Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32735 nr. 95 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 32735 nr. 95 |
Vastgesteld 9 oktober 2013
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken en de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben op 30 september 2013 overleg gevoerd met minister Timmermans van Buitenlandse Zaken over mensenrechtenbeleid.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Eijsink
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, Van Toor
Voorzitter: Eijsink
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Van Bommel, Ten Broeke, Eijsink, Van Ojik, Omtzigt, De Roon, Servaes, Sjoerdsma, Van der Staaij en Voordewind,
en minister Timmermans van Buitenlandse Zaken.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter: Ik heet de minister van Buitenlandse Zaken en zijn medewerkers van harte welkom. Ik heet natuurlijk eveneens de leden, iedereen op de publieke tribune en alle mensen die thuis of op andere plekken meeluisteren, van harte welkom.
Wij hebben vandaag een notaoverleg in twee delen, dat zal duren van 10.00 uur tot uiterlijk 17.00 uur. We bespreken de beleidsbrief Respect en recht voor ieder mens, een notitie die wij vorige week in boekvorm hebben ontvangen, en de feitelijke vragen daarover. Verder liggen er in totaal nog zeventien stukken ter bespreking voor. Ik zal die stukken niet allemaal afzonderlijk noemen; ik ben ervan overtuigd dat de leden al die stukken kennen en in hun bijdragen zullen meenemen.
We spreken vandaag in begrotingsvolgorde, dat wil zeggen op volgorde van het aantal Kamerzetels. Daardoor staat ook de spreektijd vast. In eerste termijn hebben de VVD en de PvdA vijftien minuten spreektijd, de PVV, de SP, het CDA en D66 twaalf minuten en de ChristenUnie, GroenLinks, de SGP, de Partij voor de Dieren en 50PLUS tien minuten. Ik sta verder in eerste termijn maximaal drie interrupties toe.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. De beleidsbrief van de minister begint met een stukje geschiedenis. Die beleidsbrief benoemt daar het zogenaamde Verdrag van Medina als eerste onder de paragraaf «De oorsprong van mensenrechten». Dat vraagt natuurlijk om een reactie!
(gelach)
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Voordat Mohammed zich als religieuze leider manifesteerde, was Mekka, zeker naar de maatstaven van toen, een stad met een zekere mate van tolerantie, maar de profeet werd intolerant naar andere religies en was er daarom niet langer welkom. Hij vluchtte op 9 september 622 naar Yathrib, het huidige Medina, waar voornamelijk joodse stammen woonden. Zij verwelkomden Mohammed en gaven hem zelfs een belangrijke rol in hun gemeenschap. Maar Mohammed nam geen genoegen met zijn positie in Medina; hij wilde Mekka. Omdat hij niet sterk genoeg was, sloot Mohammed uit politieke overwegingen – ik kan dat niet genoeg onderstrepen – een verdrag met de joodse stammen van Medina. Dat is het door de minister genoemde Verdrag van Medina.
Maar vijf jaar later werden zes- tot negenhonderd joodse mannen van de stam Banu Qurayza door de volgelingen van de profeet en in zijn opdracht onthoofd. Hun vrouwen en kinderen werden als slaaf gevangengenomen wegens een complot. Hoe kan dat ineens? Er was toch zo'n mooi verdrag? Het politieke Verdrag van Medina werd door Mohammed, toen hij eenmaal sterk genoeg stond, niet langer als bindend beschouwd en rond 630 heeft hij het zelfs formeel opgeheven met soera negen uit de Koran die er op neerkomt dat men moet wachten tot er een termijn van maximaal tien jaar is afgelopen en dan moet je de joden en christenen vermoorden waar je ze ook vindt, tenzij zij zich bekeren. Men moet strijden totdat degenen die de islam niet accepteren, vernederd zijn en bereid zijn beschermingsgeld te betalen om in leven te blijven.
Wat was eigenlijk de inhoud van het Verdrag van Medina? Wat stond er eigenlijk in? De kern is: de islam is de beste levensweg, godsdienstvrijheid bestaat voor zover men zich aan de moslims onderwerpt, alleen joden die moslims volgen krijgen hulp, ongelovigen zijn vogelvrij, een vrouw kan alleen bescherming krijgen als haar man daarmee instemt en alleen Mohammed heeft de absolute autoriteit. Hier kent men mensen niet bepaalde rechten toe op grond van hun mens-zijn, maar op grond van hun mohammedaan-zijn, op grond van hun jood-zijn, op grond van hun christenzijn. Kortom, naar mijn mening staat dat Verdrag van Medina helemaal niet aan de basis van onze mensenrechten, maar aan de basis van de islamitische dictatuur.
De minister noemt dit verdrag als eerste onder het kopje «De oorsprong van mensenrechten». Hij schrijft: «Het Verdrag van Medina (622) bevatte al bepalingen die regelden hoe joodse, islamitische en andere gemeenschappen vreedzaam samen konden leven.»
Dat is natuurlijk een «Monique Samueltje» van jewelste. Deze minister werkt zich een slag in de rondte om moslims te vriend te houden, ook al moet daar islamwhitewashing aan te pas komen. Het Verdrag van Medina als oorsprong van mensenrechten benoemen, is whitewashing van de islam.
Het resultaat van het Verdrag van Medina zien we een-op-een terug in de situatie heden ten dage in Saudi-Arabië. In Saudi-Arabië wonen geen joden meer en zijn kerken gewoonweg verboden. In Saudi-Arabië heerst apartheid. Niet-moslims mogen Mekka niet in. In Saudi-Arabië is het legaal om schoolmeisjes te dwingen in een huwelijk waarin ze dagelijks worden verkracht door mannen die hun overgrootvader hadden kunnen zijn en worden niet gelovigen als huisslaven behandeld en het land uitgeknikkerd zodra ze ziek of oud zijn en worden mensen die de islam wensen te verlaten, onthoofd.
Vorig jaar heb ik tijdens de begrotingsbehandeling al aandacht gevraagd voor de zaak tegen de mensenrechtenverdedigers uit Saudi-Arabië, Al-Qahtani en Al-Hamid. Mijn fractie betreurt het dat Nederland geen enkele steun heeft uitgesproken en niet eens de moeite heeft genomen om een aanvraag voor het bijwonen van de rechtszittingen tegen deze mensenrechtenverdedigers te doen. Ik vraag de minister dan ook om de Saudische autoriteiten en de koning, ook in het openbaar, aan te spreken op het lot van de vrouwenactivisten die nu weer op de korrel zijn genomen, Wajeha al-Huwaider en Fouzia al-Ayouni, en te pleiten voor hun vrijlating.
De PVV vindt het ook schandalig dat Hamza Kashgari geen greintje steun van Nederland heeft gekregen in Saudi-Arabië. Boven zijn hoofd hangt de doodstraf vanwege een islamonwelgevallige tweet. Meet de minister – zo vraag ik eigenlijk retorisch, maar toch ook wel gericht aan de minister – niet met twee maten? Waarom werd Maleisië wel aangesproken op de uitlevering, maar Saudi-Arabië niet op het oppakken en zonder veroordeling vastzetten van Kashgari? Graag een reactie van de minister.
Amnesty en ook Saudische mensenrechtenverdedigers geven aan niets te merken van de zogenaamde stille diplomatie, waar deze minister, als het om Saudi-Arabië en de mensenrechten gaat, de voorkeur aan geeft. Deze organisaties en personen geven aan het idee te hebben dat het ministerie onder het mom van stille diplomatie helemaal geen diplomatie uitvoert op dit punt. De PVV verzoekt om jaarlijks geïnformeerd te worden door de minister over wat er dan aan stille diplomatie wordt uitgevoerd. De PVV wil dat landenspecifiek wordt aangegeven waarom het noodzakelijk was om stille diplomatie te verkiezen boven openbare diplomatie, die zichtbaar is voor het publiek, en wat de resultaten waren van die stille diplomatie. Is de minister daartoe bereid?
Saudi-Arabië exporteert, om in Fortuynterminologie te spreken, de achterlijke woestijncultuur van de zevende eeuw naar de rest van de wereld. Saudi-Arabië is verantwoordelijk voor wapenleveranties aan bloeddorstige rebellen in Syrië, steun aan salafisten in Egypte enzovoort. Desondanks wordt Saudi-Arabië in de mensenrechtenrapportage maar eenmaal genoemd, in het rijtje pilot godsdienstvrijheid, zonder enige nadere duiding of kritiek. Dat staat in schril contrast met de aandacht voor Israël, waar bijna twee hele pagina's aan worden gewijd in diezelfde notitie.
De PVV roept de minister op om zich te focussen op Saudi-Arabië en de preoccupatie met Israël los te laten. Kan de minister dit toezeggen? Als er één land is waarbij de minister zich niet druk hoeft te maken dat het niet door andere landen op eventuele mensenrechtenschendingen wordt aangesproken, dan is dat wel Israël, de zondebok van de wereld. Ook Amnesty signaleert een discrepantie tussen het niet aanspreken van Saudi-Arabië en het wel aanspreken van landen als Israël en geeft aan dat op zijn minst de schijn gewekt wordt dat hier met twee maten wordt gemeten.
Ik kom te spreken over de islamitische mensenrechtenclubs die niet minder dan public relationsstunts zijn. Het is toch van de zotte dat Nederland voornemens is de mensenrechtencommissie van de Arabische Liga te gaan steunen? Ik vraag de minister om geen cent in dit vijgenblad van de sharia te stoppen. Nederland heeft, zo lezen wij ook, interesse in de mensenrechtencommissie van de OIC, de Organisatie van de Islamitische Samenwerking. Voor mijn fractie is dat onbegrijpelijk. De minister heeft ons meermaals laten weten dat de OIC de Caïroverklaring meermaals heeft gerelativeerd. Ook hier lijkt het erop dat de minister aan whitewashing doet. Ik vraag de minister wat er ten positieve is veranderd sinds zijn voorganger verklaarde dat het Caïrodocument in internationale mensenrechtenkringen beschouwd wordt als een ondermijning van het universele karakter van mensenrechten. Is de minister er ook van op de hoogte dat de Caïroverklaring zonder enige relativering op de website van de OIC prijkt? Daarop krijg ik graag een reactie.
Ook de waarnemersstatus van deze shariaclub OIC bij de Europese Unie is ons een doorn in het oog; «islam in Europe, made by Brussels». De sharia is geen feest, maar maakt van mensen een beest. Het verwelkomen van de sharia omarmende clubs zal Europa nog duur komen te staan. Anno 2013 wordt in het EU-land Denemarken een vrouw opgesloten wegens islamkritiek. Dat is exact wat de OIC wenst te bereiken met een zetel in Brussel. De Europese ambtenarij die de OIC uitnodigde, zou achter de tralies moeten vanwege gevaarlijk gedrag. Wil de minister dit bewerkstelligen?
Tot slot het onderwerp godsdienstvrijheid. De PVV vindt het onbegrijpelijk en onverantwoord dat dit kabinet godsdienstvrijheid als prioriteit heeft laten vallen, terwijl een derde van de wereldbevolking geen godsdienstvrijheid kent en er sprake is van genocide op christenen in de Arabische regio. Ook de AIV pleit ervoor om godsdienstvrijheid opnieuw te thematiseren. Wat is de reactie van de minister op deze aanbeveling van de AIV? Is hij bereid om godsdienstvrijheid weer tot een speerpunt van het Nederlandse beleid te maken? Pleit de kritiek van de AIV over de versmalling van de bilaterale inzet tot een te klein aantal landen ook niet voor uitbreiding van de pilot godsdienstvrijheid?
De PVV laakt de weigerachtigheid van de minister om het beestje bij de naam te noemen zodra de islam om de hoek komt. Zo vermeed de minister in zijn speech in de Algemene Vergadering het woord «islamitisch» toen hij het had over de recente terreur in Kenia. De PVV verzet zich tegen de whitewashing door deze minister van christenvervolging in landen als Nigeria. De leider van Boko Haram laat er geen misverstand over bestaan. Hij zegt: «Ik houd ervan om iedereen te doden die Allah mij opdraagt te doden, precies zoals ik ervan houdt om kippen en rammen te slachten. Dit is een oorlog tussen moslims en de ongelovigen. Eenieder moet weten dat dit geen etnische oorlog is, geen oorlog voor geld, geen oorlog voor wat dan ook; het is een religieuze oorlog.» Aldus de leider van Boko Haram. Dat deze leider van Boko Haram niet overdrijft, blijkt wel uit het feit dat Nigeria wereldwijd het dodelijkste land voor christenen is; 70% van het aantal christenen die in het jaar 2012 vanwege hun geloof omkwamen, bestond uit Nigeriaanse christenen. Dat ook moslims het slachtoffer zijn van Boko Haram, is geen excuus om weg te kijken van de gerichte zuivering tegen christenen.
De voorzitter: Voordat ik het woord aan de heer Ten Broeke van de VVD geef, deel ik mee dat de heer Voordewind zojuist heeft laten weten dat hij iets verlaat is, maar uiteraard nog zal deelnemen aan dit debat. Het woord is aan de heer Ten Broeke, die vijftien minuten spreektijd heeft.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Ik begin met het tot uitdrukking brengen van mijn tevredenheid over deze mensenrechtennota. Ik complimenteer de minister omstandig met het prachtige proza en de mooie quotes en citaten, zoals ik dat afgelopen vrijdag ook heb gedaan met zijn speech voor de Algemene Vergadering. Nu blijken er echter ineens allerlei verborgen islamitische boodschappen in die brief te zijn verstopt. Dat moet toch wel even worden uitgelegd. Ik heb zojuist overigens even bekeken wat er zoal in dat Verdrag van Medina staat. Ik licht daar één punt uit. Met dit soort bronnen moet je altijd een beetje selectief omgaan; dat doet de heer De Roon immers ook. Het twaalfde punt van het verdrag is dat een gelovige geen andere gelovige zal doden vanwege een ongelovige. Mag ik de wens uitspreken dat dat de basis wordt voor een nieuw Genèveakkoord over de verschrikkelijkste mensenrechtenschendingen die wij op dit moment waarnemen, namelijk die in Syrië? Medina is mij verder geen mis waard. Ik zal daar verder dus niet al te veel aandacht aan besteden.
In de hoorzitting die wij voorafgaand aan dit notaoverleg hebben georganiseerd, hebben enkele genodigden opgemerkt hoe tevreden zij over deze nota waren. Op mijn herhaalde vraag waarop die tevredenheid gestoeld was, lieten enkele sprekers niet na om te vermelden hoezeer de energie van deze minister van de nota afspatte. De heer Wesselink van IKV Pax Christi sprak van «een andere toon» en de heer Nazarski van Amnesty sprak van «een nieuw elan». Die etiketten kunnen wat mij betreft prima op de nota geplakt worden.
Ik ga nu naar de inhoud van de nota. Die inhoud is in grote lijnen een voortzetting van het Nederlandse mensenrechtenbeleid zoals wij dat graag zien. Er is veel aandacht voor LGBT's, dus lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders; laten we die rare afkorting die bij ons gemeengoed is geworden, nou maar eens voluit spellen. Ik ben daar tevreden over, omdat ik vorig jaar met een collega van de PvdA in de Kamer een motie aangenomen heb gekregen die dit onderdeel van het mensenrechtenbeleid benadrukt. De regering zet daar voluit op in. Ik heb daar nog wel een paar opmerkingen over, maar daar kom ik later in mijn bijdrage op terug.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik ben eigenlijk heel aangenaam verrast doordat de heer Ten Broeke de andere toon en het nieuwe elan van deze nota zo uitbundig prijst. Het is nog niet zo heel lang geleden dat de voorganger van deze minister door de VVD-fractie ook heel erg werd geprezen om zijn elan en zijn toon. Ik zie nogal wat verschillen tussen het beleid van deze twee ministers.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik zie dat inhoudelijk niet en de door ons genodigde sprekers in de hoorzitting kennelijk ook niet. Dat is het punt dat ik probeerde te maken, maar ik ben wel blij met de energie en het elan dat door velen wordt vastgesteld. Dat heb je nodig en het is goed om dat vast te stellen. Voor het overige moeten wij ons op de inhoud concentreren en moeten we bekijken waar wij het mensenrechtenbeleid verder kunnen aanscherpen. U zult dat ongetwijfeld in uw bijdrage doen en ik hoop dat u mij in de rest van mijn spreektijd de gelegenheid geeft ook nog een paar piketpaaltjes te slaan, zoals dat heel lelijk heet.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik kijk daar uiteraard naar uit. Toch is het lastig om twee dingen tegelijk te beweren: er is eigenlijk niets veranderd, maar ik ben heel blij met het nieuwe elan en de andere toon. Die twee dingen zijn volgens mij niet goed met elkaar te verenigen.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik weet niet of u bij die hoorzitting was, maar de verschillende aanwezigen meldden daar dat het allemaal zo anders was. Toen ik hen echter vroeg wat er dan zo anders was, antwoordden zij voortdurend dat het niet zo zeer de inhoud was, maar de toon en het elan. Het is altijd goed wanneer er een andere toon en meer elan ten toon worden gespreid. De wereld, en zeker deze wereld, kan een hoop elan gebruiken. Dat is uitermate positief en ik ondersteun het van harte, maar ik ben vooral blij dat er inhoudelijk een grote mate van continuïteit is. Dat punt heeft de VVD altijd willen maken.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog.
De heer Ten Broeke (VVD): Behalve op het punt van de LHBT's zet de regering verder in op het ondersteunen van mensenrechtenverdedigers, op internetvrijheid, op godsdienstvrijheid en de vrijheid van levensovertuiging. Ik wil ook noemen dat er vorige week een aparte setting is geweest in de marge van de Algemene Vergadering, specifiek voor vrouwenrechten. Het is goed om dat in dit mannengezelschap, met uitzondering van de voorzitter, toch even vast te stellen.
De VVD wil hier vandaag een aantal dingen centraal stellen. Ik wil in lijn met mijn bijdrage van vorig jaar met name focussen op een effectiever mensenrechtenbeleid, op meer focus in een aantal landen, meer focus in de besteding en ten slotte wil ik een aantal thema's specifiek benoemen: ICC, de LHBT-rechten die ik net al even noemde, zelfregulering en wellicht kom ik nog toe aan de onvermijdelijke tulp.
Effectief mensenrechtenbeleid moet wat ons betreft centraal staan in elke benadering, elan of niet. Elan helpt, maar wat het allermeest helpt, is dat we elkaar aan het einde van de dag niet alleen op de schouder kunnen kloppen of in de spiegel kunnen kijken en kunnen vaststellen dat we het fantastisch hebben gedaan, maar dat ook het mensenrechtenbeleid zelf en de mensen die het betreft er baat bij hebben gehad.
De heer Timmermans, ik moet tegenwoordig natuurlijk zeggen: de minister van Buitenlandse Zaken – ik denk dat deze voorzitter wat ruimhartiger is, dat hoop ik althans – zegt in zijn beantwoording van de vragen: omdat het budget voor het Mensenrechtenfonds niet stijgt, is besloten het fonds niet meer in te zetten voor de meeste partnerlanden omdat er voor die partnerlanden al relatief veel budget beschikbaar is. Dat blijkt ook uit de evaluatie van de projecten voor het Mensenrechtenfonds die de Kamer dit jaar heeft bereikt.
De VVD-fractie hecht aan een effectief en toonaangevend mensenrechtenbeleid. De financiële middelen die Nederland heeft voor mensenrechtenbeleid zijn beperkt omdat er slechts 32 miljoen beschikbaar is. Dat is nogal iets anders dan de 170 miljard die wij aan zorg en sociale zekerheid uitgeven, maar er wordt vandaag toch lang over gesproken.
Dat geldt ook in morele zin. De impact die Nederland als relatief klein land heeft, is over het algemeen beperkt, maar niet onbeduidend. De afgelopen jaren is deze impact niet groter, maar eerder kleiner geworden. Dat heeft te maken met onze relatieve impact in de wereld. Voor sommige andere partijen is het van belang dat er aandacht aan mensenrechten wordt besteed, dat er concrete doelen worden behaald en dat dit in een beperkt aantal landen gebeurt. Wij horen daarbij. Wat mij betreft betekent meer invloed en minder focus dus dat Nederland de ambitie moet blijven houden om overal de mensenrechten te verdedigen, maar dat we dat vooral moeten doen waar het de grootste effectiviteit heeft, en dat ondanks de afname van onze eigen relatieve invloed. Die ambitie ondersteun ik dus en die kan alleen worden waargemaakt als er focus is in het beleid en bij de Nederlandse regering. De VVD vindt het goed dat de regering inzet op een aantal kernthema's waarop ook door de voorgangers van de heer Timmermans is ingezet: LGBT-rechten, mensenrechtenverdedigers, internet- en godsdienstvrijheid.
Wij kunnen ons minder goed vinden in de manier waarop ons kleine budget wordt uitgegeven. Op dit moment is het Mensenrechtenfonds nog in 47 landen actief. Ik heb het gevoel dat we op die manier een beetje met hagel aan het schieten zijn. Ons pleidooi is bekend: wij willen dit graag terugbrengen naar zo'n 25 landen. Een dergelijke selectie zou volgens de VVD dan ook het beste kunnen bestaan uit de vijftien partnerlanden in het ontwikkelingsbeleid. Op die manier hebben we immers leverage, een hefboom. Ook voor vijf landen in de Arabische regio hebben we specifiek beleid. Dat kan hand in hand gaan. Vanzelfsprekend horen ook de vijf landen in Oost-Europa erbij, net als grove mensenrechtenschenders zoals Iran. Minder landen op zowel de A-lijst als de B-lijst – daar zitten er ook nog altijd zo'n 50 – zou wat ons betreft een goede zaak zijn. Ik hoor graag hoe de minister daarover denkt. Hij kent immers deze kritiek, die de regering-Balkenende, waarin de heer Timmermans een andere positie vervulde, ook al trof. Het mensenrechtenbeleid werd destijds door de WRR gekarakteriseerd als een donut: veel in de periferie, maar eigenlijk niets in het midden. Ik vond het opvallend dat de heer Van Genugten van de AIV tijdens de hoorzitting deze kritiek na mijn vraag opnieuw onderschreef. Ook hij zei dat je met minder landen meer effectiviteit zou kunnen bereiken. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
De heer Van Bommel (SP): Dit is een ingewikkelde discussie, want de effectiviteit van het mensenrechtenbeleid is niet altijd meetbaar, zoals je dat bij ontwikkelingssamenwerking wel kunt meten. Ik wil de heer Ten Broeke een casus voorleggen. Het aantal landen terugbrengen, zeker wat betreft bestedingen uit het fonds, klinkt heel overzichtelijk, maar als we dat relateren aan effectiviteit werpt dat tegelijkertijd de vraag op of we wel actief kunnen zijn in landen waar sprake is van grove mensenrechtenschendingen en waar we misschien maar heel beperkt effectief kunnen zijn. Ik zal een voorbeeld geven. Als wij vanuit het fonds steun zouden geven aan kleine projecten in Saudi-Arabië, dan zou de effectiviteit waarschijnlijk heel moeilijk meetbaar zijn, maar er is wel een schreeuwende noodzaak om in dergelijke gevallen iets te doen. Als we het model van de heer Ten Broeke volgen, kan het zo zijn dat juist een dergelijk land over het randje valt, dat we daar niet meer actief zijn en daar vanuit het Mensenrechtenfonds geen bestedingen meer doen. Kan de heer Ten Broeke op die concrete casus ingaan?
De heer Ten Broeke (VVD): Ik dank de heer Van Bommel voor deze casus, want dit scherpt het denken. Ik heb daar wel een antwoord op, maar ik geef direct toe dat dit misschien niet helemaal tegemoetkomt aan zijn wensen, want dat is nu eenmaal het gevolg van een beperking en meer focus. Nu bestaat er een soort drempel, een minimumbedrag, waaraan moet worden voldaan. Ik denk dat die kan worden verlaagd. Dat betekent dat ook kleinere projecten, dus ook projecten van het type dat de heer Van Bommel noemt, openstaan voor steun van de Nederlandse regering. Daar zou ik overigens ook graag een reactie van de minister op krijgen, want ik heb begrepen dat men moet voldoen aan een bepaalde minimuminzet. Ik zou er ook voor zijn om Nederlandse ambassades iets meer ruimte te geven om zelf projecten te ondersteunen. Je zou dat «handgeld» voor de ambassadeurs kunnen noemen. Bovendien denk ik dat we meer moeten samenwerken met Europese partners. Ik ben echt van mening dat als wij ooit serieus werk willen maken van een Europees buitenlands beleid, we moeten beginnen met het voeren van mensenrechtenpolitiek op punten waarover we het eens zijn en we met elkaar verdragen hebben gesloten. We moeten dan bekijken welke landen op welke plekken het effectiefst zijn. Ik kan me voorstellen dat er lidstaten zijn – ik heb nu niet direct een land op het oog dat effectief is in Saudi-Arabië, maar ik kom straks nog terug op Saudi-Arabië – die in andere landen meer invloed kunnen uitoefenen dan wij.
Ik noem dan drie elementen die volgens mij deels tegemoetkomen aan de wens van de heer Van Bommel. Dat is om het Mensenrechtenfonds effectief te blijven inzetten, in ieder geval voor de A-lijst met een beperkter aantal landen, zonder dat we onszelf daarbij de mogelijkheid ontnemen om voor een land als Saudi-Arabië nog iets te doen. Het kan niet zo zijn dat een klein land als Nederland voor 191 landen effectief mensenrechtenbeleid heeft, met een budget van amper 32 miljoen. Dat is gewoon schieten met hagel.
De heer Van Bommel (SP): Dit geeft al iets meer duidelijkheid over de richting die de VVD uit wil. Overigens zal het nooit zo zijn dat Nederland zich richt op de hele wereld. Voor beleid dat je handen en voeten wilt geven, moet je ter plekke zijn. Je moet daarvoor minimaal een vertegenwoordiging vanuit Nederland of de Europese Unie hebben.
Als de heer Ten Broeke spreekt over het verlagen van de drempel en wil kijken of ambassades via projecten iets kunnen doen, hoop ik dat dit ruimte laat aan projecten die aandacht geven aan mensenrechten in landen die niet op de A-lijst staan. Dat geldt juist voor landen als Saudi-Arabië, waarin dat zo keihard nodig is. Als dat het model is dat de VVD voorstaat, wil ik daar steun aan geven. Laat de focus van de VVD op het verminderen van het aantal landen op de A-lijst niet verhinderen dat de minister de ruimte krijgt om die aandacht te geven, ook aan landen waarin de effectiviteit misschien niet zo duidelijk wordt aangetoond als in landen op de A-lijst. Het gaat dan immers om minder geld, maar wat betreft de ernst van de mensenrechtenschendingen is die aandacht wel degelijk heel hard nodig. Als ik uw woorden zo mag begrijpen, denk ik dat we vandaag een heel eind kunnen komen.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik vind wat de heer Van Bommel zegt interessant. We kunnen die euro's maar één keer uitgeven. Bij zo'n klein potje is dat helemaal het geval. Als ik daar nou eens even in meedenk, zou hij dus ook bereid moeten zijn om mee te werken aan het beperken van de lijst. Alleen door het beperken van de lijst spelen we namelijk geld vrij voor diezelfde lijst. Als hij daar dan ook in meegaat, kunnen we hier vandaag misschien nog bijzondere zaken doen. Ik kijk daar naar uit, reikhalzend zou ik bijna willen zeggen. Dat is wel de beweging die je moet maken. Er hoort bij dat je de lijst beperkt. Ik zou dat vanuit het oogpunt van de regering alleen maar heel verstandig vinden. Daarmee kun je misschien tegelijkertijd de ruimte voor ambassadeurs of ambassades om zelf kleine projecten te ondersteunen enigszins vergroten waar dat direct dienstbaar is aan het mensenrechtenbeleid dat daar wordt gevoerd, ook al staat een land niet op de lijst. Ik zou daar niet tegen zijn. Sterker nog: ik zou daarvoor zijn. Daar horen dan die andere connotaties ook bij.
Overigens is er ook nog een B-lijst. Ook daar wil ik het even over hebben. Ogenschijnlijk hebben we die lijst van 100 landen van Balkenende IV teruggebracht naar 47 landen. Er staan echter nog ontzettend veel landen op die zogenaamde B-lijst. Via de B-lijst worden allerlei uitgaven gedaan waarvan de VVD-fractie zich afvraagt of die nou zo nuttig zijn.
Zo financierde Nederland drie documentaires over mensenrechten in Mexico. Mexico is per hoofd van de bevolking net zo rijk of net zo arm als Bulgarije. Het budget dat Nederland voor Mexico uittrok, was zo'n 76.000 euro in 2011 en 135.000 euro in 2012.
Nederland heeft ook bijgedragen aan de National Coalition to Abolish the Death Penalty in de Verenigde Staten. Nederland financiert hiermee een land met het hoogste aantal advocaten per inwoner voor een campagne tegen de doodstraf. De regering claimt dat die succesvol is geweest. In de mensenrechtennota staat letterlijk: «Sinds begin 2012 hebben twee Amerikaanse staten de doodstraf afgeschaft en een derde staat heeft een de facto moratorium ingesteld.» Het gaat hier over Connecticut, Maryland en Illinois. Aan de VS werd in 2011 zo'n 163.000 euro uitgeven. In 2012 was dat 418.000 euro. Ik vraag mij werkelijk af of we dat moeten doen en of dat zinvol besteed geld is.
Dat geldt ook voor het ondersteunen van gay prides in, u hoort het goed, Spanje, Frankrijk en Duitsland. In al deze landen zijn de homorechten goed. Twee van de drie hebben zelfs al het homohuwelijk ingevoerd. Ik vraag mij af wat we daar dan nog moeten, nota bene binnen de Europese Unie, waar we elkaar prima kunnen aanspreken. Ik vraag me ook af of de verduurzaming van de ananasteelt in Costa Rica hieruit betaald moet worden, maar goed.
De VVD vindt dus dat het mensenrechtenbeleid zich moet richten op een aantal thema's in een aantal landen. In mijn ogen hoort daar geen financiering van antidoodstrafcampagnes bij.
Dat roept de vraag op wat de effectiefste werkwijze is. Tijdens de vorige regeerperiode heeft de VVD ingezet op een experiment met de zogenaamde receptorbenadering. Dat woord komt in deze nota volgens mij slechts één keer voor, maar de geest daarvan is nog niet geheel verdwenen. Ik weet dat ik minister Timmermans geen plezier doe door het volgende te zeggen: ik vat de manier waarop de minister zijn reis omlegde om de heer Lavrov aan te spreken op de wijze waarop in Rusland met ngo's en met homorechten wordt omgegaan, op als een vorm van receptorbenadering. Ik vond dat namelijk niet alleen getuigen van moed en – zo u wilt – elan. Het was ook een vorm van elkaar aanspreken op de verdragen die alle leden van de Raad van Europa hebben getekend, en dat aan de vooravond van een bezoek van de Russische president aan Nederland! Dat was precies zoals het moet. De minister heeft dan ook mijn complimenten daarover ontvangen. Wat kunnen wij in dit verband nog verwachten? De receptorbenadering zelf wordt geëvalueerd. Ik heb de toezegging gekregen dat dit ook voor andere onderdelen van de financiering uit het Mensenrechtenfonds gaat gelden. Kunnen wij in 2014, als er sowieso een evaluatie plaatsvindt, niet alles direct meenemen? Ik zou graag zien dat de projecten die wij financieren, langs dezelfde meetlat gelegd worden.
Nu ga ik nog in op een paar individuele punten. Ik begin met Saudi-Arabië. Gisteravond was een aantal van ons in De Balie in Amsterdam aanwezig om over Saudi-Arabië te spreken naar aanleiding van een rapport van Amnesty International over de vraag of mensenrechtenverdedigers beter beschermd kunnen worden. Ik wil graag uitleg van de Nederlandse regering in dit verband. Wij zouden graag zien dat de processen van mensenrechtenverdedigers die worden aangeklaagd, worden bezocht. Hoe is het mogelijk dat dit niet is gebeurd? Daar kunnen heel goede redenen voor zijn, maar dan hoor ik die graag. Ik zou graag zien dat Nederland daar wel op blijft inzetten en dat Nederland dit dus wel gaat doen. Het liefst zou ik zien dat dit ook in Europees verband gebeurt, zodat wij bij toerbeurt die processen kunnen bezoeken. Daar hoort de hefboom van de EU bij. Het is namelijk verstandig dat wij ook dit in EU-verband blijven doen.
Ik kom nu op de LHBT-rechten. Minister Timmermans is, zoals ik juist gezegd heb, in mijn ogen goed opgetreden met betrekking tot de zorgen van Nederland over de antihomowet in Rusland. Nu wij de uitspraak van het IOC over het eigen handvest hebben gehoord, is het volgens mij noodzakelijk dat wij het IOC aanspreken in die sfeer en richting. Ik heb begrepen dat de minister van Sport daar ook nog iets aan gaat doen.
De VVD probeert te werken met de instrumenten die politici ten dienste staan. In de Oekraïne ligt een soortgelijk voorstel in het parlement voor, maar daar is de antihomowet nog geen werkelijkheid geworden. De situatie daar is echter niet zo heel veel anders. Kunnen wij in dat verband kijken naar de instrumenten die wij daadwerkelijk hebben? Dat kan bijvoorbeeld de samenwerkingsovereenkomst zijn, mogelijk het associatieverdrag, waarin niet alleen de vrijlating van Timosjenko een eis is, maar ook de wijze waarop met minderheden wordt omgegaan.
Hoe diffuus en moeilijk het is, kan misschien worden aangetoond aan de hand van de recente uitspraken van de Russische homoactivist, de heer Alexejev. Hij hield overal in de westerse wereld een terecht pleidooi tegen de schandalige wetgeving die Rusland ter zake heeft, maar tegelijkertijd nam hij ook antisemitische uitspraken voor zijn rekening. Zo lastig is het in sommige landen.
Nu ga ik nog in op de zelfregulering. Minister Timmermans zegt in de beantwoording op de schriftelijke vragen dat de bedrijven in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen verantwoordelijk zijn voor het respecteren van mensenrechten. De UN guiding principles worden genoemd, evenals de OESO-richtlijnen. Wij zijn daar voorstander van. Ik denk echter dat het van het allergrootste belang is dat wij erop vertrouwen dat bedrijven het goed doen en dat wij dat vertrouwen uitstralen. Bedrijven hebben er ultimum remedium zelf baat bij en het is ook in het belang van de continuering van hun bedrijfsvoering als ze met alle stakeholders een goede relatie blijven onderhouden. Dat geldt dus evenzeer voor hun werknemers en als voor hun klanten. Ik ga ervan uit dat bedrijven over het algemeen dan ook baat hebben bij zo'n opstelling. Ik heb gisteravond gehoord wat Shell in dat kader doet in Saudi-Arabië. Dat is een voorbeeld in dit verband. De inzet van Shell steekt dus uit boven die van de Nederlandse regering.
Ik had nog iets over de tulp, maar dat laat ik even aan de collega's over, want zij komen met een spectaculair voorstel.
De voorzitter: U hebt nog een minuut. Als u niets meer te melden hebt, is dat voor u ook uitzonderlijk, maar dat is wel heel goed voor de tijd. Excuses, maar u hebt ook nog drie interrupties, die u vast zult gebruiken. Ik bedoel het goed. Er zijn ook interrupties bij uw inbreng.
De heer Servaes (PvdA): We willen de mening van de heer Ten Broeke natuurlijk over alle onderwerpen horen, maar ik sluit nu even aan op de passage over mensenrechten en het bedrijfsleven, waar ik ook op in zal gaan. We zullen hier op een later moment op terugkomen, wanneer het nationaal actieplan voor bedrijfsleven en mensenrechten onze kant op komt.
De heer Ten Broeke legt veel nadruk op zelfregulering. Hij zegt dat de overheid hier niet zoveel te doen heeft, maar dat het aan bedrijven zelf is. Ik wil graag zijn reactie vragen op hetgeen wij vorige week van de vertegenwoordiger van VNO-NCW hoorden. Hij zei dat de OESO-richtlijnen in orde zijn, maar dat zijn inschatting is dat deze principes en richtlijnen bij 90% van zijn achterban volledig onbekend zijn. Hoe ziet de heer Ten Broeke het voor zich dat het bedrijfsleven handelt naar richtlijnen die bij het overgrote deel ervan onbekend zijn?
De heer Ten Broeke (VVD): Een sterker pleidooi voor zelfregulering zou ik niet kunnen houden, want onbekend maakt in dit geval niet onbemind. De vertegenwoordiger van het bedrijfsleven, die overigens een uitstekende bijdrage heeft gehouden, gaf al aan dat ondanks het feit dat de richtlijnen misschien niet bij alle bedrijven bekend zijn, men er wel naar handelt. Dat is precies mijn punt. Ik durf mijn hand ervoor in het vuur te steken dat het overgrote deel van de Nederlandse bedrijven al in deze geest handelt, simpelweg omdat de continuïteit van hun eigen bedrijf daar om vraagt. Zij hebben onze betweterigheid en onze bemoeizucht helemaal niet nodig. Ik weet wel dat er altijd een neiging is in deze Kamer om, als we richtlijnen hebben, nog een stapje verder te gaan. Dat is een autonoom proces. Daarom zeg ik: enough is enough, en dat heb ik vorig jaar ook gezegd. Men handelt al volgens deze richtlijnen. Er is niets mis met die richtlijnen en evenmin met het Nederlands bedrijfsleven.
De heer Servaes (PvdA): Natuurlijk is het zo dat bedrijven die hier al naar handelen, te prijzen en te loven zijn. Zij kunnen een voorbeeld zijn voor andere bedrijven, dat is absoluut waar, maar een onderdeel van die OESO-richtlijnen, de guiding principles, is nu juist dat niet alleen de bedrijven worden aangesproken, maar ook de overheden. John Ruggie, de vader van dit gedachtegoed, spreekt over een duty to protect, en die legt hij specifiek bij de overheid. Hij roept overheden op om kaders te scheppen voor bedrijven om ernaar te handelen.
Als het goed is bij bedrijven, is dat mooi, maar het kan natuurlijk altijd beter. We zien nog steeds misstanden in landen. Afgelopen week zagen we dat bedrijven in Qatar gebruikmaken van slaven, zoals dat wordt genoemd. In de inbreng voor deze bijeenkomst hebben mensenrechtenorganisaties juist een oproep aan ons gedaan om te bekijken hoe dit kan worden aangescherpt, om het tanden te geven. Waarom zegt de heer Ten Broeke dan dat het wel goed zal komen en dat hij verder geen inspanningen doet?
De heer Ten Broeke (VVD): Dat zeg ik niet, maar we hebben die inspanningen immers al geleverd? De internationale gemeenschap heeft die inspanning geleverd, niet in de laatste plaats op instigatie van Nederland. Bij de meeste van deze richtlijnen heeft Nederland vooropgelopen. Het Nederlands kabinetsbeleid is ook op dat vlak uitermate consistent. Ondanks de kleur van de verschillende opeenvolgende kabinetten wordt aan die richtlijnen helemaal niets afgedaan.
U constateert zelf dat het Nederlands bedrijfsleven, ondanks dat een groot deel ervan de richtlijnen misschien niet eens kent, er al naar handelt. Dan kun je wel eindeloos blijven vragen om nog meer tanden, nog meer wetgeving en nog meer overheidsinzet. Het is misschien een verschil in instelling of waar je vandaan komt, maar ik vertrouw erg op het vrije spel der krachten voor de bedrijven. Zij hebben sowieso te maken met hun aandeelhouders, de overheden waarmee zij te maken hebben en de omgeving waarin zij werken. De klanten kunnen zelf aangeven, bijvoorbeeld door met de voeten te stemmen, of een bedrijf aan hun eisen voldoet. Dat is een proces dat wij hier ook zouden moeten herkennen.
Alles is tegenwoordig openbaar of wordt openbaar. Bedrijven worden langs een heel andere meetlat gelegd dan in de tijd van het ontstaan van deze richtlijnen. Ik denk dus dat je voorzichtig moet zijn met het voortdurend belasten van het Nederlandse bedrijfsleven. Dat was ook onderdeel van de beantwoording van de heer Quaedvlieg van VNO-NCW. Je moet oppassen dat je niet doorschiet in de wens om iets nog beter te maken dan het al is. Ik neem dus vooral uw compliment voor het Nederlandse bedrijfsleven over. Dat compliment deel ik.
De heer Sjoerdsma (D66): De heer Ten Broeke zegt dat consumenten met hun voeten kunnen stemmen. Dat ben ik natuurlijk met hem eens. Wij geloven in de verantwoordelijkheid van de consument. Als zij over de juiste informatie beschikken, zullen zij een afweging maken over de vraag welk product ze zullen aanschaffen. Het probleem in sommige gevallen is echter dat niet alle bedrijven – er zijn ook veel goede bedrijven bij – consumenten voorzien van de informatie die ze nodig hebben om die afweging te maken.
Vorige week hebben we bijvoorbeeld een debat gevoerd over de Nederlandse elektriciteitscentrales die hun kolen in grote mate halen uit mijnen in Colombia, maar geen openheid van zaken willen geven over de vraag uit welke mijnen die kolen komen. Wat staat de heer Ten Broeke in zo'n geval voor? Kijken en laten gaan?
De heer Ten Broeke (VVD): Nee, maar volgens mij wordt er niet alleen maar gekeken. Het simpele feit dat u de kat de bel hebt aangebonden en dat hierover gesproken wordt, betekent al dat er inzet wordt gepleegd. Dat is dus altijd mogelijk. Omgekeerd kan ik u ook iets anders voorhouden. De grondstoffenambassadeur van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken sprak recentelijk bij – ik meen – Pauw en Witteman over de mijnen in Congo. Om de werkstandaard daar te kunnen verbeteren, worden bepaalde minimumnormen niet gehaald, bijvoorbeeld op het gebied van kinderarbeid. Dat wordt voor lief genomen, omdat de manier waarop met deze mijnen wordt omgegaan een verbetering van de situatie voor de bevolking daar oplevert. Denk bijvoorbeeld aan onderwijs dat kan worden gegeven. Het beeld is dus niet altijd even helder. Je kunt een en ander niet altijd met een schaartje knippen. Ik vond dat een interessant dilemma. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in dit dilemma op een bijzondere manier een keus gemaakt. Misschien is er volgens de officiële richtlijnen een keus gemaakt voor het belang dat het meest prevaleerde. Ik vind dat moedig. Ik vind het een goede benadering van het ministerie.
