32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 83 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 2 september 2013

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 14 juni 2013 inzake de Beleidsbrief «Respect en recht voor ieder mens» (Kamerstuk 32 735, nr. 78).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 30 augustus 2013. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Eijsink

De griffier van de commissie,

Van Toor

Vraag 1, 2, 3, 4, 152, 153, 154, 163 en 169

In welke EU-lidstaten had Nederland in 2012 mensenrechtenprojecten lopen? Welke projecten of initiatieven zijn er in deze landen gefinancierd? Wat waren de doelstellingen van deze projecten? Zijn de doelstellingen van deze projecten bereikt?

In welke lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) had Nederland in 2012 mensenrechtenprojecten lopen? Welke projecten of initiatieven zijn er in deze landen gefinancierd? Wat waren de doelstellingen van deze projecten? Zijn de doelstellingen van deze projecten bereikt?

In welke lidstaten van de Afrikaanse Unie (AU) had Nederland in 2012 mensenrechtenprojecten lopen? Welke projecten of initiatieven zijn er in deze landen gefinancierd? Wat waren de doelstellingen van deze projecten? Zijn de doelstellingen van deze projecten bereikt?

Welke projecten heeft Nederland in Israël en de Palestijnse gebieden gesteund in 2012? Wat waren de doelstellingen van deze projecten? Zijn de doelstellingen van deze projecten bereikt?

In welke landen is het mensenrechtenfonds in 2011 actief geweest? In welke landen heeft het mensenrechtenfonds in 2011 projecten ondersteund? Welke bedragen heeft het mensenrechtenfonds per land uitgegeven? Hoe verhouden deze gegevens zich tot de jaren 2012 en 2013?

In welke landen is het mensenrechtenfonds in 2012 actief geweest? In welke landen heeft het mensenrechtenfonds in 2012 projecten ondersteund? Welke bedragen heeft het mensenrechtenfonds per land uitgegeven? Hoe verhouden deze gegevens tot de jaren 2011 en 2013?

In welke landen is het mensenrechtenfonds in 2013 actief (geweest)? In welke landen ondersteunt het mensenrechtenfonds in 2013 projecten? Welke bedragen geeft het mensenrechtenfonds per land uit in 2013? Hoe verhouden deze gegevens zich tot de jaren 2011 en 2012?

Wat waren de redenen voor het terugbrengen van het aantal landen waar het Mensenrechtenfonds kan worden ingezet? Welke landen zijn afgevallen en waarom? Welke landen komen erbij en om welke reden? Welke landen staan er op de huidige lijst van landen die aanspraak kunnen maken op het Mensenrechtenfonds en op basis van welke criteria is deze lijst samengesteld? Op welke landen gaat het Mensenrechtenfonds zich in de toekomst richten?

Is in 2011 en 2012 in Saudi-Arabië gebruikgemaakt van het mensenrechtenfonds en zo ja, wat voor bedrag was daarmee gemoeid? Zijn alle voor Saudi-Arabië beschikbare middelen uit het mensenrechtenfonds ingezet? Welke projecten zijn ondersteund in Saudi-Arabië en op wat voor manier?

Antwoord

Op de volgende pagina’s treft u het volledige overzicht over 2011 en 2012 van de ambassades waar het mensenrechtenfonds is ingezet. De cijfers geven de uitgaven per ambassade weer. De gegevens over 2013 zullen worden meegenomen in de mensenrechtenrapportage, begin volgend jaar. In die rapportage zal het kabinet ook ingaan op resultaten. Hiervoor verwijst het kabinet ook naar de recente Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB-evaluatie). Bedragen zijn in euro’s.

In de eerste tabel staan de landen van de huidige landenlijst. In de tweede tabel staan de landen die niet (meer) op de landenlijst staan. Voor deze landen geldt dat er nog betalingsverplichtingen voor aflopende activiteiten waren of dat uitgaven zijn gedaan voor projecten bestemd voor buiten het land, projecten met een regionale of met een mondiale focus. Zo is in Dublin het geld besteed aan een wereldwijd mensenrechtenverdedigersproject.

Diverse ambassades over de hele wereld hebben rond 10 december (internationale dag voor de mensenrechten) en rond 13 mei (internationale dag tegen homofobie) activiteiten georganiseerd. Zie voor meer details en een overzicht van de activiteiten rond 10 december de mensenrechtenrapportages van 2011, 2012 en 2013 en de IOB evaluatie. Onder de tabellen zal uitgebreider ingegaan worden op projecten per regio en per land.

Eind 2012 is bij de begrotingsbehandeling aangegeven dat de landenlijst na de IOB beleidsevaluatie en in samenhang met het nieuwe mensenrechtenbeleid zou worden bezien. Resultaat hiervan is dat de landenlijst is teruggebracht van 57 landen naar 47 landen. De landenlijst is vastgesteld op basis van de volgende criteria: de ernst van de schendingen in relatie tot een effectieve mensenrechteninzet, landen die deel uitmaken van de beleidsintensivering MVO en godsdienstvrijheid. Hierbij is aandacht voor regionale spreiding met extra aandacht voor de MENA-regio.

De volgende landen zijn bij het terugbrengen van de landenlijst afgevallen: Afghanistan, Burundi, Benin, Ethiopië, Ghana, Mali, Mozambique, Uganda, Rwanda en Eritrea (in de 2e tabel aangegeven met een asterisk). Bij de evaluatie van de landenlijst bleek dat er in 2011 en 2012 voor deze landen géén beroep is gedaan uit het mensenrechtenfonds omdat er andere middelen (met name OS-middelen) voor mensenrechten beschikbaar zijn. In deze landen heeft Nederland wel mensenrechtenactiviteiten lopen, maar die worden niet vanuit het gedelegeerde mensenrechtenfonds gefinancierd.

Er is op dit moment geen reden om de landenlijst verder te wijzigen. De IOB-evaluatie geeft een positief beeld van de Nederlandse steun via mensenrechtenprojecten. De algehele conclusie is dat de financiering van programma’s en projecten daadwerkelijk bijdraagt aan het realiseren van de doelstellingen van de mensenrechtenstrategie.

Tabel 1: uitgaven ambassades ten behoeve van landen van de landenlijst

Land

Ambassade

2011

2012

Algerije

Algiers

46.432

40.100

Armenië

Tbilisi

zie onder Georgië

Bahrein

Koeweit

zie onder Koeweit

Bangladesh

Dhaka

Birma

Bangkok

380.473

372.616

Brazilië

Brasilia

74.186

97.296

China

Beijing

1.441.626

1.587.742

Colombia

Bogota

40.000

1.311.850

Congo D.R.C.

Kinshasa

85.674

939.281

Cuba

Havanna

60.717

78.983

Egypte

Cairo

210.568

415.000

Georgië

Tbilisi (ook voor Armenië)

252.800

677.215

India

New Delhi

234.755

183.860

Indonesië

Jakarta

430.500

Irak

Bagdad

439.137

71.279

Iran

Teheran

283.373

172.050

Israël

Tel Aviv

135.996

149.075

Jemen

Sanaa

250.000

Jordanië

Amman

627.565

587.447

Kazachstan

Astana

221.187

263.301

Kenia

Nairobi (ook voor Somalië)

334.686

354.585

Koeweit

Koeweit (ook voor Bahrein)

91.124

103.682

Libanon

Beiroet (ook voor Syrië)

679.421

498.641

Libië

Tripoli

Marokko

Rabat

436.366

533.119

Mexico

Mexico-Stad

76.000

135.998

Nigeria

Abuja

2.203.147

1.510.405

Noord-Korea

Seoul

40.000

40.000

Oekraïne

Kiev

22.587

443.631

Oman

Muscat

176.042

120.884

Pakistan

Islamabad

250.000

1.000.847

Palestijnse Gebieden

Ramallah

911.000

Panama

San Jose

501.241

249.425

Qatar

Doha

6.000

7.043

Rusland

Moskou

399.900

599.061

Saoedi-Arabië

Riyad

Soedan

Khartoem

849.100

Somalië

Nairobi

zie onder Kenia

Syrië

Damascus (ook via Beiroet)

2.506

-

Tunesië

Tunis

177.228

137.287

Turkije

Ankara

276.999

399.963

VAE

Abu Dhabi

Venezuela

Caracas

81.464

86.797

Wit-Rusland

Warschau

173.000

475.600

Zimbabwe

Harare

1.559.177

1.505.519

Zuid-Afrika

Pretoria

100.000

100.000

Zuid-Sudan

Juba

Tabel 2: uitgaven van ambassades ten behoeve van landen die niet (langer) op de landenlijst (betreft doorlopende verplichtingen) of t.b.v. organisaties gevestigde in een bepaald land maar voor activiteiten met een regionale of mondiale focus.

Land

Ambassade

2011

2012

Afghanistan

Kaboel

Albanië

Tirana

40.211

4.196

Angola

Luanda

403.841

202.756

Argentinië

Buenos Aires

34.262

24.396

Benin

Cotonou

Bolivia

La Paz

43.463

160.000

Bosnië en Herzegovina

Sarajevo

584.000

290.112

Bulgarije

Sofia

19.326

Burkina Faso

Ouagadougou

81.908

81.006

Burundi

Bujumbura

Chili

Santiago de Chili

93.524

17.382

Denemarken

Kopenhagen

35.000

Dominicaanse Republiek

Santo Domingo

12.372

Ecuador

Quito

236.723

41.136

Eritrea

Asmara

49.262

Ethiopië

Addis Abeba

Filipijnen

Manilla

112.921

15.860

Ghana

Accra

Guatemala

Guatemala City

394.347

Hongarije

Boedapest

49.794

5.954

Ierland

Dublin

350.000

35.000

Italië

Rome

24.800

Japan

Tokio

2.400

Kroatië

Zagreb

125.101

23.542

Letland

Riga

64.945

Litouwen

Vilnius

122.850

13.701

Macedonië

Skopje

7.872

7.621

Mali

Bamako

Mozambique

Maputo

Nieuw Zeeland

Wellington

53.886

14.000

Oostenrijk

Wenen

187.150

197.322

Peru

Lima

534.570

212.154

Portugal

Lissabon

13.000

Roemenië

Boekarest

141.586

Rwanda

Kigali

Senegal

Dakar

67.000

Servië

Belgrado

27.149

Singapore

Singapore

11.554

Slovenië

Ljubljana

10.000

Slowakije

Bratislava

5.868

Spanje

Madrid

5.000

Sri Lanka

Colombo

470.454

52.240

Suriname

Paramaribo

45.566

2.772

Uganda

Kampala

275.000

Verenigde Staten

Washington

163.902

418.750

Uitgaven mensenrechtenfonds EU-lidstaten

De EU-lidstaten maken geen deel uit van de landenlijst van het mensenrechtenfonds. Uitgangspunt is dan ook dat in de EU-lidstaten geen mensenrechtenactiviteiten worden gesteund vanuit het mensenrechtenfonds. Wel is er door ambassades in EU-landen geld uitgegeven uit het mensenrechtenfonds voor organisaties werkzaam in andere regio’s. Het gaat dan om projecten gericht op of in Afrika en de MENA-regio, in Oost-Europa, in de Kaukasus en de Balkan, ondersteuning van projecten van internationale organisaties of initiatieven met betrekking tot de OVSE.

Uitgaven mensenrechtenfonds OESO-landen

In Mexico zijn drie documentaires gefinancierd waarin bescherming tegen geweld, seksuele rechten voor vrouwen en emancipatie van inheemse bevolkingsgroepen centraal stonden. Hiermee zijn mensenrechten bij een breder publiek onder de aandacht gebracht. Daarnaast zijn drie projecten gefinancierd ter bescherming en bevordering van rechten van journalisten, mensenrechtenverdedigers en vrouwen. De bescherming van de rechten van genoemde doelgroepen heeft een groter profiel gekregen in de Mexicaanse maatschappij.

In de Verenigde Staten is in 2011 bijgedragen aan de National Coalition for the Abolishment of the Death Penalty. Nederland volgt hierbij het EU beleid dat streeft naar universele afschaffing van de doodstraf, te beginnen met een wereldwijd moratorium. Sinds begin 2012 hebben twee Amerikaanse staten de doodstraf afgeschaft en een derde staat heeft een de-facto moratorium ingesteld. In 2012 heeft de ambassade in Washington geld uit het mensenrechtenfonds uitgegeven voor de ondersteuning van de ngo Freedom House en voor de ondersteuning van het inter-Amerikaanse comité voor de mensenrechten.

Uitgaven mensenrechtenfonds AU-landen

Vanuit het mensenrechtenfonds werden in 2012 activiteiten gesteund in Uganda, DRC, Nigeria, Kenia, Sudan, Zimbabwe, Algerije en Tunesië. De focusgebieden van deze activiteiten zijn o.a.: bewustmaking van mensenrechten bij staatsorganen, rechtshulp aan kwetsbare groepen en de bestrijding van geweld tegen vrouwen. Daarnaast is er aandacht voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers, godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting, bescherming van ernstige mensenrechtenschendingen en bescherming van slachtoffers.

Voor de meeste projecten geldt dat de doelstellingen grotendeels zijn bereikt. Zo heeft in Uganda het programma voor ondersteuning van mensenrechtenverdedigers geleid tot grotere erkenning van het werk van deze mensen.

In Afrika werden mensenrechten ook gesteund uit andere fondsen zoals het Stabiliteitsfonds, Matra-Zuid, het SRGR fonds en het programma Funding Leadership and Opportunities for Women (Flow).

Projecten gesteund in Israël en de Palestijnse Gebieden

In de Palestijnse Gebieden steunt Nederland meerdere projecten, die naar tevredenheid worden uitgevoerd. Zo ondersteunt Nederland de Palestijnse Onafhankelijke Commissie voor Mensenrechten (ICHR) en het Mensenrechten Secretariaat. Het doel van de ICHR is toezicht op bevordering, bescherming en rapportage over schendingen van mensenrechten door de gezagsdragers op de West Bank en in de Gazastrook. Een van de successen van afgelopen jaar is dat door het hooggerechtshof is bepaald dat de Palestijnse Autoriteiten alleen een beperkt aantal beroepen mag onderwerpen aan een veiligheidsonderzoek.

Het Mensenrechten Secretariaat is een samenwerkingsinitiatief van vier Europese donoren met als doel het verbeteren van de mensenrechten in de Palestijnse Gebieden. Het consortium heeft in de periode 2010–2012 verschillende mensenrechten-ngo’s en individuele projecten ondersteund. Voorbeelden van behaalde resultaten zijn invrijheidstelling van Palestijnen die onterecht in voorarrest zaten, het voorkomen van de legalisatie van een illegale nederzetting, het verkrijgen van Israëlische reisvergunningen voor Gazanen en het voorkomen van de sloop van Palestijnse huizen en gebouwen door de Israëlische autoriteiten.

In Israël zijn verschillende projecten van onder meer de Association for Civil Rights in Israël (ACRI), HaMoked en IT WORKS gefinancierd, met als doel het verbeteren van de situatie van de Arabische minderheid (vrouwen en jongeren in het bijzonder), asielzoekers en vluchtelingen. Dit betreft onder meer activiteiten gericht op bewustwording, training en belangenbehartiging. Daarnaast heeft Nederland projecten met onder andere het Israel/Palestine Center for Research and Information (IPCRI) gefinancierd, ter ondersteuning van het Midden-Oosten Vredesproces. Deze projecten hadden als doel het monitoren van nederzettingenbouw en mensenrechtenschendingen in bezette gebieden en het stimuleren van bewustwording en dialoog binnen als ook tussen de Israëlische en Palestijnse samenlevingen.

Projecten gesteund in Saoedi-Arabië

Er zijn vanuit het mensenrechtenfonds geen activiteiten gefinancierd in Saoedi-Arabië in 2011 en 2012. Er was in 2011 en 2012 een budget van respectievelijk € 20.000 en € 12.000 aangevraagd door de ambassade om lokale activiteiten te financieren. Dit geld werd uiteindelijk niet gebruikt, omdat het vrijwel onmogelijk is gebleken lokaal activiteiten te financieren. Geen van de EU lidstaten heeft in 2012 lokaal activiteiten op mensenrechten gebied gefinancierd, ondanks de wens daartoe. Het is voor lokale organisaties in Saoedi Arabië niet toegestaan activiteiten door buitenlandse ambassades te laten financieren. Er zijn evenmin voorstellen ontvangen die gefinancierd konden worden vanuit Den Haag. De Ambassade zal zich blijven inzetten om indien mogelijk goede projecten te identificeren en te ondersteunen, waar mogelijk ook ten behoeve van Saoedische mensenrechtenverdedigers.

Vraag 5

Kunt u een categorisering maken van de verschillende Nederlandse mensenrechtenprojecten door een onderscheid te maken tussen zeer kleine en zeer grote projecten?

Antwoord

Vanuit het centrale gedeelte van het mensenrechtenfonds worden over het algemeen, maar niet uitsluitend, de grotere regionale projecten gefinancierd. Hiervoor wordt een tender uitgeschreven waarbij projecten tot een maximum bedrag van € 2 miljoen voor 4 jaar kunnen worden ingediend. Vanuit de Nederlandse ambassades worden over het algemeen kleinere projecten gefinancierd.

Vraag 6

Hoe staat het met de toegezegde evaluatie van de twee pilots inzake de receptorbenadering?

Antwoord

Zoals ook op 17 december 2012 per brief aan de Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 31 271, nr. 8), zal de pilot receptorbenadering begin 2014 tussentijds wordt geëvalueerd.

Vraag 7

Kunt u, nu het budget van het mensenrechtenfonds niet stijgt ten opzichte van het vorige kabinet, met de kritiek van het WRR-rapport «Aan het Buitenland Gehecht» in de hand, concluderen dat het met het oog op de effectiviteit wellicht beter is om in minder landen actief te zijn? Wat vindt u van het idee om vooral actief te zijn in landen waarmee wij een juridische band hebben (Raad van Europa; OVSE) en/of een ontwikkelingsrelatie hebben (partnerlanden)?

Antwoord

Omdat het budget voor het mensenrechtenfonds (MRF) niet stijgt, is besloten het fonds niet meer in te zetten in de meeste partnerlanden, omdat voor die landen al relatief veel budget beschikbaar is. Zoals ook blijkt uit de evaluatie van de projecten van het MRF die uw Kamer begin dit jaar toeging, is de inzet van mensenrechtenprojecten door Nederland effectief, professioneel, coherent met de algehele inzet en wordt deze zeer gewaardeerd door het maatschappelijk middenveld in landen. Besloten is de lijst met tien landen in te korten in vergelijking met 2012.

Vraag 8

Hoe wordt aandacht voor gender verwerkt in de financiële Europe 2020 onderhandelingen?

Antwoord

Bij het akkoord over het EU Meerjarig Financieel Kader voor 2014–2020 zijn het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie een gezamenlijke verklaring overeengekomen waarmee het belang van aandacht voor gender in de EU-begroting wordt benadrukt.

Vraag 9

In hoeverre is er aandacht voor gender binnen de onderhandelingen over de European External Action Service (EDEO), zowel financieel als inhoudelijk?

Antwoord

Gendervraagstukken staan hoog op de agenda van EU instellingen, waaronder EDEO. Een belangrijke leidraad vormt het EU actieplan voor gendergelijkheid. Mede dankzij inspanningen van Nederland is een gezamenlijke positie geformuleerd over gendergelijkheid en seksuele en reproductieve rechten, die EDEO in staat stelt zich ook in de onderhandelingen over de post-2015 agenda en met derde landen buiten de EU dit onderwerp actief onder de aandacht te brengen.

