30 139
Veteranenzorg

nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juli 2009

Hierbij bied ik u het rapport aan van het evaluatieonderzoek naar het functioneren van de Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ), dat gezamenlijk door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) is uitgevoerd en opgesteld.1 In de opdracht is expliciet gevraagd in te gaan op het functioneren van MGGZ ten aanzien van veteranen, waardoor ook de aandacht is gevestigd op de rol en positie van de MGGZ in het Landelijk Zorgsysteem Veteranen (LZV) als geheel.

De doelstelling van het evaluatieonderzoek was het verkrijgen van een algemene indruk van het functioneren van de MGGZ na de reorganisatie. Omdat de organisatie nog in ontwikkeling is, is gekozen voor een overwegend kwalitatief gericht onderzoek als instrument voor de evaluatie en zijn alleen de zorglijnen «reguliere zorg» en «veteranenzorg» in beschouwing genomen. «Zorg rondom uitzendingen» was geen onderdeel van de evaluatie.

In het evaluatieonderzoek is de kwaliteit van het functioneren van de MGGZ beoordeeld aan de hand van vijf prestatie-indicatoren die voor de civiele GGZ-zorg zijn ontwikkeld:

1. Het registratiesysteem/cliëntenvolgsysteem;

2. De waarborging van de deskundigheid en kwaliteit;

3. De dossiervorming en de bewaking van het zorgproces (ook in de keten);

4. De functie- en verantwoordelijkheidsverdeling in het zorgproces;

5. De interne en externe communicatie en klachtenbehandeling.

Op grond van een scorelijst die de MGGZ-organisatie zelf heeft ingevuld, zijn geen tekortkomingen vastgesteld. Ook opgevraagde documenten en de visie van de MGGZ op de voorgenomen verbeteringen leiden tot een positief beeld, op basis waarvan wordt geconcludeerd dat de MGGZ-organisatie op orde is. IMG en IGZ zien dan ook geen aanleiding voor diepgaander onderzoek naar de onderzochte deelaspecten. De uitvoering van de reorganisatie wordt als toereikend beschouwd.

Naast de voldoende beoordeling van de prestatie-indicatoren is de kwaliteit van het functioneren van de MGGZ onderzocht in rondetafelgesprekken. Hierbij zijn enige kritische opmerkingen gemaakt die in het rapport niet nader zijn geverifieerd of uitgewerkt, maar mogelijk wel een negatief beeld kunnen oproepen. Onderstaand volgt daarom een reactie op deze punten. Tot slot: alle verbeterpunten die uit de rondetafelgesprekken naar voren zijn gekomen, worden gezien als signalen dat in de uitvoering van de MGGZ wellicht nog verbeteringen mogelijk zijn. Al deze signalen zullen de komende tijd dan ook nader worden geanalyseerd.

– De problemen die verwijzers hebben ervaren met de crisisopvang zijn intussen ondervangen met een duidelijke procedure voor de 24-uurs bereikbaarheid van de MGGZ voor directe ondersteuning van hulp- en zorgverleners. Crisisopvang is nooit een eenvoudige opgave en vraagt inventiviteit en slagvaardigheid van de hulpverleners.

– Er zou sprake zijn van discontinuïteit van zorg in verband met dienstverlating. Hiervan is geen sprake. Indien personen onder behandeling zijn van de MGGZ, wordt deze zorg bij dienstverlating door de MGGZ zelf of – na een zorgvuldige overdracht – door een civiele zorgaanbieder gecontinueerd.

– In het rapport wordt de indruk gewekt dat militairen door de MGGZ worden afgekeurd. Dit is niet juist. De MGGZ biedt zorg, maar treedt nooit op als keurende instantie.

– Belangenverenigingen spreken over onvoldoende toegankelijkheid van de zorg waardoor mensen tussen wal en schip zijn gevallen. In dit kader wordt gewezen op een groep van 160 mensen die de zorg mijden. Ik deel de bezorgdheid over deze groep. Het betreft mensen die om allerlei redenen niets (meer) met Defensie te maken willen hebben of niet open staan voor een hulpaanbod. Het is twijfelachtig of dit in alle gevallen het directe gevolg is van onvoldoende toegankelijkheid van de zorg, zoals wel wordt gesuggereerd. Er is bij deze groep vaak sprake van een veel complexere situatie. Dat neemt niet weg dat bij de reorganisatie van de geestelijke gezondheidszorg bij Defensie een optimale toegankelijkheid uitgangspunt is geweest. Overigens zal ik in overleg met de belangenverenigingen en de zorgaanbieders (MGGZ en LZV-keten), nader bezien op welke wijze de groep van mensen die de zorg mijden alsnog kan worden benaderd voor een toereikend zorgaanbod.

– De door de belangenverenigingen vermelde klacht over lange wachttijden betreft specifieke therapieën. In deze gevallen wordt in goed overleg met de militair bezien of een alternatief behandelaanbod kan worden gedaan. Ik wijs u er ook op dat de verwijzers binnen Defensie over het algemeen juist positief zijn over de wachttijden.

Het onderzoek van de IMG en IGZ maakt duidelijk dat de MGGZ-organisatie voldoet aan de eisen en op de goede weg is als onderdeel van het zorgsysteem voor veteranen. Ik deel dan ook de conclusie van de IMG en de IGZ dat er geen aanleiding is voor diepgaander onderzoek van de onderzochte deelaspecten. De uitvoering van de reorganisatie wordt als toereikend beschouwd.

Wel heb ik opdracht gegeven voor een nadere analyse van de in de rondetafelgesprekken opgebrachte verbeterpunten in de uitvoering. Daarbij komt ook de vraag aan de orde hoe (soms urgente) hulpvragen die buiten de MGGZ-organisatie bekend worden, bijvoorbeeld via belangenverenigingen, Kamerleden of de bestuursstaf van Defensie, snel in een zorgaanbod kunnen worden omgezet.

Ook de aanbeveling te komen tot een uitgebreider vervolgonderzoek naar het functioneren van de LZV-keten neem ik over, evenals de suggestie de RZO daarbij te betrekken. Een goed moment voor dit vervolgonderzoek is eind 2010 of begin 2011, na de revisie en tenuitvoerlegging van het convenant. Ik zal hiertoe in overleg treden met de RZO.

Wat betreft de aanbeveling over PTSS-onderzoek verwijs ik u naar de vele lopende onderzoeken waarover ik u op 13 juli jl. uitgebreid heb geïnformeerd.

De staatssecretaris van Defensie,

J. G. de Vries


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven