4 Onderwijs aan vluchtelingenkinderen

Aan de orde is het VAO Onderwijs aan vluchtelingenkinderen (AO d.d. 07/04). 

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Dit is een belangwekkend onderwerp. Het is goed dat wij er opnieuw over kunnen spreken. Ik dien een tweetal moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat vluchtelingenkinderen na aankomst in Nederland regelmatig worden verplaatst; 

overwegende dat al deze verhuisbewegingen niet goed zijn voor de ontwikkeling van het kind omdat er op deze wijze geen stabiele omgeving wordt geboden en dit belemmerend is voor het organiseren van onderwijs; 

verzoekt de regering, een voorstel uit te werken om het aantal verhuisbewegingen van vluchtelingenkinderen te beperken tot maximaal één keer, waarbij alleen in uitzonderlijke gevallen en om zwaarwegende redenen van de regel af kan worden geweken, en de Kamer voor de zomer van 2016 hierover te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 14 (34334). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat leerlingen via internationale schakelklassen worden voorbereid op het volgen van regulier onderwijs; 

constaterende dat jongeren rond de 18 jaar na de internationale schakelklas niet meer doorgaan voor een middelbareschooldiploma maar instromen op mbo-1-niveau; 

overwegende dat een deel van deze leerlingen een hoger onderwijsniveau zou aankunnen; 

van mening dat het van belang is om het maximale uit de talenten van deze jongeren te halen; 

verzoekt de regering, voorstellen uit te werken voor deze specifieke groep leerlingen die net buiten de leerplichtige leeftijd vallen, waarbij zij op het juiste niveau instromen bij een vervolgopleiding, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 15 (34334). 

De heer Van Meenen (D66):

Dan kom ik nog heel kort terug op het debatje dat we tijdens het algemeen overleg hadden over het onderzoek van mevrouw Le Pichon. De staatssecretaris is daarop ingegaan. Volgens hem zou het onderzoek bevestigen dat centrale lessen, dus alle vluchtelingenkinderen bij elkaar, beter zouden zijn dan decentrale lessen waarbij leerlingen in klassen met Nederlandse kinderen zitten. Mevrouw Le Pichon zegt zelf dat deze conclusie niet uit haar onderzoek te trekken is. Kan de staatssecretaris daar alsnog op reageren? 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Ik wil me graag aansluiten bij de laatste vraag van de heer Van Meenen over dat onderzoek. Het is namelijk wel een kwaaltje van de VVD-fractie dat zij graag wil dat asielkinderen onderwijs krijgen in een apart klasje, terwijl docenten aangeven dat dat echt niet wenselijk is voor de ontwikkeling van deze kinderen. Het lijkt mij bovendien ook voor de bevordering van de integratie niet echt gewenst. 

Ik heb een motie over de traumabehandeling van kinderen van vluchtelingen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat 74% van de scholen die onderwijs bieden aan kinderen van vluchtelingen traumaverwerking als knelpunt noemt bij het aanbieden van onderwijs aan deze kinderen; 

constaterende dat de regering ervoor kiest om docenten een onlinecursus te laten volgen die docenten leert de veerkracht en het herstel van kinderen te bevorderen en om te gaan met symptomen van traumatische stress (bekostigd door een privaat vermogensfonds); 

van mening dat het voor het welzijn van kinderen verstandiger is om professionele hulpverleners in te zetten wanneer kinderen van vluchtelingen te kampen hebben met (oorlogs)trauma's; 

verzoekt de regering, binnen het onderwijs professionele jeugdhulpverlening in te zetten gericht op traumaverwerking bij kinderen van vluchtelingen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Siderius. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 16 (34334). 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor zijn beantwoording in het algemeen overleg. De ChristenUnie heeft grote waardering voor scholen en leraren die vluchtelingenkinderen opvangen en begeleiden. Dat is een flinke opgave en daar hoort ook extra bekostiging bij. Wat ons betreft, zou dat in het basisonderwijs ook voor het tweede jaar moeten gelden. 