Vraag 10

Waarom ontbreekt in de nota een ranglijst van landen waar de mensenrechten het meest geschonden worden? Wat zijn de tien landen waar de vrijheid en mensenrechten het meest onder druk staan en op welke wijze probeert u dat met uw mensenrechtenbeleid te beïnvloeden?

Antwoord

Nederland voelt zich niet geroepen naast alle lijsten die al bestaan zelf een ranglijst uit te brengen. Het gebruik van ranglijsten moet overigens worden genuanceerd, aangezien het geen exacte wetenschap betreft. Wel geven ranglijsten en rapportages de ernst van de mensenrechtensituatie in landen weer, hetgeen een goede basis biedt voor mensenrechtenbeleid.

Vraag 11

Beschouwt u de radicale islam als een toenemende, ernstige bedreiging voor de mensenrechten? Zo ja, waarom benoemt u deze dreiging niet in uw nota?

Antwoord

In de nota schetst het kabinet dat Nederland zich verzet tegen inperking van fundamentele rechten, ook als dat gebeurt op basis van traditionele of religieuze waarden. Het kabinet maakt daarbij geen onderscheid naar religie of levensovertuiging; dergelijke inperking is altijd onacceptabel.

Vraag 12

Heeft u kennis genomen van de Ranglijst Christenvervolging, waaruit blijkt dat alle nieuwe landen op de ranglijst, te weten Mali, Tanzania, Kenia, Uganda en Niger, in Afrika liggen? (http://www.opendoors.nl/vervolgdechristenen/ranglijst-christenvervolging-2013/verdieping/negen-feiten-over-de-ranglijst-christenvervolging-2013/ ) Hoe verklaart u dit? Heeft dit volgens u iets met de opmars van de radicale islam in Afrika te maken?

Antwoord

Het kabinet heeft kennis genomen van de ranglijst, en heeft er met uw Kamer een Algemeen Overleg aan gewijd (Kamerstuk 32 735, nr. 79). Tijdens dat AO is ook geschetst dat het belang van dergelijke lijsten voor het buitenlands beleid genuanceerd kan worden, omdat vervolging niet altijd, of exclusief, gebeurt op grond van religieuze identiteit. Het kabinet laat daarom conclusies graag aan de opstellers van de lijst.

Vraag 13, 17 en 61

Klopt het dat de wereldwijde vervolging van christenen toeneemt, terwijl de situatie voor christenen in alle communistische landen, met uitzondering van Noord-Korea, verbetert? In hoeverre spelen volgens u de ontwikkelingen in de islamitische wereld een rol in de toename van vervolging van christenen?

Waarom stelt u dat vrijheid van godsdienst «onverminderd belangrijk blijft», terwijl het niet langer tot uw prioriteiten behoort? Is er sprake van een accentverschuiving ten opzichte van het beleid van het vorige kabinet?

Waarom behoort de vrijheid van godsdienst niet langer tot de prioriteiten? Welke ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten geven daar aanleiding toe? Klopt het dat de vrijheid van godsdienst de laatste jaren juist verder onder druk is komen te staan, door bijvoorbeeld de ontwikkelingen in de Arabische wereld?

Antwoord

Zoals vermeld in de mensenrechtenbrief en benadrukt tijdens het AO godsdienstvrijheid van 15 mei jl. (Kamerstuk 32 735, nr. 79) is vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een belangrijk thema binnen het mensenrechtenbeleid.

Verschillende bronnen wijzen erop dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging wereldwijd niet verbetert, en waarschijnlijk zelfs verslechtert. Inderdaad hebben christelijke groeperingen daar ook onder te lijden. Het kabinet kan niet bevestigen dat de situatie voor christenen in «alle communistische landen» verbetert, maar heeft wel kennis genomen van gematigd positievere berichten uit bijvoorbeeld China en Cuba.

Vraag 14

Hoeveel mensen zijn omgekomen tijdens het bewind van de Sudanese president Al-Bashir door (massa)moord, genocide, verhongering en andere door zijn regime veroorzaakte ernstige mensenrechtenschendingen? Kunt u de aantallen uitsplitsen per jaar en per gebied?

Antwoord

Er zijn geen betrouwbare cijfers over het aantal slachtoffers van de massale mensenrechtenschendingen in Sudan. Het is duidelijk dat tijdens het huidige bewind grote aantallen mensen het leven hebben gelaten, niet in de minste plaats omdat decennialang de oorlog tussen het noorden en het zuiden heeft gewoed. Volgens de VN liggen voor deze oorlog de schattingen rond de 2 miljoen dodelijke slachtoffers. Het conflict in Darfur heeft sinds 2003 naar schatting minstens 300.000 levens gekost. Ook bij recente conflicten in Zuid-Kordofan en Blue Nile zijn dodelijke slachtoffers te betreuren, en bij alle bovengenoemde conflicten zijn mensen intern ontheemd geraakt.

Vraag 15

Hoeveel fte is er binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbaar gesteld om zich specifiek bezig te houden met mensenrechten? Kunt u een vergelijking geven met de aantallen fte die voorgaande kabinetten ter beschikking hadden (vanaf 1995)?

Antwoord

Op het Ministerie zijn sinds 1995 gemiddeld 12 fte fulltime ingezet voor mensenrechtenbeleid, waarbij in periodes sprake was van een groter of kleiner team. Mensenrechtenbeleid per land wordt uitgevoerd door de landenmedewerkers op de regiodirecties en natuurlijk door medewerkers op ambassades. Bij piekbelasting wordt extra capaciteit ingezet.

Vraag 16

Herkent u binnen de Europese Unie de tendens niet meer volgens het beleidsvoornemen «more for more, less for less» te werken? Ondergraaft dat de inzet en de geloofwaardigheid van de Europese Unie en haar lidstaten op het gebied van de mensenrechten?

Antwoord

Het mensenrechtenbeleid van de Unie strekt zich uit over een breed terrein. Zoals verwoord in de EU-mensenrechtenstrategie van 25 juni 2012, vormt de bevordering van mensenrechten de zilveren draad van het gehele externe EU-beleid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief met kabinetsappreciatie van het nabuurschapsbeleid van 15 april 2013 (Kamerstuk 22 112, nr. 1616) is en blijft «more for more» het centrale uitgangspunt van het EU-nabuurschapsbeleid. Hoe effectiever het hervormingsproces in het partnerland is, hoe meer steun de EU wil uittrekken en hoe sterker de toenadering tot de Unie kan zijn. Tegenover Europese inspanningen staan verplichtingen voor partners op het gebied van onder meer mensenrechten, democratie en goed bestuur. Ook «less for less» wordt in de praktijk toegepast: zie onder meer het stopzetten van SPRING middelen aan Egypte, maar ook de artikel 96 procedures onder het verdrag van Cotonou waarbij directe hulp aan de regering van een ACS land wordt stopgezet bij schending van fundamentele waarden.

Vraag 17 – zie onder 13

Vraag 18

Impliceert het uitgangspunt dat mensenrechten het fundament vormen van de menselijke waardigheid, vrijheid en ontwikkeling, dat mensenrechten en kinderrechten aan de kerndoelen van het onderwijs in Nederland worden toegevoegd en verplicht worden gesteld?

Antwoord

Dit betreft een verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). De Staatssecretaris van OCW zal het voorstel om de mensenrechten, waaronder kinderrechten, in de kerndoelen expliciet te benoemen welwillend bezien. Mensenrechten zijn een belangrijk uitgangspunt van onze democratische samenleving.

Vraag 19, 159 en 164

In de nota over handel en ontwikkelingssamenwerking «Wat de wereld verdient» staat dat de inzet van de ambassades op economische diplomatie cruciaal is en dat dit aspect wordt meegenomen bij de invulling van de bezuinigingen op het postennet. In hoeverre strookt dit met de opmerking in de mensenrechtenbrief dat mensenrechten de hoeksteen zijn van het buitenlands beleid en dat economische diplomatie en het aankaarten van mensenrechten geen gescheiden trajecten zijn? Hoe wordt deze complementaire benadering bijvoorbeeld toegepast bij de bezuinigingen binnen het postennetwerk, waar de meerwaarde van de post op het gebied van mensenrechten minder zwaar meeweegt dan de economische meerwaarde van de post?

Wat zijn de gevolgen van het inkrimpen van het postennetwerk voor de beschikbare capaciteiten op de posten voor de inzet op mensenrechten? Hoeveel is de capaciteit voor de inzet op mensenrechten op het postennetwerk afgenomen?

Hoe rijmt u de bezuinigingen op het postennetwerk met het voornemen om het uitgebreide bilaterale instrumentarium sterk te benutten?

Antwoord

Bij bezuinigingen op het postennetwerk worden in de taakstelling van de posten de verschillende prioriteiten van het buitenlands beleid in samenhang bezien en tegen elkaar afgewogen. Het voornemen ambassades daar waar mogelijk open te houden, is ook voor de inzet van het bilaterale instrumentarium voor het mensenrechtenbeleid van groot belang.

Vraag 20

Zal een land als Egypte, dat miljarden aan hulpgelden ontvangen heeft, onder de indruk zijn van uw prioriteit om op te komen voor rechten van Lesbiennes, Homo’s, Biseksuelen en Transgenders (LHBT)? Hoe wilt u met een «creatieve aanpak» resultaten bereiken bij landen die er een totaal andere cultuur en opvattingen dan Nederland op nahouden?

Antwoord

Cultuur, traditie en religie mogen nooit een excuus vormen voor het schenden van mensenrechten van LHBT-personen. Nederland spreekt landen daarom aan, zowel bilateraal als binnen multilateraal verband, op grond van verplichtingen waaraan staten zichzelf hebben verbonden.

Nederland staat open voor constructieve dialoog en werkt ook samen met «niet-Westerse landen.» Samenwerken met cross-regionale partners is effectiever omdat de boodschap in landen met andere cultuur en opvattingen dan mogelijk sneller zal worden geaccepteerd. In de praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat Nederlandse ambassades lokale en nationale LHBT-initiatieven ondersteunen met geld en kennis.

Nederland staat ook in Egypte open voor constructieve dialoog met Egypte en onderhoudt contacten met de LHBT-gemeenschap.

Vraag 21

Uitgangspunt moet zijn een alomvattende inzet op mensenrechten, democratie en rechtsorde, hoe verhoudt dit zich met de bezuinigingen op het maatschappelijk middenveld zoals omschreven in de nota «Wat de wereld verdient»?

Antwoord

De relatie met het maatschappelijk middenveld blijft belangrijk. Binnenkort komt het kabinet met een separate brief over de toekomstige relatie tussen de Nederlandse overheid en maatschappelijke organisaties.

De samenwerking gaat zich richten op drie pijlers met veel ruimte voor mensenrechten, democratisering en rechtsorde. Het gaat om 1) de versterking van de functie van beleidsbeïnvloeding en pleitbezorging van maatschappelijke organisaties, 2) het zekerstellen van de politieke ruimte voor maatschappelijke organisaties en 3) de meerwaarde van maatschappelijke organisaties voor realisatie van beleidsspeerpunten als bijvoorbeeld veiligheid en rechtsstaat. Daarvoor blijft ook na 2015 budget beschikbaar.

Vraag 22

Uitgangspunt van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens is dat elk individu moet kunnen rekenen op respect van de staat voor zijn of haar individuele rechten. Hoe wordt naleving van de rechten van migrantenkinderen in Nederland en in het buitenland beleid gegarandeerd? Wat betekent dit in de praktijk voor de zes- tot achtduizend kinderen die in Nederland in een asielzoekerscentrum verblijven en vaak jaren achtereen en frequent moeten verhuizen?

Antwoord

In het Nederlandse vreemdelingenbeleid in den brede wordt rekening gehouden met de belangen en rechten van het kind voortvloeiend uit internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van het Mens en het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Het kabinet vindt het belangrijk dat het aantal gedwongen verhuizingen van asielzoekersgezinnen zo beperkt mogelijk is. Hiertoe zijn diverse maatregelen genomen. De Nederlandse organisatie voor de opvang van asielzoekers (COA) draagt er daarnaast zorg voor dat, als een gezin toch moet verhuizen, deze verhuizing zo mogelijk in de schoolvakanties plaatsvindt. Uw Kamer is recent geïnformeerd over het beleid ten aanzien van verhuizingen van asielzoekersgezinnen (Kamerstuk 19 637, nr. 1605; Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nrs. 1346 en 1361).

Vraag 23

Hoe wordt het recht op gezinshereniging gerealiseerd voor 3910 kinderen van toegelaten vluchtelingen die in het buitenland wachten op hereniging met hun familie in Nederland? Op welke wijze wordt de veiligheid en ontwikkeling van alleenstaande minderjarige asielzoekers gegarandeerd, zowel in Nederland als na terugkeer naar het land van herkomst?

Antwoord

Het eerste deel van deze vraag betreft het rapport dat de Kinderombudsman onlangs heeft uitgebracht. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal na de zomer zijn reactie op dit rapport aan u doen toekomen, zoals toegezegd.

Wat betreft het tweede deel van deze vraag verwijst het kabinet naar de beleidsbrief van 22 juni 2012 met de uitgangspunten voor het nieuwe beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv), dat op 1 juni 2013 in werking is getreden (Kamerstuk 27 062, nr. 75).

Vraag 24

U geeft aan zich te verzetten tegen cultuurrelativisme en landen aan te spreken op grond van verplichtingen waaraan staten zichzelf hebben verbonden, niet op basis van een moreel superioriteitsgevoel. Tegelijkertijd zegt u actief op zoek te gaan naar een common ground. Komt deze benadering niet overeen met de zogeheten receptorbenadering waarin cultuurrelativisme eveneens wordt verworpen, maar de andere partij wordt aangesproken op juridische verplichtingen alsmede de lokale context wordt meegenomen? Kunt u voorts gemotiveerd aangeven waarin de uitgangspunten op pagina 7 verschillen van deze receptorbenadering?

Antwoord

Nee, dit komt niet overeen met de receptorbenadering. Uitgangspunten van het mensenrechtenbeleid zijn universaliteit van mensenrechten en afwijzing van cultuurrelativisme. Wat Nederland nastreeft is dus helder. Om vervolgens mensenrechten te realiseren is dialoog nodig. Hoe die dialoog aan te gaan kan per situatie en land verschillen. De receptorbenadering is een specifieke pilot waarvan de effectiviteit zal worden onderzocht. Zoals bekend zal het kabinet de Kamer over de uitkomsten informeren.

Vragen 25 en 26

Kunt u een overzicht verstrekken van de niet-westerse partners waarmee de Nederlandse overheid samenwerkt?

Welke eisen zullen er aan de landen worden gesteld voor samenwerking? Zullen de toekomstige samenwerkingspartners blijvend worden aangesproken op mensenrechtenschendingen in eigen land?

Antwoord

Nederland werkt zowel met westerse als niet-westerse landen samen behalve indien dat politiek dan wel anderszins niet mogelijk is. De lijst van niet-westerse landen waar de Nederlandse overheid mee samen werkt is niet limitatief. Deze samenwerking vormt geen beletsel voor het aanspreken van het betreffende land op mogelijke mensenrechtenschendingen.

Vraag 27

U stelt dat actuele beelden van mensenrechtenschendingen meer overtuigen dan dikke rapporten. In hoeverre beschouwt u deze tendens als zorgelijk?

Antwoord

Internet en mobiele telefonie maken het dat mensenrechtenschendingen direct onder de aandacht worden gebracht. Dat is van grote waarde voor de bevordering van mensenrechten. Rapporten zijn eveneens nodig, omdat zij de informatie bieden die noodzakelijk is voor een degelijke analyse.

Vraag 28 en 108

Nederland maakt volgens de mensenrechtennota gebruik van digitale middelen als sociale media en apps om mensenrechten aan de kaak te stellen. Kunt een lijst maken van alle door Nederland gesteunde internet-mensenrechteninitiatieven? Met welke bijdrage financiert Nederland deze projecten?

Welke bijdrage heeft Nederland uitgegeven aan de bevordering van internetvrijheid? In welke landen is dit geld besteed?

Antwoord

Projecten die uit het mensenrechtenfonds worden gefinancierd op het terrein van internetvrijheid:

  • Free Press Unlimited – StoryMaker (€ 1.976.594, 2012 t/m 2015): financiering van de StoryMaker applicatie die onlangs in Tunesië is gepresenteerd. Dit is een mobiele cursus in veilig en ethisch verslaggeven voor (burger)journalisten in de MENA-regio (Tunesië, Egypte, Irak en Marokko).

  • Hivos – Digital Defenders Partnership (€ 1 miljoen, 2012 t/m 2014): multi-donorfonds voortkomend uit de Freedom Online Coalitie om cyberactivisten in nood te ondersteunen en de ontwikkeling van noodoplossingen voor internet te financieren.

  • Small Media Foundation – Small Media Academy (€ 1,5 miljoen, 2012 t/m 2014): ondersteunen van cyber activisten en bloggers in Iran door hen te voorzien van opleiding en technische ondersteuning.

  • Freedom House – Freedom on the net report (€ 1.372.762, 2012 t/m 2015): opstellen van 30 landenrapporten over de staat van internetvrijheid in deze landen.

  • Hivos – Internet Governance; Anchoring and safeguarding Internet freedom in the MENA region (€ 1.994.613, 2012 t/m 2015): professionalisering bloggers, activisten en mensenrechtenverdedigers en lobby ter verbetering samenwerking tussen de overheid, ngo's, de tech-gemeenschap en de particuliere sector in de MENA-regio (Iran, Irak, Syrië, Jordanië, Egypte, en Tunesië) op het gebied van internet governance-kwesties.

  • Rooz – Rooz Online (€ 850.000, 2011 t/m 2013): ondersteuning van een website die gericht is op het aanbieden van divers en onafhankelijk nieuws gericht op Iran.

  • Radio Zamaneh (€ 1.965.500, 2011 t/m 2013): het vormen van een onafhankelijke informatiebron d.m.v. een radiostation en een website voor en over Iran.

Vraag 29

Kunt u aangeven in welke conflictsituaties Nederland actief is op het gebied van bevordering van internetvrijheid? Hoe staat het voorts met de implementatie van de Global Online Freedom Act?

Antwoord

Nederland bevordert internetvrijheid in zowel conflictsituaties als niet conflictsituaties. De projecten die uit het mensenrechtenfonds gefinancierd worden om de internetvrijheid te bevorderen worden geïmplementeerd in: Tunesië, Egypte, Irak, Marokko, Iran, Syrië, Jordanië en Egypte.

De Global Online Freedom Act is nog niet door het Amerikaanse Congres aangenomen.

Vraag 30 en 110

Zijn de Verenigde Staten, met het oog op de affaire Snowden en PRISM, nog steeds een geschikte en wenselijke partner in de Freedom Online Coalitie?

Wat betekent de Nederlandse inzet in de Freedom Online Coalition voor de Nederlandse positie ten aanzien van het volgen van burgers door Amerikaanse inlichtingendiensten?

Antwoord

Genoemde kwesties hebben betrekking op het debat over de balans tussen vrijheid en veiligheid online. De Freedom Online Coalitie is juist een forum om dergelijke kwesties met partners te bespreken. Daarbij komt ook PRISM ter sprake.

Vraag 31 en 32

Kunt u een overzicht geven van de trilaterale partnerschappen die reeds zijn aangegaan en trilaterale partnerschappen die mogelijk worden aangegaan om mensenrechten verder gerealiseerd te krijgen? Kunt u daarbij aangeven waarom voor deze trilaterale partnerschappen is / wordt gekozen en waar hierbij op wordt ingezet?

Is de inzet m.b.t. de trilaterale partnerschappen dat een moeilijke boodschap steevast mede wordt uitgedragen door de samenwerkingspartner uit de regio of zal die geregeld ook enkel door de samenwerkingspartner en dus niet door Nederland worden uitgedragen?

