Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 31, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | nr. 31, item 3 |
Aan de orde is de behandeling van:
- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2018 ( 34775-VIII ).
De voorzitter:
Aan de orde is de behandeling van de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Kamerstuk 34775-VIII. Ik heet iedereen op de publieke tribune en de mensen die via een ander medium dit debat volgen, van harte welkom en natuurlijk ook de Kamerleden en in het bijzonder de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media. Vandaag is aan de orde de eerste termijn van de zijde van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De voorzitter:
Dan begin ik met de heer Beertema namens de PVV-fractie. We hebben geen afspraken gemaakt over het aantal interrupties. Als jullie kort zijn, meneer Van Meenen en meneer Rog, dan grijp ik minder in, maar als jullie te uitgebreid zijn met allerlei inleidingen ga ik het aantal interrupties toch beperken. Dat geef ik dan maar even mee.
Het woord is aan de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
Ja, voorzitter, het moet ook niet al te gezellig worden. Laten we maar beginnen.
Voorzitter. Ik heet de bewindslieden in ieder geval van harte welkom bij hun eerste begroting in dit huis en naar ik hoop natuurlijk ook de laatste begroting, zoals u zult begrijpen. Ik had ze graag veel succes gewenst voor deze komende regeerperiode maar dat zou toch wat vreemd zijn. De PVV, de tweede partij van het land, werd categorisch uitgesloten van de onderhandelingen en die versplinterden het politieke landschap erger dan ooit. Dat leverde aan het eind van het verhaal deze twee ministers op. Een van D66 en een van de ChristenUnie. Ideologisch zijn het elkaars absolute tegenpolen. De een wil niets liever dan Nederland als soevereine natiestaat opheffen om het onder te brengen in de Verenigde Staten van Europa. Een minister die het onderwijs in dienst wil stellen van een ideologische kosmopolitische agenda van internationalisering en die vindt dat het Nederlands als wetenschaps- en cultuurtaal eigenlijk zijn langste tijd gehad heeft en het liefst overstapt op Engels. En aan de andere kant een minister die wel hecht aan die eigenheid van Nederland, die identiteit, die taal, die tradities, en die zich een gemeenschap zonder bezieling nauwelijks kan voorstellen. Nou, voorzitter, een dergelijke samenwerking kan de echte problemen waar het onderwijs nu voor staat, niet oplossen. De ministers zullen door de ideologische weerzin die ze toch tegen elkaar voelen, niet verder komen dan het maken van harde afspraken, in graniet gebeiteld. En vervolgens zullen ze op de winkel gaan passen. Ze zijn niet in staat, denk ik, om de grote thema's op te lossen. Maar het onderwijs verdient wel beter, want er is wel degelijk sprake van een crisis, een systeemcrisis zelfs.
Voorzitter. Voor de PVV zijn dit de grote thema's. In de eerste plaats de doorgeschoten politisering van het onderwijs. Juist nu we de ramp meemaken van de massa-immigratie uit het Midden-Oosten en Afrika staan onze identiteit en onze westerse cultuur onder druk, zoals dat nog nooit eerder is gebeurd. Juist in deze tijd zou het onderwijs die eigenheid van de Nederlandse en de westerse waarden pal overeind moeten houden. Maar wat zien we gebeuren? Het onderwijs loopt steeds voorop met cultuurrelativisme, Zie de aanval op Zwarte Piet en de aanvallen van leraren en hoogleraren op politieke partijen die niet dat politieke postmoderne wereldbeeld delen van de linkse partijen. Niet eerder gaven leraren zich zo onbeschaamd over aan het indoctrineren van leerlingen en studenten met hun eigen linkse en überliberale waarden. Bijna dagelijks worden er partijen aan de rechterkant van het spectrum gebasht en worden er vergelijkingen gemaakt met het racisme, met de nazi's en het fascisme en wordt het christendom belachelijk gemaakt en de islam de hemel in geprezen. Er is bijna geen basisschool die niet op bezoek gaat bij een moskee.
Voorzitter. Ons onderwijs heeft bij uitstek de taak om de Nederlandse identiteit en cultuur door te geven aan volgende generaties om die volgende generaties de kans te bieden zich te verheffen tot de middenklasse, om mensen die achterblijven te emanciperen, te integreren, te assimileren. Nou, dat alles heeft een hoger doel en dat doel is het bouwen van een stabiele samenleving met onderlinge samenhang en een competente beroepsbevolking die ons concurrerend maakt ten opzichte van het buitenland. Op al die punten faalt het onderwijs, want wat zien we? Onze identiteit wordt te grabbel gegooid, onze geschiedenis wordt als een periode van schaamte beschouwd, onze tradities zijn in gevaar. De middenklasse zit in het nauw en de emancipatie heeft zich vernauwd tot die benauwende genderdiscussies, die benauwende #MeToo-discussies. Het resultaat van 40 jaar duurbetaald integratieonderwijs zien we als Turken met Turkse vlaggen de Erasmusbrug bezetten en als er in Rotterdam, Den Haag en Amsterdam rellen zijn met derde generatie Marokkanen, die gehuld in hun nationale vlaggen los gaan op straat.
Ondanks alle inspanningen, ondanks al die kostbare programma's, ondanks al dat kostbare maatwerk om maar alles te faciliteren, is 65% van de asielimmigranten na vijftien jaar nog altijd afhankelijk van uitkeringen. Het resultaat, na 40 jaar verheffingsonderwijs, is een verscheurde samenleving, dat moeten we constateren, met aan de ene kant de gewone hardwerkende Nederlander en de hardwerkende Fries, wiens tradities zijn stukgemaakt door cultuurmarxistisch onderwijs, die zich een vreemde voelt in eigen land. Aan de overkant van die kloof zien we een parallelle samenleving waar de islam heerst, haat voor het westen, ongelijkheid van vrouwen, geïnstitutionaliseerde haat voor vrouwen, homo's en ongelovigen, wel onderlinge tribale solidariteit maar geen enkele solidariteit of nauwelijks solidariteit met Nederland.
Voorzitter. Laten we beginnen om dat falen te onderkennen. En laten we om te beginnen uitspreken dat ons onderwijs niet langer wordt ingezet voor welke vorm van politiek activisme dan ook. Het onderwijs moet kennis overdragen, kunde, cultuur en identiteit. Het moet emanciperen, het moet verheffen, het moet kritisch denken aanleren. Maar altijd op politiek-neutrale wijze. Tegen al die leraren en docenten zou ik willen zeggen: hang je eigen politieke voorkeuren op aan de kapstok, samen met je jas, op het moment dat je de klas binnenstapt. Als je zo nodig politiek wilt bedrijven, ga de politiek in, hartelijk welkom, maar stop met het indoctrineren van jonge mensen die kwetsbaar zijn in hun meningsvorming.
Ik wacht even op mijnheer Kwint, voorzitter.
De heer Kwint (SP):
Dank. Ik heb een verhelderende vraag. Welke Friese traditie staat er volgens de heer Beertema momenteel onder druk?
De heer Beertema (PVV):
Ik heb het niet gehad over Friese tradities. Ik heb het gehad over hardwerkende Nederlanders en hardwerkende Friezen die zich te weer moeten stellen tegen — ik hoorde het gisteren nog — negentien activisten, die in bussen naar Friesland trekken om daar de boer te verstieren. Om daar tussen kinderen hun eigen haat naar Nederland te spuien, om onze leuke sinterklaastraditie, die zo langzamerhand een politieke lading heeft gekregen die het natuurlijk nooit had moeten krijgen. Het zijn die negentien mensen, die worden op het schild geheven, nog niet zozeer door uw partij, maar wel door alle andere partijen, wel door de media, wel door de scholen. Op die manier krijgt het een dynamiek. Maar Nederland wil dat niet en die Friezen willen dat niet. Die normale hardwerkende Nederlanders en Friezen hebben het gevoel dat die traditie van ze wordt afgepakt. En daarom staan ze daar te doen wat ze doen.
De heer Kwint (SP):
Ik ken de Friezen als een heel trots en zelfstandig volk, dus ik denk dat ze die negentien demonstranten best wel kunnen hebben, hoor. Ik denk niet dat hun eigen identiteit daarvan afhangt.
De heer Beertema (PVV):
U mist het punt.
De heer Kwint (SP):
Ja, dat klopt, maar dat zou ook iets met uw formulering te maken kunnen hebben. Volgens mij is de enige Friese traditie die onder druk staat de Elfstedentocht. Dat komt door de klimaatverandering, die u categorisch ontkent, dus ik snap niet zo goed waar … Misschien moet u zich daar een keer wat drukker om maken. Daar hebben Friezen volgens mij ook een stuk meer aan.
De voorzitter:
Gaat u verder, meneer Beertema. U mag kort reageren. Het is aan u.
De heer Beertema (PVV):
Nee, dit is zo gratuit, hier ga ik niet …
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Beertema (PVV):
Klimaatverandering …
Voorzitter. Mijn eerste vraag aan de bewindslieden is om hierop te reageren. Zien zij met mij dat het onderwijs heeft gefaald in juist deze belangrijke taken? Kijk naar de versplinterde samenleving die we op dit moment zien. En zien ze dat die onbeschaamde politieke vooringenomenheid van leraren echt de spuigaten uitloopt? Ik wil ze nu alvast meegeven dat ik een motie overweeg om een gedragscode in te stellen voor leraren, die erop toeziet dat leraren zich politiek neutraal opstellen, van welken huize ze ook komen.
Voorzitter, het lerarentekort zal zonder ingrijpen dramatische gevolgen hebben. Het beroep is simpelweg te onaantrekkelijk geworden door de salariëring, de hoge werkdruk en de oneindige bemoeizucht uit het veld. Dat zijn de belangrijkste oorzaken. Die zijn eerder benoemd en die moeten worden aangepakt. Wij kunnen die te karige salariëring natuurlijk niet los zien van het bekostigingsmodel van het onderwijs, de lumpsum. De lumpsum was indertijd een goed idee. Het is de zak geld die de overheid aan de scholen geeft om mee te werken, terwijl de overheid zelf op afstand blijft. Maar met de introductie daarvan heeft de overheid zichzelf op veel te grote afstand gezet. De bestuurders en werkgevers- en werknemersorganisaties hebben daardoor een enorme vrijheid gekregen. Dat loopt nu uit de hand, vinden wij. De onderwijssector is zijn focus kwijtgeraakt.
De onderwijspolder — zo noem ik het maar even — is geëxplodeerd in tientallen koepels en sectorraden. Die hebben zich ook nog eens verenigd in de koepel der koepels: de Stichting van het Onderwijs. Die gedraagt zich intussen als een soort schaduwregering, waar de echte beslissingen worden genomen. Wij zien: platforms voor van alles en nog wat, kenniscentra, verenigingen die iedere stakeholder vertegenwoordigen, klankbordgroepen, een Onderwijsraad, besturenorganisaties, vertegenwoordigers in het beroepen- en werkveld, leerlingen- en studentenorganisaties, bovenbestuurlijke samenwerkingsstructuren, advies- en begeleidingsorganisaties, vakverenigingen en nationale regieorganen. En dit is geen uitputtende lijst.
Elke organisatie die ik noem en die er te vinden is in die onderwijspolder heeft een bestuur. En een raad van toezicht. En een duur onderkomen. En een jaarrekening. Al die organisaties moeten bovendien eindeloos overleggen, evalueren, rapporten schrijven en onderzoeken. Dat kost tijd en geld, veel geld. En maar praten, praten, praten. Nergens wordt zo veel overlegd als in het onderwijs. Al dat geld komt direct of indirect via de scholen uit de onderwijsbegroting. Intussen zijn de salarissen van de leraren zo laag dat zich een steeds nijpender tekort aftekent. Een sluipende ramp, die smeekt om krachtdadig ingrijpen.
De kernvraag is natuurlijk dezelfde vraag die de PVV al sinds het begin stelt. Steeds heb ik erop aangedrongen om 80% van de totale uitgaven te oormerken voor lerarensalarissen. Voor leraren die lesgeven, wel te verstaan. Dat geef ik aan de ministers mee. Leraren die lesgeven voor een klas en niet leraren die in een kantoortje zitten. Daar waar leraren interactie hebben met de leerlingen, en dat is in de klas, daar gebeurt het onderwijs.
Daarom mijn tweede vraag: Hoeveel procent van die enorme onderwijsbegroting van 37 miljard wordt er nu eigenlijk besteed aan lesgevers in de klas en hoeveel procent slokken de onderwijspolder en de rest op?
Wat mij betreft is de enige oplossing om 80% rigoureus te oormerken voor het primaire proces van lesgeven en dan zonder concessies te doen aan de definitie van primair proces. Van het primaire proces is altijd sprake daar waar een lesgever, een leraar, een pedagoog, en leerlingen met elkaar communiceren. Wij moeten rigoureus snijden in de organisaties en in de rest. Ik ben niet de eerste die dat zegt: de toenmalige staatssecretaris voor het hoger onderwijs, Mark Rutte, is met dit idee gekomen. Dat heb ik van hem gejat.
De PVV heeft als eerste voorgesteld om de LA-schaal af te schaffen en te vervangen door LB. Zelfs door de vele organisaties en bonden binnen het onderwijs wordt daar intussen voor gepleit. Met het oormerken van 80% van de begroting voor lerarensalarissen komen wij een heel eind in die richting.
Om het onderwijs in de volle breedte zich weer te laten concentreren op het onderwijs is het ook nodig om van de resterende 20% ook delen te oormerken als het gaat om vastgoed. Dat wil ik de ministers toch meegeven. Het onderwijs is niet toegerust om vastgoed te ontwikkelen en te exploiteren. We hebben daar grote rampen mee gezien. Ze zijn ook niet toegerust om spaargelden te beleggen. Het onderwijs is toegerust om onderwijs te geven. Er zijn te veel grote ego's in het onderwijsveld die ermee op de loop gaan. Centraliseer dat vastgoedgedeelte en dat beleggingsgedeelte. Dat is mijn advies. Laat het onderwijs zich bezighouden met het onderwijs en met niets anders. Graag een reactie daarop.
Voorzitter. Ik heb nog een enkele opmerking over twee dossiers waarop het vorige kabinet heeft getoond weinig regie te voeren. Het zijn twee relatief eenvoudige dossiers: het lerarenregister en de rekentoets. Beide zijn ontaard in zo'n heftig discours. We weten het allemaal. Het is echt een loopgravenoorlog geworden die uiteindelijk onoplosbaar was. Dat is beschamend. Er is behoefte aan een register. Die behoefte is er. Die gedragscode van mij voor die politieke neutraliteit zou er heel goed in kunnen worden ondergebracht, zeg ik nu even. Maar gooi die werknemersorganisaties eruit. Ze hebben er niks te zoeken. Los dat nou eens op, minister, snel en soepel met de leraren zelf, voor en door de leraren. Begin opnieuw. Graag een reactie en het liefst ook een toezegging.
Hetzelfde geldt voor de rekentoets. Die is symptomatisch voor het warrige beleid dat we achter de rug hebben. In 2010 werd er een enorme sterk gevoel, een noodzaak, gevoeld door ouders, bedrijfsleven, vervolgopleidingen en de meeste politieke partijen hier om de rekenvaardigheid te verbeteren om de kwaliteit van het onderwijs naar een hoger plan te tillen. Overigens is men met name binnen het mbo van mening dat rekenen dient mee te tellen voor het diploma. Nog langer uitstellen zal de motivatie van leerlingen zeker niet ten goede komen. Kan de regering eindelijk de regie nemen over deze relatief eenvoudige dossiers en ze tot een goed einde brengen? Doe wat, ministers, doe wat. Zeg mij om te beginnen toe dat dit taaie ongerief van deze twee dossiers dit cursusjaar nog tot een conclusie komt waar ook de leraren zich in kunnen vinden. Zo moeilijk kan het niet zijn.
Voorzitter. Ik heb nog een opmerking over de vve. Het kabinet wil ondanks het feit dat de vroege en voorschoolse educatie niet werkt daar toch 170 miljoen voor uittrekken. Het is wat mij betreft onverantwoordelijk om toch met zo veel kostbaar onderwijsgeld te komen op beleid dat geen meetbaar effect heeft, want dat is de situatie. Het is een vorm van wensdenken dat niet-Nederlandstalige leerlingen in de vve hun taalachterstanden zouden kunnen wegwerken. Dat taalprobleem moet thuis opgelost worden. Dat is makkelijk te doen. Spreek Nederlands thuis. Kijk naar Nederlandse televisieprogramma's. Lees Nederlandse boekjes. Zing Nederlandse liedjes voor het slapengaan. Zo leer je Nederlands. Zo haal je taalachterstanden in. Dat de derdegeneratieallochtonen dit nog altijd niet tussen de oren heeft, is eens te meer het bewijs dat het onderwijs heeft gefaald op de integratieagenda. Uit onmacht en misschien zelfs uit misplaatst schuldbesef wordt er dan maar weer een blik geld opengetrokken, veel geld, 170 miljoen. Zolang niet aangetoond kan worden dat vve, vroege en voorschoolse educatie, tastbaar en meetbaar effect heeft, roepen wij de minister op hier geen geld aan te besteden, maar die 170 miljoen te besteden aan de salarissen in het p.o., in het basisonderwijs.
Voorzitter. Ten slotte is internationalisering van ons onderwijs actief beleid. Laat ik zeggen: overactief beleid, niet zozeer om het onderwijs op een hoger plan te brengen, maar meer en meer als doel op zichzelf. Het lijkt er zelfs op dat het onderwijs op deze manier een Brusselse agenda wil vormgeven, terwijl we heel kort geleden nog hadden afgesproken dat onderwijs een aangelegenheid zou blijven die onder de soevereiniteit van de landen zelf zou blijven. Wij zeggen: het onderwijs is geen verdienmodel en ook geen vehikel voor het uitdragen van internationalisme en eurofilie. Toch wordt er brutaal en openlijk gewerkt aan verdere internationalisering. Voor wie organiseren we nou eigenlijk onderwijs? Doen we dat voor onze eigen leerlingen en studenten of bijvoorbeeld voor de helft van de studentenpopulatie van Maastricht, die nu uit buitenlanders bestaat? Internationalisering en de daaraan nauw verwante verengelsing hebben ook nog eens een ongewenst segregerende werking. Het is immers niet voor iedereen weggelegd. Het heeft voor slechts een beperkt gedeelte van de studenten meerwaarde, namelijk uiteindelijk de studenten die in het wetenschappelijk onderzoek terechtkomen. Maar de rest van de studenten gaan gewoon om de hoek werken, bij een bank, bij een verzekeringsmaatschappij of bij een gezondheidscentrum, met Nederlandse mensen.
Die verengelsing van ons onderwijs zou ook minister Slob moeten storen. Hij was in 2005, herinner ik hem er even aan, een van de initiatiefnemers die ons onderwijs wilde beschermen tegen een te grote aanwezigheid van het Engels. Hij zei toen: "Het Engels rukt steeds meer op, zowel in het bedrijfsleven als in het onderwijs. Het is daarom van groot belang dat we onze eigen taal overeind houden. Het Nederlands is een unieke taal en daar mogen we best trots op zijn." Minister Slob, wat sprak u toen een wijze woorden. Die waren toen helemaal in overeenstemming met artikel 7, punt 2, van de Wet op het hoger onderwijs, want dat artikel ziet daar ook op toe. Daar staat: "Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Nederlands." Nou, wij verzoeken de regering heel simpel dan ook de wet uit te voeren, zich te houden aan de wet en erop toe te zien dat die wordt geëerbiedigd binnen het hoger onderwijs. Ook daarop wil ik graag een reactie van de ministers.
Dank u wel, voorzitter, ik houd het hier even bij.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Beertema. Dan ga ik nu naar de heer Rudmer Heerema, namens de VVD. Gaat uw gang.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Ik zou graag deze begrotingsbehandeling met een persoonlijke noot willen beginnen. De afgelopen maanden heb ik mij namelijk, ondanks dat ik niet in de Kamer zat, heel intensief beziggehouden met het onderwijs. Ik heb namelijk een school moeten uitzoeken voor mijn dochtertje Bente, die nu drieënhalf jaar oud is. Een heel belangrijk moment, want onderwijs is de sleutel waardoor je je leert ontwikkelen, het leidt op tot een vervolgstudie en biedt uiteindelijk kansen op een baan. Het geeft je de zelfstandigheid om mee te kunnen doen in onze maatschappij en iets van je leven te maken.
Voorzitter. Ik heb voor mijn dochter Bente dit heel gestructureerd aangepakt, al zeg ik het zelf. Ik heb uitgezocht welke scholen er in de omgeving van Alkmaar zaten, alle schoolplannen gelezen, een selectie gemaakt en uiteindelijk zeven scholen bezocht. Allemaal om de best passende school voor mijn dochter te vinden, en dat is na deze exercitie goed gelukt.
Voorzitter. Ik zal u eerlijk zeggen: ik heb altijd de droom gehad om in de Tweede Kamer met onderwijs aan de slag te mogen gaan. Ik heb de Academie Lichamelijke Opvoeding gedaan, ik heb kort les gegeven op een basisschool in Heerhugowaard, drie jaar in het voortgezet onderwijs op een spierwit stedelijk gymnasium en acht jaar lang op een openbare school met een uitdagende vmbo-afdeling. Ik heb in al die jaren fantastische klassen mogen lesgeven en die ervaringen zal ik uiteraard ook meenemen als onderwijswoordvoerder, zoals de collega's Futselaar, Rog, Van Meenen, Beertema en natuurlijk de minister voor Basis- en voortgezet onderwijs zelf.
Voorzitter. Ik voel mij vereerd dat ik namens de VVD-fractie met deze prachtige portefeuille aan de slag mag gaan. Ik kijk uit naar de samenwerking met collega's en het veld. Ik heb een vijftal kopjes in mijn betoog, waarvan de eerste "talenten in het onderwijs" is. Want bij het zoeken naar een school voor mijn dochter viel mij meteen op dat hele vergelijkbare scholen, met vergelijkbare leerlingen in vergelijkbare wijken, volstrekt verschillende onderwijsresultaten hadden. En dat constateer ik niet alleen, dat deed de Onderwijsinspectie afgelopen voorjaar ook al. Gelukkig kent ons onderwijs een grote diversiteit. Maar dat moet niet betekenen dat de kwaliteit zulke grote verschillen kent. Voor de VVD zou elke school moeten streven naar het oordeel "goed" en niet met de hakken over de sloot tevreden zijn met een voldoende van de inspectie. Het nieuwe inspectietoezicht moet leiden tot minder administratieve lasten, maar moet er ook toe leiden dat scholen gestimuleerd worden om voor het oordeel "goed" te gaan. Graag een toezegging van de minister op dit punt. De VVD wil niet alleen dat scholen het beste uit zichzelf halen, maar ook dat scholieren die erkenning krijgen. Het recht op maatwerk en het maatwerkdiploma zijn twee mooie voorbeelden daarvan uit het regeerakkoord. Wanneer kan de Kamer hiervan een uitwerking verwachten?
En andere maatregel die ik eruit wil lichten is de investering van 15 miljoen voor talentrijke scholieren. Dat is onder andere bedoeld voor hoogbegaafdheidsonderwijs. Maar er zijn meer jongeren talentrijk. We zijn namelijk in Nederland ontzettend goed: goed in sport, in dans, in cultuur, in muziek. We hebben veel hoogbegaafden, jonge ondernemers en zelfs onwaarschijnlijk veel internationale topmodellen. Al deze talenten moeten onderwijs en talent combineren in de schaarse tijd die ze hebben. We hebben de LOOT-regeling voor een beperkt aantal scholen, er is een DAMU-regeling voor Dans en Muziek voor iets minder scholen, en de Wet op het voortgezet onderwijs geeft een paar mogelijkheden als je een bijzonder talent bent en wat ruimte nodig hebt. Maar de starre regelgeving, de verplichte onderwijstijd en de lange reisafstanden maken het voor uitzonderlijke talenten in onze samenleving echt lastiger. Vaak halen zij de top ondanks de regels rondom het onderwijs, en niet dankzij die regels. De VVD wil dat daar verandering in komt. De VVD wil dat zo veel mogelijk toptalenten kunnen profiteren van de kennis en expertise om ondersteund te worden. Niet op een paar gespecialiseerde scholen maar op veel meer plekken. Ik wil de minister vragen om uit te zoeken hoe we deze bijzondere groep toptalenten, waar we trots op mogen zijn, beter kunnen ondersteunen. Het beleid hierop is oud, past niet bij de ambities die Nederland heeft, en met alle veranderingen die eraan komen, moet ook dit beleid verbeterd en aangescherpt worden. Kan de minister hierover met een voorstel naar de Kamer komen? Daarnaast loopt het actieplan toptalenten bijna af en ik wil de minister vragen hoe het vervolg eruit gaat zien.
Voorzitter. Dan de bekostiging, de lumpsum en het bewegingsonderwijs.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik hoor een prachtig betoog van de VVD over toptalenten. Natuurlijk moeten we ervoor zorgen dat ook toptalenten in het onderwijs verder komen en dat daar goede regelingen voor zijn. Maar er zijn ook leerlingen — kinderen, jongeren — die minder goed kunnen meekomen. We hebben bijvoorbeeld ook de Wet passend onderwijs, waarbij nog niet alles op rolletjes loopt. Ik zou aan de VVD willen vragen: gaat u de komende jaren ook extra aandacht besteden aan deze leerlingen, die minder goed kunnen meekomen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
De onderkant in het onderwijsveld heeft extra aandacht nodig, met passend onderwijs, maar mijn ervaring is dat die aandacht echt uit verhouding is ten opzichte van de aandacht voor toptalenten. Wij hebben jarenlang veel te weinig aandacht gehad voor de toptalenten in het onderwijs. Dat is het punt dat ik nu wil maken. Wij hebben al jaren de groep in beeld die met passend onderwijs door het onderwijssysteem moet komen, terwijl de groep toptalenten met alles wat zij kunnen, vaak vastlopen in het onderwijs. Laten we daar nu ook een keertje extra aandacht aan besteden.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank voor uw reactie. Ik vind die wel enigszins teleurstellend omdat er bij mijn weten de afgelopen jaren juist heel veel aandacht is gegeven aan toptalenten, en dat juist de kinderen die minder goed meekomen veel te weinig aandacht krijgen. Jammer dat dat de komende jaren niet door de VVD wordt meegenomen.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Misschien kan ik het nog iets verduidelijken. Het gaat mij niet zozeer om talenten in het onderwijs, waar wij inderdaad veel aandacht voor hebben gehad de afgelopen jaren, maar met name om talenten die buiten het onderwijs een talent hebben en dat moeten combineren met het onderwijs zelf. Daar ligt het knelpunt en daar moeten we wat mij betreft meer aandacht voor hebben.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Dan de bekostiging, de lumpsum en het bewegingsonderwijs. Wij zijn voorstander van de lumpsum. Scholen kunnen immers zelf het beste kiezen hoe ze het geld inzetten om tot beter onderwijs te komen. Het past ook bij het regeerakkoord dat ruimte en vertrouwen wil geven aan het onderwijs. Met ruimte en vertrouwen komt echter in één adem ook verantwoordelijkheid. Voorzitter, laat ik hier maar meteen duidelijk over zijn. De VVD-fractie wil niet over de besteding van elke euro op de vierkante millimeter een debat voeren, maar wij willen wel meer afspraken maken over de verwachte resultaten, en daar moeten ook consequenties aan zitten.