De heer Sjoerdsma (D66): Dat beeld deel ik natuurlijk, maar de heer Ten Broeke gaat voorbij aan de kernvraag, namelijk wat er moet gebeuren als bedrijven systematisch niet mee willen werken aan het bieden van transparantie. In het geval van de kolen gaat het om een dialoog die drie jaar lang onderling gevoerd is met maatschappelijke organisaties. Hier is uiteindelijk helemaal niets uitgekomen. Ook als liberaal zou ik dan zeggen dat het een beetje marktverstorend werkt als je geen informatie wilt geven. Is de VVD ervoor om op een gegeven moment een wet aan te nemen, zoals dat is gebeurd met de biobrandstoffen, waarmee elektriciteitscentrales worden verplicht om te laten zien waar ze hun kolen vandaan halen?
De heer Ten Broeke (VVD): Dit wordt in het nationale parlement besproken en we moeten erop vertrouwen dat dit op zichzelf effect heeft. Ik ben niet voor wetgeving die opnieuw de lasten eenzijdig bij de bedrijven legt. Het systeem zoals we dat nu kennen – de heer Servaes gaf het net in zijn vragen al prima weer – leidt ertoe dat het overgrote deel van de Nederlandse bedrijven dit uit zichzelf al doet. Als dat niet gebeurt, kunnen ze ook nog eens herinnerd worden aan de richtlijnen. Ik heb er dus geen behoefte aan om nieuwe wettelijke maatregelen op te leggen om het bedrijfsleven naar ons model te beïnvloeden. Ik vind de huidige situatie op zichzelf al grote winst. Ik denk dat het Nederlandse bedrijfsleven wat dit betreft in hoge mate vooruitloopt op het bedrijfsleven in het buitenland.
De voorzitter: U hebt ook een interruptie van de heer Van Ojik. Dit is uw tweede interruptie, mijnheer Van Ojik.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat is waar, mevrouw de voorzitter, dank u wel. Ik doe toch mijn tweede interruptie, omdat ik het standpunt van de woordvoerder van de VVD-fractie, de heer Ten Broeke, eigenlijk niet goed begrijp. We hebben hier de afgelopen weken verschillende debatten gevoerd, meestal met de heer Leegte, over landroof, over de steenkolen en over de textielsector in Bangladesh. We weten allemaal dat de praktijk veel weerbarstiger en ingewikkelder is dan de heer Ten Broeke nu doet voorkomen met zijn stelling dat het in het algemeen eigenlijk wel goed loopt, om het maar even in één zin samen te vatten. Zelfregulering betekent dat je altijd freeriders hebt, mensen die meeliften door zich niet aan de regels te houden, die daaruit een concurrentievoordeel halen en die daarmee eigenlijk een race to the bottom bewerkstelligen. Ik wil de heer Ten Broeke vragen of het voor bedrijven niet veel beter zou zijn om juist wel regels te hebben, zodat elk bedrijf weet waar het aan toe is en elk bedrijf zich aan dezelfde regels moet houden om te voorkomen dat mensen gratis kunnen meeliften. We zouden dat toch allemaal moeten willen?
De heer Ten Broeke (VVD): Dat zou mooi zijn. In de ideale wereld van de heer Van Ojik geldt dat misschien ook. Het vervelende is echter dat wij die regels wel stellen en ze misschien ook wel opleggen, maar dat het grootste deel van de wereld niet denkt zoals de heer Van Ojik en er zich over het algemeen ook weinig aan gelegen laat liggen. Met die realiteit hebben we te maken. Ik hoop dat die realiteit ook een keer bij de heer Van Ojik indaalt, want die race to the bottom geldt dan juist alleen voor diegenen die de regelgeving eenzijdig afdwingen. Ik ben daar heel huiverig voor. We moeten proberen, en ik geloof ook dat dat de algehele lijn is, om er met de genoemde principals, met de OESO-guidelines, voor te zorgen dat er een bodem zit in wat we acceptabel vinden en waaraan bedrijven zich zouden moeten houden. Nederland gaat daar ook heel ver in: er is een contactpunt, we geven er informatie over, we hebben transparantieverplichtingen, en we hebben ook bedrijven die heel ver gaan in hun jaarverslagen. Maar uiteindelijk komt het erop aan dat bedrijven ook zelf de noodzaak voelen en vinden dat de noodzaak er is, om zich aan transparantieverplichtingen te houden. Wij kunnen dan wel proberen die eenzijdig op te leggen, maar het gebeurt al in hoge mate. Laat de heer Ojik nu gewoon eens accepteren dat er geen race to the bottom plaatsvindt. Het omgekeerde is juist het geval. Niet in de laatste plaats door de moderne communicatietechnologie die ons in staat stelt om bijna alles realtime te zien, houden steeds meer bedrijven zich aan die verplichtingen. In Nederland doen bijna alle bedrijven dat en in het buitenland zet die trend zich voort. Ik wil graag op die trend inzetten en er absoluut voor waken om in Nederland eenzijdig een stap verder te zetten die ons alleen maar verder van huis brengt en die bovendien de competitie ook nog eens kan verstoren.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De heer Ten Broeke vraagt mij om te accepteren dat die race to the bottom niet plaatsvindt, alsof ik dat niet zou willen accepteren om welke reden dan ook. Ik zou, eerlijk gezegd, willen dat de heer Ten Broeke gelijk had. De afgelopen weken hebben de discussies, ook hier aan tafel, echter opnieuw duidelijk gemaakt dat, als je het bijvoorbeeld over de textielsector in Bangladesh hebt, op het moment dat een land zich wat meer aan de internationale normen gaat houden, het bedrijf zich gewoon ergens anders naartoe verplaatst. Dat kan omdat er geen internationale regelgeving is die voor iedereen hetzelfde is. Er zijn talloze voorbeelden, niet alleen de textielsector maar ook de voedselsector en de landroof, waarover we hier een discussie hebben gehad. Je kunt wel zeggen dat de GroenLinksfractie nu ook eens moet accepteren dat er geen race to the bottom plaatsvindt, maar helaas ... Wie dagelijks het nieuws volgt, weet dat er iets anders aan de hand is. Ik geloof dat collega Servaes net Qatar noemde. Ik wil de heer Ten Broeke vragen om nu eens een keer te erkennen dat zijn liberale model van zelfregulering niets anders oplevert dan dat mensen op dit moment als slaven aan voetbalstadions werken in Qatar. Ik wil hem vragen om dat nu eens te accepteren en aan te geven wat hij daaraan zou willen doen, anders dan te zeggen dat hij het aan de bedrijven wil overlaten.
De heer Ten Broeke (VVD): Dat is pertinent onwaar en het demagogische trucje dat de heer Van Ojik hier probeert is wel aardig, maar het is niet terecht. De reden waarom bijvoorbeeld de textielindustrie zich verplaatst, is omdat landen die zich een paar jaar geleden nog niet aan deze normen hielden, zoals Vietnam, zich daar in toenemende mate nu juist wel aan houden. Je kunt de stelling innemen die de heer Van Ojik kennelijk inneemt, namelijk dat we er juist door wetgeving in Nederland voor kunnen zorgen dat er geen uitwassen meer zijn in Qatar of in Bangladesh. Maar dat is niet juist, mijnheer Van Ojik. Zo werkt het niet in de wereld.
Nogmaals: het is goed dat de internationale gemeenschap met de OESO-richtlijnen en de Ruggie-guidelines probeert om basisnormeringen aan te brengen waaraan zo veel mogelijk bedrijven zich moeten houden. Nederland loopt daarin voorop, maar het eenzijdig door Nederland afkondigen van wetgeving voor Nederlandse bedrijven die ver uitgaat boven de normen die internationaal gebruikelijk zijn, leidt er uiteindelijk alleen toe dat Nederlandse bedrijven, die het kennelijk toch al goed doen en dus niet behoren tot de bedrijven die slaven in dienst hebben, op achterstand worden gezet. Dat moeten u en ik niet willen. Dat is slecht voor Nederland. Het helpt ook niet bij de verspreiding van de normering, want het geeft bedrijven als Shell, dat fantastische activiteiten verricht in en buiten Saudi-Arabië om mensenrechtenverdedigers daar de ruimte te geven, veel minder ruimte om te doen wat zij kunnen om de minimale normering voor hun eigen stakeholders in de praktijk te brengen. Laten wij die bedrijven aanmoedigen in plaats van beperken.
De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, u hebt uw overgebleven minuut spreektijd ruimschoots goedgemaakt in uw antwoorden op interrupties. Het woord is aan de heer Van Bommel. Hij heeft twaalf minuten spreektijd.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. De SP-fractie is voorstander van een ambitieus mensenrechtenbeleid, op papier en in de praktijk. Zij is dan ook tevreden met deze mensenrechtennotitie, met de papieren versie althans. Dit document kan dienen als een basis voor een ambitieus mensenrechtenbeleid. Volgens mij hadden ook de sprekers in de rondetafelgesprekken die indruk. Zij hebben zich in ieder geval positief geuit over dit document. Ik zeg met nadruk dat dit document kán dienen als een basis voor een ambitieus beleid, want hoe mooi de woorden ook zijn gekozen, een beleidsstuk blijft papier en wij moeten kijken naar de praktijk.
In de elf maanden die de minister nu in dienst is, zijn er zeker goede ervaringen geweest, zoals zijn diplomatieke inzet toen in Turkije vreedzame protesten door excessief politiegeweld werden onderdrukt. Ook steunt de SP-fractie de inzet om naar aanleiding van de repressie in Egypte in juli daadwerkelijk uitvoering te geven aan het belangrijke principe «less for less», in dit geval. De grove schendingen van de mensenrechten in Egypte sinds de staatsgreep moeten gevolgen hebben voor de relatie tussen Nederland en de Europese Unie enerzijds en Egypte anderzijds. Ook de aandacht in het mensenrechtenbeleid voor vrouwenrechten in de Arabische regio spreekt de SP-fractie zeer aan.
De SP-fractie heeft echter ook een aantal minder goede ervaringen met het mensenrechtenbeleid van de minister. Ik bespreek hier vier punten. Het eerste punt betreft de doodstraf. In de mensenrechtennotitie staat dat de toepassing van de doodstraf wereldwijd nog veel te vaak voorkomt. Uit Nederland klinkt geregeld terecht kritiek op bijvoorbeeld Iran, waar deze straf veel te vaak wordt uitgevoerd. Ook sommigen van onze bondgenoten voltrekken de doodstraf op grote schaal, de Verenigde Staten voorop. Daar past ook kritiek. Van mijn kant is er wel steun voor antidoodstrafprojecten in de Verenigde Staten. De Europese Unie heeft zich dat ten doel gesteld en Nederland heeft hieraan terecht uitvoering gegeven in de vorm van projecten in de Verenigde Staten.
Wij maken ons ook zorgen over de buitenrechtelijke executies die door de Verenigde Staten worden uitgevoerd. Ik denk bijvoorbeeld aan de aanval met kruisraketten met clustermunitie op een dorpje in het zuiden van Jemen, een aantal jaren geleden. Daarbij kwamen toen tientallen burgers om, vooral vrouwen en kinderen. Dit is uitvoerig gedocumenteerd door verschillende journalisten en mensenrechtenorganisaties. Amnesty International concludeerde na onderzoek dat de targeted killings in Jemen een schending van het recht op leven waren, zoals dit is vastgelegd in onder andere artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties. Gezien het standpunt van de minister over de doodstraf mag worden verwacht dat er ook kritiek op dit soort acties van bondgenoten zou klinken, maar, helaas, niets is minder waar. Hoe rijmt de minister deze stilte met het uitgangspunt in de mensenrechtennotitie dat Nederland zich consequent uit tegen de meest grove en ernstige mensenrechtenschendingen? Het is mij overigens opgevallen dat de minister tot op heden niet één keer een Amerikaanse buitenrechtelijke executie met drones heeft veroordeeld. Hoe is dit mogelijk? Vat de minister dit wellicht als iets anders op?
Een andere minder goede ervaring betreft de inzet op mensenrechten in Saudi-Arabië. Het is duidelijk dat dit land op veel gebieden fundamentele mensenrechten in ernstige mate schendt. mensenrechtenrapportages over dit land liegen er niet om. De laatste jaren is de repressie van mensenrechtenverdedigers bovendien eerder toe- dan afgenomen. Vooral het oppakken en na oneerlijke processen veroordelen van vreedzame dissidenten is zorgwekkend. Niet zelden is marteling hierbij aan de orde. De Kamer heeft hiervoor een aantal keren aandacht gevraagd, specifiek voor de oprichters van de Saudische mensenrechtenorganisatie ACPRA. Toch lijken het ministerie en de twitterende ambassadeur ter plaatse maar weinig aandacht te hebben voor de mensenrechtenschendingen in dit belangrijke Arabische land. Dat lijkt echt een blinde vlek te zijn.
Dat constateert ook Amnesty International in een rapport van afgelopen week. Onacceptabel is het dat er in 2011 en 2012 geen enkel project in Saudi-Arabië uit het Mensenrechtenfonds is gefinancierd, terwijl hiervoor wel geld beschikbaar was. Ronduit bizar is het dat er vanuit Saudi-Arabië kennelijk nog niet eens antwoord is gekomen op de vraag van de EU hoe toestemming kan worden verkregen om processen tegen mensenrechtenverdedigers bij te wonen, terwijl het bijwonen van processen zo belangrijk is. Is hierover inmiddels meer duidelijkheid? Is de minister het met mij eens dat het hoog tijd is dat er meer en zichtbaarder wordt ingezet op mensenrechtenkwesties in Saudi-Arabië? Stille diplomatie lijkt hier niet te werken. Bij Iran is het pad van stille diplomatie terecht verlaten. Er wordt openlijk kritiek geuit op de onderdrukking van bijvoorbeeld christenen en bahai. Waarom gebeurt dat in het geval van Saudi-Arabië niet?
Naast Saudi-Arabië gaat naar de opvatting van de SP ook te weinig aandacht uit naar de mensenrechtensituatie in Bahrein. Ook daar worden mensenrechten grootschalig geschonden. Onlangs werd bijvoorbeeld oppositieleider Khalil al-Marzooq opgepakt. Amnesty International en Parliamentarians for Global Action roepen op tot zijn vrijlating. Is de minister bereid, die oproep te ondersteunen?
Een volgende kwestie betreft het vervangen van de Mensenrechtentulp door de Human Rights Innovation Award. Terecht uitte het Kamerlid Timmermans vorig jaar nog pittige kritiek op minister Rosenthal over zijn handelwijze met betrekking tot de Mensenrechtentulp. Hij vroeg toen onder meer of het ultieme doel van het mensenrechtenbeleid van minister Rosenthal soms was om mensenrechtenschenders zoals China niet voor het hoofd te stoten. Nu is echter de indruk ontstaan dat juist minister Timmermans met de nieuwe prijs ervoor gaat zorgen dat grove mensenrechtenschenders niet meer voor het hoofd worden gestoten. Volgens de mensenrechtenambassadeur zou immers de laatste winnaar van de Mensenrechtentulp, Bharathan uit India, niet voor de nieuwe prijs in aanmerking komen omdat hij niet innovatief genoeg zou zijn. Volgens oud-jurylid van de Mensenrechtentulp Cisca Dresselhuys geldt dat evengoed voor de vier winnaars van de tulp daarvoor. Dat is zeer zorgwekkend, want stuk voor stuk zijn dit dappere mensenrechtenverdedigers die de mensenrechtenprijs dubbel en dwars verdienen. Ook zou het prijzengeld gehalveerd zijn en is het bedrag niet meer vrij te besteden, maar moet het gaan naar een instituut in Nederland. Tevens is nog onduidelijk of de nieuwe jury wel onafhankelijk zal zijn, aangezien dat instituut vooral teert op subsidies die vanuit de ministeries worden verstrekt. Hoe kan de minister voor deze verandering tekenen? Het is mij in het geheel niet duidelijk wat er mis was met de oude opzet van de prijs. Kan de minister daar vandaag nog eens op ingaan? Als het aan de SP ligt, blijft de Mensenrechtentulp bloeien en wordt hij jaarlijks toegekend aan personen of organisaties die bijzondere prestaties hebben geleverd bij het verdedigen van de mensenrechten.
De voorzitter: Er is een interruptie van de heer Voordewind. Mijnheer Voordewind, u hebt drie interrupties, waarvan dit de eerste is.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Excuses aan de collega's dat ik iets later was. Dat kwam door verplichtingen over hetzelfde onderwerp: de mensenrechten.
Ik ben het helemaal met collega Van Bommel eens over de mensenrechtenprijs. Die moeten we vooral behouden zoals hij was. Ik sla even aan op de teksten die hij eerder uitsprak over Saudi-Arabië. De heer Van Bommel zei dat hij wil dat er meer projecten worden gesteund en dat de minister concreter aan de mensenrechten werkt. We hebben eerder gesproken over handelsmissies die die kant opgaan. Shell is heel actief. Je moet oppassen om handel en mensenrechten te veel te vermengen, maar als het gaat om overheidsbemoeienis, bijvoorbeeld met de handelsdelegaties die in mei weer die kant op zijn gegaan, neemt de Nederlandse overheid wel duidelijk stelling door mee te gaan met deze delegaties en ze te faciliteren. Vindt de SP dat we, net zoals we bij Iran hebben gedaan, hiermee eigenlijk heel terughoudend moeten zijn zolang bijvoorbeeld vrouwen nog niet eens mogen autorijden?
De heer Van Bommel (SP): Mijn fractie vindt dat je inderdaad terughoudend moet zijn. Zij vindt niet per se dat je steun aan handelsmissies moet intrekken of niet kunt geven als je weet dat er sprake is van ernstige mensenrechtenschendingen. Het gaat mij er vooral om dat de Nederlandse regering, in welke vorm dan ook – dat kan via steun aan projecten, dat kan via de ambassade en dat kan bij bilaterale bezoeken – steun aan mensenrechtenverdedigers uitspreekt, maar die steun ook in de praktijk geeft. Daarvan kan zelfs bij handelsmissies sprake zijn. Ik zeg dus niet onder alle omstandigheden: er is sprake van ernstige mensenrechtenschendingen, dus geen steun aan handelsmissies. Ik vind wel dat we ervoor moeten zorgen dat Nederland zich expliciet uitspreekt en daar waar het kan ook praktische steun geeft aan projecten in het land zelf.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Heel begrijpelijk dat de heer Van Bommel zegt dat we moeten proberen om de dialoog gaande te houden. Ik heb dan ook niet opgeroepen om de ambassadeur uit Saudi-Arabië terug te roepen of om de minister van Buitenlandse Zaken Saudi-Arabië niet langer te laten bezoeken. Het gaat mij nu specifiek om handelsdelegaties, het stimuleren van handel terwijl we ons eigenlijk kapot schamen voor wat daar met de mensenrechten gebeurt. We schreeuwen moord en brand over de situatie in andere landen in het Midden-Oosten, maar in het geval van Saudi-Arabië is het oorverdovend stil. Geven we niet een dubbele boodschap af als we roepen dat het fantastisch is dat het hele Nederlandse bedrijfsleven weer die kant opgaat als we tegelijkertijd met afschuw kennisnemen van de mensenrechtenschendingen aldaar?
De heer Van Bommel (SP): Het zal de heer Voordewind misschien verbazen, maar ik behoor tot de school die van mening is dat je meer titel hebt om autoriteiten aan te spreken als je zaken blijft doen met de landen van die autoriteiten. Als we daar niet voor zouden kiezen, dan heb je al heel snel te maken met een lange zwarte lijst van landen waar je geen handelsmissies naartoe kunt sturen. De overheid kan dan ook in heel veel gevallen niet meer de steun verlenen die nodig is om in landen daadwerkelijk zaken te kunnen doen. In het geval van Irak heb ik met eigen ogen gezien dat je inderdaad de steun van de Nederlandse overheid nodig hebt om zaken te kunnen doen. Met het oog daarop en in de wetenschap dat je meer ruimte hebt om landen aan te spreken als je met die landen zaken doet, richt ik mij liever op het door ons beiden gewenste effect. We verschillen namelijk niet van mening over wat het effect van het beleid moet zijn, namelijk dat er daadwerkelijk stappen worden gezet om de mensenrechten te verbeteren.
Voorzitter. In de mensenrechtennotitie wordt geloofwaardigheid terecht genoemd als een belangrijke voorwaarde om effectief op te kunnen treden in het buitenland. Er wordt eveneens terecht opgemerkt dat we elkaar in de EU moeten kunnen aanspreken op verbeterpunten. De trieste realiteit is helaas dat de geloofwaardigheid van de Europese Unie al vele jaren ter discussie staat vanwege de betrokkenheid van behoorlijk wat lidstaten via de zogenaamde «CIA rendition», het overbrengen van gevangenen, bij het Amerikaanse martelprogramma.
In de landen die al weer zo'n tien jaar geleden bij dit illegale programma betrokken raakten, waaronder Polen, is het nog altijd wachten op verantwoording en vervolging van de daders. De commissaris voor de rechten van de mens van de Raad van Europa uitte onlangs felle kritiek hierop, maar mij is niet duidelijk of de minister deze kritiek deelt. Tot op heden weigert hij bijvoorbeeld zijn Poolse collega's aan te spreken op het feit dat daar een potje wordt gemaakt van de verantwoording.
De SP vindt dat onacceptabel en daarom vraag ik de minister opnieuw zijn Poolse en andere collega's hierop aan te spreken. De geloofwaardigheid van het buitenlandbeleid van de Europese Unie staat ter discussie, zolang over deze schandvlek geen rekenschap wordt afgelegd. Zoals gezegd kan de mensenrechtennotitie dienen als basis voor een ambitieus mensenrechtenbeleid. Dan is het echter wel van groot belang dat er met betrekking tot de zojuist genoemde voorbeelden anders wordt opgetreden. Daarom ben ik zeer benieuwd naar de reactie van de minister op deze punten.
Door de bezuiniging op het postennetwerk is het de vraag of er nog genoeg capaciteit op de ambassades en consulaten overblijft om effectief een ambitieus mensenrechtenbeleid te voeren. De accentverschuiving naar economische diplomatie betekent automatisch dat er minder capaciteit overblijft om in te zetten voor het mensenrechtenbeleid. Het is mij niet duidelijk of de minister hiertegen iets onderneemt. Het kan toch niet zo zijn dat er straks onvoldoende capaciteit op de ambassades overblijft voor een ambitieus mensenrechtenbeleid? Ook dan zou het slechts bij mooie woorden blijven.
Ik heb een voorstel voor de situatie in de Westelijke Sahara. In dit gebied, dat grotendeels door Marokko wordt bezet, worden de mensenrechten op grove wijze geschonden. De speciale rapporteur voor marteling van de VN concludeerde vorig jaar dat er indicaties zijn dat de oorspronkelijke bevolking van de Westelijke Sahara geregeld het slachtoffers is van marteling door de Marokkaanse autoriteiten. Dat is een zeer ernstige beschuldiging. In de mensenrechtenrapportage van vorig jaar staat dat Nederland ervoor pleit dat ernstige mensenrechtenschendingen goed worden vastgelegd, zodat de daders van die misdrijven niet vrijuit gaan. In Syrië steunt Nederland daarom mensenrechtenactivisten die schendingen vastleggen. Ik denk dat het goed zou zijn dat vergelijkbare steun aan mensenrechtenverdedigers in de Westelijke Sahara wordt geboden. De secretaris-generaal van de VN, Ban Ki-moon, wijst ook op het belang van monitoring van schendingen. Het conflict in de Westelijke Sahara duurt al veel te lang en meer actie is nodig om verandering te krijgen. Dit is des te belangrijker omdat het wederom niet is gelukt om het vastleggen van mensenrechtenschendingen onderdeel te laten zijn van het mandaat van de VN-missie ter plaatse. Is de minister bereid tot actie op dit punt?
Een ander voorstel betreft de rechten van lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders. De SP omarmt de keuze van dit kabinet om dit tot prioriteit van het mensenrechtenbeleid te maken. Dat homoseksualiteit anno 2013 nog altijd in 76 landen, waaronder Saudi-Arabië, strafbaar is, is een schande. Het is goed dat Nederland de komende jaren een extra inspanning levert om te proberen, deze situatie ten goede te keren.
De laatste tijd is er met betrekking tot dit onderwerp veel aandacht voor Rusland, omdat daar afgelopen zomer een discriminerende wet werd ingevoerd, die propaganda voor niet-traditionele seksuele relaties onder minderjarigen verbiedt. Terecht heeft de minister zijn Russische ambtsgenoot hierop aangesproken. De Amsterdamse burgemeester Van der Laan heeft opgeroepen om hierover bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een statenklacht in te dienen tegen Rusland. Dit kan eventueel ook samen met andere EU-lidstaten. Zo kan de antihomopropagandawet getoetst worden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat zou een goede steun in de rug zijn voor de homogemeenschappen in Rusland. Hoe kijkt de minister aan tegen deze mogelijkheid?
De SP is zeer tevreden over de stevige inzet op vrouwenrechten in de mensenrechtenbrief. Terecht is dit een van de prioriteiten van het beleid. Vrouwenrechten kunnen door het programma Women on the frontline, waarin de capaciteiten van vrouwen en organisaties die zich inzetten voor politieke participatie, worden versterkt. Dat spreekt ons erg aan. Na een voorzichtige opening staan in de Arabische regio vrouwenrechten weer onder druk. Is het mogelijk om daar binnen dit programma extra op in te zetten? De SP is ook zeer te spreken over het nationale actieprogramma 1325, waarin het stimuleren van politieke participatie en leiderschap van vrouwen centraal staat. De SP moedigt de minister en de maatschappelijke partners zeer aan, dit actieplan met overtuiging uit te voeren. We zien graag een tussentijdse evaluatie van dit actieplan tegemoet.
De aandacht die er in de nota wordt gegeven aan internetvrijheid, vormgegeven in de met de VS opgezette Freedom Online Coalitie (FOC), juicht mijn fractie toe. Terecht wijst de regering ook op de keerzijde. Landen maken actief gebruik van onlinebewegingen van activisten om ze te traceren en te vervolgen. In dat verband lijken ons de recente onthullingen van de inlichtingenanalist Michael Snowden bijzonder relevant. Hij heeft immers het bewijs geleverd dat de inlichtingendiensten NSA van de VS en GCHQ van het Verenigd Koninkrijk zich schuldig hebben gemaakt aan grootscheepse schendingen van de privacy van miljoenen burgers, niet alleen in eigen land, maar over de hele wereld. Door afspraken met de grote internetondernemingen is vergaande bemoeienis van deze diensten met alle vormen van internetverkeer mogelijk gemaakt, zonder afdoende juridische controle. Het is van groot belang dat de regering het Nederlandse publiek informeert of ook de Nederlandse afluisterdiensten betrokken zijn bij deze afbraak van de rechten van burgers. Hebben of geven zij op enige manier toegang tot dergelijke informatie? Kan de minister daar duidelijkheid over geven? Is hij het met mij eens dat een ernstige tegenstrijdigheid in het beleid kan ontstaan door enerzijds de Freedom Online Coalitie te steunen, terwijl deze vrijheid tegelijkertijd op grote schaal wordt geschonden door de betrokken staten?
De voorzitter: Dank u zeer. Dan is het woord nu aan de heer Servaes van de PvdA-fractie. U hebt 15 minuten.
De heer Servaes (PvdA): Voorzitter. Na het lezen van de mensenrechtennotitie kan ik deze bijdrage maar op één manier beginnen, namelijk met een citaat, en wel in het Engels: «There are so few of us who can be confident that our liberty will not be taken away from us. There are so many that have already experienced the loss of their liberty, because they decided to follow the dictate of their conscience. There are some who have lost their lives because they decided to stand firmly by the democratic principles of freedom and justice.» Het is een citaat van Aung San Suu Kyi uit 1998 en het komt uit een boek dat ik ooit als de jongste bediende bij Buitenlandse Zaken mocht meehelpen samenstellen ter gelegenheid van de 50ste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dat is inmiddels alweer vijftien jaar geleden. Het citaat staat wat mij betreft voor twee belangrijke prioriteiten in de mensenrechtennota: het opkomen voor mensenrechtenverdedigers – want Aung San Suu Kyi is immers een van de bekendste mensenrechtenverdedigers die wij kennen – en voor de rechten van vrouwen.
Ik zal het niet spannender maken dan nodig. De PvdA-fractie is ontzettend blij met deze nota, waarin mensenrechten als hoeksteen van het buitenlands beleid genoemd worden, waarin de universele waarde van mensenrechten ondubbelzinnig bevestigd wordt, terwijl cultuurrelativisme met kracht terzijde wordt geschoven, en waarin de juiste prioriteiten worden benoemd. De nota is geschreven door een minister die in zijn eerste jaar in functie heeft laten zien dat deze woorden op papier bekrachtigd worden door concrete daden, ook als de diplomatieke gesprekspartner daar niet op zit te wachten of als mensenrechtenthema's in bepaalde landen of regio's gevoelig liggen. Genoemd is al de antihomowetgeving in Rusland, maar zeer gewaardeerd werd ook bijvoorbeeld het opkomen voor een onderzoek in Irak, toen daar een samenwerkingspartner van IKV Pax Christi vermoord werd. Dat zien wij graag. Wij hopen dergelijke voorbeelden nog veel te zien.
Het is ook goed om te horen dat de mensenrechtennota op zo veel steun en waardering kan rekenen. Dat bleek al uit de AIV-reactie, het bleek tijdens het rondetafelgesprek dat wij onlangs hadden en het bleek uit de uitgebreide input die ik de afgelopen weken van uiteenlopende organisaties mocht ontvangen. Vanzelfsprekend zijn aspecten als coherentie, consistentie en efficiency van het mensenrechtenbeleid belangrijk. Die zullen aandacht blijven vergen.
Ik wil over minstens drie thema's spreken: de gekozen prioriteiten en thema's, mensenrechten in het bedrijfsleven en de mensenrechtenprijs en het fonds. Als ik eraan toekom, zal ik wellicht nog iets zeggen over het postennet en de rol van de EU. Ik begin dus met de prioriteiten en thema's. De nadruk in het beleid ligt op mensenrechtenverdedigers, gelijke rechten voor lesbiennes, homo's, biseksuelen en transgenders, en gelijke rechten voor vrouwen. Dat is volgens mijn fractie een goede keuze. Nederland heeft op het gebied van deze rechten een onderscheidend profiel en het zijn precies deze rechten waarover Nederlanders zich het meest druk kunnen maken.
Om te beginnen mensenrechtenverdedigers. Recent hadden wij in de Kamer een gesprek met mensenrechtenactivisten uit Egypte en Libië. Dergelijke gesprekken zijn de indrukwekkendste die ik hier als Kamerlid heb kunnen voeren. Je kunt daarbij alleen maar veel respect en bewondering hebben voor de moed en het doorzettingsvermogen van deze mensen. Zij verdienen dus onze steun. Het is goed om in de notitie te lezen dat het Shelter City-project wordt uitgebreid naar meer steden, zodat mensenrechtenverdedigers tijdelijk onderdak kan worden geboden in Nederland. Het is ook goed dat andere EU-landen worden aangemoedigd om dit voorbeeld te volgen. Zijn er op dit terrein al concrete resultaten te melden?
Over de wijze waarop Nederland via de ambassade in Riyad steun verleent aan mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië, is door een aantal collega's al gesproken. Daarover is een rapport van Amnesty verschenen. Een delegatie Saudische activisten was vorige week in de Kamer op bezoek met Amnesty. Hun boodschap was: geef ons meer zichtbare ondersteuning! Het is vijf voor twaalf voor de kwetsbare mensenrechtenbeweging in Saudi-Arabië. Hoe heeft de minister dit rapport gelezen? Herkent hij zich in het geschetste beeld? Wat wil en kan zijn departement meer doen om de overgebleven mensenrechtenactivisten in dat land te ondersteunen?
Op basis van deze casus kom ik op een meer generiek punt. Amnesty vraagt verduidelijking van afwegingen die op posten leiden tot een keuze voor actieve, zichtbare diplomatie en stille diplomatie, en stelt vragen over de effectiviteit van dat laatste instrument. Kan de minister voorbeelden noemen van situaties waarin stille diplomatie wel of juist niet slaagde? Hoe kan in het geval dat resultaten uitblijven, de indruk vermeden worden dat Nederland in ieder geval niet publiekelijk opkomt voor mensen die steun verdienen? Is meer transparantie over de effectiviteit van stille diplomatie, uiteraard achteraf, mogelijk?
Ik ga nu in op gelijke rechten voor LHBT's. De PvdA vindt het van het allergrootste belang dat iedereen ervoor kan uitkomen wie hij is en van wie hij houdt. In Nederland zijn er nog stappen te zetten op het gebied van sociale acceptatie, want het kan altijd beter, maar het overgrote deel van onze bevolking staat het belang van gelijke rechten voor LHBT's duidelijk op het netvlies. In landen en regio's waar dit niet of veel minder het geval is, kan Nederland nuttig werk doen. Het kabinet noemt Afrika, Oost-Europa en Centraal-Azië met name. De PvdA vraagt zich af of de huidige regionale focus nog wat breder getrokken zou kunnen worden, waarbij met name het Midden-Oosten opgenomen wordt. Hoewel de initiatieven ter bevordering van LHBT-rechten in deze regio meer versnipperd zijn, zien wij met name na de Arabische omwentelingen diverse netwerken opspringen. Een goed voorbeeld is het Mantiqitna LGBT network, dat organisaties en activisten uit Libanon, Algerije, Palestina, Egypte en Jordanië met elkaar verbindt. Het lijkt mijn fractie van het grootste belang om deze netwerken zo snel mogelijk en zo veel mogelijk te ondersteunen in hun werk. Wat gaat het kabinet doen om de rechten van LHBT's in het Midden-Oosten te versterken? Welke bijdrage kan voor zo'n soort netwerk op korte termijn geleverd worden?
Een volgende punt is gelijke rechten voor vrouwen. Een terechte prioriteit, wil de 21ste eeuw dan eindelijk de eeuw van de vrouw worden. Ik las vanochtend een tweet waarin iemand schreef: als Lehman Brothers «Lehman Sisters» was geweest, had de wereld er vandaag misschien anders uitgezien.
Het is goed dat vorige week in New York uitgebreid aandacht is gevraagd voor dit thema en in dit specifieke geval ook voor het probleem van kindhuwelijken. Het is ook goed dat Nederland steun geeft aan de verbetering van de positie van vrouwen in het Midden-Oosten.
Een belangrijk aandachtspunt voor mijn fractie is de aanwezigheid en invloed bij de beslechting van conflicten en de onderhandelingen over de wederopbouw van post-conflictlanden. De kans neemt toe dat in Genève een vredesconferentie over Syrië zal plaatsvinden. Dat is natuurlijk een positieve ontwikkeling, maar we zouden graag willen dat bij die conferentie ook vrouwen betrokken zijn. Is in dat kader de afgelopen week in New York gesproken over de betrokkenheid van vrouwen bij de diplomatieke oplossing voor het Syrische conflict? Hoe kan verzekerd worden dat vrouwen in de bespreking in Genève straks een volwaardige en gelijkwaardige rol vervullen?
Het kabinet geeft aan dat de andere thema's waarbij Nederland een sterk profiel heeft – internetvrijheid en vrijheid van godsdienst en van levensovertuiging – onverminderd belangrijk blijven. Wij sluiten ons daar ten volle bij aan.
Ik wil eigenlijk voorkomen dat wij hier vanavond allemaal een eigen recht eruit pikken en betogen dat juist dat recht nog wat hoger op het lijstje moet komen. Het lijstje is volgens mij precies goed, maar zoals het met dit soort uitgangspunten gaat, wil ik er zelf toch eentje uit pikken, niet om de formele volgorde te veranderen maar om dat uitgangspunt kracht bij te zetten. Ik heb het over de kinderrechten, want de kinderen zijn de kwetsbaarste groep. Het thema «kinderarbeid» komt onder het kopje «mensenrechten en bedrijfsleven» aan de orde in de mensenrechtennotitie. Dat is terecht. Vorige week liet de ILO weten dat er in 2012 nog altijd ongeveer 168 miljoen werkende kinderen waren. Dat is weliswaar een forse daling ten opzichte van de 250 miljoen kinderen in 2000, maar het is nog steeds onaanvaardbaar hoog. De helft van dat aantal kinderen doet bovendien gevaarlijk werk en de helft is jonger dan 12 jaar. Kan de minister aangeven op welke manier het kabinet zich voor de rechten van kinderen zal inzetten? Worden er organisaties of specifieke projecten gesteund waarin juist kinderrechten centraal staan? En op welke wijze zal het in de notitie genoemde concept «kindervrije zones» bevorderd worden?
De heer Omtzigt (CDA): «Kindervrije zones»? Wat is dat nou? Is dat iets van een ouderenpartij?
De heer Servaes (PvdA): Excuses, ik bedoel «kinderarbeidvrije zones».
De voorzitter: Er is een interruptie van de heer Voordewind.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De heer Servaes was nog bezig met het kopje «kinderrechten». Misschien is het handig als hij dat eerst afmaakt.
De heer Servaes (PvdA): Ik heb daar nog één opmerking over.
De voorzitter: De heer Voordewind was klaar voor zijn vraag. Hij kan zijn vraag nu dus stellen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Prima. De heer Servaes zegt dat de kinderrechten eigenlijk ontbreken in de notitie. Ik ben dat van harte met hem eens. Kinderrechten en kinderarbeid zijn altijd een belangrijk onderwerp in de Kamer geweest, maar je kunt een hele trits van situaties opsommen waarvan kinderen het slachtoffer zijn geworden. De heer Servaes zegt dat de kinderrechten een prioriteit zouden moeten zijn, maar vindt hij dat deze minister die rechten als prioriteit moet opnemen in het beleid? Dat staat dus even los van de integrale benadering, die natuurlijk altijd goed is. We zien vrouwenrechten, persvrijheid et cetera, maar vindt de heer Servaes dat ook dit punt als een prioriteit moet worden opgenomen?
De heer Servaes (PvdA): Ik zei daar al iets over. Dit punt ontbreekt niet in de notitie. Het komt alleen op verschillende plekken terug: onder kinderarbeid, onder vrouwenrechten, waarbij meisjesrechten benoemd worden, en ook op andere plekken. Ik vind het dus belangrijk om daar vandaag aandacht aan te geven en daarover een paar vragen te stellen, maar mijn voorstel is juist niet om nu met elkaar in onderhandeling te gaan over de vraag hoe groot lijstjes precies moeten zijn en welk recht op welke precieze plek moet staan. Ik herken mij juist uitstekend in de prioriteiten van het kabinet.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Zo kennen we de PvdA niet, bijvoorbeeld op het punt van kinderarbeid. Bij het mvo-beleid zegt de PvdA-fractie ook als een van de eerste fracties dat de vrijblijvendheid er een beetje af moet. Natuurlijk ben ik het eens met het belang van een integraal beleid, maar als we dit echt serieus willen nemen en als we hier een hele trits van onderwerpen onder scharen – uw eigen voormalige minister voor Ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk heeft ooit Kind en Ontwikkeling in gang gezet als een aparte afdeling bij Buitenlandse Zaken – moeten we dit dan niet toch echt als een prioriteit aanmerken? Dat zouden we gezamenlijk met een motie kunnen voorstellen.
De heer Servaes (PvdA): Nogmaals: ik denk dat dit prima naar voren komt in de notitie, zij het wat versnipperd over verschillende plekken. Moet het een belangrijke prioriteit van het kabinetsbeleid zijn? Ja natuurlijk, maar ik heb de indruk dat de minister daar ook zo over denkt. We zullen dat straks van hem horen. Op basis daarvan kunnen we verder handelen.
Ik heb nog één specifieke vraag over kinderrechten, namelijk over het derde facultatieve protocol bij het kinderrechtenverdrag van de VN. Het kabinet geeft aan dat het zijn standpunt over de ratificatie van dat protocol nog moet bepalen.
De notitie is al een maand of twee oud. Hoe staat het nu met de standpuntbepaling? Waarom staat het zo neutraal weergegeven? Is er twijfel of terughoudendheid bij ratificatie? Het geeft aan kinderen een klachtenrecht bij het VN-kinderrechtencomité. Dat lijkt mij een uitstekende manier om kinderrechten te versterken.
Ik ga naar mensenrechten en het bedrijfsleven, waarbij ik terugverwijs naar het debatje dat we eerder hier hadden. Ik stel voor dat het uitgangspunt dat de heer Ten Broeke naar voren bracht, namelijk het nog beter maken dan het al is, ons aller uitgangspunt wordt. Ik noemde al even het rondetafelgesprek dat wij tijdens de hoorzitting hadden met VNO, waaruit bleek dat in ieder geval de bekendheid van de richtlijnen en ook de afdwingbaarheid daarvan beperkt is. Ze zijn dus nauwelijks bekend en voor het grootste deel niet afdwingbaar. Ondanks positieve voorbeelden van bedrijven die er bovenuit steken en die mensenrechten en mvo juist uiterst serieus nemen, zal een ambitieus nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten met tanden en een actieve rol voor de overheid, voor mijn fractie zeer welkom zijn.
In dat actieplan zou het begrip «due diligence» centraal moeten staan. Bedrijven moeten proactiever zijn om schendingen te voorkomen. Waar die onverhoopt toch ontstaan, moeten bedrijven zorgen voor herstel en compensatie en bedrijven moeten dan niet alleen naar hun eigen activiteiten kijken, maar naar de gehele keten. Ik heb begrepen dat het nationaal actieplan nog iets langer op zich laat wachten, maar ik vraag de minister wel om iets te zeggen over de manier waarop dat actieplan tot stand wordt gebracht. Wie is erbij betrokken, waar staat het proces en wordt daarin gesproken en nagedacht over sterkere regelgeving, scherper toezicht of wat sommigen juridische terugvalmechanismen noemen? Overigens moet er niet alleen aandacht zijn voor de manier waarop wij dit in Nederland inrichten, want we moeten inderdaad, zoals de heer Ten Broeke al zei, niet als enige hierop vooruitlopen, maar vooral ook kijken wat we gezamenlijk in Europees verband kunnen doen, zodat we ook gezamenlijk vooruitgang boeken.