Antwoord

In de mensenrechtenbrief staat een aantal mogelijke trilaterale samenwerkingsverbanden genoemd, zoals samenwerking met Rwanda en Brazilië op inzake Responsibility to Protect, met Zuid-Afrika en Brazilië op LHBT-rechten, met Canada en Senegal ten aanzien van godsdienstvrijheid en met Frankrijk, Turkije, Brazilië en Zuid-Afrika op vrouwenrechten. Op dit moment wordt een inventarisatie gedaan van alle opties. Trilaterale samenwerking wordt gezocht waar Nederland samen met landen in andere regio’s een verschil kan maken op specifieke mensenrechtenkwesties of thema’s. Samenwerking met landen in verschillende regio’s kan bijdragen aan de acceptatie van een bepaalde interventie. De arbeidsverdeling tussen Nederland en partners zal per geval verschillen. Ten tijde van de mensenrechtenrapportage 2013 zal een nader overzicht worden gegeven.

Vraag 33

Welke rol hebben zowel Nederlandse als lokale maatschappelijke organisaties in deze trilaterale samenwerking?

Antwoord

Een geïntegreerde benadering is uitgangspunt van het mensenrechtenbeleid in het buitenland. Ook bij trilaterale samenwerking wordt ingezet op samenwerking met verschillende actoren, zoals overheden, het maatschappelijk middenveld en bedrijven.

Vraag 34 en 35

Op wat voor manier wordt bij het aangaan van trilaterale samenwerking rekening gehouden met gevoeligheden binnen de regio?

Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat in de relatie met landen waarmee een trilateraal partnerschap wordt aangegaan ook de zorgen over mensenrechten in het land waarmee men samenwerkt geagendeerd blijven? Hoe gebeurt dat bijvoorbeeld in het geval van Brazilië – een beoogd partner waarbij ook in het eigen land mensenrechtenschendingen plaatsvinden?

Antwoord

Trilaterale partnerschappen op één of meerdere mensenrechtenthema’s worden aangegaan vanuit de wens van de betrokken landen om mensenrechten te bevorderen. Een dergelijke samenwerking is gebaseerd op een zekere gelijkgezindheid en vormt alleen daarom al geen beletsel om elkaar aan te spreken op mensenrechtenschendingen. Nederland streeft in elk geval naar een trilateraal samenwerkingsverband met Brazilië en Cuba op gebied van LHBT en met Rwanda en Brazilië op Responsibility to Protect (RtoP), zoals weergegeven in de mensenrechtenbrief.

Vraag 36

Kunt u de voordelen van de verduurzaming van de ananasketen in Costa Rica in kaart brengen? Kunt u hierin een onderscheid maken in voordelen voor respectievelijk de Costa Ricaanse en de Nederlandse markten? Hoe staat de verduurzaming van de ananasketen in verhouding tot Nederlands mensenrechtenbeleid?

Antwoord

Tachtig procent van de ananas die Nederland en Europa importeren komt uit Costa Rica. Gezien het belang van de export van tropisch fruit (ananas en bananen) voor het land is er Costa Rica alles aan gelegen haar positie te behouden en te verbeteren. Het Nederlandse Initiatief Duurzame Handel (IDH), waarbij de grootste Nederlandse importeurs van tropisch fruit zijn aangesloten, heeft als doelstelling dat vanaf 2020 alle handel in fruit 100% duurzaam moet zijn. Om deze doelstelling te bereiken, heeft IDH zich aangesloten bij het Costa Ricaanse Platform voor Duurzame Ananasproductie. Gezamenlijk wordt gewerkt aan projecten gericht op hergebruik van oogstafval, het terugdringen van pesticidengebruik, het reduceren van waterverbruik, maar ook het verbeteren van arbeidsomstandigheden. Op dit laatste punt wil het Platform voor Duurzame Ananasproductie verbeteringen realiseren met betrekking tot vakbondsrechten, de veiligheid van de werknemers in deze sector en van de bevolking in het gebied waar wordt geproduceerd, alsook de positie van migrantenarbeiders. Deze arbeidsomstandigheden zijn relevant voor het Nederlandse mensenrechtenbeleid. De samenwerking tussen IDH en het ananasplatform is tot stand gekomen op initiatief van de Nederlandse ambassade in San José.

Vraag 37

Wat zijn de belangrijkste kritiekpunten van internationale organisaties en toezichtmechanismen op de mensenrechtensituatie in Nederland? Welke stappen is de regering bereid naar aanleiding hiervan te nemen?

Antwoord

Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad in mei 2012 ontving Nederland aanbevelingen over het niet-ratificeren van het VN-gehandicaptenverdrag, de aanpak van rassendiscriminatie op de arbeidsmarkt, het ontbreken van mensenrechteneducatie op scholen, de loonkloof en kinderen in de asielprocedure. De Kamer is op 1 november 2012 schriftelijk geïnformeerd over de reacties op de aanbevelingen en de verzoeken om extra informatie (Kamerstuk 26 150, nr. 127). Nederland zal in 2014 op vrijwillige basis rapporteren over de voortgang. Ook zal informatie over het vervolg op de UPR aanbevelingen terug te vinden zijn in de reactie van het kabinet op de aanbevelingen van het College voor de Rechten van de Mens en in het Nationaal Actieplan Mensenrechten dat de Minister van BZK namens het kabinet uitbrengt.

Vraag 38

Hoeveel kost het College voor de Rechten van de Mens? Kunt u een onderscheid maken in de in 2012 gemaakte kosten en de verwachte kosten voor 2013 en later?

Antwoord

Het College voor de Rechten van de Mens is een zelfstandig bestuursorgaan. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie verzorgt de basisfinanciering. In 2012 heeft het College een bijdrage van het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontvangen van € 6.4 mln. Zoals uit het jaarverslag 2012 is op te maken diende het College voor 2012 een sluitende begroting in voor dit bedrag (http://www.mensenrechten.nl/publicaties/zoek?categorie[0]=434555 ).

In 2013 bedraagt de bijdrage van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aan het College voor de Rechten van de Mens € 6.1 mln. Conform de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie 2013 is het budget van het College voor de Rechten van de Mens € 6,8 mln. Het verschil is te verklaren door het feit dat hierin de huisvestingskosten zijn opgenomen, die door het Ministerie rechtstreeks aan de Rijksgebouwendienst worden betaald. Uitgangspunt voor de begroting van het College voor de Rechten van de Mens is het Meerjarenplan 2012 – 2015.

Vraag 39

Op welke manier kan het College voor de Rechten van de Mens, dat onder meer toezicht houdt op het mensenrechtenbeleid van de overheid, zich onderscheiden van andere – soms door ons gesteunde – Nederlandse mensenrechtenorganisaties?

Antwoord

Het College voor de Rechten van de Mens bevordert de naleving van mensenrechten (inclusief gelijke behandeling) in praktijk, beleid en wetgeving, en vergroot het bewustzijn van mensenrechten in Nederland. Het College speelt een belangrijke rol omdat het vanuit zijn onafhankelijke positie advies en opinie levert en onderzoek en voorstellen doet naar mensenrechtelijke vraagstukken in de volle breedte en samenhang. Daarnaast heeft het een oordelende functie op het terrein van de gelijke behandelingswetgeving.

Vraag 40

Is het kabinet voornemens om het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten dit jaar te ratificeren? Indien neen, waarom niet?

Antwoord

Zoals gemeld hecht het kabinet aan spoedig onderzoek naar de gevolgen van ratificatie van het Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.

Vraag 41

Hoe verhoudt de voorzichtige opstelling ten aanzien van de afdwingbaarheid van ESC-rechten zich tot het onderstrepen van het (toegenomen) belang van economische, sociale en culturele rechten en het evidente verband hiervan met burgerlijke- en politieke rechten?

Antwoord

Standpunt van het kabinet is dat de rechten opgenomen in beide internationale verdragen gelijkwaardig zijn. De aard van de rechten kan echter wezenlijk verschillen. Het kabinet is van mening dat economische, sociale en culturele rechten zich vanwege hun meer programmatische aard over het algemeen minder goed lenen voor afdwingbaarheid in individuele gevallen dan het geval is bij burgerlijke en politieke rechten. Om die reden vindt het kabinet het van belang eerst te onderzoeken wat de mogelijke gevolgen zijn van het accepteren van een individueel klachtrecht op internationaal niveau.

Vraag 42

Wat houdt het onderzoek naar de gevolgen van ratificatie van het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten in? Kunt u aangeven welke stappen eerder zijn genomen? Wat voor onderzoeksresultaten zouden ertoe kunnen leiden dat Nederland (nu nog) niet ratificeert? Wanneer zal het onderzoek naar de gevolgen van ratificatie van het facultatief protocol bij het ESC-verdrag zijn afgerond? Zal de Kamer hierover geïnformeerd worden? Welke andere facultatieve protocollen overweegt de regering te ratificeren?

Antwoord

Nederland is in 1979 partij geworden bij het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten. De tekst van het Verdrag dateert uit 1966. Sindsdien heeft het VN-Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten veelvuldig interpretaties van het Verdrag het licht doen zien, hetzij aan de hand van aanbevelingen op basis van landenrapporten, hetzij op basis van general comments. Het kabinet is voornemens dit onderzoek naar het acquis van het Comité op korte termijn te doen en zal de Kamer over de uitkomsten informeren. Naast het onderhavig Protocol zal het kabinet nog haar standpunt bepalen over het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap en het Derde Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Vraag 43

Kunt u aangeven in welke omstandigheden u het voor de hand vindt liggen dat Nederland zich niet in EU-verband, maar alleen uitspreekt over mensenrechten?

Antwoord

Nederland is er voorstander van dat de EU zich uitspreekt over mensenrechten. Daar waar het nodig en nuttig is om aanvullend bilateraal te spreken zal Nederland dat doen met name op de prioriteiten genoemd in de mensenrechtenbrief. Nederland zal zich in de bilaterale dialogen met derde landen uit blijven spreken over mensenrechten. Daarbij heeft ook de mensenrechtenambassadeur een belangrijke rol.

Vraag 44

Hoe worden mensenrechten binnen het internationaal energiebeleid aan de orde gesteld? Kunt u concrete voorbeelden hiervan geven? Hoe vindt monitoring en evaluatie van de resultaten van deze beleidsinzet plaats?

Antwoord

Dat gebeurt op verschillende manieren. Internationaal groeit de steun voor het maken van afspraken die minimum eisen stellen aan het tegengaan van negatieve consequenties van de wijze van productie van grondstoffen. De OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen, die in 2011 onder Nederlands voorzitterschap in lijn zijn gebracht met de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, en de OESO Due Diligence richtlijnen zijn hiervan voorbeelden. Van internationaal opererende bedrijven wordt verwacht dat zij deze richtlijnen naleven.

Nederland is initiatiefnemer van het Conflict-Free Tin Initiative, een in 2012 opgezette pilot voor het winnen van conflictvrij tin uit Zuid-Kivu (DRC). Het initiatief vormt een goed voorbeeld van een multi-stakeholder samenwerkingsverband tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen en introduceert een strak gecontroleerde conflictvrije toeleveringsketen buiten controle van de gewapende groepen in de DRC. Het biedt een eerste stap op weg naar hernieuwde economische activiteit en hoop voor de vele werkloze mijnwerkers.

Nederland is voorts sinds 2001 actief lid van het multi-stakeholder initiatief van de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» (VPs), gericht op het bevorderen van mensenrechten bij de beveiliging van grondstoffenbedrijven in conflictgebieden. De VP deelnemers voeren een actief beleid om meer landen, bedrijven en maatschappelijke organisaties met een profiel in de extractieve sector (een sector die gevoelig is voor mensenrechtenschendingen) aan het initiatief te laten deelnemen. Op 24 juni jl. is de Kamer het jaarverslag over de activiteiten binnen de VPs in 2012 toegekomen (Kamerstuk 33 226, nr. G).

Vraag 45

Kunt u een tijdpad geven voor de ratificatie en bekrachtiging van het VN-verdrag voor mensen met een handicap?

Antwoord

Momenteel wordt gewerkt aan ratificatie van het Verdrag voor de rechten van personen met een handicap, een van de voornemens uit het regeerakkoord. Tot en met 16 augustus 2013 vindt een consultatieronde plaats voor de wetten die het Verdrag moeten ratificeren. In deze consultatie worden de conceptwetsvoorstellen voorgelegd die nodig zijn om het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap (hierna: het verdrag) te kunnen ratificeren. Het gaat hier om een conceptwetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag en een conceptwetsvoorstel tot uitvoering van het verdrag (zie www.internetconsultatie.nl/vnverdraghandicap ). Hierna zal het wetgevingsproces worden vervolgd. Naar verwachting zullen de wetsvoorstellen na de zomer voor advies naar de Raad van State worden gestuurd; streven is om de wetsvoorstellen voor eind 2013 in te dienen bij de Tweede Kamer. Daarnaast zal het kabinet zijn standpunt bepalen ten aanzien van toetreding tot het facultatief protocol.

Vraag 46

Aan welke mensenrechteninstituten, nationaal en internationaal, denkt u wanneer u spreekt over capaciteitsopbouw van mensenrechteninstituten door het College voor de Rechten van de Mens? Zijn hier eisen aan verbonden? Beslist het College zelf over samenwerkingsverbanden?

Antwoord

Het College voor de Rechten van de Mens beslist zelf over samenwerkingsverbanden met andere nationale mensenrechteninstituten. Het kan gaan om uitwisseling van kennis en ervaring op verschillende thema’s.

Op Europees niveau werken mensenrechteninstituten samen in de European Group of National Human Rights Institutions (NHRIs). Binnen deze groep werkt men samen om gemeenschappelijke standpunten in te brengen bij discussies over bijvoorbeeld nieuwe verdragen binnen de Raad van Europa, of over nieuwe beleidsvoorstellen op EU-niveau.

Vraag 47

Met welke frequentie vergadert het interdepartementaal mensenrechtenoverleg?

Antwoord

Het interdepartementaal mensenrechtenoverleg vindt vier maal per jaar plaats.

Vraag 48

Vindt er monitoring en evaluatie plaats van de beleidsinzet op mensenrechten? Zo ja, op welke wijze en met welke intervallen zal deze monitoring en evaluatie plaatsvinden?

Antwoord

Monitoring van de beleidsinzet vindt plaats aan de hand van de actiepunten zoals geformuleerd in de mensenrechtenbrief. In de jaarlijkse mensenrechtenrapportage wordt over de tussentijdse resultaten gerapporteerd. De beleidsinzet op mensenrechten wordt periodiek geëvalueerd, in overeenstemming met de regeling prestatie en evaluatieonderzoek (RPE2013). De laatste beleidsevaluatie verscheen in 2006; de eerstvolgende wordt verwacht in 2014. In overeenstemming met regelgeving subsidies is het mensenrechtenfonds begin 2013 geëvalueerd. Voorts verscheen eind 2011 een thematische evaluatie van het EU mensenrechtenbeleid; ook de politieke inzet van de EU op landenniveau is daarin betrokken. Aangezien Nederland veelal in EU-kader opereert is dit ook een evaluatie van het Nederlandse beleid.

Vraag 49

Bij wie vindt u dat het primaat binnen de EU wat betreft mensenrechtenbeleid moet liggen? Gaat u zich inzetten om dat te realiseren?

Antwoord

Zowel voor het interne als externe EU-mensenrechtenbeleid geldt dat een krachtig en effectief beleid stoelt op een goede samenwerking tussen de verschillende EU-instellingen, organen en instanties, die elk hun eigen rol spelen. Zo zijn de Europese Commissie, de Raadswerkgroep voor fundamentele rechten, vrij verkeer van personen en burgerschap (FREMP) en het EU Grondrechtenbureau belangrijke actoren bij de totstandkoming en naleving van het interne mensenrechtenbeleid. De speciale vertegenwoordiger van de EU, de Raadswerkgroep mensenrechten (COHOM), de Europese Dienst voor Extern Optreden en de EU delegaties zijn belangrijke actoren in het externe mensenrechtenbeleid.

Vraag 50

Welke middelen vallen er onder de «verscheidenheid aan instrumenten» die de EU tot haar beschikking heeft ter verbetering van de mensenrechten?

Antwoord

De EU beschikt over meerdere instrumenten die zich specifiek richten op mensenrechten. Daarbij kan gedacht worden aan de EU-mensenrechtendialogen met derde landen, de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, de mensenrechten-landenstrategieën en het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten waarmee de EU mensenrechtenprojecten financiert. Daarnaast worden mensenrechten steeds meer door het gehele EU-beleid geweven. Zo worden bijvoorbeeld vrijhandelsverdragen, Economic Partnership Agreements, ontwikkelingssamenwerkingsverdragen (en de politieke dialogen die daaraan verbonden worden) en GBVB-missies benut ter bevordering van de mensenrechten.

Vraag 51

Kunt u aangeven welke landen het afgelopen jaar door Nederland zijn aangesproken op het niet nakomen van verplichtingen waaraan ze zichzelf hebben verbonden?

Antwoord

Nederland spreekt in principe ieder land aan bij het niet nakomen van mensenrechtenverplichtingen waaraan ze zichzelf hebben verbonden. Dit gebeurt zowel bilateraal bijvoorbeeld tijdens de bezoeken van de bewindslieden en de mensenrechtenambassadeur als multilateraal bijvoorbeeld via de Universal Periodic Review. Een uitputtende lijst is hiervan niet te geven.

Vraag 52

Op het gebied van welke concrete mensenrechtensituaties in EU-lidstaten meent Nederland dat met prioriteit stappen dienen te worden ondernomen?

Antwoord

In de mensenrechtenbrief zijn helder de Nederlandse prioriteiten voor mensenrechtenbeleid opgenomen. Deze prioriteiten gelden onverkort ook voor de EU-lidstaten. Afhankelijk van de mensenrechtensituatie moet worden bezien of actie in VN-kader, RvE-kader of bilateraal kader in de rede ligt.

Vraag 53

Welke kritiek heeft u op de effectiviteit van de opzet van de EU-mensenrechtendialogen? Welke specifieke EU-mensenrechtendialogen betreft dit?

Antwoord

Het kabinet is van mening dat de EU-mensenrechtendialogen met derde landen onvoldoende tweerichtingsverkeer zijn, waarbij de EU onvoldoende openstaat voor kritiek. Dat maakt de EU-mensenrechtendialogen momenteel teveel tot monologen die weinig effect sorteren. Ook worden lidstaten nog onvoldoende betrokken in de voorbereiding van en tijdens de dialogen. Daarbij zouden de EU-dialogen en de bilaterale dialogen die lidstaten met derde landen voeren beter op elkaar aan kunnen sluiten. Ook zal de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de dialogen verder versterkt moeten worden. De dialogen met Rusland en China zijn voorbeelden van EU-mensenrechtendialogen die moeizaam verlopen.

Vraag 54

Welke andere EU lidstaten heeft Nederland in 2013 aangesproken op grond van verplichtingen waaraan staten zichzelf hebben gebonden als lid van de Raad van Europa? Om wat voor thema's gaat het? Hoe wordt de voortgang gemonitord?

Antwoord

In het kader van het toezicht door het Comité van Ministers (o.g.v. artikel 46 lid 2 EVRM) op de naleving van arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens door de lidstaten, spreekt Nederland regelmatig EU-landen aan op de niet, of niet volledige, tenuitvoerlegging van arresten. In 2013 betrof dit de volgende uitspraken: Gebremedhin v. Frankrijk, R.R. e.a. v. Hongarije, A, B & C v. Ierland, Hirsi Jamaa e.a. v. Italië, Mostacciuolo en Gaglione e.a. v. Italië en Kurić e.a. v. Slovenië. De thema’s die daarbij onder meer aan de orde kwamen, zijn: asielrecht, verbod van foltering, abortuswetgeving, excessieve lengte van gerechtelijke procedures, getuigenbescherming en het recht op eerbiediging van privé, familie- en gezinsleven.