De heer Beertema (PVV):
Ik ben benieuwd wat die afspraken moeten worden, maar dat zullen we zo horen, neem ik aan. Maar dat vertrouwen dat de VVD stelt in die bestuurderswereld wordt toch voortdurend beschaamd? Jaar in, jaar uit hebben we vastgoedellende gehad, hebben we diplomafraudes gehad, hebben we totaal ontspoorde bestuurders gehad die hun goddelijke gang gingen, terwijl de ministers en wij daar nauwelijks meer invloed op hebben, omdat we door die lumpsumbekostiging op afstand staan. We kunnen niks meer doen, zelfs de ministers kunnen niks meer doen. We denken wel dat we heel belangrijk zijn hier, maar dat zijn we niet. Dat zijn die PO-Raad en die MBO Raad en noem ze allemaal maar op, en de Stichting van het Onderwijs. Bent u daar als VVD nou zo blij mee dat u zegt: laat het zijn goddelijke gang maar gaan, wij blijven hier rustig achteroverleunen en we maken wat afspraken en we gaan het over vier jaar weer eens evalueren? Dan gaat het fout.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik denk dat de nederigheid die de heer Beertema hier neerlegt — we stellen eigenlijk niet zo veel voor, want er gebeurt van alles in het onderwijs — niet de goede houding is om als Kamerlid aan de slag te zijn. Wij zijn voorstander van de lumpsumregeling, omdat wij vinden dat scholen op lokaal niveau het beste de beslissing kunnen nemen. We hebben wel gezien dat er dingen misgaan. Ik kom straks nog met een voorbeeld waar ik echt teleurgesteld ben. Volgens mij is dan niet de oplossing om de lumpsumregeling helemaal op de kop te zetten, overal invloed op uit te willen oefenen en in die verhouding van 80-20 ook over die 20% in feite nog afspraken te maken. We moeten ervoor zorgen dat we met afspraken op bestuursniveau scholen in de goede richting verleiden. Er moeten wel consequenties verbonden zijn aan die afspraken. Dat gebeurt nu veel te weinig.
De heer Beertema (PVV):
Er is één moment geweest dat we die consequenties hadden kunnen vormgeven. Dat was toen ROC Leiden op een schandalige manier naar de gallemiezen is geholpen en wij hier op het punt stonden om de boel failliet te verklaren. Wij hebben toen gezegd en uw partij heeft gezegd: doe dat nou, want dat geeft het signaal aan de bestuurderswereld "tot hier en niet verder". Maar dat is niet gebeurd, want hier zitten ze allemaal en zij vonden het allemaal prima. Dat signaal dat toen is gekomen, dat geef ik de VVD nu alvast mee, hebben de bestuurders ontzettend goed opgepikt: we kunnen gewoon blijven doen wat we willen, want die hele Tweede Kamer stelt geen …, stelt niks voor. Dat is de consequentie van uw slappe afspraken, want dat zeg ik nu alvast: daar gaat niets mee gebeuren. Dit is buitengewoon teleurstellend.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij stonden de PVV en de VVD daar hetzelfde in. Wij stonden zeker wat betreft ROC Leiden aan dezelfde kant. Ik ben niet zo'n opgever. We gaan de komende jaren gewoon proberen om die afspraken te maken met het veld, maar daar zitten dan wel consequenties aan vast. Het zal met horten en stoten gaan, het zal met hobbels en kuilen gaan, maar we gaan stappen zetten om meer grip te krijgen op die lumpsum.
De heer Kwint (SP):
Voor wie doet u dat? Waarom hangt u zo aan deze manier van financiering?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
De lumpsumregeling bedoelt u?
De heer Kwint (SP):
Dat bedoel ik.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij vinden dat op het moment dat scholen op elke vierkante millimeter gecontroleerd moeten worden op de middelen die ze hebben besteed, je een systeem optuigt waar wij geen voorstander van zijn. Wij denken dat we de vrijheid aan het onderwijs willen geven om met die middelen aan de slag te gaan en op lokaal niveau de beste keuzes te maken. Stoppen ze dat geld in betere leraren of stoppen ze dat in andere systemen, in kleinere klassen? Die keuze maken ze zelf. Ik begon mijn verhaal met te zeggen dat ik zo verbaasd ben dat vergelijkbare scholen in vergelijkbare wijken met vergelijkbare leerlingen zulke verschillende resultaten boeken. Dat is aan de ene kant goed, want dat brengt diversiteit in het onderwijs, maar aan de andere kant is het opvallend dat scholen met dezelfde middelen hele andere uitkomsten kunnen hebben. Ik vind het knap dat scholen dat kunnen, die kunnen dus de goede beslissingen nemen en die maken goed gebruik van de vrijheid die ze hebben. Je zult echter afspraken moeten maken met de scholen die dat wat minder goed kunnen, om die lumpsum toch deels te kunnen sturen.
De heer Kwint (SP):
Dit is een karikatuur die de VVD er nu van maakt. Niemand stelt voor dat straks de bonnetjes voor de gummetjes en de potloden weer op het ministerie moeten worden gecontroleerd. Dat stelt niemand voor. Wat mensen wel voorstellen — de heer Beertema deed daar net een voorzet toe — is om bijvoorbeeld de lerarensalarissen uit de lumpsum te halen. Het argument is nu: dan is het lekker dicht bij het onderwijs en dan kunnen er de beste afspraken worden gemaakt. Maar de grootste klachten over die lumpsum komen nu juist van leraren, niet van schoolbestuurders, want die vinden het prima. Leraren willen van die lumpsum af. Wat zegt u tegen die mensen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij zeggen tegen die mensen dat wij voor een beter carrièreperspectief in het onderwijs zijn. Dat zou moeten worden geregeld bij de cao-onderhandelingen. Maar wij vinden dat scholen op lokaal niveau met het geld dat zij krijgen de leraren moeten kunnen gaan bedienen. Wij gaan de lumpsum dus niet beknotten door de lerarensalarissen eruit te halen.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Kwint. U mag iets zeggen, maar het hoeft niet.
De heer Kwint (SP):
Ik ben nu een beetje in de war. We zijn met de Kamer net bezig om een onderzoek te doen naar de wijze waarop we de lumpsum kunnen verbeteren. Het gaat dan om vragen als "hoe kunnen we daar nou dingen in doen en dingen uithalen?" en "hoe kunnen we meer grip krijgen op de onderwijsuitgaven?" Maar zegt de VVD hier nu al: wat er ook gebeurt, wat die leraren ook tegen ons zeggen, wij gaan niks doen aan de autonomie van schoolbesturen om het geld uit te geven dat wij als politiek aan ze geven?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb volgens mij heel duidelijk aangegeven dat wij wat meer grip op de lumpsum willen krijgen. De wijze waarop is nog niet helemaal duidelijk, maar dat zal in ieder geval door middel van afspraken en mogelijk daaraan verbonden sancties zijn. We zijn bezig met een onderzoek om te bekijken hoe we de lumpsum wellicht beter vorm kunnen geven, maar zolang dat onderzoek niet is afgerond, er geen voorstellen liggen en er geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, mag ik toch gewoon vinden wat de VVD vindt op dit moment?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik was ook wat getriggerd door de woorden van de heer Heerema over de lumpsumdiscussie. Hij had het heel duidelijk over scholen. Hij had het erover dat scholen op hun eigen niveau de beslissingen nemen, maar waar hij "scholen" zegt, bedoelt hij volgens mij de schoolbesturen. Ik zou aan de VVD willen vragen hoe zij aankijkt tegen de inbreng van de medezeggenschapsraad, bijvoorbeeld van de leraren. Zouden die niet meer te zeggen moeten hebben over de bestedingen die op hun eigen school plaatsvinden?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik zou het in principe best een zinvol idee vinden, maar dat moet niet van bovenaf worden opgelegd. Als een school vindt dat de medezeggenschapsraad daar een bepaalde positie heeft en dat die zinvolle beslissingen kan nemen over begrotingen en de wijze waarop bestedingen zouden moeten plaatsvinden, laat die school dan vooral tegen de medezeggenschapsraad zeggen: wij vinden u belangrijk, denk met ons mee en kom met goede voorstellen. Ik heb vanmorgen begrepen dat een flink aantal scholen nogal wat op de bankrekening heeft staan. Ik heb geen idee of het waar is. Ik lees het in de krant en in Elsevier. Volgens mij zou de eerste reactie van de medezeggenschapsraad moeten zijn: hoe kan dat, waar zit het geld in en hoe kunnen we helpen om deze school beter te laten draaien?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben het volledig met de heer Heerema eens dat de medezeggenschapsraad er natuurlijk vraagtekens bij plaatst als wordt gezien dat de school wel veel geld op de bankrekening heeft en niet in de klas investeert. Het probleem is nu juist dat de medezeggenschapraden daar weinig over te zeggen hebben omdat zij nu vooral mogen adviseren. Mijn vraag is dus ook: zouden de rechten van de medezeggenschapsraden niet veel verder moeten gaan dan het adviseren aan schoolbesturen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nee, ik blijf bij mijn eerste antwoord. Volgens mij moet een school dat echt zelf regelen. We gaan dat niet van bovenaf opleggen, want ik vertrouw erop dat het onderwijs daarin gewoon zelf de goede keuzes maakt.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
"Niet van bovenaf opleggen" vind ik een beetje een karikatuur, want wij maken hier natuurlijk wel de regels, zoals de Wet medezeggenschap op scholen. Die stellen wij hier vast, dus dat is ook een discussie die we hier zouden moeten voeren.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. De lumpsum hoeft nu dus niet op de kop. We moeten wel leren en de lumpsum doorontwikkelen, met als doel optimale vrijheid, maar ook verantwoordelijkheid. Dat kan bijvoorbeeld door glasheldere bestuurlijke afspraken te koppelen aan de extra middelen om de werkdruk in het primair onderwijs te verlagen. Die 450 miljoen kan dan op allerlei manieren ingezet worden. Zo kunnen scholen klassenassistenten of conciërges aanstellen of inzetten op vakleerkrachten bewegingsonderwijs, die dan uiteraard van de alo komen. De VVD wil wel dat leerlingen en leraren het gaan merken. Dat zal iedereen in deze Kamer willen. Hoe gaat de minister daarvoor zorgen? Ik verwacht een uitgewerkte, concrete reactie.
Voorzitter. Met deze opmerkingen over bestuursakkoorden maak ik de overstap naar de resultaten van de éénmeting van het bestuursakkoord bewegingsonderwijs. Ik ben daarin teleurgesteld. Er wordt geen minuut extra gegymd en kleuters gymmen zelfs minder. Als het onderwijs het probleem van goed bewegingsonderwijs voor onze leerlingen niet oplost, worden wij als politiek gedwongen zelf in actie te komen. Bewijs voor het belang van goed bewegingsonderwijs hebben we echt al lang niet meer nodig, want alle relevante onderzoeken liggen er. Ik wil van de minister weten hoe hij de resultaten van deze éénmeting beoordeelt. Welke acties overweegt hij? Kunnen we de 10 miljoen die bij dit bestuursakkoord geleverd is niet verstandiger inzetten?
Voorzitter. Ik wil naast de kwantiteit ook stilstaan bij de kwaliteit van de gymlessen. Deze minister heeft op 29 november jongstleden warme woorden gesproken over de inzet van vakleerkrachten. Is de minister bereid om zich op de hoogte stellen van het vijfjarig groeimodel dat de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding, een vereniging van leraren lichamelijke opvoeding, heeft opgesteld? Is hij bereid om hierover het gesprek aan te gaan met de KVLO en de PO-Raad?
Voorzitter. We maken nog een ander structureel bedrag vrij in het regeerakkoord. Dat betreft de 270 miljoen voor het verbeteren van lerarensalarissen in het basisonderwijs. Die is gekoppeld aan het normaliseren van de bovenwettelijke regelingen. Dat is voor de VVD-fractie een harde voorwaarde. Het niet normaliseren van de bovenwettelijke regelingen betekent simpelweg dat die 270 miljoen euro niet uitgekeerd kan gaan worden.
Daarnaast hecht de VVD grote waarde aan de modernisering van de cao. De extra middelen moeten het beroep van leraar maximaal aantrekkelijk maken. Daarom staat er ook een modernisering van de cao in het regeerakkoord. De VVD wil het carrièreperspectief in het onderwijs verbeteren. Dat betekent dat het eindloon hoger moet kunnen worden en dat de betere docent meer moet kunnen verdienen. Die aanpassingen in het functiehuis zijn noodzakelijk om het beroep van meester of juf aantrekkelijker te maken. Ziet de minister deze urgentie ook? Deelt hij de mening — hoewel hij noch de Kamer aan tafel zit bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden — dat de overheid wel degelijk pas tot een verhoging van de lumpsum over kan gaan, als er aan de voorwaarden is voldaan?
De heer Kwint (SP):
De VVD heeft het over de noodzakelijke investeringen om het lerarenberoep aantrekkelijk te houden. Ik ben dat buitengewoon met de VVD eens. Wij zullen erover van mening verschillen of dat bedrag dat gaat bereiken, maar dat bespreken we later wel een keer. Ik vraag u het volgende. Zegt u nu aan de ene kant dat deze investeringen echt noodzakelijk zijn om het beroep aantrekkelijk te houden, terwijl u aan de andere kant zegt: op het moment dat men aan een cao-tafel, waar ik niet aan zit, tot een uitkomst komt die mij niet bevalt, dan is die noodzakelijke investering toch niet zo noodzakelijk?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voor ons is de normalisering van de bovenwettelijke regeling gekoppeld aan de 270 miljoen voor lerarensalarissen. Die koppeling ziet u ook in het regeerakkoord staan. Wij vinden dat een heel logische koppeling. Het kan wat ons betreft niet zo zijn dat we de bovenwettelijke regelingen in stand houden, maar wel overgaan tot het overmaken van de middelen. Voor ons is dat een heel logische koppeling omdat we daarmee niet alleen ervoor willen zorgen dat het geld naar de scholen goed wordt overgemaakt, maar dat we ook eindelijk iets doen aan de bovenwettelijke regelingen.
De heer Kwint (SP):
U mag dat vinden; dat is helemaal mijn punt niet. Mijn punt is dat u eerst zegt dat het noodzakelijk is, maar als iets noodzakelijk is, moet je iets meteen gaan doen. Het is niet voor niks noodzakelijk. Het is noodzakelijk om te investeren in leraren. Maar u wacht wel af wat er uit de cao-onderhandelingen komt en zegt: als het ons niet zint, blijven we lekker op die zak geld zitten. Is het nou noodzakelijk of niet?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het is absoluut noodzakelijk. Daarom hoop ik dat het veld er heel snel mee aan de slag gaat om tot goede onderhandelingen te komen en met iets terug te komen, waardoor we dat geld kunnen overmaken.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Kwint (SP):
Concluderend over het lerarentekort en de beloningspositie van leraren in het primair onderwijs: het is dus alleen noodzakelijk zolang er uit de cao-onderhandelingen komt wat de VVD graag wil. Dat is toch een heel rare opstelling.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. We doen meer. We verdubbelen onder andere de verlaging van het collegegeld aan de pabo's. We schrappen de uitzondering in de ketenbepalingen. Maar ook de scholen zijn aan zet, want veel administratie veroorzaken scholen zelf. Ik wil dan ook het ministerie complimenteren met de gids Ruimte in regels, die het ministerie heeft ontwikkeld op verzoek van collega Becker. We kregen gelijk de vraag of die er ook in het vo, mbo en hoger onderwijs kan komen. Die vraag leg ik graag bij de ministers neer.
Voorzitter. We gaan naar de aansluiting op de arbeidsmarkt, het beroepsonderwijs en de curriculumherziening. We weten van veel banen nog niet hoe de toekomst eruit gaat zien. Sterker nog, we weten van een aantal banen niet eens dat ze in de toekomst gaan ontstaan. Maar één ding weten we wel: we zullen nog veel meer studenten nodig hebben die techniek gedaan hebben. Het onderwijs heeft een grote maatschappelijke taak om snel te reageren op een afnemend beroepenveld en om studenten optimaal voor te bereiden op de samenleving en natuurlijk later ook bij te scholen. Dit kabinet stelt daarom voor om voor het technisch vmbo structureel 100 miljoen euro beschikbaar te stellen voor versterking van de kwaliteit en het aanbod. Daar zijn we als VVD heel blij mee. We hebben wel de wens dat dit zo direct mogelijk effect heeft in de klas zelf en dat dit dus niet via een tussenpersoon en nog een tussenpersoon gaat lopen. Kan de minister dat toezeggen?
Naast het aanbod moet ook de onderwijsinhoud actueel zijn. De herziening van het onderwijscurriculum is daarom van groot belang. Voor de VVD is het van belang dat bij de curriculumherziening ook het afnemend beroepenveld betrokken wordt. Mijn voorganger heeft daar al eerder op gewezen. Nu men aan de slag is, wil ik van de minister weten of dit ook gebeurt. Een korte vraag die samenhangt met het curriculum gaat over het alternatief voor de rekentoets. Hoe verlopen de gesprekken hierover? Er is breed draagvlak voor het belang van rekenvaardigheden, maar net als taal moeten die op enigerlei wijze getoetst worden.
Ik heb een laatste vraag over de curriculumherziening. Het staat initiatieven vrij om een deel van de herziening op zich te nemen. Heeft de sector lichamelijke opvoeding zich bij u gemeld om dat te doen? Zo ja, loopt dit traject parallel mee?
Voorzitter. Naast dat het afnemend beroepenveld mee moet kunnen praten bij de herziening van het curriculum, geldt dit wat mij betreft nog meer bij de relatie arbeidsmarkt en mbo. Opleidingen moeten qua inhoud en aanbod beter aansluiten op de regionale arbeidsmarkt. Dit noemen we met een chique woord "macrodoelmatigheid". De VVD is dan ook erg blij dat de eisen in het mbo aangescherpt worden en dat in het hoger onderwijs ook bestaande opleidingen tegen het licht gehouden kunnen worden. De VVD verwacht dat de minister hiermee aan de slag gaat, want het kan in onze ogen niet zo zijn dat een opleiding opleidt tot de kaartenbak van het UWV. Dat kunnen we de studenten en werkgevers niet aandoen.
In het mbo zitten volgens de VVD ook de landelijke kwalificatiedossiers in de weg. Ze bieden te weinig ruimte voor regionale verschillen. In het regeerakkoord is aangegeven dat we samen met het onderwijs gaan onderzoeken hoe de kwalificatiedossiers minder beperkend kunnen werken voor innovatie en regionale invulling en hoe de lastendruk kan worden verminderd. Hoe ziet de tijdsplanning eruit op dat punt? Deelt de minister de urgentie?
Voorzitter. Dan mijn laatste punt bij het mbo: de keuzedelen. Dit leek geregeld te zijn. Een Kamerbreed amendement van de VVD heeft geregeld dat keuzedelen ingevoerd zouden worden en deze mee gaan tellen voor het diploma. De minister heeft echter aangekondigd om dit met twee jaar uit te stellen. De VVD-fractie is daar zeer teleurgesteld over. Mijn collega zal er bij het AO Mbo binnenkort op terugkomen, maar hierbij geven we alvast het signaal. De VVD-fractie is er nog niet van overtuigd dat het noodzakelijk is dat we deze twee jaar vertraging oplopen.
Voorzitter. Dan het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs stimuleert en ondersteunt studenten om zich te ontwikkelen tot verantwoordelijke en kritische individuen in een complexe en altijd veranderende wereld. Kwalitatief goed hoger onderwijs doet dat met inspirerende docenten, uitdagende onderzoeksprojecten en in nauwe afstemming met de arbeidsmarkt en de maatschappij. Kwalitatief goed onderwijs heeft impact, niet alleen op de student maar juist ook op de maatschappij. De kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland is over het algemeen redelijk goed. Alle Nederlandse universiteiten staan bijvoorbeeld in de top 200 van de wereld en ons hoger beroepsonderwijs is van deugdelijke kwaliteit. Maar de VVD wil dat alle middelen die voortvloeien uit het studievoorschot beter benut worden en dat de kwaliteit nog verder wordt opgestuwd. De kwaliteitsafspraken in het regeerakkoord zijn daarbij de sleutel tot succes. Wat de VVD betreft mag daarin de ambitie terugkomen dat onderwijs nog meer in contact staat met de omgeving en daadwerkelijk bijdraagt aan een breder perspectief op de toekomst van studenten. Ziet de minister in deze kwaliteitsafspraken een kans om het contact tussen onderwijsinstellingen en de buitenwereld te vergroten? Staat zij open voor de suggestie dat de kwaliteitsafspraken niet alleen bij de instelling maar ook samen met externe partners kan worden gesloten? Overheden, organisaties en bedrijven zouden financieel of in kind kunnen participeren en zo het effect van de afspraken kunnen vergroten. Tot slot op dit punt: wanneer kan de Kamer een uitwerking van het plan van aanpak voor de kwaliteitsafspraken verwachten?
De heer Futselaar (SP):
Ik ben wat in verwarring. Ik dacht uit het regeerakkoord te kunnen opmaken dat de kwaliteitsafspraken juist op instellingsniveau democratisch zouden moeten worden vastgelegd met de personeels- en studentengeledingen. Als je daar de hele samenleving bij wilt betrekken, ondermijn je toch die ambitie? Of zie ik dat verkeerd?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Het gaat bij de kwaliteitsafspraken met name om de vraag: hoe kan het versterkt worden? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat partijen buiten het onderwijs ook een onderdeel kunnen zijn om de kwaliteitsafspraken meer effect te laten hebben voor studenten? We hebben diverse plekken in Nederland — bijvoorbeeld in Limburg, waar ASML samenwerkt met scholen en universiteiten — waar beter onderwijs gegeven kan worden door samen op te trekken. Laten we kijken of we bij dat soort kwaliteitsafspraken ook externe partijen kunnen betrekken om het betere onderwijs voor onze studenten vorm te geven.
De heer Futselaar (SP):
Ja, maar dan blijft het de vraag: is dit iets wat de VVD hier wil opleggen of is het aan de instellingen zelf om te kijken wat ze het beste kunnen doen? Ik heb het idee dat het omgekeerde van de lumpsumdiscussie nu aan de orde komt. De VVD zegt: ja, maar op dit gebied willen wij wel dat er gebeurt wat wij willen en moet er niet te veel vrijheid worden gegeven aan de instellingen zelf.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij hebben die vraag heel duidelijk bij de minister neergelegd. We wachten dat antwoord af. We zullen in tweede termijn zeker hierop terugkomen. Dat is even afhankelijk van het antwoord dat de minister gaat geven. Maar wij kunnen ons heel goed voorstellen dat we hier iets forser ingaan.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Futselaar.
De heer Futselaar (SP):
Ik ben vooral benieuwd wat de VVD vindt en niet zozeer wat de minister vindt, maar dat zullen we te zijner tijd horen.
De heer Özdil (GroenLinks):
Ik heb een korte aanvulling op de vraag van mijn collega Futselaar. Mijn vraag aan mijn collega van de VVD is: hoe definiëren wij kwaliteit in het hoger onderwijs? Heeft mijn collega een definitie daarvoor? Want dat is nog niet echt goed uitgewerkt in het regeerakkoord.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Volgens mij moeten wij geen definitiediscussie gaan voeren in deze Kamer. Dat ben ik nu niet van plan. Volgens mij heb ik heel duidelijk gevraagd om een uitwerking van het plan om tot die kwaliteitsafspraken te komen. Ik ben heel benieuwd waar de minister mee komt. Volgens mij hebben we dan ruimte zat om met elkaar in deze Kamer tot afspraken te komen over hoe we dat het beste vorm kunnen geven. Die definitiediscussie moeten we dus niet nu voeren. Die zal er zeker op een later moment komen, namelijk op het moment dat de minister met een voorstel komt.
De heer Özdil (GroenLinks):
In dat geval verzoek ik mijn collega om de koe bij de hoorns te vatten in plaats van bij de staart. Het lijkt mij verstandiger om eerst het debat te voeren over wat kwaliteit is, hoe we dat gaan definiëren en hoe we dat eventueel kunnen gaan meten, voordat mijn collega allerlei verzoeken doet aan de minister om dat in te voeren.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik zou mij kunnen voorstellen dat daar op een ander moment met de Kamer over doorgesproken wordt. Als die behoefte er is, dan kan ik mij dat voorstellen.
De heer Van Raan (PvdD):
De heer Heerema spreekt over de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Hij spreekt over het leveren van topprestaties en zegt dat ASML hierop nog beter moet aansluiten. Was de heer Heerema gisteren bij de aanbieding van de petitie door hoogleraren? Zij vertelden ons bijna wanhopig dat de werkdruk te hoog is en dat zij on top of die werkdruk een taakstelling van 184 miljoen van dit kabinet om de oren krijgen. Heeft de heer Heerema daar een reactie op?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
De vraag was of ik bij het aanbieden van de petitie aanwezig ben geweest. Wij hebben meerdere woordvoerders in het cluster OCW zitten, welgeteld acht. Dat is iets meer dan uw partij aan zetels heeft. Mijn collega was daarbij aanwezig.
De heer Van Raan (PvdD):
Als je met zo veel man bent is het des te treuriger dat je zo, op deze manier, helemaal misleest wat er in het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderwijs gebeurt.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Er wordt …
De heer Beertema (PVV):
Bent u al bijna door uw spreektekst heen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nou, nee hoor.
De heer Beertema (PVV):
Dan stel ik de interruptie even uit, voorzitter.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder, meneer Heerema.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Voorzitter. Er wordt 400 miljoen geïnvesteerd in de wetenschap. Dat is goed nieuws omdat we daarmee zowel meer fundamenteel onderzoek als toegepast onderzoek kunnen laten doen. Voor de VVD is de maatschappelijke impact via de topsectoren en de Nationale Wetenschapsagenda daarbij een belangrijk uitgangspunt: aansluiting bij bedrijven en maatschappelijke organisaties en met impact op wetenschappelijk niveau in de wereld, maar ook met impact op het gewone leven van veel mensen. De VVD ziet vooral op het gebied van bèta's, techniek en cyber een grote behoefte aan Nederlandse onderzoekontwikkeling, nu en nog veel meer in de nabije toekomst. Kan de minister deze behoefte bevestigen? Op welke wijze wil de minister keuzes maken bij de besteding van de beschikbare onderzoeksmiddelen?
Twee weken geleden stelde de VVD hierover al Kamervragen en gisteren nam deze Kamer bij de begroting van Justitie en Veiligheid een motie aan van Rutte en Verhoeven om de mogelijkheid voor een onderzoeksinstituut op het gebied van cybersecurity te onderzoeken. Graag vraagt de VVD aan de minister welke rol zij hierbij ziet voor OCW. De VVD wil graag dat ook, of eigenlijk juist, wetenschap en hoger onderwijs een rol spelen bij het anticiperen op en richting geven aan de ontwikkelingen op het gebied van cyber.
