Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 93, item 12 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | nr. 93, item 12 |
Aan de orde is het VAO Politie (AO d.d. 17/04).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van het verslag algemeen overleg Politie. Ik heet de minister van Justitie en Veiligheid van harte welkom. Het woord is aan de eerste spreker: de heer Van Dam namens het CDA.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Vandaag stond in het Algemeen Dagblad, het Haagse katern, een verhaal over een politieagente, een teamchef uit Midden-Leiden, die het had over de blue wall of silence binnen de politie. Een blue wall waar je met je verhalen soms niet doorheen komt. Dat verhaal viel me op. Het wordt in dat artikel ook niet ontkend; de politieleiding herkende het.
We hebben eerder de reputatiemonitor van de politie gehad, waaruit blijkt dat het vertrouwen binnen de politie op een aantal onderdelen met 10% gedaald is ten opzichte van vorig jaar. Dan gaat het dus om het vertrouwen in de organisatie. We hebben het eerder gehad over PTSS'ers die geregeld stuklopen op hun organisatie. Dat heeft voor een deel misschien ook met de aandoening te maken, maar we weten dat daar een bureaucratie is waar mensen zich soms niet toe verhouden. Ik heb zelf onderzoek gedaan — dat heb ik ook naar voren gebracht in het AO — naar integriteitsonderzoeken.
Dat alles leidt tot de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat met de vorming van de nationale politie een van de grootste overheidsorganisaties is ontstaan, met ruim 60.000 medewerkers, aangestuurd door één landelijke korpsleiding;
constaterende dat in een grote organisatie, ondanks alle goede bedoelingen van de leiding, individuele medewerkers in de knel kunnen raken;
overwegende dat juist omdat politiemensen "'buiten"' dagelijks onveiligheid ervaren het "'binnen"' veilig moet zijn;
verzoekt de regering het reeds bestaande Meldpunt Misstanden binnen het korps zowel fysiek als organisatorisch een zelfstandige, onafhankelijke positie te geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Dam (CDA):
Nog een heel kleine toelichting. Ik pleit dus uitdrukkelijk niet voor een meldpunt buiten de politie. Ik heb ook het begrip "'ombudsman"' laten varen, omdat daar ook weer mensen zijn. Ik denk oprecht dat het in het belang van het hele korps is dat er binnen de organisatie zo'n onafhankelijk punt komt.
Dank u wel.
Mevrouw Den Boer (D66):
De opmerking over de blue wall of silence komt mij heel bekend voor als voormalig politiewetenschapper. Daar heb ik onder andere zelf ook over geschreven, dus dat is een bekend begrip. Mensen moeten niet tegen een muur van stilte aanlopen, dat ben ik ontzettend met u eens. Mensen moeten zich veilig voelen om hun klachten kwijt te kunnen. Ze willen ook niet vermalen worden in een bureaucratisch systeem. Maar het is natuurlijk wel zo dat we een Nationale ombudsman hebben, het Landelijk Meldpunt Misstanden en de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Geeft u met uw oproep deze bestaande instanties een soort brevet van onvermogen?
De heer Van Dam (CDA):
Ik heb in mijn motie en ook in mijn inbreng bij het AO verwoord dat ik denk dat er heel veel goede bedoelingen zijn. Ik denk ook dat niemand wil dat mensen tekort wordt gedaan. Maar tegelijkertijd ervaar ik dat in zo'n grote organisatie, die vroeger regionaal was ingedeeld en waar nu één landelijke organisatie van gemaakt is, het gewoon goed is als er zo'n onafhankelijke voorziening is. Bij de krijgsmacht heb je de inspecteur-generaal die op dat vlak een functie vervult. Dat zoek ik niet. We hebben recent bij het Openbaar Ministerie gezien dat het misschien ook heel verstandig was geweest als er iets meer intern een soort plek was. Dat wordt nu opgeplust. Ik heb totaal niet de behoefte om mensen brevetten van onvermogen uit te delen. Sterker nog, ik las dit en toen dacht ik: hé, vroeger ben ik de blue wall geweest waar mensen tegen aanliepen. Dus niets menselijks is mij vreemd. Het gaat mij gewoon om het verbeteren van de politieorganisatie.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik ben het met u eens dat mensen hun verhaal kwijt moeten kunnen. Ze moeten natuurlijk niet bij te veel loketten hun verhaal kwijt kunnen. Daar maak ik me wel zorgen over. Er wordt nu al een evaluatieonderzoek gedaan naar het Landelijk Meldpunt Misstanden en ook naar de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten. Zou u bereid zijn om deze evaluaties af te wachten?
De heer Van Dam (CDA):
Er zijn allerlei vertrouwenspersonen — u noemde alles wat er is al op — maar we moeten gewoon constateren dat de staf van de korpsleiding helemaal is ingekapseld in het huidige Landelijk Meldpunt Misstanden. Ik heb daar eerder vragen over gesteld. Ik heb de antwoorden daarop aan iemand laten lezen. Meerdere mensen die daarbij waren, zeiden: zijn er twee meldpunten binnen de politie? Ze herkenden zich totaal niet in die antwoorden en in hoe het zou moeten zijn. Ik ben er dus zelf van overtuigd dat dit echt een zeer waardevolle aanvulling is en dat dit niet tot meer fuss leidt. Je hoeft het huidige niet af te schaffen. Vorm het om tot dit. Ik vraag dus niks extra's. Ik vraag alleen een ander accent en een andere positionering.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Den Boer, u bent ook aan de beurt. U gaat namens D66 uw termijn uitspreken.
