Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 90, item 3 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2015-2016 | nr. 90, item 3 |
Aan de orde is het VAO Vervolg Onderwijs2032 (AO d.d. 18/05).
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de eerste spreker, de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter. Het is een genoegen onder u te dienen; echt zo'n gezellige onderwijssfeer. Die gaan we er ook de hele dag in houden; vrienden onder elkaar. Om de stemming er goed in te brengen, zal ik een motie indienen waarmee ik beoog het aantal lesuren van docenten te verlagen. Ik heb al vaker zo'n motie ingediend, maar nu mag ik dat tot mijn grote genoegen mede namens mevrouw Ypma van de Partij van de Arbeid doen. De motie luidt als volgt.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor de ontwikkeling van onderwijsvernieuwing van groot belang is dat docenten in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voldoende tijd hebben om dit op een hoog niveau vorm te geven;
spreekt uit te streven naar een maximaal aantal lesuren van twintig per (fulltime) docent voor het voortgezet onderwijs en acht dagdelen voor een (fulltime) docent in het primair onderwijs;
verzoekt de regering, in overleg met het onderwijsveld hiertoe voorstellen uit te werken, inclusief financiële consequenties en consequenties voor leerlingen, waardoor leraren tijd en ruimte krijgen om zich te verbeteren, verbreden, verdiepen en vorm te geven aan onderwijsvernieuwing,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Rog (CDA):
Nu deze motie deel uitmaakt van de beraadslagingen, zou ik graag een vraag willen stellen aan de heer Van Meenen. Gaan wij als Kamer over het aantal uren dat leraren lesgeven, of gaan wij over het aantal uren dat leerlingen leskrijgen?
De heer Van Meenen (D66):
De heer Rog kent het antwoord natuurlijk: wij gaan over het aantal uren dat leerlingen les krijgen. Dat zou dus betrokken moeten worden in de gesprekken.
De heer Rog (CDA):
Ik begrijp dat in de motie wordt uitgegaan van het aantal uren dat leraren lesgeven. Ik vind het een beetje een vreemde motie. De heer Van Meenen vindt iets over leraren, in plaats van leerlingen. Vervolgens zegt hij: ach, staatssecretaris, gaat u maar even uitrekenen wat het allemaal kost. Beseft de heer Van Meenen dat het bij het terugbrengen van de taak om les te geven met 20%, ongeclausuleerd, misschien wel gaat om een bedrag van 1,5 tot 2 miljard euro en dat het eigenlijk wel netjes zou zijn om zelf met een dekking te komen, in plaats van de staatssecretaris hiermee op pad te sturen?
De heer Van Meenen (D66):
Ik heb deze motie al eerder ingediend en dit is al vaker aan de orde geweest. Voor mij staat helemaal niet vast dat het aantal lesuren voor leerlingen in Nederland hetzelfde moet blijven. Ik denk dat wij — ik heb het al vaker gezegd — veel meer ook naar de maat van de leerling moeten kijken. Het is dus nog maar de vraag of dat zeer hoge aantal lessen dat leerlingen in Nederland allemaal krijgen, wel zo nodig is. Daarom wil ik ook zo graag dat gesprek. Voor mij is het niet de bedoeling dat dit met veel extra geld gepaard gaat. Als het wel zo is? Prima, dan moeten we daarnaar kijken en dan zal dat ook blijken uit de gesprekken die de staatssecretaris voert, maar dat is niet in eerste instantie mijn opzet.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Van Meenen (D66):
De tweede motie gaat over de Onderwijscoöperatie, die nu een belangrijke rol krijgt in het vervolgproces voor het nieuwe curriculum. Het is daarbij van groot belang dat de Onderwijscoöperatie wordt erkend als zijnde de beroepsgroep van leraren, vandaar de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat leraren bij de ontwikkeling van beleid betrokken moeten worden en dat een goed georganiseerde beroepsgroep dit proces kan verstevigen;
overwegende dat de Onderwijscoöperatie een belangrijke positie inneemt bij het lerarenregister en de ontwikkeling van Onderwijs2032;
verzoekt de regering, actief te bevorderen dat de Onderwijscoöperatie het vertegenwoordigend orgaan voor de beroepsgroep van leraren wordt, bestuurd door docenten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Ik heb één heel korte motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat alle docenten in het po en het vo de mogelijkheid moeten hebben om mee te denken over Onderwijs2032;
verzoekt de regering, in samenwerking met de schoolbesturen een adequate faciliteit te scheppen waarmee docenten uren kunnen vrijmaken om actief te participeren in het verdere proces van curriculumontwikkeling,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Bruins (ChristenUnie):
Voorzitter. Na het algemeen overleg over Onderwijs2032 is het mij een stuk duidelijker hoe het proces verder zal gaan. Het wordt geen onderwijshervorming van bovenaf door het ministerie of expertisecentra; van onderop wordt nu bekeken of en hoe een vernieuwing van het curriculum eruit komt te zien. Leraren worden hier nauw bij betrokken. We gaan niet naar brede naar domeinoverstijgende vakken en leerkrachten toe. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging om het proces bij iedere stap te toetsen aan het kader van de commissie-Dijsselbloem en de Onderwijsraad.
