoording van het schriftelijk overleg over het concept-convenant EZ-Staatsbosbeheer (TK 29 659, nr. 125, p. 10, dd. 24 juni 2014).

243

Wat voor soorten gebieden beheert Staatsbosbeheer naast bossen?

Antwoord

Alle in Nederland voorkomende natuurgebieden en -typen komen in de gebieden van Staatsbosbeheer voor. Naast bossen zijn dit onder andere moerassen, heidevelden, duinen, stuifzanden, natuurlijke graslanden en open water.

244

Hoeveel beheerd natuurgebied is in het bezit van Staatsbosbeheer, van andere organisaties die verbonden zijn met de overheid en van private organisaties?

Antwoord

Volgens de meest recente cijfers uit de rapportage «Natuurmeting op kaart» (peildatum 31 december 2013) geldt voor de beheerde natuur in Nederland de volgende verdeling naar type beheerder. Ook het particulier en agrarisch natuurbeheer is voor het grootste deel gesubsidieerd.

Staatsbosbeheer:

216.963 ha

Particulier natuurbeheer:

294.467 ha

Agrarisch natuurbeheer:

57.805 ha

Totaal:

569.236 ha

245

Hoeveel procent van de cofinanciering van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is juridisch verplicht?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van het Schriftelijk overleg Cohesiebeleid (8 oktober 2014).

246

Hoeveel bedraagt de meerjarenbegroting voor het Programma Rijke Wadden?

Antwoord

Ik heb het Programma Rijke Wadden laten evalueren. Op grond van deze evaluatie verken ik hoe het programma samen met de partners zoals de betrokken provincies, het Ministerie van I&M en de maatschappelijke organisaties een vervolg kan krijgen. Ik zie daar goede kansen voor. Ik zal u binnenkort nader informeren.

247

Gaat u in de Agenda Stad die wordt opgesteld uit van de groennorm van de Verenigde Naties, waarin wordt gesteld dat per inwoner 48m2 groen beschikbaar moet zijn in stad of dorp? Zo nee, hoeveel m2 groen vindt u dat er minimaal beschikbaar moet zijn per inwoner van een stad of dorp?

Antwoord

Nee, in de Agenda Stad komt deze groennorm niet voor. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het groenbeleid. De rijksoverheid ziet voor zichzelf een ondersteunende en stimulerende rol zoals deze is beschreven in de Rijksnatuurvisie. Vanuit het Rijk wordt er geen groennorm opgelegd aan gemeenten.

248

Kunt u aangeven welke concrete acties worden ondernomen om schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanning te versterken en versnippering tegen te gaan?

Antwoord

Met de acties en ambities uit de Natuurvisie en daarvoor het Natuurpact heb ik aangegeven hoe overheden kunnen samenwerken op het terrein van natuur. Ik vind het evenzo belangrijk dat ook de energie en inspanningen van de maatschappij worden benut. Met het uitvoeringsprogramma voor de Natuurvisie wil ik de krachten van overheid en maatschappij graag bundelen.

249

Kunt u meer inzicht geven in de besteding van middelen aan de versterking van ecologie en economie per opdracht omschreven onder 18.3? Hoeveel wordt er besteed per opdracht? Als er sprake is van cofinanciering, om welke verhoudingen gaat het dan per opdracht?

Antwoord

De onder 18.3 genoemde onderdelen Invasieve soorten, Kaderrichtlijn Marien, Monitoring, Internationale biodiversiteit en Overig zijn primair gerelateerd aan natuur en worden niet rechtstreeks gericht op de versterking van economie en ecologie. Het budget voor Natuurvisie is gericht op het totstandbrengen van verbindingen tussen natuur en andere maatschappelijke doelstellingen. Ten aanzien van de Natuurvisie (budget € 6 mln in 2015, oplopend naar € 10 mln structureel) werken Rijk en provincies momenteel aan het opzetten van een maatschappelijk uitvoeringsprogramma, waarna de preciezere inzet van de middelen kan worden bepaald. Er is geen sprake van cofinanciering.

250

Hoeveel grond verkocht en kocht Staatsbosbeheer het afgelopen jaar en welke inkomsten en kosten waren hiermee gemoeid?

Antwoord

In 2013 heeft Staatsbosbeheer 20,2 hectare grond gekocht en 50,6 hectare grond verkocht. Hiermee was een bedrag gemoeid van € 407.000,– respectievelijk € 2.705.000,–

251

Heeft u bij elke verkoop of aankoop van grond toestemming verleend?

Antwoord

Ja. Volgens de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer (artikel 3, vierde lid) moet ik bij verkoop toestemming geven. Dat heb ik bij alle verkopen in 2013 gedaan. Voor aankopen door Staatsbosbeheer is mijn toestemming niet vereist.

252

Welke concrete maatregelen gaat u nemen met de € 1 miljoen voor invasieve soorten (18.3)?

Antwoord

Het Werkplan 2015 van de NVWA/Team Invasieve exoten is nog niet vastgesteld. Het plan zal voortbouwen op het Werkplan 2014. Dit bevat onder meer activiteiten op het gebied van vroegtijdige signalering en monitoring van exoten, risicobeoordeling van bijvoorbeeld de verspreiding van invasieve waterplanten (Egeria densa) en adviezen met betrekking tot de aanpak van exoten zoals de wasbeerhond. Verder gaat het om activiteiten op het gebied van communicatie en internationale samenwerking, o.a. in het kader van de EU-verordening Invasieve Uitheemse Soorten. Dit jaar zijn er concrete bestrijdingsmaatregelen genomen ten aanzien van de huiskraai en de rosse stekelstaart. Verder is de bestrijding van de Amerikaanse brulkikker en de Pallas eekhoorn voortgezet.

253

Waarom worden alleen de provincies ondersteund en niet andere overheden die zich met het tegengaan van invasieve exoten bezig houden?

Antwoord

Het soortenbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies in het kader van het Bestuursakkoord Natuur (2011) en het Natuurpact (2013). Verder zijn bij het inwerkingtreden van de Flora- en faunawet een aantal bevoegdheden bij gedeputeerde staten van de provincies belegd, zoals schadebestrijding en wildbeheer. Daar hoort ook het bestrijden van invasieve exoten bij. In dat kader verleent het Ministerie van Economische Zaken aan de provincies ondersteuning bij het uitvoeren van deze taken via de inzet van de NVWA (zie ook het antwoord op vraag 252). Daarnaast wordt er ook met andere overheden samengewerkt, zoals met de waterschappen in het kader van het Convenant Waterplanten. Dit convenant behelst afspraken tussen EZ, NVWA, waterschappen, producenten van waterplanten en detailhandel.

254

Hoeveel van het programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals is juridisch verplicht? Kunt u uitleggen welke biodiversiteitswinst uit het geïnvesteerde geld zal voortvloeien?

Antwoord

Het budget van het programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals is onderverdeeld in subsidies en opdrachten. Het uitgavenbudget voor subsidies (€ 1,5 mln) is voor 100% verplicht. Van het uitgavenbudget dat bestemd is voor opdrachten (€ 4,8 mln), is eind 2014 naar verwachting circa € 3 mln juridisch verplicht.

Met alleen bescherming van de natuur lukt het niet om de Europees en mondiaal afgesproken biodiversiteitsdoelen te behalen. Daarom worden ook mogelijkheden onderzocht voor het vinden van natuurcombinaties, bijvoorbeeld met landbouw, landgoederen, recreatie, waterwinning, steden, bedrijventerreinen, (water)wegen, enzovoorts en door een duurzame benutting van natuurlijk kapitaal te bevorderen. Daartoe dienen de budgetten voor Natuurlijk ondernemen en Green Deals. Het programma wordt wel in 2018 geëvalueerd.

255

Hoeveel procent van de regiekosten regionale functie is juridisch verplicht? In hoeverre bestaat dit potje uit personeelskosten?

Antwoord

Van dit budget is 20% juridisch verplicht en 40% bestuurlijk gebonden (bijdrage/contributies aan internationale afspraken Waddenzee en nationale afspraken over bestuurlijke samenwerking met de regio in het kader van het Waddenzeebeleid). Er worden geen personeelskosten uit betaald

256

Kunt u aangeven aan welke doelen het budget voor de natuurvisie wordt gekoppeld? Zijn dit nationale of internationale doelen?

Antwoord

Een belangrijk deel van de werkzaamheden van de natuurvisie vindt plaats binnen bestaande programma’s en budgetten. Om maatschappelijke veranderingen daadwerkelijk op gang te helpen en te faciliteren is onder de natuurvisie voor 2015 een programmabudget beschikbaar van € 5.964.000. Dit is gericht op zowel nationale als internationale doelen, zie verder vraag 261.

257

Kunt u toelichten hoe het stimuleren van climate smart agriculture eruit gaat zien binnen de natuurvisie?