Mevrouw Den Boer (D66):
Voorzitter. Zoals is gebleken tijdens een aantal eerdere debatten die we met de minister hebben gevoerd, blijft de integriteit van de politie een aandachtspunt, zowel binnen de grenzen van Nederland als over de grenzen, in de samenwerking met de andere Europese partners. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat integriteit één van de belangrijkste kernwaarden moet zijn bij de politie;
overwegende dat in alle Europese lidstaten integriteit van de politie een aandachtspunt is;
van mening dat integer handelen door de politie van belang is, zodat alle Europese inwoners een gelijke mate van bescherming ontvangen, zowel binnen als buiten de regels van de (inter)nationale rechtsorde;
verzoekt de regering zich in Europees verband actief in te zetten voor het opstellen van een bindende ethische code voor politiediensten, in lijn met de Code of Police Ethics van de Raad van Europa, de Verenigde Naties (VN) en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling van 2020 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Den Boer (D66):
Voorts heb ik samen met de collega's Laan-Geselschap en Buitenweg in november vorig jaar een motie ingediend, die door de Kamer is aangenomen, over een geactualiseerde strategische visie op internationale politiesamenwerking. We hebben de regering daarin ook opgeroepen om de Kamer hierover in het voorjaar van 2019 te informeren. Ik wil de minister heel graag vragen hoe het hiermee staat. Gaat de minister bijvoorbeeld snel aan de slag met de verdieping van de samenwerking met de Benelux-partners? Houdt hij de gezamenlijke onderzoeksteams of de JIT's op peil? Hoe gaat het met het liaisonofficerbeleid? Om dat soort vragen gaat het. Blijft Europol bijvoorbeeld ons preferente kanaal? Ik zou de minister willen oproepen om snel een nieuwe visie met de Kamer te delen, want het voorjaar is bijna voorbij.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een interruptie van de heer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een vraag aan de woordvoerder van D66 over de politiesterkte, want daar is natuurlijk vaak discussie over. Hoeveel capaciteit hebben we nou? Het gaat dan toch ook vaak om de vraag of we de aspiranten — dat zijn de mensen in opleiding — nu wel of niet meetellen. Mijn vraag is of D66 nog steeds vindt dat aspiranten eigenlijk niet voor 100% inzetbaar zijn en dat zij dus eigenlijk ook maar voor 0,4 fte — dat wil zeggen: voor 40% — meegeteld zouden moeten worden, zoals D66 in 2016 nog vond, toen die partij daar een motie over heeft ingediend.
Mevrouw Den Boer (D66):
Uiteraard is dit een historische vraag. Ik moet dus ook even terugduikelen in het verhaal. Het is in ieder geval zo dat wij ons bij monde van het regeerakkoord sterk inzetten voor de uitbreiding van de politiecapaciteit. We weten ook dat in Nederland politieagenten heel goed moeten worden opgeleid voordat ze de wijk in worden gestuurd of voordat ze over de grens worden gestuurd, zoals ik net al zei. Aspiranten zouden dus kunnen worden meegeteld, maar ik denk dat dat niet verstandig is zolang ze nog niet helemaal opgeleid zijn.
De voorzitter:
Is dat voldoende? Heeft u nog een vervolgvraag?
De heer Van Nispen (SP):
Ja, beide. De motie van de SP en D66 in 2016 was heel verstandig. Daarin wordt namelijk gezegd dat aspiranten voor 0,4 fte operationeel kunnen zijn. Om de politiesterkte eerlijk te kunnen weergeven, om een eerlijk beeld daarvan te geven, zou je ze dus ook beter voor 40% kunnen meetellen. Ik vind het dus eigenlijk heel mooi dat D66 vindt dat dat nog steeds het beste zou zijn om duidelijkheid te geven over de politiecapaciteit die we in Nederland hebben.