In het debat heb ik ook gevraagd naar de ongelijkheid tussen de bekostiging van onderwijs aan achterstandskinderen en de bekostiging van onderwijs aan vluchtelingenkinderen. Scholen krijgen een bepaald bedrag voor kinderen met laagopgeleide ouders. Het bedrag dat scholen krijgen voor vluchtelingenkinderen, valt vaak lager uit dan het extra geld dat is gemoeid met onderwijs aan kinderen met een achterstand. Waarom ontvangt een school meer geld voor een kind met laagopgeleide ouders dan voor een kind dat de taal en cultuur niet kent? Ik snap dat niet. Daarom dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat ongeveer de helft van ouders die statushouder zijn, hoogopgeleid zijn en dat een school daarom geen achterstandsmiddelen ontvangt voor extra begeleiding van het kind; 

overwegende dat vluchtelingenkinderen, ook met hoogopgeleide ouders, extra begeleiding nodig hebben, omdat zij de Nederlandse taal nog niet machtig zijn en de cultuur niet kennen; 

verzoekt de regering, voor nieuwkomers (vluchtelingenkinderen en statushouders) altijd maatwerkfinanciering aan scholen te verstrekken, in ieder geval in het eerste schooljaar, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bruins. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 17 (34334). 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. We hebben een stevige discussie gevoerd met de staatssecretaris over onderwijs aan vluchtelingenkinderen. Die discussie spitste zich toe op de bekostiging in het primair onderwijs voor het tweede jaar. In het voortgezet bestaat die bekostiging voor twee jaar, maar in het primair onderwijs gaat het om slechts één jaar. Er is door velen, onder meer door de PO-Raad, op aangedrongen om dit grote financiële probleem op te lossen. Ik er heel blij mee dat ik de volgende motie hier kan voorleggen. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

van mening dat er adequate bekostiging dient te zijn voor de opvang en scholing van vluchtelingenkinderen; 

constaterende dat er in het primair onderwijs voor één jaar aanvullende bekostiging is en in het voortgezet onderwijs voor twee jaar; 

overwegende dat onderwijsachterstanden niet na één jaar zijn ingelopen; 

overwegende dat het uit het oogpunt van integratie en participatie nodig is om te investeren in onderwijs aan vluchtelingenkinderen; 

verzoekt de regering, middelen vrij te maken zodat basisscholen ook in het tweede jaar aanvullende bekostiging krijgen voor de scholing van vluchtelingenkinderen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Grashoff, Rog, Siderius, Bruins, Van Meenen en Ypma. 

Zij krijgt nr. 18 (34334). 

Mevrouw Straus (VVD):

Bij ons in de VVD-fractie is het gebruikelijk dat wij altijd bekijken in hoeverre er dekking is voor goede voorstellen. Ik zou deze motie heel graag op die manier willen beoordelen. Daarom vraag ik de heer Grashoff waar hij de dekking vindt voor het voorstel. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Er zijn verschillende mogelijkheden voor dekking. Wat ons betreft hoeft die dekking overigens niet per se uit de onderwijsbegroting te komen. De eerste mogelijkheid betreft het volgende. Zeer onlangs is er een voorjaarsnota gepresenteerd waaruit blijkt dat, in tegenstelling tot alle verwachtingen en na opvang van de nodige tegenvallers, ons EMU-saldo nog met 0,1% zal verbeteren gedurende het lopende jaar. Het gaat om een bedrag van ongeveer 700 miljoen. Daar kun je zowaar een paar probleempjes mee oplossen. 

De tweede mogelijkheid zou kunnen zijn om te putten uit de integratiereserve, de reserve die is aangelegd voor de financiële problematiek rondom het hele asielvraagstuk, waar dit punt evident een onderdeel van is. Dat zou ook een heel goede mogelijkheid zijn. 

Gezien de omvang van het bedrag, kan ik mij ook voorstellen dat er geheel of gedeeltelijk in de marges van de onderwijsbegroting mogelijkheden te vinden zijn. We hebben weleens eerder gesproken over de diagnostische tussentijdse toets. Dat onderwerp mag wat mij betreft zo verdwijnen. Daarmee zou al een flink deel van dit stuk kunnen worden bekostigd. 

Gelet op de inschatting van onder meer de PO-Raad, heeft de staatssecretaris een bedrag van 24 miljoen genoemd. Daar zit volgens mij nog steeds een zekere dubbeltelling in met de achterstandsmiddelen. Het is dus mogelijk dat het bedrag ietsje lager uitvalt. Pin mij er niet op vast, maar met de cijfers van de PO-Raad zal het bedrag ergens tussen de 14 miljoen en 24 miljoen zijn. Het probleem zou dus oplosbaar moeten zijn langs een van deze wegen. 