Antwoord

Als onderdeel van Climate Smart Agriculture wordt gewerkt aan de zogenaamde landscape-approach. Deze vorm van integrale gebiedsontwikkeling wordt toegepast om te stimuleren dat voedselproductie op natuurlijke wijze gecombineerd wordt met andere gebiedsfuncties, zoals biodiversiteit, water, en sociaaleconomische functies. Zo ontstaan evenwichtige landbouwproductie-ecosystemen met toekomst. Conform de uitvoeringsagenda natuurlijk kapitaal is over dit onderwerp een conferentie gehouden in Afrika en loopt er een kennistraject en pilotprojecten.

258

Kunt u toelichten welke bestaande regelingen en welke nieuwe regelingen vallen onder het budget voor de natuurvisie?

Antwoord

Onder het budget van de Natuurvisie valt de bestaande regeling Groen en Doen. Er zijn geen nieuwe subsidieregelingen voorzien.

259

Waarom is er geen bedrag begroot voor de uitvoering van werkzaamheden in de Westerschelde?

Antwoord

De beschikbare middelen voor de uitvoering van het Natuurpakket Westerschelde voor 2015 zijn reeds ter beschikking gesteld aan provincie Zeeland via het Groenfonds. Dit in lijn met het feit dat Zeeland conform convenantsafspraken de voorbereiding, uitvoering en regie van het pakket op zich heeft genomen (zie ook TK 30 862, nr. 89). Er is in totaal een projectbudget ad € 155 mln. beschikbaar.

260

Waar kan de Kamer de kasschuif van € 200 miljoen die voor natuurbeleid voor de jaren 2014 en 2015 is gehanteerd, terugzien?

Antwoord

De middelen voor de natuurintensivering staan niet langer op de begroting. Ze zijn bij Voorjaarsnota 2014 structureel overgeheveld van de begroting van Economische Zaken naar het Provinciefonds. De kasschuif komt in de begroting van het Provinciefonds tot uitdrukking.

261

Op welke wijze wordt het beschikbare budget voor natuurvisie in 2015, 2016 en 2017 besteed?

Antwoord

Het beschikbare budget voor de natuurvisie wordt in genoemde jaren besteed aan:

  • 1. Stimuleren van groen ondernemerschap (waaronder «ontwikkelen en bouwen met natuur»);

  • 2. Stimuleren van Climate Smart Agriculture en versterken internationale biodiversiteit;

  • 3. Ondersteuning maatschappelijke initiatieven waaronder Groen en Doen, Groene Tafels en het ontwikkelen van een open, lerend kennisnetwerk;

  • 4. Versterken robuuste dynamische systemen waaronder Grote Wateren.

262

Op welke wijze wordt het beschikbare budget voor internationale biodiversiteit in 2015, 2016 en 2017 besteed?

Antwoord

Het budget voor internationale biodiversiteit zal worden besteed aan de voorbereiding van internationale verdragsbijeenkomsten, zoals expert- en stakeholder workshops, en uitvoering van verdragsafspraken zoals onderzoek naar dolfijnen. In 2015 en 2016 zal de nadruk liggen op workshops en projecten die helpen bij de voorbereiding van het Nederlands voorzitterschap van de EU in 2016.

263

Kunt u precies aangeven waarop de raming van de ontvangsten van de te verkopen gronden is gebaseerd?

264

Welke gronden bent u van plan te laten verkopen, en waarom?

Antwoord op vraag 263 en 264

Over de verkoop van gronden van Staatsbosbeheer ten behoeve van de inkomstentaakstelling in het regeerakkoord uit 2010, verwijs ik u naar mijn brief van 28 januari 2014, TK 2013–2014, 29 659, nr. 122. Over de verkoop van gronden van het Bureau Beheer landbouwgronden, eveneens ten behoeve van de inkomstentaakstelling in het regeerakkoord uit 2010, heb ik met de provincies afspraken gemaakt in de Bestuursovereenkomst Grond van september 2013. Welke gronden ten behoeve van de inkomstentaakstelling worden verkocht, wordt door de provincies bepaald. Dit is afhankelijk welke gronden zij wel of niet nodig hebben voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland.

265

Hoe creëren het Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals een balans tussen ecologie en economie als deze programma's alleen gericht zijn op het zorgvuldiger omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen?

Antwoord

Het programma gaat niet alleen over zorgvuldiger omgaan met natuurlijk kapitaal, maar ook over het gebruik ervan. Zorgvuldige omgang en duurzame benutting kunnen economische kansen opleveren. Zo kan verduurzaming van ketens en bedrijfsprocessen leiden tot kostenbesparing en vermindering van bedrijfsrisico’s, een groene omgeving kan de concurrentiepositie van een recreatiebedrijf versterken en biedt kennis uit de natuur, marktkansen voor duurzamere en gezondere producten en diensten.

266

Kunt u aangeven op basis van welke beleidsagenda de wederzijdse versterking van economie en ecologie is vormgegeven?

Antwoord

De wederzijdse versterking van economie en ecologie is gebaseerd op het rapport van de Taskforce Biodiversiteit & Natuurlijke Hulpbronnen, «Groene Groei» en de daaruit voortvloeiende Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal die op 22 juni 2013 (TK 26 407, nr. 85) naar de Kamer is gezonden. De Rijksnatuurvisie 2014 borduurt hierop voort.

267

Zijn de projecten onder het Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals van tijdelijke of structurele aard?

Antwoord

Een van de afwegingspunten van de overheid bij het sluiten van een Green Deal is dat het initiatief binnen relatief korte tijd (bij voorkeur binnen 3 jaar) tot resultaat moet leiden. Bij het afsluiten van een Green Deal wordt dan ook de looptijd vastgesteld. De Green Deal zelf is dus van tijdelijke aard. Een eventueel project dat voortkomt of ten grondslag ligt aan een Green Deal hoeft dat niet te zijn. Dat geldt ook voor de initiatieven die voortvloeien uit Natuurlijk Ondernemen, waarbij efficiëntie en effectiviteit van beleid voortdurend aandacht heeft.

268

Wat zijn de afwegingscriteria binnen het Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals om tot subsidieverlening over te gaan?

Antwoord

De Green Deal is niet bedoeld als een instrument voor financiële ondersteuning van initiatieven. Het gaat primair om ondersteuning bij het wegnemen van belemmeringen door middel van specifieke inzet door de rijksoverheid van haar (beleids)instrumenten, kennis of expertise.

Binnen Natuurlijk Ondernemen is de subsidieregeling Biodiversiteit & Bedrijfsleven met twee tenders in 2012 en 2013 opengesteld. De gehonoreerde projecten worden momenteel uitgevoerd. De projecten hebben tot doel om de bedrijfsvoering en strategie van bedrijven te verduurzamen en de negatieve impact op biodiversiteit en ecosystemen substantieel terug te dringen. De projecten moeten in 2017 allemaal afgrond zijn. Meer informatie over deze regeling en de afwegingscriteria kunt u vinden op http://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/subsidieregeling-biodiversiteit-bedrijfsleven.

269

Kunt u aangeven welke Green Deals vorig jaar zijn afgesloten en welke resultaten daarmee behaald zijn? Wat zijn uw verwachtingen ten aanzien van 2014 en 2015?

Antwoord

Op 15 November 2013 heb ik u mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de Minister van Rijksdienst en Wonen de Voortgangsrapportage Green Deals 2013 toegezonden. In deze rapportage werd aangegeven dat 16 deals waren afgerond, inmiddels zijn dat in totaal 38 deals. Momenteel wordt gewerkt aan de Voortgangsrapportage Green Deals 2014 waarin wordt gerapporteerd over de resultaten. Twee voorbeelden daarvan zijn: Vergistinginstallaties van boeren om biogas uit mest te halen zijn straks niet vergunningsplichtig meer regels. Hiervoor wordt de Wabo aangepast. De Regeling Hernieuwbare Energie is aangepast, zodat ook reststromen uit lignocellulosemateriaal voor dubbeltelling in aanmerking komen. Ik verwacht dat de Voortgangsrapportage in het voorjaar van 2015 aan uw Kamer kan worden gezonden. De verwachting is dat in 2015 het overgrote deel van de Green Deals uit de eerste ronde in 2011 wordt afgerond en een deel van de Green Deals die in 2012 zijn afgesloten.

270

Hoe betrekt en toetst u of naast het belang voor ecologie ook de economie wordt betrokken bij de opdrachten die u heeft beschreven onder 18.3?

Antwoord

Een deel van de opdrachten onder 18.3 is, net als Programma Natuurlijk Ondernemen (zie ook antwoord op vraag 265), gericht op zorgvuldiger omgang met en duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal. Dat geldt bijvoorbeeld voor stimuleren van groen ondernemerschap en de Groene Tafels.