Mevrouw Den Boer (D66):
We hebben binnenkort een algemeen overleg Politieonderwijs en -onderzoek. We gaan dan weer opnieuw naar die sterkte en de uitbreiding daarvan kijken. Gaat die uitbreiding wel snel genoeg? Kan de Politieacademie zorgen voor voldoende vervanging? En hoe kijken we nu naar aspiranten? Dus ik zou heel graag opnieuw naar deze motie willen kijken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Nispen namens de Socialistische Partij.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil verdergaan op het onderwerp waar ik gebleven was. De minister stelt dat er extra agenten bij komen om de grote uitstroom van 17.000 agenten deels op te vangen. Maar nu al blijkt dat het aantal fte's aan agenten niet gehaald wordt. Er is 674 fte minder. Als de minister het over agenten heeft, gaat het met name over aspiranten. Niemand wordt nu eenmaal meteen als volleerd agent geboren. Die mensen moeten worden opgeleid. Mijn oproep vandaag is: tel aspiranten niet voor 100% mee in de politiesterkte, want ze zijn nu eenmaal nog niet volledig inzetbaar. Daarmee krijg je volgens mij een realistischer en eerlijker beeld. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat aspirant-agenten voor 100% worden meegeteld in de politiesterkte terwijl zij niet voltijds inzetbaar zijn;
constaterende dat daarom ook de Algemene Rekenkamer aspirant-agenten niet meetelt in de politiesterkte;
van mening dat politiecijfers betrouwbaar dienen te zijn en de werkelijkheid dienen te representeren;
verzoekt de regering om bij de berekening van de actuele politiesterkte het uitgangspunt te hanteren dat aspiranten voor 0,4 fte operationeel zijn en de Kamer te rapporteren over het aangepaste politiesterktecijfer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Nispen (SP):
Vandaag lazen we noodkreet van de werkvloer en de politiebond over de tekorten bij de forensische opsporing. Mevrouw Helder heeft daar vandaag terecht een plenair debat over aangevraagd. Er werken 1.500 mensen, maar er is werk voor minstens 4.500 mensen. In de krant lazen we dat de minister de problemen wil oplossen door innovatie en door 200 extra agenten in te zetten. Dat is een stap in de goede richting, maar uiteraard nog geen oplossing voor het probleem. Om wel in de goede richting te gaan, dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het belang van forensische opsporing bijzonder groot is;
constaterende dat uit onderzoek blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud op mensen en middelen bij de forensische opsporing waardoor de druk structureel is toegenomen en nu "'onhoudbaar"' wordt genoemd en de toegezegde 200 extra agenten niet voldoende zijn;
constaterende dat tactisch en forensisch rechercheurs nu zelf zeggen dat hierdoor minder zaken worden opgelost, criminelen langer hun gang kunnen gaan en de kans op gerechtelijke dwalingen toeneemt;
verzoekt de regering met voorstellen te komen om de werkomstandigheden en de samenwerking in de forensische opsporing te verbeteren en de capaciteit nog verder uit te breiden, hierbij nadrukkelijk de voorstellen van de werkvloer zoals die zijn geuit in "'Noodkreet Forensische Opsporing"' te betrekken, en de Kamer hierover uiterlijk 1 september 2019 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan gaan we naar mevrouw Helder namens de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb eerst twee korte vragen aan de minister. Ten eerste: wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar? En de tweede vraag: wat is de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel inzake het taakstrafverbod bij geweld tegen politieagenten?
Voorzitter. Dan een principieel punt wat mij betreft: de financiering van het stroomstootwapen. Tijdens het algemeen overleg zei de minister: "'Bekostiging is nog een vraagstuk. Ik ben daarover in gesprek."' Gisteren ontvingen we de herdruk van de memorie van toelichting bij de eerste suppletoire begroting. Eerst stond er nog: "'In 2019 is 5 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanschaf van stroomstootwapens voor de politie."' Nu staat er: "'In 2019 is 5 miljoen extra beschikbaar voor de toerusting van de politie."' Dan ga ik er dus van uit — ik hoor het graag van de minister — dat het stroomstootwapen zo een stille dood is gestorven terwijl het er nog niet eens is. Dat is niet in lijn met hetgeen de minister op zijn minst richting de Kamer heeft gesuggereerd. Als de minister straks zegt dat die 5 miljoen voor de toerusting hiervoor gebruikt kan worden, dan merk ik op dat 5 miljoen incidenteel veel te weinig is omdat er structureel 15 miljoen voor het stroomstootwapen nodig is.
Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit de pilot met het stroomstootwapen is gebleken dat het stroomstootwapen een goede aanvulling is op de huidige middelen die aan de politie ter beschikking staan, mede omdat het stroomstootwapen het gat tussen enerzijds de wapenstok en de pepperspray en anderzijds de diensthond en het vuurwapen vult;
verzoekt de regering de invoering van het stroomstootwapen voortvarend ter hand te nemen en hiervoor in de komende begroting de benodigde financiële middelen te reserveren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg namens GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik zal maar vast verklappen dat ik geen moties heb, maar dat ik wel een aantal dingen wil zeggen die ook aan de orde zijn gekomen in het AO. Met het eerste sluit ik aan bij de heer Van Dam. Dat gaat over het vertrouwen in de organisatie, het belang daarvan en het feit dat er zeker binnen sommige afdelingen en eenheden een angstcultuur heerst. Ik ben daar echt van geschrokken toen ik in gesprek was met een aantal politiemensen. Mensen zijn soms bang om te zeggen wat er niet goed lukt en bang dat kritiek gevolgen heeft. Die angstcultuur is een serieus obstakel voor wat iedereen zegt te doen: werken naar een soort mede-eigenaarschap van die politie, waarbij men wil dat de politie gezond kritisch kan zijn op haar eigen functioneren.
Dit heeft bij mij ertoe geleid dat ik toch wel veel positiever ben gaan denken over het voorstel van de heer Van Dam voor iets wat nu geen ombudsman of -vrouw heet. Ik kan mij daar eigenlijk wel in vinden.
Tijdens het algemeen overleg heeft de minister gezegd dat hij als toezichthouder niet alleen zou kijken naar de continuïteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de organisatie, zoals aanvankelijk wel in zijn brief vermeld stond, maar ook oog zou hebben voor goed werkgeverschap en voor betrokkenheid en medezeggenschap van medewerkers. Voor die toezegging dank ik de minister. Ik ben wel benieuwd of hij inmiddels heeft nagedacht over de wijze waarop hij als toezichthouder invulling wil geven aan juist het toezicht houden op deze aspecten. Komt dat ook expliciet ergens aan de orde?