Het vakonderwijs en praktische vaardigheden worden in lijn met mijn eerdere motie een volwaardig onderdeel van Onderwijs2032. Er komt meer aandacht voor de gouden handen in het funderend onderwijs. Ik dank de staatssecretaris voor zijn toezegging om belangrijke partijen zoals werkgevers, de platforms vmbo en TechniekTalent.nu daarbij te betrekken. Ik blijf graag op de hoogte van de voortgang. Ik heb derhalve geen moties.
De heer Beertema (PVV):
Voorzitter. U hoort het: D66 en andere partijen nemen meteen de gelegenheid te baat om hun eigen stokpaardjes in te brengen. Dat is nu eenmaal de politieke deal die hier en nu gesloten wordt. D66 en alle andere partijen die nu met de staatssecretaris onderhandelen over details gaan gewoon akkoord met de stelselwijziging die Onderwijs2032 is. D66 krijgt wat glazen kraaltjes toegeworpen over een lesuurtje meer of minder of nog wat meer medezeggenschap, maar hoppa, daarmee is Onderwijs2032 wel een feit. Ik geef alle partijen nog een herkansing, want anders komen we niet uit en wordt Onderwijs2032 inderdaad ingezet en komen we er tot 2032 niet meer vanaf. Dat wil ik het onderwijs niet aandoen, want het gaat om een grote stelselwijziging. Ik dien daarom de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat alle partijen die niet in eerste instantie gekozen hebben voor het stopzetten van Onderwijs2032 zich daarmee gecommitteerd hebben aan deze onderwijsvernieuwing;
van mening dat deze partijen een tweede kans verdienen om het project Onderwijs2032 een halt toe te roepen;
overwegende dat het afwijzen van deze motie tot gevolg zal hebben dat deze onderwijsvernieuwing haar beslag zal krijgen, zij het met hier en daar een wijziging die niet of nauwelijks effect zal hebben op de onderliggende stelselwijziging;
verzoekt de regering, het traject Onderwijs2032 te staken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Van Meenen (D66):
Ik weet niet precies hoe de motie begon. Die begon met de formulering "met alle partijen die niet in eerste instantie afstand genomen hebben" of iets dergelijks. Daar voelt D66 zich in ieder geval niet door aangesproken, want in tegenstelling tot het beeld dat de heer Beertema voortdurend probeert neer te zetten, heeft D66 zich helemaal niet gecommitteerd aan Onderwijs2032. Ik heb voortdurend gezegd dat het een interessant startpunt van een debat is. Ik heb ook gezegd dat ik vind dat het debat nu verder gevoerd moet worden door docenten. Dat gaan we allemaal afwachten. We zullen zien wat daar uitkomt. Alleen om die reden zou ik dus al tegen de motie van de heer Beertema willen stemmen. Ik begrijp niet wat zijn doel is. Is de heer Beertema het ermee eens dat het debat over de inhoud van onderwijs wel gevoerd mag worden? Of zegt hij dat die inhoud voor honderden jaren hetzelfde blijft en dat we het daar nooit over mogen hebben, ongeacht wat er gebeurt in de samenleving?