271

Wordt er in en rond het Kroondomein gebruikgemaakt van bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke dan? Wordt daaraan geen voorwaarde gesteld voor het verstrekken van de bijdrage aan het Koninklijk Huis?

Antwoord

Het Kroondomein maakt geen gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De subsidieregeling voor het agrarisch natuurbeheer kent de voorwaarde dat gewasbeschermingsmiddelen slechts zijn toegestaan in een aantal beheerpakketten voor de pleksgewijze bestrijding van een beperkt aantal (on)kruiden.

272

Hoeveel landbouwgrond is er het afgelopen jaar omgezet in natuur?

Antwoord

De realisatie van het Natuur Netwerk Nederland is een verantwoordelijkheid van de provincies. Ik beschik niet over deze gegevens.

273

Hoeveel landbouwgrond is afgelopen jaar omgezet in natuur medegefinancierd door de subsidieregeling Stimuleren bosuitbreiding op landbouwgronden?

Antwoord

De subsidieregeling Stimuleren bosuitbreiding op landbouwgronden is vervallen per 31 december 2009. In 2013 is in het kader van deze regeling geen landbouwgrond omgezet naar natuur. Het betreft hier afronding van eerder aangegane verplichtingen.

274

Hoeveel publieke financiering is er met het omzetten van landbouwgrond in natuur gemoeid?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 272.

275

Kunt u de stand van zaken van de maatschappelijke uitvoeringsagenda van de rijksnatuurvisie Natuurlijk Verder weergeven? Kunt u aangeven wanneer de Kamer hierover geïnformeerd wordt?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 47.

276

Kunt u aangeven welke partijen worden betrokken bij de consultatie ten aanzien van de maatschappelijke uitvoeringsagenda van de rijksnatuurvisie Natuurlijk Verder?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 47.

277

Kunt u specificeren hoe de middelen ter uitvoering van de Natuurvisie besteed gaan worden? Hoeveel daarvan is al belegd in concrete maatregelen? Wat zijn de doelen hiervan, en hoe gaat u de uitvoering hiervan monitoren?

Antwoord

Zie vraag 261 voor de besteding van middelen voor de natuurvisie.

De monitoring van de uitvoering vindt plaats via de reguliere begrotings- en verantwoordingscyclus van de Tweede Kamer. De monitoring van effecten is onderdeel van de evaluatie door het Planbureau voor de Leefomgeving, die opdracht heeft om driejaarlijks te verifiëren of de voorziene beleidswijzigingen leiden tot de beoogde resultaten.

278

Wordt in de uitvoeringsagenda concreet gemaakt hoeveel geld er beschikbaar blijft voor de structurele ondersteuning van groen vrijwilligerswerk door organisaties als Landschapsbeheer Nederland?

Antwoord

Zie vraag 48.

279

Waarom wordt er vanuit het budget van de Natuurvisie geld gestoken in het stimuleren van climate smart agriculture?

Antwoord

Het stimuleren van de landscape-approach, zoals genoemd in de beantwoording van vraag 257 wordt betaald uit het budget van de natuurvisie. Dit onderwerp focust op het behoud en duurzaam gebruik van natuurlijk kapitaal. De overige onderwerpen die deel uit maken van de climate smart agriculture-aanpak drukken niet op het budget van de natuurvisie.

280

Hoeveel gebruik wordt er gemaakt van ecoducten door dieren, bijvoorbeeld bij verbindingen in Natura 2000-gebieden?

Antwoord

In het jaarverslag 2013 MJPO (TK 31 532, nr. 132, dd. 24 maart 2014), dat door de Minister van Infrastructuur & Milieu naar de Kamer is gezonden, staat een overzicht met alle geheel en gedeeltelijk opgeloste knelpunten, waaronder robuuste verbindingen. De locatie is daarbij aangegeven, ook op kaart. In het jaarverslag is ook een financieel overzicht opgenomen van de uitgaven door het Ministerie van I&M en het Ministerie van EZ. Voor zowel het overzicht van de ecoducten als het financiële overzicht, verwijs ik u naar het jaarverslag. Het gebruik van alle ecoducten wordt gemonitord. Daaruit blijkt dat de ecoducten worden gebruikt door de doelsoorten. Voor de monitoringsrapporten verwijs ik u naar de website www.mjpo.nl.

281

Hoeveel is er in de afgelopen jaren en in het bijzonder vorig jaar uitgegeven aan ecoducten om natuurgebieden te verbinden? Kunt u dit uitsplitsen naar aanlegkosten en jaarlijkse onderhoudskosten?

Antwoord

Zie antwoord op de vraag 280.

282

Wanneer in 2014 ontvangt de Kamer de door u toegezegde informatie over de wijze waarop de doelen van het Natuurpact geëvalueerd zullen worden?

Antwoord

In mijn brief van 6 februari 2014 (TK 33 567, nr 11), heb ik aangegeven, dat ik uw Kamer in 2014 zal informeren over welke onderdelen precies in de evaluatie van het Natuurpact worden meegenomen. Ik verwacht u dit in december 2014, voor het kerstreces, te kunnen toesturen.

283

Hoe is de gehele financiering van de Databank Flora en Fauna nu geregeld?

Antwoord

Een consortium van vijf partijen zorgen voor de basisfinanciering van de Nationale databank Flora en Fauna (NDFF) Dit zijn het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur & Milieu, de Vereniging Interprovinciaal Overleg (IPO), Rijkswaterstaat (RWS) en Terreinbeherende Organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de 12 Landschappen). De financiering wordt gecomplementeerd met abonnementen van gemeenten en waterschappen. De NDFF blijft toegankelijk voor derden tegen een kostendekkend tarief. De nieuwe werkorganisatie van de provincies, BIJ 12, is sinds dit jaar de exploitant van de database.

284

Kunt u aangeven hoeveel geld er beschikbaar is voor de handhaving van de regelgeving omtrent de Convention on International Trade in Endangered Speciesof Wild Flora and Fauna (CITES) en kunt u uitsplitsen waar deze kosten precies voor worden gemaakt?

Antwoord

De handhaving van de regelgeving van CITES is in handen van verschillende instanties te weten RVO, NVWA, de douane en de politie.

Het Ministerie van Economische Zaken geeft via RVO € 2 miljoen uit aan bestuursrechtelijke handhaving en kosten voor in beslag genomen goederen. Via de NVWA wordt € 1,6 miljoen besteed aan de handhaving. In dit bedrag zit de afhandeling van meldingen van o.a. burgers, assistentie aan medehandhavers en het opzetten van handhavingsprojecten gericht op bepaalde doelgroepen.

De inzet van de douane en de politie is moeilijk in geld uit te drukken aangezien handhavers met CITES in hun pakket veelal ook andere taken uitvoeren.

285

Welke kwantificeerbare natuurdoelstellingen hanteert u voor de begroting 2015?

Antwoord

De doelstellingen die op kwantificeerbare wijze in de indicator tot uiting komen staan als volgt vermeld in voetnoot 27 in de toelichtende tekst bij de soortenindicator in de begroting. Het doel is om het biodiversiteitsverlies in de EU in 2020 tot staan brengen en, voor zover het haalbaar is het eerdere verlies ongedaan te maken.

286

Hoeveel en welke Natura 2000-gebieden gaat u aanwijzen dit jaar?

Antwoord

Er zijn 151 van de 160 Natura 2000gebieden aangewezen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 41

In 2014 heb ik het voornemen om de volgende gebieden aan te wijzen: Wierdense Veld, Wormer & Jisperveld, Noord-Hollands Duinreservaat en Geuldal. Ik ben gestart met de aanwijzingsprocedure van de drie mariene gebieden. Zie mijn antwoord op vraag 287. Dan resteren er nog twee aan te wijzen gebieden, namelijk Krammer Volkerak en het Zoommeer.

287

Hoe staat het met het aanwijzen van beschermde natuurgebieden op zee? Welke voortgang is daarop te verwachten in 2015?

Antwoord

Op 12 september jl. is de inspraakprocedure gestart voor drie Natura 2000-gebieden in de Exclusieve Economische Zone: Doggersbank, Klaverbank en Friese Front. Na voorhanging bij Eerste en Tweede Kamer worden deze gebieden, naar verwachting, begin 2015 aangewezen. In 2015 zal besluitvorming plaatsvinden over het in procedure nemen van twee aanvullende gebieden: Borkumse Stenen en Bruine Bank.

288

Hoe is het halen van de natuurdoelen in Caribisch Nederland geregeld? Hoe wijken deze af ten opzichte van niet-Caribisch Nederland?

Antwoord

De natuurdoelen in Caribisch Nederland worden beschreven in het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland 2013–2017, zoals gepresenteerd aan de kamer in 2013(kst-30 825-191). Het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland met de daarin gestelde strategische doelen is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met belanghebbenden in Caribisch Nederland. De strategische doelen worden daarmee breed gedragen en zijn specifiek voor Caribisch Nederland.