Mevrouw Straus (VVD):

De heer Grashoff heeft een mooie opsomming gegeven. Heeft hij in de overweging voor alle verschillende posten die hij heeft aangedragen, ook meegenomen dat we überhaupt al een overschrijding hebben van 145 miljoen op de post inzake asielkinderen? 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dat is zeker het geval. Ik zou bijna zeggen: als je ziet hoe zwaar de financiële inspanning is die wij ons in Nederland moeten getroosten voor het hele asielvraagstuk, inclusief het onderwijs, dan moet je je afvragen of we niet bezig zijn om dingen voor 80% te doen. We zouden ook die investering van 20% moeten doen waarmee het echt mogelijk wordt gemaakt dat mensen op een volwaardige en gelijkwaardige manier gaan participeren, dat zij bij wijze van spreken een baan vinden op het goede niveau en uiteindelijk ook bijdragen in de kosten. Ik zeg dat met name in de richting van de VVD. Zie dit ook als een investering in de toekomst van onze samenleving en van de mensen die hier zijn en die hier blijven. Die willen wij ook graag als dragers zien van onze samenleving. 

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. In het eerste AO over vluchtelingenkinderen vroeg ik de staatssecretaris hoe hij dit zou bekostigen en wat hij zou schrappen uit het reguliere onderwijs. Ik vond dat een legitieme vraag. D66 en vooral de SP vonden het alleen al schandelijk dat ik de vraag durfde te stellen. Elke onderwijseuro kun je echter maar één keer uitgeven. Ik hoor mijnheer Grashoff een prachtig verhaal houden over hoe hij dit allemaal gaat bekostigen, maar ik hoor hem niets zeggen over de ouderen in Nederland, over de gezondheidszorg, en over de gepensioneerden. Nee, hij houdt een ongelooflijk verhaal over het bekostigen van die asielindustrie. We weten dus weer waar GroenLinks staat. Wij staan er anders in en vandaar deze motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat in 2014 en 2015 in totaal 235 miljoen euro uit de onderwijsbegroting is vrijgemaakt ten behoeve van onderwijs aan asielzoekerskinderen; 

overwegende dat dit geld dus niet aan het reguliere onderwijs is besteed; 

overwegende dat aan de instroom van asielzoekers geen einde komt, maar dat deze de komende jaren juist verder zal toenemen; 

verzoekt de regering, de beschikbare menskracht en het beschikbare onderwijsbudget aan het reguliere onderwijs te besteden en niet aan asielzoekerskinderen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 19 (34334). 

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. We hebben recent twee keer gesproken over vluchtelingenkinderen in het onderwijs. In het eerste debat hebben wij gevraagd om een nadere toelichting op de beschikbare middelen en de argumentatie waarom in het voortgezet onderwijs twee jaar bekostiging plaatsvindt en in het basisonderwijs één jaar. De antwoorden van de staatssecretaris waren voor de CDA-fractie niet bevredigend. Dat is de reden geweest dat het CDA de motie van de heer Grashoff om ook het onderwijs aan vluchtelingenkinderen in het tweede jaar van het basisonderwijs te bekostigen, net zoals in het voortgezet onderwijs, te ondersteunen. 

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. 94% van de kinderen die als vluchteling naar Nederland komen en die in het basis- of voortgezet onderwijs thuishoren, vindt binnen drie maanden een plek in het Nederlandse onderwijs. Dat is heel knap. Dat is een pluim voor iedereen die daar elke dag mee bezig is. Wij willen allemaal dat ook deze kinderen in Nederland goed onderwijs krijgen, maar het geld dat wij daarvoor ter beschikking hebben, moeten wij wel zo goed mogelijk besteden, want we kunnen een onderwijseuro maar één keer uitgeven, ondanks dat anderen vaak denken dat het geld niet op kan. We hebben gekeken hoe het geld slimmer kan worden ingezet. Daarover dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat door de toename van het aantal vluchtelingenkinderen in ons onderwijs de OCW-begroting voor 2016 145 miljoen euro tekortkomt; 

overwegende dat veel vluchtelingenkinderen verspreid worden over tal van scholen en op die scholen de juiste expertise soms ontbreekt; 

overwegende dat het gezien de vele verhuisbewegingen die deze kinderen maken, een voordeel voor hen zou zijn als de gebruikte onderwijsmethoden op elkaar aansluiten; 

constaterende dat het in het belang van deze leerlingen is om door concentratie van kennis en kunde, beter en efficiënter onderwijs aan te kunnen bieden; 