De voorzitter: Er is een interruptie van de heer Van Ojik. Zijn laatste.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Het lijkt mij nog niet eenvoudig voor de minister om zo'n actieplan te schrijven en te moeten laveren tussen de zelfregulering van de VVD en het actieplan met tanden – dat heb ik heel goed gehoord – waar de PvdA nu voor pleit. Vandaar mijn vraag aan de heer Servaes wat ik precies moet verstaan onder een actieplan dat tanden heeft. Ik ben daar erg voor en daarom ben ik benieuwd hoe de PvdA denkt dat dat zal gaan. Dat kan de minister wellicht ook helpen als hij dat actieplan moet schrijven.
De heer Servaes (PvdA): Ik heb daar net al een paar voorbeelden van genoemd. Het gaat om de rol die je de overheid geeft. Daar hebben we het niet over gehad. Die moet wat mij betreft activerender zijn. Maar het gaat er ook om welke mechanismen je inbouwt. Juist om te zorgen dat de bindendheid die wel degelijk een onderdeel is van die OESO-richtlijnen, ook in de praktijk gebracht wordt. Dat kan verschillende vormen krijgen. Ik noemde al het juridische terugvalmechanisme waar je naartoe kunt of toezicht. We hebben daar in andere debatten ook aandacht aan besteed. Ik vind het belangrijk dat het proces van dat actieplan goed vormgegeven wordt en dat al die opties daarin gewogen, maar ook besproken worden met verschillende organisaties die daar uitgewerkte ideeën over hebben.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik heb goed geluisterd naar de voorbeelden die de heer Servaes heeft genoemd. Wat mij daar met name in interesseert, is dat eventuele bindende karakter van maatregelen in zo'n actieplan. Daar gaat volgens mij het debat met de heer Ten Broeke ook over. Die zegt, als ik hem mag parafraseren: dat moet je gewoon helemaal niet doen, je moet dat aan de bedrijven zelf overlaten. De heer Servaes zegt: er moet wat mij betreft voor een deel bindende regelgeving komen. Dat heb ik toch goed begrepen? Misschien kan hij nog wat specifieker maken wat hij daar precies mee bedoelt.
De heer Servaes (PvdA): Ik heb daar zojuist een paar voorbeelden van genoemd. Ik vind het boeiend dat de heer Van Ojik zich vooral druk maakt om de wijze waarop de minister in deze coalitie opereert. Het is toch de rol van het kabinet om steeds meerderheden te vinden binnen zijn eigen coalitie, maar vooral ook in breder verband in de Kamer. Het moet de heer Van Ojik tegelijkertijd toch ook niet verrassen dat juist mijn partij, de Partij van de Arbeid, opkomt voor zaken als eerlijk werk, een speerpunt van ons beleid. Als ik een beetje reclame mag maken: minister Ploumen leidt vanavond in Utrecht een bijeenkomst over dit onderwerp. Met andere woorden, een echt PvdA-onderwerp, waarover we graag met elkaar, welke partijen dat dan ook zijn, het gesprek aangaan.
De heer De Roon (PVV): De heer Servaes heeft in een interruptiedebatje met de woordvoerder van de VVD gesproken over het gebruikmaken en misbruik maken van slaven in Qatar door bedrijven. Hij sprak de woordvoerder van de VVD met name aan op het feit dat bedrijven daarvoor verantwoordelijk zijn. In schriftelijke vragen heeft de PvdA-fractie bij monde van de heer Servaes vorige week van de regering geëist te garanderen dat Nederlandse bedrijven geen slaven gebruiken bij het bouwen van het voetbalstadion. Ik dacht: dat is mooi, het gaat over Qatar en de heer Servaes zal in zijn bijdrage ongetwijfeld de hoofdverantwoordelijke voor die mensenrechtenwantoestanden in Qatar aan de orde stellen. Dat is niet gebeurd. Ik krijg toch een beetje het gevoel dat ook de PvdA-fractie hetzelfde doet als wat ik de minister verwijt, namelijk gewoon de stelselmatige verantwoordelijkheid van de islam voor mensenrechtenschendingen niet aan de orde te stellen. Dat doet de minister in zijn nota en de heer Servaes lijkt dat te doen in zijn bijdrage en in zijn schriftelijke vragen. Waarom doet u dat, vraag ik de heer Servaes?
De heer Servaes (PvdA): Ik blijf verrast worden door dit soort vragen. Wij zien misstanden in deze wereld in textielfabrieken in Bangladesh, in steenkolenmijnen in Afrika en nu in Qatar waar voetbalstadions gebouwd worden voor het wereldkampioenschap in 2022. Het gaat mij erom dat we aandacht blijven vragen voor die misstanden; dat we alles in het werk stellen om die misstanden te voorkomen via de overheid – daarover hebben wij het zojuist uitgebreid gehad – maar ook door bedrijven zelf aan te spreken. Het spijt mij heel erg, maar religie vind ik hierin geen onderwerp. Het gaat om wat er gebeurt, om wat we zien, om mensenrechtenschendingen die universeel zijn en wat mij betreft helemaal niets met een religieuze meerderheid, geaardheid of weet ik veel wat van het desbetreffende land hebben te maken. Ik wil de heer De Roon overigens danken dat ik hier nogmaals de gelegenheid krijg om aandacht te vragen voor dit onderwerp. Ik heb de regering gevraagd om te garanderen dat Nederlandse bedrijven die in Qatar actief zijn, niet hierbij betrokken zijn. De heer De Roon scherpt het wel erg aan door dat te eisen. Het gaat in dit geval om de bedrijven en niet om de Nederlandse overheid.
De heer De Roon (PVV): Dat zijn allemaal mooie woorden, maar dit laat onverlet dat de PvdA-fractie de hoofdverantwoordelijke voor de mensenrechtenschendingen, het islamitische bewind in Qatar, de islamitische dictatuur die volledig vanuit de islam handelt en van daaruit dus volledig verantwoordelijk kan worden gesteld voor mensenrechtenschennis zoals het gebruik van slaven, daarop niet aanspreekt.
De heer Servaes (PvdA): Ik laat het verband dat de heer De Roon keer op keer legt tussen één religie op deze wereld en mensenrechtenschendingen voor zijn rekening. Ik blijf mensenrechtenschendingen benoemen, maar zie geen verband daartussen.
De heer Sjoerdsma (D66): Deze mensenrechtennota lag in mei in de ministerraad voor. Toen gaven anonieme VVD'ers er als commentaar op dat het een soort Jan Pronkachtig moralisme was. Het was nog niet goed en moest nog een keer terug. Het ging toen vooral over de rol van de overheid ten opzichte van het bedrijfsleven. Het leek alsof de PvdA uiteindelijk moest inbinden, die slag was verloren. Ik vraag de heer Servaes: probeert u het nu opnieuw? Hoe zwaar weegt dit echt voor u?
De heer Servaes (PvdA): Ik vind deze vraag bijna net zo moeilijk te beantwoorden als de vorige vraag, op basis van anonieme bronnen over iets dat er in het voorjaar al dan niet gebeurd zou zijn. Het streven naar eerlijk werk, goede arbeidsvoorwaarden en naleving van mensenrechten zitten al meer dan honderd jaar in het DNA van mijn partij, de voorgangers van mijn partij meegerekend, en het zal daarin blijven zitten. Als u mij vraagt of ik het blijf proberen, antwoord ik: ja, ik zal het altijd blijven proberen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil dit toch graag iets specifieker hebben. De partij van de heer Servaes zit in het kabinet en hij zei net dat de minister een meerderheid moet zoeken binnen zijn eigen coalitie. Dat lijkt mij eigenlijk heel lastig: de zelfregulering van de VVD tegenover het actieplan en de bindende voorwaarden van u.
Dat lijkt me heel lastig te combineren. Wat als de minister niet meebuigt? Bent u dan bereid een meerderheid buiten de coalitie te zoeken?
De heer Servaes (PvdA): Dit lijkt me een typisch voorbeeld van een als-danredenatie. Het kabinet neemt de tijd om het actieplan mensenrechten en bedrijfsleven uit te werken. Ik heb daar net vragen over gesteld. Die vragen zijn erop gericht dat het een grondig proces moet zijn, zodat organisaties die daar goede ideeën over hebben betrokken worden. Laten we het debat voeren op basis van het proces dat gevolgd wordt en het eindresultaat dat ons later dit jaar – nog voor de kerst, is ons toegezegd – wordt gepresenteerd. Dat is goed gebruik in dit huis.
De voorzitter: U vervolgt uw betoog. U hebt nog drie minuten.
De heer Servaes (PvdA): Dan kom ik op de mensenrechtenprijs. De minister stelt voor om de mensenrechtenprijs een ander karakter te geven. De Human Rights Innovations Award wordt de komende jaren gericht op de bevordering van innovatie. Mijn fractie vindt dit een goed initiatief, dat goed aansluit bij het thema internetvrijheid uit de notitie en het toenemende belang van social media. Ook de uitvoering met een gerichte ondersteuning van een organisatie of een project ziet er doordacht en gedegen uit: doen dus. Mijn fractie vindt het evenwel jammer dat met de introductie van de innovatieprijs de goede oude Mensenrechtentulp verdwijnt. Ik zeg «goede oude», maar eigenlijk is die prijs pas vijf jaar onder ons. Een traditie heeft meestal wat langer nodig om echt gevestigd te raken. We vinden het jammer omdat deze prijs, de Mensenrechtentulp, specifiek gericht was op mensenrechtenverdedigers en op het eren van mensenrechtenverdedigers voor hun moed en om hen te steunen in de strijd. Veel mensenrechtenorganisaties en ook het brede mensenrechtenoverleg lijken die teleurstelling te delen, althans dat blijkt uit de correspondentie die mij is toegekomen. Wat ligt er nu precies ten grondslag aan het besluit om de Mensenrechtentulp te vervangen door de innovatieprijs? Heeft daaraan voorafgaand een evaluatie plaatsgevonden of is die nog voorzien? Welke mogelijkheden ziet de minister om de Mensenrechtentulp alsnog in ere te herstellen, naast of in combinatie met de huidige innovatieprijs? Zou hij er voor voelen om de nieuwe prijs ten minste na het eerste jaar te evalueren? Hij zou dan vooral moeten kijken naar de vraag in hoeverre de nieuwe prijs in staat is mensenrechtenverdedigers bij te staan in wat zij nodig hebben.
Het Helsinkicomité deed mij en andere collega's vorige week de suggestie om de Mensenrechtentulp zo nodig en als het ware te adopteren door de Tweede Kamer. Ik vind dat een prikkelend idee omdat het jaarlijkse aandacht voor de mensenrechten in het parlement garandeert. We hebben dan niet alleen dit jaar zo'n discussie, maar zullen elk jaar een moment kunnen creëren. Ook stelt het ons in staat om collega-parlementariërs in landen waar de democratie onder druk staat te steunen. Zo'n initiatief zou overigens wel door alle partijen in de Kamer gedragen moeten worden en vergt nog heel wat beraad en voorbereiding. Ik hoor daar graag de gedachten van de collega's over. Ik kan me ook voorstellen dat we daar op een later moment over doorpraten.
Dan kom ik op het Mensenrechtenfonds. De heer Ten Broeke noemde de lijst van 47 al. Uit de IOB-evaluatie is gebleken dat dit een mooie omvang is. Ik pleit er dan ook voor om niet verder in te dikken en juist flexibel te blijven om mensenrechtenprojecten te kunnen ondersteunen, wanneer en waar dat het hardst nodig is, ook als een land toevallig niet op de lijst staat.
Van een aantal mensenrechtenorganisaties die ik onlangs sprak, kreeg ik de opmerking dat het minimumbedrag voor het fonds voor hen vrij hoog ligt, waardoor kleine projecten buiten de boot vallen. Toch kun je met een klein bedrag vaak al veel betekenen in sommige landen. Herkent de minister dit beeld? Welke andere mogelijkheden bestaan er voor steun aan kleinere projecten, bijvoorbeeld via het «handgeld» of wat formeel «kleine ambassadeprojecten» genoemd wordt?
De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb een paar vragen over de bijdrage van collega Servaes. Hij nam heel veel tijd om aandacht te besteden aan LHBT's. Terecht, want dat is een speerpunt van deze regering. In de hoorzitting werd ons op een gegeven moment duidelijk dat de WHO transgenders als geesteszieken aanmerkt. Dat heeft nogal wat negatieve consequenties, en niet alleen voor deze groep, die gestigmatiseerd wordt. Is hij het eens met de suggestie uit de hoorzitting – en volgens mij delen meerdere fracties aan deze kant van de tafel die – dat de Nederlandse regering zich ervoor moet inzetten om hen van die lijst te halen?
Mijn tweede vraag gaat over de Mensenrechtentulp. Het is voor mij opmerkelijk om te zien dat de PvdA nu graag wil terug wil naar het oude systeem. De PvdA had in het verleden namelijk veel kritiek op de wijze waarop de tulp werd uitgereikt. Ik zou graag willen weten of ik het goed begrepen heb dat de heer Servaes voorstelt om de minister de tulp afhandig te maken, zodat de Kamer hem gaat uitreiken. Wat zijn daar dan de precieze ideeën bij? We hebben al ontzettend veel mensenrechtenprijzen. Ik telde er in korte tijd een kleine dertig, waarvan meer dan de helft direct of indirect door de Nederlandse overheid wordt betaald. Heeft de mensenrechtensituatie nou baat bij weer een prijs? Zullen we niet gewoon even afwachten wat deze prijs doet? En als we het er allemaal zo over eens zijn dat Shelter City zo'n goed project is, kunnen we ook kunnen overwegen om het bedrag daaraan toe te voegen. Dat geef ik de heer Servaes in overweging.
De heer Servaes (PvdA): De eerste vraag van de heer Ten Broeke was of transgenders af moeten van de vreemde kwalificatie geestesziek van de Wereldgezondheidsorganisatie. Mijn antwoord is een volmondig ja. Ik ben het daar zeer mee eens. Ik vind het vreemd, storend en beledigend dat die kwalificatie nog altijd op die manier in deze organisatie voorkomt. Als de heer Ten Broeke ervoor pleit om deze aan te passen, dan steun ik hem daar volledig in.
Ik dacht dat ik zojuist een toelichting op de tulp had gegeven. De nieuwe prijs die geïntroduceerd wordt, steun ik volledig. Nogmaals: er is een traditie van vijf jaar, specifiek gericht op het steunen van mensen die opkomen voor mensenrechten, misschien ook met heel ouderwetse middelen als een zeepkist, een handtekeningenlijst of gewoon door voor hun mening uit te komen. Mijn fractie vindt het spijtig. Wij zouden de prijs toch in een of andere vorm willen behouden. Het is dus geen nieuwe prijs, maar de voortzetting van een bestaande prijs.
Er zijn verschillende opties. Een daarvan is dat we het als parlement zelf doen. Ik zei al dat die suggestie door het Helsinki Comité werd aangedragen. Ik zei daar ook bij dat, als we die suggestie volgen, het mooi zou zijn als we het met zijn allen konden doen. Het is geen partijpolitiek ding, maar juist iets voor de Kamer als geheel. Een tweede is dat ik me er heel goed van bewust ben dat je de prijs niet even op een achternamiddag aan iemand geeft. Je moet het proces goed voorbereiden. We hoeven daar wat dat betreft vandaag geen definitieve knoop over door te hakken, maar we kunnen daar met elkaar over in gesprek gaan. Ik ben echter benieuwd wat de collega's hierover te zeggen hebben.
De heer Ten Broeke (VVD): Ook ik ben benieuwd naar de reactie van de collega's die gisteren in een persbericht aangaven dat ze het idee van de heer Servaes op dit vlak steunen. Ik heb daar bewust niet aan meegedaan, omdat ik dit een vreemde vorm vind. In zijn beantwoording zegt de heer Servaes nu weer hetzelfde. Hij steunt het voorstel dat de heer Timmermans in zijn brief doet om de prijs van opzet te veranderen. Ik heb overigens nog wel een vraag over de overheadkosten bij de uitreiking van de prijs. Die moeten niet uitstijgen boven de prijs zelf. Tegelijkertijd wil de heer Servaes terug naar de prijs zoals hij was. Daarbij wil hij in overweging nemen om de prijs namens de Kamer uit te reiken. Het lijkt mij heel lastig om die drie dingen te combineren, met een overigens zeer beperkt budget. Als we kennelijk allemaal een beetje in onze maag zitten met het uitreiken van die prijzen, kunnen we deze prijs dan niet veel beter geven aan een organisatie die zich al bewezen heeft als het gaat om mensenrechtenverdedigers die het te heet onder de voeten wordt en die hier kunnen worden opgevangen?
De heer Servaes (PvdA): Volgens mij heeft de heer Ten Broeke het uitstekend samengevat. Nogmaals: we introduceren geen nieuwe prijs, maar houden deze prijs juist in stand. Hij vraagt of we het geld niet beter aan het project Shelter City kunnen geven. Dat weet ik niet. Volgens mij is er nu geld gereserveerd voor extra plekken. Ik heb op dit moment nog niet gehoord dat de behoefte bestaat om daar meer geld voor te reserveren. Ik vind het echter nog belangrijker om te zeggen dat het bij dit soort prijzen niet in de eerste plaats om geld gaat. Het gaat om de morele en politieke steun die je geeft aan individuen die hun nek uitsteken.
Tot nu toe heeft vrijwel iedereen het gehad over de Saudische mensenrechtenverdedigers die hier vorige week waren. Zij hunkeren naar publieke steun uit andere landen van politici die wel in de gelegenheid zijn die steun te geven. Het gaat mij erom dat we die mensen morele steun geven. Ik denk dat het geld secundair is, zeker in dit geval.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik geloof dat we zo langzamerhand een prijs moeten gaan uitreiken aan degene met het beste prijsidee op dit vlak, via een prijsvraag. Ik heb ook nog een prijsvraag aan de heer Servaes. Ik mis namelijk nog het antwoord op die heel voor de hand liggende vraag: als je zo hecht aan het voortbestaan van de Mensenrechtentulp, waarom wil je dan niet dat het kabinet die inwisselt voor dat innovatie-idee? Anders heb je weer iets nieuws en tegelijkertijd de handhaving van het oude.
De heer Servaes (PvdA): Ik heb in mijn spreektekst zelf onderbouwd waarom ik het voorstel voor steun aan de organisaties en projecten voor het gebruik van social media, internetplatforms en dergelijke uitstekend vind. Ik denk dat wij allemaal de afgelopen jaren hebben kunnen zien, met name in de Arabische regio, hoe belangrijk dat soort instrumenten is en hoe belangrijk het kan zijn om organisaties die pas van de grond komen – ik noemde zelf het regionale homonetwerk – met dat soort initiatieven te ondersteunen. De vormgeving spreekt mij ontzettend aan. Je geeft namelijk niet zozeer een bedrag, maar verleent gewoon praktische steun. Ik noem dit maar even «waardebonnen». Dit spreekt mij ontzettend aan. Het is echter iets anders dan politieke steun betuigen aan iemand of aan een mensenrechtenverdedigende organisatie die daarnaar hunkert, bijvoorbeeld de Saudische mensenrechtenverdedigers. Het zijn dus twee verschillende dingen die elkaar niet hoeven te bijten wat mij betreft.
De heer Van der Staaij (SGP): Inderdaad, als je en-en zegt, hoeft dit elkaar niet te bijten. Vindt de heer Servaes de argumentatie overtuigend om te stoppen met de Mensenrechtentulp, die wij tot nu toe kennen?
De heer Servaes (PvdA): Volgens mij staat daarover geen argumentatie in de brief. Er wordt een argumentatie gegeven waarom de nieuwe innovatieprijs is vormgegeven zoals dat is gebeurd. Ik vind dat een uitstekende argumentatie, zoals ik heb gezegd. Je kunt zien dat daar goed over nagedacht is. Er is ook een organisatie voor ingeroepen die deze ondersteuning zal bieden. De symboliek van de tulp en de manier waarop je daarmee mensen die het moeilijk hebben en onder druk staan, een moreel steuntje in de rug kunt geven, zou ik echter ook graag overeind willen houden, wellicht samen met collega's in de Kamer.
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de heldere mensenrechtennota Respect en recht voor ieder mens. Mensenrechten vormen een speerpunt van ons buitenlands beleid en dat draagt de minister met verve uit. Niet voor niets noemt hij Max van der Stoel zijn politieke vader in wiens voetsporen hij treedt. De toon van de nota is ambitieus. Het CDA heeft daar waardering voor.
Het CDA heeft ook waardering voor de toezegging van minister-president Mark Rutte om godsdienstvrijheid toe te voegen aan de speerpunten van beleid. Minister, dat is gebeurd tijdens uw aanwezigheid bij de VN. De minister-president deed deze toezegging tijdens de algemene politieke beschouwingen. Wij vernemen bijzonder graag op welke wijze de regering voornemens is om invulling te geven aan die toezegging.
Bij mensenrechten is het altijd lastig om abstracte idealen in praktijk te brengen en om daden toe te voegen aan mooie woorden. Het is lastig om te reageren wanneer het Taksinplein vol staat. Uit de mensenrechtennota blijkt wel dat, als een land onder Erdogan afglijdt naar een repressieve islamitische politiestaat, je eigenlijk het eerste vliegtuig moet nemen om protest aan te tekenen. Ik vind dat de minister onmiddellijk de geldkraan had moeten dichtdraaien toen in Egypte de Moslimbroederschap aan de macht kwam en de mensenrechtensituatie ernstig verslechterde.
De discussie over mensenrechten is universeel. Er blijkt een oneindig soort vooruitgangsgeloof uit de beleidsnota en uit de bijdragen van mijn voorgangers, behalve die van de heer De Roon. In Engeland heeft de Britse minister-president echter voorgesteld om uit het EVRM te stappen. Daaruit blijkt dat er ook forse stappen terug gezet kunnen worden bij mensenrechten en niet alleen maar vooruit, dus je moet elke dag oppassen wat iemand anders doet. Dit zijn onze naaste bondgenoten. Dit hadden wij van Griekenland of Bulgarije verwacht, om maar een voorbeeld te noemen, en niet van Groot-Brittannië, een land dat met de Magna Charta ook werd genoemd in het eerste rijtje. Ik waardeer de reactie daarop, maar het zal nog een interessant gevecht worden in het Britse parlement.
Laat ik beginnen met de mensenrechtenprijs. Het CDA waardeert de tulp en is niet erg gelukkig met de voorstellen om deze prijs bij te stellen en alleen te laten gelden voor innovatieve ideeën. Volgens ons hadden de afgelopen vijf winnaars deze dan niet kunnen winnen. Helaas is er nog te veel ellende op de wereld. Dat blijkt ook uit de citaten van de minister in de nota. We zijn ook bepaald ongelukkig met het voorstel van de minister dat eerst het publiek kandidaten mag aandragen, dan de jury een selectie moet maken en het ministerie de uiteindelijke winnaar mag vaststellen. Als we een onafhankelijke jury hebben, pleit ik ervoor dat deze de winnaar mag vaststellen.
Wij pleiten voor het handhaven van de huidige prijs. In de wedloop om wat de beste actie is, is onze tweede terugvaloptie dat het parlement dat gaat doen, maar ik hoop dat de minister zegt: ach, die prijs is zo gek nog niet. Bij een goede mensenrechtenprijs hoort enige controverse, zeg ik er eerlijk bij. Mensenrechten zijn bij uitstek politiek gevoelig, dat merkt de minister ook elke dag in zijn ontmoetingen. Anders belt hij maar vrolijk een keer met Lavrov, om te bezien hoe gevoelig deze mensenrechten kunnen zijn.
De minister beoordeelt het Mensenrechtenfonds zeer positief. Wij vragen ons af waarom het dan tot tien landen wordt beperkt. Ik sluit mij aan bij de vraag van de heer Servaes over het minimumbedrag dat toegewezen kan worden, want dat hoeft volgens ons niet per se.
Ik kom nog even terug op de godsdienstvrijheid. De ernstigste massale schendingen van fundamentele mensenrechten vinden plaats in oorlogen en conflicten, zoals in Sudan en Syrië, humanitaire drama's van ongekende omvang. Gelukkig is er nu een doorbraak in Syrië, te weten de ontmanteling van chemische wapens, maar de responsibility to protect van de internationale gemeenschap strekt verder dan dat. Te vaak wordt deze niet of niet voldoende in praktijk gebracht. Ziet de minister er wat in om het mandaat van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur en de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten uit te breiden met de responsibility to protect?
Een ander zeer ernstig onderwerp is de discriminatie en exploitatie van vrouwen. Volgens de VN wordt een op de drie vrouwen ooit slachtoffer van geweld. Daarnaast is de toenemende onderdrukking van christenen en andere religieuze minderheden in sommige regio's dramatisch. De ranglijst christenvervolging van de organisatie Open Doors spreekt helaas boekdelen: meer dan 100.000 mensen.
Voorts liggen alle nieuwe landen die op de ranglijst staan, in Afrika. In de communistische landen, behalve in Noord-Korea, neemt de onderdrukking zelfs enigszins af. Naar onze mening ontloopt de minister de vraag of dit met de radicale islam te maken heeft, en dat terwijl de minister een internationale veiligheidsstrategie heeft opgesteld waarin hij zijn terechte zorgen uitspreekt over de toegenomen instabiliteit en radicalisering in het Midden-Oosten.
In de mensenrechtennota wordt daar nauwelijks op ingegaan. De radicaliseringsgolf in de islamitische wereld heeft de christelijke minderheden onder druk gezet op een manier die lang niet is voorgekomen. Dit lijkt gebagatelliseerd te worden. Als in Egypte tientallen kerken door aanhangers van de Moslimbroederschap worden verwoest, is er geen sprake van een toenemende spanning tussen moslims en kopten, maar van een beperkte groep radicaliserende moslims die bewust kerken in brand steekt. Het tegenovergestelde hebben wij daar echt niet gezien. Wat dat betreft heeft mijn partij grote waardering voor bondskanselier Merkel, die godsdienstvrijheid wel als een speerpunt noemt, zelfs in haar laatste speech voor de verkiezingen. Als Westen verloochen je je eigen afkomst niet, en godsdienstvrijheid hoort daar fundamenteel bij. Steeds als ik «godsdienstvrijheid» zeg, bedoel ik godsdienstvrijheid en vrijheid van religie en meningsuiting. Het gaat daarbij dus ook om islamitische minderheden in islamitische landen. In veel landen worden sjiieten of soefi's behoorlijk gediscrimineerd en in een aantal landen waarin de sjiieten aan de macht zijn, worden de soennieten gediscrimineerd.
Het CDA ziet de opmars van het moslimfundamentalisme wel als een toenemende bedreiging voor de mensenrechten, juist op de gebieden waar de minister zich hard voor maakt: vrouwenrechten en de rechten van LHBT's. Natuurlijk, Nederland moet opkomen voor LHBT-rechten; daar valt een wereld te winnen. Het valt wel op dat de minister terecht stevige taal uitslaat richting Rusland, waar propagandawetgeving is ingevoerd, maar muisstil is richting islamitische landen waar homo's worden opgehangen. Neem nu een land zoals Saudi-Arabië, waar de sharia op brute wijze wordt toegepast. Daar worden mensen met het zwaard onthoofd. Amnesty International bracht afgelopen vrijdag een rapport uit waaruit blijkt hoezeer de Nederlandse regering zwijgt als mensenrechtenactivisten daar voor de rechter worden gesleept. Volgens Amnesty International lijkt het erop dat Nederland het repressieve regime in plaats van de Saudische mensenrechtenbeweging steunt. Welke druk kunnen wij in dezen uitoefenen? Is de minister bereid om de Kamer over vier maanden te laten zien op welke wijze er wel druk wordt uitgeoefend op Saudi-Arabië, hetzij openbaar, hetzij vertrouwelijk? Dat zou de geloofwaardigheid van het buitenlands beleid sterk ten goede komen.
Mede omwille van de tijd sluit ik mij aan bij de vragen van collega Van Bommel over Khalil al-Marzooq in Bahrein en bij de opmerking van de heer Servaes over jongeren. Ik sluit mij ook aan bij de uitgesproken waardering voor het feit dat minister Ploumen heeft aangekondigd de bestrijding van kindhuwelijken te intensiveren. Dat mag naar onze mening standaard een speerpunt zijn als een land toestaat dat meisjes van 8, 10 of 12 jaar worden uitgehuwelijkt; zij worden binnen het huwelijk gewoon verkracht, met alle gevolgen van dien. Dat is immers wat dan plaatsvindt, want er is geen sprake van een vrijwillige partnerkeuze. Landen dienen daarop aangesproken te worden.
De minister zegt dat hij zijn standpunt over het derde facultatieve protocol later bepaalt. Wanneer kunnen wij dat tegemoetzien? Dit roept nog wel een vraag op: wie is eindverantwoordelijk voor het mensenrechtenbeleid van Nederland? Aangezien de mensenrechtenstrategie zowel het buitenlands als het binnenlands beleid raakt, vraag ik de minister hoe de interdepartementale samenwerking op een aantal punten verloopt.
Het eerste wat ik op dit punt wil aanstippen, is de Wereldbank. Deze bank moet naar onze mening ook voldoen aan de mensenrechtenverdragen. Het is een open deur, maar het gebeurt niet. Kan de minister toezeggen dat de Wereldbank in zijn beleid en zijn projecten moet voldoen aan deze verdragen, net zoals de Europese Investeringsbank? Human Rights Watch heeft ons verschrikkelijke voorbeelden laten zien uit Vietnam, waar daarop totaal niet werd gecontroleerd, terwijl dat in andere landen wel gebeurt. Nederland heeft vooralsnog een zetel in de Wereldbank en zou zich daar dus voor kunnen inzetten.
Ik wacht met spanning op de nota over het bedrijfsleven, die ik toch echt in december verwacht.
Het is zorgelijk dat Kenia niet meer verbonden zal zijn aan het Internationaal Strafhof. Op welke wijze gaat de Nederlandse minister zich ervoor inspannen dat het conflict wordt opgelost?
Advocaten kunnen een cruciale rol spelen als mensenrechtenverdedigers bij het vertegenwoordigen en adviseren van getroffen gemeenschappen. Vaak worden ze geconfronteerd met intimidatie en represailles. Dat blijkt ook uit het op 10 september verschenen rapport van de International Commission of Jurists over Centraal-Azië. In landen als Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan, Turkmenistan en Oezbekistan ondervinden ze ernstige obstakels, waaronder zelfs fysieke aanvallen. Deelt de minister de zorgen van de ICJ? Hoe gaat Nederland zich hiervoor inzetten?
Ik heb nog een paar korte opmerkingen over de brief die op de agenda staat. Ik begin met het EVRM. Het hele Brusselse apparaat valt op dit moment niet onder de mensenrechtenverdragen. Deelt de Nederlandse regering mijn zorgen hierover? Op welke wijze heeft elke individuele burger een klachtrecht tegen Brusselse besluiten op mensenrechtengebied?
Hoe staat het met de zaak-Magnitsky? De Raad van Europa heeft een belangrijk rapport hierover klaarliggen. Dit is in de Commissie met grote meerderheid aangenomen. Deelt de minister de inhoud hiervan? Welke stappen gaat hij tegen Rusland zetten?
Ik zal het hier verder bij laten. Ik heb nog een allerlaatste vraag: is de minister bereid om een top vijf te maken van landen die hij de komende tijd wil aanspreken? Het gaat hierbij om landen met de ernstigste mensenschendingen op het gebied van de rechten van vrouwen en op het gebied van LHBT's en godsdienstvrijheid. Kan de minister aangeven welke actie hij hierop zal ondernemen? Wat ons betreft hoort Saudi-Arabië hierbij, zal ik maar heel eerlijk zeggen.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. De laatste keer dat wij dit debat voerden, was twee jaar geleden. Mijn fractie maakte zich toen grote zorgen. Minister Rosenthal zette de mensenrechten in zijn eerste grote interview op het tweede plan. Voor het eerst sinds 1979 zei het kabinet dat het bevriende landen niet expliciet wilde aanspreken. De Mensenrechtentulp kreeg nauwelijks water. Amnesty International en Human Rights Watch maakten zich zorgen.
Toen kwam er een nieuw kabinet, met nieuw elan. Minister Timmermans sloeg direct een andere toon aan. Hij wilde Nederland weer op de kaart zetten en hij pakte de pen op. We moesten echter wel even wachten, want we kregen de nieuwe nota niet in mei, vanwege gedoe in de ministerraad. Die nota lag op tafel in de Trêveszaal, maar moest met minister Timmermans mee terug naar huis, met rode strepen erin. «Een moralistisch stuk dat doet denken aan Jan Pronk», zeiden ze in VVD-kringen. «We hebben geen ruzie hoor», zei de PvdA, «het gaat alleen maar om een paar puntjes in de sfeer van het bedrijfsleven.» Als ik de PvdA-woordvoerder hier zo hoor, steekt dit nog steeds.
Nu is het gedoe weg en is de nota Respect en recht voor ieder mens naar de Kamer gekomen.
De heer Servaes (PvdA): Ik verbaas me hier enigszins over. Over exact hetzelfde onderwerp, namelijk de geschiedenis van de totstandkoming van deze nota en mijn eigen inbreng in dit debat, hebben we zojuist al met elkaar gesproken. Ik heb al gezegd dat ik niet zo veel kan met anonieme bronnen. Wat hebben we eraan om gebeurtenissen achter de schermen, waar de heer Sjoerdsma en ikzelf geen zicht op hebben, op te rakelen? Om een klassieker uit de partij te gebruiken: nu doet hij het weer! Ik maak daar bezwaar tegen en ik vind het vervelend dat ik er op die manier bij betrokken word.
De heer Sjoerdsma (D66): Het is niet echt een vraag, maar ik wil er wel op reageren. De heer Servaes heeft het over anonieme bronnen, maar er is in die periode uitgebreide berichtgeving geweest over de mensenrechtennotitie. Daar refereer ik aan. De heer Servaes kan dat niet leuk vinden, maar volgens mij blijkt uit het interruptiedebatje dat hij net had met de heer Ten Broeke van de VVD dat beide partijen het hartgrondig eens zijn over de rol van de overheid ten opzichte van het bedrijfsleven. Dat stip ik hier nog eens mee aan.
De nota Respect en recht voor ieder mens is dus naar de Kamer gekomen. Mijn fractie is in brede zin hartstikke tevreden met de nota. Verschillende zaken worden behandeld, namelijk mensenrechten als hoeksteen van het buitenlands beleid, geloofwaardig zijn door het eigen huis op orde te hebben, betere mensenrechtendialogen binnen de Europese Unie en een focus op taboedoorbrekende onderwerpen: mensenrechtenverdedigers, rechten voor homo's en vrouwen, vrijheid van meningsuiting en godsdienst. Dat is mooi.
We zien dat het kabinet echt stappen wil zetten, bijvoorbeeld met het online meedenken over die nota, met de excuses aan Indonesië en met de eerste, heel goede VN-bijeenkomst vorige week over rechten van LHBT's. Mijn felicitaties daarvoor.
D66 plaatst echter ook enige kritische kanttekeningen. Een effectief mensenrechtenbeleid valt of staat namelijk met een aantal dingen, waaronder de eigen geloofwaardigheid. Doen we wat we zeggen? Dat staat of valt met consistentie: meten we niet met twee maten? Dat staat of valt met capaciteit: hebben we voldoende mensen en middelen om onze eigen doelen waar te maken? En dat staat of valt met een goede taakverdeling: wie doet wat binnen de Europese Unie?
Allereerst ga ik in op onze geloofwaardigheid. Een goed beleid heeft geen zin als we niet ook zelf doen wat we zeggen: het eigen huis moet dus op orde zijn. Mijn fractie maakt zich zorgen over ons eigen huis.
Neem bijvoorbeeld de internetvrijheid. Internetvrijheid is een prioriteit van deze minister. Minister Opstelten wil de bevoegdheid hebben om in te breken in computers van burgers in Nederland, maar ook in het buitenland. Wat betekent dat dan voor onze opstelling in landen als Iran en Saudi-Arabië, waar wij de overheid juist willen laten stoppen met het digitaal volgen en aanvallen van mensenrechtenverdedigers?
Neem de kinderrechten. Kwetsbare vluchtelingen, onder wie kinderen, zitten in gevangenissen. De Kinderombudsman zei over het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid dat dat een van de grootste kinderrechtenschendingen van de naoorlogse geschiedenis is. Wat betekent dat dan voor onze opstelling in landen als India, waar we juist willen dat de overheid zich gaat inzetten voor betere rechten van kinderen?
Neem ook ons minderhedenbeleid. Systematisch worden 6 miljoen inwoners van de Europese Unie, Roma en Sinti, gemarginaliseerd. Zij lijken hun mensenrechten eerst maar eens te moeten verdienen. Ik moet zeggen dat de Nederlandse inzet hierin ambigu is. Want wat betekent het bijvoorbeeld voor onze opstelling in landen als China, waar we juist willen dat minderheden beter worden beschermd? Misschien is het tijd dat deze minister zijn eigen collega's eens langs de mensenrechtenmeetlat legt.
Geloofwaardigheid betekent ook dat je de donkere pagina's van de eigen geschiedenis onder ogen durft te zien. Wij hebben daarop al actie gezien van dit kabinet en van deze minister. Het aanbieden van excuses aan Indonesië was, hoe moeilijk ook, een goede stap. Mijn vraag daarbij is wel of we, na een slepende rechtszaak, nu eindelijk ook excuses kunnen maken aan de slachtoffers van Srebrenica.
Dan ga ik in op de consistentie. Het mensenrechtenbeleid kan niet effectief zijn als het niet consistent is. Als bepaalde landen, zoals Israël, en de Mensenrechtenraad onevenredig worden aangevallen, moet daarin een nieuwe balans worden gevonden. Het omgekeerde geldt echter ook: als bepaalde landen worden ontzien en als hun mensenrechtenschendingen systematisch worden genegeerd, moet daaraan juist aandacht worden besteed. Hoe komt het dan dat de golfstaten en ook Saudi-Arabië zo'n blinde vlek zijn? Zijn ze economisch zo belangrijk dat de minister bang is zich daarover publiekelijk uit te spreken? Kan de minister hierin een ommezwaai maken?
Dan kom ik op de capaciteit. Als puntje bij paaltje komt, heeft deze minister minder middelen en minder mensen om dit mensenrechtenbeleid uit te voeren. Nog voor de nieuwe bezuinigingen is de helft van de ambassades nu een een- of tweemanspostje. Voor die posten geldt als eerste prioriteit de economische diplomatie en niet de mensenrechten. De capaciteit van de mensenrechtenafdeling op het ministerie neemt af en ook het Mensenrechtenfonds is weer een beetje kleiner geworden. In het licht van de bezuinigingen vraag ik de minister dan ook of zijn ambities nog wel haalbaar zijn. Is er niet gewoon onvoldoende capaciteit voor deze ambitieuze en goede mensenrechtennota?
Dan ga ik in op de taakverdeling. Het is goed dat dit kabinet namens 16 miljoen Nederlanders een standpunt inneemt. Het zou echter nog beter zijn als de Europese Unie dat namens 500 miljoen inwoners zou doen. De minister kiest in zijn nota vaak voor een Europese aanpak in derde landen. Hij noemt mensenrechten de zilveren draad van het externe beleid van de Unie. Maar is dat ook echt zo, of is het eigenlijk meer een roestig draadje? De minister weet en schrijft ook, dat de dialogen tussen de Europese Unie en derde landen vaak heel weinig voorstellen. Volgens mijn fractie ligt daar echter de ruimte voor Nederland om het voortouw te nemen, om op termijn de dialogen te verbeteren en om te komen tot een echte taakverdeling tussen de Europese lidstaten. Deelt de minister die ambitie?
De voorzitter: Dit is de tweede interruptie van de heer Ten Broeke. Gaat uw gang, mijnheer Ten Broeke.
De heer Ten Broeke (VVD): Een verwelkte tulp, een roestige draad; het houdt allemaal niet over. Ik wil de heer Sjoerdsma het volgende vragen. Ik zou hem eerst willen oproepen om zijn Europese idealisme niet helemaal bij de schroothoop te zetten. Zou het echter juist niet heel goed zijn als Europeanen wat meer zouden samenwerken op posten waar misschien maar twee of drie mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het bijwonen van de processen? Dat punt kwam gisteravond ook naar voren in de bijeenkomst over Saudi-Arabië waarbij de heer Sjoerdsma eveneens aanwezig was.
We hebben misschien geen 28 ambassades in Riyad, maar wellicht zou dat juist een kans bieden om een beetje vorm te geven aan de Europese buitenlandse dienst. Misschien is het ook een heel pragmatische en praktische oplossing om mensenrechtenverdedigers wel de aandacht en steun te geven die zij nodig hebben als zij een proces ingaan.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik ben het geheel met de heer Ten Broeke eens. Ik zal mijn Europees idealisme niet opzijzetten, maar tegelijkertijd moet ik constateren dat de dialogen binnen het Europese mensenrechtenbeleid over het algemeen weinig om het lijf hebben. Over de praktische zaken waar de heer Ten Broeke nu over spreekt, het bijwonen van processen van mensenrechtenverdedigers en het opzoeken van mensenrechtenverdedigers in gevangenissen, ben ik het geheel met hem eens. Daarom pleit ik ook voor een Europese taakverdeling om ervoor te zorgen dat er in de landen waar wij wellicht niet actief zijn of waar wij wellicht niet meer de capaciteiten hebben om die zaken aan de kaak te stellen, in ieder geval wel een Europese collega aanwezig is.
De heer Ten Broeke (VVD): Wij zijn over het algemeen van de pragmatische lijn. Anderen zijn weer beter in elan, energie en alle andere zaken die genoemd worden. Samen komen wij dan uit op het beste gemiddelde, naar ik hoop. Juist de inzet van Europese ambassades maakt dat je op een praktische wijze direct invulling kunt geven aan een gemeenschappelijk Europees mensenrechtenbeleid. Ik kan mij er iets bij voorstellen dat de dialogen misschien nog niet zo veel om het lijf hebben. Dat heeft ook te maken met het feit dat die net begonnen zijn. Het gaat immers om verdragen die wij net gesloten hebben. Hiermee kun je echter heel praktisch en pragmatisch tegemoetkomen aan een centraal punt van kritiek, waar de heer Sjoerdsma aandacht voor vraagt, namelijk de uitdunning van de posten. Ik denk overigens dat deze meevalt, maar in ieder geval sta je samen sterk. Ik zou van D66 dus een ander verhaal hebben verwacht.