289

Zijn de in het verleden gestelde doelen van het natuurbeleid voor Caribisch Nederland behaald? Zijn deze op een efficiënte wijze behaald?

Antwoord

In het verleden vigeerde het natuurbeleidsplan Nederlandse Antillen 2000–2010. Daarvoor was het Rijk niet verantwoordelijk. De evaluatie van dit natuurbeleidsplan gold als startpunt voor het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland 2013–2017. Uit die evaluatie bleek dat destijds de implementatie van het plan niet volledig was vanwege beperkte capaciteit, middelen en politieke steun, en ook vanwege bedreigingen als klimaatverandering. Van de bevindingen van deze evaluatie is gebruik gemaakt bij het opstellen van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland 2013–2017. Dit zal in 2017 worden geëvalueerd.

290

Wat zijn de geraamde en gemaakte kosten met betrekking tot natuur in het Caribisch gebied? Waar hebben deze kosten specifiek betrekking op?

Antwoord

  • Via de begroting van het Ministerie van Economische Zaken is in 2015 € 0,4 miljoen beschikbaar voor de uitvoering van de taken voor natuurbehoud in Caribisch Nederland, conform het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland. Deze middelen worden naar verwachting dit jaar geheel besteed. Het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland heeft tot doel het duurzaam beheer en gebruik van de natuur in Caribisch Nederland en stuurt op integratie met andere beleidsdomeinen.

  • Daarnaast wordt ca. € 0,9 miljoen besteed aan beleidsondersteunend onderzoek op het gebied van natuur, landbouw en visserij in Caribisch Nederland. Dat is inclusief onderzoek, monitoring en rapportage ten behoeve van internationale verdragen.

  • De Openbare lichamen ontvangen jaarlijks via de begroting van BZK een vrije uitkering uit het BES-fonds. Een deel van dat bedrag is bedoeld voor de eilandelijke taken op het gebied van natuurbeheer. De Openbare lichamen beslissen zelfstandig over de feitelijke besteding van deze middelen vanuit het BES fonds en rapporteren niet aan mij over de details van de bestedingen. In 2015 zal de besteding van deze middelen door de Openbare lichamen geëvalueerd worden.

  • De natuurorganisatie Dutch Caribbean Nature Alliance (DCNA) ontvangt jaarlijks een bedrag van € 1 miljoen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), waarvan € 750.000 wordt gebruikt voor het opbouwen van een fonds voor het beheer van de beschermde natuurparken voor de Nederlandse Cariben (de 6 eilanden) en € 250.000 voor de directe ondersteuning van natuurbehoud.

In februari 2013 is eenmalig een bedrag van € 7,5 miljoen toegezegd voor natuurprojecten in Caribisch Nederland. De concrete projecten zijn nodig voor achterstallig onderhoud van de natuur als basis voor een gezonde economie. De projecten worden aangedragen door de Openbare lichamen conform de regeling bijzondere uitkering natuur Caribisch Nederland en kunnen worden uitgevoerd tussen 2013 en 2017. Tot nog toe zijn zeven projecten toegekend (drie op Bonaire, twee op Saba en twee op St. Eustatius) en de verwachting is dat daar voor Bonaire en Saba dit jaar nog een drietal bij komen. Dan is ongeveer de helft van de beschikbare middelen tot en met 2017 vastgelegd.

291

Kunt u aangeven hoeveel gronden nog in (provinciale) overheidshanden zijn?

Antwoord

Volgens de Rekening en verantwoording 2013 van het Bureau Beheer landbouwgronden was per 31 december 2013 nog 33.287 ha in voorraad bij BBL.

292

In welke taken onderscheidt Staatsbosbeheer zich van Terreinbeherende organisaties, Boeren en Overheid (TBO's)?

Antwoord

Staatsbosbeheer is sinds zijn oprichting in 1899 onderdeel van de rijksoverheid en daarmee mede drager en uitvoerder van maatschappelijke opgaven die de samenleving van hem verwacht. Denk hierbij naast het beheer van (inter)nationale natuur aan maximale openstelling van de gebieden voor recreatief gebruik, uitgebreide recreatieve en educatieve voorzieningen, het beheer van honderden rijksmonumenten, het in dienst nemen van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt en het bieden van maatschappelijke stages voor scholieren.

293

Heeft u laten onderzoeken of Staatsbosbeheer even efficiënt werkt als andere (semi)private TBO’s?

Antwoord

Ja. Dit is onder andere meegenomen door de commissie d’Hondt in haar rapport «Ruimte in het bos» (2009), de laatste periodieke evaluatie van het functioneren van Staatsbosbeheer. In het kader van de in 2013 in gang gezette intensievere samenwerking tussen Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en de 12Landschappen heeft McKinsey in opdracht van deze drie organisaties in kaart gebracht hoe meer efficiency kan worden bereikt door samenwerking op basis van elkaars kracht, kennis en expertise.

294

Hoeveel gebouwen heeft Staatsbosbeheer in gebruik en hoeveel bevinden zich in een natuurgebied?

Antwoord

Staatsbosbeheer beheert 1924 gebouwen, waarvan ongeveer 600 rijksmonumenten. Het gaat hierbij zowel om cultuurhistorische overblijfselen, zoals hunebedden, als werkschuren en Buitencentra. Bijna alle bouwwerken hebben een relatie met de omringende natuurgebieden die Staatsbosbeheer beheert.

295

Hoeveel oppervlakte van de publieke gebieden van Staatsbosbeheer zijn niet toegankelijk voor publiek?

Antwoord

Slechts enkele procenten van het door Staatsbosbeheer beheerde areaal is afgesloten voor het publiek, ter bescherming van de daar aanwezige natuurwaarden. Het overige areaal is vrij of onder begeleiding toegankelijk.

296

Waarom staan er bij de indicator aangewezen Natura 2000-gebieden en beheerplannen geen cijfers over de daadwerkelijk behaalde waarden (behalve die in 2010)? Wilt u voortaan ook daadwerkelijk behaalde percentages bij de indicatoren noemen en dit in een reeks van jaren weergeven?

Antwoord

In het jaarverslag wordt teruggeblikt. Daarom worden in het EZ jaarverslag de gerealiseerde percentages over een reeks van jaren gepresenteerd. De begroting daarentegen is bedoeld om vooruit te blikken. Om deze reden worden bij de indicatoren in de begroting de resultaten uit het verleden niet vermeld. Dit is conform de rijksbegrotingsvoorschriften.

297

Hoeveel fte/medewerkers zijn bezig met aansturingstaken van de NVWA?

Antwoord

Het opdrachtenpakket aan NVWA, dat in de jaarcyclus via een kaderbrief en jaarplan tot stand komt, en de uitvoering en de aansturing daarvan worden door meerdere medewerkers binnen het Ministerie van EZ opgepakt, als onderdeel van hun takenpakket. Bij het andere opdrachtgevende ministerie, VWS, gebeurt dit op soortgelijke wijze.

298

Hoeveel overhead heeft de NVWA? Hoeveel is dit uitgeplitst in procenten als fte?

Antwoord

421 fte (19,3%), dit is inclusief het management van de NVWA. Hiervan zijn 170 fte actief binnen de directie Bedrijfsvoering, 93 fte binnen directie Staf en 158 fte binnen de uitvoerende divisies en directies.

299

Kunt u aangeven hoe het activatie-educatieproces van burgerparticipatie concreet vorm gegeven gaat worden? Hoe worden bij dit proces de relevante stakeholders betrokken?

Antwoord

Het activeren van stakeholders is een interactief proces tussen diverse overheden, NGO’s, intermediaire organisaties en individuele burgerinitiatieven. De rijksoverheid past hier een terughoudende rol en investeert vooral in het scheppen van randvoorwaarden. Daar zijn een aantal instrumenten voor, zoals het subsidieprogramma Groen en Doen. Dit programma zet ik in 2015 voort en relevante stakeholders helpen de uitwerking vorm te geven (zie ook de antwoorden op 48 en 347). Als het gaat om kennis en «capacity-building», zijn er tal van onderwijs- en maatschappelijke organisaties die mensen de nodige kennis en competenties kunnen aanreiken om hun eigen verantwoordelijkheid vorm te kunnen nemen. De Rijksrol beperkt zich tot het in stand houden van (kennis) infrastructuren, faciliteren van netwerken en zorgen dat kennis en ervaringen in de goede gremia bekend zijn en worden toegepast. Voorbeelden zijn een programma als Vitale Groene Stad en het kennisprogramma «DuurzaamDoor, sociale innovatie voor een groene economie». Daarin wordt ook samengewerkt met intermediaire organisaties, onderwijsnetwerken van kinderopvang tot universiteiten en – samen met andere overheden – in regionale netwerken van (educatieve) partijen.