Voorzitter. Dan nog een aantal punten. Vorige week vrijdag kregen we een briefje over het lerarenregister. De VVD onderstreept hier nogmaals dat wij ook willen dat het lerarenregister een register van, voor en door leraren wordt. Niet voor niks komen de eerste letters van de woorden "van, voor en door" met die van onze partij overeen. Maar bij het uitstel verbaast het de VVD dat er nog geen nieuw datum is. Ik wil daarom weten wat de nieuwe planning is en wat precies de consequenties zijn. Gaat het register nu wel of niet van start zoals gepland?
Ik stond al stil bij de hoognodige curriculumherziening. De VVD is tevreden dat daarin ook burgerschap is opgenomen. Het curriculum over hoe we in Nederland met elkaar omgaan, behoeft een update. Mijn fractie heeft hier begin 2016 al opmerkingen over gemaakt. De toenmalige staatssecretaris kondigde ook het aanscherpen van de burgerschapsopdracht aan, naast het updaten van het curriculum. Ik wil aan de minister vragen hoe het nu staat met dit proces.
De heer Van Meenen (D66):
Ik kom even terug op het lerarenregister. Mag ik uit de vraag van de heer Heerema aan de minister wel opmaken dat wij het eens zijn over het feit dat het op dit moment niet "van, voor en door" de leraar is?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Wij hebben hier inderdaad wel onze twijfels over. Hier moeten stappen gezet worden. Wij zijn wat verbaasd geweest over de brief. Daarom vragen wij ook aan de minister hoe het ervoor staat en wat het tijdpad nu wordt. Als het doorgaat zoals het nu is gepland, dan is de VVD nog niet helemaal tevreden.
De heer Van Meenen (D66):
Ik hoop toch dat de VVD tevreden is — dit staat overigens ook in ons gezamenlijke regeerakkoord — als wij kunnen constateren dat dat register ook van, voor en door de leraar is, en dat dat op dit moment de hoogste prioriteit heeft, en niet het per se halen van een bepaalde termijn. Zijn we het daar nog steeds over eens?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ja, daar zijn we het over eens.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik werd er in mijn fractie op gewezen dat er met de komst van het EMA, het European Medicines Agency, en wellicht van nog meer internationale bedrijven, waarschijnlijk een nog grotere vraag naar internationale scholen zal zijn, bijvoorbeeld de Europese Scholen. Ik wil graag van de minister weten of er binnen het ministerie reeds is nagedacht over deze ontwikkeling en over hoe tijdig in de toenemende behoefte aan internationaal onderwijs kan worden voorzien.
En dan het volgende. Na de bespreking van de mediabegroting gaf de voorzitter van de NPO aan om de teruglopende STER-inkomsten op te vangen door de inkomsten te vergroten. De VVD hecht heel veel waarde aan een NPO die midden in de samenleving staat en zich richt op zijn kerntaken. Gezien de recente discussie over de inkomsten en uitgaven van de NPO wil ik de minister toch vragen of er niet meer transparantie kan komen. De VVD zou graag zien dat vanaf volgend jaar de inkomsten op programmaniveau worden verantwoord.
En nu het laatste punt, voorzitter. In het regeerakkoord staat een uitgebreide paragraaf over het Regenboogakkoord, een onderdeel waar wij trots op zijn. De VVD is wel benieuwd naar wat de minister gaat doen om dit vorm te geven.
De heer Kwint (SP):
Ik had even wat tijd nodig, voorzitter, want eerst viel ik van mijn stoel van verbazing en daarna moet je opstaan en naar zo'n microfoon lopen. Kondigt de heer Heerema in de dying seconds van zijn termijn nog een door mevrouw Yesilgöz bij het wetgevingsoverleg media vergeten dingetje aan? Verstond ik dat nou goed?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Nou, we hebben de mediabegroting gehad in een wetgevingsoverleg. Daarna zijn er zowel in de media als bij de NPO ontwikkelingen geweest. De VVD heeft er daarom behoefte aan om aan deze minister te vragen of die transparantie wat meer vorm kan krijgen. Dat mag ik hier doen, want dit is de OCW-begroting. Uiteraard hebben wij afzonderlijke wgo's, maar zelfs bij deze OCW-begroting heb je de ruimte om die vraag te stellen.
De heer Kwint (SP):
Wederom ontkent niemand dat u de ruimte hebt om een vraag te stellen, maar ik vind het toch wel echt wonderlijk dat de VVD, de partij van de vorige bewindspersoon op dit ministerie, de bewindspersoon die zo transparant was dat het voor zijn opvolger pas een week na diens aantreden duidelijk werd dat dit tekort er überhaupt was omdat er ergens onder in een la nog een rapport lag, nu gaat pleiten voor meer transparantie. Ik zou zeggen: doe die oproep aan de voormalige staatssecretaris. Bent u bereid om dat te doen?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
De SP zit lang genoeg in het parlement om te weten dat Ton Elias, een van mijn voorgangers op media, al met dit soort moties bezig is geweest. Dit is dus niet iets wat plotseling op dit moment opspeelt; het is iets waar de VVD al jaren en jaren mee bezig is geweest. Die transparantie zoeken wij dus al heel lang.
De heer Kwint (SP):
Dit kan niet allebei waar zijn. U kunt niet eerst zeggen dat er na het wetgevingsoverleg opeens nieuwe ontwikkelingen waren waardoor u het daar nu over moet hebben, en daarna dat u hier al jaren mee bezig bent en ik dus niet verrast mag zijn over het feit dat u er nu mee komt. Zijn er nou nieuwe ontwikkelingen of is dit een ontwikkeling van jaren? Een van die twee.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
We zijn hier als VVD al jaren mee bezig. De reacties op de mediabegroting hebben voor ons ertoe geleid dat wij willen dat daarover nog een vraag wordt gesteld aan deze minister.
De voorzitter:
Wie was de eerste? Mevrouw Van den Hul?
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dank aan de collega. Eerlijk gezegd deel ik de verbazing van de heer Kwint. Ik heb het er even bij gezocht: op 8 oktober 2015 kwam er een motie van de leden Verhoeven en Mohandis, waar de fractie van de VVD vóór heeft gestemd. Die motie specificeerde juist uitdrukkelijk dat er níét op programmaniveau transparantie gegeven moet worden, omdat dat de onafhankelijkheid van de commercie en van de politiek zou kunnen schaden en ook de onafhankelijkheid van de omroep. Ik zou dus toch graag aan de heer Heerema willen vragen om hier even op te reflecteren. Hoe verhoudt dat zich tot hetgeen hij net zei?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik heb niet de hele tijdslijn hier voor mij liggen. Wat ik u toezeg, is dat we in de tweede termijn terugkomen met wat we op welk moment hebben gezegd en gedaan. Dan weet u exact wanneer de motie van de heer Elias, waarin wij juist verzoeken om meer transparantie, is ingediend. Als dat erna is geweest, lijkt mij dat een logisch verhaal. Als dat ervoor is geweest — ik weet dat oprecht niet — dan zit er een hobbel in deze uitleg.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
De verwarring wordt er helaas niet minder om. Ik ben toch benieuwd of de heer Heerema nu bedoelt transparantie op genreniveau, waar de motie die ik net noemde over ging, of transparantie op programmaniveau.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik denk dat wij eerder neigen naar programmaniveau.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Nu is mijn verwarring compleet, want dat is dus exact waar deze motie op doelde. Ik ga daarover graag nog nader met de heer Heerema in gesprek.
De heer Rog (CDA):
Ik ben ook een beetje verbaasd dat de heer Heerema hier ineens een WGO Media over gaat doen. Ik zou van hem willen weten wat hij nu precies wil. De heer Heerema heeft net een hartstochtelijk pleidooi voor de lumpsumfinanciering in het onderwijs gehouden. Nu begrijp ik dat wij op programmaniveau nota bene als politiek straks in dit parlement discussie gaan voeren over de inhoud van programma's. Ik begrijp er helemaal niks meer van. Kan de heer Heerema dat even toelichten?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik denk dat het verstandig is om het wetgevingsoverleg Media hier niet over te doen. Dat is absoluut niet de bedoeling, maar ik begon er uiteraard wel zelf over. Het is niets anders dan dat een motie die ingediend had moeten worden bij de mediabegroting, helaas later wordt ingediend dan we hadden gepland vanwege de ontwikkelingen die er zijn. Ik zeg u toe er nog even heel goed in te duiken. Op het moment dat de minister met een antwoord komt dat voldoende is, is het wellicht helemaal niet nodig. Ik denk dat dat op dit moment het beste antwoord is.
De voorzitter:
Dat dacht u. De heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Ik vergeef de heer Heerema de slordigheid in de voorbereiding. Daar gaat het ook niet om. Waar het mij om gaat, is wat we hier gaan doen. Moeten wij voortaan in de politiek iedere keer roepen dat de inhoud van een programma ons niet bevalt omdat we straks die transparantie hebben? Ik zou wel wat uitleg willen, ook in het licht van de onafhankelijke publieke omroep die wij in ons bestel hebben. Dat is tamelijk wezenlijk. Het spijt me, maar dit lijkt me echt iets voor een debat bij een WGO Media. Ik wil echter wel graag weten wat de VVD nu precies beoogt.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik zal die duidelijkheid nu niet geven, laat ik daar gewoon klip-en-klaar over zijn. Die duidelijkheid krijgt u in de tweede termijn van mij.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik had dezelfde verbazing. De heer Rog heeft al een boel heel verstandige dingen gezegd. Ik wil de heer Heerema nog meegeven dat we in dit land het Commissariaat voor de Media hebben. Dat is speciaal bedoeld om toezicht te houden op de publieke omroep en op naleving van de Mediawet. Ik vind het heel erg verstandig dat wij het parlement op afstand hebben gezet als het gaat om de inhoud van programmering. Er zijn genoeg programma's op de publieke omroep die ik smakeloos vind, maar ik ga er niet over. En dat is maar goed ook. We willen niet een politieke discussie en micromanagement op de publieke omroep. Kan de heer Heerema in de tweede termijn ook meenemen hoe hij in zijn plannen, in het licht van die motie, de rol van het Commissariaat voor de Media ziet, waarvan ik weet dat er juist wel in detail en transparant aan wordt gerapporteerd door diezelfde publieke omroep?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Dat kan ik gewoon toezeggen.
Dank u wel. Maar ik dacht dat de heer Beertema nog een vraag wilde stellen.
De voorzitter:
Ja, de heer Beertema zou nog terugkomen.
De heer Beertema (PVV):
Met alle respect, ik heb zelden een minder inspirerend betoog gehoord tijdens een begrotingsbehandeling over onderwijs dan dit van de VVD. Als dit de positie is van de VVD, dan krijg ik gelijk als ik zeg: dit kabinet gaat op de winkel passen, daar kan je niets van verwachten, een beetje met geld schuiven hier en daar, kwaliteitsafspraken die we allemaal willen, de ene open deur na de andere; we willen het allemaal. Maar het gaat juist om die lumpsum op dit moment. Dat is het grote thema. Daarover heb ik u horen uitspreken dat het, ondanks Leiden en ondanks uw positie toen, gewoon blijft zoals het is: alle vertrouwen in de bestuurders en de voorzitters. Die kunnen vannacht weer rustig slapen, want de VVD staat achter hen. Dat vind ik heel teleurstellend.
Nog even een andere vraag. Uw voorganger Duisenberg, woordvoerder hoger onderwijs, is nu voorzitter van een van de grootste spelers, de VSNU. Het was weliswaar niet helemaal chic om vanuit een woordvoerderschap direct naar zo'n belangrijke functie te gaan, maar dat is een beetje een VVD-specialiteit. Hij heeft indertijd gesproken over de politieke bias, die linkse bias van al dat hoger onderwijs, maar sowieso van al het onderwijs, met dat bashen van …
De voorzitter:
En nu de vraag.
De heer Beertema (PVV):
… het Forum voor Democratie en de PVV enzovoorts. Die leraren zijn maar bezig …
De voorzitter:
Meneer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
… met indoctrineren enzovoorts. Zou u in zijn voor die gedragscode waar ik het over heb, in navolging van uw voorganger?
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Is dit een aankondiging van een motie om die in het lerarenregister op te nemen?
De voorzitter:
Nee, het is een vraag.
De heer Beertema (PVV):
Nee, ik heb het over een gedragscode die ik wil voorstellen aan het kabinet.
De heer Rudmer Heerema (VVD):
Ik ben bereid ernaar te kijken. Ik weet natuurlijk niet hoe de uitwerking eruitziet, maar ik heb u in uw betoog ook heel verstandige dingen horen zeggen, waar ik me soms in kon vinden en soms wat minder in kon vinden. Als wij samen ergens een stap kunnen zetten, is dat volgens mij interessant om te doen.
De heer Beertema (PVV):
Dat stelt me in zekere zin gerust. Het wordt wat mij betreft een heel mooie gedragscode. U moet dan even meenemen dat het beroep van leraar eigenlijk een van de weinige belangrijke beroepen is die nog geen gedragscode heeft. Dus neem dat even mee.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik nu naar mevrouw Westerveld, namens GroenLinks.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Tien jaar geleden rond deze tijd rende ik met een groep studenten en trouwens ook Kamerleden rondjes langs dit gebouw en langs de Hofvijver. De toenmalige minister van Onderwijs had namelijk ruim 1 miljard nodig. Ik zie een paar mensen verbaasd kijken. Dit vraagt natuurlijk om enige uitleg. Kort daarvoor kwam het rapport LeerKracht! uit, van de Commissie Leraren, onder leiding van Alexander Rinnooy Kan. Zij schreef: Nederland staat aan de vooravond van een dramatisch tekort aan leraren. Dat is natuurlijk een snoeiharde conclusie. Samengevat constateerde deze commissie dat er drie dingen nodig waren. Eén, een betere beloning van leraren. Twee, een sterker beroep. Drie, een professionele school. Onderwijsminister Plasterk liet weten het advies serieus te nemen, maar om die ideeën uit te voeren had hij wel ruim 1 miljard nodig. Helaas liet de toenmalige minister van Financiën, Wouter Bos, hem weten dat hij het maar in zijn eigen begroting moest zoeken.
U raadt het al: de Landelijke Studentenvakbond, waar ik op dat moment voorzitter van was, zag al aankomen dat studenten de rekening zouden krijgen, bijvoorbeeld door een verhoging van het collegegeld. Tegelijkertijd vonden wij ook dat leraren meer verdienden. Daarom organiseerden wij een sponsorloop om minister Plasterk alvast een handje te helpen. Ik laat even dit T-shirt zien.
De voorzitter:
Ik dacht al: wat heeft u bij zich?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dit is het shirt dat wij toen, tien jaar geleden, droegen — een aantal Kamerleden droegen dit ook — bij de sponsorloop om de minister aan ruim 1 miljard te helpen om de lerarensalarissen te verhogen. U begrijpt natuurlijk waar ik naartoe wil, want het is toch eigenlijk te gek voor woorden dat wij tien jaar nadat dit belangrijke rapport is uitgekomen, waarin werd geconstateerd dat het lerarentekort de vijftien jaren daarvoor ook al werd onderschat, hier weer staan om te praten over het lerarentekort en alle gevolgen van dien.
Voorzitter. Ik wil graag benadrukken dat het Nederlandse onderwijs goed is dankzij onze leraren. Zij werken uren per week onbetaald over. Ze werken door in vakanties. Ze werken door als ze halfziek zijn en ze werken in klassen die veel te vol zijn, met als gevolg dat het Nederlandse onderwijs kampioen werkdruk is en we in alle lijstjes bovenaan staan. Dat bedoel ik in dit geval niet positief. Ik begrijp serieus niet dat vorige kabinetten zo weinig hebben gedaan om dit probleem aan te pakken. Nog even over die 1,1 miljard voor lerarensalarissen en scholing: dat bedrag kwam er. De verhoging van het collegegeld kwam er trouwens ook. Maar leraren hebben hier netto weinig aan gehad, onder meer omdat het kabinet-Balkenende kort daarna de nullijn invoerde voor het onderwijs.
Leraren en ook deze minister zitten met de gevolgen. Ik begrijp heel goed dat dit geen feestje is. Deze minister mag uitleggen dat er niet meer geld naar het onderwijs gaat. Laten we eerlijk zijn: ook vorige kabinetten hebben er veel te weinig aan gedaan. Boven op dit gigantische lerarentekort bestaat de erfenis van de VVD en de PvdA ook uit een bezuiniging, die deze minister mag oplossen.
De heer Rog (CDA):
Ik voel niet direct de aanvechting om het vorige kabinet te verdedigen, met die nullijn. Ik wil wel aan de orde stellen dat we volgens mij met dat ene miljard van LeerKracht! toen als overheid ook afspraken hebben gemaakt met vakbonden en werkgevers. In het basisonderwijs zou 48% van de leraren in een hogere schaal terechtkomen, of 40% zou één schaal hoger komen en 2% zou twee schalen hoger komen. Weet mevrouw Westerveld hoeveel procent van de leraren er op dit moment daadwerkelijk in die hogere schaal terecht is gekomen?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Nee, ik weet niet het percentage uit mijn hoofd. Ik weet wel dat die afspraken niet zijn nagekomen en dat er veel te weinig leraren in de hogere salarisschalen terecht zijn gekomen.
De heer Rog (CDA):
26% van de leraren. Dus dat betekent dat ruim een op de vijf leraren in het basisonderwijs op dit moment onterecht een schaal lager ingeschaald is dan wat we hebben afgesproken, met een handtekening van de PO-Raad, met een handtekening van de minister en met een handtekening van de vakbonden. Mevrouw Westerveld kan het nu over de nullijn hebben in een moeilijke tijd die we hebben gehad, maar wat zegt zij tegen de sociale partners over het niet nakomen van deze afspraak, waar de handtekening onder staat van drie partijen?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat is niet zo'n heel moeilijk antwoord: dat we die afspraken moeten nakomen, dat er wat ons betreft ook strengere afspraken moeten worden gemaakt en dat wij in deze Kamer eens heel goed moeten kijken naar de lumpsumsystematiek en of er nu toch geen aanleiding is om die lumpsum aan te passen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank.
Ik begrijp heel goed dat deze minister en ook de leraren zitten met de gevolgen, maar de onvrede van leraren begrijp ik nog beter want leraren maken zich zorgen om het onderwijs en om hun leerlingen. Afgelopen week mochten we even lid worden van de Facebookgroep van PO in actie en we hebben daar kunnen zien hoe klassen massaal naar huis werden gestuurd en leraren opschreven dat ze dubbele groepen kregen of dat de stagiair noodgedwongen alleen voor de klas moest staan. Leraren zijn ook teleurgesteld dat de urgentie niet genoeg wordt gevoeld en zijn net als ik verbaasd dat het woord "lerarentekort" niet voorkomt in het regeerakkoord, ook niet na de massale staking van leraren een tijdje geleden.
Daarom heb ik een paar vragen aan de minister. Is hij bereid om mee te werken aan het naar voren halen van een bedrag voor de werkdruk? Voor het verbeteren van de werkdruk is volgend jaar 10 miljoen beschikbaar gesteld, ongeveer €7 per kind. Je hoeft geen rekentoets gehaald te hebben om te beseffen dat dit echt onvoldoende is om die eerste stap te zetten. Ik overweeg ook een motie op dit punt, want het lerarentekort is er nu en stijgt in tien jaar in het primair onderwijs naar 11.000 voltijdbanen en in het voortgezet onderwijs naar 1.200. We krijgen over tien jaar een tekort van 17.000 leraren als we niet snel wat veranderen.
Over die erfenis van het vorige kabinet wil ik ook wat vragen, want deze regering wil het bedrag van 183 miljoen besparen door een doelmatigheidskorting. Ik wil de minister vragen: hoe dan? Wat is doelmatiger onderwijs? Is dat bijvoorbeeld vijf leerlingen extra in de klas of vragen we aan leraren om nog maar een paar uurtjes in de week extra over te werken? Dus graag een reactie van de minister.
Dan het voortgezet onderwijs. Dit kabinet lijkt het voortgezet onderwijs te vergeten. En ook daar is de werkdruk gigantisch. In het voortgezet onderwijs wordt voor de werkdruk in het regeerakkoord niets uitgetrokken, dus nul komma nul euro. Daarom wil ik de minister vragen of hij bereid is om de aangenomen motie van mijn collega de heer Van Meenen alsnog uit te voeren om het aantal lesuren in het voortgezet onderwijs terug te brengen naar twintig of om er misschien al een begin mee te maken. Dit verlaagt ook in het voortgezet onderwijs de werkdruk en zorgt ervoor dat leraren meer tijd hebben voor ontwikkeling en bijscholing. Daarnaast krijgen we te maken met krimp in zowel het voortgezet onderwijs als het primair onderwijs. Dat is een ander woord voor dalende leerlingenaantallen. De komende tien jaar zijn er ruim 10% minder leerlingen maar er zijn wel heel grote verschillen in de regio's. Bijvoorbeeld in de Achterhoek waar ik zelf vandaan kom of in Zeeland daalt het aantal leraren veel harder. Datzelfde geldt voor het vmbo, waar we een leerlingendaling zien. Maar scholen zijn wel hetzelfde kwijt aan bijvoorbeeld de gebouwen. Dus ik vraag de minister wat zijn plannen zijn als het gaat om de krimp.
Dan heb ik nog een korte vraag over de rekentoets in het voortgezet onderwijs. Wij zijn erg blij dat die toets wordt afgeschaft, maar kan de minister ook al aan deze lichting scholieren duidelijkheid geven over wanneer dat dan gebeurt?
Dan het beroep. Er zijn namelijk meer manieren om het beroep aantrekkelijker te maken. Voor de zomer heb ik al gevraagd om een uitwerking van de plannen die er toen lagen. Daar zou staatssecretaris Dekker mee aan de slag gaan, maar die uitwerking stelt mij wat teleur. Ik wil aan deze minister dus eigenlijk hetzelfde vragen: wat zijn nou de concrete plannen? Wie doet wat? Wat is de tijdlijn? Wat is de planning? Wat is de schatting? Graag krijg ik hierop een zo concreet mogelijk antwoord.
Aan alle kanten moeten we proberen om meer mensen enthousiast te krijgen voor het onderwijs, want de instroom in de lerarenopleidingen is te laag. In het regeerakkoord staat dat het collegegeld bij de pabo's ook in het tweede jaar wordt gehalveerd. Ik vraag aan de minister of dat ook geldt voor de academische lerarenopleiding.
Dan hebben we nog een aantal drempels, bijvoorbeeld de drempel van het hogere collegegeld voor de tweede studie. Er is een uitzondering, voor zorg en voor onderwijs, maar die geldt dus niet voor studenten die bijvoorbeeld eerst pedagogiek hebben gestudeerd en daarna nog een lerarenopleiding willen volgen. Zij betalen vaak alsnog de volle mep van ongeveer €7.000, €8.000 collegegeld. Dat geldt zelfs voor digitale varianten. GroenLinks vraagt aan de minister om die drempels weg te halen en ervoor te zorgen dat ook deze studenten het lagere collegegeld betalen.
In de regeerakkoorden van vorige kabinetten stond drie uur per week bewegingsonderwijs door bevoegde docenten. In dit regeerakkoord is dat verdwenen. Ik zou aan de minister willen vragen of hij het met GroenLinks eens is dat we hier wel naar moeten streven, juist ook om andere leraren te ontlasten. Zij kunnen deze uren dan besteden aan hun andere werkzaamheden. Ik was ook blij met het mooie betoog van mijn VVD-collega over het bewegingsonderwijs op scholen.
Voorzitter. We hebben een enorme stille reserve. Dat zijn mensen die wel een onderwijsbevoegdheid hebben maar die om de een of andere reden niet meer voor de klas staan. Sinds 1988 zijn dit meer dan 30.000 mensen, las ik. Als zij allemaal terugkomen naar het onderwijs, hebben we dat lerarentekort natuurlijk zo opgelost. Maar we kunnen ook meer doen om mensen uit andere sectoren die een carrièreswitch overwegen aan te moedigen. Want het is nu een enorme zoektocht om alleen al de juiste informatie te vinden, bijvoorbeeld over welke opleiding nodig is.
Ik stel voor dat we hier meer op inzetten door een goede campagne om mensen te werven, maar ook door een overzichtelijke website, door het gewoon eens gezamenlijk aan te bieden en bijvoorbeeld ook door iemand die gebeld kan worden in geval van vragen. Ik denk dat dit mensen kan helpen die toch al twijfelen om dan toch die laatste stap te zetten en misschien een opleiding te volgen. Graag een reactie van de minister.
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb al verschillende keren even op het punt gestaan om mevrouw Westerveld te bedanken voor de dingen die ze zegt, want daar klinkt veel hart voor onderwijs uit. Het is eigenlijk toch ook weer heel jammer dat u niet aan onze kant staat op dit moment, zeg ik dan toch nog maar één keer vandaag. En ook natuurlijk dank voor het feit dat u graag wilt dat mijn motie wordt uitgevoerd. Dat wil ik zelf ook, daar kom ik straks nog wel even op terug. Maar even over dat lerarentekort. Het woord staat er niet in. Om de minister-president te parafraseren: het woord "boeddhisme" staat er ook niet in, dat is er toch ook, en er is ook een lerarentekort. Wat we proberen te doen, is dat lerarentekort oplossen, bijvoorbeeld door werkdrukmaatregelen et cetera. Ik zou mevrouw Westerveld eerst eens willen vragen: vindt zij ook dat er goede dingen in het regeerakkoord staan en kan ze daar een paar van noemen? Waar is ze blij mee?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja. Maar volgens mij heb ik dat ook in mijn betoog al duidelijk gemaakt. Ik vind het heel goed dat er een eerste stap is gezet, bijvoorbeeld om de werkdruk te verlagen en ervoor te zorgen dat in het primair onderwijs de salarissen worden verhoogd. Ik kom zo ook nog terug op bijvoorbeeld de brede brugklassen, die ook in het regeerakkoord staan.
De heer Van Meenen (D66):
Dat is mooi om te horen. Dan even op uw laatste punt, die stille reserve, zoals u dat noemt. Er zitten heel veel mensen thuis. Dat is ook denk ik voor een deel precies waar de discussie over die bovenwettelijke regelingen over gaat. Want het is ook best aantrekkelijk, zeg ik ook vanuit mijn eigen ervaring. Als je pak 'm beet net de 50 gepasseerd bent, je een aantal jaren in het onderwijs hebt gewerkt en om de een of andere reden uit het onderwijs raakt, dan kun je tot aan je AOW 70% van je salaris ontvangen. Dat is de regeling zoals wij die op dit moment kennen. Wat dit regeerakkoord zegt, is: laten we daar nou eens wat aan doen, laten we inzetten op waar het nu echt om gaat, het aantrekkelijk maken van het werken in de klas, dus salarissen. Dus laten we die bovenwettelijke regelingen eens heel kritisch gaan bekijken en het geld dat daar naar inactiviteit gaat omzetten in activiteit. Hoe kijkt GroenLinks, hoe kijkt mevrouw Westerveld daarnaar?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dat een goede vraag van de heer Van Meenen, maar waar ik vooral geen voorstander van ben, is dat dit kabinet aan de cao-tafel wil zitten en op die manier dus wil inbreken in afspraken die de werkgevers en de werknemers met elkaar moeten maken.