De heer Beertema (PVV):
Volgens mij begrijpt de heer Van Meenen heel goed wat ik bedoel. Hij komt uit de onderwijswereld. Hij weet hoe de politiek werkt en hoe een groot project op een heel sluipende manier ingezet kan worden. Na nog twee debatten zegt de staatssecretaris: "Ja, mijnheer Van Meenen, de trein rijdt. Waar u het over hebt zijn allemaal gepasseerde stations. We zijn allang bezig met Onderwijs2032 op OCW en bij alle koepels; overal ligt het al klaar. En nu komt u ineens met iets heel anders. Ik heb u nota bene wat meer medezeggenschap beloofd. We gaan kritisch kijken naar het aantal lesuren dat ermee te maken heeft. De Onderwijscoöperatie is in stelling gebracht." Mijnheer Van Meenen, u hebt zich gewoon gecommitteerd. Dat moet u gewoon onder ogen zien. U bent medeverantwoordelijk voor Onderwijs2032. Wees een man en draag het, maar neem dan ook de verantwoordelijkheid ervoor. U gaat tegen mijn motie stemmen, hoorde ik net. Daarmee committeert u zich volledig aan Onderwijs2032.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ga tegen de motie stemmen omdat ik anders het beeld zou bevestigen dat de heer Beertema probeert neer te zetten. Dat doe ik natuurlijk niet. Inderdaad, wij hebben allebei in het onderwijs gewerkt en weten hoe het werkt met onderwijsvernieuwingen. Die liggen allemaal op het kerkhof. Dat komt omdat ze nooit van het onderwijs zelf zijn geworden, aangezien ze altijd Haags zijn gebleven. Dat is precies mijn inzet geweest bij dit proces. Dat moeten we dus niet nog een keer laten gebeuren. Daarom ben ik naar Den Haag gekomen, en de heer Beertema waarschijnlijk ook. Dat gaan we dus niet laten gebeuren.
De heer Beertema (PVV):
De heer Van Meenen laat het wel gebeuren. Ik breng hem even ons taaie gevecht tegen het competentiegestuurde onderwijs in herinnering. Uiteindelijk is het woord "competentiegestuurd" uit de wet geschrapt, maar overal in het mbo en het hbo wordt nog steeds competentiegestuurd onderwijs gegeven. Het heet alleen niet meer zo. Zo werkt het, geef ik de heer Van Meenen mee. Hij is verantwoordelijk voor Onderwijs2032 als hij nu niet de gelegenheid neemt om het af te blazen.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter. Het CDA had veel kritiek op de mal die Onderwijs2032 oplegde, waarbij de nadruk lag op het nieuwe leren en de persoonsvorming. Een goed debat heeft er echter toe geleid dat de aandacht nu meer gericht wordt op burgerschap, op beroepsonderwijs en — heel belangrijk — op betrokkenheid van de beroepsgroep. De staatssecretaris heeft een motie van de heer Van Meenen en mijzelf daartoe, die overigens slechts aangehouden is, inmiddels uitgevoerd. Ik maak hem daarvoor een compliment en bedank hem daarvoor. Ik dien één motie in omdat ik denk dat we in het traject van Onderwijs2032 ook moeten blijven kijken naar de positie van de leraar en de kwaliteit van leraren, omdat die zaken uiteindelijk het onderwijs maken.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet in overleg met het onderwijsveld een verdiepingsslag faciliteert over vernieuwing van het curriculum;
overwegende dat de kwaliteit van het onderwijs vooral gebaat is bij goede leraren;
overwegende dat de middelen die beschikbaar zijn via de lerarenbeurs onderbenut blijven en er minder tijd wordt besteed aan intervisie, terwijl scholing, intervisie en feedback van essentieel belang zijn om de stap van goed naar geweldig onderwijs te zetten;
verzoekt de regering, in overleg met betrokkenen in het onderwijs te komen tot voorstellen om de middelen die beschikbaar zijn voor de lerarenbeurs volledig uit te putten en meer tijd in te kunnen zetten voor het samen voorbereiden van lessen, intervisie en feedback,
en gaat over tot de orde van de dag.
Mevrouw Ypma (PvdA):
Voorzitter. Het succes van Onderwijs2032 staat of valt met de docenten. Daarom wil ik de staatssecretaris graag bedanken voor zijn toezegging dat hij de schoolbesturen ertoe zal oproepen om leraren in de gelegenheid te stellen om zo veel mogelijk deel te nemen aan de verdiepingsfase. Op 4, 5 en 6 oktober wordt die verdiepingsfase gestart. Zo'n digitale sessie duurt anderhalf uur. Ik hoop oprecht dat zo veel mogelijk docenten daaraan deel kunnen nemen.