300

Wat zijn de doelstellingen van de groene tafels die worden georganiseerd ter uitvoering van de maatschappelijke uitvoeringsagenda? Wie financiert de organisatie?

Antwoord

Het doel van een Groene Tafel is de synergie tussen natuur en andere maatschappelijke doelen zoals gezondheid, waterveiligheid en economie te bevorderen en hierin gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen. Mede op initiatief van de stakeholders worden de Groene Tafels georganiseerd. De desbetreffende stakeholder financiert meestal ook de organisatie.

301

Kunt u uitsplitsen welke taken de provinciale Dienst Landelijk Gebied en de nationale Dienst Landelijk Gebied (dat onderdeel wordt van de RVO) op zich gaan nemen? Vervallen er taken of komen er ook taken bij?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 233.

302

Hoeveel fte en aantal medewerkers gaan van de Dienst Landelijk Gebied over naar de RVO?

Antwoord

Zie antwoord op vraag 233.

303

Wie zijn er betrokken geweest bij het opzetten van deze proef?

304

Wat is er afgesproken over het monitoren van het verloop van de VION-proef in Apeldoorn? Wie gaat de proef evalueren?

305

Kunt u garanderen dat zijn er naast vertegenwoordigers van de slachterijwereld en de NVWA ook volstrekt onafhankelijke deskundigen bij de evaluatie betrokken worden?

306

Bent u bereid de evaluatie van de proef bij VION Apeldoorn ter beoordeling aan de Kamer voor te leggen? Wanneer zal dit zijn?

Antwoord op vraag 303 – 306

Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 101–104.

307

Kunt u aangeven hoeveel controles de NVWA in de afgelopen begrotingsperiode uitgevoerd heeft in de veevoerindustrie?

Antwoord

In 2013 zijn in totaal 1.564 inspecties uitgevoerd. Daarbij zijn 2.858 monsters genomen, waarbij 4.436 analyses voor het Nationaal Plan diervoeders en 200 analyses voor GGO onderzoek zijn uitgevoerd.

308

Welk budget hebt u gereserveerd voor de NVWA om controles uit te voeren op het gebruik van illegale antibiotica en groeihormonen in de vee- en veevoerindustrie?

Antwoord

In 2014 heeft de NVWA voor het uitvoeren van fysieke controles (toezicht) op het gebruik van diergeneesmiddelen € 3.151.550 gereserveerd. Binnen dit pakket is een deel gereserveerd voor controles op verboden stoffen. Het aantreffen van verboden stoffen, zoals dit jaar de vondst van Furazolidon in runderen en veevoer, kan tot spin-off aan controles leiden. De financiële ruimte daarvoor moet in eerste instantie gezocht worden binnen het genoemde bedrag. Dit kan herprioritering betekenen binnen de domeinen diergeneesmiddelen en diervoeders.

309

Kunt u aangeven in hoeveel gevallen verwaarlozing van landbouwdieren is voorgekomen als gevolg van plaatsing onder bijzonder beheer bij banken?

Antwoord

Van enkele veehouderijbedrijven die onder bijzonder beheer van een bank zijn geplaatst, is bij de NVWA bekend dat er sprake is van dierverwaarlozing. Het is niet bekend of dit een rechtstreeks gevolg is van de onder bijzonder beheer plaatsing. Niet alle banken geven er blijk van inzicht te hebben in de mogelijke gevolgen van het plaatsen onder bijzonder beheer voor het dierenwelzijn op deze bedrijven. In voorkomende gevallen neemt NVWA contact op met de bank. Om een einde te maken aan de dierverwaarlozing heeft de NVWA een enkele keer de bedrijfsvoering over laten nemen door RVO.nl.

310

Kunt u aangeven hoeveel wrak vee er is gedood in 2014, uitgewerkt naar diersoort, en kunt u aangeven op welke wijze dit doorgaans geschiedt?

311

Kunt u aangeven hoe vaak de NVWA aanwezig is geweest bij het doden van wrak, overtollig of te licht bevonden vee?

Antwoord op vraag 310–311

Wanneer dieren niet transportwaardig zijn worden deze gedood op het primaire bedrijf. Hier is de NVWA niet bij aanwezig, dit gebeurt door de practicus van het bedrijf.

312

Wanneer krijgt u meer duidelijkheid over de vraag of u de niet-bestede middelen in 2014 voor het verbeterplan voor de NVWA mee kunt nemen naar latere jaren? Kunnen bij onduidelijkheid hierover taken uit het verbeterplan niet meer uitgevoerd worden? Zo ja, welke?

Antwoord

De afspraken die in het verbeterplan (plan van aanpak) zijn vastgelegd, blijven onverkort van kracht. De maatregelen die hier onderdeel van vormen, zullen worden uitgevoerd. In sommige gevallen is sprake van vertraging van de uitvoering ten opzichte van het plan van aanpak. Een groot deel van de extra financiële middelen voor de versterking van het toezicht is bestemd voor het aantrekken van extra medewerkers. De versterking van het toezicht op de Vee- en vleesketen was reeds voor het vrijmaken van het extra budget gestart en verloopt voortvarend. Voor de andere domeinen is de werving in het eerste half jaar gestart en komt deze in de tweede helft pas echt op gang. Het op orde brengen van de basis van de organisatie vergt het doen van investeringen in procesvernieuwing en ICT, in aanwezige kennis en expertise en in de cultuur van de organisatie. Dit is een langduriger traject. In 2014 ligt de focus op gedegen planvorming, het feitelijk doen van de benodigde investeringen volgt daarna. Naar verwachting vindt er hierdoor geen volledige uitputting plaats van het voor 2014 gereserveerde budget. Eind dit jaar is er meer duidelijkheid over de bestedingen in 2014 ten behoeve van het plan van aanpak. De Tweede Kamer zal hierover in de tweede voortgangsrapportage plan van aanpak NVWA worden geïnformeerd.

313

Kunt u aangeven op welke onderwerpen er WOB-verzoeken zijn ingediend bij de NVWA? Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om de administratieve afhandeling van deze WOB-verzoeken binnen de NVWA te verbeteren?

Antwoord

De NVWA ontvangt WOB-verzoeken op alle domeinen. Een aanzienlijk deel van de bijna 500 WOB-verzoeken die sinds januari dit jaar zijn ingediend zijn omvangrijk en gaan over de vleesketen, dierproeven en dierenwelzijn. Ook wordt veel gevraagd naar controles in het kader van de Tabakswet en Drank- en Horecawet. Met de uitbreiding van de WOB-capaciteit heeft NVWA al een begin gemaakt met de acties uit het Verbeterplan NVWA, dat ook zal bijdragen aan de verbetering van de administratieve afhandeling van WOB-verzoeken binnen de NVWA.

314

Kunt u aangeven in hoeverre boetes de eventuele financiële voordelen van overtredingen ontnemen?

Antwoord

De boetebedragen zijn bij wet vastgelegd. Bij de totstandkoming daarvan is door de wetgever destijds naast een bestraffend element ook een ontnemingscomponent meegenomen. Bij de huidige vaststelling van boetebedragen wordt het standaardboetebedrag voor de Wet verhoogd of verlaagd naar gelang de ernst van het feit, het feit dat de overtreder een rechtspersoon of een natuurlijk persoon is en of er sprake is van recidive. Het daadwerkelijk financieel voordeel is lastig in waarde uit te drukken en is ook niet de basis bij boetevaststelling. Vooralsnog is ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel alleen van toepassing in het strafrecht.

Naar aanleiding van de voedselincidenten werk ik aan een voorstel om in de Wet dieren, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, hogere boetecategorieën op te kunnen leggen. Hierbij kan bijvoorbeeld rekening gehouden worden met het behaalde voordeel. Uw Kamer ontvangt de amvb in november.

315

Hoeveel controles van veetransporten staan er voor 2015 gepland? Welk percentage is dat van het totale aantal? Hoe groot is het afschrikkingseffect?

Antwoord

Na de vaststelling van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken 2015 en daarmee de begroting van de NVWA voor 2015, wordt het aantal controles voor veetransporten voor 2015 gepland. Een percentage van het aantal transporten dat gecontroleerd zal worden, is niet aan te geven, zie ook vraag 68 en 69. Het meten van een afschrikkingseffect in absolute termen is niet mogelijk, hooguit kunnen over dit onderwerp – na gericht onderzoek – indicatieve uitspraken worden gedaan.

316

Hoe gaat u erop toezien dat nu wel zal lukken, wat bij QLL niet is gelukt, en dan niet alleen door toetsing van de kwaliteitssystemen op papier, maar ook door toetsing door de NVWA onderweg?