De heer Van Meenen (D66):
Dat klinkt wel heel chic, natuurlijk, en daar ben ik ook niet van. Maar het alternatief is dat wij alleen maar naar Den Haag gaan kijken voor de oplossing. Even los van de vraag of Den Haag dat nu wil, maar vindt mevrouw Westerveld niet dat het eigenlijk de opdracht voor het onderwijs zelf is — in dit geval de PO-Raad, maar ik noem ook de VO-raad en de MBO Raad — om goed kritisch te kijken naar waar het geld aan wordt uitgegeven? Er staat bijvoorbeeld ook in het regeerakkoord dat wij moeten bezien wat we eigenlijk doelmatig vinden in het onderwijs. Hoe kijkt mevrouw Westerveld daar vanuit dat perspectief naar, misschien ook gewoon als oud-vakbondsvrouw?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik was niet van plan om hier te spreken als oud-vakbondsvrouw. Omdat ik hiervóór bij de Algemene Onderwijsbond heb gewerkt, heb ik natuurlijk wel alle verhalen over de cao-onderhandelingen van die kant meegekregen. Ik heb de minister gevraagd hoe hij de doelmatigheid ziet. Ik zie niet hoe het onderwijs nog doelmatiger kan werken. Ik zie ook niet wat het onderwijs daarvoor zou moeten doen. Dat is een oprechte vraag van ons. Als wij het hebben over bijvoorbeeld de bovenwettelijke regelingen, heb ik de indruk dat de heer Van Meenen het zich allemaal iets rooskleuriger voorstelt dan het nu is, want de secundaire arbeidsvoorwaarden in het onderwijs zijn niet al te best. Juist dit soort regelingen helpt mensen ook om op een goede manier uit het onderwijs uit te stromen. Ik vind dat wij heel erg moeten uitkijken met het aan de cao-tafel zitten als overheid.
De voorzitter:
Gaat u verder. Nee, de heer Rog heeft een vraag.
De heer Rog (CDA):
Ik vind het toch een beetje een wonderlijk betoog. Volgens mij deelt GroenLinks de oproepen van de AOb en dat soort organisaties dat de overheid juist meer grip moet krijgen op waar het onderwijsgeld naartoe gaat. Maar als diezelfde overheid, of in dit geval het kabinet, zegt "wij vinden het wel heel erg jammer dat we heel veel extra geld stoppen in bijvoorbeeld bovenwettelijke regelingen, kunnen wij dat niet beter in de klas laten neerslaan, zodat het vak van leraar weer aantrekkelijker wordt?" dan geeft GroenLinks niet thuis. Hoe verenigt mevrouw Westerveld die zaken met elkaar?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Laat ik het iets duidelijker zeggen. De manier waarop het nu in het regeerakkoord staat, is bijna chantage vind ik. Daarmee zeg je: jullie krijgen het extra geld wel, als jullie eerst iets aan die bovenwettelijke regelingen gaan doen. Dat vind ik niet kloppen.
De heer Rog (CDA):
Oké, dan zijn wij in ieder geval een heel eind: mevrouw Westerveld heeft moeite met de harde koppeling die gemaakt wordt. Dat mag natuurlijk, maar is zij het met mij eens dat het geld voor onderwijs uiteindelijk in de klas terecht moet komen en dat belastinggeld dat wij voor onderwijs bij elkaar vegen dus niet terecht moet komen in zeer royale bovenwettelijke regelingen, waardoor het geld uiteindelijk misschien ook wel te weinig in de klas terechtkomt?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik neem afstand van de woorden "zeer royale bovenwettelijke regelingen". Het onderwijs heeft inderdaad een aantal bovenwettelijke regelingen. Het is goed dat men daarover binnen het onderwijs zelf met elkaar afspraken kan maken. Natuurlijk moet het geld dat wij hebben voor onderwijs zo veel mogelijk aan onderwijs zelf worden uitgegeven, maar daarbij geldt ook dat het geld voor een heel groot deel voor onderwijspersoneel is bedoeld. Daar moeten wij als overheid en als onderwijssector goed voor zorgen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dan het goede nieuws. Ik kijk ook even naar de heer Van Meenen, want hij vroeg daar specifiek naar. Er staat zeker goed nieuws in het regeerakkoord. Ik ben bijvoorbeeld heel blij dat de minister goed naar onze moties heeft gekeken over het achterstandenbeleid. Ik had een amendement geschreven om de bezuinigingen op het gemeentelijke onderwijsachterstandenbeleid voor 2018 terug te draaien, maar dat gaan wij niet indienen, omdat de minister dit vorige week zelf heeft geregeld Daar zijn wij blij mee; het is ook heel hard nodig. Ik heb hierover nog wel een vraag aan de minister. De afgelopen zes jaar zijn de uitgaven voor het achterstandenbeleid van scholen met 35% afgenomen. Vindt de minister ook dat de echte achterstanden met een derde zijn afgenomen?
Dit kabinet investeert ook in voorschoolse educatie. Daar zijn wij ook blij mee, maar wij zien vrijwel niets in het regeerakkoord over de aansluiting tussen opvang en onderwijs, terwijl wij weten dat juist de eerste jaren essentieel zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Ik zou willen vragen waarom hierover niets in het regeerakkoord staat. Wat gaat de minister doen met het advies van de taskforce over de samenwerking tussen opvang en onderwijs?
Dan wil ik wat zeggen over de kansenongelijkheid. Kansenongelijkheid zit in ons hele onderwijs. GroenLinks heeft het belang van brede brugklassen vaak aangekaart, zeker omdat we weten dat kinderen op heel jonge leeftijd moeten kiezen. Dat is echt een zwakte van ons systeem, vinden wij. Hoe ziet de minister dit? Een andere uitwas van de kansenongelijkheid is het schaduwonderwijs. Hoogopgeleide ouders of ouders die veel geld hebben sturen hun kind vaker naar bijlessen. Als we het dan toch over hoogopgeleide ouders hebben: wordt het niet eens tijd om van de termen "hoog-" en "laagopgeleid" af te stappen en in bijvoorbeeld beleidsstukken te vervangen door "praktisch" en "theoretisch opgeleid"? Ons taalgebruik drukt hier een waardeoordeel uit. Het schaduwonderwijs komt ook door het rendementsdenken. Voorgaande kabinetten vonden efficiëntie en geld vaak belangrijker dan goed onderwijs en maatwerk. Binnen de gehele onderwijssector neemt de prestatiedruk ongezonde vormen aan. Steeds vaker horen wij bijvoorbeeld berichten over jongeren met een burn-out. Is de minister bereid om onderzoek te doen naar prestatiedruk en burn-outs onder leerlingen en studenten en de relatie met het onderwijssysteem? Graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Ik wil tot slot stilstaan bij het passend onderwijs. Een tijdje geleden was ik bij de opening van de kansklas in Heerhugowaard. Kinderen met een ernstige meervoudige beperking gaan hier naar een gewone school in de eigen buurt. Willen we een samenleving waarin iedereen mee kan doen, dan moeten we dit soort initiatieven echt omarmen. Toch lopen dit soort initiatieven vaak tegen moeilijkheden aan. Deze leerlingen zijn vaak uitgezonderd van de leerplicht en ze krijgen geen onderwijsfinanciering. De klassen worden vaak deels gefinancierd uit het budget voor zorg. Dat kan bijvoorbeeld niet naar de huur van het klaslokaal gaan. Zo zijn er meer knelpunten. Ik wil de minister vragen om samen met zijn collega van VWS eens te kijken naar de belemmeringen en die weg te nemen.
Dan heb ik een punt over de thuiszitters. Het doel van passend onderwijs was om het aantal kinderen dat niet naar school gaat te verminderen. Dat is niet gelukt. Ik heb onlangs met een groep thuiszitters gesproken. Zij weten zelf heel goed wat ze nodig hebben. Ik wil de minister vragen om datzelfde te doen, om met thuiszitters en ouders in gesprek te gaan om te kijken waar zij behoefte aan hebben en om juist niet alleen over deze leerlingen te praten, maar vooral ook met deze leerlingen.
Deze woorden zijn een mooie brug naar mijn laatste punt. In het gehele onderwijs geldt wat mij betreft dat we leerlingen en leraren veel beter moeten betrekken. Dan gaat het me bijvoorbeeld ook over het nemen van besluiten bij beleid, bijvoorbeeld door een sterkere medezeggenschap. Ik wil aan de minister vragen hoe hij erover denkt en wat hij gaat doen om leraren en leerlingen een echte stem te geven. Ik ben ervan overtuigd dat we, als voorgaande ministers beter hadden geluisterd naar wensen van leraren en leerlingen, nu niet met zo'n gigantisch lerarentekort zouden zitten. Dank u wel, voorzitter.
De heer Van Meenen (D66):
Heel kort nog. Bij de mooie dingen die mevrouw Westerveld noemde uit het regeerakkoord, heeft zij het feit niet genoemd dat er instemmingsrecht op de hoofdlijn van de begroting komt voor precies die leraren en die ouders en die leerlingen. Vindt zij niet dat dat misschien wel het belangrijkste recht is dat zij nu krijgen om invloed te hebben op het beleid op school?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat is een mooie vraag van de heer Van Meenen. Ik heb inderdaad niet alles genoemd, niet alle goede dingen en ook niet alle dingen waar wij wel kanttekeningen bij zetten, puur omdat we niet al te veel spreektijd hebben. Daar zal iedere partij hier mee zetten. Dat instemmingsrecht is een heel mooi begin, maar ik wil hier wel duidelijk bij zeggen dat instemmingsrecht niet alles oplost en dat ik het ook heel belangrijk vind dat leraren, leerlingen, in het hoger onderwijs hebben we het ook over studenten, voldoende tijd en faciliteiten hebben om echt mee te kunnen praten over dat beleid. We weten allemaal dat een bestuur gewoon een voorsprong heeft als het gaat om kennis en tijd, want zij zijn fulltime aan het besturen en leraren, leerlingen en studenten moeten het erbij doen. Ik zou uitdrukkelijk aan deze minister willen vragen om ook te kijken naar wat er nodig is om die echte inspraak vorm te geven, niet alleen op papier, maar ook in de praktijk.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Özdil namens GroenLinks.
De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter. Ons land, het prachtige Nederland, is een land van molens, tulpen en dijken. Maar wij zijn groot geworden door ons niet te verschuilen achter die dijken, maar door juist met een open blik de wereld in te trekken en tegelijkertijd de wereld naar ons land te halen. Van Spinoza tot en met mijn opa, Mehmet de gastarbeider, door de eeuwen heen hebben wij hen die vrijheid en vooruitgang zochten verwelkomd.
Daarom maak ik mij zorgen om het debat over internationalisering in ons onderwijs. Aan de ene kant zijn er mensen die zeggen dat dat per definitie slecht is en dat we de luiken dicht moeten doen. Kennis houdt niet op bij onze landsgrenzen. Nederland moet, zoals we historisch altijd hebben gedaan, de beste wetenschappers, talenten en studenten verwelkomen. We moeten het ook aanmoedigen dat onze eigen studenten over de grens heen kijken. Kortom, tegen mensen die beweren dat internationalisering alleen maar een elitair project zou zijn, opgelegd door een bovenlaag zonder binding met het gewone volk, dat we ons terug moeten trekken achter de dijken, tegen die mensen zeg ik: make that the cat wise. Aan de andere kant zijn er mensen die beweren dat internationalisering de heilige graal is, dat als je geen internationaal uitwisselingsprogramma of Engelstalige Master hebt gedaan je niet goed bezig bent. Ook dat is onjuist. Want internationalisering moet altijd een middel zijn en nooit een doel op zich.
GroenLinks is met blij met wat hierover in het regeerakkoord staat: meer uitgaande en inkomende studenten. De minister deed de toezegging om voor de zomer met een visiebrief te komen over hoe ze dit wil doen. Maar we wachten ook nog op een eerdere toezegging, gedaan tijdens het algemeen overleg internationalisering van december 2016, voor een integrale en samenhangende strategie. Nou, de randvoorwaarden voor de ambities in het regeerakkoord moeten wel op orde zijn, daarmee is mijn fractie het in ieder geval eens. En dus voldoende huisvesting voor inkomende studenten. Ik heb samen met mijn collega Linda Voortman daarover vragen gesteld. Mijn vraag aan de minister is wanneer de Kamer de toegezegde verkenning kan verwachten. Hoe verhoudt die zich tot de visiebrief?
De heer Beertema (PVV):
Tot we tot een verkenning komen en zo hebben we nog altijd te maken met artikel 7, punt 2, van de Wet op het hoger onderwijs, die we gewoon met voeten treden. U staat hier te juichen dat we dat doen. Is het dan niet handiger om eerst die wet te veranderen? Het kan toch niet zo zijn dat we hier met z'n allen wetten aannemen in de Staten-Generaal, Eerste en Tweede Kamer, en vervolgens zeggen: ja, die wet komt nou effe niet uit, dus we zetten hem opzij en we doen maar wat met die internationalisering? Dat kan natuurlijk niet. Dat Nederlands dreigt te verdwijnen als onderwijs-, instructie- en onderzoekstaal en in het verlengde daarvan als cultuurtaal, en dat is verschrikkelijk. Iedereen staat ineens dat rare steenkolenengels te spreken. We hebben het er pas over gehad. Mijn vraag is: waarom bent u daar nou zo enthousiast over? Waarom moet het nou zo zijn dat 52% van de studenten van de Universiteit van Maastricht ...
De voorzitter:
Meneer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
... buitenlands is. Waarom is dat nodig?
De voorzitter:
De interrupties begonnen goed, kort en krachtig, maar het loopt een beetje uit de hand, echt waar.
De heer Özdil (GroenLinks):
Ik begrijp heel goed dat Harm Beertema van de PVV de waarde van internationalisering, van uitwisseling van studenten heen en weer niet begrijpt. Dat is logisch. Als je de luiken dicht doet, kun je niet naar buiten kijken, dan zie je niks. Dus dat begrijp ik heel goed.
De heer Beertema (PVV):
Als dit het niveau van het debat is ... Ik heb nooit gezegd dat internationaliseren niet mag, we hebben altijd geïnternationaliseerd. In mijn tijd gingen collega's naar het MIT, geweldig vonden we dat allemaal. Natuurlijk is internationalisering nodig, maar als we nou op dit niveau gaan praten, dat de PVV alle luiken dicht wil en zo, hou op, dan zijn we toch uitgepraat?
De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter, ik ben blij om te horen dat de heer Beertema het toch ontzettend met mij eens is.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Özdil (GroenLinks):
Voorzitter. Het huidige beleid voor uitgaande studenten omvat onder andere meeneembare studiefinanciering, promotie via campagnes en financiering van beursprogramma's. Nederland scoort echter in Europees verband al jaren ondermaats als het gaat om uitgaande diplomamobiliteit. Welke concrete stappen denkt de minister te zetten in het vergroten van die uitgaande mobiliteit?
Voorzitter. Behalve internationalisering moet ook verengelsing geen doel op zich zijn. Helaas lijkt het wel steeds meer die kant op te gaan, met hele collegezalen met alleen Nederlandse studenten en Nederlandse docenten die dan in het Engels vakken gaan doen, zelfs vakken zoals Nederlandse geschiedenis, nu "Dutch history", met colleges waarin de docent inderdaad in steenkolenengels vertelt over het oud-Hollandse poppenspel van "Hans Sausage" oftewel Hansworst.
Voorzitter, vaderlandse geschiedenis hoeft niet in het Engels. Verengelsing mag geen verplichte norm of een verdienmodel worden. Verengelsing mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van ons onderwijs. Het kabinet wil scherper toezien op naleving van de wettelijke eisen voor opleidingen in het Engels — jammer dat de heer Beertema is weggelopen, overigens — en dat is mooi.
Het zijn goede ambities in het regeerakkoord, maar ook hier mis ik een visie op de oplossing, een concrete uitwerking. Laat ik dan maar een voorzet doen, voorzitter. In het voortgezet onderwijs is het heel gewoon om minimumeisen voor docenten te stellen die in het Engels lesgeven. We hebben het netwerk tweetalig onderwijs (tto) van ongeveer 130 scholen die het keurmerk tto mogen voeren. Docenten die op deze scholen in het Engels lesgeven, moeten de taal op minimaal B2-niveau beheersen. Op deze scholen is daarnaast ook aandacht voor de didactiek van het lesgeven in een vreemde taal.
Voorzitter, ik kan nog een stapje verder gaan. Vorige maand verscheen de Keuzegids Universiteiten 2018. De Universiteit Maastricht is koploper van het Engelse klassement, met C1 als minimumeis, en als er dan toch klachten zijn over de taalbeheersing van docenten, is er veel ondersteuning vanuit de Universiteit Maastricht zelf. Kortom, voorzitter, onze universiteiten kunnen leren van voorbeelden uit het voortgezet onderwijs en ook uit het hoger onderwijs zelf. Goed voorbeeld doet volgen, en daarom vraag ik de minister: is zij bereid om samen met de universiteiten best practices te verkennen, bijvoorbeeld het voorstel van de VSNU om minimaal taalniveau C1 verplicht te stellen voor docenten die op universiteiten lesgeven in het Engels?
Voorzitter. Dan het lesgeven in het middelbaar beroepsonderwijs. In geen enkele andere onderwijsvorm moeten studenten een apart contract met een onderwijsinstelling tekenen, maar bij het mbo wel. Die verplichte onderwijsovereenkomst is bovendien een wassen neus, want het waarborgt de rechten van studenten niet. Het is eerder een wegstuurcontract. En het verhoogt ook nog eens onnodig de werkdruk voor docenten in het mbo, zoals uit recent onderzoek bleek. Die werkdruk komt nu al de spreekwoordelijke spuigaten uit. Bijna 75% van de mbo-docenten ervaart een te hoge werkdruk. Die onderwijsovereenkomst levert dus onnodige lasten op voor docenten en helpt studenten niet. Kortom: afschaffen dus.
De rechten van studenten kunnen we beter wettelijk regelen. Daarom is het van belang dat studenten ook op de hoogte zijn van die rechten, en daarom willen wij inzetten op betere voorlichting. Hoe ziet de minister dit?
Voorzitter. Het kabinet zegt het collegegeld voor eerstejaarsstudenten te halveren, maar dat blijkt toch weer een sigaar uit eigen doos. Studenten moeten dit uiteindelijk zelf betalen door een hogere rente op hun lening. Dat strookt niet met de doelen van dit stelsel. Wat GroenLinks betreft blijven studenten het lage rentepercentage betalen. Graag een reflectie van de minister.
Voorzitter. Na PO in actie is er nu ook "vo in actie", "hbo in actie" en "wo in actie", en dat is niet zomaar. Niemand kan meer ontkennen dat de werkdruk in ons onderwijssysteem te groot is. Ik wil vandaag in het bijzonder aandacht vragen voor promovendi. Promovendi zijn van onschatbare waarde voor Nederland als kennisland. Op onze universiteiten bedrijven zij op het allerhoogste niveau wetenschap en voeren zij daarnaast ook nog eens onderwijstaken uit. De problemen waarmee promovendi te maken krijgen, zijn echter niet mals. Binnen de wetenschap is de werkdruk bijna nergens zo hoog, komen burn-outs bijna nergens zo vaak voor en is het risico op depressies bijna nergens zo groot. Bovendien heeft ruim 40% van het personeel op een universiteit een tijdelijk contract. Uit onderzoek van de landelijke organisatie voor promovendi, het Promovendi Netwerk Nederland, blijkt ook nog eens dat promovendi steeds vaker een korter contract krijgen dan nodig is om hun werk af te maken. Vaak moeten promovendi zelfs in de WW of in hun eigen tijd het traject afronden.
De rechtspositie van onze promovendi is te broos en de problematiek wordt steeds zwaarder. Dat is onacceptabel. Hoog tijd dus voor verandering. Organisaties binnen het onderwijs- en onderzoeksveld krijgen geld van de minister. Daardoor kunnen zij goed opkomen voor hun belangen, maar het Promovendi Netwerk Nederland wordt nog niet gefinancierd. Is de minister bereid om in gesprek te gaan met het Promovendi Netwerk Nederland en te verkennen hoe in navolging van andere organisaties ook zij steun kunnen krijgen uit de begrotingsmiddelen voor organisaties?
Tot slot, voorzitter. Nee, toch nog niet tot slot.
De heer Beertema (PVV):
Gisteren is er hier een petitie aangeboden van universitaire docenten die enorm klaagden over de werkdruk, burn-outs, veel te veel studenten en veel te weinig tijd. Daarom toch nog één keer mijn vraag. U krijgt een herkansing. Waarom moeten we dan blij zijn met 50% extra buitenlandse studenten op de universiteit van Maastricht? Als we dat niet doen, hebben we 50% minder werkdruk en dan kunnen we 50% meer tijd besteden aan onze eigen Nederlandse studenten. Waarom dan toch die enorme ideologische dwang om de hele wereld hier maar te laten studeren? Ik begrijp dat echt niet. Leg dat nou eens uit. Wat worden wij als Nederland daar nou beter van?
De heer Özdil (GroenLinks):
Volgens mij legt mijn collega Beertema van de PVV een aantal rare verbanden. Uitwisselingsstudenten bepalen niet de administratieve lasten op universiteiten. Uitwisselingsstudenten hebben niet gezegd: we gaan het bekostigingssysteem zo maken dat docenten en studenten steeds meer op cijfertjes worden beoordeeld. Ik begrijp heel goed dat de heer Beertema niet zo van de wetenschap en de feiten is. Dat hebben we net ook al door een interruptie van collega Kwint over klimaatverandering gehoord.
De heer Beertema (PVV):
Doe dat nou niet. Neem me serieus. Niet van die dingen tussendoor, alstublieft.
De heer Özdil (GroenLinks):
Ik zou mijn collega Beertema willen oproepen op dit debat serieus te nemen.
De heer Beertema (PVV):
Dat dedain tussendoor, dat stoort mij mateloos. Dat zou u niet moeten doen. U discrimineert toch niet? Doe dat bij mij dan ook niet, alstublieft. Vorige keer ging het al over mijn leeftijd die niet zou kloppen. Ik sta erop dat u mij als een collega-parlementariër met fatsoen behandelt, meneer Özdil.
De heer Özdil (GroenLinks):
Dat doe ik volgens mij ook. Ik ben blij te horen dat de PVV tegen discriminatie is.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Beertema.
De heer Beertema (PVV):
O, die bijdehante dingetjes. Voorzitter. Dit is een serieuze vraag. Meneer Özdil weet ook dat de wederkerigheid in de internationalisering niet in orde is. Er gaan veel, veel minder Nederlandse studenten naar het buitenland dan dat buitenlandse studenten hier komen. Al die buitenlandse studenten leggen een druk op de inzet van de docenten en zelfs op de studentenhuisvesting. Het gaat om enorme aantallen. Nogmaals, Maastricht staat te juichen en ze zien het als een overwinning dat ze 52% buitenlandse studenten hebben. Ik begrijp nog steeds niet waarom het op die manier zo ideologisch ingestoken wordt, dat het zo belangrijk is om met dit soort aantallen naar de buitenwereld te gaan, terwijl de docenten klagen over de werkdruk.
De heer Özdil (GroenLinks):
We verschillen duidelijk van inzicht als het gaat om de causaliteit, de oorzaken van de werkdruk, waar de heer Beertema terecht op wijst. Daar wijs ik ook op en daar wijst volgens mij iedereen op. Ook al zouden er nul uitwisselingsstudenten binnenkomen, dan nog stijgt die werkdruk vanwege andere oorzaken. Dat zijn oorzaken waar mijn collega Beertema niet naar wil kijken of niet durft te kijken, dat weet ik niet. Ik ben in ieder geval blij om te horen dat hij liever de koe niet bij de horens vat, maar bij de staart.
De voorzitter:
Dank u wel. U was nog niet klaar. Gaat u verder.
De heer Özdil (GroenLinks):
Dank u, voorzitter. Tot slot. De fundamentele vraag waar we in Nederland voor staan, is: waar draait onderwijs uiteindelijk om? We staan denk ik op een kruispunt. Gaan we op dit pad door, met ons onderwijs steeds meer als product en met onderwijsinstellingen als bedrijven — dan kijk ik weer de heer Beertema aan — die een product verkopen? De gevolgen zijn evident: de constante overmatige stijgende werkdruk van het primair onderwijs tot en met het wetenschappelijk onderzoek. Laten we een ander pad opgaan, want de essentie van onderwijs is dat de persoonlijke groei, ontwikkeling en creativiteit van mensen wordt gestimuleerd. Laten we kinderen, leerlingen en studenten gidsen en begeleiden om hun zelfontplooiing tot ultieme bloei te brengen, en laten we stoppen met studenten en docenten continu afrekenen op cijfertjes. Want onderwijs is geen product. Studenten zijn geen consumenten. En wetenschap lever je niet op bestelling.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord nu aan de heer Rog namens het CDA.
De heer Rog (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ons onderwijs is zo goed als de leraar in de klas. Zeker in een tijd waarin het lerarentekort toeneemt, is het belangrijk dat sociale partners, schoolbesturen en het kabinet investeren in het aantrekkelijker maken van het leraarschap, investeren in meer ruimte en vertrouwen in leraren, investeren in minder werkdruk en meer salaris. Van de 1,5 miljard die structureel extra wordt geïnvesteerd in het onderwijs, gaat de helft naar minder werkdruk en meer salaris voor leraren in het basisonderwijs. Dat is zeer terecht. Juist daarom wil het CDA dat leraren, ouders en leerlingen er ook van uit mogen gaan dat het geld voor onderwijs in de klas terechtkomt, dus niet zoals dat eerder bij de functiemix ging. Toen kwamen de overheid en sociale partners overeen dat vanaf 2014 48% van de leraren in een schaal hoger terechtkwamen, terwijl tot op de dag van vandaag slechts een kwart van de leraren in het basisonderwijs in die hogere schaal is geplaatst. En niet zoals dat in de jaren 2012 tot en met 2016 ging. In die jaren is cumulatief 2,4 miljard euro extra in het primair onderwijs gestoken, waarvan 700 miljoen euro op de bankrekening terecht is gekomen. Dat is meer dan een kwart van de extra middelen die naar het primair onderwijs zijn gegaan.
Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat geld voor extra loon en minder werkdruk daadwerkelijk aan die doelen worden besteed? Hoe gaat hij de afspraken uit het regeerakkoord borgen? Welke stappen gaat hij zetten om de toegenomen reserves van scholen en het geld dat opgaat aan bovenwettelijke uitkeringen en regelingen, terecht te laten komen in de klas? Ziet de minister mogelijkheden om met de sociale partners in gesprek te gaan voor het beter spreiden van de bestaande werklast over het jaar, zodat de werklast verder afneemt? Vanaf welk moment kunnen scholen weer makkelijker tijdelijk personeel inhuren zonder dat zij last hebben van die nare ketenbepaling uit de WWZ?