verzoekt de regering, in overleg met het onderwijs, COA en LOWAN, nog dit jaar met voorstellen te komen om meer samenhang in het onderwijs aan vluchtelingenkinderen te realiseren en zo een betere doelmatigheid van de inzet van publieke middelen te bevorderen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 20 (34334). 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Juist vluchtelingenkinderen, die al heel veel hebben meegemaakt, hebben het recht om gewoon kind te kunnen zijn op school. Een succesvolle integratie van deze kwetsbare kinderen vraagt om extra inspanningen vanuit het onderwijs. Iedere school die kinderen opvangt verdient dan ook een groot compliment, omdat men de vluchtelingenkinderen welkom heet. Deze scholen verdienen voldoende middelen voor hulp en de juiste materialen. In één jaar zijn de taalachterstanden van vluchtelingenkinderen niet weggewerkt. Voor een succesvolle integratie is extra bekostiging in het tweede jaar vanuit het onderwijsveld zeer wenselijk. Daarom hebben wij de motie ondersteund van de heer Grashoff. Wij willen hetzelfde. Wij hadden een eigen motie klaarliggen, maar wij hebben beide moties in elkaar geschoven. Wij hopen dat op die manier het compliment het onderwijsveld bereikt en dat het onderwijsveld blijft doorgaan met de aandacht die de vluchtelingenkinderen verdienen. 

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ook ik wil graag een groot compliment geven aan alle schoolleiders, leraren, ouders, vrijwilligers en schoolbesturen die zich er keihard voor inzetten om ervoor te zorgen dat kinderen die hier onvrijwillig naartoe komen zo snel mogelijk een plek krijgen in ons Nederlands onderwijs. Er wordt ongelooflijk hard gewerkt en volgens mij verdient dat ook van onze kant waardering. 

Er is een aantal vragen gesteld. Een daarvan gaat met name over het onderzoek van mevrouw Le Pichon en over de brief die zij daarover heeft gestuurd. Wij zijn in onze brief vrij beknopt geweest. Wij baseren ons op het deel van het onderzoek waarin mevrouw Le Pichon aangeeft dat speciale taalklassen effectief zijn. Ik baseer mij nu op datgene wat zij op haar eigen website heeft staan. Het resultaat van die taalklassen verbaasde haar. In haar onderzoek vergeleek zij het niveau van kinderen tijdens de eerste drie jaar nadat zij Taalschool het Mozaïek hadden verlaten met het niveau van klasgenoten in het basisonderwijs. Een jaar nadat zij de taalschool hadden afgerond, bleek dat de kinderen al op het niveau zaten van hun klasgenoten in het reguliere onderwijs, ongeacht de leeftijd waarop zij naar Nederland waren gekomen. Met andere woorden — en dat lees ik ook in de brief die mevrouw Le Pichon daarna heeft gestuurd — wij delen volgens mij de conclusie dat speciale taalscholen een positief effect hebben. 

Het andere punt dat mevrouw Le Pichon daarbij aanstipt is dat ook na de taalklas goede begeleiding nodig is. Ook daarover verschillen wij niet van mening. Ik vind het ook belangrijk dat kinderen daarna in aanraking komen met andere kinderen, vanuit het perspectief van integratie. Ook daarna moet aan taal worden gewerkt en aan extra zorg. Ook in het basisonderwijs zijn voor die kinderen extra middelen beschikbaar. 

Dan ga ik naar de moties. 

De heer Van Meenen (D66):

De kwestie van dat onderzoek kwam op in het licht van de vraag of scholen die een, twee of drie vluchtelingenkinderen in hun zorg hadden, ook bekostigd zouden moeten worden. De redenering van de staatssecretaris was: nee, want het is pas effectief als het gebeurt in groepsverband van vluchtelingenkinderen, zeg ik dan maar even, en dat is precies waarvan mevrouw Le Pichon nu zegt: die conclusie mag niet uit mijn onderzoek getrokken worden. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik constateer dat mevrouw Le Pichon ook in haar eigen onderzoek aangeeft dat speciale taalklassen een positief effect hebben. Ik baseer dat ook op een aantal andere onderzoeken. Onze eigen inspectie heeft daar eveneens weleens onderzoek naar gedaan. Dat is de reden waarom er een drempel in de bekostiging zit. Wij willen ook basisscholen ertoe aanzetten, met hun collega's van andere scholen afspraken te maken over hoe je asielzoekerskinderen in klasjes les kunt geven. Als er één kind achterin de klas zit en je krijgt voor dat ene kind extra bekostiging, dan kun je daar geen extra docent voor inhuren en krijgt zo'n kind dus ook geen goed taalonderwijs. Daarmee wordt de integratie van dat kind belemmerd. Het is gewoon veel beter en effectiever — dat zien we ook bij de basisscholen en bij de azc's — als je die kinderen in het begin al bij elkaar zet, daar gespecialiseerde docenten op zet en zo snel mogelijk ervoor zorgt dat ze de Nederlandse taal onder de knie krijgen. 

