Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 30139 nr. 91 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2010-2011 | 30139 nr. 91 |
Vastgesteld 22 maart 2011
De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Defensie over de brief van 14 december 2010 inzake de evaluatie van het veteranenbeleid (kamerstuk 30 139, nr. 84).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 maart 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van Beek
De griffier van de commissie,
De Lange
1, 6 t/m 9, 14, 15, 22, 35, 36, 39 en 40
In het notaoverleg Veteranenzorg van 5 juli 2010 (30 139, nr. 77) beloofde uw voorganger vóór Prinsjesdag een brief te sturen over welke methode er zal worden gebruikt voor evaluaties van het veteranenbeleid. In de brief van 14 december wordt echter geen methode omschreven. Kunt u uiteenzetten welke methode u gaat gebruiken om het veteranenbeleid te evalueren?
Welke mogelijkheden voor methodisch meedenken van de Kamer over de evaluatiemethode van het veteranenbeleid worden concreet gecreëerd?
Op welke wijze worden de uitgangspunten en voorstellen van het rapport Gersons (d.d. 1 juni 2005) betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze worden de bevindingen en conclusies uit het proefschrift van mw. Natasja Rietveld, «De gewetensvolle veteraan, schuld en schaamtebeleving bij veteranen» betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze wordt de verkenning «Zorg rondom uitzendingen» van de Algemene Rekenkamer (2008) meegenomen bij de evaluatie? Wat is de rol van de Algemene Rekenkamer bij de evaluatie?
Op welke wijze worden de protocollen ten aanzien van lichamelijk onverklaarbare chronische klachten en post traumatische stress stoornissen betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze wordt het Militair Invaliditeitpensioen en de werking hiervan ook geëvalueerd in de evaluatie van het veteranenbeleid?
Welke termijn (jaren) wordt geëvalueerd? Vindt er een nulmeting plaats? Zo ja, welk jaar staat centraal in de nulmeting? Waarom is er gekozen voor dit jaar en op welke wijze wordt de nulmeting uitgevoerd?
Op welke wijze worden de bevindingen en conclusies uit het proefschrift van mw. dr. Michaela Schok, «Meaning as a mission. Making sense of war and peacekeeping» (oktober 2009) betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze worden de bevindingen en conclusies van het promotieonderzoek van dhr. dr. Arthur Rademaker, «Personality and Adaptation to Military Trauma», betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Is de onafhankelijke deskundige die de evaluatie van het veteranenbeleid zal ondersteunen een individu of een organisatie? Om welk individu of wat voor organisatie gaat het? Waarom wordt de desbetreffende persoon/instelling niet bij naam genoemd?
Op welke wijze ondersteunt de onafhankelijke deskundige de evaluatie van het veteranenbeleid? Betreft het hier inhuur van een externe deskundige? Zo ja, welke kosten zijn hieraan verbonden?
Tijdens het notaoverleg Veteranenzorg op 24 juni 2010 (Kamerstuk 30 139, nr. 77) heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd een evaluatie van het veteranenbeleid uit te voeren. De Kamer heeft tijdens dit overleg haar wensen voor de evaluatie naar voren gebracht. Bij de evaluatie wordt met deze wensen rekening gehouden. De evaluatie wordt in opdracht van het Veteraneninstituut verzorgd door Trimbos-instituut. De kosten die aan het onderzoek zijn verbonden bedragen € 46 757. Het betreft de evaluatie van het beleid in de periode 2005–2010. Deze periode komt overeen met de periode die is besproken in het notaoverleg op 24 juni 2010.
De evaluatie wordt aan de hand van de volgende vijf onderzoeksvragen verricht:
– Wat waren de doelstellingen van het veteranenbeleid in de periode 2005–2010.
– In hoeverre waren deze doelstellingen specifiek en meetbaar geformuleerd.
– Wat is bekend over de mate waarin de beleidsdoelstellingen zijn gerealiseerd.
– Wat is nodig om de doelstellingen meer specifiek en beter meetbaar te maken.
– Wat is nodig om de resultaten van toekomstig beleid inzichtelijker te maken.
De onderzoekers zijn in december 2010 begonnen met een literatuur- en documentenonderzoek. Bij de beantwoording van de onderzoeksvragen zal worden gebruikgemaakt van reeds beschikbare evaluaties van onderdelen van het veteranenbeleid, evenals van de in de vragen 8, 35 en 36 genoemde proefschriften waarvan de Kamer op 26 mei 2010 (Kamerstuk 30 139, nr. 73) een appreciatie heeft ontvangen. Het literatuuronderzoek wordt aangevuld met het raadplegen van deskundigen. Bij het onderzoek worden bovendien het in vraag 9 genoemde rapport «Zorg rondom uitzendingen» van de Algemene Rekenkamer en de in vraag 14 genoemde PTSS-protocollen betrokken.