Antwoord

Bij de gesprekken over de mogelijke invoering van kwaliteitssystemen is afgesproken dat voorafgaand aan de erkenning van zo’n systeem een pilot fase zal worden gebruikt. Dit om te controleren of nieuwe kwaliteitssystemen niet alleen op papier, maar ook in praktijk een duidelijke verbetering op het gebied van diergezondheid en dierenwelzijn met zich meebrengen. De mate waarin deelnemers aan de kwaliteitssystemen daadwerkelijk worden gecontroleerd door hun eigen systeem, vormt een belangrijke toets bij het eventueel toestaan van nieuwe systemen.

317

Wat wordt verstaan onder uitbesteed onderzoek en wat voor soort onderzoeken zijn dit? Gaat dit om uitbesteed onderzoek aan private organisaties of ook aan publieke organisaties? Kunt u dit nader toelichten?

Antwoord

Er is sprake van uitbesteed onderzoek indien vooraf een opdracht duidelijk gespecificeerd wordt, resultaatafspraken gemaakt worden, een opleverdatum afgesproken wordt en kwaliteitseisen gesteld worden. Het gevraagde product of dienstverlening komt tot stand onder aansturing van de opdrachtnemer en niet door aansturing van de opdrachtgever.

De onderzoeken worden uitbesteed aan zowel private als publieke organisaties zoals RIVM, RIKILT, TNO, en diverse Universiteiten.

318

Hoeveel onderzoek besteedt de NVWA aan andere organisaties uit?

Antwoord

Voor 2015 verwacht de NVWA voor circa € 16,8 mln aan onderzoek uit te besteden.

319

Welke beleidskeuzes zijn gemaakt bij de verdeling van de loonkosten van het ambtelijk apparaat? Waarom nemen juist klantinteractie & dienstverlening, kennis & expertise en incident & crisismanagement af?

Zie antwoord bij vraag 321.

320

Welke keuzes worden gemaakt om de overige kosten in het ambtelijk apparaat in vier jaar tijd met meer dan 50% te verminderen?

Antwoord

De overige kosten bestaan uit extern geoormerkte budgetten (EGB’s). De daling van meer dan 50% ten opzichte van 2014 wordt veroorzaakt door de daling van het aandeel van de bijdragen van opdrachtgevers en eigenaar voor het Plan van Aanpak NVWA, dat in de vorm van EGB’s is verwerkt.

321

Waarom kiest u ervoor om het budget voor communicatie te verhogen? Hoe verhoudt zich dit tot de vermindering van het budget voor klantinteractie & dienstverlening?

Antwoord vraag 319 en 321

De verdeling van de beschikbare capaciteit (uren) over de acht producten opgenomen in de Producten en Diensten Catalogus (PDC) wordt jaarlijks geëvalueerd en zal dus jaarlijks aan verandering onderhevig zijn. De uitvoering van het Plan van Aanpak leidt in de toekomst tot andere handhavingstrategieën en dan ook tot een andere productenmix.

322

Kunt u aangeven hoeveel de genoemde productschappen de afgelopen vier jaar aan onderzoek hebben bijgedragen en hoeveel daarbinnen voor dierenwelzijnsonderzoek bestemd was?

Antwoord

Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 50

323

Kunt u aangeven op welke wijze u voornemens bent om er zorg voor te dragen dat het bedrijfsleven geld verzamelt voor collectief dierenwelzijnsonderzoek?

Antwoord vraag 9 en 323

Ik verwijs u voor het antwoord op vraag 9.

324

Kunt u aangeven hoeveel budget u binnen het Diergezondheidsfonds gereserveerd heeft voor het ontwikkelen van robuuste dieren die hun natuurlijk gedrag kunnen uitoefenen en dus ook gezonder zijn?

Antwoord

Het diergezondheidsfonds (DGF) ziet op de directe kosten van preventie- en bestrijdingsmaatregelen in relatie tot de aangewezen besmettelijke dierziekten. Het DGF voorziet dan ook niet in budget voor het ontwikkelen van robuuste dieren.

325

Kunt u, gezien het feit dat de onderzoeksbudgetten voor Livestock Sciences van Wageningen UR, ook bij het onderdeel dierenwelzijnsonderzoek, flink teruglopen, een overzicht geven hoeveel geld er de afgelopen vier jaar besteed is aan het onderzoeksprogramma dierenwelzijn en hoeveel budget er voor de komende vier jaren begroot is?

Antwoord

In de periode 2011- 2014 bedroeg het jaarlijkse budget voor dierenwelzijnsonderzoek gemiddeld € 6,5 miljoen. In 2014 was het budget € 6,4 miljoen, waarvan ruim € 5,7 miljoen uitgezet is voor onderzoek bij Wageningen UR. Het resterende bedrag is uitgezet bij andere universiteiten en kennisinstellingen.

Bij Wageningen UR wordt dit budget aangewend voor onderzoek voor beleidsondersteuning en onderzoek voor de topsectoren. De afgelopen jaren treedt er een daling op in het budget dat voor beleidsondersteunend onderzoek wordt aangewend en neemt het budget voor onderzoek voor de topsectoren relatief toe. In 2014 is deze verdeling ongeveer gelijk.

De begroting laat de komende vier jaar een daling zien van het totale budget dat bestemd is voor kennisontwikkeling en innovatie. Het is nog niet bekend welk gevolg dit zal hebben voor het budget voor dierenwelzijnsonderzoek bij Wageningen UR.

326

Kunt u nader ingaan op de bijstellingen voor de NVWA en de RVO door een overzicht van doorberekening van verhogingen en budgetverschuivingen nodig voor bijstelling NVWA en de bijstelling RVO?

327

Kunt u een uitwerking geven van de verhogingen voor de bijstelling voor de RVO, die voor een deel gecompenseerd worden binnen artikel 16 vanuit de middelen van de nationale cofinanciering van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid en vanuit het budget voor medebewind productschappen? Welke bedragen volgen uit beide compensaties?

Antwoord vraag 326 en 327

Voor de NVWA verwijs ik u naar het antwoord op vraag 72 van de schriftelijke vragen bij de begroting van Economische Zaken, deel Economie en Innovatie van 7 oktober jl. De bijstelling in 2015 voor RVO ad € 9,4 mln wordt gedekt door herschikkingen binnen beleidsartikel 16 uit het budget voor Medebewindstaken PBO (€ 7,5 mln) en uit het budget voor cofinanciering van het nieuwe GLB (ca. € 1,9 mln). De verhoging in 2015 ad € 29,3 mln voor de Agentschappen NVWA en RVO is bestemd voor de overname van de medebewindstaken die tot 2014 door de PBO’s werden uitgevoerd. Hiervan is € 21,7 mln bestemd voor RVO en € 7,6 mln voor de NVWA. De hiervoor noodzakelijke middelen zijn afkomstig uit het budget binnen artikel 16 dat bestemd was voor Medebewind en overige voormalige publieke PBO-taken.

328

Klopt het dat de nationale middelen voor cofinanciering voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid worden gebruikt voor de financiering van de RVO?

Antwoord

Ja. De raming op de EZ-begroting voor nationale cofinanciering bevatte enige ruimte ten opzichte van de daadwerkelijke behoefte aan cofinancieringsmiddelen.

329

Kunt u toelichten met welke budgetten de bijstelling NVWA wordt gedekt? Met welke posten op de EZ-begroting wordt deze bijstelling gecompenseerd?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 51.

330

Kunt u toelichten of de mutaties die samenhangen met de opheffing van de productschappen geheel worden doorberekend aan de sectoren?

Antwoord

Deze mutaties worden niet doorberekend aan de sectoren. De mutatie van € 21,7 mln van artikel 16.50 naar de agentschapsbijdrage aan RVO (artikel 16.90) heeft betrekking op de uitvoeringskosten van de GLB-taken die tot 1 januari 2014 werden uitgevoerd door de productschappen. Op grond van de Regeling medebewind GLB en haar voorgangers kwamen deze kosten altijd voor rekening van de Rijksbegroting. De mutatie van € 7,6 mln van 16.50 naar de agentschapsbijdrage van de NVWA (artikel 16.90) heeft betrekking op de uitvoering van overige publieke taken van de productschappen, die per 1 januari 2015 worden overgenomen door de NVWA. Het gaat hierbij om taken op het gebied van bevordering van plant- en diergezondheid en van dierenwelzijn, en taken op het gebied van voedselveiligheid en gezondheid. Doorberekening van deze kosten is niet voorzien.

331

Kunt u een uitwerking geven van de totstandkoming van het bedrag dat geheven gaat worden en toelichten hoe deze heffing aan de verschillende sectoren wordt opgelegd en over de verschillende sectoren wordt verdeeld?