De heer Van Meenen (D66):

De kwestie hier is of mevrouw Le Pichon dat nu wel of niet bevestigt. Dat doet zij dus niet, maar het komt de staatssecretaris natuurlijk goed uit, want wat hij zegt betekent dat hij scholen die één, twee of drie kinderen opvangen en extra taalonderwijs willen geven, niet hoeft te bekostigen. Dat is eigenlijk de conclusie die dus niet gebaseerd is op het onderzoek van mevrouw Le Pichon. 

Staatssecretaris Dekker:

Dit is een gevolgtrekking van de heer Van Meenen die ik niet deel. Ik zou juist andersom willen redeneren. Dit is een stimulans voor scholen om met collega's ervoor te zorgen dat je het niet over je heen laat komen en maar kijkt wat er gaat gebeuren, van: ongeacht of het er dan één is of dat het er tien zijn, wij laten het maar gebeuren. Wij willen dat scholen ook onderling met elkaar aan tafel gaan zitten om te bezien of het, als er vluchtelingenkinderen komen, niet handiger is om speciale taalklassen neer te zetten, wetende dat die bijdragen aan de effectiviteit en een positief effect hebben op het taalvermogen van deze leerlingen. Dat is de reden dat er een drempel in de bekostiging zit. 

Voorzitter. Ik ga de moties langs en begin met de motie-Van Meenen op stuk nr. 14, een verzoek om verhuisbewegingen te beperken. Ik vind die motie echt overbodig. Volgens mij is alles wat mijn collega Klaas Dijkhoff doet en waar ik zelf ook bij betrokken ben, evenals de afspraken met de VNG ervoor bedoeld, de doorstroom vanuit de opvangcentra van vluchtelingen met een status te vergroten. Dan zijn er ook minder faciliteiten voor noodopvang nodig. Die kunnen maar kort worden benut en dat leidt tot die verhuisbeweging. Om daar bovenop nog eens een plan te maken, is volgens mij niet zinnig. Alles wat wij doen, doen wij met dit doel en daarom is deze motie overbodig. 

Dan kom ik op de motie-Van Meenen op stuk nr. 15. Ik denk dat de heer Van Meenen een terecht punt heeft. Leerlingen met taalachterstanden stromen soms moeilijker door naar de hogere niveaus van het voortgezet onderwijs. Het afgelopen jaar hebben het LOWAN van het vo en de VO-raad ook gesprekken gevoerd over de vraag hoe je zorgt voor goed doorlopende leerlijnen en voor een goede doorstroom van asielzoekerskinderen naar het reguliere onderwijs. Het lijkt mij goed als die gesprekken doorgaan. Wat dat betreft kan ik het oordeel over deze motie aan de Kamer laten. 

Ik kom op de motie op stuk nr. 16 van mevrouw Siderius. Die motie ontraad ik. Ik vind het belangrijk dat leraren kunnen signaleren dat er iets met een kind aan de hand is. Dat betekent niet dat er in iedere klas een hulpverlener zou moeten zitten. Ik vind het ook niet de taak van het onderwijs om in het geval van trauma's de hulpverlening over te nemen. Scholen moeten doorverwijzen naar de instanties die daarvoor zijn. Wij hebben een heel goede jeugdzorg in Nederland. We hebben heel goede instanties die een bijdrage kunnen leveren aan het opvangen van en het zorgen voor kinderen als er sprake is van trauma's. 

Mevrouw Siderius (SP):