Naar aanleiding van de aanbevelingen uit het rapport dat prof.dr. B.P.R. Gersons op verzoek van Defensie heeft opgesteld is het kringenmodel ingevoerd en is de Militair Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) ingericht als een bedrijfsgerichte organisatie met vier regionale centra, een staf met een kenniscentrum en een wetenschappelijke onderzoeksgroep. Met de startnotitie MGGZ (Kamerstuk 30 139 nr. 20 van 6 februari 2007) en de daarop volgende jaarlijkse notities veteranenzorg is de Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de MGGZ en haar werkzaamheden. De herinrichting van de MGGZ is geëvalueerd en de Kamer is daarover op 17 juli 2009 geïnformeerd (Kamerstuk 30 139, nr. 58). Zoals uiteengezet in de brief van 4 februari 2010 (Kamerstuk 30 139, nr. 70) wordt in 2012 opnieuw een onderzoek naar de MGGZ uitgevoerd. De inrichting van de MGGZ maakt geen deel uit van de evaluatie.
Het Militair Invaliditeitspensioen maakt deel uit van de militaire rechtspositie. Dit wordt niet bij de evaluatie van het veteranenbeleid betrokken. De resultaten van de evaluatie zullen worden verwerkt in de veteranennota 2011.
2 t/m 5 en 48
Welke primaire (beleids)doelstellingen vormen de uitgangspunten van de evaluatie van het veteranenbeleid?
Hoe zijn de huidige beleidsdoelstellingen tot stand gekomen? Welke actoren hebben daar een rol in gespeeld en kunt u van deze verschillende actoren een inschatting maken van hun invloed op het beleid?
Vindt u de rol van de Tweede Kamer in de totstandkoming van het beleid voldoende? Zo nee, welke toekomstige rol ziet u specifiek voor de Tweede Kamer in de totstandkoming van beleidsdoelstellingen in de Veteranennota?
Hoe zal de structuur van de volgende veteranennota eruit zien? Op welke punten is deze structuur aangepast? Op welke wijze zal de verantwoording veranderen?
Zal tijdens de rondetafelconferentie van februari 2011 ook gesproken worden over de huidige problematiek (naar aanleiding van de evaluatie) en mogelijke oplossingen hiervoor, of betreft het hier alleen een terugblik?
De doelstellingen van het veteranenbeleid zijn geformuleerd op grond van het advies over veteranenzorg van de luitenant-generaal b.d. De Veer van 13 juli 2004 (kenmerk def0400133). Na het notaoverleg defensiepersoneel van 22 november 2004 (Kamerstuk 29 800 X, nr. 54) zijn de doelstellingen vastgelegd in de Nota Veteranenzorg van 1 juni 2005 (Kamerstuk 30 139, nr. 1). In deze nota wordt het veteranenbeleid en het integrale zorgbeleid beschreven. Het veteranenbeleid behelst de erkenning van en de zorg voor de veteraan met als uitgangspunt dat de zorg begint bij de voorselectie van de militair en doorloopt tijdens de actieve diensttijd en daarna. Ook is in deze nota uitvoerig ingegaan op het beleid voor de militaire geestelijke gezondheidszorg dat is geformuleerd op grond van het rapport-Gersons. Ook wordt met de Nota Veteranenzorg 2005 het beleid geïntensiveerd ten aanzien van de immateriële zorgbehoeften van dienstslachtoffers. Sinds de Nota Veteranenzorg 2005 ontvangt de Kamer jaarlijks een geactualiseerde veteranennota. Intussen is besloten het veteranenbeleid te verankeren in een Veteranenwet. Het initiatief van de Kamer voor de totstandkoming van deze wet is daarbij voor mij het uitgangspunt. Ik ben bereid de Kamer hierbij te steunen met wetstechnische expertise. Het lijkt mij daarom niet opportuun om een rondetafelconferentie te organiseren over dit onderwerp.
De indeling van de volgende veteranennota is als volgt:
– erkenning en waardering voor veteranen;
– materiële zorg voor veteranen;
– maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg voor veteranen;
– wetenschappelijk onderzoek;
– verwerking van persoonsgegevens;
– klachtenregeling voor veteranen.