Misschien is het goed om in de gesprekken over werkdrukverdeling toch ook aandacht te vragen voor de ruime periode van zaai- en oogstverlof die wij in Nederland kennen. Die zorgt niet alleen voor piekbelasting bij leraren, maar vergroot ook de kansongelijkheid. Kinderen die in hun vrije tijd geen boeken lezen, muziek maken, naar Rome op vakantie gaan of musea bezoeken, raken alleen maar verder achterop.
Voorzitter. Het CDA juicht het toe dat de bewindslieden blijk geven van een gevoel van urgentie om de onderwijsarbeidsmarkt te verbeteren. Het CDA heeft de afgelopen jaren meermaals aandacht gevraagd voor initiatieven om leerlingen in het voortgezet onderwijs te verleiden tot het leraarschap, bijvoorbeeld via het Teachnasium. De eerste bescheiden experimenten daartoe starten komend schooljaar. Wij vragen de minister of hij kans ziet om dit experiment verder te verbreden om zo meer goed voorbereide studenten en vooral ook meer jongens en allochtone rolmodellen in de klas te krijgen. Natuurlijk vragen wij hem dat te doen in samenwerking met de minister van.
Voorzitter. Dit kabinet werkt aan herstel van de professionele autonomie van leraren en schoolleiders. Leraren worden gefaciliteerd en staan aan het roer bij de curriculumherziening. De onderwijscoöperatie wordt echt van, voor en door leraren. En als registerleraar hoef je niet meer te worden gelokt door een gratis iPad of een gelikt event of zelfs meet-up te bezoeken. Straks tellen ook lesontwikkeling, intervisie en lesevaluatie mee voor het onderhoud van je onderwijsbekwaamheid. Hoe gaat de minister deze transities van de onderwijscoöperatie en het lerarenregister bevorderen?
Voorzitter. Het kabinet biedt ruimte aan scholen. De rol van de onderwijsinspectie is vanaf dit schooljaar al fundamenteel anders en laat meer ruimte voor een schooleigen invulling van het pedagogische en didactische klimaat. Van het schrappen van regels — iets wat het CDA steeds heeft bepleit — profiteren straks alle scholen. Dat is niet meer slechts voorbehouden aan scholen met het staatspredicaat excellent.
De heer Beertema (PVV):
Ik ben wat laat, maar ik kom nog eventjes terug op het punt over de onderwijscoöperatie en het lerarenregister. Ik hoor meneer Rog zeggen dat er nog steeds, ook voor het CDA, behoefte is aan beide, aan de coöperatie en aan het register. Ik heb in mijn termijn al bepleit dat het echt anders moet en dat het echt voor en door de leraren moet, met het OCW en al die andere organisatie op afstand. Hoe ziet meneer Rog dat? Wie moet het gaan doen?
De heer Rog (CDA):
Ik ben heel blij met de tekst in het regeerakkoord. Daarin zeggen we echt: dit moet van, voor, door zijn. Dat betekent dus dat leraren zelf rechtstreeks invloed moeten hebben. Ik zie dat enerzijds zo in een vertegenwoordigend orgaan, een rechtstreekse vertegenwoordiging daar. Maar wat mij betreft, betekent dit ook dat colleges van leraren, lerarenteams, op schoolniveau veel meer zeggenschap krijgen over de invulling van hun beroep. In dat licht zeg ik dan ook maar dat wij heel kritisch moeten kijken, zeker als het over het lerarenregister gaat. Dat is ook precies de reden dat ik dat punt net heb genoemd. Werken aan je eigen ontwikkeling hoeft echt niet allemaal via gelikte, dure cursussen, waarbij het verdacht vaak voorkomt dat precies de maximale vergoedingen worden gevraagd en extra gadgets leraren al dan niet moeten verleiden om in die val te trappen.
De heer Beertema (PVV):
Oké, dat vind ik mooi. Gaat u ook nog iets zeggen over de rekentoets?
De heer Rog (CDA):
Absoluut! Wacht u nog heel eventjes.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Rog (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Het kabinet zet wezenlijke stappen in het terugdringen van de toetsgekte in ons onderwijs. Kleuters mogen straks weer gewoon kleuteren. We stoppen daarom nu echt met de kleutertoetsen. En we stoppen met de opgelegde Haagse normen over het aantal jonge kinderen dat een jaartje mag doorkleuteren. Zo krijgen ook kleuterleerkrachten weer het vertrouwen dat zij verdienen. Wil de minister ons hier toezeggen dat hij deze zaken met spoed gaat oppakken en dat hij schoolbesturen én kleuterleerkrachten informeert over de herwonnen autonomie van hun vak?
Ook in het voortgezet onderwijs beheersen we ons met de Haagse regelzucht en schrappen we de onderbouwtoets. En — meneer Beertema, daar komt hij — de rekentoets telt niet meer mee voor het vwo-examen. Echter, op dit moment is er nog veel onduidelijkheid bij ouders, leraren en leerlingen: telt die omstreden rekentoets dit schooljaar nu nog wel of toch niet mee bij het examen vwo? Voor het CDA zijn de afspraken in het regeerakkoord klip-en-klaar: de rekentoets telt vanaf dit examenjaar al niet meer mee. Kan de minister dit bevestigen voor die 40.000 bezorgde vwo-examenleerlingen?
Het beheersen van basisvaardigheden zoals rekenen en de Nederlandse taal is onontbeerlijk in onze complexe informatiemaatschappij. Maar volgens het CDA gaat onderwijs over meer dan alleen rekenen en taal. Het gaat ook over socialisatie en persoonsvorming, leren met hoofd, hart en handen. Wij blijven de talenten op het gebied van praktische vaardigheden en ambachtsvakken nodig hebben. Zij verdienen, net als de talenten op theoretisch gebied, een goede opleiding met maximale uitdaging. Daarom is het CDA blij met de extra investering van 100 miljoen euro in het technisch vmbo. Daar wordt de basis gelegd voor de stukadoors, loodgieters en ook een groot deel van de ICT'ers van de toekomst. Graag horen wij van de bewindslieden hoe zij in deze tijden van krimp denken dat een dekkend aanbod van technisch vmbo te realiseren is. Op welke termijn kunnen wij een actieplan tegemoet zien? En, vraag ik de minister, mogen wij ervan uitgaan dat hierbij ook het groen vmbo wordt betrokken waar sprake is van een technisch curriculum?
Als wij het over groen hebben, is verduurzaming van het onderwijs overigens een mooie manier. Wij pleiten ervoor om daarbij ook te kijken naar het realiseren van meer zonnepanelen op schoolgebouwen. Er ligt daarvoor een prachtig plan van de stichting Schooldakrevolutie, een initiatief dat een bijdrage kan leveren aan het behalen van de klimaatdoelstellingen van Parijs en dat bovendien de energielasten van scholen verlaagt. Is de minister bereid om hierover in overleg te treden met de initiatiefnemers en met zijn collega van Economische Zaken en Klimaat om de haalbaarheid van en de mogelijke bijdrage aan dit initiatief te verkennen? Een groot voordeel, naast de klimaatdoelstelling, zou zijn dat hiermee dus ook de lasten van de scholen verder naar beneden kunnen gaan.
Voorzitter. Wij hebben het vaak over geld voor onderwijs dat terecht moet komen op de plaats waarvoor het is bedoeld. De zomer- en lentescholen die wij via experimenten heel succesvol hebben ingesteld om te voorkomen dat jongeren met een of enkele onvoldoendes blijven zitten en zo een heel jaar opnieuw moeten doen, zijn een groot succes. Juist daarom wil het CDA het geld dat daarvoor wordt ingezet, niet toevoegen aan de lumpsum of de prestatiebox. Wij willen dit geld behouden waarvoor het bedoeld is: een subsidieregeling voor die scholen die zich daadwerkelijk inspannen om te voorkomen dat leerlingen blijven zitten. Ik heb daartoe een amendement ingediend en ik hoor graag van de minister hoe hij daarnaar kijkt.
Voorzitter. Ik dank u wel. Mijn collega zal straks het groen onderwijs, het mbo en het hoger onderwijs voor haar rekening nemen.
De heer Kwint (SP):
Wat vindt de heer Rog van het beloningsverschil tussen leraren op de basisschool en leraren op de middelbare school?
De heer Rog (CDA):
Gevoelsmatig ben ik het, denk ik, met de heer Kwint eens dat ik dat lastig kan verklaren; dat is dan maar even mijn invulling van het feit dat hij mij die vraag stelt. Ik ben zelf leraar geweest in het voortgezet onderwijs op alle niveaus en daar vond ik het persoonlijk, gevoelsmatig, ook ingewikkeld om uit te leggen dat leraren in de onderbouw vmbo minder verdienen dan hun collega's in de havo-/vwo bovenbouw, omdat ik het zelf veel ingewikkelder vond om op het vmbo basis/-kader les te geven dan op het vwo.
De voorzitter:
En nu het antwoord.
De heer Rog (CDA):
Salarissen volgen uit functiewaarderingssystemen. Ik denk dat er een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij sociale partners om die functies opnieuw te beschrijven en goed te bekijken waar dat verschil gerechtvaardigd is. Kennelijk geven we, zo blijkt uit de beloningsverschillen, nu veel extra geld aan vakinhoud, anders dan aan de algemene pedagogisch-didactische vaardigheden.
De voorzitter:
Meneer Kwint?
De heer Rog (CDA):
Voorzitter, desnoods laat u mijn tijd ... Eerlijk gezegd vind ik dit een terechte vraag van de heer Kwint. Ik wil daar best serieus op antwoorden.
De voorzitter:
Ja, maar niet al te lang.
De heer Rog (CDA):
Ik bied u aan om mijn tijd te laten doorlopen.
De voorzitter:
Nee, daar gaat het niet om.
De heer Kwint (SP):
Dat aanbod om een paar minuten van het CDA over te nemen, neem ik straks tijdens mijn eigen termijn wel aan. Dat doe ik met liefde.
De voorzitter:
Zo werkt het ook weer niet, meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ach toe, voorzitter.
De voorzitter:
Ga uw gang.
De heer Kwint (SP):
In de kern zegt het CDA: eigenlijk snappen wij het ook niet zo goed en eigenlijk is het lastig te verdedigen.
De heer Rog (CDA):
Ja, en daarom ben ik dus ook zo ontzettend blij dat wij de keuze hebben gemaakt om, anders dan in ons verkiezingsprogramma en dat van de VVD, de ChristenUnie en D66, en ook anders dan de SP of GroenLinks, in het kabinet de verantwoordelijkheid te nemen om een bijdrage te leveren om dat verschil verder te verkleinen. Maar ik zeg hier nog iets bij. Het is ook zo dat op dit moment een op de vijf leraren in het basisonderwijs niet in een hogere schaal zit, terwijl we daar wel afspraken over hebben gemaakt. Ook is het zo dat een deel van dat verschil in salaris wordt verklaard uit het feit dat in de afgelopen tien jaar de salarissen in het vo, met dezelfde beschikbare middelen, 3% harder zijn gestegen dan in het basisonderwijs. Ja, toevallig weet ik er wat van af. Als de heer Kwint vindt dat dat kleiner moet worden, wil ik hem wel aangeven dat het antwoord niet alleen ligt in meer geld vanuit Den Haag, omdat dat geld uit Den Haag naar de sector niet altijd terecht is gekomen in de portemonnee van de leraar.
De heer Kwint (SP):
Nou, dan hebben we volgens mij een oplossing: dan halen wij de salarissen uit de lumpsum en verhogen wij het bedrag dat wij beschikbaar stellen voor de salarissen. Dan weten we namelijk zeker dat het geld én vanuit Den Haag via de salarissen én via de extra financiering direct in de klas terechtkomt. Als de heer Rog dat met mij eens is, ga ik nu een motie schrijven en dan zijn we klaar voor vandaag, althans voor dit deel.
De heer Rog (CDA):
Ik ben er zelf erg blij mee dat wij in het regeerakkoord veel heldere doelen koppelen aan het geld dat wij ter beschikking stellen aan het onderwijs. Daar ben ik trots op en dat vind ik belangrijk. Tegelijkertijd hebben wij aangegeven dat wij rond die lumpsumbekostiging — en dit is daar een pregnant punt in — een veldconsultatie doen. U bent daarbij vanuit de Tweede Kamer betrokken geweest door de Onderwijsraad en de Rekenkamer daarop te bevragen. Dit zijn elementen die wij heel zorgvuldig gaan wegen. Maar voor mij staat één ding vast: het geld dat naar het onderwijs gaat voor salarissen en werkdrukvermindering wil ik dááraan besteed hebben, en dus niet meer op de bankrekeningen. En ik wil dus ook niet meer dat de afspraken niet worden nagekomen, zoals in het verleden is gebeurd.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
We weten allemaal dat de werkdruk in het onderwijs heel erg hoog is. Het kabinet trekt daar inderdaad een bedrag voor uit. Dat loopt alleen heel erg langzaam. Volgend jaar wordt er 10 miljoen uitgetrokken om de werkdruk te verminderen. Ik heb in mijn betoog aangegeven dat ik dat heel weinig vind. Ik zou de heer Rog willen vragen of hij wat ziet in het idee om te kijken of het bedrag dat op langere termijn beschikbaar is, naar voren is te halen, zodat we al volgend jaar kunnen investeren in het tegengaan van die hoge werkdruk.
De voorzitter:
Kort.
De heer Rog (CDA):
Ja, heel kort. Wij zijn gebonden aan een regeerakkoord. In dat regeerakkoord hebben wij afspraken gemaakt, afspraken die echt leiden tot heel veel geld, oplopend tot 430 miljoen euro voor de vermindering van werkdruk. Ik ben daar hartstikke trots op. In mijn termijn heb ik gezegd dat ik deze minister uitdaag om ook te kijken, in gesprek met de sociale partners, hoe de middelen die in het verleden naar het onderwijs zijn gegaan, van de bankrekening af kunnen en nu al zouden kunnen worden ingezet om die werkdruk eerder verder te verlichten dan met de grote hoeveelheden geld die straks ter beschikking worden gesteld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik snap deze reactie best. De heer Rog zegt: wij hebben een regeerakkoord en wij houden ons daaraan. Dan een vraag over die middelen. Zouden we niet beter kunnen kijken naar manieren om ervoor te zorgen dat dat geld echt in de klas komt, door ervoor te zorgen dat de medezeggenschap echt wordt verstevigd, zodat de leraren meer instemmingsrecht hebben en ook beter worden gefaciliteerd om ervoor te zorgen dat dat geld op de goede plek terechtkomt?
De heer Rog (CDA):
Volgens mij hebben we daar in het regeerakkoord ook aandacht voor. U ziet dat ik het al bijna helemaal ga internaliseren. Leraren gaan ook in die sectoren instemmingsrecht krijgen op de hoofdlijnen van de begroting. Volgens mij zult u daar ontzettend gelukkig mee zijn, mevrouw Westerveld.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Daar wil ik wel even kort op reageren. Ik heb in mijn betoog heel duidelijk gezegd dat dat niet alles is. We moeten er ook voor zorgen dat mensen de tijd en de ruimte krijgen om zich te scholen om echt mee te kunnen praten. Daar was mijn vraag op gericht.
De heer Rog (CDA):
Dat ben ik geheel met mevrouw Westerveld eens. Ik hoop dat dat ook de afdronk is geweest van mijn bijdrage, waarin ik juist heb gezegd dat dit thuishoort in het domein van de professionele autonomie van de leraar. Daar wil ik absoluut in investeren.
De heer Beertema (PVV):
Voor het CDA geldt hetzelfde als voor de VVD: het is een gelikt regeerakkoordverhaal, zonder enige visie, een beetje schuiven met geld, enzovoorts. Maar even voor de duidelijkheid: begrijp ik nu goed dat de rekentoets eraan gaat? Die gaat gewoon weg, helemaal?
De heer Rog (CDA):
Ja.
De heer Beertema (PVV):
Die is geboren in Rutte II, meen ik. Nee, in Rutte I. Toen vonden we, samen met u, dat dat moest veranderen. Dat was een hype. Het is gewoon heel fout geweest dat jullie dat beslist hebben, ook als CDA. En nu komen jullie erop terug.
De heer Rog (CDA):
Nee.
De heer Beertema (PVV):
Bied dan ook je excuses aan, zou ik zeggen, voor al die ellende. U heeft wel diep gebogen, mijnheer Rog, wil ik maar even zeggen.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter, ben ik al aan de beurt?
De voorzitter:
Ja.
De heer Rog (CDA):
Ik wil de heer Beertema toch even wat teruggeven. Ik ken de PVV en ik ken de heer Beertema als iemand die zich in het verleden juist ernstig zorgen heeft gemaakt over de verhaaltjessommen, het realistisch rekenen, het nieuwe rekenen, waartoe we zijn overgegaan met de invoering van de rekentoets. De heer Beertema zegt terecht dat we met elkaar hebben geconstateerd dat het slecht is gesteld met de rekenvaardigheden. Daar spreek ik ook deze minister op aan. Daar moeten we in investeren. Er moet weer gewoon gerekend worden op de basisschool en dat moet onderhouden worden in het voortgezet onderwijs en het mbo. Deze rekentoets is echter omstreden. De heer Beertema zou dat moeten weten. En ik wil geen leerlingen hebben die daarop zakken.
De heer Beertema (PVV):
Ik ben het met u eens: hij is omstreden. Dat ben ik zeker met u eens, maar dan moet u toch ook met mij meedenken en zeggen: als dit al omstreden is, een rekentoets, wat zijn we dan aan het doen? Wat zijn die bewindslieden aan het doen? Wat zijn wij aan het doen dat we zelfs dat niet voor elkaar krijgen?
Ten slotte, ik begrijp dat de lumpsum blijft zoals die is, met hier en daar wat extra afspraken. Ik feliciteer het CDA. Ze hebben zich totaal laten inpakken door D66. Het wordt dus inderdaad: op de winkel passen en geen grote thema's. Dat is het. Teleurstellend.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik ben het helemaal eens met collega Rog als hij zegt dat het onderwijs het verdient om in te investeren. Wij delen de passie voor het onderwijs, dat ook mijn achtergrond is. Maar ik vraag mij toch af hoe die oproep tot investeren in het onderwijs zich verhoudt tot de investering van 270 miljoen in de lerarensalarissen, wat natuurlijk nog lang niet genoeg is om de nood te lenigen. Ik hoor heel graag de reflectie van de heer Rog daarop.
De heer Rog (CDA):
Ik moet zeggen dat ik soms ook wel vind dat wij naar onszelf moeten kijken. En ook dat de raden naar zichzelf moeten kijken. Als ik een mailtje krijg van de school van mijn kinderen, waarin staat dat dit kabinet niet investeert in onderwijs en zelfs bezuinigt op onderwijs, dan zijn zij getrapt in het frame van de PO-Raad die eenzijdige berichten heeft gepubliceerd over de taakstelling, en dat we — ik moet mevrouw Van den Hul daarvoor even aankijken — een lijk in de kast hebben aangetroffen na vijf jaar PvdA-beleid. Ik zeg het even in een bijzin. Dit kabinet investeert in onderwijs. Naast de inflatiecorrectie, van ongeveer 2%, komt er dus ook nog 270 miljoen euro voor het basisonderwijs. Daarbovenop zullen we, zal deze minister, ervoor zorgen dat al het geld dat weglekt, dat niet in de portemonnee van leraren terechtkomt terwijl het daar wel voor bedoeld is, dat nu gaat naar bovenwettelijke regelingen en gedoe, straks in de portemonnee van de leraren terechtkomt. Dit kan leiden tot een heel forse loonstijging. Dat gaan leraren merken. Daar ben ik supertrots op.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Volgens mij is met jij-bakken geen enkele docent gebaat, zeg ik ook even in een bijzin. Volgens mij hebben die docenten, verenigd in het PO-Front — hetzelfde PO-Front waarin ook de bonden en de werkgevers verenigd zijn — heel duidelijk aangegeven wat er nodig is. Ik vraag nogmaals aan de heer Rog hoe die heel duidelijke eisen van het PO-Front, waarin, nogmaals, via PO in actie ook de leraren verenigd zijn, zich verhouden tot zijn statement dat het eigenlijk wel goed komt. Want dat hoor ik hem zeggen.
De heer Rog (CDA):
Ik kan niet zeggen dat het goed komt. De leraren hebben nu aangegeven dat ze toch gaan staken, ondanks het extra geld dat wij ter beschikking stellen. Ik kan alleen zeggen dat het appel vanuit het onderwijsveld is opgepakt, ondanks het feit dat dit niet in verkiezingsprogramma's stond. Wij hebben dit heel serieus genomen. Boven op de inflatiecorrectie komt er nog eens 270 miljoen euro. We gaan meer geld realiseren, dat nu niet in de portemonnee van leraren komt maar daarvoor wel ter beschikking gesteld wordt. Er komt meer geld om te investeren in minder werkdruk. Ik ben daar ontzettend trots op. Ik ben blij dat we deze stappen kunnen nemen. Misschien is het niet voor iedereen genoeg. Dat zou kunnen, maar dit kabinet zet deze stappen. Ik vind dat we ook wel een keer tevreden mogen zijn met wat we hier doen. Ik ben er in ieder geval ontzettend trots op.
De voorzitter:
Dat heeft u al gezegd.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuik, ook namens het CDA.
Mevrouw Kuik (CDA):
Voorzitter, dank. Ik neem ook de portefeuille van mijn gewaardeerde collega Van der Molen voor mijn rekening.
Wij zijn een handelsland, een land van woorden en daden, een land van hardcore vakmensen. Het mbo levert die vakmensen. Tegelzetters, meubelmakers, kappers zoals Emmy, die vele Kamerleden er voor Prinsjesdag piekfijn uit hebben laten zien, loodgieters, verzorgers: ze zijn goed in hun vak. Daar mogen we wel wat meer waardering voor hebben. Tijdens de WorldSkills-wedstrijden haalde Pien Hoveling de titel Beste etaleur ter wereld. Fantastisch dat we zulke toppers hebben, want we hebben deze vakmensen keihard nodig.
De economie trekt aan. Denk aan de extra handen die nodig zijn in de zorg, de techniek, bij de politie, in de bouw en in de horeca. Het is belangrijk dat de samenwerking tussen bedrijfsleven en instellingen met het beroepsonderwijs wordt gestimuleerd. Als er geen stageplekken zijn of worden aangeboden in de zorg, bijvoorbeeld vanwege de druk, kun je ook niet verwachten dat je er veel meer handen bij krijgt. Dan kom je in een vicieuze cirkel terecht. Om die aansluiting met de praktijk te versterken wil het CDA de minister vragen of er nog meer mogelijkheden zijn om een en ander verder te stimuleren, bijvoorbeeld door meer subsidie voor bbl-plekken. Ziet zij drempels die we kunnen wegnemen, zodat meer leraren vanuit het bedrijfsleven voor de klas komen te staan?
Het mbo heeft naast het opleiden voor de arbeidsmarkt ook een taak in het vormen van studenten, het bijbrengen van burgerschap. Burgerschapsvorming moet wat het CDA betreft niet alleen worden toegepast in het vak, maar ook in brede maatschappelijke zin, bijvoorbeeld voor kritische meningsvorming over de politiek en sociale media. Het CDA pleit dan ook voor een duidelijke plek voor burgerschap in het curriculum, gegeven door vakdocenten, waarbij de studenten betrokken worden.
Dan kom ik bij het groen onderwijs. Per 1 januari 2019 moet de vervlechting van het groen onderwijs een feit zijn. Als CDA …
De voorzitter:
Maak eerst uw zin af.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ik neem aan dat dit over het vorige kopje ging.
De voorzitter:
Nee, maak eerst even uw zin af.
Mevrouw Kuik (CDA):
Oké, dan maak ik eerst mijn blokje af.
Als CDA volgen we dit kritisch. He groen onderwijs staat onder druk, net als het technisch vmbo. Financieel zal er meer bij de verhuizing komen kijken dan alleen de 10 miljoen in het regeerakkoord. Ook de positie van de Universiteit Wageningen behoeft aandacht. Daarom vragen we de minister om bij de Voorjaarsnota of zoveel eerder als mogelijk is, duidelijkheid te scheppen over de financiën en de inhoudelijke afstemming zodat de samenwerking met het bedrijfsleven goed geborgd kan blijven.
De heer Özdil (GroenLinks):
Ik was het hartgrondig eens met wat mijn collega Kuik zei over het middelbaar beroepsonderwijs. Ik ben alleen wel benieuwd hoe zij aankijkt tegen de problematiek van de onderwijsovereenkomst, die eigenlijk een overbodige last is en die de rechtspositie van studenten vaker hindert dan bevordert. Haar voorganger/collega Harry van der Molen was er net als ik heel scherp en kritisch op.
Mevrouw Kuik (CDA):
Super. Daar kwam ik net op. Ik ben het eens met mijn collega van GroenLinks. Wat het CDA betreft is die onderwijsovereenkomst een voorbeeld van een overbodige regel. Deze wordt eigenlijk alleen door de school gebruikt om aan te tonen dat de leerling ingeschreven staat en heeft geen pedagogisch-didactische functie maar kost wel tijd om op te stellen. Dus mijn vraag is ook of we die niet kunnen afschaffen.
Dan kom ik bij de overstap van mbo naar hbo. Veel mbo'ers kunnen nu niet zomaar de overstap maken naar het hbo vanwege de vooropleidingseisen.
De voorzitter:
Meneer Beertema, u heeft de smaak te pakken vandaag.
De heer Beertema (PVV):
Ik ben woordvoerder onderwijs.
De voorzitter:
Ja, dat zie ik. Dat is niemand ontgaan, hoor.
De heer Beertema (PVV):
Oké. Kunnen we die onderwijsovereenkomst niet afschaffen? Die is namelijk alleen maar een bewijs dat je bent ingeschreven. Ik bedoel: ik vind het allemaal zo makkelijk. In Rotterdam hebben we pas nog gezien dat er een opleiding is waar allemaal leerlingen zijn ingeschreven maar waar nooit iemand komt opdagen. Dat zijn pas problemen. Heeft u daar dan een oplossing voor? Wat moet zo'n school dan doen? Allemaal leerlingen ingeschreven maar ze komen nooit. En ze krijgen wel een diploma aan het eind. Dat is het rare.
Mevrouw Kuik (CDA):
De tentamens moeten gewoon gemaakt worden. Dus de resultaten zullen de studenten zeker moeten leveren. Ik sta zeker open om te kijken welke overbodige regels we weg kunnen halen om ook die druk van de docenten af te halen. Dat is een belangrijk punt. Het is natuurlijk ook aan instellingen en scholen zelf om die studenten te motiveren om in die collegezalen te zitten.