De heer Sjoerdsma (D66): Volgens mij probeert de heer Ten Broeke mij te overtuigen van het verhaal dat ik net verteld heb. Als de Europese Unie beter kan samenwerken, moet zij dat natuurlijk doen. Als dat praktisch kan, moet dat zeker gebeuren. Het gaat mij nadrukkelijk niet om kleine individuele casussen, maar om de dialoog op het hogere niveau, om grote entiteiten, van de Europese Unie tot China of India. Ook daaraan moet aandacht worden besteed. De heer Ten Broeke kan wel zeggen dat het weinig uitmaakt dat wij de capaciteit op de ambassades langzaam slopen, maar dat is niet terecht. Het maakt wel degelijk uit. De onderwerpen waar Nederland op inzet, zijn taboedoorbrekende onderwerpen zoals homo- en vrouwenrechten. Dat zijn bij uitstek onderwerpen waarop Nederland een meerwaarde heeft. Overal waar je capaciteit weghaalt, haal je ook gedeeltelijk de Nederlandse stem weg. Dat is zonde.
Via een logisch bruggetje kom ik op enkele prioriteiten van de minister. Ik begin bij de homorechten. Zoals gezegd, neemt de minister in de VN zichtbaar het voortouw voor de rechten van LHBT's. Litouwen, sinds juni EU-voorzitter, heeft vijf antihomovoorstellen op tafel liggen. Amnesty International zegt dat homogeweld binnen de Europese Unie te vaak onbestraft blijft. De minister heeft met drie collega's een brief gestuurd aan de Europese Commissie. In die brief pleitte hij voor een Europese waakhond die toeziet op grondrechten in de Europese Unie. Hoe staat het met deze discussie? Wij hopen dat de minister hierop doorpakt.
Ik ga in op mensenrechtenverdedigers. Een aantal collega's heeft al over dit onderwerp gesproken. Waarom gaat de Mensenrechtentulp eigenlijk op de schop? Wij snappen dat de prijs politiek gevoelig kan zijn, maar dat is toch geen reden om de uitreiking van de tulp zo te laten verwateren? Is de minister bereid, dit besluit te heroverwegen en de tulp in ere te houden?
Wij vragen ook aandacht voor het Shelter City Initiative van D66 en GroenLinks. Mensenrechtenverdedigers krijgen dankzij dit intiatief de gelegenheid om even op adem te komen in Nederland. De minister heeft al gezegd dat het naar zijn mening een succesvol initiatief is, dat uitbreiding verdient naar tien verdedigers per jaar. Is daarvoor geld uitgetrokken door het ministerie van Buitenlandse Zaken? Is het mogelijk om de visumverlening voor de mensenrechtenverdedigers flexibeler te maken? Dan kunnen wij meer maatwerk bieden voor individuele aanvragen.
De voorzitter: De heer Ten Broeke wil een vraag stellen. Dit is zijn laatste interruptie.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik kom terug op de Mensenrechtentulp. Je zou bijna vermoeden dat de grootste criticasters van die tulp nu proberen om met terugwerkende kracht de bloemen uit te reiken aan de initiators van deze prijs, de oud-ministers Verhagen en Rosenthal. Wat vindt de heer Sjoerdsma van het initiatief waaronder gisteravond ook opeens zijn handtekening verscheen, namelijk dat de tulp wordt ingeruild voor vouchers, bonnen – dat is het idee van de heer Timmermans – maar dat ook nog een mogelijkheid bestaat dat het parlement zelf de prijs gaat uitreiken?
De heer Sjoerdsma (D66): De heer Ten Broeke zegt «met terugwerkende kracht». Het was gewoon een uitstekend initiatief van minister Rosenthal, maar ook van de eerste oprichter minister Verhagen, om de Mensenrechtentulp neer te zetten. Wij hadden ook geen kritiek op de prijs, maar op de manier waarop de prijs werd ingevuld. Ik doel op die ene winnaar voor wie minister Rosenthal zich niet voldoende hard maakte. Daar vinden de heer Ten Broeke en ik elkaar waarschijnlijk niet. De kritiek op de huidige invulling van de Mensenrechtentulp met vouchers deel ik geheel. Wat D66 betreft blijft de mensenrechtenprijs precies zoals hij is. Dat is de eerste voorkeur. Als dat niet mogelijk is, ben ik van harte bereid om vanuit het parlement daaraan een steentje bij te dragen.
De heer Ten Broeke (VVD): Als ik het goed begrijp, wijst de heer Sjoerdsma het voorstel van de heer Timmermans af om de prijs te innoveren met vouchers. Ik weet niet of dat wordt gedeeld door de andere initiatiefnemers; in ieder geval niet door de heer Servaes, heb ik al begrepen. De heer Sjoerdsma spreekt zich nog niet uit voor een prijs die door het parlement wordt uitgereikt. Ik hoor graag zijn opvatting daarover. Hij wenst terug te keren naar de tulp die er ooit eens was, met de connotatie dat Rosenthal hem niet mag uitreiken. Ik denk echter dat dat redelijk gegarandeerd is!
De heer Sjoerdsma (D66): Dat laatste vermoed ik inderdaad ook, tenzij hij onverwacht toch als voorzitter van de commissie wordt benoemd! Een mensenrechtenprijs op het gebied van innovatie vind ik prima. Ik wil alleen geen prijzenfestival. Ik wil niet dat de Nederlandse regering straks acht prijzen loopt uit te reiken. Daarom zeg ik dat als ik moet kiezen tussen de prijs die nu wordt voorgesteld door minister Timmermans en de prijs in oude vorm, ik voor de prijs in oude vorm kies. Als ik moet kiezen tussen een staatsprijs, dus dat de Nederlandse Staat zich verbindt aan het verdedigen van mensenrechten, en een prijs van het Nederlandse parlement, heb ik in eerste instantie liever de Staat.
Voorzitter. Ik ben aangekomen bij het Internationaal Strafhof. D66 hecht grote waarde aan dit instituut, net zoals de minister overigens. Hij omarmde met enthousiasme een motie van onze kant om meer landen toe te voegen aan het Verdrag van Rome. Er zijn echter ook donkere wolken aan de horizon. Kenia stapt zeer waarschijnlijk uit het Strafhof, als allereerste land. Kenia wil daarnaast meer Afrikaanse landen verleiden om hetzelfde te doen. Ik vraag de minister hoe het kabinet hiermee omgaat en hoe we deze partners aan boord gaan houden.
Dan de internetvrijheid. Ik had het al over de hackambities van minister Opstelten. Hij is niet de enige politicus ter wereld die hieraan denkt. Vrijheid van meningsuiting geldt echter ook in de digitale wereld, tenminste voor D66. Wij willen niet dat mensen op internet zomaar gevolgd en gehackt kunnen worden. We kennen allemaal het PRISM-schandaal, Snowden en de NSA-praktijken. Leggen wij ons hierbij neer of gaat Nederland, net zoals Duitsland heeft gedaan, een no-spying agreement uitonderhandelen met de Amerikanen?
Mijn laatste punt betreft Rusland. We zitten nu in het Nederland-Ruslandjaar. Dat is potentieel een gelegenheid voor een feest, maar ik zie echt heel weinig reden tot slingers. Ik denk aan Syrië, ik denk aan anti-homowetgeving, ik denk aan het debacle met Greenpeace, ik denk aan het onderzoek naar de dood van RTL-cameraman Stan Storimans dat er niet meer gaat komen, ik denk aan de journalist Hornstra, aan wie de toegang tot het land is ontzegd. De minister sprak zich eerder al stevig uit tegen Lavrov. Dat is goed, maar wanneer is de grens dan bereikt? Wanneer komen wij in het Nederland-Ruslandjaar tot het moment waarop we zeggen dat de evenementen misschien wel wat soberder kunnen, dat er misschien wel een tandje vanaf kan of dat we er misschien zelfs maar een keertje mee moeten stoppen, als Rusland op deze manier met ons omgaat?
Respect en recht voor ieder mens is een prima nota, met de juiste prioriteiten en de juiste inzet. Het gaat echter wel om meer dan papier. Het gaat om geloofwaardigheid, om doen wat we zeggen. Het gaat om consistentie, dus niet met twee maten meten. Het gaat ook om capaciteit, dus zorgen dat we de mensen en de middelen hebben om onze eigen doelen te bereiken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin net als anderen met het uitspreken van complimenten van mijn fractie voor de mensenrechtennota van de minister. Deze nota begint met het citaat van een dominee, dominee Martin Luther King, en dan vindt hij ons natuurlijk al snel aan zijn zijde. Ik kan echter ook mijn steun uitspreken voor de lijnen die de minister in de rest van de nota uitzet. De nota is een verademing vergeleken met nota's uit voorgaande jaren, omdat er in die nota's sprake was van spanning tussen koopman en dominee. De dominee kwam eigenlijk steeds meer in de verdrukking door de koopman, maar zo niet bij deze minister want hij komt duidelijk op voor de mensenrechten. Dat wil natuurlijk ook weer niet zeggen dat mijn fractie helemaal geen opmerkingen zou willen maken over de nota. Ik zal er een aantal maken en wel over handel, godsdienstvrijheid en kinderrechten.
De AIV heeft de mensenrechtennota positief beoordeeld, maar maakt ook de kanttekening dat wij ervoor moeten zorgen dat de mensenrechten ook in Nederland zelf op orde zijn. Men geeft daar twee voorbeelden van: het vreemdelingenbeleid en de aanpak van Nederlandse sekstoeristen in het buitenland. Nederland moet immers wel het goede voorbeeld geven.
Laat ik maar gelijk mijn vraag over het sekstoerisme stellen. Is de minister voornemens om in navolging van de speciale rapporteur mensenhandel de mensen die met kinderen seks hebben gehad in het buitenland, hun paspoort te ontnemen op het moment dat ze terugkomen in Nederland? Met deze strafmaatregel zouden we sekstoerisme door Nederlanders kunnen tegengaan.
Wij krijgen rapport na rapport over landen die zeer ernstige mensenrechtenschendingen begaan. Mijn collega's zijn bijvoorbeeld al uitgebreid ingegaan op Saudi-Arabië, een land waar vrouwenrechten op grote schaal worden geschonden, godsdienstvrijheid niet aan de orde van de dag is en mensen letterlijk worden onthoofd. Amnesty International zegt daar in een rapport over dat de stille diplomatie tot nu toe bar weinig tot geen resultaat heeft opgeleverd. Wat is de lijn van de minister voor Saudi-Arabië, een land waar de belangrijkste geestelijk leider vorig jaar nog opriep om alle kerken op het schiereiland te vernietigen? Ik heb de heer Van Bommel al aangegeven dat ik een voorstander ben van het stimuleren van het maatschappelijk middenveld in dit land. Daarnaast moeten wij volgens mij echter ook eens kritisch kijken naar ons eigen beleid en dan in het bijzonder naar het beleid voor handelsmissies. De Kamer heeft dat in het geval van Iran al wel gedaan. Nederland faciliteert dan ook geen handelsmissies meer naar dit land. Als die stille diplomatie zulke beperkte resultaten heeft, moeten we dan ook niet eens kijken naar de handelsmissies richting Saudi-Arabië?
Er komen per jaar 150 tot 200 studenten uit Saudi-Arabië naar Nederlandse universiteiten. Deze studenten wordt een inleidend jaar aangeboden. Is het niet verstandig om hun in dat jaar ook een cursus «inleiding mensenrechten» aan te bieden? Wellicht kunnen we hun op deze manier het een en ander meegeven dat hen toerust om beter om te gaan met mensenrechten en mensenrechtenonderwijs. Zij zijn immers de toekomstige leiders van Saudi-Arabië.
In het Europees Parlement wordt waarschijnlijk binnenkort een belangrijke resolutie aangenomen over het opnemen in handelsverdragen van een clausule die behelst dat er geen moderne slavernij of kastendiscriminatie mag plaatsvinden. Neemt de minister deze handschoen op en zal hij het voortouw nemen in de EU om die clausule daadwerkelijk opgenomen te krijgen in handelsverdragen?
De minister heeft aangegeven dat godsdienstvrijheid in de notitie een speerpunt is. Daarover rees bij mijn partij, de ChristenUnie, enige twijfel toen de minister in een radiointerview zei: we hebben veel speerpunten en we kunnen natuurlijk niet aan alles tegelijkertijd aandacht schenken. Hij leek daarmee dit speerpunt enigszins te relativeren. De minister-president heeft vorige week aangegeven dat het nog steeds een belangrijk speerpunt is, maar kan de minister in dit overleg aangeven dat dit voor hem ook het geval is?
De ChristenUnie, het CDA en de SGP hebben een notitie het licht doen zien waarin wordt ingegaan op de mogelijkheid van ranglijsten van godsdienstvrijheid. De minister heeft naar aanleiding daarvan toegezegd om in Europa te bespreken of dat toegevoegde waarde kan hebben voor het bevorderen van de godsdienstvrijheid wereldwijd.
We hebben daarna, op 18 juli, de EU-guidelines on religious freedom toegestuurd gekregen van de minister. Er ontbrak echter wel een analyse of een mogelijke implementatie van de minister. Is de minister bereid om alsnog een brief aan de Kamer te sturen over de gevolgen die hij trekt uit de eigenlijk heel praktische EU-guidelines aan het adres van de ambassades? Kan de minister dat toezeggen? Er werd ook gevraagd om een analyse te maken van de godsdienstvrijheid in de verschillende landen waar Europa actief is. Dan zou men tot een analyse kunnen komen van hoe het gesteld is met de godsdienstvrijheid, zoals de Amerikanen dat ook doen. Graag hoor ik daarop een reactie van de minister.
Dan ga ik door naar Pakistan, Syrië en Egypte. Dat kan heel kort. Ik begin met Pakistan. Ik heb gisteren een herdenkingsdienst meegemaakt in Amsterdam van de Pakistaanse gemeenschap in Nederland. Het is enorm triest welk drama die gemeenschap heeft moeten meemaken. Verschillende mensen hadden familieleden in Peshawar. Er werden kaarsen aangestoken en je ziet vaders met dode kinderen in hun armen op de foto's staan. Zeer aangrijpend. Ik begreep dat er inmiddels 160 mensen begraven zijn na de aanslag in Peshawar. Wat zou Nederland nog kunnen doen, of via Nederland de EU, op het gebied van de bescherming van minderheden? Het gaat om de Ahmadiyya, maar ook om de christenen en de haatdragende houding jegens hen.
Er is inmiddels een thematisch ambtsbericht naar de Kamer gestuurd, waarin staat dat de Ahmadiyya echt te lijden hebben. Daarom moeten we hen bestempelen als een aparte risicogroep in het asielbeleid. Die stap werd echter nog niet genomen ten aanzien van christenen. Dat dit is gebeurd ten aanzien van de Ahmadiyya is begrijpelijk, maar waarom wordt die stap na deze vreselijke bomaanslag niet ook genomen ten aanzien van de christenen? Die aanslag is immers geen incident. We hebben ook eerder al aanslagen op kerken gezien, een halfjaar geleden nog. Waarom zou de minister dan niet overwegen om ook de christenen als risicogroep aan te merken?
Ook in Egypte hebben we verschillende aanslagen gezien. 80 tot 90 kerken zijn verbrand, verwoest et cetera. De christenen daar nemen de wijk. Ook hier in Nederland kloppen sommigen aan. Sommige mensen zitten hier al, maar worden amper erkend als religieus vluchteling. Is de minister samen met de staatssecretaris voor asielzaken bereid om ook over de extra onderdrukking van de christenen en de aanslagen in Egypte een thematisch ambtsbericht te maken?
Ik ga snel verder naar mijn laatste onderwerp, namelijk kinderarbeid en kinderrechten. Ik ben blij met de steun van de Partij van de Arbeid en met het feit dat we in ieder geval daarin gezamenlijk kunnen optrekken. Wil de minister dit benoemen tot een van zijn speerpunten? Dat staat er nu nog niet bij, maar komt in andere gedeeltes wel terug. Wil hij dat dan ook vertalen naar bijvoorbeeld de bereidheid om het derde facultatieve protocol bij het VN-kinderrechtenverdrag te ondertekenen? Is hij voorts bereid om concrete actiepunten op poten te zetten ter bestrijding van kinderprostitutie in het buitenland?
De child-labour free zones worden genoemd in de notitie. Daar ben ik erg blij mee. De ChristenUnie heeft daar jarenlang voor gepleit en nu zien we daar duidelijk ondersteuning voor. Dat punt zien we dan weer niet terug in de actielijst. Wat zijn nu concrete actiepunten ten aanzien van die child-labour free zones?
Ik sluit af met een laatste onderwerp, het antisemitisme. Ik zie dat ik daar nog een minuut voor heb. Deze week is president Peres van Israël op bezoek in Nederland. Hij vraagt daar ook weer aandacht voor. In Nederland is dat nog steeds een probleem. We hebben onlangs een werkbezoek afgelegd bij de joodse school in Amsterdam. Je ziet hekken en camera's, en er moesten beveiligers in dienst genomen worden. De kinderen kunnen niet zomaar naar Artis in de tram of in het openbaar vervoer, omdat ze bespuugd en uitgescholden worden. Je ziet dit ook in landen als Griekenland en Hongarije. Is de minister bereid om het voortouw te nemen om tot een EU-actieplan te komen tegen antisemitisme, zodat er in de EU ook daadwerkelijk aandacht is voor antisemitisme? Dat moet in de breedte van het woord, en dat zou betekenen dat er ook goed onderwijs gegeven moet worden over de Holocaust. We mogen daar niet voor wegduiken teneinde niet in een lastig parket te komen met betrekking tot onze moslimvrienden in Nederland. Graag vraag ik daar aandacht voor.
De heer De Roon (PVV): Ik kom even terug op het begin van het betoog van de heer Voordewind. Hij stelde voor om de paspoorten in te trekken van Nederlanders die in het buitenland seksuele delicten met kinderen hebben gepleegd. Wat is dat voor een raar, slap voorstel? Is het volgens de heer Voordewind niet veel beter om ervoor te zorgen dat delinquenten langdurige gevangenisstraffen krijgen, bij voorkeur in het buitenland waar zij een delict hebben gepleegd, in plaats van dat hun paspoort wordt afgenomen? Ik zou zeggen dat zij hun paspoorten moeten terugkrijgen. Als zij zich dan ooit weer in Nederland vertonen, moet het buitenland worden gesignaleerd zodra deze mensen met hun paspoort naar het buitenland reizen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het betreft een suggestie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Die suggestie neem ik graag over en leg ik voor aan de minister. Natuurlijk ga ik ervan uit dat mensen die in het buitenland voor sekstoerisme in de kraag worden gevat, daar hun straf krijgen. Zij moeten een stevige, vreselijke straf krijgen voor de gruwelijkheden die zij hebben begaan. Als zij echter naar Nederland terugkeren, kan de minister overwegen om het paspoort van dergelijke mensen in te nemen om te voorkomen dat zij weer in de fout gaan.
De heer De Roon (PVV): Als die mensen terug in Nederland zijn, kunnen zij hier ook in de fout gaan. Mijn voorstel is dat die mensen hun paspoort behouden en het buitenland moet worden gesignaleerd zodra zij weer naar het buitenland reizen, zodat zij daar, als zij in de fout gaan, in de kraag kunnen worden gevat.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat vind ik weer een slap voorstel; laat die mensen vooral hun paspoort houden en signaleer maar als ze in het buitenland weer in de fout gaan. Ik zou zeggen: voorkom dat ze naar het buitenland gaan door hun paspoort in te nemen. Dat hoeft niet voor hun hele leven te gebeuren, maar dat kan wel in de periode waarin er gerede twijfel bestaat dat ze weer in de fout zullen gaan. Wat dat aangaat, hoop ik dat de Partij voor de Vrijheid een stapje verder gaat en zegt: neem dat paspoort in.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Net als collega Ten Broeke, en in zijn voetsporen een groot aantal andere collega's, ben ook ik heel blij met het nieuwe elan en de andere toon in deze mensenrechtennota. Dat is heel goed en ik voeg er graag aan toe dat dit ook hard nodig was.
De notitie heeft grote ambities en heel duidelijke prioriteiten, maar tegelijkertijd moeten heel veel andere dingen onverminderd gebeuren omdat die even belangrijk zijn. Dat is ook zo. Onze fractie heeft eigenlijk niks in de nota gelezen waarvan we zeggen: nou ja, de minister wil dat wel blijven doen of er zelfs meer aan doen, maar dat zou niet goed zijn of eigenlijk minder moeten. Dat is de spanning, het probleem, met deze nota.
Ik noem ontwikkelingssamenwerking als voorbeeld, de rechtenbenadering ten aanzien van de Millenniumontwikkelingsdoelen uit de nota. Ik ben daar een heel groot voorstander van, maar we weten allemaal dat Nederland de laatste drie jaar het budget op dat punt met twee keer 1 miljard euro heeft verlaagd. Ik noem een heel specifiek voorbeeld. Volgens mij las ik op blz. 20 van de nota dat wij de rechtenbenadering met name gaan toepassen op Millenniumdoel 5, de prioriteit «SRGR», en Millenniumdoel 2, de prioriteit «onderwijs». We weten echter allemaal dat vrijwel het hele onderwijsprogramma van Nederland de afgelopen paar jaar is wegbezuinigd. Dat was een bewuste keus, die mijn fractie altijd zeer heeft betreurd. Als je het nu belangrijk vindt om een rechtenbenadering toe te passen op Millenniumdoel 2 en ervoor te zorgen dat die rechtenbenadering alomtegenwoordig is in de Millenniumdoelen, is het de vraag of deze ambitie haalbaar is. Mocht er echter een uitbreiding van middelen en een herschikking van prioriteiten binnen het OS-beleid ophanden zijn, dan horen wij dat vandaag natuurlijk heel graag.
Er is een aantal manieren om de focus te blijven aanbrengen en toch zo veel mogelijk te kunnen doen. Eén manier is een betere taakverdeling in de Europese Unie. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij vragen van collega's. Als iets naar het EU-niveau wordt getild, zien wij nu heel vaak dat het in beginsel wel denkbaar en wenselijk is dat het gebeurt. Door het onverenigbare van al die 27 nationale posities gebeurt er echter vaak veel minder dan wij graag zouden willen.
Hoe staat het nu eigenlijk met die taakverdeling? Volgens mij wordt er al redelijk lang over gesproken. Wat gaan wij bijvoorbeeld doen? Als Nederland een bepaalde positie inneemt, hoe kunnen wij er dan voor zorgen dat andere landen die steunen, zodat wij onze standpunten met het gewicht van de hele EU achter ons kunnen uitdragen?
Een van de allerbeste manieren om met relatief weinig middelen een goed mensenrechtenbeleid te voeren, is de coherentie van het beleid versterken. Als je de beschikbare instrumenten coherent inzet, kun je waarschijnlijk meer doen met minder middelen. Daarover heb ik een paar vragen. Wij weten dat belangen in dezen vaak kunnen botsen. Economische belangen en mensenrechtenbelangen gaan heel vaak hand in hand en wij benadrukken dat graag, maar er zijn situaties waarin dit niet zo is. Dat weten wij ook allemaal. De vraag is wat er dan gebeurt. Het voorbeeld van Qatar is door collega's al aangedragen. Zijn er bijvoorbeeld Nederlandse bedrijven aan het meedingen naar orders in Qatar? Zo ja, welke bedrijven zijn dat? Hoe kunnen wij die bedrijven erop aanspreken dat wat zij daar wellicht willen gaan doen, er niet toe mag leiden dat daar elke dag iemand overlijdt als gevolg van de arbeidsomstandigheden? Dat gebeurt in de huidige situatie namelijk wel. En wat doe je als zelfregulering niet werkt of als bedrijven zelf de mensenrechten schenden? De AIV roept die vraag ook op. Wij hebben hiervan een aantal voorbeelden gehad in een brief van Amnesty International. Graag een reactie.
Over mensenrechtenverdedigers hebben veel collega's al gesproken. Ter aanvulling daarop vraag ik de minister of hij mogelijkheden ziet om niet alleen de inspanningen van stille diplomatie zichtbaar te maken, maar hierin ook transparanter te zijn. In gesprekken met mensenrechtenverdedigers viel mij op dat zij zelf vaak ook niet geïnformeerd zijn over de resultaten die de Nederlandse inspanning precies oplevert. Soms kan dat misschien niet; daar kunnen heel goede redenen voor zijn. Ik noem bijvoorbeeld de brieven met de reisverslagen van de mensenrechtenambassadeur die wij krijgen. Voor zover ik heb kunnen vaststellen, zijn deze niet beschikbaar voor de mensen in de landen waar hij bezoeken heeft afgelegd. Ik heb begrepen dat het heel welkom zou zijn als dit wel het geval was. Ik zie de minister ja knikken. Het zou kunnen dat het niet klopt, maar dit is de informatie die ik gekregen heb. Ik hoor hier graag meer over.
De motie over het initiatief om mensenrechtenverdedigers onderdak te bieden, Shelter City, die ik vorig jaar bij de begrotingsbehandeling heb ingediend, is in uitvoering. Met genoegen lees ik dat het kabinet zich gaat inspannen om meer mensenrechtenverdedigers in meer Nederlandse en andere Europese steden opgenomen te krijgen. Je kunt flauw doen en zeggen dat de eerste doelstelling van tien nog een beetje bescheiden is, maar ik kan mij voorstellen dat dit een gecompliceerd proces is. Met nogmaals mijn dank voor het feit dat de minister de motie uitvoert, vraag ik hem hoe het ermee staat. Ik hoorde de heer Ten Broeke zeggen dat er misschien wat meer geld naar dit project moet, wat mij verheugde en ook enigszins verraste. Wellicht kan de minister op die suggestie reageren.
Hoeveel tijd heb ik nog?
De voorzitter: Als u nu doorgaat, hebt u nog drie minuten.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik maak nog twee opmerkingen.
Over geloofwaardigheid kan ik kort zijn. De heer Sjoerdsma heeft hierover ook gesproken. Veel van wat hij zei, is mij uit het hart gegrepen. Behalve de problematiek rondom gezinshereniging, die hij al noemde, wijs ik op ons beleid ten aanzien van uitgeprocedeerden. Er komt een humanisering van het asielbeleid aan. Daar kijkt de fractie van GroenLinks reikhalzend naar uit. Toch weten wij allemaal dat er nog steeds een grote groep mensen is die uitgeprocedeerd is, maar niet terug kan. Wij weten ook dat er op dit moment in Nederland met deze mensen wordt gesold. Zou het onze geloofwaardigheid ten goede komen als wij daaraan iets konden doen? Zo ja, hoe dan?
Ten slotte Rusland en Greenpeace. Dit is een heel actuele kwestie, die misschien wel staat voor een veel breder debat over hoe je mensenrechtenschendingen aan de kaak stelt of mensenrechten garandeert in landen waar heel grote belangen in het spel zijn. We hebben het over Saudi-Arabië gehad, we hebben het over Rusland gehad en we hadden het ook over China kunnen hebben. Hier gaat het om mensen waarvan we dit weekend hebben gehoord dat ze nog twee maanden in voorarrest moeten blijven. Ze worden beschuldigd van iets, piraterij, waarvan iedereen eigenlijk weet, en dat ook heeft laten horen de afgelopen dagen, dat er voor die beschuldiging geen enkele grond bestaat. Ik heb een heel concrete vraag aan de minister. Gaat hij nu zonder verder uitstel bij het Internationale Zeerechttribunaal in Hamburg een prompt release procedure starten? Dat kan hij doen en dat zou hij wat mijn fractie betreft ook moeten doen.
De voorzitter: Dank u wel voor uw inbreng. U hebt nu zelfs tijd over.
Het woord is aan de heer Van der Staaij van de SGP-fractie.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Bijdragen aan het beschermen en het versterken van mensenrechten, van de menselijke waardigheid is een belangrijke opgave voor het buitenlands beleid. We kunnen dat doen in contacten met andere organisaties en landen. We moeten ons vaak beroepen op juridische argumentatie – je bent eraan gebonden, je hebt ervoor getekend – maar er zijn ook situaties waarin mensen niet ergens voor getekend hebben. Ik vind dat we sowieso allemaal verplicht zijn om na te denken waarom je eigenlijk voor de universaliteit van de mensenrechten staat en waar dat op gegrond is. Ik wil namens mijn fractie wel zeggen dat voor ons een belangrijk uitgangspunt is dat ieder mens een schepsel van God is en daarom waardigheid in zichzelf heeft, wie hij of zij ook is en wat de achtergrond ook is. Die morele plicht om op te komen voor een menswaardig bestaan van ieder mens is daarmee een gegeven.
We lopen allemaal het gevaar dat we onze naaste te veel definiëren als de groep die ons het meest na aan het hart ligt. De mooiste definitie die ik ooit heb gelezen van «wie is mijn naaste?» is: je naaste is diegene op wie je uit de hoogte neerkijkt. Dat vond ik een heel mooie nadenker. Trek die kring van wie je naaste is maar heel ruim.
Ik begin met enkele algemene noties die raken aan de effectiviteit van het mensenrechtenbeleid. Het gaat er niet alleen om waar we ons op richten, maar ook om de vraag hoe je dat op de beste manier doet. Juist omdat we merken dat vanuit onvrije landen mensenrechten als een westers concept worden neergezet, is het van belang om ons af te vragen wat het antwoord daarop is. Dan helpt een opgeheven vingertje alleen of hard roepen dat het zo erg is dat die mensenrechten geschonden worden, niet maar moet je juist beargumenteren waarom je vindt dat er naar je geluisterd moet worden.
Een mooi voorbeeld vond ik tijdens een Kamerreis naar China. Als het gaat om vrijheid van meningsuiting op internet, laten ze daar aan studenten soms filmpjes zien van de facebookrellen in Haren. Dat krijg je ervan als je het internet zijn gang laat gaan. Een ander voorbeeld dat werd genoemd ligt niet op het terrein van de vrijheid van meningsuiting. Wij vroegen hun of ze Afrika niet moesten aanspreken op mensenrechten, want zij doen dat niet zoals West-Europa dat doet. Nee, zeiden ze, dat klopt, wij vinden het belangrijker dat mensen eerst te eten krijgen, terwijl jullie het belangrijker vinden dat mensen kritiek mogen hebben op hun regering. Daar waren wij het natuurlijk niet mee eens.
Dit zijn zo maar twee voorbeelden waaruit blijkt dat wij niet moeten doen alsof mensen die kritiek hebben op de westerse invulling van mensenrechten domme mensen zijn die je het een keer uit moet leggen en dat het kwartje dan wel valt. Je zult ook zelfbewust de confrontatie en het gesprek daarover moeten aangaan. Hoe reageert de minister hierop?
De samenwerking en het samenspel met het maatschappelijk middenveld is ook heel belangrijk. Nederlandse maatschappelijke organisaties die contacten hebben met maatschappelijke organisaties in landen waar we ons op richten, kunnen juist een heel eigen rol vervullen in het verder brengen van het gedachtegoed waardoor anderen op een verdraagzamer spoor worden gezet. Ik zou dan ook willen stimuleren dat juist de potenties van maatschappelijke organisaties die internationaal actief zijn volop worden gebruikt en dat zij worden ondersteund.
Dan kom ik op het punt van de prioriteiten. Waar richten we ons op? Het kwam net al even ter sprake. Er staat een lijstje met prioriteiten in de nota, maar het is natuurlijk ook van belang wat als prioriteit uit de verf komt, waar in de praktijk het geld aan besteed wordt en waar de aandacht op wordt gericht. Waar kiest de minister voor om in speeches en dergelijke op terug te komen? Het komt dus op allerlei manieren terug. Iedereen heeft speerpunten op papier, maar in de praktijk krijgen die pas hun echte kleur.
Er is discussie geweest over de geloofsvrijheid, de godsdienstvrijheid en het tegengaan van geloofsvervolging: is dat nou wel of niet een prioriteit? Ik heb nagegaan hoe die onduidelijkheid kan worden verklaard. Er staan keurige zinnetjes in de nota, waaruit blijkt dat dit een belangrijk aandachtspunt blijft. In persberichten over de nota stond echter dat mensenrechtenverdedigers, LHBT's en vrouwenrechten de speerpunten zijn. Op grond daarvan kwamen er ook weer krantenberichten, bijvoorbeeld een artikel op 14 juni in NRC Handelsblad, waarin stond dat godsdienstvrijheid niet meer een prioriteit voor Nederland is. Op die manier is dit dus rond gaan zingen. De aandacht voor geloofsvrijheid in de nota is niet overmatig. Er worden niet heel veel regels aan gewijd. Je kunt daar dus ook gemakkelijk overheen lezen. Voor mij is het veel belangrijker dat de minister zelf duidelijk aangeeft hoe hij dit in de praktijk vorm wil geven. We hebben bij de algemene beschouwingen al van de minister-president gehoord dat godsdienstvrijheid wel degelijk een belangrijk speerpunt voor het kabinet is. In de nota staat dat dit een belangrijke prioriteit in het beleid blijft. Hoe krijgt dit in de praktijk vorm?
Ik zie ook een onduidelijkheid in het beleid. Enerzijds wil de minister op het terrein van geloofsvervolging een inclusieve mensenrechtenbenadering waarbij groepen niet te veel specifiek worden benoemd, omdat dat snel contraproductief kan werken. Anderzijds valt mij op dat op het punt van bijvoorbeeld het LHBT-beleid groepen heel exclusief worden benoemd en dat er wordt gezegd dat aan hun situatie iets moet verbeteren. Is daarbij dan niet hetzelfde dilemma aan de orde, in de zin van: als daar zo sterk de focus op wordt gericht, kan er dan niet worden gezegd dat dat typisch iets van het Westen is en dat men zich daar dus tegen moet verzetten? Waarom wordt er vanuit een bepaalde argumentatie over effectiviteit in het geval van geloofsvervolging meer gekozen voor een inclusieve benadering en bij de LHBT's juist voor een exclusieve benadering?
Er is wat ons betreft reden om heel specifiek aandacht te besteden aan de vervolging van christenen, omdat zij meer dan gemiddeld onder vuur liggen. We hebben in een eerder specifiek debat over de geloofsvrijheid al besproken dat christenfobie, zoals het is genoemd, vooral in een groot aantal islamitische landen onder invloed van de radicale islam een hardnekkig probleem is. Dat probleem behoort wat ons betreft hoog op de internationale agenda te staan. Juist omdat je ook op dit punt die discussie kunt krijgen over de vraag of je niet voor je eigen groepje opkomt – dat moeten we juist niet hebben – kunnen wij elkaar in de praktijk volgens mij vinden als je uitgaat van de vraag wat de ernstigste mensenrechtenschendingen zijn. De overtuiging van de SGP-fractie is dat het op alle terreinen waarover wij het zojuist hebben gehad en bij andere speerpunten heel goed is om de focus te richten en te blijven richten op de ernstigste mensenrechtenschendingen, ongeacht de oorzaak, achtergrond of aanleiding: waar komen bepaalde groepen of bepaalde mensen in het bijzonder in verdrukking?
In dat licht van het aanpakken van de ernstigste mensenrechtenschendingen vraag ik in het bijzonder aandacht voor de positie van bekeerlingen. Zij springen er qua kwetsbaarheid uit en hebben het vaak heel moeilijk. Ik denk aan een land als Afghanistan, waar eigenlijk nauwelijks ruimte is voor bekeringen. Daarom is het goed om in het beleid daarop in te spelen. Je kunt dit allemaal wel van de daken blijven schreeuwen, maar ik was in Afghanistan onder de indruk van een project met als doel om jonge mensen aan tafel te zetten en elkaar te laten ontmoeten, met als uitgangspunt: als jij vanuit je integere overtuiging tot een ander standpunt komt, moet het niet zo zijn dat je dan gekielhaald wordt. Daarover moeten de confrontatie en het gesprek echt worden aangegaan. Dat behoort tot de misschien wat kleinere dingen in het mensenrechtenbeleid die niet meteen de journaalkoppen halen, maar die voor de lange termijn, de effectiviteit en de impact wel degelijk van belang zijn. Daar vraag ik graag aandacht voor.
Over kinderrechten is al het een en ander gezegd en daar sluit ik mij van harte bij aan. De nota lezend vanuit de vraag waar de ernstigste en gruwelijkste schendingen van de waardigheid van mensen plaatsvinden, kom ik heel nadrukkelijk uit bij de uitbuiting van kinderen, maar zeker ook bij het seksueel misbruik van kinderen, niet alleen door kindersekstoerisme maar ook door prostitutie. Wij vinden het van groot belang dat Buitenlandse Zaken in combinatie met Veiligheid en Justitie bekijkt hoe op die punten op de krachtigste en effectiefste manier invloed kan worden uitgeoefend.
Ik heb gendercide nog als een afzonderlijk aandachtspunt. We hebben vorig jaar een motie aangenomen in een debat met minister Ploumen over meisjes die vaak slachtoffer zijn en gedood worden als ze maar net geboren zijn, of zelfs worden geaborteerd om te voorkomen dat ze geboren worden simpelweg omdat het meisjes zijn. Dat zijn gruwelijke verhalen, ook vandaag de dag nog. Pas was er een documentaire over een vrouw in India die zes kinderen had gedood omdat het meisjes bleken te zijn. Dat is een ernstige schending die wat ons betreft meer aandacht verdient.
Ik zie dat mijn tijd erop zit. Ik wil afsluiten met een opmerking over de staatsprijzen. We moeten niet te veel tijd aan tulpen en rozen en wat voor prijzen dan ook besteden, maar het is goed om het naast misprijzen ook over prijzen te hebben. Voor ons geldt het oude adagium «pas op met staatsprijzen, want daar komt alleen maar ellende van!» Toch staan wij overal voor open, niet dogmatisch dat alles op voorhand moet blijven zoals het is of dat het per se anders moet worden. Als prijzen onderdeel zijn van het arsenaal van de overheid, willen wij dat op de slimste en meest effectieve manier vormgeven. Wij horen graag de visie van de minister daarover.
Dank u wel.
De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan de inbreng van de Kamer in de eerste termijn in dit notaoverleg. Ik schors deze vergadering tot 13.30 uur en wens u een plezierige lunch.
De vergadering wordt van 12.50 uur tot 13.30 uur geschorst.
De voorzitter: We zijn toe aan het antwoord van de regering in eerste termijn. Ik stel de leden voor dat zij vier interrupties mogen plegen. Ook stel ik voor dat we de minister wel even de gelegenheid geven om op een aantal thema's zijn inbreng ruim te kunnen leveren, want dat hebben de woordvoerders zelf in eerste termijn tenslotte ook kunnen doen. Afhankelijk van de tijd zal ik schorsen voor de tweede termijn. In die termijn kunnen de leden hun eventuele moties indienen. Ik zie iedereen knikken, dus dat is plezierig.
Minister Timmermans: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik zal mijn best doen om recht te doen aan die inbreng door in te gaan op de gemaakte punten. In de eerste plaats neem ik met plezier, ook namens mijn medewerkers, de complimenten voor de brief in ontvangst. Een aantal punten kwamen steeds terug, dus daar zal ik mee beginnen.
Er is door velen gesproken over Saudi-Arabië, ook naar aanleiding van het recente rapport van Amnesty International. Daarin stonden veel vragen. Doet Nederland wel genoeg? Werkt de stille diplomatie wel? Sommigen zeggen van niet. Ik wil me nog eens goed over dit rapport buigen, want ik wil niet over één nacht ijs gaan. In het geval van Saudi-Arabië zul je volgens mij altijd een zekere mate van stille diplomatie nodig hebben. Maar stille diplomatie waarover ik de Kamer steeds uitvoerig moet informeren, is geen stille diplomatie meer. Ik weet ook niet of dat het enige instrument is.
Er werd het concrete voorbeeld genoemd van de processen. Wij krijgen het advies om niet naar die processen toe te gaan, omdat het enige resultaat zou zijn dat die mensen nog zwaarder gestraft worden. Via Amnesty International krijgen we nu het signaal dat we juist wel bij die processen moeten zijn, omdat dat helpt. Over dit soort vrij fundamentele vragen wil ik me verstaan met mijn Europese collega's. Ik wil in Europees verband, ook op basis van het rapport van Amnesty International, bekijken hoe andere landen daartegen aankijken. Ik wil niet meteen dat rapport overnemen en ons beleid daaraan aanpassen, maar wel heel serieus naar de kritiek in het rapport kijken en bekijken of die aanleiding geeft om ons beleid aan te passen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het bezoeken van processen, maar ook voor de bekendheid van de rapporten van de mensenrechtenambassadeur in de landen waar hij naartoe reist. Er werd gezegd dat die landen zijn rapporten vaak niet kennen. Natuurlijk zijn die rapporten openbaar als ze naar de Kamer gaan, dus iedere ambassade kan die rapporten zo opvragen. Als ambassades dat echter niet doen en ze ook niet doorgeven, dan worden die rapporten niet bekend in het land waarover en bij de mensen over wie ze gaan. Ik stel de Kamer daarom voor dat we in het vervolg de verslagen van de mensenrechtenambassadeur, die hij naar de Kamer stuurt, laten vertalen en die rechtstreeks naar de contacten van de mensenrechtenambassadeur in de betreffende landen sturen. Dan kan er in ieder geval niet meer gezegd worden dat men niet eens weet welke verslagen hij uitbrengt. Dat lijkt mij in het algemeen, maar ook voor Saudi-Arabië, een belangrijke benadering.
Er is gevraagd wat Nederland eigenlijk doet voor de Saudische dichter en journalist Hamza Kashgari. Wij maken ons grote zorgen over zijn lot. Hij wordt beschuldigd van afvalligheid en blasfemie. De dreiging van de doodstraf lijkt vooralsnog te zijn afgewend, maar de situatie is schimmig en onduidelijk. Ik geloof dat onze eigen mensenrechtenambassadeur in 2012 als eerste dit onderwerp rechtstreeks heeft aangekaart en als hij in oktober weer gaat – ik kijk hem even aan, want hij zit in de zaal – zal hij dit weer aankaarten bij de autoriteiten. Ook hierin wil ik zo veel mogelijk bevorderen dat de Europese Unie één lijn trekt. Ik denk dat dat de impact van wat we doen groter maakt.