Ten slotte over de wijkagent. Die hebben we toen ook uitgebreid besproken. We hebben een paar keer gezegd dat de wijkagent natuurlijk 80% van zijn werktijd in de wijk hoort te besteden. Ik zag al de vermoeide blikken en weet ook dat dat niet gebeurt. Soms gebeurt dat maar eens in de twee weken en dat zorgt voor veel frustratie. Nu heeft de minister gezegd: ik zal hier een matrix van maken. Dat heb ik tenminste opgeschreven. Helemaal goed, maar natuurlijk gaat het er ook om hoe agenten dat ervaren. Bij hen is er namelijk heel erg veel frustratie als zij denken aan wat nodig is en waar zij nu tijd voor hebben. Mijn vraag is: nu wij het dan toch hebben over medezeggenschap, is er dan geen manier om met die agenten samen te kijken op welke wijze zij kunnen laten zien wat nodig is en hoeveel tijd zij daar nu voor hebben, bijvoorbeeld via een enquête? Graag een reactie.
Mevrouw Helder (PVV):
Die vermoeide blik van mij die mevrouw Buitenweg denk ik aanhaalde, was veroorzaakt door het feit dat ik mij herinnerde dat de minister ook in het algemeen overleg zei dat het bijna neerkwam op tijdschrijven en dat hij dat wist uit zijn vorige professie. Advocaten moeten dat ook doen. Ik ben advocaat geweest. Dat is echt een verschrikking! Je bent alleen maar aan het schrijven en dat houdt je van je daadwerkelijke werk af. Ik ben het eens met mevrouw Buitenweg dat 80% heel mooi zou zijn, maar is zij het ook met mij eens dat je de agenten niet met het administreren daarvan lastig moet vallen? Dan wordt het namelijk heel erg lastig.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Inderdaad, daar ben ik het juist mee eens. Dat is ook een van de redenen waarom ik aan het zoeken ben naar alternatieven die ook gedragen worden door politiemensen zelf, om ons een indicatie te geven. Voor mij hoeft dat ook niet op het uur; het gaat erom dat er nu wel een groot verschil zit tussen de signalen die wij krijgen, zo van "'eens in de twee weken heb ik tijd"', versus de 80%. Valt dat dan inderdaad te doen via een soort enquête die regelmatig wordt gehouden? Ik ben ook aan het zoeken. Dat doe ik het liefst met die agenten zelf, om te voorkomen dat het leidt tot meer administratieve belasting — daarover ben ik het helemaal met mevrouw Helder eens — maar tegelijkertijd om te maken dat het ons meer inzicht geeft. Ik denk dat agenten daar ook belang bij hebben. Zij zijn namelijk heel erg gefrustreerd dat zij vaak hun taak niet kunnen invullen, terwijl dat wel aan hen gevraagd wordt.
Mevrouw Helder (PVV):
Daar ligt wat mij betreft de kern: dat ze hun taak goed kunnen invullen. Het zal mij, eerlijk en niet-diplomatiek gezegd, worst wezen of dat nu 80% is. Ik vind dat ze zelf gewoon aan hun werk moeten toekomen. Van mij hoeft er geen matrix te komen. Ik vind het goed dat we kunnen controleren of agenten hun werk kunnen doen, maar daar ligt wat mij betreft wel de grens.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Inderdaad, ik was uiteindelijk ook maar matig tevreden met het antwoord dat er een matrix kwam, omdat ik dat ook weer heel institutioneel vond. Ik zag daar weer allemaal extra cijfers uit voortkomen. Ik bedoel, we steggelen al zo vaak over al die cijfers bij de politie en nu zag ik weer een nieuw cijfer voor me. Daarom ben ik heel erg op zoek. En mijn verzoek aan de minister is of er in het kader van die vorm te geven medezeggenschap niet samen met de wijkagenten gekeken kan worden op welke wijze zij duidelijk kunnen maken hoe zij hun taak zien en hoe zij zien dat ze daar voldoende invulling aan kunnen geven. Als we dat teruggekoppeld krijgen, kunnen wij daar verder ons voordeel mee doen.
De voorzitter:
Nog een vervolginterruptie van de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Ik hoor mevrouw Buitenweg belangwekkende dingen zeggen, maar ...
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Niet voor het eerst, hè?
De heer Van Dam (CDA):
Ik hoor mevrouw Buitenweg wederom belangwekkende dingen zeggen. Wat ik wilde zeggen, is dat wij eerder in deze Kamer — ik weet niet of GroenLinks daar ook aan heeft meegedaan — een motie hebben aangenomen. De minister heeft toegezegd te bevorderen dat de wijkagenten per 1 januari 80% van hun tijd in de wijk kunnen zijn. Dat is bij het AO ook uitgebreid aan de orde geweest. Ik zou het jammer vinden als het debat ertoe leidt dat we niet al bij de halfjaarrapportage daarover informatie krijgen, maar dat dat anders is vanwege een wellicht ook door mevrouw Helder niet gewenste bureaucratische regeldruk. Deelt u nog steeds mijn ambitie dat we daarover bij de halfjaarstukken informatie krijgen?