De heer Beertema (PVV):
Collegezalen, klassen zijn het. Ik vind het allemaal erg gratuit. Ik vind het allemaal erg open deuren. Natuurlijk is het mbo heel belangrijk, maar dat weten we hier allemaal wel, maar er zijn grote problemen, vooral in de grote steden, en daar hoor ik u niets over zeggen behalve dat de onderwijsovereenkomst maar eventjes moet worden afgeschaft. We hebben met enorme groepen te maken die maatschappelijke en sociale problemen hebben. Die zitten in het mbo en die verzieken het mbo voor een heel goot gedeelte, juist ook voor die vakmensen die wij willen afleveren, want die kappen ermee omdat ze geen zin hebben om in die enorme urban chaos te moeten functioneren. Zeg daar nou eens wat over, want het is niet allemaal even leuk en aardig in het mbo.
Mevrouw Kuik (CDA):
De waardering van het mbo hoor ik niet zo terug in dit verhaal van de heer Beertema. Als hij goed had geluisterd, dan weet hij dat we wel degelijk aandacht hebben voor de aansluiting van het mbo op de arbeidsmarkt en dat we ook kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat mbo'ers goed worden opgeleid en een goede overstap kunnen maken naar het hbo. We zien nu namelijk dat een aantal van die mbo'ers die overstap niet kunnen maken door generieke eisen die in de praktijk tot gekke situaties leiden. Dan heb ik het bijvoorbeeld over de situatie dat wanneer een mbo-student techniek wil doorstromen naar hbo commerciële economie dit niet mogelijk is, terwijl een mbo-student bakker dat wel mag. Of je moet een toets doen. Daardoor haakt een groot deel van de mbo'ers af en stroomt niet door. Het CDA roept de minister op om naast die generieke eisen ook de mogelijkheid te creëren van maatwerk en dat neer te leggen bij de roc's en hogescholen voor meer kansen van die mbo'ers. Het past bovendien ook beter bij de invoering van keuzedelen in het mbo en de afspraken om mbo'ers beter te laten begeleiden door de hogescholen. Voorzitter. Sinds de invoering van het leenstelsel is het aantal mbo'ers dat naar het hbo gaat verminderd. De minister heeft al aangekondigd in rap tempo met een wetsvoorstel te komen om het collegegeld in het eerste studiejaar te halveren. Dat scheelt studenten €1.000. We hopen dat we het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk kunnen bespreken, zodat de drempel voor mbo'ers om de overstap naar het hbo te maken lager wordt.
De heer Futselaar (SP):
Deze coalitie verlaagt het collegegeld voor het eerste jaar in het hoger onderwijs, maar stelt vast dat dit kan worden bekostigd uit het verhogen, het eigenlijk "tienjaars" maken van de rente in het leenstelsel. Daarom spreken de studentenbonden al van een sigaar uit eigen doos. Als studenten last hebben van bijvoorbeeld leenangst, denkt u niet dat deze maatregel die leenangst niet juist zal vergroten?
Mevrouw Kuik (CDA):
Dank voor de interruptie, want ik ben blij dat ik dit kan ophelderen. Die vergelijking klopt natuurlijk niet. Ja, de rente wordt verhoogd, maar op zich is het niet verkeerd om studenten te prikkelen minder te lenen, maar die €1.000 krijgen studenten voor het collegegeld. Daar zijn wij heel trots op.
De heer Futselaar (SP):
Volgens mij is het verhogen van de rente niet zozeer een prikkel om minder te lenen. Lenen voor het volgen van hoger onderwijs doe je niet voor je lol, maar omdat je een studie moet betalen. Als de rente omhoog gaat, zul je meer moeten terugbetalen, of langer terugbetalen in de praktijk. Als je opgroeit in een gezin met een laag inkomen — dan hebben je ouders vaak een lage opleiding; over die groep hebben wij het — dan kan een schuld van tienduizenden euro's, waarover je misschien ook nog een hogere rente moet gaan betalen, een enorme mentale barrière zijn. In het eerste jaar betaal je €1.000 minder aan collegegeld, maar ik denk niet dat dit echt gaat bijdragen.
Mevrouw Kuik (CDA):
Wij zijn er als CDA trots op dat wij dit voor elkaar hebben gekregen, want €1.000 maakt wel uit. Bij de pabo betaal je ook in het tweede jaar €1.000 minder. De vergelijking met de rente loopt spaak, want pas in 2060 is er sprake van een gelijk niveau. Ik mag hopen dat ook de SP blij is dat het CDA dit voor elkaar heeft gekregen.
De heer Futselaar (SP):
De SP had liever gehad dat het CDA zich aan de verkiezingsbelofte op het gebied van de basisbeurs had gehouden. Als het klopt wat mevrouw Kuik zegt, dan begrijp ik dat de passage in het regeerakkoord dat de tienjaarsrente, uit mijn hoofd, 225 miljoen oplevert, niet klopt als onderbouwing van hetzelfde bedrag dat bij het collegegeld speelt. Ik heb het wel zo gelezen, namelijk dat die bedragen vergelijkbaar zijn. Als dat niet zo is, dan heeft mevrouw Kuik in de begroting een probleem.
Mevrouw Kuik (CDA):
Het loopt door tot 2060. Ik had ook graag steun van de SP gehad bij het anders vormgeven van het leenstelsel, maar de SP was er niet tijdens de onderhandelingen. In de tegenbegroting die de SP heeft gepresenteerd, is er ook niets aan gedaan. De heer Futselaar kan mij niet verwijten dat ik dit niet voor elkaar heb gekregen.
De heer Futselaar (SP):
Voorzitter. Dit is echt niet correct, want …
De voorzitter:
Wacht heel even, meneer Futselaar.
Mevrouw Kuik (CDA):
Ik heb dit in de tegenbegroting van de SP niet gelezen.
De voorzitter:
Nog een keer, meneer Futselaar, want wat u zei, heb ik niet verstaan.
De heer Futselaar (SP):
Excuses, voorzitter. Ik had het over ons verkiezingsprogramma.
De voorzitter:
Ik dacht al: u bent zo boos.
De heer Futselaar (SP):
Ja, maar dat is mijn natuurlijke basis.
Mevrouw Kuik (CDA):
Maar het klopt wel wat ik zeg. In de tegenbegroting stond het niet.
De heer Futselaar (SP):
Nee, maar ik begrijp dat dit een uitnodiging om alsnog te komen tot een basisbeurs. Als mevrouw Kuik wat dat betreft met ons wil samenwerken, dan kunnen wij dat vandaag nog regelen.
De voorzitter:
Oké.
Mevrouw Kuik (CDA):
Voorzitter. Ik had het liever eerder gedaan, toen wij met de onderhandelingen voor een kabinet bezig waren.
De voorzitter:
Die discussie hebben we gehad. Gaat u verder.
Mevrouw Kuik (CDA):
Voorzitter. Dan de verengelsing. Het Engels rukt op in het hoger onderwijs. Uit het onderzoek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen blijkt dat onderwijsinstellingen vaak maar wat doen. Studenten starten petities omdat hun opleiding opeens volledig Engelstalig wordt, maar het Engels van de docenten is vooral steenkolenengels. Het kabinet heeft de opdracht om strenger toe te zien op het gebruik van Engels. Wanneer komt de minister met voorstellen hiertoe en wil zij daarbij kijken naar de aanbevelingen van de KNAW? Van het Engels naar het Nederlands. De Internationale Vereniging voor Neerlandistiek pleit ervoor om de boer op te gaan met de Nederlandse taal en cultuur. We horen graag de reactie van de minister op hun rapport. Is zij bereid hierover om tafel te gaan met haar collega's van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken, indien nodig?
Dan de inzet van het geld voor onderzoek. Bij de investeringen in onderzoek kan het CDA zich vinden bij het leggen van de focus op de bètatechniek en de investering in het praktijkgericht onderzoek door hogescholen. Bij het hbo vinden we wel dat de focus vooral gericht moet zijn op de aansluiting op de arbeidsmarkt en minder op de uitbreiding van onderzoek. Dat mag wat ons betreft ook zichtbaar zijn in de verdeling van onderzoeksmiddelen tussen hogescholen en universiteiten.
Wat de Nationale Wetenschapsagenda betreft zien we graag dat we in het verlengde van de bèta techniek aandacht besteden aan de thema's technologie en maatschappij en bouwstenen van het bestaan. Ook de morele vraagstukken die samenhangen met een samenleving die steeds meer verweven is met techniek vragen dringend aandacht. We vragen daarom ook snel om een verdere financiële uitwerking.
Tot slot. In Nederland zijn ruim 2,5 miljoen mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Dat is een serieuze handicap in een wereld van internet, e-mail en sociale media. We zijn als CDA erg blij met de extra middelen voor laaggeletterdheid. Een laagdrempelige inzet met een breed bereik is voor ons van belang. Zorg voor ons is nog wel of SZW en VWS met OCW blijven optrekken om gezamenlijk bij te dragen aan Tel mee met Taal. Gaat de minister hierop inzetten?
Voorzitter. We zien uit naar de beantwoording.
De heer Van Raan (PvdD):
Dank voor het betoog. Ik vroeg me even iets af. Tussen het afschaffen van het leenstelsel en de €1.000 zitten drie jaargangen studenten die wel de volle mep hebben betaald. Daarover hebben we gisteren iets gehoord. Is het CDA van plan om daar nog wat aan te repareren?
Mevrouw Kuik (CDA):
Ja. Daar is natuurlijk al een maatregel voor genomen. Zij hebben €2.000 om na hun opleiding ook in te zetten voor onderwijs. Dus daar zijn wij ook heel blij mee.
De voorzitter:
Nee, meneer Beertema. Dat meent u niet.
De heer Beertema (PVV):
Eén heel korte detailvraag.
De voorzitter:
Echt waar? Goed.
De heer Beertema (PVV):
Want het gaat maar over 5 miljoen. Er is 5 miljoen uitgetrokken om die laaggeletterdheid nog verder terug te dringen. Zou het niet verstandig zijn, vraag ik mevrouw Kuik, om die 5 miljoen nu expliciet te reserveren voor die organisaties die bezig zijn met het ontwikkelen van digitale middelen, die er al lang zijn maar die nog veel beter kunnen worden gemaakt omdat je daarmee de doelgroep enorm vergroot?
Mevrouw Kuik (CDA):
Dat lijkt mij een goede weg om in te slaan, maar ik kijk natuurlijk ook even naar de voorstellen die de minister geeft. Maar ik vind dit geen gek idee.
De voorzitter:
De heer Beertema (PVV):
Dan geven we dat aan de bewindslieden mee.
De heer Kwint (SP):
Voorzitter. Het ideaal van onderwijs is voor mij als SP'er meer dan alleen mensen voorbereiden op een baan of een samenleving. Onderwijs zou ook moeten dienen als een correctie op een oneerlijke verdeling in die samenleving, een correctie op ongelijke kansen, ongelijke uitgangspunten. Een manier om de achterstand die sommige kinderen al van jongs af aan hebben te overbruggen.
Maar het onderwijs doet niet meer wat het zou moeten doen. Het onderwijs kan niet meer doen wat het zou moeten doen. Het is zelfs erger. Soms vergroot het onderwijs de verschillen zelfs. Minder kans op een hoger diploma als je lager opgeleide ouders hebt. Minder naar boven bijgestelde adviezen, tot vijf keer minder zelfs. Een grotere kans op een overstap naar een lagere opleiding gedurende de middelbare school. Vaker verlaat je het mbo zonder diploma. En de kans dat je naar het hbo gaat, wordt rap kleiner als je ouders dat in het verleden niet ook hebben gedaan. Een leven lang leren klinkt misschien leuk, maar de voorlopige realiteit is vooral dat mensen die al een aardige opleiding hebben genoten de potjes naar meer weten te vinden. Het eenmaal gemaakte verschil op jonge leeftijd wordt nog maar zelden ingelopen, zeker als je ouders ook nog eens een keer niet in Nederland geboren zijn.
Ik verzin dit niet zelf. Dit is een bescheiden opsomming uit de Staat van het Onderwijs, aangevuld met een stukje uit de Macro Economische Verkenning. En de centrale vraag die de SP voor dit kabinet heeft, is: hoe kunt u het onderwijs weer laten doen wat het onderwijs zou moeten doen? Wat gaat u aan deze door het hele onderwijs verspreide ongelijkheid doen? Dan verwacht ik geen verhaal over iets minder bezuinigen op onderwijsachterstanden, iets minder toetsen of iets anders toetsen, maar een fundamenteel verhaal. Waarom? Deze ongelijkheid raakt niet een kind hier of een ouder daar. Deze ongelijkheid raakt de toekomst van onze samenleving. Is het kabinet bereid om op al deze genoemde punten het beleid tegen het licht te houden en met een ambitieuzer plan te komen dan het vorige kabinet ooit gedaan heeft? Dit onderwijs doet — ik zeg het met pijn in mijn hart — niet meer wat het zou moeten doen.
Dat is leraren niet te verwijten. Elke dag knokken meesters en juffen om het beste uit kinderen te halen, of ze nu 4 of 24 zijn, of ze net leren schrijven of na een fors aantal jaren alsnog hun entreeopleiding op het mbo halen. Of promoveren in de filosofie. Ik geef het de minister te doen: op dit moment instappen. We wisten dat elke minister te maken zou krijgen met PO in actie; de groep dappere meesters en juffen die het onderwijs op de kop zetten met hun eisen voor eerlijk loon en minder werkdruk. De groep meesters en juffen die in no time voor elkaar kregen wat nog maar zelden gebeurde: een staking in het onderwijs. Ze zijn er nog niet, maar ik weet één ding zeker: ze gaan dit winnen. Ze verdienen al onze steun. Wij dienen niet voor niets vandaag het voorstel in "Kies voor het onderwijs, niet voor het grootkapitaal, en laat de grote banken de schoolbanken betalen."
Vóór de legendarische staking waar ik het net al over had, lekte er weer eens iets uit het regeerakkoord. Dat was het afgelopen halfjaar vrij regelmatig het geval. Er zou een half miljard bij komen voor het verminderen van de werkdruk in het onderwijs, door kleinere klassen en door meer handen in de klas. Het lek was, achteraf gezien, wel opvallend positief voor de regeringspartijen. Want 500 miljoen werd toch wel een forse slok minder en het geld komt ook pas over drie jaar. Deelt het kabinet de inschatting van de SP dat de meesters en juffen aan de vooravond van hun staking wel een heel rooskleurig beeld voorgeschoteld kregen? Waarom halen wij die investering niet gewoon naar voren? De problemen zijn er nu: iedereen zegt het. Die vragen nu om een oplossing en niet in 2012.
Wat gaat er nu verder gebeuren met de salarisonderhandelingen? De financiële ruimte die geboden wordt door het kabinet is simpelweg te klein en gaat ook nog een keer ten koste van leraren die nu thuiszitten. Het zal ook leiden tot — ze zijn al aangekondigd — extra onderwijsacties, waarin wij — het zal u niet verbazen — de meesters en juffen van harte zullen ondersteunen. Want wij weten allemaal waar het te weinig aandacht kunnen geven aan leerlingen op vroege leeftijd toe leidt: grotere verschillen op latere leeftijd en kansenongelijkheid. Reken er maar op dat rijkere ouders graag bereid zijn om wat aandacht bij te kopen. Zij hebben een keuze die andere ouders helaas niet hebben. Kost dat geld? Ja, dat kost geld. Het is niet goedkoop, maar de SP investeert liever in onze kinderen, in onze samenleving en in onze toekomst, dan dat wij grote bedrijven, banken, buitenlandse aandeelhouders en belastingdiensten spekken. Liever een schoolbank dan een Wall Streetbank. Is dat nu echt zo'n gekke keuze? Wij maken die in ieder geval vandaag. 700 miljoen erbij voor meer salaris en minder werkdruk in het primair onderwijs, betaald door — we hebben jullie de keuze gegeven — banken of grote bedrijven. Ik kan nu alvast aankondigen dat wij ook onze kleine klassenstrijd tegen plofklassen zullen voortzetten.
Dan ziet een nieuwe minister zich ook nog een keer geconfronteerd met een VO in actie, een MBO in actie, een WO in actie en een HBO in actie. Hoe gaat het kabinet zich tot al deze groepen verhouden? Hoe gaan jullie ervoor zorgen dat de bezwaren, tips en suggesties van al deze docenten serieus genomen worden en hun weg vinden naar de beleidskamers op het ministerie? Want — ik kan het niet vaak genoeg zeggen — de toegevoegde waarde van deze mensen uit de praktijk is onmisbaar.
Welk signaal geeft het kabinet af door het bewegingsonderwijs helemaal niet meer te noemen in het regeerakkoord? Meneer Heerema had het er ook al over. Het vorige kabinet deed er weliswaar niets aan, maar nam tenminste nog de moeite om het op te schrijven. Dit terwijl bewegingsonderwijs niet alleen belangrijk is om kinderen al jong in contact te laten komen met sport. Het is ook goed tegen obesitas. Het is goed voor de ontwikkeling van de hersenen van kinderen en bovendien: als het gegeven wordt door gediplomeerde vakdocenten, is het ook nog eens een manier om de werkdruk van andere docenten te verlichten. Wij hebben een initiatiefwetsvoorstel klaarliggen: drie uur per week onderwijs door vakdocenten. Maar wat zijn de ambities van dit kabinet? Wat gaat men bijvoorbeeld doen op het gebied van zwemles? Dat is een toenemend probleem, zeker in de grote steden van een waterrijk land als Nederland. Graag hoor ik alsnog een reactie op de motie die mijn collega Van Nispen bij de begroting voor sport indiende. Hij werd namelijk vriendelijk naar deze begroting doorverwezen. Wie ben ik om hem dat te ontzeggen? Welk perspectief bieden wij aan de hardwerkende leraren op de middelbare scholen in ons land? Een stevige budgetkorting — toegegeven: met dank aan de nalatigheid van VVD en PvdA in de vorige periode — gaan we nu oplossen met doelmatigheid. Dat is en blijft toch gewoon een bezuiniging? Niemand weet precies hoe, maar scholen moeten doelmatiger worden. En als ze dan doelmatig worden, krijgen ze dat geld er niet zelf bij, maar gaat het terug naar de staatskas. Dan is er ook nog een keer een korting met het oog op het dalende leerlingenaantal. Ik vraag de minister vandaag hoe houdbaar dat model is, want de gebouwen staan er, de leraren zijn in dienst, maar het budget loopt terug. Dan gaat dat toch ten koste van het onderwijs? Moeten we op termijn niet van deze koppeling af, of in ieder geval van de ongewenste gevolgen? Ik stel dat als een heel open vraag. Zeker met dalende leerlingaantallen in het vooruitzicht denk ik dat dit probleem nog vaker terug gaat komen de komende jaren.
Dan — ja, echt — is dit ook de plek voor wat aangekondigde complimenten. Ik heb de afgelopen maanden namelijk regelmatig gezegd, als ik een voorstel indiende en weer eens te horen kreeg dat er geen kabinet was en ik maar even moest wachten, dat ik de complimenten zou geven als wij onze zin zouden krijgen. Bijvoorbeeld bij de financiering van het mbo zijn die complimenten verdiend. Althans, ze lijken dat voorlopig. Laat ik ook niet al te positief worden. Al jaren verzet de SP zich tegen de zogenoemde cascadebekostiging: steeds minder geld als een leerling langer de tijd heeft om zijn diploma te halen. Lopendebandonderwijs past niet bij de manier waarop de SP naar onderwijs kijkt. Bovendien past het niet bij het mbo, het mbo dat iedereen een kans moet geven. De realiteit is dat het soms simpelweg niet kan in vier jaar. Dan is een jaar of twee jaar extra een kleine investering voor iets waar zowel een leerling als een samenleving een leven lang voordeel van heeft. Daar zou je instellingen voor moeten belonen in plaats van beboeten.
Ik was in Amsterdam op een roc. We zagen daar Yahya, een jongen die in ieder geval voor twee derde letterlijk met bloed, zweet en tranen z'n opleiding afrondde. Maar enige tijd later was hij alsnog z'n baan kwijt. Het was een te grote stap naar de arbeidsmarkt. Dat is doodzonde. Ten eerste voor Yahya zelf, die eindelijk een papiertje en een baan had, ten tweede voor zijn begeleiders, Sonja en Gijs, die er echt alles aan hadden gedaan, tot en met hem 's ochtends vroeg uit zijn bed halen als hij zich had verslapen en ten derde voor de overheid, want nu zat hij thuis, terwijl de vertrouwensband die hij met z'n begeleiders Sonja en Gijs had opgebouwd een essentieel onderdeel was van het succes om uiteindelijk dat diploma te halen. Zou het niet goed zijn als we instellingen zouden faciliteren om jongeren die tijdens de eerste jaren aan het werk gaan nog net iets langer te begeleiden, dat ze nog iets langer gebruik kunnen maken van de vertrouwensband die ze met hun begeleider hebben opgebouwd? Volgens mij kunnen we daarmee ontslag van jongeren tegengaan. Dat is wederom iets waar niet alleen de jongeren zelf profijt van hebben, maar ook de samenleving. Laten we dan bijvoorbeeld beginnen met de jongens en meiden die net een entreeopleiding of niveau 2 hebben afgerond.
Sommigen zullen zich nog herinneren hoe ik hier bijna juichend door de zaal rende toen mijn voorstel voor een zwangerschapsverlof voor studenten werd aangenomen. Ik had dat samen met mevrouw Van den Hul van de PvdA ingediend. Dat was een doorbraak die kan voorkomen dat jonge meiden onnodig afhaken op het moment dat zij in verwachting blijken te zijn. Het antwoord van de voormalig minister was kort samengevat drie keer niks. Ze ging weer praten. Dat deed ze al, dus dat is niet echt een verandering. Mijn vraag aan de nieuwe minister is: wat gaat u doen? U heeft een korte aankondiging gedaan in een brief, maar dat was mij nog net niet concreet genoeg. U heeft de steun van de Kamer. Deze jonge meiden hebben nu uw steun nodig.
Dit kabinet heeft een minister verantwoordelijk gemaakt voor de regio's. Dat is alweer een compliment. Dat is een ontwikkeling die de SP toejuicht. Nu was ik pas in Zeeuws-Vlaanderen en daar dreigt het onderwijs op de middelbare school door de bodem te zakken. Als het Zwin College verdwijnt, wat enige tijd een fors risico was, verdwijnt voor nogal wat Zeeuwse jongeren de reële kans om Nederlands onderwijs te blijven volgen, want wie gaat er twee uur heen en twee uur terug reizen in een bus op weg naar school? Deze mensen betalen belasting en hebben dus recht op fatsoenlijk onderwijs op een fatsoenlijke afstand van hun huis. Bovendien is dit al een krimpgebied. We kunnen de leefbaarheid in het gebied niet nog een klap toedienen. Verdwijnen de scholen, dan verdwijnen de ouders. Verdwijnen de ouders, dan verdwijnt het verenigingsleven, verdwijnen er steeds meer voorzieningen en bedrijven. Nu ligt er een reddingsplan, maar dat leunt deels op een forse bijdrage van gemeente en provincie. Ik ben er wel benieuwd naar, want volgens mij doen we dat in de rest van Nederland niet. Waarom dan wel in Zeeuws-Vlaanderen? Bovendien ben ik heel erg benieuwd naar een bredere visie van dit kabinet op krimp, ook in relatie tot het onderwijs, want ook daarvan vermoed ik dat we het er de komende jaren nog wel vaker over zullen hebben.
En dan ben ik echt bijna klaar met de complimenten. Op passend onderwijs kondigde het kabinet ook stappen aan. We zijn er oprecht blij mee dat een ouwe wens van ons in vervulling gaat: de financiering van zorg en onderwijs voor kinderen met een ernstige meervoudige beperking. Voor de zomer werd mijn voorstel nog verworpen, inderdaad met de mededeling probeer dat later nog maar een keer. Dat bleek niet nodig en dat is een pak van het hart voor nogal wat ouders die onnodig veel administratieve lasten en zorgen aan hun kop ondervinden, terwijl ze alleen maar hun eigen kind op school willen houden. Ook het onderzoek naar leerrecht stemt positief, maar we zijn wel benieuwd wanneer we dan de volgende stappen van het kabinet mogen verwachten.
Ten slotte. Al jarenlang vecht de SP hier en in vele steden en dorpen tegen de misstanden bij die vermeend vrijwillige ouderbijdrage, de bijdrage die zo vrijwillig is dat ouders herinnering na herinnering krijgen als ze niet betalen, dat er briefjes op de gang worden opgehangen met de namen van ouders die wel of niet betaald hebben en dat sommige scholen zelfs deurwaarders inschakelen om — ik kan het niet vaak genoeg zeggen — een vrijwillige ouderbijdrage te innen. Volslagen mesjogge en niet vrijwillig en daar ben ik klaar mee. Daarom hebben we de handen ineengeslagen met LAKS, met ouders en onderwijs, met GroenLinks, met de PvdA om een eerste stap te zetten: verplicht en nadrukkelijk vermelden: vrijwillig is vrijwillig. Geen incassobureaus, geen deurwaarders, geen ouderbijdrage voor het verplichte lesprogramma en geen tweedehands behandeling voor leerlingen wiens ouders het niet kunnen betalen. Daar zullen we nog met een voorstel voor komen, want dit duurt echt al veel te lang. En wanneer kunnen wij de uitvoering van onze eerder aangenomen motie, samen met de PvdA, voor een maximum aan ouderbijdrage verwachten? Want ook daar wreekt de ongelijkheid in het onderwijs zich en vaak heel pijnlijk.
Ik wens de ministers heel veel wijsheid toe de komende jaren, want zij hebben een schitterende opdracht: het onderwijs weer de ruimte geven om te doen wat meesters en juffen het liefste doen: het allerbeste uit kinderen halen, het onderwijs weer laten doen wat het moet en ook kan doen: die ongelijkheid aanpakken. En die kansen liggen er. Dus: kies voor onze meesters en juffen, niet voor banken, buitenlandse aandeelhouders en big business. Gelooft u mij: die hebben ook maar wat graag een goed opgeleide beroepsbevolking. En als ze dat al niet belangrijk vinden, dan zouten ze wat ons betreft maar op. En volgens mij bent u dat diep in uw hart best met de SP eens. Dus mijn slotoproep zou zijn: handel naar uw hart.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, prachtig betoog, uit het hart gegrepen. Het komt ook duidelijk uit het hart van de heer Kwint, zo kennen we hem al, en dat is mooi om te horen. Ik vind het ook chic dat hij complimenten uitdeelt waar dat in zijn ogen aan de orde is. Maar toch even over het sneue ervan, zal ik dan toch maar zeggen. Want met al dat hart en al die warme woorden die docenten van de heer Kwint krijgen ... Voorzitter, één interruptie, mag het eventjes een klein beetje ingeleid worden?
De voorzitter:
Ja, natuurlijk, zolang het kort is.
De heer Van Meenen (D66):
De uiteindelijke vraag is natuurlijk toch wel: wat heeft de docent er nu aan dat hij wellicht op de SP gestemd heeft of dat hij nu een warm gevoel krijgt? Want uiteindelijk leidt wat de SP doet natuurlijk tot niets: samen met GroenLinks nu het jubileum 50 jaar in de oppositie.