De heer De Roon stelde vragen over twee Saudische individuen, namelijk Al-Qahtani en Al-Hamid, en over mevrouw Al-Ayouni. Op Hamza Kashgari ben ik al ingegaan. Wij betreuren de zware veroordelingen van Al-Qahtani en Al-Hamid. We zullen de ontwikkelingen nauwlettend blijven volgen, ook omdat het hoger beroep nog moet plaatsvinden. De Europese Unie heeft, ook op Nederlands verzoek, aan Saudi-Arabië gevraagd welke procedures door EU-diplomaten gevolgd moeten worden om rechtszittingen van niet-EU-onderdanen bij te mogen wonen. We hebben daarop nog geen reactie ontvangen. Ik vind dat teleurstellend. Deze maand dringen we er in EU-verband op aan dat een formeel rappel wordt gestuurd aan de Saudische autoriteiten. Nogmaals: deze onderwerpen zullen ook ter sprake komen als de mensenrechtenambassadeur Saudi-Arabië bezoekt.
De heer De Roon maakte het algemene punt van de rol van religie in mensenrechten. Dat biedt mij de gelegenheid om het volgende nog eens aan te geven. We hebben een uitvoerig AO over godsdienstvrijheid in ons mensenrechtenbeleid gehad, dat ik zelf als heel bijzonder en plezierig heb ervaren. Ik dacht ook dat Kamer en kabinet met elkaar tot de conclusie waren gekomen dat de lijn van het kabinet kon rekenen op steun van de Kamer. Die onderwerpen op het gebied van mensenrechten waarin Nederland herkenbaar is en waarop Nederland jarenlang inzet heeft gepleegd, zoals godsdienstvrijheid, zullen nog steeds herkenbaar naar voren worden gebracht. In de EU werkt dat nog wel goed. Ik was vorige week in Washington en merkte dat ook met de Amerikanen de samenwerking op dit punt zeer goed is. Toch is dat vaak weer vanuit een heel andere invalshoek. Voor de Amerikanen is er geen enkel verschil tussen vrijheid en godsdienst. In de praktijk zien we echter vaak – en dat is dan weer de Europese geschiedenis – dat godsdienst ook gebruikt kan worden om andere vrijheden te onderdrukken. Dat is nou juist wat we niet willen. Ik bedoel dan de vrijheid van een andere religie, of van mensen die geen religie aan wensen te hangen. In dit verband vertel ik een persoonlijke ervaring die ik had met een gesprekspartner in het Midden-Oosten. Hij vroeg mij wat er nou gebeurde als mensen om iets wat ik deed tegen mij zouden zeggen dat ik een slecht christen was. Ik zei dat ik dacht dat mijn ouders dat niet leuk zouden vinden, maar dat het verder geen enkele consequentie voor mij zou hebben. Hij zei dat als van hem officieel gezegd zou worden dat hij een slecht moslim was, hij bijna vogelvrij zou zijn.
Dat soort verschillen, die dan door een moslim aan mij worden verteld, scherpen wel even je gedachten over hoe de verhoudingen in die wereld zijn, en over de complexiteit van dit soort vraagstukken. Tegelijkertijd wil je niet per se een religie aanvallen. In mijn analyse probeer ik aan te geven dat ik wel degelijk zie waar de knelpunten zitten, ook met de islam in het Midden-Oosten in brede zin. Ik ga echter niet mee met de heer De Roon of met de analyse dat alles wat er gebeurt de schuld van de islam is. Dat is nou ook weer niet het geval. In die regio vindt de grootste strijd op dit moment immers plaats binnen de islam en niet per definitie vis-à-vis andere ideologieën of godsdiensten.
Nogmaals: we hebben daarin nu eenmaal veel kennis opgebouwd. We worden daar gezien als een geloofwaardige en deskundige gesprekspartner. Het spreekt voor zich dat we die geloofwaardigheid en deskundigheid niet overboord gooien met het nieuwe mensenrechtenbeleid; integendeel. Ik kom hier misschien straks nog even op terug, als de heer Van der Staaij nog terugkomt. Of komt hij niet meer?
De voorzitter: Excuus. Ik had aan het begin moeten zeggen dat ik de heer Van der Staaij verontschuldig. Hij zit op dit moment bij een ander overleg.
Minister Timmermans: De discussie over de godsdienstvrijheid beperkt zich uiteraard niet tot het Midden-Oosten. Er zijn ook andere delen van de wereld waar religies onder druk staan of waar religie wordt misbruikt als een wapen in een strijd. Ik geloof dat de heer De Roon zelf Afrika noemde. Op verschillende plekken in Afrika speelt religie inderdaad een rol in de strijd. Soms gaat het daarbij niet eens om de islam, maar komt het christendom als instrument naar voren. Dat blijft dus een punt van aandacht.
Op Saudi-Arabië ben ik reeds ingegaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik weet niet of de minister het blokje «godsdienstonderwijs» nu afsluit. Ik had ook andere vragen in dit verband gesteld, maar daar zal de minister dan nog wel op terugkomen. De minister zegt nu: het heeft onze aandacht. Dat zijn op zich mooie teksten, maar het is de vraag wat Nederland concreet gaat doen, nog even los van de tien pilotprogramma's die doorlopen. Dat was al zo onder het vorige kabinet. Bovendien hebben wij de EU-richtlijn over freedom of religions gekregen. Wat gaan wij nu concreet doen op het vlak van godsdienstvrijheid?
Minister Timmermans: De beste manier om hierop in te gaan, is wellicht om meteen de concrete vragen van de heer Voordewind te beantwoorden. De heer Voordewind vroeg of je de studenten uit Saudi-Arabië niet een extra college mensenrechten moet geven. Ik vind dat mensen die hier een jaar of nog langer verblijven, dagelijks een cursus mensenrechten krijgen door alles wat ze hier zien en meemaken, zoals contacten met andere studenten en met de samenleving waarin ze mogen leven. Het is misschien effectiever om het bij die contacten te laten dan ze formeel een cursus te geven die dan misschien juist weer de toegang bemoeilijkt of als te confronterend zou kunnen worden ervaren. Studenten uit Saudi-Arabië draaien gewoon mee in het Nederlandse onderwijs. Zij praten met hun medestudenten en krijgen de waarden van die medestudenten mee. Daarmee kunnen zij zien hoe onze samenleving ingericht is en wat wij belangrijk vinden. Dat hoeven ze van mij absoluut niet over te nemen, maar het is wat mij betreft wel de beste manier om aan te geven wat het betekent om in een tolerante samenleving zoals de Nederlandse te wonen.
De heer Voordewind vroeg ook om een nadere analyse van godsdienstvrijheid en wat die in de moderne wereld betekent. Nederland is in de EU enorm bezig met dit onderwerp en de EU per se ook. Wij zullen daar een actieve bijdrage aan leveren. Het wordt wel soms een soort mengelmoes van godsdienst, cultuur en etniciteit. Ik noem een concreet voorbeeld. Als je je inzet voor LGBT in delen van Afrika, komt de reactie: dat zijn westerse waarden waarmee wij niets te maken willen hebben. Als vervolgens onderbouwd moet worden waarom ze er niets mee te maken willen hebben, komen ze met het christendom op de proppen als reden waarom er geen homorechten zouden mogen zijn. Het is dus een vreemd amalgaam. Eerst zegt men dat men het niet wil, omdat dit van buiten komt. Vervolgens gebruikt men iets dat ook van buiten komt als argument om het tegen te houden. Je kunt dat maar het beste afpellen en die mensen heel voorzichtig, stapje voor stapje, van repliek dienen. Bovendien moet je dit uit de religieuze sfeer halen.
Kenneth Roth, de directeur van Human Rights Watch, zei vorige week in New York tegen mij dat de homo's in Afrikaanse landen echt niet door Europa naar Afrika zijn geëxporteerd. Zij zijn daar geboren. Zij hebben net als andere mensen, andere wereldburgers, gewoon die geaardheid. Dat is dus geen westers imperialisme. Als je op die manier probeert te redeneren, krijg je veel meer een dialoog dan als je het in de hoek van de godsdiensten trekt. Het is ontegenzeggelijk zo dat het thema «godsdienst» in de vele conflicten waar wij nu mee te maken hebben, een grotere rol speelt dan in het verleden, toen het thema vooral «ideologie» was, zeker tijdens de Koude Oorlog. Nu lokt al dan niet bewust op godsdienst gebaseerd geweld een reactie uit van andere godsdiensten. Dat is logisch. Voor Nederland is het allerbelangrijkste om daarbij de vrijheid die met godsdienst gepaard gaat, voorop te blijven stellen.
Bij mijn weten is er geen enkele wereldgodsdienst die geweld verheerlijkt of waar je uit de brondocumenten, als ik ze zo mag noemen, de verheerlijking van geweld of het vernietigen van je naaste kunt halen. Er zijn wel regelmatig perverteringen van die ideeën. Zoals bekend: als je denkt dat alleen jouw God gelijk heeft en andere mensen per definitie ongelijk hebben, kom je er in de politiek nooit meer uit en loopt het helemaal vast, dus daarbij blijft vrijheid vooropstaan.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik heb er geen enkele behoefte aan om het hele AO over geloofsvrijheid, dat ook in mijn ogen een goed debat was, nog een keer over te doen. Het heeft met de samenstelling van de Kamer te maken, maar ik vrees dat dit punt wel elke keer weer opkomt, en terecht. Daarom vraag ik wat meer duidelijkheid van de minister. In de debatten over mensenrechten wordt iets pas serieus genomen als het wordt genoemd, zoals kinderrechten of geloofsrechten. Daardoor groeit het lijstje van prioriteiten al snel, totdat het feitelijk geen prioriteiten meer zijn. Dan lopen we in ons eigen zwaard, want dan is het heel moeilijk om onze zeer beperkte middelen in te zetten voor onze echte prioriteiten.
De minister zegt terecht dat iemand uit Saudi-Arabië die hier studeert, elke dag al cursus heeft, omdat hij de maatschappij tegenkomt. Een mooi antwoord, maar het is niet helemaal waar door sommigen op werd gedoeld. Er is wel iets aan de hand met christenen en niet-gelovigen in de islamitische wereld. Tegelijkertijd heeft de minister de prioriteiten die hij heeft. Ik zou zeggen: kom daar dan ook voor uit. Wat hij vorige week heeft gedaan met het LHBT-seminar vond ik moedig, anders, helder en passend bij dit kabinetsbeleid. De vraag is alleen of hij daarmee dat deel van de Kamer tevredenstelt dat voortdurend aandacht vraagt voor christenvervolging. Ook mijn fractie ziet dat daarvoor wel extra aandacht nodig is. Kunnen we dat niet op een andere manier vormgeven? Is het niet veel verstandiger om vast te houden aan de prioriteiten die we hebben, in plaats van voortdurend te doen alsof we er prioriteiten aan kunnen toevoegen, terwijl er geen extra beleid en ook geen extra middelen voor komen?
Minister Timmermans: Toch gaat dit iets verder dan alleen maar mensenrechtenbeleid. Als we even kijken naar de uitdagingen waar we waarschijnlijk de komende generatie, en misschien nog wel langer, voor komen te staan, dan denk ik dat er onrust zal blijven in het hele gebied vanaf de Atlantische Oceaan tot aan de Indische Oceaan. Dat heeft ook betrekking op onze veiligheid en de ontwikkelingen in de wereld. We kunnen er niet omheen dat identiteit, of deze nu etnisch is of religieus, een grote rol zal spelen bij die onrust, simpelweg omdat er in dat gebied vaak met een lineaal grenzen zijn getrokken door koloniale machten, dwars door gebieden, volkeren, culturen en religies heen. Daardoor zijn er spanningen, die een element zijn bij het opnieuw zich settelen van de verhoudingen in dat heel grote gebied.
Tegen de heer Ten Broeke zeg ik dat het een enorme uitdaging wordt om ervoor te zorgen dat de nieuwe verhoudingen tussen die religies met respect voor elkaar worden ingevuld. Wat Nederland doet op het gebied van vrouwenrechten en aandacht vragen voor vrouwen in de Arabische wereld, is niet los te zien van tolerantie, godsdienstvrijheid en andere zaken. Als wij het niet doen, komen die vrouwen er zelf mee, en dat heeft ook met die verhoudingen te maken.
Ik begrijp de wens van de heer Ten Broeke om precies te zijn bij het kiezen van prioriteiten en het daarop inzetten. Dat zal deze regering ook doen, maar ik loop niet weg voor de complexiteit van de discussie waarvoor enkele leden van deze Kamer aandacht vragen. Natuurlijk kom je dan uit op een rolverdeling, waarbij we bekijken welke landen in de EU meer aandacht besteden aan andere punten. Kinderrechten zijn daarvan een voorbeeld. Er zijn landen die daarvan een speerpunt maken, waarbij wij ons kunnen aansluiten. Andere kinderrechters in andere landen doen dat en die ondersteunen wij daarin. Daarom concentreren wij ons op gedwongen huwelijken en kinderarbeid. Omdat enkele Kamerleden erover begonnen zijn, wil ik niet weglopen voor de complexiteit van de uitdaging, met name in dat gebied dat ik noemde, waar wij waarschijnlijk een hele generatie mee te maken krijgen.
De heer Ten Broeke (VVD): Die complexiteit is ons allemaal bekend. Ik snap de wens van sommige collega's heel erg goed. In veel Arabische landen gaat het nu eenmaal niet om de meer seculiere islam versus de meer fundamentalistische islam; het lijkt veel meer een strijd te zijn tussen de juiste vormen van geloof. Daarbij zijn de meer seculieren, liberalen en niet-gelovigen, maar ook christenen voortdurend het slachtoffer. Wat wij zouden kunnen doen, is stellen dat wij al een prioriteit hebben. Dat zou volgens mij passen in het antwoord van de minister. Wij kiezen voor vijf landen in de Noord-Afrikaanse regio. Wellicht is het aangemeten om daar met name de geloofsvrijheid wat meer te benadrukken. Dat wil niet zeggen dat geloofsvrijheid nu in het algemeen ook als prioriteit moet worden benoemd, want dan komen wij uit bij het eindeloos uitbreiden van de lijstjes en dan verwatert het beleid. Uiteindelijk ben ik op zoek naar een koevoet waarmee wij het mensenrechtenbeleid zo effectief mogelijk kunnen voeren met de zeer beperkte middelen die wij daarvoor kunnen inzetten. Het gaat er mij niet om dat wij aan het eind van de dag tegen elkaar kunnen zeggen «kijk ons weer eens goed zijn in de rest van de wereld»; het gaat er mij wel om dat wij nou eens echt iets voor elkaar krijgen.
De voorzitter: Dat was geen vraag, maar een opmerking.
Minister Timmermans: Dan ga ik door met mijn bijdrage.
De voorzitter: Excuses, minister. Er zijn nu al meer leden die zich melden voor een interruptie. U ziet hoe snel het kan gaan.
De heer De Roon (PVV): De minister zal eerst met zijn Europese collega's overleggen over het wel of niet bezoeken van processen tegen mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië en soortgelijke landen. Dat wachten wij af. Is de minister bereid om ieder geval de buitengewoon zware straffen die aan dit soort mensenrechtenverdedigers worden opgelegd, publiekelijk te veroordelen? Daarvoor hoeft hij toch hoop ik niet met zijn Europese collega's te overleggen.
Minister Timmermans: Dat heb ik net in mijn bijdrage gezegd. Ik ben daar duidelijk over geweest. Wij vinden de zware veroordeling zeer betreurenswaardig. Wij zullen deze ontwikkelingen blijven volgen, ook omdat nog hoger beroep zal worden aangetekend.
De heer De Roon (PVV): Dat heeft de minister inderdaad gezegd over de twee mensenrechtenverdedigers die ik heb genoemd. Mijn vraag heeft echter een bredere strekking. Ik vraag hem of hij dat vanaf nu voor alle mensenrechtenverdedigers wil doen.
Minister Timmermans: In Saudi-Arabië?
De heer De Roon (PVV): Bijvoorbeeld.
Minister Timmermans: Het rapport van Amnesty International spreekt duidelijke taal. Voor een deel kan Amnesty International natuurlijk ook niet beoordelen wat wel of niet werkt als het om stille diplomatie gaat, want dat zien ze niet. Ze zijn daar echter wel kritisch over. Ik wil dat rapport oppakken door nog eens heel goed naar dat beleid te kijken en door daarover met mijn Europese collega's te praten. Ik hoor namelijk tegengestelde geluiden. Dit staat in het rapport van Amnesty International, maar mijn ambtenaren zeggen: pas op, als je het te publiekelijk doet, maak je het voor die mensen alleen maar erger. Ik wil weleens weten wat de positie van andere Europese landen op dit punt is. Ik wil dat nog weleens goed tegen het licht houden. Niets is makkelijker dan hier vandaag even toezeggen dat wij vanaf nu alles publiekelijk gaan veroordelen, maar help je de mensenrechtenverdedigers daarmee of niet? Ik wil dat nog eens even heel goed bekijken en dan kom ik daar bij de Kamer op terug. Ik wil dit serieus kunnen bestuderen. Ik wil die conclusie niet meteen alleen maar op basis van het rapport van Amnesty International trekken. Het lijkt mij evident dat dit verstandig is, aangezien ik daarover ook het advies van anderen en van andere landen in de Europese Unie die op dit vlak actief zijn, wil horen.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister ging al op een paar concrete dingen in. Ik had nog meer dingen, maar ik neem aan dat hij straks nog op een aantal concrete suggesties van mij ingaat.
De minister stip terecht de vrouwenrechten aan. Dat laat zien dat vooral in het Midden-Oosten veel wordt bepaald vanuit een geloofsovertuiging. Het voorbeeld dat ik net gaf over Saudi-Arabië en de studenten die naar Nederland komen, laat nog sterker zien dat het alleen de mannelijke studenten zijn. De vrouwelijke studenten moeten immers onder begeleiding van hun broer of vader reizen. Dat laat zien hoe ingewikkeld het is.
Toch doe ik de volgende suggestie. Als ze in Nederland rondreizen en mensen spreken, zullen ze vast het een en ander opdoen. Ik heb nog eens nagevraagd wat ze in zo'n basisjaar krijgen. Het gaat vooral om taallessen en wat algemene ontwikkeling. Het zou mooi zijn als ze iets van onze fundamenten mee zouden krijgen. Laten we het dan geen mensenrechten noemen, maar internationaal recht. Die fundamenten zouden overigens ook hun fundamenten moeten zijn vanwege de universele rechten van de mens.
We erkennen dat religie in het Midden-Oosten een groot punt is. Het recht van de christelijke minderheden, zoals de kopten in Egypte, zou erkend en vertaald moeten worden in het asielbeleid in Nederland. Daar moet ik met de staatssecretaris over praten, maar de minister gaat natuurlijk wel over de ambtsberichten.
De voorzitter: Voordat ik het woord aan de minister geef, geef ik u de volgende tip mee. Ik hoor u nu in een halfuur tijd heel veel van uw eigen vragen herhalen, omdat de minister hierop nog niet geantwoord heeft.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zoek de blokjes.
De voorzitter: Mijnheer Voordewind, ik begrijp wat u bedoelt. Wellicht kunt u de minister eerst op zijn manier laten antwoorden. Het is uiteraard aan u. Het zijn uw interrupties, maar ik hoor dat u een aantal vragen herhaalt. Ik geef het woord aan de minister. Wellicht kan het nog efficiënter.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan heb ik een punt van orde. Het zou me helpen als de minister kan aangeven of hij de woordvoerders afgaat of in blokjes spreekt. Ik had namelijk het idee dat hij godsdienstvrijheid al behandeld had.
De voorzitter: Volgens mij was de minister hier duidelijk over. Hij zou godsdienstvrijheid als eerste van de punten behandelen. Ik laat het aan de minister om te bezien of hij de leden af wil gaan of in blokjes wil spreken. Volgens mij licht de minister het zelf toe.
Minister Timmermans: Ik was bij het thema «godsdienstvrijheid». Ik kan ook andere voorbeelden noemen als de heer Voordewind dat wil, zoals de zeer negatieve invloed van de orthodoxe kerk in een aantal Oost-Europese landen op de positie van vrouwen en vooral ook van homoseksuelen. De hele wetgeving in Rusland heeft veel te maken met een expliciete wens van een zeer homofobe Russisch-orthodoxe kerk. Daar speelt dat ook een rol. Je ziet het ook in Servië. De gaypride kan daar niet doorgaan, omdat er gedreigd wordt met geweld. Je ziet uitingen van prelaten in de Servisch-orthodoxe kerk waar, eerlijk gezegd, de honden geen brood van lusten. Er is dus nog een uitdaging op dit vlak en die beperkt zich helaas niet tot het Midden-Oosten, hoewel het huidige geweld daar natuurlijk vreselijke consequenties heeft voor alle mensen, ongeacht hun achtergrond.
De heer Voordewind vraagt naar het visumbeleid. Hij geeft zelf al het antwoord op zijn vraag. Dat hoort niet bij mij thuis. Het is een zaak van staatssecretaris Teeven. Bij de ambtsberichten besteedt Buitenlandse Zaken ook specifiek aandacht hieraan. De heer Omtzigt noemde Egypte ook hierbij. Uit de berichten die wij krijgen, blijkt dat er geen aanleiding is om specifiek extra bezorgd te zijn voor de christenen in Egypte. Ik zeg dit alleen maar om aan te geven dat dit soort ontwikkelingen onze volledige aandacht heeft.
De heer Voordewind kaartte het antisemitisme aan. Ik heb daar deze week in New York en vorige week in Washington aandacht voor gevraagd. Ik heb dit met de Amerikanen, maar ook met anderen besproken. Antisemitisme is een punt van zorg, zowel in Europa als elders in de wereld, evenals islamofobie. Ook zij kan in toenemende mate een punt van zorg worden. Deze zaken vallen allemaal binnen het kader van het aanvallen van mensen, niet om wat ze hebben gedaan of hebben gezegd maar om wie ze zijn. Het lijkt wel of dit wereldwijd erg om zich heen grijpt op dit moment. Die hele discussie die we nu voeren – ik zeg dit ook tegen de heer Ten Broeke – blijft dezelfde, of het nu gaat om homo's, vrouwen, kinderen of minderheden, zoals de Roma, de christenen elders of de moslims in Myanmar. Noem alle minderheden maar op. Een en ander komt natuurlijk voort uit de menselijke natuur, maar op dit moment, met alle spanningen wereldwijd, is er een soort perverse revival van het aanvallen van mensen om wie ze zijn en niet om wat ze zeggen of gedaan hebben et cetera.
De kern van het mensenrechtenbeleid is het respecteren van de menselijke waardigheid van ieder individu. Daarmee staat in de eerste plaats op gespannen voet dat je iemand beoordeelt op de kleur van zijn huid of zijn etnische of religieuze achtergrond en niet op wat hij doet of zegt of hoe hij handelt. Dat is altijd de grootste bedreiging voor mensenrechten geweest. Op basis daarvan zijn ook mensenrechten ontstaan, of het je nu bevalt dat we daar Medina voor noemen of niet, want dat hoeft voor mij ook helemaal niet. Je kunt daar ook de Magna Charta voor noemen of, als je kijkt naar het eigen erfgoed, het Plakkaat van Verlatinghe, dat ik het mooiste document vind dat ooit in dit taalgebied, in deze natie, is ontstaan op dit vlak. Het heeft echter altijd met precies hetzelfde te maken: bescherming van het individu tegen geweld van met name de Staat of andere machthebbers tegen het recht op het kunnen zijn wie je bent, om het maar even huiselijk te formuleren.
Voor alle duidelijkheid zeg ik maar even dat ik nu overga op een ander onderwerp. De heer Ten Broeke heeft speciale aandacht gevraagd voor transgenders. Het spreekt voor zich dat Nederland tegen de classificatie is die de Wereldgezondheidsorganisatie gebruikt. Dat staat trouwens ook in de emancipatiebrief van mijn collega van Onderwijs. We zetten ons actief in voor de herformulering van de International Classification of Diseases. We bekijken samen met de ministeries van VWS en OCW, ook op verzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie, of we een studie van de VU kunnen financieren, waarbij wordt bekeken of de Nederlandse gezondheidszorg kan omgaan met een eventuele herclassificatie. Misschien kan dat als voorbeeld dienen voor de rest van de wereld. Het lijkt me echter evident dat we hiervan af willen. Vorige week zaten we in New York met de hele wereld aan tafel, met uitzondering van Afrika. Overigens denk ik dat we Afrika ook nog wel aan tafel krijgen. Interessant in de discussie was dat enkele collega's uit Latijns-Amerika en Oceanië aangaven dat ze het mogelijk hebben gemaakt om het geslacht op het paspoort te wijzigen nadat iemand van geslacht is veranderd zodat het dus niet meer alleen een administratieve handeling blijft. Ik vind dat een vooruitgang die we alleen maar kunnen steunen.
Voorts heeft de heer Ten Broeke gevraagd om meer focus, wat hij in zijn interrupties overigens ook al deed. Hij wil het aantal landen nog verder beperken. Ik vind dat eerlijk gezegd niet zo nodig. Ik zeg dat ook omdat je in het mensenrechtenbeleid met vrij beperkte middelen toch al aardige resultaten kunt behalen. De heer Ten Broeke helpt mij eigenlijk door te zeggen dat je de drempel ook zou kunnen verlagen. Ik ben dat ook wel met hem eens. Ik wil daarnaar kijken en ik wil dat accommoderen, maar ik wil er wel voor oppassen dat je op een gegeven moment de drempel niet zo verlaagt dat je meer administratieve uitgaven hebt dan dat je in mensenrechtenactiviteiten kunt stoppen. We kunnen dat ondervangen door met name de ambassades dat meer zelfstandig te laten doen binnen de kaders van de programma's. Ik wil dat intern nog eens goed bekijken en ik kom daar later bij uw Kamer op terug. Ik vind het echter wel een heel valide punt dat door de heer Ten Broeke en een aantal anderen is gemaakt: waarom hanteer je eigenlijk die drempel? Dat vermindert immers je flexibiliteit.
De voorzitter: Dit is de tweede interruptie, mijnheer Ten Broeke.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik snap dat de minister niet verdergaat met het beperken van die A-lijst, als ik die zo even mag noemen. Die lijst omvat 47 landen waartoe het nu beperkt is. Ik vind die lijst nog altijd te uitgebreid. Ik vrees dat dat altijd een beetje frappez toujours aan onze kant blijft. Het is goed dat de minister zegt dat die drempel moet worden verlaagd en dat hij dat dus overneemt. Laat hem dan echter met name het vertrouwen geven aan ambassadeurs of ambassades om dat naar eigen inzicht te besteden. Zij zullen zelf wel opletten dat dat niet weglekt naar de overhead. Natuurlijk komt dan aan de orde dat de minister ook nog graag ruimte wil houden voor andere landen. Ik kijk dan even naar de B-lijst, als ik deze zo mag noemen. Daarbij gaat het om projecten die nog doorlopen en waarvan ik net drie voorbeelden heb gegeven. Dat zijn zaken waarvan ik echt het gevoel heb dat we die niet moeten doen, bijvoorbeeld de gayprides in Europese landen die net een homohuwelijk hebben toegestaan.
Over de doodstraf in de Verenigde Staten kun je twisten, maar de claim die de minister in zijn mensenrechtennota neerlegt dat deze mede dankzij Nederland zou zijn afgeschaft in die staten, vind ik betwistbaar. Het zou ontzettend helpen als de minister, met het kleine bedrag dat hij daarvoor nu al ter beschikking heeft, de lijst verder verkleint, want dan krijgt hij daar meer ruimte voor. Ik ben dus blij met de toezegging dat de minister de drempel zal verlagen. Laat dat in 's hemelsnaam aan de ambassadeurs; geef hun dat vertrouwen. Ik zal blijven aandringen op het verkleinen van de algehele lijst.
De voorzitter: Dit is eerder een opmerking dan een vraag.
Minister Timmermans: De gayprides waren onderdeel van IDAHO, de International Day Against Homophobia. De ambassades hadden in dat kader die activiteit ondernomen. Ik ben het wel eens met de heer Ten Broeke dat wij onze aandacht nu moeten verleggen naar landen in Europa waar het nog veel moeilijker gaat. Wij hebben dat tragisch genoeg met Servië meegemaakt. Ik kan een heel concreet voorbeeld noemen uit de praktijk. Vorige week sloot Kroatië zich aan bij ons initiatief in New York. De Kroatische minister die zich daarbij aansloot, zei dat dit met name een gevolg was van de hele discussie over de gaypride in Split, die tot heel veel ellende en gedoe had geleid. Nederland had een leidende rol bij de gaypride; onze ambassadrice heeft zich daar heel moedig gedragen. Vervolgens kwam zij vreselijk onder vuur te liggen in Kroatië, maar zij heeft het volgehouden en de minister ook. Een aantal ministers uit de Kroatische regering heeft daarna meegelopen in de volgende gaypride in Split. Zo help je dus concreet de zaak verder. Het is de bedoeling dat het straks ook in Belgrado zo gaat, maar zover zijn wij nog niet. In de Baltische landen hebben wij stap voor stap enige voortuitgang geboekt op dit vlak, maar ook daar zijn wij er nog lang niet.
De heer Ten Broeke zei dat wij andere dingen niet moeten doen. Wat betreft de doodstraf ben ik het niet met hem eens. Ik vind het helemaal niet misplaatst om je solidair te tonen met een behoorlijk aantal Amerikanen, ook in de federale regering, die het met ons eens zijn, die er belang bij hebben dat ook Europese landen zich in Amerika laten horen op dit vlak en aangeven dat zij op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vinden dat de doodstraf een inhumane straf is. Ik vind juist dat het de geloofwaardigheid van ons beleid versterkt als wij ook onze partnerlanden en onze belangrijkste bondgenoot op dit soort zaken aanspreken. Ik heb nog nooit gemerkt dat dit door leden van de federale regering als vervelend of ongemakkelijk werd ervaren. Ik krijg wel te horen dat mensen die actief zijn in Helsinki-achtige comités, ook in de Verenigde Staten, zich gesteund voelen door de inzet van Europa op dit vlak.
De voorzitter: Mijnheer Ten Broeke, u mag een korte vraag stellen, maar niet een heel betoog houden.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik houd het kort. Dat de minister zich uitspreekt, vind ik prima. Dat vind ik hartstikke goed; dat kunnen wij ook allemaal doen. Volgens het overzicht – misschien heb ik dat verkeerd begrepen – wordt aan dit onderwerp in 2011 een bedrag van € 163.000 uitgegeven en in 2012 zelfs ongeveer € 418.000. Waarom worden die bedragen uitgegeven? Waarvoor is dat geld dan zo dringend nodig? Is dat nu het type steun dat wij moeten geven aan deze zaak, die ook in de Verenigde Staten alom speelt en waarover volop gedebatteerd wordt? De minister kan met een verklaring toch ook al voldoende doen? Dat geld zou heel goed elders op de wereld kunnen worden besteed.
Minister Timmermans: Je kunt een verklaring doen uitgaan in Washington, maar dat is preken tot bekeerden. Het gaat om de staten waarin de doodstraf ter discussie staat. In sommige staten kun je eindeloos doorgaan. Voor je in Texas iets bereikt hebt, ben je aardig wat jaren verder. Er zijn echter andere staten, zoals ik heb aangegeven in de brief, waarin men toch tot een ander inzicht komt en het beleid bijstelt. Ik schaam mij er helemaal niet voor dat Nederland deel uitmaakt van de groepen die in die staten proberen het beleid die kant op te duwen. Dat hoort bij de waarden die onze samenleving deelt. Het is ons in Europa ook gelukt, ook bij landen waarvan je het niet zou verwachten, dat er op basis van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geen doodstraf meer wordt uitgevoerd. Ik vind dat een vooruitgang in het waardenniveau. Ik vind het helemaal niet verkeerd om dat ook in de Verenigde Staten te doen.
Voorzitter. Dit sluit aan bij de vraag van de heer Van Bommel over drones. Het gaat erom waar je je partners op aanspreekt, zo zeg ik tot de heer Ten Broeke, die hierover buiten de microfoon wat zei. Ik heb dit onderwerp vorige week in Washington aan de orde gesteld, omdat ik vind – zoals we eerder met de Kamer hebben besproken en zoals het advies is dat ik heb ontvangen – dat er behoefte is aan internationale regulering van dit nieuwe middel, dat in toenemende mate zal worden gebruikt bij conflicten. Ik denk dat je wel kunt voorspellen dat steeds meer landen drones zullen bouwen of aanschaffen en dat er dus meer behoefte komt aan strengere regelgeving of überhaupt regelgeving op dit vlak. Je kunt wel zeggen dat die regelgeving er al is, maar ik denk dat het belangrijk is dat we doorgaan met het Nederlandse initiatief om te bekijken op welke punten we dit kunnen verbeteren. Of het gebruik van drones rechtmatig is, kan alleen per geval en in de specifieke context worden beoordeeld. Daarover kun je dus geen algemene uitspraken doen. Daarbij komt dat de Amerikanen over het algemeen zeer terughoudend zijn met het doen van mededelingen over de inzet van drones. President Obama heeft zeer recentelijk aangegeven dat hij op dit punt een grotere terughoudendheid en meer transparantie wil hanteren. We kunnen nog eens onderstrepen dat Nederland dat zeer zal steunen.
De heer Van Bommel (SP): De minister gebruikt een term die volgens mij cruciaal is in het debat over de inzet van drones. Hij gebruikte de term «conflict». Bij een gewapend conflict – ik neem aan dat hij daarnaar verwijst – is de inzet van geweld volkenrechtelijk heel anders geregeld dan als daarvan geen sprake is. Mijn vragen richten zich nu juist op de inzet van bewapende drones om mensen uit te schakelen in situaties waarin er geen sprake is van een gewapend conflict. Ik vraag de minister om daar een uitspraak over te doen. Dat kan volgens mij wel in algemene zin, omdat dit op geen enkele wijze te legitimeren valt.
Minister Timmermans: Als de heer Van Bommel een heel algemene uitspraak van mij wil over buitengerechtelijke executies, dan kent hij het standpunt van de Nederlandse regering. Daar is de Nederlandse regering tegen; die veroordeelt de Nederlandse regering. Je zult echter per geval moeten bekijken of al dan niet sprake is van een buitengerechtelijke executie. De algemene uitspraak wil ik hier graag doen, maar de heer Van Bommel zal van mij niets anders verwachten. Op welke specifieke situaties dat dan van toepassing is, moet je per geval beoordelen. Zoals de heer Van Bommel weet, veroordeelt Nederland buitengerechtelijke executies.
De heer Van Bommel (SP): Daarom heb ik ook verwezen naar een specifieke situatie, een situatie die naar mijn opvatting en volgens mensenrechtenorganisaties zoals Amnesty International voldoende is onderzocht. Dat is de situatie in Jemen, waar sprake was van een aanval waarbij nogal wat burgers zijn omgekomen. Die situatie is volgens mij voldoende beschreven. Daar was sprake van targeted killings, van buitengerechtelijke dodingen, van gerichte dodingen. Volgens Amnesty International was daar sprake van schending van het recht op leven zoals vastgelegd in artikel 3 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Over deze specifieke situatie kan de Nederlandse regering volgens mij heel goed een uitspraak doen. Tot op heden is dat niet gebeurd. Ik roep de minister op om dat wel te doen.
Minister Timmermans: Ik wil hier nog wel eens naar kijken, maar volgens mij hebben we dit al een keer besproken. Ik wil mij echter niet vergissen in de casuïstiek, dus ik zal er zeker op terugkomen bij de heer Van Bommel. Bij mijn weten is het optreden van de Amerikanen in Jemen gebeurd op verzoek van en met steun van de Jemenitische autoriteiten. Dan heb je toch echt met een andere situatie te maken dan de heer Van Bommel schetst. Ik wil hier echter geen faux pas begaan. Ik kom er graag op terug, maar bij mijn beste weten is dit gebeurd op verzoek van en met steun van de Jemenitische autoriteiten. Dan heb je toch echt een andere situatie. Ik laat het echter graag nog eens nazoeken en dan kom ik er schriftelijk op terug.
De voorzitter: De heer Van Bommel voor een verduidelijking.
De heer Van Bommel (SP): Ik heb hierover inderdaad eerder schriftelijke vragen gesteld. Ik kom er nu op terug. Volgens het internationaal recht is het inderdaad een kwestie van soevereiniteit als de Jemenitische regering het gevraagd en goedgekeurd heeft. De soevereiniteit is niet geschonden, maar dat laat onverlet dat geen enkele regering het recht is voorbehouden om een andere regering te vragen haar eigen burgers te doden. En dat is hier wel gebeurd! Het is dus een ander vraagstuk dan het vraagstuk van de soevereiniteit.
Minister Timmermans: Zeker. Ik zal de beantwoording zorgvuldig vormgegeven. Ik merk nu echter al wel op dat er bij de bestrijding van terrorisme wel degelijk sprake kan zijn van een verzoek aan een bevriende regering om militaire bijstand. In dat geval is het dus wel degelijk gelegitimeerd. Ik zal hierop echter terugkomen in de schriftelijke beantwoording.
Voorzitter. De heer Van Bommel vraagt mij om geen projecten in Saudi-Arabië uit het Mensenrechtenfonds te financieren. Ik zal daar nog eens naar kijken, want er zijn best mogelijkheden om projecten kritisch te bekijken. Ik zal de ambassade vragen, mij daarover te rapporteren.
De heer Van Bommel heeft mij gevraagd hoe wij omgaan met moderne slavernij in Qatar. De door hem gesignaleerde vreselijke misstanden met arbeidsmigranten bestaan al langer in Qatar en andere golfstaten. Het is dus niet begonnen door het WK. Sterker nog: dankzij het WK wordt hiervoor juist meer aandacht gegenereerd. Dat zou misschien kunnen helpen met het verbeteren van de situatie. Overigens is voor geen van de te bouwen stadions de eerste steen gelegd. In principe, zo zegt Human Rights Watch, biedt het arbeidsrecht voldoende bescherming. Dat recht wordt gewoon niet voldoende geïmplementeerd en gehandhaafd. Het kafalasysteem en het verbod op vakbonden leiden ertoe dat arbeiders in de praktijk vaak rechteloos zijn. Het kafalasysteem houdt in dat iedere buitenlandse werknemer gesponsord dient te worden door een Qatari en dat het wisselen van werkgever toestemming vereist van de sponsor. Dat maakt mensen natuurlijk wel erg afhankelijk.
Het organiserend comité van de wereldkampioenschappen heeft met afgrijzen gereageerd. Kennelijk is er dus een opening voor dialoog en die mogelijkheid zullen we inderdaad met beide handen aangrijpen. Nederland zal dat samen met andere EU-lidstaten in Qatar oppakken.
Twee Nederlandse bedrijven zijn zeer actief in Qatar, namelijk Shell en Damen Shipyards. Deze bedrijven hebben heel veel mensen in dienst. Ik heb deze bedrijven onlangs nog bezocht en ik kan de heer Van Bommel dan ook zeggen dat deze bedrijven aantoonbaar veel waarde hechten aan goed werkgeverschap. Ze vullen dat ook echt in en ik heb dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat Nederlandse bedrijven het verkeerd doen. Sterker nog: ik denk dat zij een voorbeeldfunctie vervullen in Qatar en in de regio. Minister Kamp gaat in november naar Qatar en zal ook dan voor dit thema aandacht vragen. Hij zal er zelf eveneens aandacht aan schenken in de gesprekken die hij zal voeren.
De heer Van Bommel heeft geïnformeerd naar de situatie in Bahrein en dan in het bijzonder naar de situatie van Khalil al-Marzooq. Wij zijn bezorgd over de voortdurende onrust in Bahrein. Er wordt dan ook nauwelijks voortgang geboekt bij de nationale dialoog. De arrestatie van Khalil al-Marzooq en andere activisten zal die dialoog bepaald niet bevorderen, sterker nog: het zal er alleen maar moeilijker door worden. De Europese Unie heeft op 19 september hierover een verklaring uitgevaardigd, waarin we oproepen tot een eerlijk proces en onze zorgen uitspreken over het opschorten van de deelname door Al-Wifaq aan de nationale dialoog. Of die nationale dialoog succesvol wordt, hangt namelijk af van de constructieve samenwerking tussen overheid, oppositie en bevolking. Op dit moment zijn alle partijen een beetje bezig die dialoog te belemmeren. De EU zal het nauwlettend monitoren. Verder zal ik onze mensen in Brussel vragen om hiervoor in EU-verband aandacht te vragen.
De heer Servaes (PvdA): Ik heb nog een vraag op het vorige punt, Qatar. Ik dank de minister voor wat hij daar net over zei. Ik twijfelde even of ik moest interrumperen, omdat ik al schriftelijke vragen gesteld had, maar nu we het er toch over hebben: de minister noemde twee Nederlandse bedrijven die daar actief zijn. De aanbestedingen voor die voetbalstadions zijn op het moment in volle gang. Bij mij is in ieder geval bekend dat de grote bouwbedrijven BAM en Ballast Nedam daar actief in participeren. Gezien hun expertise en reputatie op dit vlak zou het zomaar kunnen dat het zover komt. Weet de minister hoe deze bedrijven omgaan met de rechten van vakbonden en dergelijke? Wordt er op dit moment al actie ondernomen vanuit de Europese Unie om te waarborgen dat er bij aanbestedingen in dat land rekening wordt gehouden met dit soort factoren?
Minister Timmermans: Ik ben juist heel voorzichtig weggebleven bij alle vragen die schriftelijk ingediend zijn, zodat ik die ook schriftelijk kan beantwoorden. Ik hoop dat de heer Servaes dat geduld kan opbrengen, dan kan ik ook precies op die vraag ingaan.