In het kader van de dialoog van de Secretaris-Generaal met het Comité van Ministers heeft Nederland in 2013 vragen gesteld over de bereidheid van Hongarije uitgebrachte opinies van de Venetië Commissie ter harte te nemen. Sinds 2011 zijn terzake meer dan 10 opinies uitgebracht over de constitutie en aanverwante fundamentele wetgeving onder meer betrekking hebbend op: de rechterlijke macht, verkiezingen, vrijheid van godsdienst en mediavrijheid.

Vraag 55

Wat is uw plan van aanpak om tot een mechanisme te komen binnen de EU waardoor lidstaten elkaar op gelijke voet kunnen aanspreken? Op welke termijn denkt u dit te kunnen realiseren?

Antwoord

Het kabinet werkt hard samen met gelijkgezinde partners om zo spoedig mogelijk te komen tot een EU-rechtsstaatsmechanisme, onder andere door de brief aan de Commissie in maart en agendering op de Raad Algemene Zaken in april en juni van dit jaar. Hier bleek dat de overgrote meerderheid van de lidstaten positief staat tegenover een initiatief op dit vlak en dat velen, waaronder vanzelfsprekend ook de vier initiatief nemende landen, graag bereid zijn mee te denken over de mogelijkheden. Op verzoek van de Raad zal de Commissie na de zomer haar analyse van de bestaande mogelijkheden en opties binnen de huidige verdragen voor monitoring van de rechtsstaat presenteren. Ook het Europees Parlement heeft naar aanleiding van het Tavares rapport onlangs opgeroepen tot een dergelijk mechanisme («Kopenhagen-commissie»). Het kabinet blijft zich ervoor inzetten het initiatief actief op de agenda te houden.

Vraag 56

Welke rol speelt het maatschappelijk middenveld in de mensenrechtendialoog van de EU? Is deze rol groot genoeg naar uw inzicht? Kunt u uw mening onderbouwen? Welke maatregelen bent u bereid te treffen, eventueel in samenwerking met de EU, om de stem van het maatschappelijk middenveld in repressieve staten te waarborgen? Hoe zet Nederland er concreet op in dat het maatschappelijk middenveld een duidelijker stem wordt gegeven in de EU-mensenrechtendialogen?

Antwoord

Nederland blijft in EU-verband inzetten op een meer actieve rol van ngo’s tijdens de dialoog, alsook op tijdige consultaties die de dialoog kunnen voeden en de agenda van de dialoog kunnen vormgeven. De EU kan het maatschappelijk middenveld, zowel in Brussel als in het betreffende land, voorafgaand aan de dialoog raadplegen over de mensenrechtensituatie in het land. Een positieve ontwikkeling is dat de EU dit steeds vaker doet. Ook de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor mensenrechten, die namens de EU ook mensenrechtendialogen met derde landen voert, gaat veelvuldig in gesprek met het maatschappelijk middenveld in de landen die hij bezoekt. Na de zomer zal de Raadswerkgroep mensenrechten (COHOM) een strategische discussie houden over hoe de EU-mensenrechtendialogen effectiever kunnen worden vormgegeven. Nederland zal daarbij inzetten op het versterken van de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de EU-mensenrechtendialogen.

Vraag 57, 58 en 59

Wanneer zal het kabinet zijn standpunt bepalen inzake het ondertekenen en ratificeren van het derde Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag voor de Rechten van het Kind?

Onderkent het kabinet het belang van het derde Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag voor de Rechten van het Kind, namelijk dat kinderen een klacht of probleem waarvoor zij in eigen land geen gehoor vinden, kunnen voorleggen aan het VN Comité inzake de Rechten van het Kind?

Onderkent het kabinet tevens het belang van de Kennisgevingsprocedure voor het vergroten van het inzicht in wereldwijde schendingen van kinderrechten door het Kinderrechtencomité?

Antwoord

Het kabinet zal dit jaar zijn standpunt bepalen inzake het ondertekenen en ratificeren van het derde Facultatief Protocol bij het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Vraag 60

Zal ook inzet ten aanzien van bedrijfsleven en mensenrechten deel uitmaken van de versterking van de interdepartementale samenwerking op het terrein van mensenrechten?

Antwoord

Tijdens de consultaties voor het nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten is naar voren gekomen dat sterkere beleidscoherentie gewenst is, zowel nationaal als internationaal. De interdepartementale werkgroep die het nationaal actieplan uitwerkt, zal hier specifiek aandacht aan besteden.

Vraag 61 – zie onder 13

Vraag 62, 63 en 66

Wereldwijd zitten vermoedelijk minstens een miljoen kinderen vast in gevangenissen, vaak voor lichte vergrijpen en onder erbarmelijke omstandigheden. Hoe werkt het kabinet aan het terugbrengen van het hoge aantal minderjarigen in detentie wereldwijd?

Zet het kabinet zich er internationaal voor in om ervoor te zorgen dat vrijheidsbeneming alleen wordt gehanteerd als uiterste maatregel en er wereldwijd rekening wordt gehouden met de rechten van minderjarige verdachten en veroordeelden?

Op welke wijze draagt het kabinet internationaal bij aan het bevorderen van wetten en procedures waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van minderjarige verdachten en veroordeelden?

Antwoord

Nederland is partij bij het internationale kinderrechtenverdrag en zet zich ervoor in dat staten dit verdrag implementeren. In dit verdrag staat in artikel 37 aangegeven dat het opsluiten van kinderen alleen als uiterste maatregel dient te worden ingezet en dan zo kort mogelijk. Waar nodig wordt hier niet alleen aandacht voor gevraagd in multilateraal verband maar ook tijdens bilaterale bezoeken van de bewindslieden en de mensenrechtenambassadeur. Bij mijn bezoek aan Israël afgelopen juni heb ik met Minister Livni van Justitie gesproken over de situatie van Palestijnse kinderen in detentie. Daarbij heb ik de situatie van kinderen in detentie opgebracht en gevraagd de omstandigheden waaronder kinderen in detentie verblijven te verbeteren.

Vraag 64

Hoe maakt het kabinet zich sterk voor bescherming van de rechten van kinderen in (straf)procedures?

Antwoord

In het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering zijn speciale hoofdstukken opgenomen voor strafprocedure die op minderjarigen betrekking hebben. In deze bepalingen is bijvoorbeeld voorzien in een aangepast sanctiepakket voor minderjarigen, zijn de eisen van advisering van de rechter door de raad van de kinderbescherming opgenomen, zijn de ouders verplicht om ter terechtzitting van hun kind te verschijnen en is ook voorzien in een ruimere regeling voor rechtsbijstand dan bij volwassenen. Het kabinet beziet bij veranderingen in wetgeving en beleid steeds of deze in dezelfde mate moet worden doorgevoerd voor jeugdigen of dat voor deze categorie andere (meer beschermende) regels moeten worden gesteld. In periodieke rapportages die ten behoeve van het VN-Kinderrechtencomité worden opgesteld en die ook met de Kamer worden gedeeld worden de aanpassingen en verbeteringen ten aanzien van de uitvoering van het Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind weergegeven.

Vraag 65

Hoe zorgt het kabinet ervoor dat iedereen die in Nederland met kinderen in detentie werkt voldoende kennis van kinderen en kinderrechten heeft, gespecialiseerd is en regelmatig deskundigheidsbevordering krijgt?

Antwoord

In Nederland zijn ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties speciale inrichtingen voor jeugdigen, met specifiek opgeleid personeel, een op jeugdigen gerichte methodiek en dagprogramma, en specifieke gedragsinterventies. De pedagogische grondslag van het werk in deze justitiële jeugdinrichtingen is verankerd in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (JJI). De tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen wordt aangewend voor de opvoeding van de jeugdige en zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan diens terugkeer in de maatschappij. Daarbij horen ook opleidingstrajecten voor JJI-medewerkers.

Vraag 66 – zie onder 62

Vraag 67

Welke bijdrage levert het kabinet aan het bevorderen van instellingen die bedoeld zijn voor de detentie van kinderen en de training van personeel in de rechtspraak, de politie en het gevangeniswezen?

Antwoord

Instellingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de rechtspraak werken intensief samen met partnerorganisaties in het buitenland. Justitiële capaciteitsopbouw verloopt in afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Nederlandse ambassades en/of in EU-verband. De vormen van samenwerking zijn niet specifiek gericht op de situatie van kinderen maar meer in het algemeen op het verbeteren van de rechtsstaat. Samenwerking heeft daarmee impliciet effect op de verbetering van detentieomstandigheden bijvoorbeeld door het introduceren van differentiatieregimes of de behandeling van seksueel delinquenten, de onafhankelijkheid van de rechter en bijvoorbeeld het herkennen en aanpakken van mensenhandel. Het onlangs door BZ geïntroduceerde MATRA-programma Cooperation Program on the Rule of Law (COPROL) is hiervoor bij uitstek geschikt.

Vraag 68

Hoe gaat Nederland, in het licht van de prioritaire thema’s bescherming van mensenrechtenverdedigers, gelijke rechten voor en geweld tegen vrouwen, vrijheid van godsdienst, fundamentele arbeidsrechten, kinderarbeid, doodstraf en foltering prioriteit geven aan de circa 300 miljoen Dalits («kastelozen»), vooral in Zuid-Azië, die het slachtoffer zijn van alle aan die thema’s gerelateerde schendingen, zoals ook de Kamer in haar motie van 29 juni 2011 heeft uitgesproken?

Antwoord

Nationale wetgeving voor de bescherming van Dalits is voldoende aanwezig, implementatie van deze wetgeving stuit echter vaak nog op gebrekkige lokale uitvoering, vooral in landelijke gebieden. De recent in het Europees Parlement aangenomen resolutie over de positie van Dalits geeft duidelijke aanbevelingen voor het EU mensenrechtenbeleid. Nederland gaf naar aanleiding van genoemde motie een extra financiële bijdrage aan de organisatie International Dalit Solidarity Network (IDSN).

Vraag 69

Wordt het Shelter City programma in Nederland ook verder uitgebreid als het gaat om verblijfsduur? Wat is de specifieke inzet van het kabinet met betrekking tot de uitbreiding van het Shelter City programma? Zijn er al potentiële steden geïdentificeerd en zo ja, welke? Hoeveel animo is er onder mensenrechtenverdedigers voor het Shelter City programma? Wat is de gemiddelde duur van een aanvraag voor een plaats in het Shelter City tot de daadwerkelijke plaatsing? Welke kosten zijn er verbonden aan het Shelter City programma en hoe zijn deze kosten verdeeld? Bent u bereid om u in te zetten voor harmonisatie van de visumregelgeving voor mensenrechtenverdedigers in de EU? Zo ja, hoe gaat u dit doen en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

De specifieke inzet van het kabinet met betrekking tot het Shelter City programma staat beschreven in de mensenrechtenbrief en behelst uitbreiding naar 10 plekken per jaar voor de opvang van mensenrechtenverdedigers in nood in meerdere steden. Het kabinet hecht eraan dat steden en organisaties zelf het initiatief nemen om opvang aan mensenrechtenverdedigers in nood te bieden, zodat het initiatief ook lokaal gedragen wordt en de mensenrechtenverdediger het maximale uit het verblijf in NL kan halen dat hem/haar helpt bij capaciteitsversterking en veiligheid.

Naar aanleiding van Shelter City Den Haag, uitgevoerd door de ngo Justitia et Pax, hebben enkele steden zich gemeld bij Justitia et Pax om ook Shelter City te worden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wil financiële ondersteuning bieden bij het uitvoeren van een Shelter City programma.

De kosten van het huidige Shelter City programma worden gedeeld tussen de gemeente, Justitia et Pax, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, aangevuld met private fondsen. Dit zal idealiter ook gelden voor toekomstige Shelter Cities. De bijdrage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bedraagt, voor de periode september 2012 – september 2013, € 44.700.

Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 32 735, nr. 4), is het uitgangspunt voor de overkomst van mensenrechtenverdedigers dat dit van tijdelijke duur is met een maximum van drie maanden. De bestaande EU wet- en regelgeving op het gebied van visumverlening voorziet in de mogelijkheid om voor kort verblijf een regulier Schengenvisum aan mensenrechtenverdedigers te verstrekken.

Vraag 70 en 72

Hoe zorgt u dat de afnemende capaciteit op de posten niet ten koste gaat van de aandacht voor mensenrechtenverdedigers in bilaterale contacten?

Wat verstaat u onder het inzetten op het vergroten van de zichtbaarheid van mensenrechtenverdedigers? Op welke wijze gaat u inzetten op het vergroten van de zichtbaarheid van mensenrechtenverdedigers? Welke middelen stelt u hiervoor beschikbaar? Welke instrumenten hebben ambassades tot hun beschikking om mensenrechtenverdedigers en mensenrechtenorganisaties te steunen in de ontwikkeling van hun capaciteiten? Wordt hierbij ook gebruik gemaakt van lokale middelen en lokale expertise?

Antwoord

Het contact met mensenrechtenverdedigers blijft een belangrijke taak van de Nederlandse ambassades. Door zichtbaarheid kan Nederland mensenrechtenverdedigers steunen bij hun werk en hun veiligheid vergroten. Leden van het kabinet, de MRA en medewerkers op de ambassades doen dit via ontmoetingen met mensenrechtenverdedigers. Nederland biedt ook financiële ondersteuning via het mensenrechtenfonds (zie voor palet aan ambassade-instrumenten blz. 30 in de mensenrechtenbrief). De EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers bieden hiervoor nog steeds een goede basis met verschillende instrumenten, zoals ontmoetingen tussen de EU, EU-lidstaten en mensenrechtenverdedigers. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt internationale organisaties die zich inzetten voor mensenrechtenverdedigers en lokale organisaties via de ambassades.

Vraag 71

Wat is de inzet van het kabinet op mensenrechten in de Community of Democracies?

Antwoord

Nederland is actief lid van de Working Group on Enabling and Protecting Civil Society van de Community of Democracies, onder voorzitterschap van Canada. Deze werkgroep heeft een waarschuwingssysteem wanneer in specifieke landen wetgeving dreigt te worden aangenomen die de mensenrechten schendt, dan wel de ruimte van ngo’s beperkt. De deelnemende landen in de werkgroep worden m.b.v. dit systeem opgeroepen via stille diplomatie bij de betrokken landen dit soort concept-wetgeving aan de orde te stellen.

Vraag 72 – zie onder 70

Vraag 73

Bent u bereid de visa van mensenrechtenverdedigers te verlengen wanneer de situatie daar aanleiding toe geeft? Indien nee, waarom niet?

Antwoord

Als een mensenrechtenverdediger op basis van een regulier Schengenvisum in Nederland verblijft en de omstandigheden tijdens het verblijf zodanig zijn gewijzigd dat de tijdige terugkeer een gevaar zou betekenen voor de mensenrechtenverdediger, biedt de regelgeving de mogelijkheid het verblijf met maximaal 3 maanden te verlengen. Het gaat dan uitdrukkelijk niet om omstandigheden die bij de oorspronkelijke aanvraag al bekend waren.

Vraag 74

Wanneer organiseert Nederland de internationale bijeenkomst op hoog niveau over mensenrechtenverdedigers? Wat is het doel van deze bijeenkomst? Hoe zullen de mensenrechtenverdedigers worden geselecteerd die zullen deelnemen aan de door Nederland te organiseren internationale bijeenkomst op hoog niveau over en met mensenrechtenverdedigers?

Antwoord

Nederland organiseert in december van dit jaar in het kader van de Dag van de Rechten van de Mens een internationale bijeenkomst op hoog niveau over en voor mensenrechtenverdedigers. Het doel van de bijeenkomst is mensenrechtenverdedigers meer stem te geven, zowel in internationale fora als in eigen land. Op dit moment wordt gewerkt aan de precieze invulling van de conferentie.

Vraag 75

In hoeverre blijft de mensenrechtenprijs een prijs voor mensenrechtenverdedigers, gelet op de nieuwe, brede, formulering van de prijs en plaatsing onder titel 3.1 Mensenrechtenverdedigers?

Antwoord

In de mensenrechtenbrief worden mensenrechtenverdedigers gedefinieerd als «personen, groeperingen en maatschappelijke instanties die zich inzetten om universeel erkende mensenrechten en fundamentele vrijheden, of het nu gaat om burgerlijke en politieke rechten of economische, sociale en culturele rechten, te bevorderen en beschermen» (blz. 13). De nieuwe mensenrechtenprijs gaat uit van deze definitie en richt zich op diegenen die de mensenrechten bevorderen of beschermen door een mensenrechteninnovatie. Daarmee blijft de prijs op mensenrechtenverdedigers gericht. Wel is het zo dat deze definitie ruimer is dan de criteria die golden voor mensenrechtenverdedigers die in aanmerking konden komen voor de Mensenrechtentulp.

Vragen 76, 77, 78 en 79

Waarom is besloten dat de jaarlijkse mensenrechtenprijs een nieuw karakter krijgt? Welke kritiek heeft u op de prijs zoals die hiervoor was?

Wat was de opzet en uitkomst van de evaluatie van de Mensenrechtenprijs? Wordt de evaluatie beschikbaar gesteld aan de Tweede Kamer?

In hoeverre zijn ngo’s en experts die deskundig zijn op het gebied van mensenrechtenverdedigers bij de evaluatie van de Mensenrechtenprijs betrokken?

Waarom is het kabinet afgestapt van het streven te komen tot een «Nobelprijs voor mensenrechtenverdedigers»?

Antwoord

De Mensenrechtentulp is in 2008 voor het eerst, en in 2012 voor het laatst toegekend door een onafhankelijke jury. Deze jury was voor vijf jaar aangesteld en hun termijn liep daarmee in 2012 af. Bij de uitreiking van de Mensenrechtentulp 2012 heeft het kabinet aangegeven dat de mensenrechtenprijs blijft bestaan. De keuze voor het nieuwe karakter is niet terug te voeren op kritiek die het kabinet op de Mensenrechtentulp zou hebben, maar op de wens om met de prijs aan te sluiten bij mijn mensenrechtenbeleid. De nieuwe mensenrechtenprijs past bij het beleid, zoals verwoord in de mensenrechtenbrief, om mensenrechten te bevorderen door middel van innovatie.

Mijn voorganger heeft tijdens het notaoverleg mensenrechtenbeleid op 16 april 2012 (Kamerstuk 32 735, nr. 68) aangegeven dat in aanloop naar de vijfde uitreiking van de Mensenrechtentulp met de jury overleg wordt over de modaliteiten en dat daarna een goed moment is om naar de prijs te kijken. Er is geen formele evaluatie geweest. Wel is er in de loop van 2012 intern en met de jury overlegd om de procedure te verhelderen.

Het kabinet streeft er naar het werk van mensenrechtenverdedigers te steunen. Ook in de nieuwe opzet blijft de mensenrechtenprijs een belangrijk onderdeel van het mensenrechtenbeleid.

Vraag 80

Waarom laat het kabinet de keuze van een uiteindelijke winnaar van de Nederlandse Mensenrechtenprijs niet over aan de onafhankelijke jury die zij wil instellen? Is in het oordeel meegewogen dat het gewicht en de geloofwaardigheid van de prijs af kunnen nemen als ook andere dan mensenrechten gerelateerde criteria gaan meespelen bij het aanwijzen van de winnaar van de prijs?