De voorzitter:
De heer Kwint.
De heer Van Meenen (D66):
Schitterende plannen, de banken, nee iedereen gaat betalen voor die docenten.
De voorzitter:
De heer Kwint.
De heer Van Meenen (D66):
In uw eigen verkiezingsprogramma doet u het niet: 1,2 miljard is de investering. Dit kabinet investeert 1,9 miljard. U doet niets voor vve.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Afijn, voorzitter ...
De voorzitter:
Ja, dat is echt een heel lange interruptie.
De heer Van Meenen (D66):
Mijn vraag: wat schiet de docent hier nu mee op?
De voorzitter:
Precies.
De heer Kwint (SP):
Laten we beginnen met de feitelijke correctie: het is 2,1 miljard. Laten we dan doorgaan: ik zie werkelijk waar het probleem niet. Als u zegt: wat doen we voor leraren? We hebben vandaag een voorstel ingediend: 700 miljoen euro bankenbelasting erbij, 700 miljoen naar het primair onderwijs erbij. Als u nou vraagt wat een leraar daaraan heeft, dan zeg ik: nou, tot het een meerderheid heeft niet zo gek veel. Maar als u gewoon meedoet: het ligt daar, ik kom zo bij u langs, als u uw naam eronder zet, dan kunnen wij volgens mij vandaag een fantastische stap voor de leraren maken.
De heer Van Meenen (D66):
Maar wij zijn ook al bij de heer Kwint en de SP langs geweest met de vraag of ze mee wilden doen met het regeren van dit land. Maar dan is het categorisch nee, dat gaan we gewoon nooit doen. En als dan eenmaal ... Toch wel? Doet u alsnog mee? U staat zo verbaasd te kijken.
De heer Kwint (SP):
Dat ben ik, maar maak uw vraag af.
De heer Van Meenen (D66):
U doet gewoon niet mee, u staat aan de kant. En als er uiteindelijk een regeerakkoord gesloten is, dan weet u het ineens allemaal veel beter te vertellen en dan moet het allemaal weer anders. Daar schiet toch niemand wat mee op?
De heer Kwint (SP):
Ook voor het regeerakkoord had ik echt hele goeie plannen. Ik zal er nog een paar aan de heer Van Meenen voorleggen.
De heer Van Meenen (D66):
Die staan ook in het regeerakkoord.
De heer Kwint (SP):
Wat D66 hier etaleert is een totaal bizarre opvatting van democratie. Alsof het denken, alsof het politiek proces ophoudt op het moment dat er een regeerakkoord gesloten is. "U staat aan de zijlijn", zegt hij dan. Dat getuigt van heel veel dedain voor het debat dat wij hier in de Kamer voeren. Dat is niet de zijlijn; wij zijn hier met z'n alleen aan het debatteren, tenzij u nu zegt: het maakt niet uit wat een oppositielid indient, want wij hebben al een regeerakkoord gesloten, dus daar kijken we niet naar. Dat is toch een heel rare opvatting van democratie! Ik dacht dat het dieptepunt bij D66 wel bereikt was toen ze het referendum gingen afschaffen, maar dit is toch nog even een stap verder.
De voorzitter:
De heer Van Meenen, tot slot.
De heer Van Meenen (D66):
Wat een heel merkwaardige opvatting van democratie dat je je laat kiezen op een programma, terwijl je helemaal nooit de intentie had om dat werkelijk waar te maken door een keer de verantwoordelijkheid te nemen. Dat is een heel merkwaardige opvatting van democratie, die helaas steeds meer in zwang komt. Daarom is het ook zo lastig om nog partijen te vinden die wel hun verantwoordelijkheid nemen en ook moeilijke maatregelen willen nemen. Nee, dat hoeft van de SP allemaal niet. Alles is heel eenvoudig, er is geld zat voor iedereen en voor alles en desnoods beroven we een bank en dan is het er, maar zo werkt het niet!
De voorzitter:
Meneer Van Meenen ...
De heer Van Meenen (D66):
Ja, het is kritischer dan ik van plan was, want ik vind de heer Kwint gewoon een ontzettend aardige man. Ik zou zo graag willen dat hij echt meedeed, maar dat doet hij niet en daarom ... Ik heb geen vraag meer.
De voorzitter:
U mist de heer Kwint.
De heer Van Meenen (D66):
Precies. Mijn conclusie is: je doet er niet toe.
De heer Kwint (SP):
Ik heb nog wel een reactie op de niet-gestelde vraag van de heer Van Meenen. De uitnodiging voor dat amendement staat nog steeds. We kunnen vandaag die keuze maken. En een bank beroven? We verhogen de bankenbelasting wat meer, maar dat is nou niet echt de sector die het in het land het zwaarst heeft, volgens mij. Volgens mij is het een stuk lastiger om meester of juf te zijn en ik wil hem bij dezen een aanbod doen. Als de heer Van Meenen het alsnog een goed idee vindt, dan haal ik met liefde mijn naam onder het amendement vandaan en dan zal ik hem feliciteren als hij het uiteindelijk voor elkaar krijgt om 700 miljoen extra voor onze meesters en juffen te regelen.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Kwint. Dan ga ik nu naar de heer Futselaar, ook namens de SP.
De heer Futselaar (SP):
Dank u wel, voorzitter. Na die laatste ongemakkelijke waarheden van mijn collega Kwint is het misschien prettig voor sommige partijen als ik ook positief begin. De miljoenen die deze coalitie extra investeert in onderzoek zijn een goede zaak en dat verdient complimenten. Ik wil dat hier gezegd hebben. De volgende stap is ervoor zorgen dat dit geld op de juiste plek terechtkomt. Wat ons betreft, wat de SP betreft, moet daar in de eerste plaats de wetenschap zelf over beslissen. Wij pleiten in het algemeen voor een grote inzet van de eerste geldstroom. Dat scheelt in het aanvraagcircus en dat verlaagt ook gelijk de werkdruk bij het wetenschappelijk onderwijs. Bovendien helpt het de onafhankelijkheid van onze campussen te garanderen, want helaas, de invloed van een select aantal multinationals is niet beperkt tot het belastingbeleid van dit kabinet. Die kun je elders in de samenleving ook terugvinden.
Voorzitter. De herinneringen die mevrouw Westerveld aan haar studentenactivisme ophaalde, lieten mij ook mijmeren. Het zal nu een jaar of achttien geleden zijn dat ik voor het eerst in dit gebouw was en diezelfde dag er ook uit werd gesleept, met een groep andere studenten, omdat wij een commissievergadering hadden verstoord waarin het hogeronderwijsplan 2000 werd besproken. Op dat moment was het excuus voor bezuinigingen "schaalvergroting". Dat zou alles oplossen en daarmee kon je bezuinigen, als je dat maar noemde. Dat heeft ons onder andere de Hogeschool Inholland opgeleverd. Vandaag de dag is "doelmatigheid" het modewoord en ook hier zit er eigenlijk geen uitleg of invulling achter. En dat is jammer, voorzitter, want het Nederlands wetenschappelijk onderzoek en onderwijs is al het meest efficiënte ter wereld en een gevolg van deze maatregel is dat het tot 2021 duurt voordat de investeringen die zijn gemaakt in het hoger onderwijs, inclusief het studievoorschot, groter zijn dan de bezuinigingen die er nog liggen. Dat betekent feitelijk dat een generatie van studenten die hun basisbeurs hebben moeten opgeven in de praktijk niets terugziet van haar investering. Ze worden dubbel gepakt: ze moeten zich voor €10.000 in de schulden steken, maar de beloofde investeringen worden ongedaan gemaakt door de bezuinigingen aan de andere kant. Dat is buitengewoon tragisch.
Voorzitter, ook wordt vol trots de verlaging van het collegegeld aangekondigd. Dat is mooi, maar als vervolgens aan de andere kant de rente op leningen wordt verhoogd, dan is ook hier sprake van een sigaar uit eigen doos. Nu de rente historisch laag is, lijkt lenen relatief pijnloos, maar we hebben geen reden om aan te nemen dat dit zo blijft. In de jaren negentig is de rente de 10% genaderd, in de jaren tachtig is de rente daar zelfs overheen gegaan. Is het dan niet fair, zo vraag ik de minister, om in ieder geval een rentemaximum vast te stellen?
Voorzitter. Democratisering in het hoger onderwijs is een groot goed, en het is goed dat de mogelijkheden op dit gebied de afgelopen jaren zijn verscherpt, maar de SP ziet manco's. Wij zien dat opleidingscommissies in de praktijk niet altijd naar behoren functioneren en bij sommige opleidingen zelfs niet bestaan. Een van de manieren om die opleidingen te versterken is volgens ons het zorgen voor een vorm van vergoeding voor leden van die commissies: uren voor docentleden, vacatiegeld of zelfs punten voor studenten. Dat is met name op hogescholen nu niet altijd het geval en dat versterkt volgens ons het vrijblijvende karakter van de opleidingscommissie.
Het tweede punt van zorg als het gaat om democratiseren, is datgene wat wij vroeger een universiteitskrant of hogeschoolkrant zouden noemen en wat nu in de praktijk vaak een digitaal platform is. Wij zien deze onder druk staan. Wat de SP betreft is een onafhankelijke vorm van berichtgeving een voorwaarde voor elke democratie. Dat is zo op gemeentelijk niveau, op landelijk niveau, maar ook op instellingsniveau. Democratisering van het hoger onderwijs zal niet kunnen functioneren zonder die onafhankelijke pers.
De druk in het hoger onderwijs wordt niet alleen in financiën gevoeld. Flexcontracten, voortdurende competitie voor onderzoeksgeld en groeiende studentenaantallen zorgen ervoor dat ook onze docenten het moeilijk hebben. Zeker in het wo is de werkdruk slachtoffers aan het maken. Ik sprak afgelopen jaar een opleidingsdirecteur op een technische universiteit, zeker geen SP'er, die stelde: "De situatie is hier onhoudbaar. Ik zie mijn collega's er letterlijk aan onderdoor gaan."
Zijn dit incidenten? Nee. Wie de werkdrukcijfers bij universiteiten ziet, ziet dat hier sprake is van een groot en groeiend probleem, en ik hoor graag van de minister hoe zij denkt hier iets aan te gaan doen.
Voorzitter. De werkdruk beperkt zich niet tot personeel. Er bereiken ons steeds meer verontrustende berichten over de consequenties van alle eisen die vandaag de dag aan jonge mensen gesteld worden. Schulden maken door het leenstelsel, meerdere selectiemomenten die gehaald moeten worden, bijbanen, buitenschoolse activiteiten die nodig zijn voor je cv, extra stages: de druk op studenten is door een stapeling van maatregelen en maatschappelijke tendensen zeer groot geworden. Ik weet dat dit niet onomstreden is, omdat ik eerder vragen stelde over onderzoek naar de stijgende druk onder studenten. Op dat moment stelde de toenmalige VVD-woordvoerder vervolgens vergelijkbare vragen, maar dan met de insteek dat het toch zorgelijk was dat er studenten waren die geen druk voelden.
Voorzitter, ik vrees dat dit een voorbeeld is van wat in VVD-gangen voor humor doorgaat. Ik wil de opvolgers op dit terrein op het hart drukken om eens te gaan praten met studieadviseurs in het hoger onderwijs, met studentpsychologen die maanden aan wachttijden hebben en vooral met studenten zelf, en wellicht dat dan de VVD weer het niveau van goedkope kroegpraat kan overstijgen op dit gebied.
De minister heeft net al geantwoord op de vragen die ik hierover stelde, maar ik hoor graag van haar wat zij denkt te gaan doen aan deze problematiek, want ik vermoed dat wij hier de komende jaren nog vaker over zullen praten.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Futselaar. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Meenen namens D66.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Bijna veertig jaar geleden — ja, het is onvoorstelbaar, ik ben op m'n 7de begonnen — werd ik docent om te werken aan de kansen van jonge mensen. Ruim vijf jaar geleden werd ik om precies diezelfde reden Kamerlid voor D66 — werken aan kansen — en daarom ben ik blij en trots dat ik namens mijn partij mocht bijdragen aan een regeerakkoord waarin veel aandacht is voor onderwijs en voor kansen. Deze regering investeert namelijk 1,9 miljard in onderwijs. Dat is de grootste investering van het regeerakkoord en daar is D66 heel trots op. Vandaag spreken we over de wijze waarop we het onderwijs nog sterker en toegankelijker kunnen maken, waarin we willen investeren en hoe het beleid wordt bijgesteld richting het bieden van kansen.
De belangrijkste taak van het onderwijs is om iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, een gelijke kans te geven in de samenleving en ervoor te zorgen dat iedereen kan meedoen en elk talent zich kan ontplooien. En talent hebben we in Nederland. Mevrouw Kuik noemde het al en ik had het weg kunnen laten, maar ik ga het gewoon nog een keer zeggen. Dat bleek tijdens de internationale WorldSkills van afgelopen oktober. Pien Hoveling werd de beste etaleur en Wilhelm Scholten werd vierde bij de tegelzetters. Ik ga overigens binnenkort mijn badkamer verbouwen. Dus ik ga eens kijken of ik zijn telefoonnummer kan achterhalen. Lennard Bucks en Berend van de Donk behaalden de vijfde plaats bij mobiele robotica.
Zo zijn we in ons land gezegend met tal van heel goede vakmensen. Vakgeschoolden die met een fascinerende behendigheid, snelheid en oog voor detail de mooiste dingen kunnen maken. Om dat behouden en verder te bevorderen, zijn investeringen in het technisch vmbo broodnodig. Het bedrijfsleven schreeuwt immers om technische vakmensen. Dat hebben we deze week weer gezien. Met dit geld kunnen scholen de praktijklokalen en de instrumenten die ze nodig hebben, bekostigen en vaklui voor de klas krijgen. Daardoor zal het technisch vmbo een aantrekkelijk en hoogstaand aanbod houden. Mijn vraag aan de minister is dan natuurlijk: hoe gaat de minister dit invullen? Gaat dat via de lumpsum of gaan we dit oormerken? Dat is een discussie die natuurlijk verder gaat, maar ik ben in het bijzonder benieuwd hoe we ervoor gaan zorgen dat het ook echt op die technische scholen terecht komt. Die hebben op dit moment namelijk een moeilijk bestaan, met name in krimpgebieden. Ik hoor dat graag.
Daarnaast zijn verkorte trajecten voor zij-instromers om pedagogisch en didactisch vaardig te worden, essentieel. Meer vakmensen voor de klas. Wat gaat de minister doen om dit te bevorderen?
Voorzitter. Met de investeringen in vroeg- en voorschoolse educatie, waarmee we taalachterstand spelenderwijs voorkomen, bieden we kinderen een gelijke basis. Dat gaan we althans proberen. Gelukkig zijn de bezuinigingsplannen van het vorige kabinet op het onderwijsachterstandenbeleid teruggedraaid. Met een investering en de verhoging van het Gemeentefonds kunnen kinderen met een achterstand, maar ook hoogbegaafde kinderen zich maximaal ontwikkelen. Hoe gaat de minister deze investering inzetten, zodat het geld snel beschikbaar komt?
Voorzitter. Persoonlijke aandacht is essentieel bij het opgroeien van een kind. Op school kan een leraar, een klassenassistent, een stagiair, een conciërge het verschil maken voor een kind. De investering in het basisonderwijs, oplopend tot structureel 450 miljoen euro per jaar, zorgt ervoor dat scholen gaan investeren in de bestrijding van de werkdruk door meer handen in de klas of door meer tijd voor docenten of door kleinere klassen. Daar ben ik natuurlijk heel blij mee. Maar het vorige kabinet heeft … Dit is toch nog wel weer een verhaal waar ik nu aan toe kom.
De voorzitter:
Dan ga ik eerst naar de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
De heer Van Meenen zegt terecht dat extra aandacht voor een kind op jonge leeftijd een heel groot verschil kan maken. Hij koppelde dat ook terecht aan kleinere klassen en meer ondersteuning in de klas. Wat vindt hij er dan van dat de kinderen nu nog drie jaar moeten wachten totdat dat geld beschikbaar is om dat in de klas in te zetten?
De heer Van Meenen (D66):
Het loopt op en het begint beperkt. Mijn partij heeft als geen ander ervaring met wat er gebeurt met extra geld. Wij hebben daar in de afgelopen jaren ook geregeld voor gezorgd. Ik kreeg altijd als geen ander de vraag: hoe zorgen we er nu voor dat het goed terecht komt? Of soms klonk zelfs het verwijt: het komt niet goed terecht. Een van de dingen is dat je een goed plan moet hebben, dat je goed moet weten wat je doet om ook echt ervoor te zorgen dat het geld op de goede plek terecht komt. Daarom begrijp ik dat er gekozen is voor een opbouw in die middelen, om te zorgen — dat is neem ik aan ook het doel van de SP — dat het uiteindelijk goed terecht komt. Daar hebben de SP in de afgelopen jaren vaak genoeg over gehoord.
De heer Kwint (SP):
Zeker, maar laten we niet doen alsof die oplossingen niet voorhanden zijn. We kunnen besluiten om bijvoorbeeld — ik heb dat hier al eerder gezegd — de lerarensalarissen uit de lumpsum te halen. Onze partijen hebben samen een initiatiefwet opgesteld, waarin allerlei maatregelen staan genoemd om ervoor te zorgen dat die investering wel in de klas terechtkomt. Dan is toch niet het enige verhaal waarom er volgend jaar maar 10 miljoen geïnvesteerd wordt in de bestrijding van werkdruk: we hebben de plannen nog niet helemaal rond?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, maar wat betreft de salarissen waar de heer Kwint het over heeft: dat geld is volgend jaar beschikbaar. Dan gaat het om het volle pond: 270 miljoen.
Wat betreft de kleinere klassen. We weten dat er op dit moment een lerarentekort is. Net als de heer Kwint heb ook ik gekeken op de site van PO in actie. Daar kwamen in een week zo'n 1.000 reacties. Dat klinkt veel, maar je kunt het ook relateren aan het aantal basisscholen. Wat mij opviel, was dat het vooral een kwestie was van vervanging. Vervanging is heel moeilijk te krijgen. Daarom ben ik blij dat wij eindelijk maatregelen nemen in het kader van de WWZ. Ik hoop dat de heer Kwint ook tot de overtuiging is gekomen dat dat belangrijk is. Je kunt die klassen wel kleiner willen maken. Dat wil ik ook heel erg graag. Het woord "plofklas" is overigens genomineerd voor Woord van het Jaar. Dus stem vooral, zeg ik er toch nog maar even tussendoor, voorzitter.
De voorzitter:
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Maar dan moet je ook wel de oplossing binnen handbereik hebben. Ook in ons gemeenschappelijke voorstel was er een opbouw van de middelen. Die is er nu ook.
De voorzitter:
De heer Kwint.
De heer Van Meenen (D66):
Mag ik nog even, voorzitter? Ik steun de minister in zijn oproep — die doe ik nu zelf ook aan de partijen — om eerst te gaan werken aan plannen om het geld goed te gaan besteden.
De heer Kwint (SP):
De heer Van Meenen schetst vrij groot het dilemma waar het hele onderwijs nu mee zit. Mensen kiezen er niet voor omdat het beroep om verschillende redenen niet altijd even aantrekkelijk is. Ik noem bijvoorbeeld de beloning en de werkdruk. Die werkdruk wordt veel erger door een tekort aan leraren, waardoor mensen weer niet kiezen voor dat beroep. Zo zit je in een spiraal naar beneden. Die proberen wij te doorbreken. Maar dan begin je toch met in ieder geval een van die poten daarvan hard aan te pakken? Dan zeg je toch: we investeren nu dat bedrag in het verminderen van de werkdruk, zodat we nu iets kunnen doen aan bijvoorbeeld uitval en vervanging, zodat er in de toekomst ook weer meer mensen kiezen voor dit beroep?
De heer Van Meenen (D66):
Ja, maar nu investeren in het verminderen van de werkdruk vraagt ook om een helder plan van wat dat dan moet zijn. Dus die ruimte wil ik de minister in ieder geval geven.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik wil nog even voortborduren op het thema werkdruk. In deze Kamer werd vorig jaar de motie-Van Meenen/Ypma aangenomen over de lestaakvermindering in het onderwijs. Het kan aan de kleine lettertjes liggen en aan mijn slechte ogen, maar ik heb het volgens mij niet teruggelezen in het regeerakkoord en ook niet in een begroting. Ik zou heel graag van de heer Van Meenen daarop een reflectie horen. Hoe beoordeelt de heer Van Meenen dat?
De heer Van Meenen (D66):
Ik kom in mijn bijdrage zelf op dit onderwerp terug. Die motie is aangenomen. Ik vind dat die motie ook in een of andere vorm kan en moet worden uitgevoerd. Daar kom ik dus zo op terug.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik wacht het rustig af.
De voorzitter:
Prima. Gaat u verder, mijnheer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Het vorige kabinet heeft een taakstelling van structureel bijna een half miljard euro per jaar achtergelaten. Dit kabinet draait het grootste deel daarvan terug. Wat resteert wordt behaald door doelmatiger onderwijs. Nog steeds wordt te veel geld voor onderwijs niet besteed aan waar het voor bedoeld is: de klas en de docent. Ik vraag de ministers om daarbij uiteraard het primaire proces te ontzien. Graag hoor ik van hen hoe zij dat gaan aanpakken. Daarnaast staan veel investeringen verborgen op de begroting, omdat er nog geen beleidsmatige invulling is. Graag ontvangen we van de ministers een tijdpad waaruit blijkt wanneer de diverse investeringen in 2018 worden uitgevoerd.
Voorzitter. Dit regeerakkoord gaat niet alleen over geld — gelukkig niet, zou ik zeggen — maar ook over vele beleidsveranderingen — een aantal is er al langsgekomen — die worden doorgevoerd om nog beter onderwijs en kansengelijkheid te bevorderen. De overgang tussen de basisschool en de middelbare school is nu een bepalende stap voor kinderen. Al vanaf hun 12de jaar worden kinderen gescheiden in niveaus. Sommige kinderen zullen er baat bij hebben als dit selectiemoment wordt uitgesteld of minder belangrijk wordt. De Macro Economische Verkenning van het CPB toont de recente ontwikkeling aan dat in Nederland de zwakst presterende 9-jarige leerlingen tot de internationale top behoren, maar dat de zwakst presterende 15-jarigen tot de internationale middenmoot behoren. De sterkst presterende kinderen gaan tussen hun 9de en hun 15de alleen nog maar beter scoren. Ergens in deze jaren gaat er dus iets mis, met name met de zwakst presterende leerlingen. Ik zou graag de reflectie van de minister daarop zien. Hoe kunnen we goede maatregelen nemen om dit euvel te bestrijden? Ik hoop dat het daarbij zal gaan om maatregelen — een aantal van die maatregelen staan ook in het regeerakkoord — als de brede brugklassen en de experimenten met van 10-14-scholen. Die kunnen namelijk zorgen voor een soepele overgang en spelen in op de persoonlijke leerbehoeftes van leerlingen. In de komende jaren zal mijn partij er in ieder geval op toezien dat dit beleid voldoende teweegbrengt en dat er ook voldoende ondersteuning komt voor die zwak presterende leerling.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De heer Van Meenen heeft het over de overgang van de basisschool naar de middelbare school. Er is natuurlijk ook een belangrijke overgang van opvang naar onderwijs.
De heer Van Meenen (D66):
Sorry, van …?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Van opvang naar onderwijs. D66 heeft daar een aantal heel mooie ideeën over opgenomen in het verkiezingsprogramma. De heer Van Meenen heb ik daar de afgelopen jaren al vaak mooie betogen over horen houden. Ik wil aan de heer Van Meenen vragen of hij denkt dat het regeerakkoord ook ruimte biedt om daar de komende jaren aan te gaan werken. Ik lees er zelf zo weinig over terug in het regeerakkoord.
De heer Van Meenen (D66):
Volgens mij wel, want de investeringen in de vroeg- en voorschoolse educatie zijn natuurlijk bedoeld om ook de aansluiting op het basisonderwijs verder te verbeteren. Overigens gaat het er in deze situatie vooral om dat op lokaal niveau, dus in gemeenten, de ruimte ontstaat om de keuzes te maken die men lokaal wil maken. Ik heb altijd gezegd dat ik niet geloof in blauwdrukken; ik geloof er niet in dat we overal hetzelfde zouden moeten gaan doen. Dus ja, volgens mij zit die ruimte erin.
De voorzitter:
Dank. Meneer Kwint, heel kort.
De heer Kwint (SP):
Nu wij het toch over die kansenongelijkheid hebben: je ziet dat de kans op ongelukken het grootst is op de schakelpunten. Laat ik ze zo even noemen. Die schakelpunten doen zich voor bij de overstap van het ene naar het andere niveau: iemand wil het proberen op een hoger niveau of stroomt af naar een lager niveau. Is de heer Van Meenen het met mij eens dat wij daar de komende jaren echt meer voor zullen moeten doen dan de afgelopen jaren is gedaan, en dat het echt hard nodig is dat er voor de hele breedte een plan komt inzake de kansenongelijkheid op al die verschillende schakelpunten, opstroom, afstroom, noem het maar op?
De heer Van Meenen (D66):
In dit regeerakkoord zitten ook een aantal van die maatregelen. Die gaan dus over het verbeteren van de aansluiting van de vve op het basisonderwijs. Die gaan over die 10- tot 14-jarigen. Die gaan over toch weer eens goed nadenken over het advies en de toets. Die gaan over de bredere brugklassen. Die gaan over het maatwerkdiploma, noem het maar op. Die gaan over selectie in het hoger onderwijs. Ik denk dat in dit regeerakkoord al een flink aantal van de maatregelen zit die in de diverse kansenagenda's van ons allemaal voorkwamen.
De voorzitter:
De heer Kwint, tot slot.
De heer Kwint (SP):
Zeker, maar denkt u niet dat het belangrijk is om dit ook juist in samenhang te bezien? De problemen die er zijn bij een overstap van het ene naar het andere niveau, naar welke kant dan ook, herhalen zich vaak. Natuurlijk staan er zeker goede losse maatregelen in, maar ik denk wel dat echt een bredere aanpak daarvoor ongelukken zou kunnen voorkomen.
De heer Van Meenen (D66):
Nou ja, ik kan dat alleen maar delen. Het komt ook wel vanuit één visie, maar ik denk dat het nu ook aan de bewindspersonen samen is om dat in die samenhang te brengen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Ook later, op de middelbare school, bij de examens, kan beter rekening worden gehouden met de talenten van individuele leerlingen. Dit regeerakkoord maakt het mogelijk dat leerlingen vakken op een hoger niveau volgen en daarin examen doen. De experimenten met deze maatwerkdiploma's bieden de leerling toegang tot vooraf bepaalde vervolgopleidingen.
Voorzitter. Eindelijk kunnen we ons dan gaan richten op de verbetering van het rekenonderwijs, want de rekentoets wordt afgeschaft. De vraag is al door de heer Rog gesteld: kan de minister toezeggen dat de rekentoets op het vwo al dit examenjaar niet meer mee zal tellen?