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik weet inderdaad dat dit in het AO aan de orde is geweest. Ik heb het zojuist nog opgezocht. Toen zei de minister: in het najaar. De heer Van Dam zei toen: nee, dat is juist eerder beloofd. Maar dat laat ik even aan de minister. Ik zie dat hij dat beloofd heeft. Mijn punt is vooral dat ik er meer zicht op wil. Maar, aansluitend bij mevrouw Helder, wil ik niet dat het tot een enorme bureaucratische lastenverzwaring leidt. Wel vind ik, want dat is ook in het maatschappelijk belang, dat we echt inzicht moeten hebben in: kan die wijkagent nou zijn taak doen die wij ook verwachten dat hij doet? Ik merk daarover ongelooflijk veel frustratie bij mensen. Maar de minister gaat volgens mij zo ophelderen wat hij gaat aanleveren. Hartstikke goed als dat gewoon uit de computer getrokken wordt, want dat zal bij de eenheden ook wel enigszins geregistreerd worden; het gebeurt daar natuurlijk niet helemaal "'ins Blaue hinein"'. Als die cijfers beschikbaar zijn, prima. Maar mijn voorstel is om ook in overleg te gaan met de wijkagenten, om te zorgen dat wij betere en ook kwalitatieve informatie krijgen.
De heer Van Dam (CDA):
Ik wilde alleen opmerken dat mevrouw Buitenweg nogmaals zeer zinnige dingen zegt. Verder heb ik daar inhoudelijk niets aan toe te voegen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Kuzu namens DENK.
De heer Kuzu (DENK):
Dank u wel, voorzitter. Ik vervang mijn collega Azarkan, die tijdens het algemeen overleg een aantal punten heeft gemaakt over het thema etnisch profileren. De minister weet dat dat een onderwerp is waar DENK bovenop zit. De minister heeft ook aangegeven er alles aan te willen doen om etnisch profileren te voorkomen. Nu heeft Bureau Beke recent een onderzoek uitgevoerd, waaronder een aanzienlijk deel door veldwerk onder agenten. Ik zal een aantal citaten noemen. Agenten zeggen dat zij het probleem ten aanzien van etnisch profileren niet zo zien. "'We zien geen problemen en geen reden tot aanpassing als het gaat om het proactief controleren van burgers. Het beleid tegen etnisch profileren wordt door teamchefs niet uitgevoerd."' Een derde van de Amsterdamse agenten heeft nog nooit van enige interventie tegen etnisch profileren gehoord. Al met al is er nog een hele wereld te winnen. Daarom de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de gemeente Amsterdam samen met Bureau Beke allerlei ideeën heeft ontwikkeld om etnisch profileren door de politie tegen te gaan;
verzoekt de regering te bezien of de Amsterdamse aanpak van etnisch profileren breder uitrolbaar is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Kuzu (DENK):
De tweede motie gaat over de boa's en de opleiding van boa's ten aanzien van etnisch profileren. Daarover de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de bekwaamheid van de boa (buitengewoon opsporingsambtenaar) wordt geborgd door een basisexamen en door permanente her- en bijscholing;
verzoekt de regering het voorkomen van etnisch profileren onderdeel van het basisexamen en/of de her- en bijscholing te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dank u wel. Ik schors de vergadering voor vijf minuten. Daarna horen we het oordeel van de minister over de zeven ingediende moties.
De vergadering wordt van 19.10 uur tot 19.13 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is de beantwoording van de zijde van de regering bij het verslag algemeen overleg Politie. Het woord is aan de minister van Justitie en Veiligheid.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, dank. Ik ga direct over naar de zeven moties en zal hier en daar ook vragen daarin betrekken en voor zover ik dat nog niet doe, heb ik hier nog de overige vragen.
De motie van de heer Van Dam op stuk nr. 877 over het Landelijk Meldpunt Misstanden laat ik oordeel Kamer, mits ik de motie wel zo mag begrijpen dat ik bij uw Kamer terugkom met een voorstel op welke wijze invulling wordt gegeven aan die "'zowel fysiek als organisatorisch zelfstandige, onafhankelijke positie"'. Zo begrijp ik de motie eigenlijk.
De heer Van Dam (CDA):
Bedoelt de minister daarmee te zeggen dat dan ook de uitwerking kan zijn dat het niet lukt of is het meer om in de lijn van deze motie nader aan te geven hoe dat gaat lukken?
Minister Grapperhaus:
Kijk, we hebben een Landelijk Meldpunt Misstanden, zonder er lang op in te willen gaan, voorzitter. Dat is nu in de politie ingebed. Deze motie suggereert dat je het fysiek en organisatorisch erbuiten moet zetten. Ik heb daar begrip voor. Ik heb de vraag van mevrouw Buitenweg ook meegenomen. Ik neem dat ook serieus. Ik denk dat je echt moet zorgen dat het meldpunt zodanig is dat je daar helemaal onbezwaard en veilig je verhaal kan doen. Ik wil dan wel aan de Kamer voorleggen of dit is wat wij gezamenlijk verstaan onder "'fysiek en organisatorisch zelfstandig en onafhankelijk"'. Dat is het enige. Ik zeg toe dat ik na de zomer — laten we zeggen: begin oktober — met een verhaal bij u kom.