De heer Van Bommel heeft verder nog een vraag gesteld over de Westelijke Sahara. Ik weet dat dit onderwerp hem zeer bezighoudt, al jaren. Ik heb daar in april met speciaal gezant Ross uitvoerig over gesproken, ook naar aanleiding van eerdere vragen en opmerkingen van de heer Van Bommel. Ik denk dat ik nog eens contact met hem moet zoeken, om te bezien of we via de speciale rapporteurs van de VN een politieke dialoog tussen de EU en Marokko op gang kunnen brengen. Marokko is heel allergisch voor andere benaderingen dan via de VN. Ik denk dat wij Ross in de positie moeten houden waarin hij zit, want hij doet volgens mij heel goed werk. Misschien moeten we kijken of de EU in overleg met Ross kan bezien hoe wij zijn positie verder kunnen verstevigen. Ik zal dat binnenkort ook in EU-kader aan de orde stellen.
Dan heeft een aantal woordvoerders vragen gesteld over resolutie 1325. Er zou een evaluatie komen, die volgens mij volgend jaar kan worden afgerond. We moeten ook nog de terms of reference voor de IOB definitief opstellen. Dat wil ik eveneens snel voor elkaar hebben. Volgend jaar zal Nederland een conferentie over 1325 organiseren. Dan kunnen we de uitkomst van die conferentie ook weer meenemen in de evaluatie. Die resolutie is trouwens vorige week vaak ter sprake gekomen. Ik heb daar zelf ook een aantal keren over mogen spreken in de VN.
Meerdere woordvoerders hebben naar de mensenrechtenprijs gevraagd. Ik kom de vraag nu weer tegen op het lijstje van de heer Van Bommel. Ik kan drie zaken identificeren waar mogelijk misverstanden over zijn en die we kunnen aanscherpen. Ik begin met de vraag of mensenrechtenverdedigers nu uitgesloten worden.
De heer Ten Broeke (VVD): De heer Servaes, die de vraag heeft gesteld, is op dit moment niet bij de beantwoording aanwezig. Misschien kan de minister een andere vraag eerst beantwoorden?
Minister Timmermans: Dan gaan we iets anders doen.
De voorzitter: Mag ik even? Het was mij ook opgevallen, mijnheer Ten Broeke. Leden gaan uit zichzelf weg en ik heb geen bericht gekregen dat er onverhoeds iets is gebeurd. Ik begrijp uw opmerking, mijnheer Ten Broeke, en waardeer het zeer, maar ik wil toch aan de leden vragen om gewoon aanwezig te blijven. Ik begrijp dat u allen wilt multitasken, maar doe dat dan alstublieft in de zaal en niet daarbuiten. Het is aan de minister om nu te antwoorden en we kunnen niet het rijtje afgaan en iedere keer bedenken wie er net weg is. In dit geval sta ik het toe. Ik vind het collegiaal, ook tegenover elkaar, maar ik verzoek de leden om rekening te houden met wat ik net zei. Het is niet aan de orde om weg te gaan.
Ik zie de heer Servaes net weer binnenkomen en vraag de minister om toch maar over te gaan tot de beantwoording van de vragen over de tulp.
Minister Timmermans: Het eerste punt van zorg van de Kamer is, als ik het goed begrijp, de vraag hoe het nu zit met mensenrechtenverdedigers. Komen zij nu niet meer in aanmerking voor de nieuwe prijs? Zij komen wel degelijk voor de nieuwe prijs in aanmerking. Sterker nog, ook gelet op de discussie die ik nu in de Kamer heb gehoord, zal ik vragen om daar nog eens extra op te letten. Ik wil ervoor zorgen dat zij bepaald niet in het gedrang komen. Dat is het eerste punt in relatie tot de mensenrechtenprijs.
Het tweede punt is het geldbedrag. Ik doel op de zorg dat er een te laag geldbedrag aan de prijs verbonden zou zijn of dat men niet veel in vouchers ziet. Sommigen zullen blij zijn met vouchers, maar anderen niet. Ik vind dat echter geen zwaarwegend punt. Als de Kamer graag ziet dat het bedrag omhooggaat, dan doen wij het bedrag omhoog. Ik steunde de gedachte om met vouchers te werken om niet alleen maar iets te geven en te zeggen «tot ziens, en verder sterkte met uw been», maar te werken aan een langdurige relatie waar men voortdurend op kan terugkomen. Als het bedrag het probleem is, wil ik daar best aan tegemoetkomen door het bedrag te veranderen.
Het derde punt is de naam. Dat is in mijn ogen niet het belangrijkste punt, maar het is prima als de Kamer daaraan hecht. Als de Kamer graag wil dat de prijs «Mensenrechtentulp» blijft heten, dan houden wij dat zo. Ik leg wel sterk de nadruk op de innovatie-elementen die ik met de nieuwe prijs probeer te introduceren, omdat ik het volgende heb gemerkt met de nieuwe middelen die wij hebben, met name de internetmiddelen. Stel dat je een bepaalde benadering van mensenrechten waardevol vindt en dat die meer belang, meer impact, kan hebben dan alleen maar in de situatie waarin die nu is toegepast. Als je die benadering naar voren haalt, stimuleert, als je haar aan de rest van de wereld als voorbeeld laat zien en als je daarbij in de periode daarna betrokken blijft, dan kan dat een bepaald effect hebben en kunnen anderen daarvan leren. Het gemis van de prijs vond ik tot nu toe dat het eigenlijk alleen maar op terugkijken neerkomt. Iemand krijgt een prijs omdat diegene goed werkt heeft verricht, maar vervolgens richt je je blik weer op iets anders. Het is heel moeilijk om te zien wat er daarna gebeurt met de mensen die je eerst in het zonnetje hebt gezet. Die mensen hebben dat allemaal zeer verdiend – daar gaat het mij niet om – maar met de innovatie die ik voorstel, wil ik een relatie opbouwen die naar de toekomst doorwerkt en waarmee niet alleen maar op het verleden wordt teruggekeken. Dat is de kern van wat wij willen doen.
Ik wil geen discussie met de Kamer over de doelgroep, want die blijft met name uit mensenrechtenverdedigers bestaan. Wij komen wel uit het bedrag. De naam van de prijs is voor mij ook geen halszaak. Het gaat mij er vooral om dat wij vooruit kunnen kijken met een veel meer interactieve benadering, ook mogelijk gemaakt door moderne communicatiemiddelen. Ik moet zeggen dat onze ervaring tot nu toe is dat er nominaties van over de hele wereld binnenstromen, omdat de nominaties zo open zijn. Op zich is dat een interessant proces dat ook voor ons leerzaam kan zijn, omdat wij op die manier kunnen zien wat er op dit vlak allemaal te vinden is in de wereld.
De heer Omtzigt zei volgens mij dat wij terug moeten naar de manier waarop het onder Verhagen was. Ten tijde van Verhagen besloot de minister echter ook uit een voordracht van drie kandidaten. Dat is dus niet nieuw. Ik hoop dat wij elkaar hierin kunnen vinden, want ik zou het vervelend vinden als een prijs tot discussie tussen de Kamer en mij leidt. Ik probeer te innoveren en daarbij de zorgen van de Kamer op de drie punten die ik noemde, mee te nemen.
De heer Servaes (PvdA): Inderdaad, het is misschien wat te veel van het goede om hier een prijzenslag te ontketenen voordat de drie doldwaze dagen begonnen zijn. Zeer veel dank voor de drie elementen die de minister noemt. Hij wil onder de oude vlag, naam en beeldje – dat neem ik aan – doorgaan. Hij wil mensenrechtenverdedigers centraal blijven stellen. Het was mij bepaald niet om het geld te doen, maar het lijkt mij verstandig als het format blijft bestaan. Gehoord het debat in de Kamer, lijkt het mij goed dat de minister ons er schriftelijk over informeert hoe het precies wordt vormgegeven en hoe de afspraken die wij hier maken in de praktijk uitwerken. Als wij het zo kunnen regelen, is dat wat mij betreft akkoord.
Minister Timmermans: Dat wil ik best doen, maar ik benadruk dat het mij om innovatie van die prijs gaat. Ik wil het mensenrechtenveld ten eerste de kans geven om meer van elkaar te leren dan tot nu toe met de mensenrechtenprijs gebeurde. Ten tweede wil ik dat interactief maken, dus niet alleen een prijs geven en klaar, maar ook een traject opzetten met de laureaten. Ten derde wil ik hierbij een veel grotere groep mensen betrekken via de mogelijkheden van internet en sociale media. De lof van de Kamer voor de tulp is prima, maar als wij heel eerlijk zijn, was het geen prijs met grote bekendheid. Hij had weliswaar grote bekendheid in de mensenrechtenwereld, maar niet onder het brede publiek. Ons gezamenlijke doel moet toch zijn om iets als mensenrechten veel breder kenbaar te maken bij het publiek, met name bij jonge mensen. Een innovatie via internet, met een interactieve opzet waarbij men mensen onderbouwd kan nomineren, kan hieraan bijdragen. Anders wordt het wel heel erg een ons-kent-onssfeer. De afgelopen jaren was de tulp wel iets te veel een ons-kent-onsprijs geworden. In elk geval, als deze drie punten belangrijk zijn voor de Kamer, neem ik die graag op.
De heer Servaes (PvdA): Ter verduidelijking en om misverstanden te voorkomen, in mijn bijdrage in eerste termijn heb ik al gezegd dat ik juist de elementen die de minister op dit gebied aandroeg, van harte ondersteun. Ik noem onder meer de begeleiding van mensen, waarbij je ze niet alleen maar een zak geld geeft en een goede reis wenst. Ik ga dus volledig akkoord.
De heer Van Bommel (SP): Om het duidelijk te krijgen, vraag ik even door. Je kunt de mensenrechtenprijs wel weer dezelfde naam geven, maar als het niet de Mensenrechtentulp is die wij kenden, ontstaat een raar beeld. Dan zal de prijs nooit het prestige krijgen dat de minister wil. Vanzelfsprekend ben ik blij met meer aandacht en mogelijkheden voor de prijs, maar zouden winnaars uit het verleden nog steeds in aanmerking komen? Laten wij alleen de winnaar van vorig jaar nemen, Bharathan uit India. Zou die volgens de nieuwe opzet, vooral vanwege het innovatieve karakter, nog in aanmerking komen? Kan de minister daarover duidelijkheid geven?
Minister Timmermans: Dat weet ik niet. Dat heeft met de nominaties te maken. Ik heb duidelijk geen enkele mensenrechtenverdediger van de prijs uitgesloten. Ik kan dit dus niet beoordelen. Er komen eerst nominaties, vervolgens gaat een jury een shortlist opstellen en daarna beslist de minister wie van de shortlist de prijs krijgt. Ik kan nu niet zeggen waarom hij het wel of niet zou krijgen. In ieder geval is hij er niet van uitgesloten, evenmin als de andere laureaten van de afgelopen jaren, hoewel het best kan zijn dat sommige laureaten alleen maar een prijs hebben gekregen als bedankje voor het werk dat zij in het verleden hebben gedaan. Dat kan ik zo niet meteen beoordelen, maar dat is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de innovatie die ik tot stand wil brengen. Ik wil niet slechts een prijs geven omdat iemand het goed heeft gedaan, en dat was het dan. Ik wil proberen om een relatie op te bouwen met de laureaat. Ik wil zijn of haar ideeën en plannen een bredere verspreiding geven en haar of hem ondersteunen bij het uitdiepen en verbreden van die plannen. Dat is de bedoeling. De afgelopen jaren hebben wij na uitreiking van de prijs wel regelmatig gezien dat men heel veel moeite had om het geld uit te geven aan het doel waarvoor het bestemd was. In de systematiek die wij voorstellen, is van tevoren al gegarandeerd dat er een goed kader komt waarbinnen dat geld nuttig kan worden besteed. Dat vond ik tot nu toe niet het sterkste deel van de Mensenrechtentulp.
De heer Van Bommel (SP): Dat zou een afweging kunnen zijn van de commissie die met een shortlist komt. Het lijkt mij dat het aan zo'n instituut is om te beoordelen of plannen en projecten waar mensenrechtenverdedigers mee bezig zijn, een beloning in de zin van een extra steun in de rug nodig hebben en of dit ook uitvoerbaar is.
Dat is een beoordeling die wat mij betreft aan zo'n commissie is. Ik heb dus wel moeite met die gedwongen winkelnering bij het instituut Hiil, omdat ik denk dat daarmee ook maar één bepaalde weg gekozen wordt die niet per se bij een specifiek project of opzet past. Daarmee leg je jezelf, ook bij de toekenning van de prijs nieuwe stijl, wel degelijk beperkingen op. Dat zou ik toch erg jammer vinden, want dan sluit je zonder dat je het wilt, toch een hele categorie uit. Dat zou ik zeer betreuren.
Minister Timmermans: De keuze om het zo te doen, is toch echt ingegeven door de zorg dat anders het geld wel wordt gegeven, maar er geen enkele garantie is dat het geld ook wordt besteed op een manier die leidt tot verspreiding van het initiatief en tot verdieping van het initiatief. Hiil kan, afhankelijk van de aard van de laureaat, ook andere partners zoeken elders in de wereld om dat in te vullen. Een partner als Hiil, die het moet gaan opzetten, biedt de laureaat ook meteen een kader van waaruit hij of zij kan gaan werken. Ik denk dat de heer Van Bommel en ik het hier niet over eens worden, maar ik wil hem wel vragen om het een kans te geven en volgend jaar, als de eerste ronde is geweest, te bekijken of het werkt en wat hij er dan van vindt. Ik hoop dat de Kamer bereid is om deze innovatie een kans te geven. Ik kom haar op een drietal punten tegemoet en vraag dan om deze opzet een kans te geven en volgend jaar samen te bekijken of het zo goed is of niet.
De voorzitter: De heer Omtzigt heeft een vraag. Dit is zijn eerste interruptie.
De heer Omtzigt (CDA): Ik waardeer het dat de minister luistert naar de mening van de Kamer en met een constructief voorstel komt. Begrijp ik zijn voorstel goed, dat hij zegt: ik stel een prijs in voor mensenrechtenverdedigers, met de nadruk op innovatie, zodat wij open blijven voor alle mensenrechtenverdedigers, maar dat hij hoopt dat de jury iemand selecteert die ook behoorlijk innovatief te werk is gegaan? Het tweede wat ik graag zou willen begrijpen, is het volgende. Vorige keer ontstond er een conflict omdat de jury één kandidaat nomineerde en dus niet met een shortlist kwam. Dat gebeurde onder minister Rosenthal. Is de jury verplicht om met meerdere kandidaten te komen of mag zij ook slechts een of twee kandidaten voordragen, waaruit de minister dan moet kiezen?
Minister Timmermans: Mijn bedoeling is, in antwoord op de eerste suggestie van de heer Ormel ... Doe ik het weer. Dat is de tweede keer. Drie keer is een etentje, mijnheer Omtzigt.
De voorzitter: Dat staat nu bij de toezeggingen!
Minister Timmermans: Het eerste punt: ja, innovatie moet daar onderdeel van zijn. Ik vind dat als je een mensenrechtenverdediger een prijs geeft, of een andere mensenrechtenactivist of een andere mensenrechtenactiviteit, die een voorbeeldwerking moet kunnen hebben in de omgeving waarin die opereert of die elders in de wereld ook van waarde en toepassing kan zijn. Dat staat in de terms of reference en daar willen we mee werken. Ik wil wel ieder misverstand uit de wereld helpen dat mensenrechtenverdedigers niet meer in aanmerking zouden komen. De omschrijving die de heer Omtzigt gaf, klopt dus helemaal.
Zijn tweede opmerking ging over de voordracht. Het probleem was niet zozeer of er één voordracht was of geen voordracht. Mijn voorganger minister Verhagen had het zo ingericht als ik het nu ook probeer te doen, namelijk een voordracht van drie en de minister kiest vervolgens een van die drie. Het is namelijk een prijs van de Staat. Minister Rosenthal is daarvan afgestapt en heeft gezegd: ik laat het helemaal over aan de jury. Dat vond ik wringen, omdat het toch een staatsprijs is en bij een staatsprijs blijf je als overheid uiteindelijk ook aanspreekbaar op het resultaat. Ik vind dan ook dat je die verantwoordelijkheid moet nemen voor de keuze die je maakt. Die kun je niet afschuiven op een jury. Daar ging de discussie over, niet over de vraag of er een, twee of drie voordrachten zouden moeten zijn. Ik wil dus eigenlijk weer terug naar de situatie zoals die door de bedenker van de Mensenrechtentulp, minister Verhagen, ooit is opgezet.
De voorzitter: De derde interruptie van de heer Ten Broeke.
De heer Ten Broeke (VVD): Ik concludeer dat het bijna het belangrijkste punt van het hele mensenrechtenbeleid lijkt te zijn dat die tulp weer gewoon een tulp wordt en dat mensenrechtenverdedigers nog steeds daarvoor in aanmerking komen. De doelgroep is het probleem dus niet en over het bedrag valt te praten. Er komt ook weer een shortlist. De regering heeft daar zelf invloed op; dat zou kunnen. Ik wil wel graag weten hoe de effectiviteit van de prijs wordt beoordeeld. Wij willen de regering graag de ruimte geven voor dit initiatief. Daarom heb ik geen andere initiatieven gesteund. De regering zegt dat het innovatieve effect en de voorbeeldwerking ter plekke moeten blijken, maar dat dit ook jongeren moet aanspreken. Gaat de minister dat over een jaar meten? Ik neem ook aan dat de regering er geen voorstander van is om deze prijs uiteindelijk weer het karakter te geven van een prijs die vanuit het parlement komt. In het debatje dat ik zojuist met de heer Servaes had, kwam dat element al naar voren. In dat geval zal de minister namelijk iets van zijn begroting kwijt moeten raken.
De voorzitter: Voordat de minister reageert, mag ik misschien antwoord geven op uw eerste vraag. Het feit dat dit onderwerp een deel van de beantwoording door de minister opslorpt, komt door vragen van de Kamer. De minister reageert uiteraard op vragen van de Kamer. Ik ben ervan overtuigd dat de minister nog heel veel antwoorden op andere vragen heeft. Ik kijk ook een klein beetje naar de tijd. Ik zou «de tulp» nu dus graag willen afsluiten.
Minister Timmermans: Ik zag het ook aan de body language van de heer Van Ojik, maar ík ben niet over die prijs begonnen. Ik probeer de Kamer te accommoderen. Wij gaan dit volgend jaar evalueren. Dan bekijken we wat het effect is geweest en of we erin zijn geslaagd om het draagvlak te verbreden en om meer jongeren hierbij te betrekken. Gelet op de nominaties die binnenkomen, ben ik best optimistisch over het feit dat we hiermee een wat bredere doelgroep kunnen bereiken. Ik wil in de evaluatie echter ook rücksichtslos zijn: als het niet werkt, moeten we iets anders doen.
De voorzitter: Er was nog een tweede vraag over de overhead, maar de minister heeft al toegezegd om de Kamer hier verder schriftelijk over te informeren. Het is uiteraard aan de minister, maar wellicht kunnen we nu meer aandacht geven aan andere onderwerpen.
Minister Timmermans: Ik zal de Kamer na dit overleg precies vertellen hoe de prijs er in naam en vorm uit komt te zien. Een van de redenen om dit zo te doen, is juist de zorg over te veel overhead, dus over de verhouding tussen datgene wat je aan voortzettingsvermogen opbouwt en de daarmee gepaard gaande kosten. Dat punt zal dus zeker aandacht krijgen.
Er zijn veel vragen gesteld over kinderrechten. Dat is nou zo'n onderwerp waarbij wij proberen te zoeken naar een optimale taakverdeling met andere landen in de EU. Nederland concentreert zich, zoals wij vorige week ook in de VN hebben gedaan, op het tegengaan van kindhuwelijken en van kinderarbeid. Op die twee thema's zetten wij sterk in. Ik moet wel zeggen dat de heer Voordewind mij in ieder geval emotioneel raakte met zijn betoog tegen het laten afreizen van mensen die zich in het buitenland schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik van kinderen. Het feit dat ik mij daar emotioneel zeer bij betrokken voel, betekent echter niet dat ik wettelijk iets kan doen met betrekking tot het ontnemen van paspoorten. In het plan dat nu wordt uitgewerkt door mijn collega van Veiligheid en Justitie, wordt echter ook hieraan aandacht besteed. Ik begrijp de reactie van de heer De Roon daarop ook wel, want ook die emotie kan ik meevoelen: mensen die zich daaraan schuldig maken, verdienen straf en horen in de gevangenis thuis. Het kan mij dan niet veel schelen in welk land die gevangenis staat. Dit onderwerp raakt bij mij dus een heel gevoelige snaar. Ik wil mij, waar ik kan, er echt voor inzetten om ook op internationaal niveau het tegengaan van misbruik van kinderen hoog op de agenda te krijgen. Dit onderwerp houdt iedere ouder bezig, niet alleen politici. Daarom wil ik mij daar graag voor inzetten. Ik hoop dat de heer Voordewind van mij wil accepteren dat ik hierover met mijn collega van Veiligheid en Justitie zal praten, dat ik de intentie van zijn opmerking zo lees dat hij vindt dat wij er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat dit soort roofdierengedrag wordt tegengegaan met alle middelen die te Staat ter beschikking staan. Ik ben dat zeer met hem eens, alleen weet ik niet waar de grenzen zijn van wat wij wettelijk kunnen doen.
De heren Servaes en Voordewind hebben vragen gesteld over child labour free zones. Ik vind dit een goed voorbeeld van gebiedsgerichte aanpak van kinderarbeid, zoals ook in preambule 3 van de roadmap staat. We proberen dat overal onder de aandacht te brengen. In oktober zal minister Ploumen meedoen aan de derde wereldwijde kinderarbeidconferentie en zij zal dit voorbeeld nadrukkelijk onder de aandacht brengen. Als de initiatiefnemers hierachter er niet in slagen zelf in contact te treden met het Child Labour Platform en de deelnemende bedrijven, zal de Nederlandse regering uiteraard ondersteuning bieden. Ik heb het al gehad over de prioriteit waar de heer Servaes naar heeft gevraagd. Denemarken en Portugal zijn landen die zich heel erg op andere onderdelen van kinderrechten concentreren. Ik wil graag met die twee landen heel specifiek bekijken hoe wij dat kunnen ondersteunen.
Dat brengt mij bij een algemeen punt dat door de Kamer niet is aangeroerd, maar dat ik niet kan laten lopen als vernieuwing in ons beleid, namelijk de trilaterale samenwerking. Dat heeft alles te maken met de veranderende verhoudingen in de wereld en een grotere aandacht ook in andere landen voor mensenrechtenonderwerpen. Het feit dat we de conferentie over vrouwenrechten in de MENA-regio en in Noord-Afrika mede met Marokko hebben georganiseerd, helpt enorm om mensen over de streep te trekken om mee te doen. Maar het helpt ook Marokko om dit beleid verder te ontwikkelen. Het feit dat wij samen met Argentinië, met mijn Argentijnse collega die bijna dezelfde naam heeft als ik, Timerman, afspraken hebben gemaakt dat we in landen in Latijns-Amerika op het punt van vrouwenrechten en homorechten gezamenlijk initiatieven zullen ondernemen. In die landen heeft Argentinië wel een ambassade, maar Nederland niet. Daar kunnen we samen projecten doen. Dezelfde afspraak heb ik gemaakt met Brazilië. Ik heb met de regering van Liberia afgesproken dat wij op het punt van het Internationaal Strafhof en het voorkomen van straffeloosheid ook samen in Afrika initiatieven ondernemen. Volgens mij heeft dat de toekomst en ik wil dat ook graag doen op het vlak van de kinderrechten, ook met landen in andere delen van de wereld die daaraan hechten.
U weet dat wij ons zorgen maken over de positie van het Internationaal Strafhof. De heren Omtzigt en Sjoerdsma vroegen daarnaar. Wij moeten daar alles aan doen. Daarom is Liberia ook zo belangrijk, want Liberia heeft vreselijke ervaringen op dat vlak. Toch ziet men daar dat de eerdere straffeloosheid van Charles Taylor nu gecorrigeerd is door het Internationaal Strafhof. Een land als Liberia hebben we hard nodig om andere Afrikaanse landen aan boord te houden wat betreft het Internationaal Strafhof. Het slechtste wat ons kan overkomen, is dat daar de indruk wordt gepropageerd dat het Strafhof een anti-Afrikaans hof is, ingezet door witte mensen om zwarte mensen voor de rechter te dagen. Dat is het laatste wat wij zouden willen en daarom is onze inzet erop gericht om samen met andere landen die dat belangrijk vinden daarop in te zetten. Dat hebben wij in New York gedaan. We hebben een verklaring uitgegeven met een algemene oproep met heel veel andere landen om het ICC te steunen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik wil het Internationaal Strafhof en de trilaterale samenwerking met Liberia zeker aanmoedigen. Het is heel belangrijk om binnen Afrika zelf bondgenoten te vinden voor dat Strafhof. Ook de oproep in de VN is nuttig, maar tegelijkertijd lijkt het wel alsof de zandloper in Afrika bijna leeg is.
Dat is niet alleen zo in Kenia, waar de deadline van 30 dagen bijna verstreken is voordat de motie om uit het Strafhof te stappen daadwerkelijk wordt uitgevoerd, maar ook binnen de Afrikaanse Unie. Een steeds grotere groep landen schaart zich achter het voornemen van Kenia om de handen van het Strafhof af te trekken. Ik zou graag concreter van de minister horen hoe hij de komende tijd, laten we zeggen tot aan de volgende vergadering van de state parties, voor zich ziet. Hoe kunnen we dit naderende onheil keren?
Minister Timmermans: Ik zie weinig alternatieven voor de benadering die we vorige week in New York hebben gekozen, namelijk zo veel mogelijk landen aan onze zijde krijgen, ook landen buiten Europa. Het is natuurlijk een cadeautje voor degenen in Afrika die van het Strafhof af willen als het alleen maar een Europese aangelegenheid zou zijn om dat Strafhof te laten functioneren. Omdat wij gastheer van het Strafhof zijn, proberen we er alles aan te doen om een soepele procesgang te faciliteren. Een van de kritieken is namelijk dat het allemaal zo eindeloos duurt en zo moeilijk gaat. Op dat punt willen we dus zo veel mogelijk faciliteren. Waar ik me wel zorgen over maak, zijn berichten van de aanklager dat er nogal wat getuigen in de Keniazaak geïntimideerd worden. Dat is niet best.
Ik moet er een beetje voorzichtig mee zijn, maar ik wil toch melden dat we ook met de vrienden van het ICC nog eens goed naar het functioneren van het ICC zouden kunnen kijken; als u begrijpt wat ik bedoel.
De heer Sjoerdsma (D66): Dat laatste punt, kijken naar het functioneren van het ICC, is zeker een terecht punt. De minister begon met te zeggen dat hij wil proberen zo veel mogelijk landen aan onze zijde te krijgen. Gedeeltelijk is het inderdaad goed om met zo veel mogelijk gelijkgezinde landen tegenwicht te bieden aan degenen die wellicht het Strafhof willen schaden. Ik kon niet alle zorgen van de Keniaanse parlementariërs delen, want sommige waren overduidelijk politiek ingegeven, maar tegelijkertijd proefde ik ook zorgen die daadwerkelijk de kwaliteit van het Strafhof betreffen en de manier waarop het Strafhof wordt geleid. Ik hoop dat de minister met die groep van gelijkgezinde landen mogelijkheden ziet om op de een of andere manier de hand uit te steken en dat debat aan te gaan voordat zij de zaal verlaten.
Minister Timmermans: Mijn diplomatieke antwoord luidt: ik hoor wat u zegt en ik zal daarnaar handelen. Ik denk dat we ook bilateraal moeten kijken naar mogelijkheden om bezoekersprogramma's mogelijk te maken, zodat we mensen kunnen opvoeden in wat het ICC kan, vermag en hoe het werkt. Ik denk dat dat ook kan helpen.
Toen ik over de kinderrechten sprak, ben ik trouwens één punt vergeten: het derde facultatief protocol bij het kinderverdrag. De heer Servaes vroeg daarnaar. Het is nog niet van kracht, dus we hebben nog even de tijd om precies na te lopen wat dit voor Nederland betekent. Dat doet Nederland altijd heel secuur omdat we het ook heel secuur willen uitvoeren. We zitten nu in een proces waarin verschillende betrokken departementen heel secuur bekijken wat het protocol voor gevolgen heeft voor Nederland. Vervolgens kom ik bij de Kamer terug met conclusies op dit vlak.
De heer Omtzigt heeft een zeer terechte vraag gesteld. Nee, alle vragen waren zeer terecht, maar deze vraag sprak mij zeer aan. Hij sprak over R2P en de rol van de mensenrechtenambassadeur. Natuurlijk spelen mensenrechten bij R2P een belangrijke rol. We hebben afgelopen vrijdagochtend in New York een zeer druk bezochte bijeenkomst georganiseerd over de voortgang van R2P. Ook daarbij waren alle continenten weer actief betrokken. We zijn tot de conclusie gekomen dat R2P niet een soort alternatief moet worden voor ingrijpen als de Veiligheidsraad dat blokkeert. R2P moet juist versterkt worden in zijn preventieve capaciteiten. Daarbij spelen mensenrechten altijd een belangrijke rol; dat is altijd mijn stelling geweest. Als er namelijk één barometer is voor een conflict dat op uitbreken staat, dan zijn dat de mensenrechten. Als het ineens slechter gaat met de mensenrechten – mensen gaan sneller naar de gevangenis, de pers wordt beteugeld – dan is dat vaak een voorbode van een conflict. Dan moet R2P van kracht worden. Daarom is onze directeur Mensenrechten, de man die hier naast mij zit, lid van het internationaal netwerk en het focal point. Hij opereert daarin in nauwe samenwerking met de mensenrechtenambassadeur, de man die daar in de zaal zit. Mij kan het niets schelen of de één of de ander ernaartoe gaat en hun beiden ook niet. Daar trekken ze in ieder geval samen in op. De directeur Mensenrechten heeft hierover vorige week in New York overlegd met de VN, de Verenigde Staten en een groot aantal andere landen. Hij was mee naar de Algemene Vergadering. De heer Omtzigt kan er dus van verzekerd zijn dat we zijn ideeën op dit punt volgen.
De heer Omtzigt stelde ook een vraag over de positie van advocaten in Kazachstan. Nederland heeft zorgen over de positie van die advocaten, net als de International Commission of Jurists. Er is nog steeds sprake van een vorm van procuratura-rechtspraak. Er is dus geen volledige machtenscheiding en geen volledige onafhankelijkheid van de rechter. Dat heeft zijn weerslag op de positie van advocaten en dus ook op de positie van hun cliënten. Dat geldt zeker waar het gaat om mensenrechtenverdedigers. Wij hebben onze zorgen gedeeld met de autoriteiten in Kazachstan, zowel bilateraal als via de EU en andere multilaterale kanalen, zoals de Raad van Europa en de OVSE. We proberen daar via steun aan het maatschappelijk middenveld en inderdaad via mensenrechtenprojecten verbetering in aan te brengen. Die steun heeft geleid tot een lagere strafmaat in de wetboeken voor sommige delicten. Hier is van heel groot belang dat we dit in EU-verband doen. Dat maakt namelijk de meeste indruk. Gelet op de verhoudingen in dat deel van de wereld hecht men steeds meer belang aan een goede relatie met de EU, om niet alleen maar een relatie met Rusland te hoeven hebben. Daar hebben we dus wel enige invloed op.
Dat brengt mij op het algemene punt van de EU en mensenrechten, zoals dat ook door de heer Sjoerdsma werd gemaakt. Mijn zorg is niet zozeer dat het verwatert als we dit in de EU doen. Mijn zorg is veel meer dat lidstaten de neiging hebben om de lastige dingen bij Ashton op het bordje te leggen en vervolgens naar allerlei landen te reizen en te zeggen: wij hoeven het gelukkig niet meer over mensenrechten te hebben, want dat doet Ashton wel. Daar maak ik mij op dit moment de meeste zorgen over. Dat is ook waar ik in de Raad altijd aandacht voor vraag. Ik zeg dan: als jullie hier allemaal zo flink zijn over de mensenrechten in land X, moeten jullie dat ook in jullie bilaterale contacten uitdragen. Het is namelijk een beetje flauw om dat alleen maar op het bordje van Ashton te leggen. Zij mag dan de kwaaie pier zijn en zij krijgt ook de felle reactie in het land waar ze dat doet. En anderen zeggen dan: wij hoeven het er gelukkig niet meer over te hebben, want Ashton heeft het er al over gehad. Dat is op dit moment dus een grotere zorg voor mij dan de zorg dat de mensenrechten vanwege die 28 lidstaten te veel verwateren. Het is echter evident dat niet in alle lidstaten op dezelfde manier over onderwerpen wordt gedacht. Ik vind echter wel dat er bij LGBT in de hele EU ongelooflijk grote sprongen voorwaarts zijn gemaakt in de afgelopen tien jaar, die ik tien jaar geleden nauwelijks voor mogelijk hield. Soms word je dus ook weleens aangenaam verrast door ontwikkelingen in de EU. Dat mag ook weleens gezegd worden.
Volgens mij heb ik het uitvoerig over godsdienstvrijheid gehad.
De heer Omtzigt vroeg ook nog naar Human Rights Watch en de Wereldbank. Het rapport van Human Rights Watch is mij bekend. Men wil dat de Wereldbank geen activiteiten ondersteunt en financiert die bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Daarom wordt aangedrongen op herziening van de safeguards. Dat komt goed uit, want ook Nederland wil herziening van de safeguards. We zien het rapport van Human Rights Watch dus als ondersteuning van ons beleid. Minister Ploumen gaat naar de jaarvergadering van de Wereldbank. Zij zal daar ook met Human Rights Watch overleggen over hoe het die zorgpunten het beste onder de aandacht van president Kim van de Wereldbank kan brengen.
De heer Omtzigt (CDA): Betekent dat ook dat Nederland actief zal voorstellen om dit in lijn te brengen met wat een aantal andere banken doet? Ik bedoel dan dat dit in overeenstemming wordt gebracht met de standaard mensenrechtenverdragen. Dat is nog een wat lager niveau dan wat wij in Nederland goedvinden. En betekent dat ook, in het Engels, «use their voice and vote» om het af te dwingen?
Minister Timmermans: In die zin willen wij de safeguards zien.
Er zijn ook vragen gesteld over Rusland. Op dit moment vraagt de kwestie-Greenpeace veel aandacht. Wij zijn aan het bekijken wat onze juridische mogelijkheden zijn. De afgelopen weken werd er een beetje van de hak op de tak gesprongen. Eerst werd gemeld dat men aangeklaagd zou worden voor piraterij. Vervolgens zeiden president Poetin en minister Lavrov dat het niet om piraterij zou gaan. Nu lijkt het toch weer om piraterij te gaan. Ik hoop dat wij daar snel helderheid over krijgen. Ik heb vandaag nogmaals in Moskou laten vragen hoe het nu zit, want ik wil graag duidelijkheid hierover. Ik hoop dat ik antwoord krijg.
Verder maken wij nu een heel gedegen inventarisatie van de juridische mogelijkheden die wij hebben, ook via het Internationale Zeerechttribunaal. Ik kan hier niet op vooruitlopen. Wat je juridisch kunt doen, is namelijk ook afhankelijk van de precieze aanklacht. Het zit nogal ingewikkeld in elkaar. Dat proberen wij nu zo veel mogelijk op een rij te krijgen. Ik kan op dit moment niet antwoorden op de heel specifieke vraag van de heer Van Ojik of wij dat wel of niet gaan doen, want dit heeft alles te maken met de aard van de aanklacht. Daar moeten wij eerst duidelijkheid over zien te krijgen. Het lijkt mij evident dat de Nederlandse inzet erop gericht is om schip en bemanning zo snel mogelijk vrij te krijgen. Dat wil ik hier nogmaals onderstrepen.
De heer Sjoerdsma vroeg naar de zaak-Storimans. Het is bekend dat de familie Storimans bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een klacht heeft ingediend. Nederland zal bij die klacht interveniëren aan de zijde van de familie.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik kom nog even terug op de Greenpeace-affaire, als ik het zo mag noemen. De minister zegt dat hij eerst de aanklacht moet kennen en dat hij daarna kan bezien wat het meest effectief is om te doen. Dat begrijp ik. Kennelijk is er vanochtend nog contact geweest. Misschien zie ik iets over het hoofd. Het voorarrest is net met twee maanden verlengd. Het gaat dus volledig een andere kant op dan wij hadden gehoopt afgelopen week. Hoe lang duurt het voordat wij de eigenlijke aanklacht kennen? Je zou toch denken dat die snel bekend moet zijn.
Minister Timmermans: Ik kan mij de verzuchting van de heer Van Ojik heel goed voorstellen. Ik probeer zo snel mogelijk helderheid te krijgen. Dat is mijn inzet nu. Je zou denken dat die helderheid inmiddels wel had kunnen worden verkregen, maar Rusland is een heel legalistisch land met een heel legalistische samenleving. Het is echt niet ondenkbaar dat er binnen Rusland ook een heel legalistische discussie heeft gewoed over de klacht die men Greenpeace kan voorleggen. Het is ook niet ondenkbaar dat die discussie verschillende kanten is opgegaan en dat men er nog niet helemaal uit is. Daarom wil ik graag officieel van het ministerie van Buitenlandse Zaken van Rusland weten wat de aanklacht precies is. Dan kan Nederland daar officieel op reageren. Ik zou het lastig vinden als wij op een veronderstelling zouden reageren en vervolgens zouden moeten concluderen dat wij de verkeerde reactie hebben afgegeven. Zeker omdat het gaat om een heel legalistische samenleving, wil ik zelf proberen om zo legalistisch mogelijk te reageren. Een sec juridische benadering levert, denk ik, in de verhouding met Rusland de beste kansen op resultaat op.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De minister zegt het eigenlijk zelf al: je pakt eerst mensen op en vervolgens ga je eens kijken of je iets kunt verzinnen om ze van te beschuldigen. Zo zei hij het niet, maar zo interpreteer ik zijn woorden. Ik heb heel specifiek gevraagd naar de prompt release procedure. De naam zegt het al: prompt release. Mijn vraag is of er iets over te zeggen is. Uiteraard heb ik goed geluisterd naar het antwoord van de minister, maar wil je iets doen op het gebied van prompt release, dan zal dat toch in de loop van deze week moeten gebeuren, anders is het niet meer zo prompt.
Minister Timmermans: Ik heb ook heel goed geluisterd naar de vraag van de heer Van Ojik en vandaar mijn antwoord. Ik kan niet specifieker zijn dan ik ben geweest, maar ik hoop wel dat dit heel snel kan. Ik wil gewoon een officiële reactie van Rusland op wat de tenlastelegging is en wat de verdere procedure is. Pas als die officiële reactie er is, kan Nederland zo scherp en precies mogelijk juridisch reageren op wat er gebeurt.
De heer Sjoerdsma (D66): Heel goed om te horen van de minister dat de Nederlandse Staat aan de zijde van de heer Storimans zal interveniëren in Straatsburg. Dat vind ik positief nieuws.
Ik had ook nog een wat bredere vraag gesteld over het Nederland-Ruslandjaar. Langzamerhand bekruipt mij het gevoel dat wij gedold worden door Rusland. Op het internationale toneel speelt het een dubieuze rol met betrekking tot Syrië. Andere punten zijn de invallen bij hun eigen mensenrechten-ngo's en de antihomowetgeving. Er zijn ook bilaterale punten. De oogst van het Ruslandjaar is dat het onderzoek naar de dood van de heer Storimans niet doorgaat, dat een boot van Greenpeace is aangehouden en – dat werd vandaag bekend – dat er geen visum wordt verleend aan de fotograaf de heer Hornstra. Als ik dat op een rijtje zet, bekruipt mij de vraag of wij langzamerhand niet de conclusie moeten trekken dat het Ruslandjaar een tandje soberder moet. Zouden we niet moeten overwegen om zelfs te zeggen dat dit niet meer ons feestje is?
Minister Timmermans: Nee, ik ben dat niet met de heer Sjoerdsma eens. Ik vind dat de contacten met Rusland op het gebied van culturele en zakelijke samenwerking kunnen helpen om de verhoudingen te verbeteren. Er zijn een paar ingewikkelde politieke onderwerpen aan de orde. Overigens moet je ook niet alles op één hoop vegen. De kwestie Greenpeace raakt ons omdat het schip onder Nederlandse vlag vaart en omdat er twee Nederlandse opvarenden zijn, maar het is geen actie gericht tegen Nederland, dus laten we dat er dan ook niet van maken.
Een ander punt is de internationale arena. Wat ook de geschiedenis is, en daar heb ik mij de afgelopen weken niet onduidelijk over uitgelaten, nu zitten we wel in een nieuwe situatie, namelijk dat er een resolutie van de Veiligheidsraad is. Deze biedt de mogelijkheid om chemische wapens uit Syrië te verwijderen. Zij kan kennelijk ook een opstap vormen tot een nieuwe Geneefse vredesconferentie. Daarin heeft Rusland ook een rol gespeeld, dus het is niet allemaal slecht nieuws. Ik wil die balans er wel enigszins in houden. Ik vind het echt te ver gaan om op basis hiervan er consequenties aan te verbinden voor het Nederland-Ruslandjaar.
De heer Sjoerdsma (D66): Daarover verschillen de minister en ik dan toch van mening. Het is nauwelijks een tevredenstellende conclusie van zo'n jaar te noemen dat het niet allemaal slecht nieuws is. Ik vind het zonde dat er in zo'n jaar, waarin die contacten kunnen worden ingezet ter verbetering van onder andere de mensenrechtensituatie daar, die contacten langzaam verslechteren, net als de mensenrechtensituatie. Mijn conclusie is dat dit jammer is. Laat ik als concreet punt de situatie van de heer Hornstra eruit pikken. Wat ziet de minister als optie om deze fotograaf verder te helpen?
Minister Timmermans: Wij hebben bij het Russische ministerie van Buitenlandse Zaken om opheldering gevraagd, maar daarop hebben wij nog geen antwoord gekregen van de Russische autoriteiten. De Nederlandse ambassade in Moskou zal de vinger aan de pols houden en ook rappelleren als wij niet snel antwoord krijgen over de reden voor het weigeren van het visum.