Voorzitter. Praktijkonderwijs hoort een afzonderlijke en volwaardige schoolsoort te blijven. Ondersteunt de minister dat het praktijkonderwijs een geheel eigen taak en functie heeft binnen het onderwijsaanbod doordat het kwetsbare jongeren naar de arbeidsmarkt, en — gelukkig — eventueel ook naar het mbo leidt? Is de minister bereid om in dat verband ook de landelijke toelatingscriteria voor praktijkonderwijs te handhaven?
D66 heeft grote zorgen over de medicalisering in het onderwijs. Binnen het huidige onderwijssysteem van monitoren, presteren en excelleren vallen veel kinderen buiten de boot. Als een kind gedrags- of leerproblemen heeft wordt, in onze ogen althans, te snel gegrepen naar een medische diagnose, naar hulpverlening of naar een medicijn. Dit zorgt voor een inflatie van psychiatrische aandoeningen. Het onderwijs zou wat ons betreft inclusiever moeten zijn. Daarbij zou in eerste instantie gekeken moeten worden naar een pedagogische oplossing en eventueel, als een uiterste, laatste stap, naar een medische oplossing, zodat kinderen minder last krijgen van de angst en het idee dat ze niet goed genoeg zijn op school. Focus dus op wat een kind kan in plaats van wat het heeft. Hoe kijkt de minister naar dit probleem en wat kunnen we eraan doen?
Uit eigen ervaring weet ik dat lesgeven het mooiste beroep is van de wereld, maar helaas wordt dat op dit moment niet door iedereen zo ervaren. Wat alle "in actie"-acties duidelijk hebben gemaakt, is dat er een enorme versterking gaande is van een zelfbewuste beroepsgroep. Daar kan ik alleen maar tevreden over zijn. Over het hele onderwijsveld slaan leraren, leerlingen en ouders de handen ineen. In mijn herinnering hebben we dat nooit eerder gezien in het onderwijsveld. Ik vind het mooi om te zien, want zoals ik altijd tegen jongeren zeg: je moet je met de politiek bemoeien, want de politiek bemoeit zich ook met jou. De "in actie"-constructies bieden ook kansen voor een lerarenregister mét draagvlak, dat ook daadwerkelijk van, voor en door leraren is. Op dit moment is dat nog onvoldoende het geval. In het regeerakkoord staat dat dit een harde eis is. Dat is het zeker ook voor D66. Ik vraag de minister hoe hij dit gaat uitwerken. Hij heeft al een tipje van de sluier opgelicht, maar dezer dagen hoor ik er graag iets meer over.
Ik zei het al eerder: dit regeerakkoord investeert structureel 270 miljoen in de salarissen van basisschoolleraren. Bovendien kan het geld dat wordt vrijgemaakt tijdens cao-onderhandelingen extra worden geïnvesteerd; daar ging het eerder al even over. Vanaf deze plek zeg ik dat ook besturen en vakbonden hun verantwoordelijkheid dienen te nemen in de cao-onderhandelingen die gaan plaatsvinden. Salaris alleen is geen oplossing voor de uitdagingen; daartoe dient ook de investering van 450 miljoen structureel in de werkdrukverlaging. Met deze investering geven we de leerkracht tijd, ruimte en ondersteuning. Daarmee kan die leerkracht werken aan de ontwikkeling van zijn onderwijs en van zichzelf. Hierdoor wordt het werk weer een meer gerespecteerd en aantrekkelijk beroep en dat is belangrijk om het lerarentekort te beperken. Om ruimte te geven aan scholen bij de ziekte van een leerkracht worden invaldocenten uitgezonderd van de flexwet. Hierdoor is het makkelijker om een invalkracht in te zetten. Ik heb gezien op de site van PO in actie dat dit een groot probleem is. Dat wisten we natuurlijk al, maar dan zie je het nog een keer voor je ogen gebeuren. We moeten niet hebben dat kinderen in Nederland naar huis worden gestuurd zodra een leraar ziek is. Mijn vraag is wanneer deze regeling ingaat.
Voor D66 is ruimte en vertrouwen in het onderwijs van groot belang. Onderwijsinstellingen zouden zich meer moeten verantwoorden naar de mensen voor wie ze ook echt bestaan, zoals leerlingen, studenten, ouders, docenten en partners in hun omgeving, in plaats van altijd maar naar die overheid. Daarom worden de kwaliteitsafspraken door de scholen zelf gemaakt met al deze betrokkenen; horizontaal dus, in plaats van verticaal met de overheid. In het hoger onderwijs en in het mbo hebben docenten en studenten dankzij D66 via de medezeggenschap instemmingsrecht op wat er met het geld gebeurt. Zo hebben ze ook directe invloed op de kwaliteit van het onderwijs. Nu zal ook op basis- en middelbare scholen de positie van de medezeggenschapsraad worden versterkt door dat instemmingsrecht.
Ook minder bureaucratie in het onderwijs is een streven van deze regering. Zo veel mogelijk onnodige regels worden geschrapt. Ik was ook heel blij met de brochure waarover de heer Heerema het al had, zodat er voor scholen geen onnodige administratieve rompslomp is. Zo verdwijnt ook de fusietoets voor basisscholen en middelbare scholen in krimpgebieden. In het mbo wordt de zogenoemde cascaderegeling afgeschaft. Zo stimuleren we tweede kansen en stapelen. Een ander voorbeeld is de bureaucratie rond het onderwijs van meervoudig ernstig beperkte kinderen. De ouders van deze kinderen en de scholen hebben veel administratieve rompslomp om de bekostiging van de zorg en het onderwijs in die combinatie te regelen. Dit regeerakkoord voorziet erin dat de financiering van die combinatie wordt vergemakkelijkt, waardoor met name de ouders worden ontzorgd. Wat mij betreft heeft dit een zeer hoge urgentie.
Dan over de tijd. Het was al even aan de orde: anderhalf jaar geleden haalde mijn motie voor meer tijd voor de docent voor onderwijsverbetering, mede ingediend door mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid, een meerderheid in de Kamer. D66 wil nog steeds dat deze motie wordt uitgevoerd en wordt daarin gesteund door het onderwijs en de leerlingen, zoals opnieuw bleek uit het manifest van MBO in actie, VO in actie en het LAKS.
Voorzitter. In Nederland wordt veel meer les gegeven dan het internationaal gemiddelde. Maar meer lessen betekent absoluut niet meer leren. Dat tonen koplopers als Finland en Singapore wel aan. In het voortgezet onderwijs zijn zowel leerlingen als docenten enorm gebaat bij een vermindering van de lesuren. Een urennorm voor alle leerlingen zit per definitie maatwerk in de weg en zorgt daarnaast voor een hoge werkdruk onder docenten. Er is te weinig tijd voor het goed voorbereiden van lessen, het ontwikkelen van het onderwijs, het naar binnen halen van nieuwe ontwikkelingen en maatwerkondersteuning aan leerlingen. Hierdoor krijgen de leerlingen op dit moment niet het onderwijs dat ze verdienen en nodig hebben. Voor het mbo geldt exact hetzelfde. En hoewel mbo-instellingen de ruimte hebben om af te wijken van de urennorm, maken ze daar niet of nauwelijks gebruik van. Er wordt te veel gedacht in tijd en te weinig in kwaliteit. Ik zeg: het is tijd voor kwaliteit! Graag hoor ik van de beide ministers een reactie hierop.
De heer Rog (CDA):
Enerzijds hebben we het over de werkdruk van leraren. Dat is een. Hoeveel uren moeten zij lesgeven en hoeveel tijd hebben zij voor voorbereiding, evaluatie, nakijken, et cetera? Aan de andere kant hebben we de positie van de leerlingen. Ik begrijp dat de heer Van Meenen graag wil dat die leerlingen minder uren les krijgen. Mijn vraag is dan: wat gaan we schrappen?
De heer Van Meenen (D66):
Daar ga ik hier geen antwoord op geven. Dat vraag ik nu juist aan de ministers. Ik vraag hen om in overleg met het veld te kijken wat de mogelijkheden zijn. Op dit moment zijn er geen mogelijkheden. We kunnen die vraag niet eens stellen, want er is een norm die dat tegenhoudt. Wat ik vraag, is om verder te gaan met dat gesprek en daar ook leerlingen, leraren en de curriculumherziening bij te betrekken. Kom dan terug en vertel ons wat de mogelijkheden zijn.
De heer Rog (CDA):
Ik ben er helemaal geen tegenstander van om de mogelijkheden met elkaar te verkennen. Maar ik krijg een beetje de indruk dat D66 aan de voorkant een uitkomst wil hebben, namelijk dat leerlingen minder les krijgen. Ik vraag mij in gemoede af of wat de heer Van Meenen aan ons opdringt, een wenselijk wereldbeeld is. Vooral omdat ik, als hij Finland aanhaalt, bang ben dat we ons uitsluitend nog op de basisvaardigheden richten en we al die andere mooie vakken, zoals geschiedenis, aardrijkskunde, misschien zelfs filosofie en burgerschap, kwijtraken. Is de heer Van Meenen dat met mij eens?
De heer Van Meenen (D66):
De heer Rog heeft blijkbaar het artikel van de heer Van Denderen gelezen, maar ik moet toch ontkennen wat daarin gezegd wordt. Het gaat er niet om dat er per se minder lesgegeven wordt. Wat we nu doen, is dat we iedereen hetzelfde geven. Maar leerlingen verschillen, ook in hun behoeften. Daar geven we op geen enkele manier echt goed de ruimte aan. Het is mijn overtuiging, ook internationaal vergeleken, dat wij onze leerlingen ontzettend veel lesuren geven. Maar er is op geen enkele manier een relatie tussen de hoeveel tijd en de kwaliteit. De OESO bewijst dat ook, niet alleen met Finland, maar ook met Singapore en allerlei andere landen. Er is maar één relatie, één iets wat de kwaliteit van onderwijs echt verbetert en dat is de kwaliteit van de docent. Die docent heeft onvoldoende tijd, die is voortdurend bezig met lesgeven en heeft te weinig tijd om zich te ontwikkelen en dus ook zijn onderwijs te ontwikkelen.
De voorzitter:
Tot slot, de heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Natuurlijk, we zijn het erover eens dat de docent een cruciale factor is. Maar de heer Van Meenen, die ik ken als iemand met wie ik samen strijd voor brede vorming, heeft het de hele tijd alleen maar over de basisvaardigheden. Hij trekt de vergelijking met andere landen alleen maar op het punt van de basisvaardigheden, terwijl ik er juist zo trots op ben dat wij in Nederland zo veel meer bieden in ons onderwijs. Ik ben zo bang dat kinderen dat kwijtraken met het plan van de heer Van Meenen. Ik denk dat dat een onverstandige weg is. Kan de heer Van Meenen daarop reageren?
De heer Van Meenen (D66):
Ik weet niet waar de heer Rog dat vandaan haalt. Ik heb het helemaal niet alleen over basisvaardigheden. Ik ben heel trots op het onderwijs, ook in al die andere onderdelen. Mijn stelling is dat we veel lesgeven, maar dat onze leerlingen — dat blijkt ook — weinig of minder leren dan ze zouden kunnen. Hoe komt dat? Omdat we te weinig investeren in de kwaliteit van de docent. Dat doen we gewoon niet. Ik werk niet toe naar een uitkomst, maar mijn oproep is wel: laten we het nu met elkaar aandurven om deze minister op pad te sturen om die verkenning te doen. Ook vanuit de oproep van docenten zelf: geef ons die ruimte. Dat is het enige wat ik op dit moment vraag.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Ik word al iets meer gerustgesteld door de heer Van Meenen als hij praat over flexibiliteit. Sommige kinderen hebben wat meer nodig, anderen wat minder. Dan kan je inderdaad nadenken over wat je precies doet met zo'n urennorm. Ik ben er vreselijk bezorgd over dat de tijd die theoretisch gezien vrijkomt als we de urennorm loslaten toch weer in administratieve overhead en vergaderingen gaat zitten. Hoe gaat de heer Van Meenen dat voorkomen?
De heer Van Meenen (D66):
Eén: angst is een slechte raadgever. Dit is de uitdrukkelijke wens van de docenten. Dan mogen ze daar ook op aangesproken worden. Wat mij betreft regelen we het linksom of rechtsom, al moet het in de wet vastgelegd worden. Maar elk uur dat vrijkomt door een eventuele aanpassing van de urennorm, moet wat mij betreft terechtkomen bij de ontwikkeling van docenten. Dat kan niet anders.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Als hij het zo formuleert, wil ik er graag met de heer Van Meenen over nadenken. Ik heb er dan wel behoefte aan dat er beter onderbouwd wordt dat minder contacturen niet leiden tot minder leren. Ik wil graag met de heer Van Meenen de studies hierover bestuderen. Als hij mij meer data kan leveren die wat harder zijn dan de gemiddelde data uit dit vakgebied, denk ik graag met hem mee.
De heer Van Meenen (D66):
Begint u eens met de Kennisrotonde van het NRO. Daar wordt te weinig gekeken. Ik wil een en ander uiteraard ook leveren. Daar gaat het niet om. Er is echter nogal wat onderzoek naar de relatie tussen tijd en kwaliteit van onderwijs. Geloof mij, die relatie is buitengewoon zwak. Er is maar één relatie met de kwaliteit van onderwijs, en dat is de kwaliteit van de docent.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Die wilde ik zelf noemen. Dank u wel, meneer Van Meenen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan stel ik voor dat u verdergaat. Of was u al klaar?
De heer Van Meenen (D66):
Nee, zeker niet. Ik kom bij het hoger onderwijs. Afgelopen week kregen we een brief van de minister waaruit blijkt dat het hoger onderwijs er financieel goed voorstaat. Het blijkt dat universiteiten en hogescholen voorinvesteringen hebben gedaan, zoals afgesproken bij de invoering van het studievoorschot. In het wetenschappelijk onderwijs zijn er vorig jaar 690 docenten bij gekomen, in het hbo zelfs 800. Dit betekent dat werkgroepen en colleges kleinschaliger worden, dat de werkdruk omlaaggaat en dat er meer ruimte is voor onderwijs op maat. Kortom, deze voorinvesteringen komen dus ten goede aan de kwaliteit van het onderwijs. Dat is mooi om te horen.
Voorzitter. In dit regeerakkoord worden ook maatregelen genomen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Het kwam al aan de orde. We geven eerstejaarsstudenten een korting van €1.000 op het collegegeld. Pabo-studenten krijgen die korting twee jaar, om het aantal startende pabo-studenten te verhogen en zo een bijdrage te leveren, als een van de bijdragen, om het lerarentekort tegen te gaan. Voor D66 is het van belang dat studenten duidelijkheid hebben over de hoogte van de collegegelden en dat deze niet verder stijgen dan volgens de inflatie. Ik overweeg eventueel een motie op dit punt, maar ik wacht eerst de reactie van de minister af.
Voorzitter. D66 is verheugd dat met dit regeerakkoord oneigenlijke selectie verder wordt tegengegaan. In de bachelorfase wordt een numerus fixus alleen toegestaan wanneer deze goed onderbouwd is. De minister heeft ook de mogelijkheid om die te blokkeren. Voor de mastertoelating komt er een taskforce die waakt over een transparant en eerlijk proces. Bovendien heeft elke student het recht gekregen om ten minste na één master door te stromen.
Voorzitter. D66 blijft echter kritisch op selectie in het algemeen. Nergens is kansengelijkheid zo belangrijk als in het onderwijs, maar dit lijkt op gespannen voet te staan met sommige selectiemethodes. Onlangs promoveerde een onderzoeker op het onderwerp decentrale selectie. Daaruit blijkt dat deze niet leidt tot betere studieresultaten. Mij verbaast het niet. Ik zeg al jaren: niet kloten, maar loten.
De voorzitter:
U moet er zelf om lachen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik moet altijd ontzettend lachen om mijn eigen grappen.
De voorzitter:
Dat zag ik.
De heer Van Meenen (D66):
Ik krijg graag een reactie van de minister.
De heer Özdil (GroenLinks):
Eerder zei de heer Van Meenen dat GroenLinks 50 jaar lang niet heeft meegeregeerd.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, 25. Samen met de SP 50.
De heer Özdil (GroenLinks):
We hebben zelfs ministers geleverd in het eerste kabinet-Den Uyl, misschien wel de progressiefste regering ooit in Nederland. We hebben ook later onze verantwoordelijkheid genomen. We hebben samen het huidige financieringsstelsel opgezet, met de ambitie om het eerlijker en betaalbaarder te maken. Wat ons betreft was er ook geen sprake van een verhoging van het collegegeld, maar zou er zelfs sprake zijn van een verlaging. Ik ben heel blij om van de heer Van Meenen te horen dat het wat hem betreft ook zo gaat met het collegegeld, namelijk niet verhogen en niet hoger dan de inflatie. Ik teken ook graag mee met zo'n motie. Ik heb het gehad over het regeerakkoord en collega Futselaar ook. Het is een grote sigaar, of zelfs een sigarendoos uit een sigarendoos: de verlaging van het collegegeld wordt met 250 miljoen euro op de lange termijn terugbetaald door een verhoging van de rentevoet. Wat vindt de heer Van Meenen van die verhoging van de rentevoet?
De heer Van Meenen (D66):
Het is door mevrouw Kuik al uitstekend uitgelegd. Dat zijn twee compleet verschillende dingen. De verlaging van het collegegeld is bedoeld om de toegankelijkheid maximaal te verbeteren en is gewoon een enorme verbetering van de situatie die we kenden. Die is zeker ook door de invloed van CDA en ChristenUnie tot stand gekomen.
Het andere gaat over het tegengaan van excessief leengedrag, want dat is er. Meer dan 50% van de studenten geeft bijvoorbeeld aan dat ze met de lening ook sparen, dat ze extra lenen als ze met vakantie gaan, uitjes hebben of weet ik wat. Daar is het lenen echt niet voor bedoeld. Overigens is de verhoging van die lening nog steeds heel beperkt, want ook de tienjaarsstaatsrente is nu … Het gaat uiteindelijk over een paar euro per maand meer die een student zal moeten terugbetalen.
De heer Özdil (GroenLinks):
Ik begrijp deze argumentatie eerlijk gezegd echt niet. De heer Van Meenen zegt dat de lening niet bedoeld is voor andere zaken dan onderwijs. Dat ben ik met hem eens. Maar gaan we, omdat een paar studenten dat kennelijk doen …
De heer Van Meenen (D66):
Nee, heel veel.
De heer Özdil (GroenLinks):
… alle studenten opzadelen met een hogere rentevoet dan noodzakelijk is? Dat is toch niet eerlijk?
De heer Van Meenen (D66):
Nee, als dat zo zou zijn, zou dat niet eerlijk zijn, maar het zijn niet een paar studenten. Bijna 60% van de studenten doet dit. Dat zijn er een heleboel.
De voorzitter:
De heer Özdil, tot slot.
De heer Özdil (GroenLinks):
Laatste opmerking: ik geloof echt niet dat 60% van de studenten zijn geld investeert in aandelen of vastgoed.
De heer Van Meenen (D66):
Dat laatste misschien niet, maar er wordt wel gespaard. Dat is overigens helemaal niet nieuw. Dat gebeurde ook al onder het oude stelsel. Er worden ook feestleningen afgesloten. Ik heb het bij mijn eigen kinderen ook gezien.
De voorzitter:
Goed. Was u klaar, meneer Van Meenen?
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Het zijn heel leuke kinderen, overigens.
De voorzitter:
Ja, goed. Ze zijn allemaal goed terecht gekomen.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, het gaat heel goed.
De voorzitter:
Dat dacht ik al.
De heer Van Meenen (D66):
Gaat met u en uw kinderen ook alles goed?
De voorzitter:
Ja, heel goed.
De heer Van Meenen (D66):
Wat fijn om te horen. Ik ga gauw weer verder, als u het goedvindt.
Voorzitter. D66 wil dat studenten zich breed kunnen ontwikkelen, niet alleen in maar ook naast hun studie, bijvoorbeeld door een bestuursjaar te doen of tijdelijk in het buitenland te studeren. Daarom hebben we in het regeerakkoord afgesproken dat het profileringsfonds wordt uitgebreid en dat er een internationaliseringsaanpak komt, waardoor meer studenten in het buitenland kunnen studeren. De vraag aan de minister is hoe zij deze aanpak gaat invullen en wanneer we de eerste resultaten mogen verwachten.
Voorzitter. De studenten die begonnen zijn in 2015, 2016 en 2017 krijgen geen korting op hun collegegeld, maar hun is wel een voucher van €2.000 in het vooruitzicht gesteld. Wanneer en hoe kunnen de studenten deze voucher tegemoetzien? Klopt het dat voor deze groep studenten de vijfjaarsrente gehandhaafd blijft?
Voorzitter. Het is een kleine stap van hoger onderwijs naar wetenschap. Na jaren van bezuinigen komen er weer betere tijden aan. Dit kabinet investeert jaarlijks 400 miljoen euro extra in onderzoek en innovatie en 100 miljoen in de infrastructuur. Wat D66 betreft wordt het onderzoeksgeld langs drie prioriteiten geïnvesteerd. Allereerst moet er meer geld vrijkomen voor fundamenteel onderzoek, het onderzoek waarmee Ben Feringa de Nobelprijs won. Daarnaast moet er meer geld naar jonge toponderzoekers via de Veni-, Vidi- en Vici-beurzen. Tot slot moet er meer geld naar de Nationale Wetenschapsagenda, waarmee maatschappelijk interessant onderzoek gefinancierd kan worden. Ik ben blij dat die prioriteiten terugkomen in de brief van de minister. Kan zij bevestigen dat deze elementen ook zullen terugkomen in de verdere uitwerking? Ik ben ook blij dat de minister aangeeft te willen investeren in de digitale onderzoekinfrastructuur. Mag ik aannemen dat zij daarmee ook de digitale infrastructuur van SURF bedoelt, zoals de supercomputer?
Ten slotte heb ik nog een vraag over emancipatie. Daar is het nog weinig over gegaan. Het is een breed begrip. Ik ben deels blij met het regeerakkoord en de stappen die ook voor de lhbti-gemeenschap zullen worden gezet. Het hele Regenboogstembusakkoord wordt uitgevoerd. Ik hoor graag van de minister hoe zij dit gaat realiseren en op welke termijn. Kan de minister reageren op de berichten uit Amsterdam dat lhbti-mensen daar in de jaren vijftig stelselmatig zijn gediscrimineerd?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Meenen. Mevrouw Westerveld, een korte vraag.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zou graag nog even terugkomen op het punt van de werkdruk. Ik zei daarstraks ook al dat we hier allemaal zien dat de werkdruk hoog is. Er wordt geld voor uitgetrokken. De heer Van Meenen zegt eigenlijk: ja, maar ik wil eerst even wachten op goede plannen uit het veld, want wij zien dat onderwijsgeld vaak niet in de klas terechtkomt. Ik parafraseer het even. Vorige week hebben wij ook de Staat van het Onderwijs gekregen van de inspectie waarin die constateert dat bijvoorbeeld geld van het Nationaal Onderwijsakkoord wel volledig is gestoken in leraren. Mijn stelling is dus: volgens mij komt dat geld wel goed terecht.
De voorzitter:
En de vraag is?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
De vraag is: vindt de heer Van Meenen dat ook?
De heer Van Meenen (D66):
Ik was wel blij dat ik dat kon constateren. Het was overigens niet alleen geld van het Nationaal Onderwijsakkoord, dat was ook van het herfstakkoord. Dat was beter besteed dan we lang in deze Kamer hebben gedacht, dus dat is alleen maar verheugend. Maar dat kan ook echt alleen maar als er een goed plan is. Ik denk dat het verder aan de minister is om daar nu antwoord op te gaan geven. Ik schik mij in het feit dat wij er nu voor kiezen om niet overhaast geld te gaan overmaken en dan maar eens te wachten of er nog plannen komen. Bovendien is er ook nog iets te doen op het punt van de cao-onderhandelingen. Ik roep echt het veld op. Volgende week is er een staking. Goed, prima, dat is ieders recht. Maar laten we nou vooral met elkaar in gesprek gaan om eerst eens ervoor te zorgen dat de 700 miljoen die er is goed terechtkomt.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik wacht dan net als de heer Van Meenen de antwoorden van de minister af. Daarna trek ik misschien de heer Van Meenen nog wel even aan zijn jasje over het naar voren halen van de bedragen.
De voorzitter:
Dan kunt u zich alvast voorbereiden.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Aan mijn jasje mag altijd getrokken worden, maar dat leidt tot niets.
De voorzitter:
De heer Kwint, ook heel kort.
De heer Kwint (SP):
Die dat probleem van het jasje zelden heeft. De heer Van Meenen sprak mooie woorden over ruimte en vertrouwen geven aan de leraren. Ik heb hem ook wat mij betreft iets minder mooie woorden horen spreken over de investeringen en dat daar nu weinig ruimte is om iets met de bedragen te gaan doen. Kunnen wij in ieder geval de afspraak maken dat, op het moment dat wij in de komende maanden constateren dat de plannen klaarliggen, dat geld dan alsnog naar voren wordt gehaald?
De voorzitter:
Duidelijk.
De heer Kwint (SP):
Hoeveel ruimte is er om aan dit model te tornen?
De heer Van Meenen (D66):
Ook mijn handtekening staat onder het regeerakkoord. Daar houd ik het nu bij. Punt.
De voorzitter:
Wat kunt u toch kort zijn!
De heer Van Meenen (D66):
Ja, het kan wel!
De voorzitter:
Dat vind ik heel fijn.
De heer Van Meenen (D66):
Zeker de heer Kwint maakt het beste in mij los.
De voorzitter:
Tot slot.
De heer Kwint (SP):
Ja, voorzitter, ik heb dat effect op mensen. Het denken stopt toch niet? We hebben nu een stuk omgekeerde discussie ten opzichte van de discussie die we daarnet hadden. Ik vind het prima om dat ook in overleg met de drie andere coalitiepartijen te doen. Op het moment dat straks het onderwijs met mooie plannen komt over hoe zij nu al de werkdruk willen aanpakken, kan het antwoord toch nooit zijn "wij geven nu geen geld, want wij wachten op plannen"? Dan liggen er straks plannen en dan wachten we met geld geven, want dat hebben we zo afgesproken.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, het denken houdt nooit op, maar er heeft nu een hele periode van denken plaatsgevonden. Dat heeft in iets geresulteerd. Ik zou zeggen: laten we dat nu eerst tot een goed einde brengen. Dan kunnen we altijd weer gaan denken. Mijn denken houdt ook nooit op, dat wil ik dan wel beloven.
De voorzitter:
Dat is fijn om te constateren. Dank u wel, mijnheer Van Meenen.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik wil schorsen tot 14.10 uur. Dan krijgen we eerst de regeling van werkzaamheden en dan een VAO. Daarna gaan we het debat over de begroting van OCW vervolgen.
De vergadering wordt van 13.38 uur tot 14.10 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20172018-31-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.