De heer Van Dam (CDA):
Met die toelichting, graag.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Dan de motie van mevrouw Den Boer en mevrouw Buitenweg op stuk nr. 878. Ik zou in overweging willen geven om die motie aan te houden tot ik in juli tegelijk met het halfjaarsbericht met mijn brief kom over de internationale politiesamenwerking. We hebben al van gedachten gewisseld over het feit dat die Code of Police Ethics van de Raad van Europa er is. Ik zal er in die brief op ingegaan hoe die zich daartoe zou moeten kunnen verhouden of hoe die meer kracht van werking zou kunnen krijgen. In alle eerlijkheid zeg ik: als ik hier in Europees verband mee aan de slag zou gaan, is dat hoe dan ook een lang traject. Kortom, ik zal eerst in die brief uiteenzetten hoe ik het voor mij zie en ik verzoek mevrouw Den Boer om de motie aan te houden tot na lezing van die brief.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dan uiteraard wel in de hoop dat de minister het hogere doel hiervan mede ondersteunt. Het gaat natuurlijk ook om wederkerigheid en de borging van rechtsstatelijkheid in de samenwerking tussen politiekorpsen in Europa. Er is heel veel wet- en regelgeving op het gebied van politiesamenwerking in Europa. Ik wil de motie aanhouden; dat kan. Maar ik vraag u om in te gaan op het punt of die bindend zou moeten zijn en specifiek betrekking moet hebben op instrumenten die in werking zijn tussen de lidstaten van de Europese Unie.
Minister Grapperhaus:
Ik onderschrijf dat "'integer handelen door de politie van belang is zodat alle Europese inwoners een gelijke mate van bescherming ontvangen, zowel binnen als buiten de regels ..."', om de overweging aan te halen. Dat betekent dat ik er in de brief op terug moet komen hoe we dat vorm geven.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dan verstaan wij elkaar goed en dan houd ik bij dezen de motie aan tot nader orde.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Den Boer stel ik voor haar motie (29628, nr. 878) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. De motie van de heren Van Nispen en Van Raak op stuk nr. 879 moet ik ontraden. In de jaarverantwoording is uitgesplitst naar voltijders en aspiranten. Inzetbaarheid is echt een ander begrip dan operationele sterkte. Bij die inzet wordt apart aangegeven, dus dat is helemaal transparant, waar het gaat om agenten in opleiding.
De heer Van Nispen (SP):
Als je in bepaalde tabellen gaat kijken, van de jaarverslagen en van de begroting, dan is het inderdaad transparant. Maar het gaat mij om werkelijk iedere Kamerbrief. Vandaag bespreken we bijvoorbeeld de Wegenverkeerswet. Dan staat er ook weer een getal. De minister zegt dat er 1.111 agenten bij komen, om maar eens een voorbeeld te noemen. De uitsplitsing naar aspiranten wordt dan natuurlijk weer niet gemaakt. Ik vraag nu eens voor de verandering niet om extra agenten; ik vind eigenlijk dat ik dat ook moet doen, maar dat doe ik hier niet. Maar ik zeg wel: laten we in de uitingen en bij het berekenen van de operationele sterkte — dus de daadwerkelijke inzetbaarheid van onze agenten — het realistische beeld geven. Dat is dus een eerlijk cijfer. En dan is het niet helemaal eerlijk om de mensen in opleiding voor 100% mee te tellen, want zij hebben begeleiding nodig op straat. Zij zijn nog niet volleerd. Dus 40% is eerlijker. Dat heeft de Algemene Rekenkamer eerder ook gezegd. Dus vandaar mijn dringende oproep aan de minister: kom nou met dat eerlijke beeld in alle uitingen en niet alleen in de tabellen in de jaarverslagen en begrotingen.
Minister Grapperhaus:
Zoals ik al zei: bij de inzetcijfers wordt daar nou juist altijd rekening mee gehouden en er wordt ook transparant aangegeven welk deel de agenten in opleiding zijn. Achter die 1.111 staat "'fte"'. Dan hebben we het dus over 1.111 fulltime-eenheden. Vervolgens ga je kijken naar de inzetbaarheid. En dan laten we ook zien in hoeverre daarbij eventueel nog sprake is van aspiranten. Ik ga veel te veel in op de details, maar die transparantie is er aan alle kanten. Ik ontraad de motie nog steeds, maar ik zal mij het punt van de heer Van Nispen aantrekken. Ik zeg toe dat ik erop toe ga zien dat voortaan bij alle communicatie, iedere keer, de uitsplitsing wordt gemeld, in de tekst dan wel door middel van een voetnoot. Dan hebben we dat volgens mij helder, want de transparantie waar de heer Van Nispen het over heeft, is voor mij ook van belang. Daar gaat het op zichzelf niet om.
Voorzitter. Dan de motie van de heer Van Nispen op stuk nr. 880 over de forensische opsporing. Daar kom ik op terug in het halfjaarbericht van juli aanstaande. Ik zou dus eigenlijk willen voorstellen om die motie aan te houden totdat het halfjaarbericht er is, want dan kunnen wij daarover ook in zinnigheid met elkaar spreken.
De voorzitter:
Daar is de heer Van Nispen nog niet toe bereid zie ik. Hij denkt erover na.
Minister Grapperhaus:
Anders moet ik deze motie ontraden.
De voorzitter:
Dat snap ik.