Antwoord

Bij de heffingssystematiek van de diergezondheidsheffing is, voor zover mogelijk binnen de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD), aangesloten bij de heffingssystematiek die de productschappen tot dusver hanteerden. Voor 2015 wordt volstaan met een tarief dat voldoende is om de verwachte jaarlijkse kosten van het Diergezondheidsfonds te dekken. De begroting van de verwachtte jaarlijkse kosten per sector is gebaseerd op de gemiddeld gerealiseerde jaarlijkse uitgaven per sector vanuit het DGF over de jaren 2011–2013. De jaarlijkse kostenposten zijn relatief stabiel over de jaren heen en zien op de uitgaven voor monitoring, crisisvoorzieningen, afhandeling van verdenkingen en bestrijding van kleine dierziekteuitbraken. Hierbij zijn de kosten verdeeld over de verschillende schakels in een productieketen of geledingen binnen een sector conform de verdeelsleutels die de PBO’s tot dusver zelf ook hanteerden in het kader van het huidige convenant en bijbehorende PBO-verordeningen

332

Wie is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van producenten- en brancheorganisaties, de Minister of de Staatssecretaris? Waarom is hiervoor gekozen?

Antwoord

In de portefeuilleverdeling tussen Minister en Staatssecretaris is afgesproken dat de Minister primair verantwoordelijk is voor de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties (PBO). Bij inhoudelijke afwegingen rondom agrarische producenten- en brancheorganisaties wordt de Staatssecretaris nauw betrokken.

333

Hoe gaat u de rendementen verbeteren in de visserij- en aquacultuurketen?

Antwoord

Dat doe ik indirect door met middelen uit het visserijfonds (EFMZV) innovatie- en investeringssubsidies te geven voor ontwikkelingen die de kostprijs verlagen of de afzet van de vis(producten) verhogen. Daarnaast zet ik de ondersteuning voort van de zogenoemde kenniskringen, waarin vissers samen met wetenschappers praktische oplossingen ontwikkelen voor problemen uit hun dagelijkse praktijk.

334

Heeft u er al zicht op hoe u de aanlandplicht gaat uitvoeren en controleren? Wat zijn de kosten hiervan voor de overheid en de visserij?

Antwoord

De invoering van de aanlandplicht wordt uitgewerkt in gemeenschappelijke aanbevelingen voor discardplannen die regionaal worden opgesteld. De aanlandplicht voor de pelagische visserij treedt op 1 januari 2015 in werking. De pelagische discardplannen liggen op dit moment ter beoordeling voor bij de Europese Commissie. De Europese Commissie kan de discardplannen vaststellen via een gedelegeerde handeling. Voor de demersale visserij treedt de aanlandplicht op 1 januari 2016 in werking. Op dit moment wordt gewerkt aan de regionale aanbevelingen voor de demersale discardplannen. De NVWA werkt aan een handhavingsplan. Op dit moment is er nog geen zicht op de kosten van de controle en handhaving.

335

Bent u bereid het aanbrengen van een zachte ligbedding bij nieuw- en verbouw van kalverstallen te verplichten en, rekening houdend met een afschrijvingstermijn van de stalvloer van tien jaar, voor alle stallen te verplichten?

Antwoord

Op dit moment loopt er onderzoek op 20 praktijkbedrijven, deze worden in het najaar van 2015 afgerond. Het onderzoek richt zich – conform de motie van Van der Vlies c.s. (TK 28 286, nr. 170) – op perspectiefvolle alternatieven voor de gangbare houderij. Dit onderzoek vindt in nauw overleg en afstemming plaats met de kalfsvleesproductieketen op vleeskalverbedrijven. Ik zal niet vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek overgaan tot een verplichting voor het aanbrengen van een zachte ligbedding.

336

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van de gesprekken met medeoverheden en de evaluatie van de TNR-methode?

Antwoord

Binnenkort vinden gesprekken met medeoverheden plaats. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar informeren over de evaluatie van de TNR-methode.

337

Wat is de stand van zaken betreffende het onderzoek naar elektrische verdoving van kreeften en krabben?

Antwoord

Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief inzake toezeggingen notaoverleg dierenwelzijn (TK 21 501-32, nr.750, dd 4 april 2014). Dit onderzoek is nog niet afgerond.

338

Wanneer wordt de inventarisatie waarom verzocht is in de motie-Heerema/Ouwehand (Kamerstuk 33 692, nr. 34) naar de Kamer verzonden? Wat is de stand van zaken en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Wordt deze inventarisatie nog voor de behandeling van de begroting aan de Kamer toegezonden?

Antwoord

De motie Heerema/Ouwehand vraagt om een inventarisatie belemmerende wet- en regelgeving voor het gebruik van alternatieven door het (farmaceutische) bedrijfsleven.

Het Ministerie van VWS heeft deze inventarisatie op het gebied van geneesmiddelen uitgezet bij het RIVM. Deze zal gereed zijn in juni 2015. Op dit moment wordt nog bekeken of de inventarisatie met betrekking tot vaccins met voornoemde inventarisatie kan meelopen of om een separate inventarisatie vraagt. Daarnaast is door het Ministerie van Economische Zaken aan het RIVM gevraagd om deze inventarisatie ook uit te voeren op het gebied van chemische stoffen. Deze zal eind 2014 gereed zijn.

339

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de termijn waarbinnen het verbod op de teenknip als identificatiemethode bij proefdieren gerealiseerd kan worden?

Antwoord

Ik zal in voortgangsrapportage over de uitvoering van het Plan van aanpak Dierproeven en alternatieven op deze ingreep ingaan. Deze voortgangsrapportage wil ik dit najaar naar de Tweede Kamer sturen.

340

Wanneer kan de Kamer de rapportage van het Kenniscentrum Alternatieven voor dierproeven (NKCA) over de LD50/LC50-testmethoden verwachten?

Antwoord

Het RIVM/NKCA heeft de uitvoering van de rapportage op zich genomen. Naar verwachting is het rapport eind oktober/begin november 2014 gereed. Het rapport is dan te raadplegen op de website van het RIVM.

341

Wanneer geeft u verder vervolg aan de motie-Lodders c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 735)?

Antwoord

De motie Lodders c.s. van 19 september 2013 (Kamerstukken II 2013/14, 21 501-32, nr. 735) verzoekt de regering, met het oog op de toekomst in kaart te brengen welke stappen gezet moeten worden om derogatie los te koppelen van het actieprogramma voorvloeiend uit de Nitraatrichtlijn en

voorts de mogelijkheden te inventariseren of de Nitraatrichtlijn kan worden samengevoegd met de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn, aangezien deze richtlijnen dezelfde doelen beogen en te bewerkstelligen dat de invulling van deze doelen door Nederland zelf gebeurt, waartoe de eerder aangenomen motie van de leden De Mos en Koopmans (33 000 XIII, nr. 121) al heeft opgeroepen.

Zoals ik heb aangegeven tijdens het verslag algemeen overleg van 19 september 2013 legt de Europese Commissie een koppeling tussen een derogatieverzoek en de verplichting actieprogramma’s op te stellen. Per brief van 26 november 2013 (Kamerstuk 33 037, nr. 79) heb ik uw Kamer meer uitvoerig geïnformeerd over de koppeling van actieprogramma en de derogatie. De juridische basis voor de koppeling die de Europese Commissie legt is te vinden in de Nitraatrichtlijn zelf:

  • Op basis van bijlage III van de Nitraatrichtlijn geldt er een vaste gebruiksnorm voor dierlijke mest van 170 kg stikstof per hectare;

  • Bijlage III kent ook de mogelijkheid van derogatie van deze norm. Dan moet evenwel uit het actieprogramma blijken dat een hogere norm aan stikstof per hectare geen afbreuk doet aan de hoofddoelstelling van de Nitraatrichtlijn, het verminderen en verder voorkomen van waterverontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;

  • De Nitraatrichtlijn biedt dan ook een duidelijke juridische basis voor de koppeling tussen actieprogramma en derogatie, waarbij het actieprogramma de inhoudelijke basis vormt van de derogatie.

342

Kunt u aangeven welke uitvoering u heeft gegeven aan de motie-Lodders c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 111)?

Antwoord

De motie Lodders c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 111) verzoekt de regering, een jaarlijkse monitoring van alle maatregelen uit het vijfde actieprogramma te laten uitvoeren en de gegevens van het RIVM en andere meetinstrumenten hierbij te betrekken om de effecten van deze maatregelen in kaart te brengen; verzoekt de regering tevens, een pilot te starten in de verschillende zand- en lössgebieden onder bedrijven die voldoen aan de nitraatnormen, en ook deze te betrekken bij de monitoring.

Sinds 1992 worden de effecten van het mestbeleid jaarlijks gemonitord in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Hierin wordt door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op alle grondsoorten de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater gemeten. Het Landbouw Economisch Instituut (LEI) brengt jaarlijks het mineralenmanagement in beeld. De combinatie van beide uitkomsten maakt inzichtelijk wat het effect is van het gevoerde beleid op de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Monitoring van de effecten van het gevoerde beleid over het eerste jaar van het vijfde actieprogramma (2014) plaats zal vinden in 2015.