Antwoord

Bij het proces om te komen tot de winnaar van de mensenrechtenprijs, wordt een deskundige jury ingesteld om een oordeel te vellen over mensenrechteninnovaties. Het stadium waarin de jury een rol speelt, wordt voorafgegaan door een selectie- en nominatieproces. De uiteindelijke top 3 waaruit de winnaar zal worden gekozen zal door de zorgvuldige selectie bestaan uit hoogwaardige initiatieven en ideeën.

Vraag 81

Op welke wijze wordt het criterium innovatief in het kader van de Mensenrechtenprijs gedefinieerd? Is dit gekoppeld aan ICT of vallen ook andere innovatieve methoden hieronder? Zijn hier voorbeelden van?

Antwoord

Bij de mensenrechtenprijs zal worden gekeken naar innovaties die de mensenrechten (kunnen) bevorderen. Innovatie zal in brede zin worden gedefinieerd.

Vraag 82

Middels (het steunen van) welke initiatieven bevordert Nederland de sociale acceptatie van homoseksualiteit in Afrika? Houdt u ook rekening met de zorg in de homorechtenbeweging dat deze initiatieven in sommige gevallen averechts kunnen werken, zoals de ervaring van Uganda leert?

Antwoord

Afrika is één van de prioritaire regio’s. Een belangrijke rol is weggelegd voor de ambassades. Zij monitoren de situatie in het land, brengen gelijke rechten voor LHBT personen op in politieke dialoog, en ondersteunen, lokale LHBT organisaties en activisten in nood.

Naast bovengenoemde rol van ambassades ondersteunt BZ bevordering van sociale acceptatie in Afrika via het mensenrechtenfonds. Het regionale Hivos-project « Free to be me» ontvangt via het MRF financiering (€ 1,5 miljoen). Doelstelling van het project is het vergroten van sociale acceptatie van LHBT personen in 14 landen in Oost en Zuid-Afrika.

Vraag 83

In hoeverre neemt u bij uw LHBT-beleid de uitgangspunten van de aangenomen motie Bonis-Ten Broeke (Kamerstuk 33 400 V, nr. 63) mee?

Antwoord

De uitgangspunten van de motie worden meegenomen in het beleid dat Nederland voert. Het beschermen en bevorderen van de rechten van LHBT personen is een speerpunt van het mensenrechtenbeleid. Den Haag en ambassades wereldwijd zetten zich stelselmatig voor LHBT rechten in. Nederland speelt duidelijk een voortrekkersrol. Daarnaast ondersteunt Nederland LHBT-koepelorganisaties.

Via het mensenrechtenfonds steunt Nederland LHBT-activiteiten van het COC en Hivos. Beide kunnen dankzij deze bijdrage hun netwerk en contacten verbeteren en uitbreiden. Via deze netwerken blijft Nederland op de hoogte van de laatste ontwikkelingen zowel nationaal als internationaal en kunnen ambassades en lokale ngo’s met elkaar in contact worden gebracht. Ook ondersteunt Nederland de International Lesbian and Gay Association (ILGA). ILGA is een organisatie van nationale, lokale, regionale en transnationale organisaties op LHBT-gebied. Het project dat BZ financiert heeft als doel het decriminaliseren van homoseksualiteit in diverse landen, zoals Bangladesh, Sri Lanka, Botswana en Burundi.

Vraag 84

Wat is uw inzet wat betreft de acceptatie van LHBT’s binnen de EU? In welke EU-landen moet volgens u de acceptatie van LHBT's verbeterd worden? Hoe gaat u deze landen hierop aanspreken? Streeft u naar een «tailor made approach»?

Antwoord

De Nederlandse inzet binnen de EU regio richt zich op het vergroten van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie en geweld. De Oost-Europese regio (zowel EU als niet-EU lidstaten) is een prioritaire regio voor Nederland. Discriminatie van LHBT-personen is binnen de gehele EU nog een probleem. Dit blijkt ook uit een onlangs gepubliceerde studie van het Grondrechtenagentschap van de Europese Unie (http://bit.ly/1aWOH3s ).

Nederlandse ambassades dragen bij aan de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie van LHBT in EU-lidstaten. Zij volgen de LHBT-situatie nauwlettend, voeren politieke dialoog, onderhouden contacten met de nationale LHBT-beweging en ondersteunen met kennis en geld LHBT-projecten en activiteiten. Belangrijk aspect is het meelopen in Gay Prides. Zo liepen medewerkers van de ambassades in Berlijn, Madrid en Parijs mee en organiseerden zij verschillende activiteiten rondom de Pride. Ook binnen EU-verband zal Nederland landen aanspreken indien LHBT-rechten worden geschonden. Zo informeerde Nederland onlangs, binnen de EU Mensenrechtenwerkgroep naar de voortgang van de Baltic Pride in Litouwen.

Vraag 85

Op welke onderwerpen gaat u zich binnen de Fundamental Rights Agency inzetten?

Antwoord

In overeenstemming met Oprichtingsverordening 168/2007 doet het EU Grondrechtenbureau onafhankelijk onderzoek. Wel kunnen lidstaten input leveren op het vijfjarig onderzoekskader en op het jaarlijkse werkprogramma. Het belangrijkste aandachtspunt van het kabinet is daarbij het voorkomen van initiatieven die naar de mening van het kabinet onvoldoende meerwaarde hebben in het licht van al eerder ontplooide initiatieven van de Raad van Europa (Kamerstuk 32 125 B, p. 3). Nederland financierde de afgelopen jaren de detachering van een LHBT-expert bij het Grondrechtenbureau. Hij is inmiddels door het bureau in dienst genomen.

Vraag 86

Op welke manier ondersteunt het kabinet de organisatie van Gay Pride-evenementen? In welke landen steunt Nederland de organisatie van deze evenementen?

Antwoord

De nieuwe nota stelt expliciet dat ambassades Gay Prides zullen ondersteunen en dat ambassadeurs meelopen met Gay Prides ter ondersteuning van mensenrechtenverdedigers en ngo’s. Dit is een sterk signaal dat Nederland actief de gelijke rechten van homo’s steunt.

De afgelopen maanden hebben wederom getoond dat de ambassades zeer actief zijn op dit vlak. Zo organiseren zij verschillende activiteiten, zoals debatten en netwerkbijeenkomsten, waar de LHBT gemeenschap een podium krijgt en het gesprek kan aangaan met medestanders, ngo’s, en soms ook hun overheid. In sommige landen is dat slechts mogelijk in een besloten bijeenkomst. Nederland ondersteunde dit jaar de Pride in o.a. Oekraïne, Moldavië, Litouwen, Vietnam, Georgië, Spanje, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Mexico, Japan, Griekenland, Slowakije en Kroatië. Daarnaast organiseerden en ondersteunden Nederlandse ambassades, verschillende activiteiten rondom de Internationale Dag tegen Homofobie (IDAHO, 17 mei) in onder meer Brazilië, Canada, China, Griekenland, Kosovo, Macedonië, Marokko, Mexico, Mozambique, Polen, Rusland, Rwanda, Senegal, Servië, Sri Lanka, Tunesië en Wit-Rusland.

Vraag 87

Wat is de Nederlandse inzet op vrouwenrechten in EU-verband?

Antwoord

Bij Raadsbesluit van 2010 hebben de Europese Commissie, de lidstaten en EDEO afgesproken om hun inzet voor verbetering van de positie van vrouwen in het kader van ontwikkelingssamenwerking te versterken. Daartoe is het EU Plan of Action for Gender Equality and Women’s Empowerment ontwikkeld. Op basis van negen specifieke doelstellingen en daarbij behorende indicatoren wordt jaarlijks aan de Raad gerapporteerd. Zo levert Nederland informatie aan over ondersteuning van vrouwenorganisaties wereldwijd en in het bijzonder in de Arabische regio, het Nationaal Actieprogramma 1325 over Vrouwen, Vrede en Veiligheid, onze bijdrage aan UN Women en onze inspanningen om het genderperspectief te integreren in de mensenrechten-, handels- en OS-activiteiten.

Nederland speelt verder een zeer actieve rol in de EU en in fora zoals de Mensenrechtenraad, de Algemene Vergadering van de VN, Commission on the Status of Women, Cairo+20, Rio+20 en de Post-2015 agenda.

Vraag 88 en 90

In hoeverre worden meisjes, bij bevordering van toegang tot onderwijs en informatie voor vrouwen, aanpak van geweld tegen vrouwen, bestrijding van kindhuwelijken, genitale verminking en mensenhandel, aangemerkt als specifieke doelgroep van het Nederlandse mensenrechtenbeleid?

Kunt u bevestigen dat voor bescherming van vrouwenrechten expliciete bescherming van meisjesrechten op basis van het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind noodzakelijk is, aangezien het vrouw zijn in vele landen eerder begint dan op 18 jarige leeftijd?

Antwoord

Het bestrijden van geweld tegen vrouwen staat in hoge mate gelijk aan het tegengaan van geweld tegen meisjes. Nederland is partij bij zowel het vrouwenrechtenverdrag (CEDAW) als het verdrag voor de bescherming van de rechten van het kind. De inzet op vrouwenrechten en de rechten van meisjes houdt in dat Nederland zich inzet voor de bestrijding van seksueel en ander geweld tegen vrouwen, kindhuwelijken, vrouwenbesnijdenis en mensenhandel. Nederlandse bijdragen aan UNICEF, UN Women en UNFPA zijn ook gedeeltelijk gericht op bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes (zoals de bijdrage aan het UN trust fund to eliminate violence against women van UN Women). Nederland zet zich ook in voor de effectieve uitwerking van de EU-richtsnoeren over geweld tegen vrouwen en meisjes en werkt samen met de Girls not brides-campagne.

Vraag 89

Op welke wijze worden de rechten van vrouwen met een handicap ingepast in het genderbeleid?

Antwoord

Gehandicapte vrouwen en meisjes vormen een kwetsbare groep die speciale aandacht krijgt binnen de programma’s van multilaterale instellingen zoals UN Women en UNICEF waaraan Nederland met ODA-middelen bijdraagt. Zo heeft UN Women tijdens een bijeenkomst op 7 september 2012 toegezegd het strategisch plan «disability-inclusive» te maken. Middelen uit de Nederlandse algemene bijdrage aan UNICEF worden op vergelijkbare wijze gebruikt voor het integreren van de rechten van meisjes met een handicap binnen het werk van UNICEF.

Vraag 90 – zie onder 88

Vraag 91

Op welke wijze gaat het kabinet zich binnen multilaterale fora als de NAVO inzetten om seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen? Worden vrouwenrechtenorganisaties hierbij naar uw mening voldoende betrokken?

Antwoord

Nederland werkt aan het uitbannen van seksueel geweld door op te komen voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid. Vrouwenrechtenorganisaties worden in dit werk bijzonder goed betrokken.

Nederland heeft een actieve bijdrage geleverd bij het opstellen van Veiligheidsraad Resolutie 1325 en opvolgende VR-resoluties op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid. In NAVO-verband draagt Nederland bij aan het operationaliseren van deze resoluties. In nauwe samenwerking met Spanje organiseert Nederland twee maal per jaar de cursus «A comprehensie approach to gender in operations» waaraan seniormilitairen, diplomaten en civiele experts vanuit onder andere NAVO-landen deelnemen. Nederland wordt erkend als trekker op de uitvoering van deze resolutie binnen de NAVO en heeft tevens een actieve rol bij de implementatie van VR-resolutie 1325 binnen de EU (onder andere via taskforce 1325).

Een belangrijke component van de Nederlandse politietrainingsmissie in Kunduz was het tegengaan van geweld tegen vrouwen, inclusief seksueel geweld, door het opleiden van de politie en vergroten van de toegang van vrouwen tot recht. Hiertoe zette Nederland zich in om meer vrouwen bij de politie te krijgen en gaf het vrouwelijke agenten les. Ook is het aantal vrouwelijke advocaten in Kunduz mede door Nederlandse inzet toegenomen. Zij ondersteunen vrouwen die slachtoffer zijn van geweld. Tevens droeg de Nederlandse missie bij aan het vergroten van de kennis over vrouwenrechten bij bevolking. De Nederlandse missie werkte onder andere samen met het Afghaanse Department of Women’s Affairs.

Het bestrijden van seksueel geweld tegen vrouwen is een doelstelling van het Nederlandse OS-programma Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW), dat diverse vrouwenorganisaties meerjarig financiert.

Nederland dient iedere twee jaar een resolutie in bij de Algemene Vergadering van de VN ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes. Bij de totstandkoming van de tekst zijn vrouwenorganisaties betrokken.

Vraag 92

Kunt u aangeven op welke wijze het kabinet zich gaat inzetten om beperking van de toegang van vrouwen tot veilige en legale abortus te voorkomen? Welke instrumenten en activiteiten worden hiervoor ingezet?

Antwoord

Nederland zet zich in daartoe geëigende fora in om de toegang tot veilige en legale abortus te bevorderen. Zo heeft Nederland zich met succes ingezet voor erkenning van het belang van veilige abortus en emergency contraception in de Conclusies van de VN Commission on the Status of Women in maart van dit jaar.

Nederland ondersteunt ngo’s die in eigen land pleiten voor veilige abortus en minder restrictieve wet- en regelgeving, vanuit het oogpunt van mensenrechten.

Mede dankzij Nederlandse inzet heeft de WHO in juni 2012 richtlijnen gepubliceerd voor Safe Abortion. Nederland steunt de WHO (o.a. via het Human Reproduction Research Programme) bij de verdere verspreiding en uitvoering van deze richtlijnen. Daarnaast steunt Nederland met ODA-middelen organisaties zoals IPAS, die publieke dienstverlening voor veilige abortus toegankelijk maken. Nederland steunt o.a. via de Concept Foundation de ontwikkeling en beschikbaarstelling van medabon, een generieke combinatie van twee medicijnen die veilige afbreking van zwangerschap mogelijk maakt.

Vraag 93

Op welke wijze draagt u actief het standpunt uit, zowel in EU- als VN-verband, dat verkrachte vrouwen en meisjes in oorlogsgebieden recht hebben op noodzakelijke medische zorg van goede kwaliteit inclusief veilige afbreking van zwangerschappen, zoals toegezegd in uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Sjoerdsma over het recht op veilige abortus voor verkrachte vrouwen in oorlogsgebieden (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2019)?

Antwoord

Nederland droeg dit uit tijdens de Commission on the Status of Women in maart van dit jaar, waar het thema seksueel geweld tegen vrouwen op de agenda stond. Nederland heeft zich daar met succes ingezet voor erkenning van het belang van veilige abortus en emergency contraception in de Agreed Conclusions.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vraagt ook bij de noodhulporganisaties OCHA en UNHCR aandacht voor de specifieke noden en behoeften van vrouwen en meisjes, laatstelijk nog voor de situatie in Goma.

Vraag 94

Mensen die met HIV leven vallen niet onder de key populations, terwijl zij (met name jongeren en vrouwen) vanwege hun HIV-status wel worden gemarginaliseerd. Op welke wijze neemt u deze groep mee in uw beleid en gaat u zich inzetten voor de rechten van HIV-positieve jongeren en vrouwen?

Antwoord

Sinds 1.994 hanteert Nederland het GIPA-principe. Dit staat voor «Greater Involvement of People living with hiv/aids» in beleidsformulering, planning, programma-uitvoering en evaluatie. Programma’s die vallen onder het speerpunt «Vrouwenrechten en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten» stellen vrouwen en jongeren met HIV in staat om op te komen voor hun rechten, zodat ze invloed hebben op beleidsbeslissingen en programma’s die van invloed zijn op hun leven. Een voorbeeld van een dergelijk programma is «Link-up», een initiatief van de International HIV/Aids Alliance, een samenwerkingsverband met o.a. Stop AIDS NOW!, dat zich onder meer inzet voor betere gezondheidszorg en rechten voor jongeren met HIV.

Vraag 95

Waarom ligt het accent van de Nederlandse ondersteuning van vrouwenrechten op de Arabische regio en de 15 OS-partnerlanden?

Antwoord

Wat betreft ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten ligt het accent inderdaad op de 15 OS-partnerlanden. In de partnerlanden zijn ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen beschikbaar voor activiteiten. Ook wereldwijd zet Nederland zich in voor vrouwenrechten.

Zo dient Nederland iedere twee jaar een resolutie in bij de AVVN ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, wordt er aandacht gevraagd voor vrouwenrechten in bilaterale consultaties, EU-dialogen met derde landen en de (landen)-examens (UPR) bij de Mensenrechtenraad. Daarnaast steunt Nederland vanuit het mensenrechtenfonds activiteiten op het gebied van vrouwenrechten. Aandacht voor vrouwenrechten is cruciaal voor het slagen van het transitieproces in de Arabische regio. Nederland wil de transitie aangrijpen (met de programma’s FLOW en Women on the Frontline) om leiderschap van vrouwen die opkomen voor hun veiligheid, vrijwaring van geweld, politieke participatie en economische zelfstandigheid verder te stimuleren.

Vraag 96, 100 en 102

In welke landen heeft Nederland (via het mensenrechtenfonds) organisaties ondersteund die zich inzetten voor de afschaffing van de doodstraf? Kunt u per land aangeven welke organisaties zijn ondersteund en om welke bedragen het gaat? Staan in het bijzonder de VS nog op deze lijst?

Kunt u aangeven in welke landen de door het mensenrechtenfonds ondersteunde organisaties die zich inzetten voor het afschaffen van de doodstraf en voor de strijd tegen foltering actief zijn?

Op welke wijze gaat Nederland, al dan niet in EU-verband, mensenrechtenorganisaties ondersteunen die zich inzetten tegen het gebruik van de doodstraf en tegen foltering? Welke middelen stelt u daarvoor beschikbaar?

Antwoord

Nederland ondersteunt diverse organisaties die zich inzetten voor de afschaffing van de doodstraf en het tegengaan van foltering. Zo wordt vanuit het mensenrechtenfonds een organisatie gesteund waarbij één van de doelstellingen is wereldwijde ratificatie te bevorderen van de Optional Protocol to the Convention against Torture (OPCAT).

In de VS is in 2011 een activiteit aangegaan voor de duur van twee jaar ter ondersteuning van een organisatie die zich inzet voor de afschaffing van de doodstraf in de zuidelijke staten van de VS. Deze activiteit zal in 2013 worden afgerond. De VS staat inmiddels niet meer op de landenlijst van het mensenrechtenfonds.

Ook vanuit de EU worden ngo’s gesteund die zich inzetten voor afschaffing van de doodstraf en foltering. Het European Instrument for Democracy and Human Rights schrijft hiervoor jaarlijks een tender uit. Het EIDHR heeft jaarlijks een totaalbedrag van € 160 miljoen beschikbaar om uitvoering te geven aan de prioriteiten van het EU-mensenrechtenbeleid, waaronder het tegengaan van doodstraf en marteling.

Vraag 97

Hoe staat u tegenover het principe van Responsibility to Protect (R2P)? In welke mate acht u dit principe toepasbaar? Welke rol is hierin voor een land als Nederland weggelegd? Welke criteria houdt Nederland aan ten aanzien van het beoordelen van schaal van de misdaad in kwestie?

Antwoord

Het kabinet stelt vast dat R2P wereldwijd in toenemende mate wordt gezien als een beginsel van internationale betrekkingen. De internationale gemeenschap heeft een verantwoordelijkheid staten te ondersteunen bij het beschermen van de bevolking tegen massale wreedheden. Wanneer een staat niet kan of wil ingrijpen heeft de internationale gemeenschap via de VN een verantwoordelijkheid om collectief, tijdig en vastberaden op te treden op basis van het VN-Handvest. Alle landen dienen bij te dragen aan de toepassing van dit beginsel, met daarbij een beslissende rol voor de VN-Veiligheidsraad.