Minister Grapperhaus:
Dan is zij op dit moment gewoon prematuur, want er wordt op dit moment wel degelijk aan een oplossing gewerkt. Dat haalde de heer Van Nispen al aan. Het is nu wat kort dag. Ik ben het niet op alle punten eens met de noodkreet, maar op een aantal punten trek ik mij de kritiek wel degelijk aan. Maar goed, half juli krijgt u bericht. Nu moet ik even goed kijken, voorzitter. Dit was de motie op stuk nr. 880.
Dan de motie op stuk nr. 881 van mevrouw Helder. Deze motie, over het stroomstootwapen, is op dit moment prematuur. Ik heb mij in uw Kamer weleens uitgesproken over het feit dat ikzelf positief denk over het stroomstootwapen. Ik heb inderdaad aangegeven dat de financiering één ding is, maar ook dat een ander ding is dat we nog met onderzoeken naar het gezondheidsrisico komen. Ik heb begrepen dat die er op zeer korte termijn zijn. Dat zou echt wel kunnen zijn voordat het reces aanbreekt. Maar een motie die oproept tot invoering et cetera is in dit stadium prematuur. Ik zou dus willen verzoeken om deze motie aan te houden. Anders moet ik haar in dit stadium ontraden.
Mevrouw Helder (PVV):
De minister zegt dat zij prematuur is. Het klopt dat het rapport over de gezondheidsaspecten er voor de zomer zou komen. Dat is er nog niet. In dat kader is zij prematuur. Maar waar het de bekostiging betreft, is zij wel degelijk niet prematuur. Want eerst stond het letterlijk in de suppletoire begroting, maar nu niet meer. Nou is het "'toerusting"'. We weten ook dat men met bodycams bezig is. Straks vissen we dus weer achter het net. Voorzitter, laat ik even meedenken: ik hou haar aan.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Helder stel ik voor haar motie (29628, nr. 881) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Grapperhaus:
In de hoop nog enige bonus te kunnen aanbieden, doe ik de mededeling dat de nota naar aanleiding van het verslag inzake de stelselherziening geweldsaanwending na het reces naar uw Kamer toe gaat.
Ik zie nu ook nog de vraag over het wetsvoorstel over het verbod op de taakstraf. Ik moet nog even vernemen wanneer dat precies zou gaan.
Voorzitter. Dan had ik nog twee moties en dan kom ik daarna nog bij een paar restvragen, van mevrouw Buitenweg en ...
De voorzitter:
Mevrouw Helder heeft nog een interruptie.
Mevrouw Helder (PVV):
Dat de minister dat nog na moet vragen, is geen probleem. Maar bij de andere geweldsaanwending opsporingsambtenaar, hoor ik de minister zeggen: na het reces. Maar welk reces en van welk jaar?
Minister Grapperhaus:
O, het zomerreces van 2019. Pardon, ik moet daar precies in zijn. U heeft helemaal gelijk. Dat is juist.
Dan de motie op stuk nr. 882 van de heren Kuzu en Azarkan. Er komt in september een brief van mij over de problematiek rondom etnisch profileren. Als ik de motie zo mag verstaan dat ik de Amsterdamse aanpak zeker ook in de studie meeneem bij de aanloop naar die brief, want dat doen we al, dan is het eigenlijk ondersteuning van beleid. Dan moet ik de motie dus wel ontraden, omdat die al in beleid is. Zo werkt uw techniek, voorzitter, maar dat moet de heer Kuzu positief opvatten, denk ik.
De voorzitter:
Toch gaat daar een interruptie op volgen van de heer Kuzu.
Minister Grapperhaus:
Ik moet haar "'positief negatieven"'.
De voorzitter:
Meneer Kuzu, gaat uw gang.
De heer Kuzu (DENK):
Soms krijg je bij ondersteuning beleid weleens "'oordeel Kamer"', dus ik kan niks anders dan het negatief opvatten. Maar om het dan positief af te sluiten: als de minister nou toezegt dat hij in de brief die hij in september gaat versturen echt heel uitdrukkelijk in zal gaan op de Amsterdamse studie en de maatregelen die zijn genoemd in het rapport van Bureau Beke, dan kan ik de motie intrekken.
Minister Grapperhaus:
Prima, want dat is echt de bedoeling.
En ik heb het nog twee keer nagevraagd bij het Presidium, maar ondersteuning van beleid betekent "'ontraden"'. Daarom zeg ik dat het een soort "'positief negatieven"' is.
De voorzitter:
Dat kan ik, als lid van het Presidium, bevestigen.
De heer Kuzu (DENK):
Dan zou het ook goed zijn als andere bewindspersonen zich daar ook aan houden. Maar dank voor de toezegging.
De voorzitter:
Minister Grapperhaus:
Dan de motie op stuk nr. 883 van de heren Kuzu en Azarkan. Ik zou willen vragen om die aan te houden totdat de brief er is en we er hier een debat over hebben, want die brief gaat over het onderdeel "'maken van het basisexamen"' en over de her- en bijscholing. Dat lijken me onderwerpen die aan de orde moeten komen als we hier naar aanleiding van de brief in de Kamer in debat zijn. Dus ik zou willen voorstellen dat die wordt aangehouden.
De heer Kuzu (DENK):
Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de minister daar wel een mening over heeft op dit moment. Hij kan ook een bepaalde richting op gaan werken. Dus wat vindt hij ervan als het onderwerp etnisch profileren terugkomt in de examens van boa's in hun her- en bijscholing?