Met de kennisgeving in de Staatscourant op 25 mei 20145, betreffende aanvragen tot ontheffing van de gebruiksnormen voor meststoffen, is aan zeven bedrijven in het praktijknetwerk «Koeien & Kansen» een onderzoeksontheffing verleend voor het gebruik van 250 kilogram stikstof uit dierlijke mest op zand- en lössgronden in plaats van de 230 kilogram die volgt uit de derogatie voor de periode 2014–2017. Voorwaarde is dat deze bedrijven voldoen aan de doelstelling uit de Nitraatrichtlijn van 50 mg nitraat per liter in het grondwater.

Met dezelfde kennisgeving wordt ruimte geboden voor bedrijven om deel te nemen aan een onderzoek naar bedrijfsspecifieke stikstofbemesting. Bij dit onderzoek mogen bedrijven die een grotere stikstofonttrekking hebben met het gewas dan er met de mest wordt opgebracht extra stikstof uit kunstmest gebruiken. Tot nu toe heeft zich nog geen bedrijf uit het zand- of lössgebied aangemeld dat voldoet aan de voorwaarden. Beide genoemde onderzoeken hebben tot doel de mogelijkheden te verkennen van toepassing van equivalente maatregelen, zoals beschreven in het 5e actieprogramma Nitraatrichtlijn.

343

Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Dijkgraaf c.s. over de vrijstelling van de mestverwerkingsplicht voor schapen, geiten en vleesvee (Kamerstuk 33 037 nr. 127)?

Antwoord

Zoals eerder aan uw Kamer aangekondigd, heb ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet advies gevraagd over de hoogte van de mestverwerkingspercentages voor 2015. Ik ben voornemens uw Kamer, na overleg met vertegenwoordigers van de sector, op korte termijn te informeren over de mestverwerkingspercentages voor 2015. Ik zal dan ook ingaan op de uitvoering van de genoemde motie.

344

Welk bedrag is er in 2015 gereserveerd voor de inzet tegen de dolfijnenslachtingen in Japan en op de Faeröer?

Antwoord

Tijdens de recente vergadering van de International Whaling Commission in september 2014 in Slovenië is bekend gemaakt dat Nederland geld beschikbaar stelt voor het onderzoek gericht op het uitbreiden van de werkingssfeer van de IWC naar kleine walvisachtigen, zoals dolfijnen. In totaal is voor verschillende onderzoeken € 85.000 toegezegd.

345

Hoeveel procent van het gebied van de Oostvaardersplassen is toegankelijk voor bezoekers?

Antwoord

Circa 40% van het gebied is toegankelijk voor bezoekers; een deel daarvan onder begeleiding. Staatsbosbeheer werkt met de provincie Flevoland aan vergroting van het deel dat vrij toegankelijk is voor bezoekers.

346

Wat zijn de recente feiten en cijfers over het draagvlak voor het natuurbeheer van de Oostvaardersplassen?

Antwoord

Diverse recente draagvlak-gerelateerde feiten en cijfers over de Oostvaardersplassen zijn te vinden in de jaarrapportage van Staatsbosbeheer, getiteld «Vegetatie, grote herbivoren, vogels en recreatie in de Oostvaardersplassen: verslag van monitoring, periode 1 mei 2013 t/m 30 april 2014». Dit rapport staat op de website van Staatsbosbeheer (www.staatsbosbeheer.nl). De feiten en cijfers betreffen bezoekersaantallen, aantallen deelnemers aan excursies, de film «De nieuwe wildernis», protestacties, meldingen over dieren in het gebied, aandacht in de sociale media, aantallen internetbezoekers en uitgevoerde belevingsonderzoeken.

347

Welk budget ter uitvoering van de motie-Geurts/Jacobi (Kamerstuk 33 750-XIII, nr. 57) is voor welke activiteiten bestemd en welke organisaties spelen daarbij een rol, anders dan de (korte termijn) vouchers die onder Groen en Doen vallen, zijnde bestemd voor losse initiatieven?

348

Hoe denkt u het bestaande grote groene vrijwilligersnetwerk te behouden en uit te breiden en hoeveel geld is hier concreet voor beschikbaar?

349

Hoe worden de groene vrijwilligersorganisaties gesteund zodat zij hun faciliterend werk ten aanzien van de 100.000 groene vrijwilligers kunnen voortzetten?

Antwoord op vraag 347, 348 en 349

Ik ben in overleg met de grote groene vrijwilligersorganisaties, overheden en de uitvoerders van de voucherregeling voor Groen en Doen om uit te werken hoe de ondersteuning van groene vrijwilligers en hun organisaties het beste vorm kan krijgen met de door mij aangekondigde 1 miljoen euro in 2015.

350

Hoe denkt u te gaan ondervangen dat de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), gezien het aantal te verwachten meldingen na de komst van de Dierenpolitie, te weinig capaciteit heeft, wat in het rapport Beke bij de aanvang van de Dierenpolitie al werd geconcludeerd?

351

Is het u bekend dat de LID 3 fte gedetacheerd krijgt van de politie om het hoge werkaanbod aan te kunnen? Hoe denkt u deze tijdelijke oplossing te vervangen door eens structurele oplossing?

Antwoord op vraag 350 en 351

Zoals aangegeven in het AO Dierenwelzijn van 4 september jl. werkt de Minister van V&J aan het tijdelijk detacheren van 3 agenten bij de LID teneinde de LID tijdelijk te ondersteunen. Parallel is in opdracht van V&J een onderzoeksbureau verzocht te onderzoeken wat de oorzaken zijn van de knelpunten, of de huidige samenwerking en werkwijze efficiënter kan en of knelpunten opgelost kunnen worden om de LID structureel te helpen.

352

Wat zijn de meest recente cijfers over het aantal melkveebedrijven met weidegang en het aantal koeien met weidegang in vergelijking met voorgaande tien jaren en welke ontwikkeling verwacht u de komende jaren?

Antwoord

In navolgende tabel treft u de cijfermatige gegevens aan.

Jaar

Aantal melkveebedrijven

% weidegang

Aantal melkveebedrijven met weidegang

2004

24.329

85

20.680

2006

22.301

80

17.840

2007

21.313

80

17.050

2008

20.746

79

16.390

2009

20.268

76

15.400

2010

19.805

74

14.660

2011

19.247

71

13.670

2012

18.682

70

13.080

20131

18.680

70

13.080

X Noot
1

raming Bron: CBS

De melkveehouderijsector wil het grondgebonden karakter behouden en versterken. Dat ligt ook voor het kabinet voor de hand, temeer omdat grondgebondenheid ondersteunend is aan het bevorderen van de weidegang. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 3 oktober jl. (Kamerstuk 33 979, nr. 6) zal ik in overleg met de sector, maatschappelijke organisaties en provincies een actiegerichte aanpak uitwerken om te stimuleren dat de melkveehouderij in de toekomst nog meer grondgebonden wordt. Het Convenant Weidegang zal onderdeel uitmaken van deze aanpak. De actiegerichte aanpak bevat afspraken over concrete stappen die de verschillende partijen, overheid en bedrijfsleven in de zuivelsector gaan nemen. De zuivelketen heeft belangrijke instrumenten in handen om weidegang te stimuleren, bijvoorbeeld door verhoging van de zogenaamde weidepremie.

353

Kunt u aangeven hoeveel premie weidemelk per coöperatie kon verwachten in 2013, hoeveel (gewogen) gemiddeld en hoeveel momenteel? Zijn er afnemers die geen premie betalen? Zo ja, wie?

Antwoord

Niet alleen coöperaties maar ook particuliere zuivelbedrijven geven een weidegang- of duurzaamheidstoeslag op de melkprijs. Deze toeslag varieert van 0,5 tot 1,0 cent per kg melk. Tot en met 2013 waren er 6 zuivelbedrijven die een toeslag betaalden, vanaf 2014 zijn dat er 8. Daarmwee betalen nu alle bij de NZO aangesloten zuivelbedrijven die boerderijmelk ontvangen een premie. De NZO vertegenwoordigt circa 98% van de Nederlandse melkproductie.

Recent heeft FrieslandCampina bekendgemaakt om, na goedkeuring door de leden, vanaf 2015 de weidepremie te willen verhogen naar 1,0 cent per kg melk. Daarmee zal de gemiddeld uitbetaalde premie dicht in de buurt van 1,0 cent per kg melk komen te liggen.


X Noot
2

Small Business Innovation Research program

X Noot
3

Small Business Innovation Research program

X Noot
4

Ten Minste Houdbaar

Naar boven