In overeenstemming met de kabinetsreactie op het AIV-advies «Nederland en de Responsibility to Protect» zal Nederland zich blijven inzetten voor de verdere operationalisering van R2P. Ook zet Nederland zich in om het begrip R2P onder de aandacht te houden van de internationale gemeenschap. Hiertoe is Nederland medevoorzitter van de Group of Friends van de R2P. Ook is Nederland voornemens tijdens de 68ste AVVN een side event te organiseren over R2P op politiek niveau.

Vraag 98

Hoe vindt u dat het R2P-principe zich heeft ontwikkeld sinds het Libië-precedent n.a.v. VNVR-resolutie 1973?

Antwoord

Na resolutie 1973 heeft de VN-Veiligheidsraad zevenmaal een resolutie aangenomen waarin wordt verwezen naar het R2P-beginsel. De internationale gemeenschap is echter niet altijd in staat het beginsel effectief toe te passen. Een voorbeeld hiervan is de situatie in Syrië. Ondanks de gruwelijkheden die in het land plaats vinden, slaagt de VN-Veiligheidsraad er niet in overeenstemming te bereiken over een resolutie die bijdraagt aan de bescherming van de burgerbevolking.

Vraag 99 en 104

U stelt dat in het kader van terrorismebestrijding mensenrechten altijd moeten worden gerespecteerd. Zijn er wat u betreft geen situaties denkbaar waarin individuele rechten in enige mate zouden kunnen lijden onder het belang van velen?

Kunt u garanderen dat in het kader van terrorismebestrijding mensenrechten te allen tijde gerespecteerd worden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet en wat is hier uw oordeel over?

Antwoord

Bestrijding van terrorisme dient binnen de kaders van het internationaal, Europees en nationaal recht (met inbegrip van de mensenrechten) plaats te vinden.

Binnen het mensenrechtenregime bestaat de mogelijkheid dat bepaalde rechten worden beperkt ten behoeve van bijvoorbeeld de bescherming van de nationale veiligheid. Of bij de bestrijding van terrorisme beperkingen op de mensenrechten aanvaardbaar worden geacht, hangt mede af van de vraag of voldaan is aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Zeker in het geval dat de inzet van geweld mogelijk tot burgerslachtoffers kan leiden, dient die afweging uiterst zorgvuldig gemaakt te worden. Voor het kabinet geldt in ieder geval als uitgangspunt dat bij de opsporing en vervolging van diegenen die de beginselen van democratie, mensenrechten en de rechtsstaat proberen te ondermijnen, het van groot belang is om juist zelf aan die grondbeginselen vast te houden. Mede hierom zijn de strafrechtelijke maatregelen ter bestrijding van terrorisme ingebed in het reguliere straf- en strafprocesrecht van Nederland. Dit waarborgt voor verdachten van terroristische misdrijven dezelfde rechtspositie als die van verdachten van andere misdrijven.

Vraag 100 – zie onder 96

Vraag 101

Wat is de stand van zaken rond de implementatie van het VN-verdrag tegen foltering en het facultatieve protocol bij dat verdrag, met name van de universele jurisdictie bepaling? Wat is de Nederlandse inzet tot het bevorderen van de bewustwording bij verdragspartijen van de importantie van deze bepaling? Hoe draagt Nederland ertoe bij dat verdragspartijen deze bepaling (plicht tot berechting als dat in eigen land niet gebeurt) serieus nemen?

Antwoord

Universele jurisdictie ten aanzien van het VN-verdrag tegen foltering is momenteel in Nederland geregeld in de Wet Internationale Misdrijven (WIM) die in 2003 in werking trad en sindsdien een aantal maal is herzien. Er is nog niemand vervolgd voor foltering op basis van de WIM, maar in de afgelopen jaren zijn wel een aantal personen vervolgd op basis van eerdere wetgeving, de Uitvoeringswet folteringverdrag. Nederland bevordert implementatie van en bewustwording over het verdrag onder meer door (waar relevant) verwijzing daarnaar tijdens de Universal Periodic Review van de Mensenrechtenraad en door ondersteuning van relevante VN-resoluties.

Zoals bekend wordt de implementatie van uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen door het VN-Antifoltercomite beoordeeld in het kader van de periodieke rapportageverplichting. Op 14 en 15 mei jl. vond de mondelinge behandeling plaats van de gecombineerde vijfde en zesde periodieke rapportage onder het VN-Verdrag inzake Foltering (CAT/C/NLD/5–6). Naar aanleiding daarvan bracht het Comité op 31 mei jl. conclusies en aanbevelingen uit aan het Koninkrijk (CAT/C/SR/1163). Deze zijn te raadplegen op de website (www2.ohchr.org ).

Vraag 102 – zie onder 96

Vraag 103

Is er een actieplan om de negatieve effecten van «antiterrorismewetgeving en wetgeving gericht op nationale veiligheid» tegen te gaan? Zo ja, wat is dat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Bij de besluitvorming over wetgeving gericht op terrorismebestrijding en het verzekeren van de nationale veiligheid vormt Nederland zich altijd een zorgvuldig oordeel over de mogelijke negatieve effecten en tracht het deze zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast staat Nederland open voor correcties indien is vast komen te staan dat van negatieve effecten sprake is.

Bovendien heeft het kabinet in 2011 het eigen optreden in het kader van terrorismebestrijding geëvalueerd. De belangrijkste conclusies toen waren dat het Nederlandse antiterrorismebeleid degelijk en deugdelijk is en het pakket aan antiterrorismemaatregelen in balans en toereikend is. Uit analyse van de Radboud Universiteit blijkt dat antiterrorismemaatregelen, als zodanig, niet in strijd zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Nederland was hiermee het eerste Europese land dat op deze wijze terugblikte op het eigen antiterrorismebeleid. In 2016 zal het Nederlandse optreden weer worden geëvalueerd.

Vraag 104 – zie onder 99

Vraag 105 en 106

Kunt u toelichten welke activiteiten gericht op jongeren van Radio Nederland Wereldomroep door Nederland ondersteund worden? Wat zijn de doelstellingen van deze activiteiten? Kunt u per activiteit aangeven met welk bedrag Nederland deze activiteit ondersteunt?

Kunt u aangeven hoe de financiering van Radio Nederland Wereldomroep er überhaupt voor staat?

Antwoord

Radio Nederland Wereldomroep (RNW) zet zich sinds 1 januari 2013 in voor de nieuwe missie: de verspreiding van het «vrije woord», zijnde het voorzien in onafhankelijke informatie in landen waar de persvrijheid en toegang tot informatie ernstig beperkt zijn. Hiertoe zal RNW programma’s met informatie en discussie aanbieden via eigen platforms en platforms van lokale partners. RNW belicht onderwerpen waar door wetgeving of taboes lokaal niet vrijelijk over gesproken kan worden en die met Nederland geassocieerd worden. Daarbij ligt de focus op drie centrale thema’s: democratie en goed bestuur, mensenrechten en seksuele rechten. Lokale perspectieven en informatiebehoeften zijn leidend bij het produceren van content. De doelgroep van RNW bij het uitvoeren van alle activiteiten zijn jongeren en jong volwassenen. De subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de periode 2013 t/m 2016 is conform afspraak maximaal € 14 miljoen per jaar.

Vraag 107

Kunt u aangeven of voor 2014 de financiering van Radio Zamaneh is opgenomen?

Vraag 108 – zie onder 28

Antwoord

De subsidie aan Radio Zamaneh loopt op 31 december 2013 af. Er is nog geen subsidieaanvraag van de organisatie ontvangen voor een eventueel vervolg.

Vraag 109

Is er door Nederland ooit aandacht gevraagd voor de in partnerland Jemen gevangengenomen journalist Abdulelah Haider Shaye? Indien neen, waarom niet? Indien ja, op welke wijze gebeurde dit?

Antwoord

Abdulelah Haider Shaye is onlangs vrijgelaten. Mede op initiatief van Nederland hebben de EU-lidstaten de situatie van Abdelelah Haider Shaye nauwlettend gevolgd. In verband met de toen lopende rechtsgang is besloten om geen demarche uit te voeren.

Vraag 110 – zie onder 30

Vraag 111

Gaan de ambassades gebruik maken van de expertise, het netwerk en de kennis van lokale organisaties bij het steunen van de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties? Welke rol is hier ook weggelegd voor het (Nederlandse) maatschappelijk middenveld? Gaan ambassades het onderwerp persvrijheid ter sprake brengen in hun contact met regeringen in de gastlanden en zo ja, hoe gaan zij dit doen?

Antwoord

Via contacten met zowel lokale als Westerse organisaties proberen ambassades waar mogelijk de onafhankelijke positie van journalisten en mediaorganisaties te ondersteunen en versterken, zowel door hun situatie te bespreken als met hulp van projectsteun. Bilateraal en in EU-verband vragen de Minister, de MRA en de ambassades in hun contacten met autoriteiten of via verklaringen waar mogelijk aandacht voor de inperking van persvrijheid en – waar noodzakelijk aandacht voor individuele gevallen van journalisten in het nauw. Zo besprak ik in Tunesië in juni jl. met mijn collega en de Minister-President mijn zorgen over een daar gearresteerde blogger. Deze blogger is inmiddels vrijgelaten.

Vraag 112

Bent u voornemens meer landen te bewegen tot ondertekening en ratificatie van het Statuut van Rome ten behoeve van het Internationaal Strafhof, in het bijzonder in landen in de MENA-regio? Zo ja, hoe bent u van plan dit te gaat bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het kabinet blijft zich inzetten om de universaliteit van het Statuut van Rome te bevorderen en richt zich daarbij ook op landen in de MENA-regio. Het kabinet doet dit door in bilateraal en in EU-verband toetreding tot het Statuut van Rome te stimuleren. In dit kader organiseert Nederland met regelmaat bezoekersprogramma’s voor landen die toetreding tot het Statuut van Rome overwegen. Eerder dit jaar was de Indonesische viceMinister van Justitie en Mensenrechten, Denny Indrayana in Nederland voor een dergelijk bezoek. Ook steunt Nederland maatschappelijke organisaties die de universaliteit van het Statuut van Rome bevorderen. Ten aanzien van de MENA-regio heeft de Ambassade in Caïro gesproken met de Egyptische autoriteiten over toetreding tot het Statuut van Rome en Nederlandse steun hierbij aangeboden.

Vraag 113

Hoe geeft het kabinet invulling aan de bilaterale beleidsintensivering op het gebied van godsdienstvrijheid in Noord-Korea?

Antwoord

Noord-Korea is een van de landen die is meegenomen in de pilot godsdienstvrijheid. Mogelijkheden voor concrete activiteiten zijn echter beperkt. Nederland ondersteunt een actieve Zuid-Koreaanse ngo bij de vertaling en verspreiding van een uitgebreid rapport over geloofsvrijheid in Noord-Korea, en beziet mogelijkheden voor eventuele verdere interventies.

Om meer informatie te krijgen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea heeft Nederland het VN-pleidooi voor een internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen in Noord-Korea actief ondersteund. Het onderzoek zal aandacht besteden aan de volle breedte van mensenrechtenschendingen. De totale afwezigheid van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging maakt daarvan onderdeel uit.

Vraag 114

Wat zijn de resultaten van de bilaterale beleidsintensivering op de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Egypte, China, India, Kazachstan, Armenië, Nigeria, Noord-Korea, Pakistan en Sudan?

Antwoord

De resultaten in deze negen landen verschillen omdat de eerste vier hun activiteiten in het kader van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging al langere tijd hebben opgenomen in hun reguliere mensenrechtenportefeuille. De resultaten van de eerste fase van de pilot in deze vier landen zijn op 16 maart 2012 aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 32 735, nr. 49). De overige vijf landen hebben – met uitzondering van Noord-Korea waar mogelijkheden voor concrete activiteiten uiterst beperkt zijn een analyse afgerond. Op basis daarvan bezien deze ambassades de mogelijkheden voor concrete interventies. Ook in de mensenrechtenrapportage van 2012 en in de komende rapportage van 2013 worden de activiteiten van de pilotlanden behandeld.

Vraag 115

Nederland heeft in Europees verband gepleit om de rechten van niet-religieuzen op te nemen in de EU-richtlijnen over godsdienstvrijheid. Wat is nu de stand van zaken van deze richtlijnen? Wat betekenen deze richtlijnen nu concreet voor de Europese landen die niet-religieuzen discrimineren? Wat wordt verder de inzet voor niet religieuzen? Bent u ook bereid om de rechten van niet-religieuzen expliciet tot uitdrukking te laten komen in de richtlijn van de UNHCR over godsdienstvrijheid?

Antwoord

Deze richtsnoeren zijn bij de RBZ van 24 juni jl. aangenomen en moeten een concreet handvat bieden voor het mensenrechtenwerk, in dit geval specifiek ten aanzien van godsdienstvrijheid, van EU-delegaties en ambassades van lidstaten van de EU. Nederland zal er consequent naar blijven streven om de rechten van niet-religieuzen intrinsiek in te bedden in de gehele bilaterale en multilaterale inzet t.a.v. de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.

De rechten van niet-religieuzen staan al expliciet vermeld in de richtlijnen van de UNHCR (zie UNHCR document HCR/GIP/04/06, paragraaf 5 en 6).

Vraag 116

Waarin zal de inzet van de regering op het gebied van vrijheid van godsdienst en levensovertuiging verschillen met de inzet van het vorige kabinet?

Antwoord

Het kabinet bevordert de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging als een individueel recht vanuit een inclusieve mensenrechtenbenadering, zonder daarbij aanhangers van specifieke religieuze groepen of levensovertuigingen uit te lichten. Zie voor meer details ook de kamerbrief van 1 februari 2013 over de ranglijst christenvervolging (kamerstuk 32 735, nr. 74).

Vraag 117

Welke concrete initiatieven zijn er, in het kader van de pilot godsdienstvrijheid, tot nu toe in EU-verband en met andere like-minded landen ondernomen? Hoe staat het onder meer met de toepassing van de EU-toolkit?

Antwoord

De pilot godsdienstvrijheid is allereerst een bilaterale beleidsintensivering als aanvulling op de Nederlandse multilaterale inzet. Uiteraard zoeken ambassades bij de uitvoering van de pilot naar mogelijkheden voor aansluiting bij initiatieven van gelijkgezinde partners. De EU toolkit is als instrument vervangen door de onlangs aangenomen EU-richtsnoeren. Nederland zal het gebruik ervan in de landen monitoren in overleg met de EU-delegaties ter plaatse.

Vraag 118

Worden de gebruikte instrumenten, zowel in bilateraal als in EU-verband, in het kader van de vrijheid van godsdienst ook kritisch geëvalueerd? Kunt u bijvoorbeeld aangeven welke instrumenten minder, of zelfs averechts hebben gewerkt?

Antwoord

De Nederlandse mensenrechteninzet in multilaterale fora wordt in algemene zin regelmatig geëvalueerd. In 2013 vindt een brede beleidsevaluatie van het Nederlandse mensenrechtenbeleid plaats. De pilot godsdienstvrijheid, waarover uw Kamer tussentijds al is geïnformeerd, zal eind 2014 ook worden geëvalueerd. De Kamer zal over de resultaten worden geïnformeerd.

Vraag 119, 122, 123, 126, 128, 129 en 131

Kunt u nog eens helder maken dat zelfregulering van het bedrijfsleven boven opgelegde normen gaat? Kunt u voorts helder maken dat rapportageverplichtingen zoveel mogelijk moeten worden vermeden ten gunste van zelfrapportage? Kunt u tot slot helder maken dat internationale standaarden, indien opgelegd aan het bedrijfsleven, altijd worden afgewogen tegen de mogelijkheid dat deze tot eenzijdige kostenverhogingen voor het exporterende en investerende Nederlandse bedrijfsleven zullen leiden?

Welke instrumenten en maatregelen gaat het kabinet inzetten om de verspreiding en implementatie van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights te bevorderen en zo nodig af te dwingen waar het ernstige schendingen van de mensenrechten door Nederlandse bedrijven zelf betreft?

Wanneer kunt de Kamer informeren over de uitvoering van de motie Sjoerdsma (Kamerstuk 33 625, nr. 11) over de naleving van de UN Guiding Principles?

Wat is de inzet van Nederland ten behoeve van de bescherming van inheemse volken in het kader van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights?

Wat verstaat u onder «zelfregulering door de bedrijven in kwestie» in het kader van respecteren van mensenrechten door het bedrijfsleven en hoe vindt monitoring en evaluatie van de resultaten van deze inzet plaats?

Het belang van zelfregulering door de bedrijven in kwestie wordt benadrukt. Hoe verhoudt dit zich met de UN Guiding Principles om Business and Human Rights?

Wat is uw oordeel over de mate waarin het Nederlandse bedrijfsleven zich houdt aan de OESO-richtlijnen en de VN Guiding Principles on Business and Human Rights? Op welke wijze bevordert Nederland de integrale verspreiding en implementatie van de VN Guiding Principles on Business and Human Rights? Is er capaciteit bij ambassades beschikbaar om Nederlandse bedrijven te informeren over de verhouding tussen de OESO-richtlijnen en «de lokale context»? Houdt informatie in dezen ook enige vorm van advies in? Zo ja, zullen de ambassades nagaan of dat advies wordt opgevolgd?

Antwoord

In de MVO visie van het kabinet («maatschappelijk verantwoord ondernemen loont»), die de Kamer op 28 juni jl. is toegekomen, en in de mensenrechtenbrief is uiteengezet hoe het kabinet bedrijven ondersteunt om hun verantwoordelijkheid binnen de gehele productieketen te nemen, ook ten aanzien van het respecteren van mensenrechten.

Ambassades hebben als belangrijke taak om voorlichting te geven over MVO aan Nederlandse en lokale ondernemers. Om het postennet daarbij te ondersteunen, wordt een Engelstalige brochure gemaakt, waarvan de OESO Richtlijnen, mensenrechten en due diligence expliciet onderdeel zullen uitmaken. Ambassades kunnen dit basismateriaal aanpassen aan de lokale context en uitbreiden met voorbeelden van Nederlandse bedrijven.

Transparantie en een dialoog met belanghebbenden zijn wezenlijke elementen van MVO. Bedrijven die kenbaar maken hoe zij waarde creëren voor de organisatie en de maatschappij en daarover overleg voeren met stakeholders, investeren daarmee in hun reputatie en in goede relaties van hun bedrijf met aandeelhouders, stakeholders (waaronder inheemse volken) en de maatschappij. Bedrijven die stakeholders weten te betrekken presteren ook vaak beter. Bedrijven kunnen hun MVO-beleid op verschillende manieren kenbaar maken, bijvoorbeeld via websites, jaarverslagen, keurmerken, brochures, via het organiseren van stakeholderdialoog en via de inzet van nieuwe media. De vorm waarin bedrijven deze informatie aanbieden moet aansluiten bij de informatiebehoefte van de doelgroep: burgers, consumenten, werknemers, beleggers, omwonenden of maatschappelijke organisaties.

Het kabinet vindt dat het bedrijfsleven helder moet hebben wat er in hun productieketens gebeurt. Samen met stakeholders moeten bedrijven de transparantie van de keten vergroten. In hoofdstuk 3 van de MVO visie over transparantie en stakeholderdialoog is uiteengezet op welke wijze het beleid hieromtrent wordt vormgegeven. Eén van de manieren om dat te doen is maatschappelijke verslaglegging, bijvoorbeeld over de wijze waarop het bedrijf mensenrechten respecteert in de nationale en internationale activiteiten.

Zoals aangegeven in de MVO beleidsbrief en de mensenrechtenbrief, zijn bedrijven verantwoordelijk voor het respecteren van mensenrechten. Het kabinet acht het van groot belang dat Nederlandse bedrijven zelfregulering betrachten in overeenstemming met de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waarin de verantwoordelijkheid voor het respecteren van mensenrechten conform de UN Guiding Principles is opgenomen. Uitgangspunt van de UN Guiding Principles is dat de verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren een mondiale gedragsnorm is waaraan alle bedrijven geacht worden zich te houden, waar ze ook actief zijn. Ze staat los van het vermogen en/of de bereidheid van staten hun eigen verplichtingen inzake de mensenrechten na te komen en doet aan die verplichtingen niets af. In hoofdstuk 4 van de MVO visie wordt ingegaan op het toezicht en de naleving van de OESO Richtlijnen. Bij het Nationaal Contact Punt (NCP) kunnen belanghebbenden meldingen doen van situaties waarin naar hun mening de richtlijnen niet worden nageleefd.

Het kabinet brengt later dit jaar het nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten uit ter implementatie van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Met dit nationaal actieplan geeft het kabinet inzicht in de invulling en uitvoering van de UN Guiding Principles.

Daarin zal het kabinet de bestaande zorgplicht van bedrijven nader toelichten.

Vraag 120

Hoe werkt u aan de bevordering en ondersteuning van «child labour free zones»?

Antwoord

Nederland zet zich in voor de uitvoering van de Roadmap, onder andere door actieve deelname aan de voorbereidingen van de derde wereldwijde conferentie tegen kinderarbeid (8–10 oktober, Brazilië). Nederland financiert verder activiteiten die bijdragen aan het realiseren van de Roadmap, zoals arbeidsgerichte aanpak van kinderarbeid via kinderarbeidvrije gebieden (Child labour free zones).

Vanuit het mensenrechtenfonds wordt in de periode 2011–2013 een project van de Campagne Stop Kinderarbeid (SKA) gefinancierd. «Stop Kinderarbeid – School is de beste werkplaats» is een internationale campagne die wordt gecoördineerd door Hivos. De campagne wordt in Nederland uitgevoerd met de Algemene Onderwijsbond (AOb), FNV Mondiaal, ICCO en Kerk in Actie, de Landelijke India Werkgroep (LIW) en Stichting Kinderpostzegels Nederland, in samenwerking met Alliance 2015 partners in Europa en lokale organisaties in ontwikkelingslanden.

Vraag 121, 127 en 133

Hoe gaat het kabinet zich inzetten voor effectief gebruik van de richtlijnen van het World Committee on Food Security (CFS) van de Voedsel en Landbouworganisatie (FAO)?

Wat is in het kader van de in de nota «Wat de wereld verdient» omschreven leidende Voluntary Guidelines on Responsible Governance on Tenure of Land and other National Resources de inzet van Nederland voor de erkenning van landgebruiksrechten als mensenrecht?

Kunt u aangeven in welke vorm Nederland de International Land Coalition op dit moment ondersteunt en in de toekomst zal ondersteunen?

Antwoord

Nederland zet zich met een drietal praktische activiteiten in voor effectief gebruik van de CFS Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of tenure of land, fisheries and forests:

De International Land Coalition (ILC) werkt o.a. aan het opstellen van nationale strategieën om lokale stakeholders effectief te betrekken in lijn met de afspraken die in de Voluntary Guidelines zijn gemaakt. Nederland stimuleert en ondersteunt dit met een jaarlijkse bijdrage van US$ 1,4 miljoen en is daarmee de grootste donor. De financiering van ILC loopt tot en met 2015.

Met een bijdrage van US$ 20 miljoen tot en met 2017 wordt via het Global Land Tool Network in Nairobi bijgedragen aan de ontwikkeling en toepassing van een instrumentarium voor effectief gebruik van de Voluntary Guidelines.

Samen met de andere leden van de EU Working Group on Land Issues, USAID, WB, Canadian International Development Agency (CIDA) en Japan International Cooperation Agency (JICA) wordt in kaart gebracht welke interventies op het gebied van de Voluntary Guidelines zowel wereldwijd als nationaal en regionaal gaande zijn teneinde nieuwe aandachtspunten ter bevordering en toepassing van de richtlijnen vast te kunnen stellen.

Met deze bijdragen wordt het landgebruiksrecht voor miljoenen boerinnen en boeren bevorderd. Dit recht is van groot belang en nog voor te weinig mensen vanzelfsprekend. Daarom staat dit hoog op de agenda van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid.

Vraag 122 en 123 – zie onder 119

Vraag 124

Welke leidraad hanteren ambassades bij het geven van voorlichting over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) en mensenrechten aan handelsmissies?

Antwoord

Op 4 juli jl. is de Kamer een brief toegekomen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) in economische missies. Om te borgen dat Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) structureel wordt meegenomen in economische missies, is een IMVO-kader opgesteld. Dit IMVO kader is gepubliceerd op de website van Agentschap.nl.

Zoals in de brief is aangegeven kent de voorbereiding en uitvoering van economische missies vier fases (voorbereiding, uitvoering in Nederland, uitvoering in het buitenland en rapportage). Voor elk van die fases is in het IMVO kader aangegeven hoe MVO daarin aan de orde komt.

Tijdens een missie wordt op verschillende manier aandacht besteed aan MVO. De posten spelen hierbij een belangrijke rol. Tijdens de briefing op de ambassade staan lokale MVO-uitdagingen op de agenda. MVO wordt een relevante plaats gegeven in het programma van de missie bijvoorbeeld door een seminar, bedrijfs- of veldbezoek. De Kamer is op 5 maart jl. een brief toegekomen over de rol van ambassades bij MVO (Kamerstuk 26 485, nr. 152).

Vraag 125

Kunt u aangeven wat de inzet «meer ambassades steunen lokale MVO initiatieven» in de praktijk betekent? Om hoeveel en welke ambassades gaat het? Hoe wordt dit gerealiseerd in de context van de bezuinigingen op de posten?

Antwoord

Nederland bevordert MVO en mensenrechten via het werk van alle ambassades. Intensivering van het beleid ter bevordering van mensenrechten in het kader van ondernemen is eind 2009 ingezet door de ambassades in Abu Dhabi, Ankara/Istanbul, Bogota, Brasilia, Moskou, New Delhi, Peking en Pretoria, en medio 2012 uitgebreid naar de ambassades in Dhaka, Bangkok (voor Birma), Amman, Astana, Abuja, Panama en Tunis. De betreffende posten faciliteren op een open en constructieve wijze de samenwerking tussen autoriteiten en bedrijven om gezamenlijk respect voor mensenrechten in het productie- en handelsproces naar een hoger plan te tillen. Het betreft «inspanningsverplichtingen» van een bescheiden karakter, waarbij de posten zelf de drijvende kracht zijn en met weinig menskracht en financiële middelen proberen effectief te zijn.

Vraag 126 – zie onder 119

Vraag 127 – zie onder 121

Vraag 128 en 129 – zie onder 119

Vraag 130

Wie heeft het voortouw wat betreft economische diplomatie en het aankaarten van mensenrechten(schendingen), de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of de Minister van Buitenlandse Zaken? Is hier een richtlijn voor of vindt de verdeling op ad-hoc basis plaats?

Vraag 131 – zie onder 119

Antwoord

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft het voortouw voor wat betreft het mensenrechtenbeleid, maar bevordering en bescherming van mensenrechten in het buitenland is ook expliciet een taak voor het hele kabinet. Beide bewindslieden kaarten daar waar mogelijk mensenrechtenschendingen aan.

Vraag 132

Kunt u aangeven hoe u wilt voorkomen dat dual-use technologieën van Nederlandse bedrijven de mensenrechten in het buitenland ondermijnen? Zijn mensenrechtenschendingen een reden om een (tijdelijk) verbod op de export van dual-use technologieën in te stellen, zelfs als dit de Nederlandse handelsbelangen schaadt? Kunt u uw mening onderbouwen?

Antwoord

De uitvoer van dual-use goederen en technologie wordt gereguleerd via de Europese dual-use verordening. Voor goederen die genoemd worden in de bijlage bij die verordening geldt dat voorafgaand aan de export een vergunning moet zijn afgegeven namens de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Deze vergunningplicht geldt ook voor software en technologie. Vergunningaanvragen voor dual-use goederen die genoemd worden in bijlage I van de dual-use verordening, worden getoetst aan de toetsingscriteria in artikel 12 van de dual-use verordening, waaronder ook het mensenrechtencriterium.

De verordening biedt voldoende waarborgen om de uitvoer van goederen te verbieden indien deze goederen geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor doeleinden die verband zouden kunnen houden met mensenrechtenschendingen. Voor producten die niet voorkomen in bijlage I kan een ad-hoc vergunningplicht opgelegd worden voor individuele gevallen indien de goederen geheel of gedeeltelijk kunnen worden gebruikt voor massavernietigingswapens of voor conventioneel militaire toepassingen in een land waar een wapenembargo op rust. Het is op dit moment niet mogelijk om een dergelijke vergunningplicht voor individuele gevallen op te leggen indien de goederen geheel of gedeeltelijk zouden kunnen worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen.

Omdat Nederland er ter bescherming van mensenrechten belang aan hecht dat bedrijven naast zelfrestrictie ook een kader hebben om besluiten te nemen over export van hun producten, zet Nederland zich in Europees verband in om artikel 4 van de dual-use verordening uit te breiden met mensenrechtenoverwegingen.

Vraag 133 – zie onder 121

Vraag 134

U ziet het mensenrechtenbeleid van de EU de komende jaren graag nog sterker en eensgezinder worden. In hoeverre acht u een toekomst waarin nationaal mensenrechtenbeleid vervangen wordt door een gezamenlijk en centraal mensenrechtenbeleid op EU-niveau wenselijk?

Antwoord

Zoals in de mensenrechtenbrief gesteld is de stem van de Europese Unie als geheel krachtiger dan de stem van Nederland alleen. Nederland streeft dan ook een krachtdadig EU-mensenrechtenbeleid na, op basis van het EU Strategisch Raamwerk en Actieplan voor Mensenrechten en Democratie van 2012. Dit zal het gezamenlijk optreden op het terrein van de mensenrechten vergroten. Uitgangspunt daarbij is dat lidstaten de inzet van de EU bilateraal aanvullen. De Nederlandse mensenrechtenprioriteiten, in het bijzonder LHBT-rechten, vrouwenrechten en mensenrechtenverdedigers, vormen een aanvullende nationale inzet. Het kabinet acht het niet waarschijnlijk dat het EU-beleid het nationaal mensenrechtenbeleid in de nabije toekomst geheel zal vervangen maar streeft naar een sterker gezamenlijk beleid waarin Nederland zich zo goed mogelijk herkent.

Vraag 135

Wat voor plaats hebben mensenrechten op de officiële agenda van bijeenkomsten van de EU met de Gulf Cooperation Council (GCC)? Waaruit bestond de Nederlandse inzet om mensenrechten hoog op de agenda van de recente EU-GCC bijeenkomst te krijgen?

Antwoord

In aanloop naar de recente EU-GCC Ministeriele in Bahrein eind mei dit jaar, bleek dat de GCC-landen niet bereid waren om mensenrechten als apart onderwerp op de agenda te plaatsen, omdat zij menen dat dit specifieke gremium niet de juiste plaats is om deze thematiek te bespreken. Het opbrengen van individuele of landenspecifieke zaken bleek voor hen onacceptabel. Afgesproken werd dat mensenrechten konden worden besproken onder het agendapunt «global issues».

Vraag 136

Betekent het feit dat mensenrechten hoog op de agenda staan van o.m. handels- en OS- akkoorden tussen de EU en derde landen of andere regionale organisaties, dat de Nederlandse inzet is om deze akkoorden niet te sluiten als over mensenrechten geen duidelijk toetsbare en/of afdwingbare afspraken kunnen worden gemaakt?

Antwoord

Het is de inzet van Nederland in politieke akkoorden met derde landen afspraken te maken over de naleving van mensenrechten. In ontwikkelingssamenwerkingsverdragen van de EU met derden is dat niet anders. In het Cotonou verdrag tussen de EU en de ACS-landen is er sprake van duidelijke conditionaliteit met betrekking tot eerbiediging van de rechten van de mens, de democratische beginselen en de rechtsstaat. De hulprelatie kan onder artikel 96 van het verdrag onmiddellijk worden opgeschort bij ernstige schending van deze elementen.

Dit geldt ook voor de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) tussen de EU en ACS-landen. Deze akkoorden bouwen voort op het Cotonou verdrag. Het Caribisch gebied is vooralsnog de enige regio waar een volledig EPA reeds in werking is. Dit EPA met CARIFORUM is d.m.v. de artikelen 2 en 241 expliciet gekoppeld aan het Cotonou verdrag, waarbij bepaald wordt dat het verdrag kan worden opgeschort als onderdeel van de artikel 96 procedure onder het Cotonou verdrag. Ook de interim--EPA’s met de overige regio’s bevatten deze opschortingsclausule. Wanneer de EU een handelsakkoord afsluit gecombineerd met een politiek akkoord, wordt gestreefd naar een koppeling tussen beide akkoorden, zodat bij ernstige schending van de mensenrechten ad ultimo de hele verdragsrelatie, inclusief het handelsakkoord, kan worden opgeschort. Mocht er geen overkoepelend politiek akkoord worden gesloten tussen de EU en het betreffende derde land of regio, is het EU-streven om de afspraken over de mensenrechten in het vrijhandelsakkoord op te nemen. Daarbij wordt maatwerk geleverd. Het gaat hierbij onder meer over afspraken over samenwerking en beslechting van geschillen op dit gebied, waardoor er ruimte wordt gecreëerd om de dialoog over mensenrechten te voeren.

Vraag 137

Welke instrumenten wil het kabinet inzetten om de mensenrechten in invloedrijke opkomende landen als China, India en Rusland te bevorderen, vooral als een reguliere mensenrechtendialoog weinig of geen resultaten oplevert?

Antwoord

De dialoog met deze landen wordt gevoerd via de EU, in VN-fora (bijvoorbeeld via interventies bij het landenexamen van de VN-Mensenrechtenraad) en bilateraal. Bilateraal wordt daar waar mogelijk ook het maatschappelijk middenveld in deze landen ondersteund.

Vraag 138

Welke rol zal Nederland spelen bij het uitvoeren van de EU Strategic Framework and Action Plan on Human Rights and Democracy? Wat is de bijdrage van Nederland aan de ontwikkeling van werkmethoden voor EU-extern beleid om een gedegen afweging tussen dialoog, gerichte ondersteuning, incentives en beperkende maatregelen te bepalen (zie actiepunt 33a van het EU Strategic Framework and Action Plan on Human Rights and Democracy, juni 2012)?

Antwoord

Het EU Strategisch Raamwerk en Actieplan voor Mensenrechten en Democratie bevat actiepunten voor zowel de EU-instellingen als de lidstaten. Nederland zal de bijdrage daarbij in het bijzonder richten op de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten. Daarnaast zal Nederland onder meer aandacht vragen voor een sterke rol van het maatschappelijk middenveld bij de implementatie van de strategie, een efficiëntere taakverdeling en het verbeteren van de EU-mensenrechtendialogen.

Een gedegen afweging tussen dialoog, gerichte ondersteuning, incentives en beperkende maatregelen is maatwerk en per land verschillend. Hoe daarmee moet worden omgegaan, komt onder meer tot uitdrukking in de mensenrechten-landenstrategieën die de EU-delegaties en de lidstaten op lokaal niveau vaststellen. Daarnaast vindt er veelal afstemming plaats tussen de EU-delegaties en de lidstaten in de derde landen. Ook in de Raadswerkgroep Mensenrechten (COHOM) wordt waar nodig over deze afweging gesproken. Voor Nederland staat daarbij voorop dat de maatregelen bijdragen aan de bevordering van mensenrechten.

Vraag 139 en 140

Wat is er tot nu toe bekend over het initiatief om binnen de EU te komen tot een informele taakverdeling op mensenrechtenterrein? Welke landen zullen welke mensenrechtenterreinen gaan behartigen? Wat zijn de terreinen waar Nederland op inzet?

Nederland gaat door met een eerder ingezet initiatief om binnen de Unie tot een informele taakverdeling op mensenrechtenterrein te komen. Hoever staat het nu met de taakverdeling binnen de EU? Hoe passen de door de Minister gekozen Nederlandse prioriteiten hierin? Hoe gaat Nederland ervoor zorgen dat er geen gaten vallen en dat de EU daadwerkelijk slim en efficiënt te werk gaat?

Antwoord

De Raadswerkgroep mensenrechten (COHOM) is de afgelopen periode meer in thematische Taskforces gaan werken, waarbij landen met een sterk profiel op een bepaald mensenrechtenthema meer voorwerk zijn gaan verrichten in kleinere informele werkgroepen. Nederland is onder meer actief in de werkgroepen over LHBT-rechten, vrouwenrechten, mensenrechtenverdedigers en vrijheid van meningsuiting off- en online. Na de zomer zal de COHOM weer bespreken hoe het de taken verder kan verdelen en efficiënter te werk kan gaan middels een systeem van «burdensharing». De Nederlandse inzet is om op de nationale mensenrechtenprioriteiten een voortrekkersrol te vervullen.

Vraag 141

Zet het kabinet de geoormerkte steun aan de VN-Rapporteur voor Geweld tegen Kinderen voort? Om welk bedrag gaat het?

Antwoord

Gedurende de periode 2009–2012 werd een bijdrage aan de uitvoering van het mandaat van de Speciaal Vertegenwoordiger inzake Geweld tegen Kinderen van € 1.088.000 geleverd.

Vraag 142

Hoe wilt u het functioneren van de Mensenrechtenraad van de VN precies verbeteren?

Antwoord

Nederland ziet graag een Raad die werkt op basis van effectiviteit en dialoog. Het is belangrijk dat de Raad optreedt als besluitvaardig orgaan dat krachtig en snel kan reageren op urgente mensenrechtensituaties. De afgelopen jaren hebben er al positieve ontwikkelingen plaatsgevonden; zo hield de Raad tijdens de afgelopen sessie in juni een spoeddebat over de urgente situatie in de Syrische stad Al-Qusayr. Daarnaast is het functioneren van de Speciale Procedures (onder meer werkgroepen, individuele experts en speciale rapporteurs met een mandaat voor een specifiek onderwerp) voor Nederland prioriteit. De steun voor die procedures uit zich onder meer in de specifiek daarvoor bedoelde Nederlandse geoormerkte bijdrage van € 2,5 miljoen aan het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. Ook hecht Nederland aan follow up van punten die over landen worden opgebracht in de Universal Periodic Reviews van landensituaties. Tot slot hecht Nederland aan een stevige positie van ngo’s in de Raad.

Vraag 143

Op welke wijze bevordert Nederland dat door het Internationaal Strafhof verdachte personen, tegen wie een arrestatiebevel is uitgevaardigd, daadwerkelijk voor het gerecht gebracht worden?

Antwoord

Het kabinet hecht veel waarde aan de uitvoering van de aanhoudingsbevelen van het Internationaal Strafhof. Nederland bevordert uitvoering van ICC-aanhoudingsbevelen onder meer door landen in bilateraal en in EU-verband aan te spreken op hun verantwoordelijkheden onder het Statuut van Rome. Daarnaast verleent Nederland waar nodig ondersteuning. Zo heeft Nederland recentelijk bijgedragen aan de overbrenging van ICC-verdachte Bosco Ntaganda van Rwanda naar Nederland.

Vraag 144

Wat zijn de doelstellingen van het nationaal seminar inzake de rol van de Venetië-Commissie? Welke bijdrage levert Nederland aan de organisatie van dit seminar?