De heer Sjoerdsma en de heer Ten Broeke hebben gevraagd naar uitbreiding van het Shelter City-initiatief. Ik hoop dat er inderdaad steeds meer steden gaan deelnemen. Tien per jaar, zo wordt gezegd, zijn niet zo heel veel mensenrechtenverdedigers, maar het zijn er toch 30 in drie jaar. Ik vind het een goed begin. Ik wil nogmaals benadrukken dat het verlenen van asiel niet het doel is van het project. Dat is nooit het doel geweest en dat willen de mensen die daaraan meedoen ook niet. Het gaat om het tijdelijk opvangen van mensenrechtenverdedigers zodat zij beter hun werk kunnen doen. Zo zien zij dat zelf ook. Dan zijn ze niet voortdurend alleen maar bezig met letterlijk te overleven, maar kunnen ze ook hun mensenrechtenactiviteiten voortzetten en uitdragen. Voorts kunnen zij hier dan ook nog eens door contact met andere organisaties hun kennis en contacten uitbreiden. Dat werkt heel erg goed.
Buitenlandse Zaken is direct betrokken bij de selectie van de kandidaten. Natuurlijk is het mogelijk dat sommige landen zich gebruuskeerd zullen voelen omdat wij onderdak bieden aan mensenrechtenverdedigers, maar tot nu toe is daar geen sprake van geweest. Tot nu toe is het budget ruim 1,6 miljoen. Buitenlandse Zaken draagt daar 0,5 miljoen aan bij. De rest is een eigen bijdrage van Justitia et Pax en partners. Het Schengenvisum geldt drie maanden. Daarna is één verlenging mogelijk, maar nog niemand heeft om verlenging gevraagd. Het werkt nu dus zoals het zou moeten werken. Ik wil best bekijken hoe wij dit punt ook in Europa aan de orde kunnen stellen. Er zijn andere netwerken. Ik noem de Britse Cities of Sanctuary, ngo's en universiteiten. Het Europees Parlement is bijgepraat door Nederlandse experts op dit gebied. Ik hoop dat wij door de ontwikkeling van een Europese database over Europese shelter cities veel meer synergie tussen die steden tot stand kunnen brengen, zodat het niet iets nationaals blijft. Zijn daar op een gegeven moment meer middelen voor nodig, dan wil ik daar best naar kijken.
De heer Van der Staaij vroeg terecht naar inclusief en exclusief. Wanneer maak je nu lawaai voor rechten en wanneer doe je dat nu stil? Daar is natuurlijk geen eensluidend antwoord op te geven. Dat hangt heel erg van de situatie af. De heer Van der Staaij zet de godsdienstvrijheid af tegen de rechten van de LGBT's, omdat wij over dat laatste wel heel expliciet zijn, maar niet over godsdienstvrijheid. Dat ligt echter helemaal aan de situatie. Bijvoorbeeld bij LGBT in het Midden-Oosten moet je al je creativiteit inzetten om nog enig effect te hebben. Dat kan vaak niet in alle openbaarheid. Via bevriende landen die hetzelfde willen doen en via organisaties zoals Human Rights Watch proberen wij daarbij de juiste manier te vinden. In landen zoals Algerije, Marokko en Tunesië hebben wij in de afgelopen jaren best wel activiteiten kunnen ontwikkelen en bijeenkomsten kunnen organiseren, bijvoorbeeld in het kader van de internationale dag tegen de homofobie. Stapje voor stapje kun je daarbij vooruitgang boeken. Dit is nu zo'n regio waarbij je over dit onderwerp niet altijd al te expliciet kunt zijn, terwijl je toch concrete dingen kunt bereiken. Ik heb zelf bij een bezoek in die regio ervaren dat de dag na mijn bezoek mensen werden vrijgelaten nadat ik direct bij de autoriteiten in alle stilte een aantal specifieke gevallen aan de orde had gesteld. Daar zeggen we in de publiciteit dan verder niks over, maar het werkt dan wel zo. Dat doe je dan toch onder de radar.
De heer Voordewind heeft nog gevraagd naar het actieplan tegen antisemitisme. Ik had al iets over antisemitisme gezegd, maar ik wil er nog wel iets aan toevoegen. Het nationale actieplan is opgesteld voor V en J, als opvolger van Durban. Dat plan is echter al tien jaar oud. Tegenwoordig rapporteert SZW samen met V en J, OCW en BZK over het actieprogramma discriminatie aanvullende maatregelen, waarbij ook de meldingscijfers worden gepresenteerd. Antisemitisme is daarbij een van de onderwerpen. Ik vind dit altijd heel moeilijk, omdat de cijfers, die je van verschillende bronnen krijgt, elkaar soms tegenspreken. Uit sommige cijfers blijkt dat het antisemitisme afneemt, maar uit andere cijfers blijkt weer dat het aantal meldingen toeneemt. Dat lijkt tegenstrijdig, maar het kan samengaan. Antisemitisme kan afnemen terwijl de meldingen toch toenemen, omdat mensen zich minder geremd voelen om een melding te doen. Het is dus lastig te beoordelen. De bottomline is voor mij echter dat antisemitisme helaas een realiteit is. Die realiteit dwingt ons om beleid te blijven ontwikkelen en ondersteunen dat antisemitisme tegengaat.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik weet dat deze minister niet van Binnenlandse Zaken of van Veiligheid en Justitie is. Daarom heb ik hem gevraagd wat hij in Europa kan doen om dit thema aan te snijden, ook vanwege de cijfers die laten zien dat het antisemitisme in Griekenland, Hongarije et cetera toeneemt. Dit zijn verontrustende ontwikkelingen.
Minister Timmermans: Daar ben ik het zeer mee eens. Hieruit blijkt maar weer eens dat antisemitisme bepaald niet alleen het domein is van mensen met een islamachtergrond. Hongarije en Griekenland werden genoemd en zo zijn er nog wel andere voorbeelden, zoals Rusland. Het heeft veel meer te maken met de algemeen menselijke, zeer vervelende en te bestrijden karaktereigenschap om mensen te beoordelen om wie ze zijn en niet om wat ze doen. Daar hebben joden in onze geschiedenis altijd al meer last van gehad dan andere bevolkingsgroepen.
Het onderwerp krijgt aandacht in de Raad van Europa, maar misschien nog niet voldoende. Ik kijk naar de heer Omtzigt, die hier ook ervaring mee heeft. Ik weet dat er in de Parlementaire Assemblee veel aandacht is voor antisemitisme. Ik weet niet of wij, het Comité van Ministers, dit voldoende oppakken. Ik hoor graag van de Kamer of wij er meer aan moeten doen. Ik wil dat graag oppakken. Ik weet dat een aantal van mijn collega's in de EU het probleem ook sterk voelen. Je moet het probleem inderdaad uit het Midden-Oostenvaarwater halen en het puur en alleen maar hebben over wat er in onze eigen samenleving aan de gang is.
De heer Omtzigt (CDA): Het zou helpen als het Comité van Ministers dit zou doen. Volgens mij is er in de afgelopen jaren vaker over islamofobie dan over antisemitisme gesproken. Wat dat betreft zou het zeker op zijn plek zijn om goed op te letten wat er met antisemitisme gebeurt.
De voorzitter: Dank u wel voor de toelichting.
Minister Timmermans: De heer Voordewind heeft om mijn reactie gevraagd op de aanslagen in Peshawar. Gisteravond was er weer een aanslag, nu niet op een kerk, maar op een winkelcentrum. Er waren weer heel veel doden. De positie van religieuze minderheden in Pakistan is echt zorgelijk. Er zijn veel incidenten, niet alleen tegen christenen gericht maar ook tegen andere minderheden.
Op het algemene politieke vlak zijn er echter ook lichtpuntjes te zien in Pakistan. De democratie heeft wel gewerkt. Ik heb het idee dat de regering af en toe ook probeert om wat vooruitgang te boeken. Ik heb dat besproken met de minister van Buitenlandse Zaken in New York. Er zijn echter allemaal confrontaties die te maken hebben met het conflict in Afghanistan. Denk aan de madrassas in Pakistan die zich bevinden in een gebied waar de Pakistaanse regering nauwelijks controle heeft. Die madrassas zijn indertijd niet zelden gesticht door Amerikanen, als broedplaatsen van de moedjahedien tegen de Russische overheersing in Afghanistan. What goes around, comes around, zeg je dan weleens. Ook de Pakistaanse regering heeft daar nu vreselijk veel last van. Er worden ontegenzeglijk terroristen opgeleid voor de strijd in Afghanistan, maar deze voeren hun nefaste werk ook in Pakistan zelf uit.
We proberen via de financiering van projecten uit het Mensenrechtenfonds, bijvoorbeeld van The Asia Foundation in Islamabad, vrijheid van godsdienst en levensovertuiging meer onder de aandacht te brengen. U zult het echter met mij eens zijn dat dit monnikenwerk is – no pun intended – in een land als Pakistan, dat zo op de grondvesten schudt, ook als gevolg van het conflict in Afghanistan. Pakistan maakt ook deel uit van onze pilot godsdienstvrijheid. Ik geloof dat ik erdoorheen ben. Nee? De Kamer denkt daar blijkbaar anders over.
De voorzitter: Minister, u weet dat de Kamer, na al het multitasken, altijd heel alert wordt nadat u bent uitgesproken. Ik stel voor om nog een snel «veegrondje» te doen. Ik verzoek de Kamerleden de vragen kort te stellen en geen betoog meer te houden. Ik kijk even naar de klok. Als iedereen meewerkt, gaan een tweede termijn en de beantwoording van de minister allemaal prima lukken. Ik begin met de heer Van Ojik en dan kom ik vanzelf bij de heer De Roon uit. Graag kort en krachtig.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Niet alleen ik, maar ook een redelijk groot aantal andere Kamerleden, hebben de minister gevraagd naar de relatie tussen mensenrechten en bedrijfsleven. Wij hebben dit juist gevraagd omdat de hele kwestie van zelfregulering versus meer bindende regelgeving ons allemaal op een bepaalde manier bezighoudt. We hebben een AIV-advies en een brief van Amnesty International op dat punt. Het zou goed zijn als de minister een aantal van de gestelde vragen op dit punt beantwoordt.
De voorzitter: Ik zie nu zomaar het blokje mensenrechten en werkgelegenheid voor me. Waarschijnlijk kan de minister nu beter eerst even reageren, alvorens de anderen de vraag herhalen.
Minister Timmermans: Ja, maar het antwoord op die vraag wordt een stuk gemakkelijker nadat het kabinet de brief over het nationaal actieplan aan de Kamer heeft gestuurd. Het is een omissie van mijn kant, want ik had moeten zeggen dat er een brief aankomt over het nationaal actieplan, zoals eerder beloofd aan de Kamer. Ik kan me voorstellen dat ik uitvoerig van gedachten wissel met de Kamer zodra die brief er ligt.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Het lijkt me uiteraard heel belangrijk dat dat gebeurt. In dit overleg, maar natuurlijk ook al veel eerder, komen dezelfde kwesties steeds terug. Ik wijs daarvoor bijvoorbeeld op het algemeen overleg van vorige week over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het zou goed zijn om, misschien zelfs nog voordat het actieplan er komt, de minister nog wat aanbevelingen mee te geven. Het is dan wel goed om te weten hoe hij reageert op datgene wat hier wordt geadviseerd.
Minister Timmermans: De heer Van Ojik maakt het mij dan wel heel erg gemakkelijk, want de Kamer geeft geen eenduidige richting aan die adviezen. Ik heb goed naar de Kamer geluisterd en we zullen de opmerkingen zeker meenemen bij het opstellen van het nationaal actieplan. Sommigen zullen daarmee tevreden zijn en anderen zullen daarmee minder tevreden zijn. Ik heb echter heel goed naar de opmerkingen geluisterd en mijn collega's zullen er dan ook voor zorgen dat die opmerkingen allemaal onderdeel uitmaken van de afronding van het nationaal actieplan waarmee we nu bezig zijn. De Kamer wordt vervolgens meteen geïnformeerd.
De voorzitter: Dank u wel. U kunt het anders na deze vergadering allemaal teruglezen in het verslag van dit overleg.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Er zijn nog enkele dingetjes waarop de minister niet is ingegaan en die hierbij aansluiten, zoals de handel. Wellicht zegt de minister daarvan ook dat we het actieplan moeten afwachten.
Verder had ik een vraag over de Child Labour Free Zones. De minister zei daarover dat er in oktober een conferentie komt. De vraag was echter wat voor actiepunten daarna volgen op het gebied van kinderarbeidbestrijding. Voorts heb ik een vraag gesteld met betrekking tot de dalits in India en de klassendiscriminatie. Ik heb gevraagd of de minister zich, naar aanleiding van de vele moties die eerder in de Kamer zijn aangenomen, wil blijven inspannen voor een clausule in de EU-handelsverdragen over de dalits.
Ten slotte heb ik een vraag gesteld over de EU-guidelines inzake freedom of religion. Nederland heeft de guidelines inderdaad ontvangen, maar de vraag aan de minister was wat dat nu betekent voor Nederland. We hoeven dat hier echter niet uitgebreid te bespreken. Er zou ook in een brief aangegeven kunnen worden hoe Nederland die guidelines straks gaat implementeren. Overigens zijn dat aardig specifieke aanbevelingen aan de lidstaten.
Minister Timmermans: Over handel heb ik net gezegd dat er een nationaal actieplan komt. De dalits en de positie van minderheden vallen onder de mensenrechtenclausule in het samenwerkingsakkoord tussen de Europese Unie en India. Dat heeft daar dus ook de aandacht.
De vraag van de heer Voordewind over de guidelines is wel heel algemeen. Hij vroeg: hoe gaat Nederland de guidelines implementeren? Wij zijn het eens met de guidelines. Wij hebben zelf bijgedragen aan de totstandkoming daarvan. Zij zullen in ons beleid hun plaats krijgen. Ik weet niet wat ik hier nog specifieker over zou kunnen zeggen. Als de heer Voordewind specifieke vragen heeft over de guidelines, hoor ik die graag. De guidelines zijn voor mij geen enkele reden om een contrast te zoeken met het beleid. Zij passen in het beleid van de Nederlandse regering en wij zullen ze daarin een plaats geven.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is ook niet mijn intentie om verschillen te zoeken met de minister, maar ik ben oprecht benieuwd naar wat de guidelines zullen betekenen voor het Nederlandse beleid. De minister zegt dat hij daarnaar zal kijken, maar vraagt om meer specifieke vragen. Ik heb hierover eerder al een aantal specifieke vragen gesteld. Ik heb gevraagd naar een landenanalyse, freedom of religion – de guidelines zetten nu ook aan tot het monitorend analyseren daarvan – het stimuleren van het maatschappelijk middenveld en het ondersteunen van slachtoffers in die landen, zoals Asia Bibi in Pakistan. Dat zijn allemaal mogelijkheden waar Nederland op aan zou kunnen slaan. Als de minister zegt dat hij dit zeker zal doen, vind ik dat natuurlijk prima, maar daarover heb ik van hem nog geen informatie ontvangen naar aanleiding van het toesturen van de guidelines. Daarom heb ik specifiekere vragen gesteld.
Minister Timmermans: Wij zullen bij de mensenrechtenrapportage van volgend jaar laten zien op welke plekken wij de guidelines hebben gebruikt en in ons beleid hebben geïncorporeerd. Wat in de guidelines staat, is voor Nederland wel «mother and apple pie», zoals de Engelsen zeggen. Voor ons is het niets nieuws. Het zit al heel lang in ons mensenrechtenbeleid. Ik wil best bij de mensenrechtenrapportage van volgend jaar heel specifiek inzoomen op de guidelines en wat zij voor ons beleid hebben betekend.
De heer Sjoerdsma (D66): Twee van mijn vragen zijn onbeantwoord gebleven. De ene betreft een onderwerp dat de minister, terecht, ook zelf in zijn notitie aanhaalt, namelijk geloofwaardigheid. Ik had de minister gevraagd om op drie punten te reflecteren. Het eerste punt is internetvrijheid. Hoe werkt het nu als minister Opstelten de bevoegdheid wil om in te breken in de computers van burgers in Nederland, terwijl wij juist willen dat Iran dat niet doet bij mensenrechtenverdedigers? Het tweede punt betreft de kinderrechten. Hoe kijkt de minister hiertegenaan? De Kinderombudsman zegt dat het Nederlandse gezinsherenigingsbeleid een van de grootste kinderrechtenschendingen is. Wat betekent dit voor onze inzet op kinderrechten? Ik heb het over doen wat je zelf zegt. Het derde en laatste punt is het minderhedenbeleid, bijvoorbeeld voor de Roma en de Sinti. Wat betekent dit voor onze geloofwaardigheid en opstelling in landen als China, waar wij ook over minderheden praten?
De andere vraag die onbeantwoord is gebleven, is daar zijdelings aan gerelateerd en betreft de capaciteit. Kan de minister met minder middelen en minder mensen nog steeds op dezelfde manier inzetten op mensenrechten? De helft van de ambassades is op dit moment een een- of tweemanspostje, met economische diplomatie als prioriteit. Gaat dit niet ten koste van de mensenrechten?
Minister Timmermans: Het is bijzonder om de D66-fractie hier te horen pleiten voor een grotere overheid. Dat hoor ik haar elders niet doen.
Ik begin met de laatste vraag van de heer Sjoerdsma. Ik kan prima uit de voeten met de capaciteit die mij straks, na de noodzakelijke inkrimping, ter beschikking staat. Ik moet nu echter ook posterioriteiten gaan identificeren, want het is een fabeltje om te zeggen dat je met minder mensen evenveel kunt doen. Ik vind het niet eerlijk om dat mijn eigen mensen of de Kamer voor te houden. Ik moet van een budget van 500 miljoen voor de buitenlandse dienst terug naar een budget van 400 miljoen. Dat is echt een forse aderlating. Dit betekent dat wij posterioriteiten moeten gaan stellen. Dat zal niet het mensenrechtenbeleid raken, maar wel ander beleid. Dat wil ik in alle openheid met de Kamer bediscussiëren wanneer wij de brief over de modernisering van de diplomatie bespreken. Dat is een keuze die Nederland maakt en dat is een pijnlijke keuze. Wij zullen veel meer moeten poolen, zowel wat betreft de infrastructuur en ambassades, als wat betreft het beleid met andere, gelijkgestemde landen, liefst EU-landen. Dat plaatst ons voor ingewikkelde keuzes, maar op dit terrein vind ik het juist wel meevallen, mede omdat bijna iedereen – ik wilde zeggen «iedereen», maar ik moet het niet al te algemeen zeggen – die werkt bij Buitenlandse Zaken, of dit nu op het departement of op de posten is, is doordesemd van het belang van mensenrechten.
Dat is nu eenmaal het mooie aan de Nederlandse overheid op dit vlak. Dit is de afgelopen 40 jaar zo'n constante geweest – met ups en downs, accentverschillen et cetera – dat het heel goed in het systeem zit. Ik zie hier minstens drie mensen zitten die daarmee ook persoonlijke ervaring hebben opgedaan. Ik maak me op andere terreinen meer zorgen dan op het terrein van de mensenrechten, zo zeg ik tot de heer Sjoerdsma. Over die andere terreinen komen we een andere keer te spreken.
De heer Sjoerdsma heeft gevraagd naar de geloofwaardigheid. Bij het bezoek aan Poetin hebben we het meegemaakt: als jullie over de homo's beginnen, begin ik over de SGP en vrouwen en over Martijn. In dit soort discussies is dit standaard de jij-bak die dan opkomt. Mijn reactie is dan altijd heel simpel. Wij hebben ons verplicht aan internationale verdragen en internationale normen. Wij willen ons beleid ook internationaal laten toetsen. Als de internationale rechter tegen ons zegt dat het verkeerd is, zullen wij ons daarnaar voegen en zullen we het aanpassen. Dat is dus een fundamenteel andere benadering dan de benadering die bijvoorbeeld Cameron – de heer Omtzigt had het erover – nu lijkt te hebben in het Verenigd Koninkrijk: het EVRM doet dingen waarmee we het niet eens zijn, dus we stappen uit het EVRM. Dat zullen wij nooit doen. Ik vind ons dus geloofwaardig. Dat wordt geschraagd door het feit dat we zeggen dat we de normen en verdragen hebben onderschreven en dat we de verplichtingen uit die verdragen volledig accepteren. Als de rechter ons op dat punt corrigeert, accepteren we de correctie van de rechter.
Met de internetvrijheid heeft de heer Sjoerdsma een heel belangrijk punt bij de kop. Het initiatief dat mijn ambtsvoorganger Rosenthal samen met de Amerikanen heeft genomen inzake freedom oneline heeft een hoge vlucht genomen. Dat gaat echt hartstikke snel. Heel veel landen sluiten zich erbij aan. Volgend jaar is er weer een conferentie in Estland. Toen er een paar maanden geleden een conferentie in Tunis was, was PRISM net aan de oppervlakte gekomen. Iedere derde uitspraak in mijn richting over internetvrijheid lag in de trant van «en jullie dan met PRISM?». Ik heb vorige week ook bij John Kerry aan de orde gesteld dat onze geloofwaardigheid wordt ondermijnd als we zelf niet doen wat we anderen voorhouden. Op het punt van PRISM moeten de EU en de Verenigde Staten snel tot duidelijke afspraken komen over wat kan en wat niet kan en over de wijze waarop we met de internetvrijheid van onze eigen burgers omgaan. De samenwerking tussen de EU en de Verenigde Staten op dit punt lijkt me cruciaal.
Dat is natuurlijk niet het enige. Internet is een fantastisch instrument dat voor heel veel vrijheid kan zorgen, maar dat natuurlijk ook kan worden misbruikt tegen je eigen vrijheid. Daarvoor moet je ook niet blind zijn. De overheid heeft op dat punt ook een voorzorgstaak ten opzichte van de burgers. Internet wordt gebruikt voor het plannen van terroristische aanslagen. Dan moet je daar als overheid wel heel alert op zijn. Het zou naïef zijn om de kracht van internet op dat vlak niet te onderkennen. Er zitten dus wel twee kanten aan de zaak. Op het punt van de geloofwaardigheid ben ik het echter zeer met de heer Sjoerdsma eens. Dat vergt speciale aandacht.
Wat de kinderrechten betreft: laat maar zien waar we ons dan niet houden aan onze internationale verplichtingen. Wat het minderhedenbeleid betreft, heb ik niet de indruk dat ons beleid ten aanzien van Roma en Sinti elders in Europa veel kritiek oproept. Ik heb wel de indruk dat we nog een hele hoop te doen hebben in de Europese Unie en in de landen in de buurt van de Europese Unie om met name de sociaaleconomische positie van Roma en Sinti te verbeteren.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik reageer op een opmerking van de minister die ik zeer waardeer, namelijk dat de bezuinigingen de inzet op mensenrechten niet zullen raken. Dat vind ik heel belangrijk, omdat in de nota over moderne diplomatie staat dat de veelal kleine posten worden toegespitst op de prioriteit economische diplomatie. Dit betekent dus dat dat er eigenlijk niet staat en dat ook daar nog op de mensenrechten kan worden ingezet.
De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Sjoerdsma. Ook hierover hebben wij nog een debat staan. Dat gaat komen in de hoorzitting.
De heer Omtzigt (CDA): De antwoorden zijn helder. Er zijn drie kleine puntjes. 1. Ik had gevraagd om vijf landen te noemen met de grootste problemen. 2. Ik moet eerlijk toegeven dat ik dit volgens mij heb laten wegvallen uit mijn spreektekst, maar ik had willen vragen of wij doorgaan met de steun aan de VN-rapporteur voor geweld tegen kinderen. Dat hebben we van 2009 tot 2012 gesteund. Blijven we dat doen? 3. De zaak-Magnitsky is nog steeds niet door de Russen opgepakt. De Raad van Europa heeft hierover in een commissie een helder rapport aangenomen. Nederland heeft verder een unanieme motie van onze voormalige collega Ҫörüz liggen om zaken te overwegen als asset freezing. Wat is daarover op dit moment het standpunt van de Nederlandse regering?
Minister Timmermans: Voorzitter. Een top vijf? Dat kan ik echt niet, want je vergeet dan altijd een land of je zet een land onterecht in die top vijf. Ik weet niet of bijvoorbeeld de VN of anderen hiervoor indices hebben ontwikkeld. Misschien moet ik dat nog eens bij elkaar zien te toveren. Ik wil dus geen top vijf van de grootste zondaars in of buiten de kerk geven.
Samen met het VK, Tsjechië, Duitsland en Zweden hebben we om de aandacht voor de zaak-Magnitsky vast te houden een brief gestuurd naar secretaris-generaal Jagland van de Raad van Europa. Verder wachten we nog op een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De moeder van Magnitsky heeft namelijk op 17 oktober 2012 bij het Hof een klacht ingediend. Het is niet duidelijk wanneer die klacht wordt behandeld. Zodra het Hof een uitspraak heeft gedaan en als Rusland in gebreke wordt gesteld, zal het Comité van Ministers de implementatie van die uitspraak nauwlettend volgen. Als er een uitspraak is, zal Nederland ook bilateraal bij Rusland aandringen op de uitvoering van die uitspraak.
Ten slotte kan ik de heer Omtzigt bevestigen dat wij het beleid van de VN-rapporteur voor geweld tegen kinderen steunen.
De heer Omtzigt (CDA): Mag ik daar een vervolgvraag over stellen?
De voorzitter: Heel kort, mijnheer Omtzigt. Anders beginnen we nu al een soort van tweede ronde. U begon namelijk met nieuwe vragen.
De heer Omtzigt (CDA): Mijn vraag over Magnitsky was geen nieuwe vraag.
De voorzitter: Die uiteraard niet, maar de andere wel. Gaat uw gang. Heel kort.
De heer Omtzigt (CDA): De vraag over die vijf landen was ook niet nieuw.
De Nederlandse Kamer heeft een motie aangenomen om onmiddellijk actie te ondernemen als Rusland zelf niets doet. Is de minister bereid om dit punt aan de orde te stellen in de Raad Externe Betrekkingen en Buitenlandse Zaken? Rusland heeft de afgelopen tweeënhalfjaar zelf geen onderzoek ingesteld. Het is dan ook waarschijnlijk dat men in januari Rusland in gebreke zal stellen. Dan is het toch zeker niet nodig om te wachten op de uitspraak van het hof? Of prefereert de minister te wachten tot het Hof in Straatsburg klaar is?
Minister Timmermans: Het is mijn ervaring, zeker in deze tijd, dat een andere actie alleen maar contraproductief werkt. Dan gaan de stekels van Rusland helemaal overeind staan. Zelfs een groot en machtig land als de Verenigde Staten loopt op dit moment immers compleet vast in Rusland. Rusland respecteert nog wel de rechtsmacht van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en geeft, zij het niet altijd even snel, uitvoering aan de meeste vonnissen. Als het je echt om de zaak gaat, is het verstandiger om het spoor via het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te volgen. Dat is het spoor dat ik onder de aandacht van de heer Omtzigt zou willen brengen en waartoe ik mij ook zou willen beperken.
De heer Servaes (PvdA): De meeste onderwerpen die ik nog had liggen, zijn inmiddels aan bod gekomen. Het enige punt dat wat mij betreft resteert zijn de vrouwenrechten. Ik heb daarover namelijk specifiek gevraagd welke voortgang er vorige week in New York is geboekt bij ons streven om vrouwen ook bij het vredesproces in Syrië een plek te geven.
Minister Timmermans: Dank voor deze vraag. Wij hebben in New York twee side events georganiseerd, één besloten en één openbaar, over de positie van vrouwen in het gebied en specifiek in Syrië. Mijn conclusie was dat er geen duurzame oplossing mogelijk is, ook niet van dit conflict, zonder prealabele betrokkenheid van vrouwen bij die oplossing. Zij moeten dus vanaf het allereerste begin onderdeel uitmaken van de oplossing, en niet aan de zijlijn worden gezet. Ook na overleg met Lakhdar Brahimi, de speciaal vertegenwoordiger van de VN voor Syrië, heb ik beloofd dat Nederland de betrokkenheid van vrouwen bij dit proces zeer actief zal ondersteunen. Wij zullen dat mogelijk maken als onze steun daarbij nodig is. We zullen proberen ervoor te zorgen dat er voldoende vrouwen in de delegaties zitten. Daarnaast zullen we er ook voor zorgen dat de ideeën over een vreedzame oplossing die leven in de kring van deze extreem moedige vrouwen – het zijn extreem moedige vrouwen, die iedere dag bedreigd worden en toch gewoon hiermee doorgaan – sowieso in Genève onder de aandacht worden gebracht, los van de vraag of die vrouwen in de delegatie zitten of niet. Zij zullen in Genève, of waar die conferentie dan ook plaatsvindt, de kans krijgen om onderdeel te zijn van dit proces. Dat zal Nederland mogelijk maken. Dat heb ik beloofd en daar zal de Nederlandse regering zich aan houden. Dat lijkt mij de beste bijdrage die wij kunnen leveren om ervoor te zorgen dat deze vrouwen, die vaak aan de oorsprong zitten van de Arabische ontwikkelingen, niet nu om wat voor reden dan ook, religieus of anders, eruit worden gedrukt, maar dat zij onderdeel blijven uitmaken van het proces.
De heer Van Bommel (SP): Twee zaken zijn blijven liggen. Ten eerste het renditionprogramma en de Polen die daarop door de Raad van Europa aangesproken zijn. Ik heb de minister gevraagd om zijn Poolse ambtgenoot daarop aan te spreken. Ten tweede de kwestie van de Westelijke Sahara. Ik heb de minister gevraagd of hij ernaar wil streven dat het mandaat van de VN-missie ter plaatse zich ook zal richten op het vastleggen van mensenrechtenschendingen.
Minister Timmermans: De heer Van Bommel heeft een goed punt wat de Westelijke Sahara betreft. Ik zal dat via de EU met de speciaal vertegenwoordiger Ross bespreken. Ik acht het punt van de mensenrechtenschendingen een zeer valide punt van de heer Van Bommel en zal het via de EU inbrengen.
Wat rendition betreft: dat is toch echt een binnenlandse politieke discussie die nu woedt in Polen. Ik voel mij niet geroepen om mij met de discussie in de Poolse binnenlandse politiek te gaan bemoeien. Ik heb de indruk dat men daar druk mee bezig is. Polen is toch een volledig werkende democratie en men is daar best zelf in staat om dit onderwerp uit te kauwen. Ik voel mij niet geroepen om hier nu een specifieke Nederlandse rol in te gaan spelen tegenover Polen.
De heer Van Bommel (SP): We praten feitelijk over iets wat tien jaar geleden gebeurd is. We praten over die lange duur en de weigerachtige houding van de Poolse regering om openheid van zaken te geven, terwijl daar door de Raad van Europa en anderen toch heel erg op wordt aangedrongen. Er lijkt toch echt geen voortgang te zitten in dit debat in Polen. Dan kan druk vanuit de Europese Unie en vanuit lidstaten van de Europese Unie wel degelijk verschil maken.
Minister Timmermans: Toen ik voor een bilateraal bezoek in Polen was, woedde die discussie ook in alle heftigheid in de Poolse binnenlandse politiek. Ik heb de indruk dat de Polen wel degelijk bezig zijn om te voldoen aan de vraag van de Raad van Europa. Ik zie er geen specifieke rol in voor Nederland om dat nog eens extra te benadrukken. Ik ben best bereid om aan mijn Poolse collega, als ik hem volgende week, of wanneer is het, weer tegenkom, nog eens te vragen hoe het ermee staat, maar ik zie er geen rol in om daar extra druk op uit te oefenen.
De heer Van Bommel (SP): Als wij dat antwoord dan kunnen vernemen, kunnen wij zelf als Kamer ook tot een oordeel komen.
De voorzitter: Dat noteren wij als toezegging.
De heer Ten Broeke (VVD): Op de meeste van mijn principiële punten is de minister ingegaan. Een drietal kleine punten zijn blijven liggen. Een is de evaluatie in 2014. Is die met inbegrip van de pilots? En kunnen dan in één keer ook de andere mensenrechtenprojecten ongeveer langs dezelfde meetlat worden gelegd? Ja, zegt de minister daarop.
Het tweede punt. Heb ik het goed begrepen dat de regering ook het IOC zelf nog zal aanspreken op het eigen oordeel over het IOC-handvest? Er zou geen verschil zijn tussen het handvest en de wijze waarop Rusland uiteindelijk zijn antihomowetgeving vorm en gestalte zal geven. In het verlengde daarvan ligt de blijvende poging van de Nederlandse regering en de Europese Unie om waar soortgelijke tendensen in Oekraïne waarneembaar zijn, die te blijven inbrengen als onderdeel van het gewenste associatieakkoord.
Het slotpunt is Saudi-Arabië: het bezoeken van processen. De minister heeft aangegeven waarom het moeizaam is en averechts kan werken. Heb ik goed begrepen dat de minister het onderwerp wel zal opwerpen in de Europese Raad om te bekijken of men bij toerbeurt toch tot een vorm van een bezoekregeling kan komen? Graag krijg ik daarover helderheid.
Minister Timmermans: De eerste vraag van de heer Ten Broeke heb ik al met ja beantwoord. Tijdens een vergadering van de ministers van Sport in EU-verband zal binnenkort gesproken worden over het IOC en Rusland. Ik ben benieuwd wat hier uitkomt, want daar kunnen wij als ministers van Buitenlandse Zaken ons voordeel mee doen.
Ik merk het volgende op over het volgen van processen in Saudi-Arabië. Ik heb aangegeven dat ik twee tegenstrijdige geluiden krijg. Ik krijg geluiden waaruit spreekt: doe het niet, want je maakt het alleen maar erger voor aangeklaagden. In het Amnestyrapport staat echter: doe het wel, want de mensen hebben er behoefte aan. Ik wil mij wat dit betreft verstaan met collega's in de EU, om nog eens goed naar het rapport kijken en te bekijken wat in dit geval wijsheid is. Ik wil weten hoe wij het zodanig kunnen finetunen dat wij aanwezig zijn waar wij aanwezig moeten zijn, en niet aanwezig zijn waar het beter is om niet aanwezig te zijn. Op die manier kan ik het ook voor mezelf verinnerlijken en weet ik dat wij de goede balans hebben gevonden. Daar wil ik nog eens zorgvuldig naar kijken, want ik weet niet precies wie gelijk heeft. Wij gaan het dus voorzichtig bekijken en de uitkomst krijgt de Kamer uiteraard te horen.
De heer Ten Broeke (VVD): In het kader van de associatieovereenkomst met Oekraïne vraag ik niet alleen aandacht voor de eis van Timosjenko, maar ook voor de situatie van LGBT-minderheden.
Minister Timmermans: De heer Ten Broeke kaart nu een heel groot onderwerp aan, maar laat ik heel kort antwoorden. Er is heel veel meer over te zeggen, maar de afgelopen weken heb ik alleen het volgende gedaan. In iedere vergadering waaraan ik deelnam, heb ik aan iedereen duidelijk gemaakt: denk erom, het gaat niet alleen om Timosjenko. Ik ken het spelletje, zowel van mevrouw Timosjenko zelf als van de Oekraïense overheid: net doen alsof het alleen maar daarom gaat. Het gaat echter om een veel breder probleem, dat te maken heeft met mensenrechten, de rechtsstaat et cetera.
De heer De Roon (PVV): De woordvoerder van de VVD heeft de minister net bevraagd over het IOC, het Internationaal Olympisch Comité. Ik heb echter een vraag over de OIC, de Organisation of Islamic Cooperation. De minister heeft meermalen laten weten dat de OIC de Caïroverklaring meermalen zou hebben gerelativeerd. Mij is het echter niet duidelijk. Wat is er volgens de minister ten positieve veranderd bij de OIC met betrekking tot die Caïroverklaring, sinds de vorige minister, minister Rosenthal, zei dat het Caïrodocument in mensenrechtenkringen als een ondermijning van het universele karakter van de mensenrechten wordt beschouwd? Op welk punt is men in dit opzicht vooruitgegaan bij de OIC?
Minister Timmermans: Dat is een heel ingewikkelde vraag, waar geen makkelijk antwoord op te geven is. Onder invloed van wat er allemaal in de islamitische wereld gebeurt, constateer ik wel een heel voorzichtige herevaluatie van mensenrechten. Ik wil daar niet te optimistisch over zijn of te ver op vooruitlopen, maar ik kan me zo voorstellen dat ik bij een volgende gelegenheid, als ik voorbeeld over de regio met de Kamer praat, een nadere analyse geef van dit onderwerp. Ik wil de handschoen van de heer De Roon namelijk wel oppakken en dit onderwerp nu niet in een paar zinnen afdoen.
Ik vind namelijk wel dat de heer De Roon gelijk heeft als hij stelt dat dit nadere bezinning vergt. Dat heeft te maken met de spanning die bestaat in de vraag hoever de universaliteit van mensen reikt en in hoeverre je uitzonderingen maakt voor delen van de wereld, voor groepen of voor religies, en de manier waarop zij het willen doen. Ik zeg dit mede in het kader van de discussie die oorspronkelijk in Iran is gestart over de dialoog der culturen. Daarin zat ook een zekere relativering van de universaliteit van mensenrechten. De vraag van de heer De Roon vergt een wat preciezer, op papier gezet antwoord en kan niet even snel met een antwoord worden afgedaan.
De heer De Roon (PVV): Ik stel het zeer op prijs dat de minister hieraan serieus aandacht wil besteden en er uitgebreid op wil ingaan. Ik beschouw zijn opmerking wel als een toezegging dat wij van hem een beschouwing over dit onderwerp op papier krijgen.
De voorzitter: Die krijgen wij. Ik noteer dit ook als toezegging. Wij gaan nu kort schorsen voordat wij doorgaan met de tweede termijn. Zoals de leden weten, kunnen zij in tweede termijn een motie indienen. Ik geef even aan hoeveel spreektijd de verschillende fracties nog hebben; het is aan de leden om die al dan niet te gebruiken, maar zij mogen er in ieder geval niet overheen gaan.
De VVD en de PvdA hebben in tweede termijn nog zeven minuten, waarbij de heer Ten Broeke nog één minuut uit eerste termijn heeft staan en dus nog acht minuten spreektijd heeft. Voor de PVV, de SP, het CDA en D66 geldt in tweede termijn een spreektijd van vijf minuten, waarbij de PVV en D66 nog één minuut overhebben uit eerste termijn en dus uitkomen op zes minuten. De ChristenUnie heeft drie minuten spreektijd. Ik sta geen interrupties toe in de tweede termijn.
De vergadering wordt van 15.53 uur tot 16.00 uur geschorst.
De voorzitter: Voor zover de Kamerleden creatief iets anders hadden bedacht: de spreektijd in de tweede termijn is uiteraard inclusief het indienen van eventuele moties.
De heer De Roon (PVV): Voorzitter. Allereerst merk ik op dat ik eigenlijk al om 16.00 uur weg had moeten zijn voor een volgende verplichting, maar ik zal dus in ieder geval direct na mijn inbreng vertrekken.
Het eerste punt dat ik wil aansnijden, illustreer ik met een voorbeeld. Op 23 februari van dit jaar bestormden moslimterroristen in Nigeria een fabriek en namen de christelijke arbeiders apart. De christenen werden vervolgens in koelen bloede vermoord, de moslims niet. Hetzelfde lijkt te zijn gebeurd bij de recente aanslag op het winkelcentrum Westgate in Kenia. Dit zijn slechts twee voorbeelden, want dit fenomeen zien wij vaker. Mijn vraag aan de minister is of hij zich wil inspannen voor een internationaal verbod op het vermelden van religie op identiteitskaarten. Het selecteren van christenen om hen vervolgens op basis van hun religie te vermoorden, wordt dan toch weer een stukje moeilijker gemaakt. Ik zal niet zeggen dat je het dan helemaal onmogelijk maakt, maar je maakt het wel lastiger. Ik zie ook het nut van het vermelden van de religie op identiteitskaarten helemaal niet. Wil de minister zich er sterk voor maken om dit afgeschaft te krijgen?
De PVV vindt de hulp van Nederland aan christenen in islamitische landen, met name in het Midden-Oosten, niet erg aan de maat. Zo merkte mijn fractie op dat Nederland niet uitblinkt in het opkomen voor de bescherming van de kopten in Egypte. Het is bijvoorbeeld een gemiste kans dat de minister in zijn speech voor de Algemene Vergadering van de VN geen aandacht heeft gevraagd voor het lot van de kopten, terwijl je op dat punt een leidende rol van Nederland zou mogen verwachten in verband met onze expertise op dit punt en het feit dat wij al sinds 2009 in dat land een pilot godsdienstvrijheid uitvoeren.
We vinden ook dat er niet erg veel hulp en aandacht worden gegeven aan Syrische christenen. De helft van het aantal rebellen die in Syrië strijden, bestaat uit jihadisten. Die hebben het, zoals wij allemaal weten, op christenen voorzien. Nederland zou ermee moeten beginnen om de training, de facilitering en het ronselen van jihadisten in en via Turkije en de vrije doorgang die hun daar wordt verleend, publiekelijk te veroordelen en binnen de NAVO aan de orde te stellen. Wie zwijgt, stemt immers toe en is daarmee medeplichtig aan de stroom van jihadisten en wapens die via Turkije de christenen in Syrië genadeloos afslachten. Is de minister bereid om op dit punt actie te ondernemen?
Daarnaast pleit ik voor de aanstelling van een speciale godsdienstvrijheidsambassadeur, die onderzoek zal kunnen doen naar effectieve beschermingsmogelijkheden voor christenen die door de chaos in de Arabische wereld verzwolgen dreigen te worden, opdat voorkomen wordt dat christenen geheel uit het Midden-Oosten zullen verdwijnen. Op dat punt krijg ik graag een toezegging van de minister.
Ik heb in de eerste termijn al gezegd dat ik het gevoel heb dat de minister ook in de nota doet aan whitewashing van de islam. Hij bevindt zich daarmee in bekend gezelschap, want whitewashing van de islam door politici lijkt een trend. Na de hakbijlmoord op Lee Rigby gaf de Engelse premier Cameron aan dat dit niets met de islam van doen had. In Kenia gooiden terroristen van Al-Shabaab granaten naar onschuldig winkelpubliek alsof het graan voor de kippen was. Cameron was er opnieuw als de kippen bij om te zeggen dat dit niets met de islam te doen heeft. Nadat vorige week minstens 400 of 500 doden vielen door islamitische terreur, waaronder dus die aanslag in Kenia, waagt president Obama in de VN het te zeggen dat de wereld veiliger is geworden. Opkomen voor deze terreurslachtoffers doe je niet door de ervan afdruipende islamgeïnspireerde aard van de terreur te ontkennen.