Het beleid wordt meetbaar gemaakt door bij de formulering van het beleid waar mogelijk te vermelden welke uitgangspunten hieraan ten grondslag liggen, per doelstelling uiteen te zetten hoe deze bereikt gaat worden en bovendien te schetsen hoe de voortgang en het eindresultaat worden gemeten en gerapporteerd. De uitkomsten van de evaluatie kunnen mogelijk leiden tot een andere structuur van de veteranennota.
10 t/m 12
Wat is precies de rol van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht bij de evaluatie? Hoe wordt de IGK betrokken bij deze evaluatie?
Wat is precies de rol van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) bij de evaluatie? Hoe worden de uitkomsten van de jaarverslagen van de IMG bij de evaluatie betrokken?
Wat is precies de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij de evaluatie? Hoe wordt de IGZ betrokken bij deze evaluatie?
Zoals uiteengezet in de brief van 9 juni 2009 (Kamerstuk 31 700 X, nr. 115) adviseert de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) de minister, is hij bemiddelaar voor het defensiepersoneel en is hij Inspecteur der Veteranen. De IMG en de IGZ houden toezicht op het functioneren van instellingen voor (militaire) gezondheidszorg en op de kwaliteit van de (militaire) gezondheidszorg. De jaarverslagen van de IGK en van de IMG zijn aan de onderzoekers ter beschikking gesteld en worden betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid. Het staat de onderzoekers uiteraard vrij met de IGK, de IMG of de IGZ contact op te nemen indien zij dit wenselijk achten.
13, 16 t/m 19, 21, 30 t/m 32, 37, 41, 42 en 47
Wat is de rol van de militaire vakbonden bij de evaluatie? Hoe worden de bonden betrokken bij de evaluatie?
Op welke wijze wordt het Veteraneninstituut betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze wordt Stichting de Basis betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze worden geestelijk verzorgers betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Welke thuisfrontorganisaties worden betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid? En op welke wijze zal dit gebeuren?
Op welke wijze wordt de zorg voor het thuisfront geëvalueerd? Wordt de wijze waarop het thuisfront wordt geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van de uitzending voor hun relatie geëvalueerd? Wordt ook geëvalueerd hoe deze informatievoorziening kan worden verbeterd?
Op welke wijze wordt het Zorgloket Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze wordt de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (BNMO) betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze zijn de casemanagers en zorgcoördinatoren betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Wordt de samenwerking en de wijze van samenwerking tussen het Veteraneninstituut/Centraal Aanmeldingspunt en het Zorgloket MOD meegenomen in de evaluatie van het veteranenbeleid? Zo ja, op welke wijze wordt er geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze wordt de samenwerking door verschillende organisaties en instellingen bij het verlenen van zorg en toekenning van aanspraken geëvalueerd? Om welke organisaties en instellingen gaat het in dit geval?
Wanneer wordt de evaluatie voorgelegd aan de Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO)? Wordt het rapport van de RZO toegevoegd aan de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze wordt in de evaluatie van het veteranenbeleid de Veteranendag geëvalueerd?
De onderzoekers evalueren alle onderdelen van het veteranenbeleid zoals die zijn beschreven in de veteranennota 2009–2010 (Kamerstuk 30 139, nr. 75) en betrekken hierbij onder meer de centrales van overheidspersoneel, de voorzitter van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen, de directeur van het Veteraneninstituut, de BNMO, het ABP Bijzondere Regelingen Defensie waar het zorgloket onder valt en de voorzitter van de RZO. Indien daar aanleiding voor bestaat worden ook instellingen van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen, waaronder de Basis, en de Diensten Geestelijke Verzorging betrokken. De Veteranendag is een belangrijk onderdeel van het beleid voor de erkenning en waardering voor veteranen en wordt bij de evaluatie van het veteranenbeleid betrokken.
20
Op welke wijze wordt het proces van dienstverlaten in relatie tot het binden van de veteranen van de jonge generatie geëvalueerd?
De evaluatie zal ook aan dit aspect aandacht besteden. Het is aan de onderzoekers dit nader uit te werken.
23 en 49
Welke vervolgacties worden er genomen ten aanzien van de uitvoering van het bemiddelingsresultaat van de Nationale Ombudsman (Kamerstuk 30 139, nr. 74)? Waarom laat besluitvorming op zich wachten en op welke termijn zal deze tot stand komen?
Wanneer zal de regering haar openstaande ereschuld aan veteranen aflossen, zoals zij werd opgeroepen te doen in de motie Albayrak (32 500 X, nr. 50)? Waarom is deze ereschuld nog niet afgelost?
De besluitvorming over een schaderegeling voor veteranen is afhankelijk van de beschikbaarheid van financiering. Op dit moment kan daarover nog geen duidelijkheid worden gegeven.