Antwoord

Nederland wil met dit seminar de bekendheid met het werk van de Venetië Commissie in Nederland vergroten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken organiseert dit seminar in nauwe samenwerking met het Nederlandse lid (Prof. Ben Vermeulen) en het plaatsvervangend lid (Mr. W. Thomassen) van de Venetië Commissie.

Vraag 145

Kunt u aangeven hoe de door Nederland gesteunde doctrine van de «margin of appreciation» doorwerkt in de prioritering van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (HRM)?

Antwoord

Gezien de onafzienbare hoeveelheid bij het Hof aanhangige klachten heeft het Hof prioriteiten moeten stellen Voor zover bekend is de «margin of appreciation» niet een zelfstandig criterium dat daarbij wordt gehanteerd. Wel is relevant dat de margin of appreciation in de Hofjurisprudentie niet van toepassing is verklaard op zaken met betrekking tot de artikelen 2 (recht op leven) en 3 EVRM (verbod van foltering en onmenselijke behandeling). Dit is bij uitstek het type zaken dat kansrijk is voor een hoge prioritering. In zoverre zou dus een link kunnen worden gelegd tussen deze doctrine en de prioriteitsstelling van het Hof.

Vraag 146

De brief spreekt over een aantal procedurele vernieuwingen binnen het EHRM? Kunt u daar een of meerdere voorbeelden van geven?

Antwoord

De procedurele vernieuwingen, in te voeren door Protocol 15 EVRM, zijn de volgende:

  • de termijn voor het indienen van een klacht wordt verkort van zes maanden naar vier maanden na de definitieve nationale beslissing;

  • partijen zullen niet langer bezwaar kunnen maken tegen een beslissing van een Kamer van het Hof om afstand van rechtsmacht te doen ten gunste van de Grote Kamer;

  • het ontvankelijkheidsvereiste dat klager een wezenlijk nadeel heeft geleden wordt iets verruimd.

Naast deze procedurele vernieuwingen bepaalt Protocol 15 dat de leeftijdsgrens van rechters bij het Hof wordt verhoogd.

Vraag 147

Hoe ondersteunt Nederland het initiatief van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa om lidstaten aan te spreken op de mensenrechtensituatie in hun land?

Antwoord

Nederland is één van de landen geweest die de Secretaris-Generaal heeft geholpen dit onderwerp op de agenda van het Comité van Ministers te krijgen, en is actief in zowel informele consultaties als formeel overleg. Dit heeft geleid tot besluitvorming van het Comité van Ministers op 16 mei jl., waaraan de Minister van Buitenlandse Zaken heeft deelgenomen. De Secretaris-Generaal wordt enerzijds aangemoedigd tot optimalisering van de monitoringsmechanismen van de Raad van Europa en een effectiever gebruik van hun conclusies; anderzijds wordt hij verzocht de Ministers regelmatig een overzicht van de stand van zaken te presenteren, gebaseerd op de bevindingen van de monitoringsorganen en vergezeld van voorstellen voor actie door de Raad van Europa.

Nederland zal zich opnieuw constructief opstellen in de discussie over de monitoringsmechanismen en in de aanloop naar en ten tijde van de bijeenkomst van het Comité van Ministers in mei 2014, waar voor de eerste keer een overzicht van de mensenrechtensituatie in Europa besproken zal worden.

Vraag 148

In welke situaties en op welke manier dringt Nederland aan op betere naleving van toezeggingen op gebied van mensenrechten, democratie en rechtsstaat?

Antwoord

Daartoe zet Nederland het hele beschikbare palet aan mensenrechteninstrumenten in, zowel multilateraal als bilateraal. Zo wordt bijvoorbeeld in de Universal Periodic Review aandacht besteed aan gedane toezeggingen van landen en ziet ook de EU- mensenrechtenstrategie per land toe op naleving. Het kabinet stelt zaken bilateraal aan de orde en ondersteunt frequent maatschappelijke initiatieven die gericht zijn op implementatie van maatregelen ter bevordering van mensenrechten, democratie en rechtsstaat.

Vraag 149 en 150

Op welke wijze en onder welke voorwaarden wil het kabinet de intergouvernementele mensenrechtencommissie van de ASEAN (AICHR) ondersteunen? Hoe wordt bij het ondersteunen van de AICHR rekening gehouden met het feit dat de Verklaring die deze commissie onlangs heeft opgesteld zeer omstreden is onder Aziatische ngo’s en internationale ngo’s zoals de International Commission of Jurists, Amnesty International en Human Rights Watch?

Antwoord

De ASEAN Intergovernmental Commission on Human Rights (AICHR) bestaat sinds 2009. Mandaat en instrumentarium zijn beperkt. Er is groeiende aandacht voor de mensenrechten in de Zuidoost-Aziatische landen, maar het blijft een moeilijk en politiek gevoelig onderwerp, zoals bleek uit de totstandkoming van de ASEAN Mensenrechten Verklaring. Nederland heeft de Verklaring met de Europese Unie verwelkomd, maar dringt tegelijkertijd aan op aanpassing van een aantal artikelen zodat de ASEAN Verklaring voldoet aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Nederland en de EU zetten in op een constructieve en actieve dialoog met AICHR. In dit kader heeft EUSR Lambrinidis in mei jl. een bezoek gebracht aan AICHR en gesproken over samenwerking met de EU, in het bijzonder in relatie tot de ASEAN Verklaring. Als enige mensenrechtencommissie in Azië heeft AICHR een voorbeeldfunctie, welke in beginsel ondersteuning verdient. Nederland onderzoekt nog of er mogelijkheden zijn om AICHR te ondersteunen, bilateraal dan wel in EU- verband. Nederland heeft eerder de mensenrechtenverdedigers van het Human Rights Network ondersteund via The Asia Foundation. Dit is een samenwerkingsverband van ngo’s, waar de Indonesische mensenrechtencommissaris van AICHR voorzitter van is.

Vraag 151

Hoe verhoudt de bilaterale inzet zich tot de intentie van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om gevoelige onderwerpen als mensenrechten zoveel mogelijk via de EU te agenderen?

Antwoord

Zoals ook beschreven in de mensenrechtenbrief is opereren vanuit de Europese Unie het uitgangspunt, want de stem van de Unie als geheel is krachtiger dan de stem van Nederland alleen. De bilaterale inzet is daar complementair aan, vooral op de prioritaire thema’s uit de mensenrechtenbrief.

Vraag 152, 153 en 154 – zie onder 1

Vraag 155

Wat is de omvang van het Mensenrechtenfonds in 2014? Welk percentage van dit fonds wordt besteed aan de beleidsprioriteiten?

Antwoord

Voor het mensenrechtenfonds is in 2014 € 32,3 miljoen beschikbaar. Uitgangspunt is dat het mensenrechtenfonds in het geheel wordt ingezet om uitvoering te geven aan het mensenrechtenbeleid waaronder de beleidsprioriteiten en de daaraan gerelateerde onderwerpen, als beschreven in de mensenrechtenbrief.

Vraag 156

Hoe worden lokale mensenrechtenverdedigers of -organisaties betrokken bij de afweging of door de ambassade gebruik moet worden gemaakt van openlijke of stille diplomatie? In hoeverre zijn de wensen en behoeften van deze mensenrechtenverdedigers en -organisaties doorslaggevend in deze afweging?

Antwoord

De ambassades staan in nauw contact met het (lokale) maatschappelijk middenveld en consulteren hen zowel bij het maken van bepaalde afwegingen als bij het organiseren van activiteiten. Zo wordt per situatie of per individueel geval bezien welke inzet van de ambassade het beste bijdraagt aan de bescherming van mensenrechten. Effectiviteit is daarbij altijd de leidraad.

Vraag 157

Kunt u een overzicht geven van de bilaterale inzet voor mensenrechtenverdedigers in Saudi-Arabië, zowel van inzet onder publieke als onder stille diplomatie? In welke gevallen is gekozen voor inzet vanuit de EU, en wat was daarvoor de reden? Wat zijn de criteria waarmee wordt beoordeeld of bilaterale of EU-inzet wenselijk of effectief is?

Antwoord

Nederland zet zich actief in voor bevordering van de positie van mensenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië. Deze thematiek wordt hetzij in EU-verband, hetzij bilateraal door middel van bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur en in reguliere contacten met de Saoedische autoriteiten onder de aandacht gebracht. Door gebruik van sociale media en tijdens zakelijke en andere directe contacten met de Saoedische bevolking bespreekt de Nederlandse ambassade op meer informele wijze mensenrechtenonderwerpen. Uit deze contacten blijkt dat ook binnen de Saoedische samenleving mensenrechten een onderwerp van discussie is.

Of, en zo ja welke, officiële actie effectief en wenselijk is, wordt per geval bepaald. Met betrekking tot Saoedi Arabië wordt veelal de voorkeur gegeven de autoriteiten bewegingsruimte te bieden voor pragmatische oplossingen door achter de schermen te opereren. De ervaring leert namelijk dat in veel situaties openlijke kritiek de dialoog verstomt en contraproductief werkt. In sommige gevallen, zoals bij dhr. Kashgari, wordt een publieke uitspraak door HR Ashton weer wel opportuun geacht.

Met betrekking tot de specifieke inzet van stille diplomatie bij mensenrechtenverdedigers doe ik in het openbaar geen mededelingen.

Vraag 158

Kunt u aangeven wat deze kabinetsperiode het (beoogde) reisschema is van de Mensenrechtenambassadeur? Op basis waarvan is tot dit reisschema besloten?

Antwoord

De Mensenrechtenambassadeur maakt twee soorten reizen. Hij bezoekt landen om met de autoriteiten, mensenrechten organisaties, ngo’s, academici en mensenrechtenactivisten te spreken over de mensenrechtensituatie. De keuze voor deze landen is gebaseerd op overleg met uw Kamer en op de bekende mensenrechtenproblemen in die landen. Sinds november 2012 heeft de Mensenrechtenambassadeur in dat kader onder meer de volgende landen bezocht: China, Pakistan en Colombia. De planning voor verdere bezoeken in deze kabinetsperiode ligt nog niet vast en hangt mede af van de actuele ontwikkelingen in de mensenrechtensituatie in de wereld. In ieder geval staat gepland een bezoek aan Saoedi Arabië zoals al gemeld tijdens het Wetgevingsoverleg van 13 juni 2013. Verder zal hij China bezoeken voor bilaterale mensenrechtenconsultaties zodra de Chinese autoriteiten de datum hebben vastgesteld. Hij brengt ook een bezoek aan Indonesië, conform de toezegging aan uw Kamer, om de mensenrechtensituatie in Papua en de Molukken te bespreken. De Indonesische autoriteiten zijn op de hoogte van deze wens, maar hebben nog geen concrete voorstellen gedaan.

In verband met de rol die de Mensenrechtenambassadeur speelt binnen het internationale en multilaterale overleg over mensenrechten vertegenwoordigt hij Nederland bij conferenties en high-level bijeenkomsten. Sinds november 2012 bezocht hij in dat kader Azerbeidzjan (Internet Governance Forum), New York (zitting 3e Commissie VN), Londen (conferentie over Freedom of Religion and Belief), Parijs (Unesco conferentie over internetvrijheid), Genève (zitting Mensenrechtenraad), Wenen (Alliance of Civilizations), Oslo (conference on Human Rights, Sexual Orientation and Gender Identity), Jerusalem (Global Forum on Anti-Semitism) en Madrid (5th World Congress against Death Penalty). De komende maanden staat onder meer deelname aan de OVSE/Human Dimension Implementation Meeting in Warschau, de Raad van Europa bijeenkomst over Freedom of Expression and Democracy in the Digital Age in Belgrado op het programma. Verder zal de komende periode ook de campagne voor een Nederlandse zetel in de Mensenrechtenraad (2015–2017) de nodige internationale inzet van de Mensenrechtenambassadeur vergen.

Vraag 159 – zie onder 19

Vraag 160

Op welke manier draagt de Nederlandse ambassade in Costa Rica bij aan de bescherming en bevordering van mensenrechten in Midden-Amerika? Welke capaciteit is daarvoor in 2013 beschikbaar (middelen en fte's). Hoe verhoudt zich dat tot de totale inzet in 2012?

Antwoord

Nederland draagt met het Midden Amerika Programma (MAP) bij aan de bescherming en bevordering van mensenrechten in Midden-Amerika. Binnen het MAP is voor de periode 2013–2015 een regionaal mensenrechtenfonds t.w.v. € 2,5 miljoen per jaar opgezet, beheerd door ICCO. Dit regionale fonds richt zich op de bescherming van mensenrechtenverdedigers, journalisten, kwetsbare groepen (vrouwen, LHBT, kinderen, inheemse bevolking) en bevordert maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). De focus van dit programma ligt op Guatemala, Nicaragua, Honduras en El Salvador, zonder Costa Rica, Panama en Belize uit te sluiten.

Ook programma’s binnen het MAP die zich richten op veiligheid en toegang tot justitie dragen indirect bij aan de verbetering van de mensenrechtensituatie in de regio. Daarnaast beschikt de ambassade over gedelegeerde mensenrechtenfondsen die in Costa Rica en Panama worden ingezet voor MVO (ambassade neemt deel aan MVO-pilot), bijvoorbeeld om kinderarbeid tegen te gaan. De ambassade ziet er op toe dat de benodigde personele capaciteit beschikbaar wordt gesteld voor de taken op mensenrechtengebied.

Vraag 161

Op welke wijze versterkt Nederland in 2013, in het licht van de lange Nederlandse traditie in Guatemala en de regio, de International Commission against Impunity in Guatemala en het Centre for Human Rights Legal Action (CALDH)?

Antwoord

De Nederlandse steun aan de International Commission against Impunity in Guatemala (CICIG) bedroeg € 1,9 miljoen (oktober 2012 – augustus 2013), en wordt gefinancierd uit het Midden Amerika Programma (MAP). Daarnaast heeft Nederland (via de ambassade in Guatemala) de afgelopen jaren het Centre for Human Rights Legal Action (CALDH) gesteund, onder meer in het proces tegen oud-President Rios Montt. Ook nam CALDH deel aan een regionaal project van de Stichting Anne Frank Huis (tot april 2013), waarin jongeren werden voorgelicht over mensenrechten.

Vraag 162

Heeft het kabinet de mogelijkheid overwogen van het stationeren van een vertegenwoordiger van de ambassade in Costa Rica bij de EU-delegatie in Guatemala? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de overwegingen en uitkomsten? Bent u voornemens dit alsnog te overwegen als een concrete stap om een bijdrage te blijven bieden aan het beschermen en bevorderen van mensenrechten in Guatemala, in het bijzonder aan de mensenrechtenverdedigers?

Antwoord

Nederland heeft besloten om de coördinator van het Midden Amerika Programma (MAP), gericht op veiligheid, justitie en mensenrechten, te stationeren op de ambassade in Costa Rica die een regionale functie heeft. De landen Honduras en El Salvador ressorteerden al onder de ambassade in Costa Rica, vanaf 1 juli 2013 is Guatemala aan het ressort toegevoegd en vanaf 1 januari 2014 volgt Nicaragua. De focus van het MAP ligt naast Guatemala op Nicaragua, Honduras en El Salvador, zonder Costa Rica, Panama en Belize uit te sluiten. Om die reden is vanuit efficiency- en effectiviteitsoverwegingen besloten de coördinator in San Jose te stationeren. Hij is bijna de helft van de tijd in de regio werkzaam. Daarbij zijn er uiteraard contacten met de EU, maar ook met vertegenwoordigers van andere landen en maatschappelijke organisaties.

Vraag 163 – zie onder 1

Vraag 164 – zie onder 19

Vraag 165

Hoe ziet u de rol van de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur ten opzichte van en in samenwerking met de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten?

Antwoord

De Mensenrechtenambassadeur heeft een belangrijke bilaterale rol als beschreven in de mensenrechtenbrief. Hij heeft geregeld contact en afstemming met de EU speciaal vertegenwoordiger alsook met Mensenrechtenambassadeurs van andere (EU)-landen.

Vraag 166

Waar staat in de IOB Beleidsevaluatie van de Nederlandse steun aan mensenrechtenprojecten 2008–2011 de aanbeveling om het aantal landen, waarvoor het fonds openstaat verder te verminderen?

Antwoord

De IOB beleidsevaluatie bevat geen directe aanbevelingen over het aantal landen waar het mensenrechtenfonds voor openstaat.

Vraag 167

Wat zijn in de toekomst de mogelijkheden voor steun aan mensenrechtenprojecten in de landen die afvallen?

Antwoord

In landen die niet meer voorkomen op de landenlijst van het mensenrechtenfonds kunnen mensenrechtenprojecten worden gefinancierd via bijvoorbeeld EU-fondsen als het European Instrument for human Rights and Democracy) en fondsen van andere donoren.

Vraag 168

Kan er van worden uitgegaan dat de EU richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers onverkort gelden en dat de inzet zoals genoemd onder het actiepunt «contact onderhouden met mensenrechtenverdedigers en internationale organisaties» slechts een samenvatting daarvan is?

Antwoord

Ja. Zoals in de mensenrechtenbrief ook is aangegeven is de Nederlandse ondersteuning van mensenrechtenverdedigers gebaseerd op de EU-richtsnoeren (2008) en het Nederlandse Actieplan-Mensenrechtenverdedigers (2012). Capaciteitsopbouw, innovatie en veiligheid staan hierbij centraal. Een sterk gezamenlijk EU-optreden is cruciaal, en Nederland zet ook in op een jaarlijkse bijeenkomst op landenniveau van de EU, lidstaten en mensenrechtenverdedigers, zoals ook in de EU richtsnoeren staat vermeld.

Vraag 169 – zie onder 1

Vraag 170

In hoeverre heeft de afname in capaciteit op de posten gevolgen voor het uitvoeren van de taakstelling van ambassades om contacten met lokale en internationale organisaties te onderhouden, informatie te vergaren over de lokale situatie en misstanden te signaleren?

Antwoord

In algemene zin geldt dat de bezuinigingen ertoe leiden dat ambassades in de uitvoering van hun taken zo efficiënt mogelijk moeten zijn. Bijvoorbeeld bij hun informatievergaring zullen zij goed moeten samenwerken en de taken moeten verdelen met gelijkgezinde landen, internationale organisaties en lokale organisaties ter plekke.

Vraag 171

Kunt u een (geanonimiseerd) overzicht naar de Kamer sturen met daarin de gegeven steun van ambassades aan individuele mensenrechtenverdedigers en/of hun familie in de periode 2011–2012?

Antwoord

Ambassades hebben veelvuldig contact met mensenrechtenverdedigers en in sommige gevallen waar bijvoorbeeld mensenrechtenverdedigers vastzitten, hun families.

In sommige gevallen wordt door ambassades advies ingewonnen in Den Haag voor mogelijkheden tot steun aan een mensenrechtenverdediger en zijn/haar familie, soms ook voor tijdelijk verblijf in een derde land of Nederland. Ook benaderen ngo’s uit Nederland en andere landen ons om aandacht te vragen voor een bepaalde individuele zaak.

In 2013 is in 16 gevallen advies gevraagd aan het Ministerie voor een specifieke zaak, zowel door ngo’s als ambassades en is advies gegeven over mogelijke steun aan mensenrechtenverdedigers en eventueel familieleden. Dit advies varieerde van het wijzen op lokale (financierings)mogelijkheden, mogelijkheden voor (regionale) opvang tot het bezien van de mogelijkheden voor verlening van een Schengenvisum door Nederland.

Daarnaast financieren de ambassades die gelden ontvangen uit het mensenrechtenfonds projecten van lokale ngo’s.

Naar boven