Minister Grapperhaus:
Dat vind ik heel lastig te zeggen, want dan ga ik mij bemoeien met het onderwijs, en ik weet niet of ik daar nou de meest toegeruste persoon voor ben. Maar ik vind het op zichzelf uitstekend als in een opleiding als die voor boa in het curriculum een dergelijk onderdeel zit, gezien ook de taak en het directe publieke contact van boa's. In hoeverre dat, naast wat er allemaal al gebeurd en wat we verder overwegen, in de politieopleiding in het basispakket moet zitten, daar wil ik in de brief in september op terugkomen.
De heer Kuzu (DENK):
Nou, we doen wel vaker dat we bij belangrijke maatschappelijke problemen, zoals de politieorganisatie of het onderwijs, vanuit de Kamer of vanuit de regering vragen om daar wat meer mee te gaan doen. Dus juist op dit punt zou ik willen vragen: mag de Kamer hier een oordeel over hebben? Deze motie wil ik dus niet aanhouden. Ik wil graag een Kameruitspraak.
De voorzitter:
Dan is het oordeel over de motie?
Minister Grapperhaus:
Ontraden, want dan zijn we toch echt voor de brief uit aan het lopen en dat vind ik niet verstandig. Dat is zonde, want het kan best zijn dat het straks weer bovenkomt.
Voorzitter. Dan had ik nog een paar vragen liggen. Eerst die van mevrouw Den Boer. Inderdaad, die visie komt eraan. Overigens zeg ik daar onmiddellijk bij, en ik neem dat de Belgische politiek nadrukkelijk niet kwalijk, dat het nadenken over de verdere ontwikkeling van de Benelux-samenwerking, waar ik onlangs nog met mijn collega Geens over heb gesproken, op dit moment wel een beetje — hoe moet ik het zeggen? — in moeilijk vaarwater is gekomen.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dat begrijp ik, maar er zijn nog heel veel andere zaken die onder die strategische visie vallen. Als u kunt uitleggen waarom er vertraging ten aanzien van de Benelux zit — al die andere punten zoals liaisonofficers et cetera zijn allemaal benoemd — dan ben ik tevreden. U gaat dat nog voor het reces naar de Kamer sturen, begrijp ik?
Minister Grapperhaus:
Ja, absoluut.
Voorzitter. Dan had mevrouw Buitenweg nog een vraag over goed werkgeverschap. Daar zal ik ook in het halfjaarsbericht, zo zeg ik hierbij toe ...
De voorzitter:
Het leidt een beetje af, de acties van de heer Van Dam, dat klopt, maar gaat u vooral door.
Minister Grapperhaus:
Ik wilde het volgende zeggen. Mevrouw Buitenweg vraagt: hoe gaat u invulling geven aan wat u heeft gezegd, dat u erbovenop wilt zitten en u zich er meer mee wilt bemoeien? Daar kom ik op terug in dat halfjaarsbericht. Dat moet inderdaad wel een zinvolle invulling zijn, zoals we nu ook de periodieke gesprekken hebben met bijvoorbeeld de vakbonden over de voortgang van de cao en andere zaken. Het moet wel zin hebben. Je moet dan ook bij bepaalde onderwerpen kunnen zeggen: oké, daar komen we apart op terug bij elkaar. Het moet niet een periodiek iets zijn, maar in dat overleg met de vakbonden bijvoorbeeld hebben we op een gegeven moment gesignaleerd dat we met elkaar door wilden praten over één onderwerp. Toen we hebben een maand daarna afgesproken om daarover door te praten. We moeten kijken of zoiets op dat andere punt ook kan.
Ten slotte het punt van de wijkagent. Daar kom ik echt — dat was al de bedoeling en dat had ik het algemeen overleg al aangekondigd — op terug in het halfjaarsbericht. Dat halfjaarsbericht wordt zo langzamerhand wel het telefoonboek van Gouda, maar daar wordt aandacht aan geschonken.
Voorzitter. Dan ben ik er volgens mij.
De voorzitter:
Volgens mij wilde u nog op één vraag van mevrouw Helder antwoord geven? Daar heeft u nog een notitie over gekregen, zag ik toevallig. De bode bracht net een briefje.
Minister Grapperhaus:
Ja, over de taakstraf. Dat is op dit moment in de ambtelijke fase. De consultatiefase gaat waarschijnlijk aan het einde van de zomer van start.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank voor uw oplettendheid, voorzitter. Ik had het verzoek of ik nog even een nabrander mag geven op het antwoord van de minister op de motie op stuk nr. 879 van de heer Van Nispen.
De voorzitter:
Heel kort dan.
Mevrouw Helder (PVV):
Heel kort. In 2009 is dat een Kamerafspraak geweest. Er is toen gezegd dat aspiranten vanwege de bekostiging volledig worden meegeteld. Het zou mij een lief ding waard zijn als de minister daar, de eerstvolgende keer dat hij op dit onderwerp terugkomt, ook een overweging aan wijdt.
Minister Grapperhaus:
Ik heb er geen bezwaar tegen om dat toe te zeggen.
De voorzitter:
Prima. Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de behandeling van het VAO Politie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de ingediende moties zullen we dinsdag 18 juni gaan stemmen.
Ik stel voor dat we doorgaan met de behandeling van het laatste onderwerp van vandaag. Dat is ook met de minister van Justitie en Veiligheid, die ik wederom van harte welkom heet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20182019-93-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.