Er is nog één ding blijven liggen. Toegewijde en tot op het bot gemotiveerde teams zoals op de Hugo de Groot en op veel andere scholen slagen erin om grote achterstanden van kinderen weg te werken, maar die helden in het onderwijs op dat soort scholen raken echt uitgeput, terwijl de kinderen hen zo hard nodig hebben. Daarom wil ik vragen om een experiment.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor de kwaliteit van het onderwijs belangrijk is dat docenten meer tijd voor lesvoorbereiding krijgen door een maximaal aantal lesuren van twintig uur per (fulltime) docent;
verzoekt de regering, een experiment uit te werken waarbij al met deze nieuwe urennorm wordt geëxperimenteerd op een aantal scholen in wijken met veel kinderen met achterstanden;
verzoekt de regering, in overleg met het onderwijsveld hiertoe een voorstel uit te werken voor september 2016,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Voorzitter. De steun voor het project Onderwijs2032 staat onder druk. De staatssecretaris moest op de rem gaan staan, toen duidelijk werd dat er helemaal geen draagvlak was bij de leraren. Daarom is nu een tussenfase ingelast waarin leraren mogen bezien wat zij vinden van Onderwijs2032. Daar heb ik een motie over gemaakt die gelijk ook het interruptiedebatje tussen de heren Van Meenen en Beertema zou kunnen "oplossen". Die motie regelt namelijk dat leraren volledig vrij moeten zijn om te kunnen adviseren over het curriculum, los van de commissie-Schnabel. Dat zou eerlijk zijn en dan weten we of er echt draagvlak is.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het draagvlak voor Onderwijs2032 ter discussie staat en dat daarom een "verdiepingsfase" is ingesteld waarin leraren tot 1 november de tijd krijgen om te bezien in hoeverre zij het eens zijn met de commissie-Schnabel;
van mening dat leraren in deze verdiepingsfase ongebonden moeten kunnen adviseren over een nieuw curriculum, dus ook los van het advies van de commissie-Schnabel;
verzoekt de regering, leraren geheel vrij te laten in de verdiepingsfase rond het advies voor een nieuw curriculum,
en gaat over tot de orde van de dag.
De heer Jasper van Dijk (SP):
Ik heb nog een aantal seconden spreektijd. De zorgen over Onderwijs2032 gaan met name over de vrees dat het nieuwe leren, waarmee wij tien jaar geleden hebben afgerekend, weer zijn intrede doet en — dat zeg ik tegen de heer Bruins — over het feit dat cruciale vakken wel degelijk op de tocht staan. Een vak als geschiedenis kan via Onderwijs2032 nog altijd naar de prullenbak verwezen worden via de vakoverstijgende domeinen. Wees dus waakzaam!
De voorzitter:
We wachten even totdat de laatste motie is rondgedeeld.
Ik zie dat de moties zijn rondgedeeld en dan gaan we verder. Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Dekker:
Voorzitter. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de woorden van de heer Rog over het debat over de vraag hoe het nu verder moet met Onderwijs2032. Dat debat is op twee vlakken constructief geweest. Het heeft allereerst geleid tot goede afspraken met de onderwijscorporatie over een verdiepingsslag en een gedegen betrokkenheid van leraren en het heeft in de tweede plaats op politiek vlak in de Tweede Kamer gezorgd voor een goede discussie waarin de wensen en de zorgen van de verschillende fracties op tafel zijn gelegd. Deze punten zullen in het verdere traject van Onderwijs2032 worden meegenomen.
Ik zal de moties even langslopen. De motie op stuk nr. 315 van de heer Van Meenen is inmiddels ook ondertekend door mevrouw Ypma. Het is een beetje een herhaling van zetten. Zij kennen mijn bezwaren tegen de motie. Als je dit wilt doen zonder dat de klassen veel groter worden of zonder dat het leidt tot veel minder lesuren is de raming van de heer Rog nog aan de conservatieve kant. Dit kost pakweg 3,3 miljard. Het is leuk om over te praten, maar totaal onrealistisch. Om die reden ontraad ik de motie.
De heer Van Meenen (D66):
Laten we de factchecker er meteen maar even op loslaten: hoeveel gaat er volgens de staatssecretaris in totaal naar het voortgezet onderwijs?
Staatssecretaris Dekker:
Naar po en vo gaat er in totaal — uit mijn hoofd — zo'n kleine 30 miljard.
De heer Van Meenen (D66):
Een kleine 30 miljard op een begroting van 32 miljard! Laat ik het anders vragen: ik zou graag een onderbouwing van dit getal zien.
Staatssecretaris Dekker:
Die kan ik de heer Van Meenen geven. Het gaat om ongeveer 1,8 miljard voor het voortgezet onderwijs. Als je het aantal lesuren terugbrengt van 25 naar 20, leidt dat tot een kostenverhoging van zo'n 20%. Hetzelfde geldt voor het basisonderwijs. Dat heeft een iets andere grondslag, maar daar gaat het om een kostenverhoging van ongeveer 1,5 miljard.
De voorzitter:
De heer Van Meenen rent nog een keer naar de interruptiemicrofoon.
De heer Van Meenen (D66):
Ik blijf het herhalen, dit is allemaal als wij doen wat de staatssecretaris het liefst wil, namelijk heel veel lesuren geven. Mij gaat het om de kwaliteit en hem gaat het om de kwantiteit. Ik vind het jammer, want dit soort teksten schrikken mensen misschien af. Het gaat er uiteindelijk om dat we docenten echt de gelegenheid geven om te werken aan de kwaliteit van hun onderwijs. Dat lijkt deze staatssecretaris echter te miskennen.
Staatssecretaris Dekker:
Dat is volgens mij niet het geval Het aantal uren dat leraren les moeten geven, is in Nederland aan de hoge kant. Leraren hebben op hun totale aanstelling echter nog steeds meer dan de helft van de tijd om aan niet-lesgebonden uren te besteden. Wij hebben in deze periode heel veel extra geïnvesteerd om te werken aan professionalisering. Als je zegt dat het aantal lessen 20% minder moet worden, moet dat uit de lengte of de breedte komen. Dan worden de klassen 20% groter. Ik hoor de heer Van Meenen in ieder debat spreken over "plofklasssen", maar kennelijk is dat hierbij geen probleem. Er kan ook 20% aan uren af, dat wil zeggen dat kinderen gewoon minder les krijgen, maar dat lijkt me ook onwenselijk. We hebben een uitvoerig debat gehad over onderwijstijd en daarmee zou je in de knel komen met de wet- en regelgeving. Dat kan dus niet eens. Of je wilt vasthouden aan uren en aan niet nog grotere klassen, maar dan moet er 20% meer geld bij. Dan kom je uit op dit soort bedragen. Er gaat ongelooflijk veel geld om in onderwijs. Als het aantal uren dat leraren les geven met 20% naar beneden moet worden gebracht, dan kost dat al gauw heel veel geld. Dit gaat om zo veel geld dat ik daarop zeg: zo'n verkenning is niet zinvol als daarvoor nog geen begin van een dekking in zicht is.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Dekker:
De motie-Van Meenen/Straus op stuk nr. 316 is in mijn ogen overbodig. Ik bevorder dit al actief. Ik ben druk doende om ervoor te zorgen dat de Onderwijscoöperatie een volwaardige beroepsgroep wordt. Ik ontraad de motie dus.
Dan ga ik in op de motie-Grashoff op stuk nr. 317.
De voorzitter:
Een moment alstublieft. Mevrouw Straus wil interrumperen.
Mevrouw Straus (VVD):
Ik heb de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 316 medeondertekend omdat wij nog eens wilden benadrukken hoe belangrijk wij het vinden dat ook docenten die niet zijn aangesloten bij een van de organisaties die lid zijn, zich vertegenwoordigd voelen bij de Onderwijsraad. Voor mij is deze bevestiging van de staatssecretaris voldoende. Wat mij betreft kan de motie worden ingetrokken. De heer Van Meenen is echter de eerste indiener; hij moet daar dus nog iets van vinden. Voor mij is dit antwoord voldoende.
De voorzitter:
Oké. Ik kijk even wat de heer Van Meenen gaat doen. Mijnheer Van Meenen, de mede-indiener van uw motie vraagt of u deze motie na dit antwoord wilt intrekken.
De heer Van Meenen (D66):
Ja, voorzitter, natuurlijk. Het gaat toch om de motie op stuk nr. 316? Ik wil niet dat wij ons vergissen.
De voorzitter:
Ja.
De heer Van Meenen (D66):
Ik voerde even een gesprekje met een collega over het onderwijs. Excuses.
De voorzitter:
Nee, dat is helemaal goed. Geen probleem.
Aangezien de motie-Van Meenen/Straus (31293, nr. 316) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Staatssecretaris Dekker:
Dan ga ik in op de motie-Grashoff op stuk nr. 317. Wij hebben heel erg lang gediscussieerd over de vraag hoe wij ervoor kunnen zorgen dat alle leraren die graag meedoen, hierbij betrokken worden. Ik krijg de indruk dat dit een motie is die tegemoetkomt aan een gevoel dat bij veel Kamerleden leeft, zonder dat zij daarbij direct vervallen in heel rigoureuze generieke maatregelen zoals het terugdringen van het aantal lesuren met 20%. Het zal ook per leraar verschillen. De ene leraar zal hierbij intensiever betrokken zijn dan de andere leraar. Wij komen de Onderwijscoöperatie al tegemoet door een aantal leraren dat zich hiervoor wil inzetten, ook te bekostigen. Deze motie heeft eigenlijk meer betrekking op alle leraren die willen deelnemen aan deze discussie. Ik wil deze motie graag overnemen. Vanmiddag zit ik met de regiegroep aan tafel; dat zijn de koepels van besturen. Ik kan het daar direct bespreken.
De voorzitter:
De staatssecretaris heeft gezegd, de motie op stuk nr. 317 te willen overnemen. Mij blijkt dat er geen leden zijn die daartegen bezwaar hebben.
Staatssecretaris Dekker:
De motie-Beertema op stuk nr. 318 ontraad ik. Dat spreekt voor zich.
De motie-Rog op stuk nr. 319 ga ik ook ontraden, en wel om een aantal redenen. Ten eerste veronderstelt de heer Rog dat er bij de lerarenbeurs sprake is van onderuitputting. Hij heeft daarmee een punt. Uit de Voorjaarsnota blijkt echter dat wij het niet gebruikte geld heel hard nodig hebben voor het oplossen van een aantal grote problemen op het vlak van onderwijs. Denk bijvoorbeeld aan de toegenomen stroom aan asielzoekerskinderen die een groot beslag leggen op de begroting van OCW. Dit jaar is er bijvoorbeeld al geen onderuitputting meer. Wij hebben dat geld echt nodig om dat te bekostigen. Ten tweede is werken aan intervisie en feedback niet alleen maar een kwestie van geld; scholen hebben hiervoor door de sectorakkoorden meer geld gekregen. Het is ook een kwestie van cultuur en organisatie. Ten derde is de lerarenbeurs een onderdeel van de afspraken die wij hebben gemaakt in de sectorakkoorden. Ik kan daar dus niet onmiddellijk van afwijken.
De heer Rog (CDA):
De staatssecretaris zegt dat wij de middelen van de lerarenbeurs dit keer nodig hebben. Daar doe ik geen afbreuk aan, maar wij hebben deze structurele lerarenbeurs ter verbetering van de kwaliteit van leraren. Het gaat mij niet om dit jaar. Het gaat er mij om dat wij middelen die wij beschikbaar hebben gesteld voor de lerarenbeurs, ook gebruiken voor de ontwikkeling van leraren. Dit dus gericht op scholing, op studie. Daarnaast wordt in deze motie slechts aan de staatssecretaris gevraagd om eens in gesprek te gaan met leraren, schoolleiders en besturen om te bezien in hoeverre tijd kan worden besteed aan intervisie, feedback en het voorbereiden van lessen. Dat hoeft niet meer geld te kosten. Het kan een oplossing zijn binnen de bestaande tijd en de bestaande middelen. Ik vraag dus niet om extra geld en ik vraag ook niet om de middelen voor de lerarenbeurs voor dit jaar aan te wenden voor opscholing. Ik vraag wel om de middelen die we ervoor beschikbaar hebben gesteld, er in het vervolg daadwerkelijk structureel aan op te laten gaan.
Staatssecretaris Dekker:
Ik zie het punt en ik wil ook graag tegemoetkomen aan de vraag van de heer Rog om met de partijen om te tafel te gaan zitten om te bekijken hoe we de doelstellingen, zoals het gebruikmaken van die beurs, werken aan je opleiding, meer informeel leren, feedback en vormen van intervisie, kunnen realiseren. Ik vind echter dat we hiermee echt vooruitlopen op een vraag die we later dit jaar moeten beantwoorden bij de begroting. Dan kunnen we alle tegenvallers en meevallers goed tegen elkaar afwegen. Ik vind het niet opportuun om daarop vooruit te lopen en nu al te zeggen dat we de grondslag verbreden als er eventueel wat ruimte is, ook gezien de problematiek die we wat dat betreft op het financiële vlak hebben. Als de motie wordt aangepast, in de zin dat we in gesprek gaan zonder dat daar direct financiële consequenties aan verbonden worden en zonder dat de grondslag van de lerarenbeurs wordt verbreed, kan ik ermee uit de voeten. Nu zitten die twee elementen echter in het dictum.
De heer Rog (CDA):
Ik heb de motie bedoeld zoals de staatssecretaris haar uitlegt. Dat is precies wat ik hem vraag, namelijk om in gesprek te gaan over de wijze waarop de lerarenbeurs in de toekomst voldoende gebruikt kan worden en over de wijze waarop men zich in de beschikbare tijd in een werkweek meer kan richten op intervisie, feedback en het samen lessen voorbereiden. Dat is wat ik de staatssecretaris vraag. Volgens mij heeft hij de motie in eerste instantie ook zo geïnterpreteerd. Daarmee zou de motie volgens mij overgenomen kunnen worden of oordeel Kamer kunnen krijgen. Als ik ergens een komma moet wijzigen in het dictum, ben ik daar altijd toe bereid, maar volgens mij is datgene wat de staatssecretaris zegt precies wat ik hem vraag te doen.
Staatssecretaris Dekker:
Wij hebben als commissie weleens gesproken over het scherper adviseren over moties. Dat ga ik in de nieuwe filosofie dan toch proberen. In dit dictum wordt gevraagd om een verbreding van de grondslag voor de regeling lerarenbeurs. De lerarenbeurs is bedoeld voor het volgen van een masteropleiding. De kosten hiervan worden betaald en de leraren worden hiervoor vrijgesteld. De lerarenbeurs is er dus niet voor bedoeld om vormen van intervisie en feedback die daarnaast plaatsvinden, dus los van een opleiding aan een hogeschool of universiteit, te financieren. Dat is wel wat het dictum impliceert. Als de heer Rog een harde knip kan maken in het dictum en zegt dat de staatssecretaris moet gaan praten met de schoolbesturen over de wijze waarop zij beter gebruik kunnen maken van de lerarenbeurs en daarnaast meer kunnen voldoen aan hun afspraken uit de sectorakkoorden rond feedback en intervisie, dan kan ik er goed mee uit de voeten. De motie zou dan op dit punt wel moeten worden aangepast.
De heer Rog (CDA):
Zo heb ik het ook beoogd en zo zullen wij het dictum aanpassen.
De voorzitter:
U gaat het dictum aanpassen. Wordt de motie dan overgenomen, of moet zij in stemming worden gebracht?
Staatssecretaris Dekker:
Wij hebben afgesproken dat ik de motie ontraad. De heer Rog en ik kunnen nog even contact hebben over het dictum van de motie. Als dat leidt tot een aangepast dictum, kan ik mijn advies herzien.
De voorzitter:
Oké. U gaat door met de motie op stuk nr. 320, neem ik aan.
Staatssecretaris Dekker:
De motie op stuk nr. 320 is eigenlijk de motie op stuk nr. 315, maar dan een beperktere variant. Ik zal deze motie om dezelfde reden ontraden. Ik wijs erop dat scholen in achterstandsgebieden al extra middelen krijgen. In het primair onderwijs is er de gewichtenregeling, in het voortgezet onderwijs zijn er de leerplusarrangementen. In dat kader kunnen scholen bijvoorbeeld al kiezen voor kleinere klassen of een iets kleinere lestaak van docenten. Het is een politieke keuze om daar nog iets bovenop te doen, maar die keuze kost geld. Ik zie voor deze motie geen dekking.
Ook de motie op stuk nr. 321 ontraad ik. Wij hebben een heel goede en fijne lijn besproken in de commissie. Wij hebben daar gezegd dat het rapport van de commissie-Schnabel, het Platform Onderwijs2032, niet in beton is gegoten. Het is het startpunt van een discussie, maar wij moeten niet alles overdoen wat er in het afgelopen jaar is gebeurd. Iedere leraar is in de discussie vrij om te zeggen wat hij wil. Ik heb niet de indruk dat er ook maar één leraar is die zich op dit punt laat inperken. De intentie van de heer Van Dijk met deze motie is echter een andere. Daarom ontraad ik de motie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Wij zijn gekomen aan het eind van dit VAO. Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid. De stemming over de moties zal aanstaande dinsdag plaatsvinden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20152016-90-3.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.