Mijn fractievoorzitter heeft weleens gezegd dat je, als je alle pagina's in de Koran waarop geweld wordt verheerlijkt, eruit zou scheuren, een boekje overhoudt dat zo dun is als de Donald Duck. Vervolgens hoor ik deze minister hier zeggen dat hij geen wereldgodsdienst kent die geweld verheerlijkt. Dan heb ik toch de indruk dat hij die Donald Duck-versie van de Koran in zijn bezit heeft en niet de volledige versie. De volledige versie staat bol van het verheerlijken van geweld. Ik haal één soera aan als voorbeeld. Ik kan er natuurlijk een heleboel voorlezen, maar dat doe ik niet, want daar is geen tijd voor. Het gaat om soera 9, vers 5: «Dood dan de afgodendienaren waar gij hen ook vindt en grijp hen en beleger hen en loert op hen uit elke hinderlaag».
En dan dat andere leerstuk van de islam, de Hadith. De profeet heeft gezegd: de tijd van oordeel zal voor de moslims niet komen totdat hij de Joden zal bestrijden en zal doden, tot de Joden zich achter rotsen en bomen verbergen, die zullen schreeuwen «O moslim, er is een Jood die achter mij is verborgen; kom en doodt hem!» We moeten de betekenis van deze passage niet onderschatten, want het betekent dat die door de moslims zo begeerde dag van het eindoordeel pas kan komen als de Joden zijn uitgeroeid. Dat is de strekking van dit stukje islam.
Mijn twee moties gaan allebei over Saudi-Arabië. Ik heb de minister verbaal horen bewegen, maar dat kwam er vooral op neer dat hij allemaal nog eens met zijn collega's wil bespreken hoe wij ons moeten opstellen ten aanzien van mensenrechtenschendingen in Saudi-Arabië. Ik heb daar niet zo veel vertrouwen in. Bovendien, ook al willen die andere collega's in Europa niets, dan wil ik nog steeds dat Nederland wel iets doet.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Saudi-Arabië op grove schaal mensenrechten schendt, de repressie in het land sterk toeneemt, en mensenrechtenverdedigers in toenemende mate worden vervolgd;
voorts constaterende dat zowel Amnesty International als Saudische mensenrechtenverdedigers aangeven dat de stille diplomatie niet (voldoende) werkt;
overwegende dat de bescherming van mensenrechtenverdedigers een prioriteit is van deze regering;
verzoekt de regering, de steun voor Saudische mensenrechtenverdedigers via publieke diplomatie te versterken, en de Kamer jaarlijks te rapporteren over zowel de stille als de publieke diplomatie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 84 (32 735).
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Saudi-Arabië op grove schaal mensenrechten schendt, de repressie in het land sterk toeneemt, en mensenrechtenverdedigers in toenemende mate worden vervolgd;
voorts constaterende dat Amnesty International aangeeft dat de stille diplomatie niet (voldoende) werkt, en Saudische mensenrechtenverdedigers aangeven behoefte te hebben aan publieke veroordeling van de heksenjacht op hen, en aandacht voor de rechtszaken tegen hen;
overwegende dat de bescherming van mensenrechtenverdedigers een prioriteit is van deze regering;
verzoekt de regering, de vervolging van Saudische mensenrechtenverdedigers publiekelijk te veroordelen en per casus toegang te vragen voor het bijwonen van de rechtszaken van mensenrechtenverdedigers en de Kamer hierover jaarlijks te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid De Roon. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 85 (32 735).
Ik dank de heer De Roon voor zijn inbreng in de tweede termijn. Overigens verontschuldig ik de heer Van Ojik van GroenLinks, die eveneens naar een andere vergadering moest.
De heer Ten Broeke (VVD): Voorzitter. Van de kant van de VVD komen geen moties. Op al onze verzoeken is een bevredigend antwoord gekomen, of het nu ging over transgenders of over het ICC. Ook het in ere herstellen van de tulp is een goede zaak. We zullen over een jaar bekijken hoe het er echt voorstaat en wat het ons oplevert.
Misschien nog een opmerking over een punt waarover we het niet eens zijn geworden – ik had dat ook niet verwacht – namelijk het verkorten van de lijst. Ik vrees dat dat voor ons een beetje «frapper toujours» zal blijven. De minister heeft in ieder geval aangegeven dat hij met het verlagen van de drempel wat meer ruimte wil scheppen voor wat ik oneerbiedig «het handgeld voor de ambassadeurs» heb genoemd. Daarmee kun je volgens mij precies zien wat de minister beoogt, namelijk dat er geen landen ineens niet meer tot die lijst zouden behoren. Ik denk dat focus en prioriteit het mensenrechtenbeleid uiteindelijk alleen maar ten goede komen. Dat bleek bijvoorbeeld vorige week met de Inside Defence die Nederland heeft georganiseerd, heel nadrukkelijk over een onderwerp dat misschien in een andere coalitie wat minder aandacht zou hebben gekregen en dat nu wel op de kaart stond. Dat is helder, dat is duidelijk; heerlijk, helder Nederlands, zou ik willen zeggen. Daarmee moeten wij vooral doorgaan.
Hier wil ik het bij laten, want op alle onderwerpen die ik verder te berde heb gebracht, heeft de minister voldoende stellig geantwoord. De antwoorden op de vragen die nog overbleven, krijg ik schriftelijk nog te horen. De VVD-fractie is begonnen met tevredenheid en eindigt met tevredenheid.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Ik ontdek toch een lichte tegenstrijdigheid in wat de minister zegt over Saudi-Arabië. Aan de ene kant wil hij eerst overleg met de EU-partners, stille diplomatie lijkt daarmee voorlopig nog het devies, terwijl aan de andere kant in het stuk zelf staat dat er getracht is om processen bij te wonen. Er worden wel pogingen gedaan, maar er wordt geen antwoord op gegeven. Er wordt dus toch gezocht naar een muizengaatje in het gordijn dat daar wel degelijk aanwezig is. De minister ziet ruimte om toch het project in Saudi-Arabië te ondersteunen, hoewel dat de voorgaande jaren niet is gebeurd.
Ik denk dat niet alleen het rapport van Amnesty International, maar ook het geluid dat de Kamer zelf van mensenrechtenverdedigers heeft kunnen horen en de gebrekkige aandacht die de Nederlandse regering al langer hiervoor heeft, om aansporing vraagt. Daarom dien ik de volgende motie in.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de mensenrechten in Saudi-Arabië en andere golfstaten op grote schaal en op ernstige wijze geschonden worden;
van mening dat in het mensenrechtenbeleid van de regering meer aandacht zou moeten zijn voor de mensenrechtenschendingen in deze Arabische landen;
verzoekt de regering om meer en zichtbaarder in te zetten op mensenrechtenkwesties in Saudi-Arabië en andere golfstaten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 86 (32 735).
De heer Van Bommel (SP): Ik heb nog een vraag die aan het einde van dit debat past, ook omdat de minister zelf heeft aangegeven dat minister Kamp later dit jaar naar de regio gaat en daar ook mensenrechtenkwesties aan de orde zal stellen. We weten het van minister Ploumen, maar is de beleidsvisie die de minister vandaag met de Kamer bespreekt – we weten dat die in het kabinet veel discussie heeft gegeven – een stuk dat door alle leden van het kabinet gedragen wordt? Kunnen wij erop rekenen dat de mensenrechtenvisie wordt uitgedragen door alle leden van het kabinet op het moment dat het relevant is? Daarmee doel ik op buitenlandse werkbezoeken in de aandachtslanden die we in de stukken hebben aangetroffen. Ik vind dat van belang om te weten omdat de minister zelf heeft verwezen naar het bezoek van minister Kamp aan Qatar later dit jaar. Graag krijg ik hierop een reactie.
Met betrekking tot Bahrein heeft de minister geconstateerd dat de dialoog bemoeilijkt is. Er is vanuit Europa op 19 september een oproep gedaan om te komen tot een eerlijk proces voor de heer Marzooq. Human Rights Watch had eerder al dertien opgepakte activisten gesignaleerd, die vanwege vreedzame uitoefening van hun rechten een proces wacht. Ik denk dat de minister zich zou moeten aansluiten bij de oproep die gedaan is door Amnesty International en Human Rights Watch om aan te dringen op vrijlating van deze gewetensgevangenen. Vandaar de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onlangs oppositieleider Khalil al-Marzooq in Bahrein is opgepakt en dat eerder al dertien bekende activisten werden opgepakt;
constaterende dat Amnesty International de heer Al-Marzooq een gewetensgevangene noemt en, net als andere ngo's, oproept tot vrijlating en dat Human Rights Watch stelt dat de dertien opgepakte activisten gevangen zijn gezet vanwege de vreedzame uitoefening van hun rechten;
verzoekt de regering om op te roepen tot de vrijlating van Khalil al-Marzooq en de dertien eerder opgepakte activisten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van Bommel, Omtzigt en Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 87 (32 735).
De heer Van Bommel (SP): Ik dank de minister voor zijn toezegging om terug te komen op een gesprek dat hij zal voeren met zijn Poolse collega over openheid over het renditionprogramma. Wij wachten dat af.
Evengoed wacht ik af wat het resultaat zal zijn van pogingen om via de EU-dialoog met Marokko te komen tot het vastleggen van mensenrechtenschendingen als onderdeel van het mandaat van de VN-missie ter plaatse. Ik hoop dat de pogingen daartoe, ook in overleg met speciaal VN-rapporteur Ross, succesvol zullen zijn. Ik wens de minister veel succes bij de uitoefening van die taken.
De heer Servaes (PvdA): Voorzitter. Dank aan de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik begon mijn eerste termijn met de stelling dat mijn fractie erg blij was met de mensenrechtennota en met de inhoud en de toon ervan en de drive die eruit spreekt. Ik kan niet anders dan constateren dat ik dit overleg nog blijer afsluit, zij het verkouden en een beetje koortsig.
Ik wil er vier punten uit pakken, om te beginnen de aandacht en de inspanningen die de minister heeft toegezegd voor de rol van vrouwen bij de vredesbesprekingen rond Syrië. Dat is erg goed en zeer aan te moedigen.
Ten tweede ben ik blij met de antwoorden op de vragen over kinderarbeid en kinderrechten. Het is goed om te horen dat Nederland zich daarvoor in blijft zetten. We zien uit naar een nadere beoordeling van het facultatief protocol op dit thema. Overigens zijn er ook nog twee andere protocollen of verdragen die op ratificatie wachten, namelijk het facultatief ECOSOC-protocol en het verdrag voor mensen met een handicap. Het zou goed zijn als snel duidelijk is wanneer Nederland die zal ratificeren.
Het derde punt is de constructieve wijze waarop de minister is omgegaan met de wens van de Kamer om de Mensenrechtentulp te behouden. Hij heeft een brief of een nader schrijven toegezegd, waarin hij uitlegt hoe hij dat precies zal doen. Wij zien daar zeer naar uit. Mijn fractie is daar in ieder geval ongelooflijk blij mee.
Het vierde en waarschijnlijk belangrijkste punt bleek al uit de brief van de minister, maar hij heeft het vandaag nog wat explicieter gemaakt. Dat is de toezegging om mensenrechten op onze posten en in ons gehele beleid met dezelfde ambitie voort te zetten en daarbij het fonds voor zo veel mogelijk landen beschikbaar te houden. Voor al die punten dank ik de minister zeer.
Er blijft één onderwerp over, namelijk de mensenrechten en het bedrijfsleven. Je zou dit ook maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen noemen. Ik heb daar vrij veel spreektijd aan besteed in eerste termijn. Wij zullen daar nog nader over spreken. Dit is een heel belangrijk thema. Ik hoop en ga ervan uit dat de minister alle opmerkingen goed heeft gehoord, maar misschien sommige opmerkingen nog beter dan andere. Ik hoop bovendien dat hij de goede adviezen die diverse mensenrechtenorganisaties op dit terrein met ons en, naar ik aanneem, ook met hem gedeeld hebben, mee zal wegen. Wij zien uit naar de brief over dit thema en naar een voortzetting van het debat over dat onderwerp.
De heer Omtzigt (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de goede nota en de uitgebreide beantwoording. De minister gaat op veel punten met zijn eigen passie aan de gang. Dat hebben wij trouwens het afgelopen jaar al gemerkt, ook al voordat die nota uit was. Ik ben blij met de toezegging over de mensenrechtenprijs, de tulp. Ik hoop dat die gedwongen winkelnering inderdaad even van tafel is. Ik hecht aan het cachet – en ik zeg het maar even stout – dat er alleen met een flinke rel een echte mensenrechtenprijs is. Mensenrechten blijven vaak controversieel. Ik verwacht dat ook. Het blijft schuren. Het zal zelden voorkomen dat mensenrechteninterventies niet schuren. Er zouden namelijk geen schendingen zijn als de anderen er niet van overtuigd waren dat het schendingen waren.
Ik dank de minister voor de toezegging om de rapporteur tegen misbruik van kinderen te blijven steunen en om in de Wereldbank actief aan het mensenrechtenbeleid te werken met voice and vote. Wij horen wel wat er met het facultatief protocol gebeurt.
Volgens mij heeft de Kamer de minister bovendien een spreeklijst meegegeven voor de volgende keer dat hij de heer Poetin of de heer Lavrov spreekt. Daar kunnen zij uren mee doorbrengen.
Wij waarderen het zeer dat de Nederlandse regering de familie Storimans als Staat bijstaat en zal interveniëren bij haar klacht bij het hof. Dat is mijns inziens een heel duidelijk signaal richting Rusland. Dat is in dit geval ook noodzakelijk. Het laat zien dat het mensenrechtenbeleid niet alleen op woorden stoelt, maar dat er ook andere acties ondernomen worden als het nodig is.
Ik heb even lopen twitteren. Dat had te maken met het feit dat de Turkse regering vandaag met heel mooi nieuws kwam. Erdogan zegt dat Turkije een aantal mensenrechten zal gaan verbeteren. Daaronder vallen ook de teruggave van het Mor Gabriël-klooster en een aantal andere zaken. Wie weet helpt druk door de Raad van Europa en Europa op landen in het toetredingsproces zo nu en dan wel. Ik ben hierin iets optimistischer dan mijn collega van de PVV.
Wel deel ik de visie in de moties die zowel de SP als de PVV hebben ingediend over Saudi-Arabië. Ik denk dat daar een zeer serieus probleem is. Ik weet niet wat de beste manier is om dit aan de orde te stellen, maar vind wel dat dit actiever en duidelijker moet gebeuren. Dat komt de geloofwaardigheid ten goede op het moment dat wij landen als Rusland de maat nemen. Laat ik het maar eerlijk zo zeggen. Als wij Saudi-Arabië de maat niet durven nemen, is het gewoon lastig om landen waar de overtredingen iets minder groot zijn maar toch zeer ernstig, in het openbaar de maat te nemen. Saudi-Arabië is toch een bijzondere bondgenoot in een aantal conflicten.
Ik dien twee moties in. De eerste motie gaat over de ranglijst. Wij moeten blijven focussen op de landen waar de mensenrechtenschendingen het ergst zijn.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering geen ranglijst opstelt met landen waarin de mensenrechten het meest geschonden worden;
verzoekt de regering, jaarlijks in het kader van het mensenrechtenbeleid een ranglijst op te stellen met een top vijf van landen waar de mensenrechten het meest geschonden worden, voorzien van maatregelen en acties die de regering tegen de mensenrechtenschendingen in die landen wil ondernemen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 88 (32 735).
Het woord voert het lid Omtzigt.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de minister-president tijdens de algemene politieke beschouwingen aangegeven heeft dat godsdienstvrijheid voor de regering belangrijk is;
overwegende dat godsdienstvrijheid internationaal in toenemende mate onder druk staat, waarbij de mensenrechten op ernstige en grootschalige wijze geschonden worden;
overwegende dat in het bijzonder de toenemende onderdrukking en vervolging van christenen zeer zorgwekkend is in aard en omvang en om die reden extra aandacht verdient;
overwegende dat godsdienstvrijheid gezien de expertise, de historie en traditie van Nederland onverminderd van belang moet blijven;
verzoekt de regering, de godsdienstvrijheid te handhaven als prioriteit in het mensenrechtenbeleid, en daartoe onder meer:
– bij voorkeur in samenspraak met andere landen jaarlijks een ranglijst op te stellen met landen waar de geloofsvrijheid het meest beperkt wordt, om zo concrete beleidsacties te formuleren om de godsdienstvrijheid daar te bevorderen;
– de pilot godsdienstvrijheid vaste vorm te geven en uit te breiden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Omtzigt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 89 (32 735).
De heer Omtzigt (CDA): Op het moment dat de regering daar op een iets andere wijze invulling aan geeft, bijvoorbeeld door de suggestie van mijn collega te volgen om de ambassadeur godsdienstvrijheid te benoemen, dan kunnen wij ons daarin volledig vinden. Hoewel mijn collega er niet is, hecht ik eraan op te merken dat godsdienstvrijheid voor ons alle vormen van godsdienstvrijheid en gewetensvrijheid inhoudt, dus ook de vrijheid voor minderheden van bijvoorbeeld moslims die elders worden onderdrukt.
De voorzitter: Mijnheer Omtzigt, ik dank u voor uw inbreng in tweede termijn.
Het woord is aan de heer Sjoerdsma.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor de goede nota en voor de uitgebreide beantwoording in eerste termijn. Naar ik meen, had ik een minuutje over uit de eerste termijn. Dat geef ik graag aan collega Voordewind, hier naast mij.
De voorzitter: Mijnheer Sjoerdsma, dat zal niet lukken. U hebt uw eigen tijd.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik begrijp dat hij drie moties wil indienen. Ik ga de moties niet voor hem voorlezen.
Ik vind de prioriteiten van dit kabinet op het gebied van het mensenrechtenbeleid goed gekozen. Er is vandaag veel gezegd: kan dit er niet bij, kan dat er niet af, kunnen we niet toch nog een beetje meer? Ik vind het goede prioriteiten en ik vind het ook goed dat dit kabinet heeft gedurfd te kiezen voor de taboedoorbrekende onderwerpen, voor de homorechten, voor de vrouwenrechten, voor internetvrijheid, voor mensenrechtenverdedigers. Dat is goed.
De minister heeft zich genuanceerd uitgelaten en hij was bereid om de Kamer vandaag op een paar punten tegemoet te komen. Wat ik in ieder geval heb gewaardeerd, is zijn inzet op het gebied van het Internationaal Strafhof. Ik noem in dezen onder ander Liberia, trilateraal. Ook heb ik zijn steun gewaardeerd voor het uitbreiden van City Shelter en voor zijn bereidheid om, zo heb ik hem horen zeggen, daar zo mogelijk geld voor ter beschikking te stellen. Dat is niet onwelkom, omdat de gemeenten op dit moment een behoorlijk deel van de kosten dragen. Ook zijn toezeggingen aan collega Van Bommel over de Westelijke Sahara waardeer ik zeer. Tot slot is het mooi dat de tulp de tulp blijft.
Ik noem nog drie puntjes over de geloofwaardigheid. Doen wat je zegt. De minister zei dat hij secretary of state Kerry zou aanspreken op het gebied van de internetvrijheid. Het is terecht en heel goed dat dit gebeurt. Tegelijkertijd zeg ik dat ook Opstelten wel langs die mensenrechtenmeetlat mag, ondanks mogelijke zorgen over mensen met criminele intenties. Wat wij in het buitenland prediken past gewoon niet bij wat wij in het binnenland doen. De minister daagde mij uit: vertel mij dan waar wij misgaan bij de kinderrechten. De Kinderombudsman noemt het gezinsherenigingsbeleid van dit kabinet een van de grootste kinderrechtenschendingen uit de naoorlogse geschiedenis. Strakker kun je het niet krijgen. Dan zeggen dat er niks aan de hand is, vind ik ook wat sterk.
De consistentie heb ik ook genoemd. Mijn collega Van Bommel heeft daar al een mooie motie over ingediend, waarin wordt gevraagd om meer aandacht voor mensenrechten in de golf van Saudi-Arabië. Die motie heb ik van harte gesteund.
Tot slot noem ik de capaciteit. De minister heeft gezegd dat deze bezuinigingen geen gevolgen zullen hebben voor de mensenrechteninzet van dit kabinet. Daarvoor wil ik hem graag een klein steuntje in de rug geven, met de volgende motie.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet 100 miljoen euro kort op het Nederlandse diplomatieke netwerk, waardoor wereldwijd de personele en budgettaire bezetting van ambassades afneemt;
constaterende dat ongeveer de helft van de vertegenwoordigingen momenteel uit één of twee uitgezonden medewerkers bestaat;
constaterende dat mensenrechten een hoeksteen zijn van het Nederlandse buitenlandbeleid;
verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat de inzet op mensenrechten niet geraakt zal worden door de bezuinigingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Sjoerdsma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 90 (32 735).
De heer Sjoerdsma (D66): Tot slot nog een enkele vraag. Kan de minister toezeggen dat het nationaal actieplan Mensenrechten en bedrijfsleven voor de begrotingsbehandeling bij de Kamer kan zijn?
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik heb nog niets gezegd over de mensenrechtentulp. Ik spreek mijn steun uit voor de mensenrechtentulp, maar na alle discussies weet ik niet meer welke tulp het nu precies is. Dat gaan we vast nog meemaken, want de minister heeft een brief toegezegd.
Ik beperk mij tot de indiening van drie moties, om in tweede termijn nog even de puntjes op de i te zetten als het gaat om enige toezeggingen van de minister.
De eerste motie betreft een onderzoek naar de pedoseksuelen en het bekijken of we mogelijkheden hebben om tot beperkende mogelijkheden te komen met betrekking tot het uitreizen.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld onlangs heeft voorgesteld, paspoorten van veroordeelde pedoseksuelen in te trekken om zodoende kinderen in het buitenland te beschermen;
constaterende dat zowel de minister van Veiligheid en Justitie als de minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven bereid te zijn, deze mogelijkheid en andere mogelijkheden voor reisbeperkingen serieus te overwegen;
verzoekt de regering, de Kamer zo snel mogelijk te berichten of de bestaande wettelijke mogelijkheden om reisdocumenten in te trekken bij veroordeelde pedoseksuelen afdoende worden benut of dat extra strafrechtelijke maatregelen vereist zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Segers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 91 (32 735).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn tweede motie gaat over de kinderrechten.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de regering met de beleidsbrief Respect en recht voor ieder mens ambitie toont op het gebied van het wereldwijd bevorderen van de mensenrechten;
overwegende dat kinderen in het bijzonder bescherming toekomt maar dat zij desondanks geregeld het slachtoffer worden van mensenhandel, prostitutie en kinderarbeid;
verzoekt de regering, binnen haar mensenrechtenbeleid diezelfde ambitie te tonen op het gebied van kinderrechten;
verzoekt de regering tevens, het derde protocol bij het kinderrechtenverdrag te ondertekenen en te ratificeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 92 (32 735).
De heer Voordewind (ChristenUnie): Mijn laatste motie gaat over godsdienstvrijheid.
Motie |
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onlangs de EU-richtsnoeren over vrijheid van godsdienst en levensovertuiging zijn verschenen, welke concrete handvatten en instrumenten voor lidstaten bevatten die de vrijheid van godsdienst kunnen bevorderen;
verzoekt de regering, een inhoudelijke appreciatie van deze EU-richtsnoeren naar de Kamer te sturen, met in het bijzonder aandacht voor de wijze waarop Nederland de aanbevelingen in de richtsnoeren gaat opvolgen;
verzoekt de regering tevens, uitvoering te geven aan de aanbeveling van de Adviesraad Internationale Vraagstukken om de inzet op de godsdienstvrijheid niet te versmallen tot een te beperkt aantal landen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door het lid Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 93 (32 735).
Ik dank de heer Voordewind en de overige leden van de Kamer voor hun inbreng in tweede termijn. Ik begrijp dat de minister van Buitenlandse Zaken over kan gaan tot directe beantwoording en beoordeling van de moties.
Minister Timmermans: Voorzitter. Voordat ik aan de moties toekom nog een paar opmerkingen. Er is gevraagd of het nationaal actieplan voor de begrotingsbehandeling naar de Kamer kan komen, maar het probleem is juist dat op verzoek van de Kamer de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de evaluatie van het NCP zal meenemen, voordat het nationaal actieplan naar de Kamer gaat. De evaluatie van het NCP duurt nog even, en daarom is met de Kamer afgesproken dat het nationaal actieplan in december zal komen. Ik kan helaas niet toezeggen dat het eerder komt, want dat heeft te maken met de afspraken die de Kamer heeft gemaakt met minister Ploumen.
Dan ga ik over naar de moties. De eerste drie moties, twee van de heer De Roon en een van de heren Van Bommel en Sjoerdsma, gaan allemaal over Saudi-Arabië. Daarin worden eigenlijk al conclusies getrokken, terwijl ik aan de Kamer vraag om mij even de ruimte te geven om te overleggen over wat de beste benadering is, ook in overleg met anderen. Daarna zal ik de Kamer daarover berichten. Ik hoop dat de leden bereid zijn om deze moties aan te houden totdat ik dat heb gedaan. Als zij daartoe niet bereid zijn, kan ik niet anders dan ze ontraden, omdat ik niet over één nacht ijs wil gaan en goed overleg met collega's daarover wil voeren. Ik wil echt naar de optimale vorm zoeken om mensenrechtenschendingen in Saudi-Arabië en andere landen in de regio zo effectief mogelijk aan de kaak te stellen en zo goed mogelijk voor mensenrechten op te komen.
Ik hoop dat de Kamer mij even de ruimte wil geven om het rapport van Amnesty International en andere informatie die ik krijg naast elkaar te zetten en te wegen, om daarna met de speciale vertegenwoordiger voor de mensenrechten en de collega's in Brussel te overleggen wat de beste benadering is. Mijn verzoek aan u is dus om de eerste drie moties aan te houden. Als u dat niet wilt doen, kan ik niet anders dan ze ontraden.
De heer Van Bommel (SP): Ik zie toch een wezenlijk verschil tussen de motie van de heer Sjoerdsma en ondergetekende en die van de heer De Roon. De heer De Roon gaat namelijk veel verder, met zijn verzoek om een jaarlijkse rapportage en publieke diplomatie. In onze motie laten wij de minister alle ruimte om datgene te doen waar hij al mee bezig is, namelijk pogingen doen om dingen bij te wonen. De minister heeft al gezegd dat hij ruimte ziet om projecten te steunen. De minister zou onze motie kunnen opvatten als een aansporing om door te gaan op de weg die hij zelf al ingeslagen is.
Minister Timmermans: Maar dan ga ik terug naar de overwegingen in de motie. Er staat dat de Kamer van mening is dat er «in het mensenrechtenbeleid van de regering meer aandacht zou moeten zijn voor mensenrechtenschendingen in deze Arabische landen». Met die mening ben ik het totaal niet eens. U kunt zeggen dat een en ander in een andere vorm moet gebeuren. Daar hebben we het nu over. We moeten bekijken wat effectief is. Ik laat me echter niet zeggen dat we nu te weinig aandacht hebben voor mensenrechtenschendingen in de Arabische landen. Dat lees ik wel in de overweging in de motie. Dat vind ik jammer, want zo heb ik de discussie met de Kamer op dit punt niet ervaren. Dan moet ik om die reden de motie ontraden. Als u de discussie met mij serieus neemt, moet u mij ook de ruimte gunnen om het met collega's te bespreken. U trekt nu al de conclusie dat we te weinig doen en dat er meer gedaan moet worden. Ik ben dat niet met u eens.
De heer Van Bommel (SP): Ik stel vast dat de discussie dus niet gaat over het dictum van de motie, maar over de opvatting van de indieners dat er meer aandacht zou kunnen zijn voor de mensenrechtenschendingen in deze Arabische landen. Ik kan het woordje «moeten» vervangen door «kunnen». Ik denk dat ook deze minister niet kan ontkennen dat er meer aandacht zou kunnen zijn voor de mensenrechtenschendingen in deze Arabische landen.
De voorzitter: Mijnheer Van Bommel, mag ik u nog even in herinnering brengen dat hetgeen u nu zegt ongeveer de letterlijke tekst is van de zesde toezegging van de minister? Het antwoord is echter aan de minister. De toezegging is al gedaan.
Minister Timmermans: Het verzoek aan mij is om meer en zichtbaarder in te zetten op mensenrechtenkwesties in Saudi-Arabië en andere golfstaten. Ik heb toegezegd dat ik zal onderzoeken op welke wijze we dat het beste kunnen doen. Natuurlijk geven de indieners van de motie hun interpretatie aan de motie. Als zij dat onderzoek bedoelen te ondersteunen, is de motie ondersteuning van beleid. Je kunt haar echter ook anders lezen. «Meer en zichtbaarder inzetten op mensenrechtenkwesties» betekent dus dat ik dit nu onvoldoende doe. Dat is de conclusie. Ik zie dat de heer Sjoerdsma ja knikt. Dan moet ik de motie ontraden, want ik vind niet dat ik het onvoldoende doe.
In de motie op stuk nr. 87 wordt de regering verzocht om op te roepen tot de vrijlating van Khalil al-Marzooq en de dertien eerder opgepakte activisten. Dat proces is nog gaande in hoger beroep, heb ik begrepen. We kunnen ons niet mengen in de procesgang. We kunnen wel in EU-verband een eerlijke procesgang bepleiten. Je kunt moeilijk zeggen dat ze nu moeten worden vrijgelaten terwijl het proces nog loopt. Dan meng je je in een procesgang. We kunnen wel een eerlijk proces bepleiten. Zolang de rechter niet gesproken heeft, kan ik niet oproepen tot vrijlating. Dat moet je echt aan de rechter laten. Misschien is het verstandig om de motie aan te houden totdat er een uitspraak van de rechter is. We kunnen ons niet met de rechtsgang bemoeien, maar we kunnen wel benadrukken dat er een eerlijke procesgang moet zijn. Dat kan allemaal, maar dit verzoek gaat net een stapje te ver.
Dan kom ik op de moties op stukken nrs. 88 en 89. Ik wil beide moties ontraden, want ik wil niet nog meer ranglijstjes. Ik zie echt geen toegevoegde waarde van weer een heel administratief circus en allerlei gemotiveerde ranglijstjes over welke landen het het slechtst doen en over godsdienstvrijheid. We hebben een goede discussie gehad over de plaats van godsdienstvrijheid in het mensenrechtenbeleid. Ik had de indruk dat de Kamer en het kabinet het daarover eens waren na het algemeen overleg over godsdienstvrijheid en de discussie van vandaag. Om ons nu niet weer allerlei administratieve rompslomp op de hals te halen, moet ik beide moties ontraden.
Dan kom ik op de motie op stuk nr. 90 van de heer Sjoerdsma, waarin hij de regering verzoekt ervoor te zorgen dat de inzet op mensenrechten niet wordt geraakt door de bezuinigingen. Deze motie zie ik als ondersteuning van beleid.
Ten aanzien van de motie op stuk nr. 91 van de heren Voordewind en Segers over pedoseksuelen zou ik de indieners willen vragen mij een plezier te doen. Kunnen zij de motie in ieder geval tot dinsdag aanhouden? Ik wil hierover met mijn collega van Veiligheid en Justitie praten omdat dit echt zijn beleidsterrein is. Ik kan daarover niet in mijn eentje beslissen. Ik zal de indieners in elk geval voor de stemmingen op dinsdag het oordeel van het kabinet laten weten. Is dat oké?
De voorzitter: De moties zullen sowieso pas volgende week dinsdag in stemming worden gebracht.
De heer Voordewind (ChristenUnie): De minister heeft het dus niet over aanstaande dinsdag, maar over de dinsdag daarop. Of heeft hij het toch over morgen?
De voorzitter: Volgende week dinsdag worden de moties in stemming gebracht.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan houd ik de motie aan tot volgende week dinsdag.
Minister Timmermans: Oké.
De heer Voordewind (ChristenUnie): We hoeven de motie niet aan te houden, want de stemming is pas volgende week dinsdag.
De voorzitter: Ja, de stemming is pas volgende week dinsdag. Daarom zei ik het ook.
Minister Timmermans: Dan kom ik op de motie op stuk nr. 92 over kinderrechten, waarin twee verzoeken zijn opgenomen. Allereerst ga ik in op het verzoek aan de regering om binnen haar mensenrechtenbeleid dezelfde ambitie te tonen voor kinderrechten. Dat gebeurt uiteraard. Het tweede verzoek is om het derde protocol bij het kinderrechtenverdrag te ondertekenen en te ratificeren. Daarvan heb ik gezegd dat we nu juist bezig zijn precies na te lopen wat de gevolgen daarvan voor Nederland zijn. Als we daar uit zijn, kunnen we een standpunt innemen of we gaan tekenen en ratificeren, of niet. Op het eerste verzoek ga ik dus graag in, maar ten aanzien van het tweede verzoek hebben we nog niet beoordeeld wat dat allemaal voor Nederland gaat betekenen. Ik kan er dus pas daarna op reageren. Hoe sympathiek de motie ook is, ik moet hiervoor nog wel een procedure door.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik zal het tweede dictum dan aanhouden, in zoverre dat ik het uit de motie haal. Het gaat in de motie dan met name om het eerste dictum.
Minister Timmermans: Ik laat het oordeel dan graag aan de Kamer over.
Ik kom op de motie op stuk nr. 93 over godsdienstvrijheid, waarin wordt gevraagd om inhoudelijke appreciatie van de EU-richtsnoeren. Ik zie de motie als ondersteuning van beleid als de heer Voordewind accepteert dat die inhoudelijke appreciatie onderdeel zal uitmaken van de mensenrechtenrapportage. Ik heb dat in mijn eerste termijn aan de Kamer toegezegd. Met de discussie van vandaag en de discussie tijdens het algemeen overleg over godsdienstvrijheid in het achterhoofd, is de conclusie toch duidelijk dat onze inzet niet wordt versmald. De inhoudelijke appreciatie wordt een onderdeel van de mensenrechtenrapportage. Daarmee is het ondersteuning van beleid.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Die rapportage komt pas volgend jaar. Als we elkaar volgend jaar pas weer hierover spreken, vind ik dat wel een lange tijdspanne, mede omdat we een algemeen overleg over godsdienstvrijheid hebben gevoerd. Omdat de guidelines net naar de Kamer zijn gegaan, is het natuurlijk wel heel interessant om te bekijken wat de Kamer daar nu precies mee doet. We krijgen anders achteraf misschien slechts een paar regels in de totale mensenrechtenrapportage, waardoor het een beetje wegvalt, terwijl de EU nu juist zo uitgebreid op dit onderwerp is ingegaan. Het zou ook recht doen aan het algemeen overleg over godsdienstvrijheid.
Minister Timmermans: Aan de ene kant vraagt de Kamer mij om de inzet op mensenrechten niet te verminderen; ik moet mijn mensen inzetten om bij allerlei activiteiten in het buitenland het mensenrechtenbeleid zo goed mogelijk voor het voetlicht te brengen. Aan de andere kant vraagt de Kamer mij echter om extra werk voor haar te doen, terwijl ik die informatie volledig kan betrekken bij de mensenrechtenrapportage. Dat is een gemengd signaal, eerlijk gezegd. Ik hoop dat ik die informatievoorziening netjes kan betrekken bij de jaarlijkse rapportage. Daarop zullen wij dan uitvoerig ingaan. Om dat nu weer apart te doen terwijl wij ook nog aardig wat andere dingen op ons bord hebben, vind ik niet de meest effectieve inzet van onze capaciteit. Ik hoop dat de Kamer hiervoor begrip heeft. Wij gaan hier echt serieus werk van maken, maar wel in het kader van de mensenrechtenrapportage. Daar hoort het gewoon thuis.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dan leg ik mij neer bij die uitleg, met name bij de zin dat de minister er serieus werk van gaat maken.
Minister Timmermans: Volgens mij heb ik alle moties nu van een reactie voorzien.
De voorzitter: Ik dank de minister voor de beantwoording in tweede termijn en de verdere toelichtingen. De minister heeft acht toezeggingen gedaan. Ik lees ze voor en verzoek de leden om mee te luisteren.
– De minister zegt toe dat er in het vervolg een vertaling zal worden gemaakt van de verslagen van de reizen van de mensenrechtenambassadeur en dat deze naar de contactpersonen in de desbetreffende landen zullen worden gestuurd.
– De minister zal bekijken of het mogelijk is, de drempel te verlagen voor de besteding van gelden uit het Mensenrechtenfonds en zal de mogelijkheden onderzoeken om de ambassades meer vrijheid te geven bij de besteding van deze middelen en zal de Kamer hierover informeren.
– De minister zal de Kamer schriftelijk informeren over de Nederlandse positie ten aanzien van buitenrechtelijke executies in Jemen. Ik zeg erbij dat dit de inzet van de drones betrof.
– De minister zal de Kamer schriftelijk informeren over de wijze waarop de mensenrechtenprijs wordt weergegeven via de zogenaamde notitie tulp.
– In de Mensenrechtenrapportage 2013 zal ook ingegaan worden op de implementatie van de EU-richtsnoeren inzake de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
– De minister zal de Kamer na consultatie van EU-collega's informeren over het standpunt ten aanzien van de bescherming van mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië.
– De minister zal de Kamer een schriftelijke analyse sturen van de positie van mensenrechten in de Arabische wereld.
– De minister zal de Kamer informeren over de uitkomst van het onderhoud met zijn Poolse collega over CIA-renditions.
Gaan de leden akkoord met deze weergave van de toezeggingen?
De heer Omtzigt (CDA): Het is een heldere weergave van de toezeggingen. Ik had nog gehoord dat de minister zijn steun aan de VN-rapporteur voor de strijd tegen geweld tegen kinderen zal continueren. Verder had ik nog opgeschreven dat de minister bij de Wereldbank de positie zou innemen dat Nederland de mensenrechtenverdragen zal steunen.
De voorzitter: Die beloftes heb ik ook gehoord – ik dank u voor de herinnering – maar die vallen onder de politieke toezeggingen. Zo heeft de minister er meer gedaan in dit overleg. Het rijtje dat ik net gaf, betreft toezeggingen aan de Kamer. Uiteraard kunt u andere toezeggingen, die van politieke aard zijn, in het verslag van dit overleg nalezen.
Ik dank de minister voor zijn heldere toelichting op de mensenrechtennotitie. De leden hebben allen het boekje gezien. Ik attendeer hen ook op de prachtige poster achterin. Ik dank ook de medewerkers van de minister, zowel degenen die in deze zaal aanwezig zijn, als degenen elders in het gebouw en op het departement. Ook dank ik de leden voor het plezierige verloop van dit notaoverleg. Tot slot dank ik de mensen op de publieke tribune voor hun aandacht tijdens dit notaoverleg.
Volgende week zullen de moties in stemming worden gebracht.
Sluiting 16.45 uur.
Volledige agenda
– Beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens»
Kamerstuk 32 735, nr. 78 – Brief regering d.d. 14-06-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Antwoord op de feitelijke vragen inzake de Beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens»
Kamerstuk 32 735, nr. 83 – Brief regering d.d. 30-08-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Mensenrechtenrapportage 2012
Kamerstuk 32 735, nr. 76 – Brief regering d.d. 08-04-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Beleidsdoorlichting mensenrechtenbeleid en evaluatie receptorbenadering
Kamerstuk 31 271, nr. 8 – Brief regering d.d. 18-12-2012
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Beleidsreactie evaluatie IOB; Evaluation of Dutch support to human rights projects 2008–2011
Kamerstuk 32 735, nr. 75 – Brief regering d.d. 15-02-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Reactie op het verzoek om informatie over enkele actuele kwesties m.b.t. het Internationale Strafhof
Kamerstuk 28 498, nr. 29 – Brief regering d.d. 08-04-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Rapportage uitspraken 2012 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Kamerstuk 30 481, nr. 10 – Brief regering d.d. 03-05-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Reactie op verzoek commissie inzake het bericht over de inperkingen van de persvrijheid door de Palestijnse Autoriteit
Kamerstuk 23 432, nr. 342 – Brief regering d.d. 05-04-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Reactie op de brief aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa (SG Jagland) inzake de zaak Magnitsky (toezegging AO Rusland d.d. 3 april 2013)
Kamerstuk 31 263, nr. 54 – Brief regering d.d. 18-04-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Verslag van het bezoek van President Poetin aan Nederland
Kamerstuk 33 400-V, nr. 132 – Brief regering d.d. 08-05-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Verslag van het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Pakistan van 4 maart tot 7 maart 2013
Kamerstuk 31 263, nr. 55 – Brief regering d.d. 13-05-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Standpunt van het kabinet over de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad over een onderzoek naar gewelddadigheden in Sri Lanka
Kamerstuk 26 150, nr. 129 – Brief regering d.d. 24-04-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken inzake het rapport van Amnesty International «Civil Unrest and State Repression. Human Rights Violations in Wau, Western Bahr el Ghazal State.»
Kamerstuk 22 831, nr. 86 – Brief regering d.d. 11-04-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Aanbieding afschrift van het antwoord op een brief van de niet door Nederland erkende «Republic of West Papua» met betrekking tot soevereiniteit en territoriale integriteit
Brief regering d.d. 14-05-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Reactie op het verzoek commissie inzake het rapport Amnesty International over schendingen van de vrijheid van meningsuiting in Rusland
Kamerstuk 32 735, nr. 77 – Brief regering d.d. 24-05-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Aanbieding EU-richtsnoeren godsdienstvrijheid en rechten van LHBT-personen
Kamerstuk 32 735, nr. 82 – Brief regering d.d. 17-07-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Reactie op het rapport van Amnesty International «Making love a crime»
Kamerstuk 32 735, nr. 80 – Brief regering d.d. 09-07-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
– Nazending tussentijdse rapportage aan het VN-mensenrechtencomité
Kamerstuk 33 400-V, nr. 158 – Brief regering d.d. 20-08-2013
minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32735-95.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.