25
Op welke wijze wordt het Integraal Zorgconcept Defensie betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
De uitkomsten van de evaluatie van het veteranenbeleid zullen in het Integraal Zorgconcept Defensie worden verwerkt.
26
Op welke wijze worden de inloophuizen betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Inloophuizen spelen een belangrijke rol in het lotgenotencontact en vallen daarmee onder de nuldelijnszorg. Nuldelijnszorg maakte in 2005–2010 nog geen deel uit van het veteranenbeleid. Zowel in het Integrale Zorgconcept Defensie als in de veteranennota 2011 zal aandacht worden gegeven aan de nuldelijnszorg en de aansluiting op het zorgsysteem van Defensie.
24, 27 t/m 29, 38, 44, 45
Op welke wijze worden veteranen die dienden in Nederlands-Indië betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze worden veteranen die dienden in Nieuw-Guinea betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze worden veteranen die dienden in Korea betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Hoeveel zogenaamd «jonge» veteranen worden betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid? Hoeveel zogenaamd «oude» veteranen worden betrokken bij deze evaluatie? Hoe verhouden deze aantallen zich tot elkaar (percentages)?
Welke van de organisaties die zijn verbonden aan het Veteranen Platform worden betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid? Op welke wijze zal dit gebeuren?
Op welke wijze wordt de Stichting Jonge Veteranen betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Op welke wijze wordt de Nederlandse UNIFIL-Vereniging (United Nations Interim Force in Lebanon) betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
De onderzoekers betrekken de voorzitters van het Veteranen Platform en van de Vereniging Jonge Veteranen bij de evaluatie.
33
Op welke wijze wordt het tehuis Bronbeek betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Het Koninklijk Tehuis voor Oud-militairen en Museum Bronbeek (KTOMM) wordt niet betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid.
34
Welke gegevens worden opgenomen in de evaluatie van het veteranenbeleid? Wordt bijvoorbeeld ook geëvalueerd waar in de geestelijke hulpverlening er op korte termijn capaciteitstekorten kunnen worden verwacht in verband met het aflopen van de missie in Afghanistan?
Bij de evaluatie van het veteranenbeleid worden alle beschikbare gegevens over de uitvoering van het veteranenbeleid in de periode 2005–2010 betrokken. De in de toekomst in verband met de missie in Afghanistan benodigde capaciteit van de geestelijke gezondheidszorg maakt geen deel uit van de evaluatie.
43
Het convenant van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) is nog niet ondertekend. Dit convenant moet leiden tot betere afbakening van de taken en bevoegdheden van het LZV. Wat zijn exact de taken en bevoegdheden van de LZV? Hoe zijn deze taken en bevoegdheden nu afgebakend? Op welke wijze wordt de LZV betrokken bij de evaluatie van het veteranenbeleid?
Het convenant Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) is door alle partijen ondertekend en aangeboden aan de Kamer. In dit convenant zijn de taken en bevoegdheden van het LZV beschreven. De onderzoekers evalueren alle onderdelen van het veteranenbeleid waaronder het beleid ten aanzien van het zorgsysteem voor veteranen. Zij betrekken hierbij ook de voorzitter van het LZV en de voorzitter van de Raad voor RZO. Indien daar aanleiding voor is, zullen ook instellingen van het Landelijk Zorgsysteem Veteranen worden geraadpleegd.
46
Op welke wijze, en over welke periode, wordt de financiering van het veteranenbeleid geëvalueerd?
De financiering van het veteranenbeleid maakt geen deel uit van de evaluatie.
Samenstelling:
Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), Voorzitter, Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Miltenburg, A. van (VVD), Knops, R.W. (CDA), Jacobi, L. (PvdA), Brinkman, H. (PVV), Voordewind, J.S. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Dijk, J.J. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), Ondervoorzitter, Berndsen, M.A. (D66), Kortenoeven, W.R.F. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Bosman, A. (VVD), El Fassed, A. (GL), Hernandez, M.M. (PVV), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Hachchi, W. (D66) en Grashoff, H.J. (GL).
Plv. leden: Taverne, J. (VVD), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Smeets, P.E. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Ferrier, K.G. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Helder, L.M.J.S. (PVV), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Vacature, VVD (), Irrgang, E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Ormel, H.J. (CDA), Schouw, A.G. (D66), Bontes, L. (PVV), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Peters, M. (GL), Roon, R. de (PVV), Haverkamp, M.C. (CDA), Pechtold, A. (D66) en Braakhuis, B.A.M. (GL).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30139-91.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.