Dat is precies het probleem. De staatssecretaris zegt: docenten moeten maar online een cursus volgen, via internet dus, om minder handelingsverlegen te zijn als kinderen van asielzoekers trauma's hebben. Ze moeten dat dan maar oplossen in de klas, terwijl je liever zou willen dat een jeugdhulpverlener in de klas aan kinderen voor wie het echt nodig is professionele hulpverlening aanbiedt. Dat gebeurt nu niet. Nu wordt het op het bordje geschoven van de docent. Dat vinden docenten niet leuk, want docenten zeggen: wij willen onderwijs geven, wij zijn geen jeugdhulpverlener. Het zou de staatssecretaris sieren als hij zegt: voor deze trauma's ga ik mensen uit de jeugdhulpverlening of de jeugdzorg invliegen om ervoor te zorgen dat dit op een ordentelijke wijze wordt behandeld. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben het helemaal met mevrouw Siderius eens dat docenten, leerkrachten, geen jeugdhulpverleners zijn. Die moeten dat in mijn ogen ook niet worden. De handreikingen die wij beschikbaar stellen zijn ook niet bedoeld om het takenpakket van docenten uit te breiden, in de zin van "eigenlijk is het iets van jeugdzorg, maar jullie moet dat er maar bij doen". Ze zijn bedoeld om leraren in staat te stellen om te herkennen wanneer er sprake is van trauma's, zodat ze goed kunnen doorverwijzen naar professionele hulp. In deze motie staat: zet in iedere klas een jeugdhulpverlener. Dat gaat in mijn ogen te ver. 

Mevrouw Siderius (SP):

Misschien is het dictum niet goed geformuleerd; ik zal er nog eens naar kijken. De SP vraagt met deze motie om professionele jeugdhulpverleners in te zetten daar waar nodig. We gaan natuurlijk niet in elke klas een jeugdhulpverlener neerzetten als dat niet nodig is. Het moet wel effectief en doelmatig zijn. Daar waar het aan de orde is en kinderen van vluchtelingen kampen met trauma's, kunnen wij dat niet op het bordje van de docenten leggen. Ik zal nagaan of ik het dictum nog wat kan wijzigen. Ik hoop dat de staatssecretaris dit nog eens wil overwegen, want het lijkt mij broodnodig. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kijk natuurlijk altijd met liefde naar een aangepaste motie. Als ik hoor waar het naartoe gaat, namelijk daar waar nodig, waar kinderen trauma's hebben, moet er sprake zijn van jeugdhulpverlening, kan ik alleen maar zeggen dat ik het daar volledig mee eens ben. Daarmee wordt de motie heel overbodig. We hebben immers goede instanties in Nederland die kunnen zorgen voor opvang. 

De voorzitter:

De motie wordt dus ontraden? 

Staatssecretaris Dekker:

Ik blijf haar ontraden. 

Ik kom op de motie op stuk nr. 18 over het tweede jaar van de bekostiging. 

De voorzitter:

Dat is de motie op stuk nr. 17. 

Staatssecretaris Dekker:

Sorry, de motie op stuk nr. 17 van de heer Bruins. Die gaat over maatwerkfinanciering. Ik vrees dat er in deze motie twee dingen door elkaar lopen. Aan de ene kant gaat het om maatwerkfinanciering, wat betrekking heeft op de ritmiek van uitbetaling. Die moet beter aansluiten bij de realiteit. Aan de andere kant loopt er iets doorheen. De heer Bruins vraagt eigenlijk om een bepaalde regeling uit te breiden. Ik vind dat we geen appels met peren moeten vergelijken, maar dat lijkt in deze motie wel te gebeuren, vandaar dat ik haar ontraad. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter, dank voor de mogelijkheid om mijn motie nog even toe te lichten. Ik duid hier specifiek op het verschil tussen vluchtelingenkinderen en kinderen van statushouders. Kinderen van statushouders komen Nederland ook voor het eerst binnen, maar dan bijvoorbeeld in het kader van gezinshereniging. Die hebben het eigenlijk net zo moeilijk als kinderen van vluchtelingen die voor het eerst Nederland binnenkomen. Voor de vluchtelingenkinderen is maatwerkfinanciering, maar de kinderen van statushouders hebben alleen recht op onderwijsachterstandsmiddelen en dan nog alleen wanneer de ouders hoogopgeleid zijn. Daar zit voor mij de scheefheid. In de eerste plaats is die financiële bijdrage lager dan de maatwerkfinanciering voor vluchtelingen. In de tweede plaats is de helft van de statushouders/ouders hoogopgeleid. Dan zijn er dus helemaal geen middelen voor kinderen van die statushouders. Daar zie ik een probleem. 

Staatssecretaris Dekker:

Dat berust op een misverstand dat ik hier onmiddellijk kan wegnemen. Ook bij de nareis, bijvoorbeeld bij gezinshereniging, kunnen scholen die dit voor deze kinderen moeten aanvragen, gewoon aanspraak maken op de regelingen die ik heb beschreven in de brief en op de maatwerkbekostiging die daarbij hoort. Volgens mij leidt deze motie tot verwarring. Ik blijf haar dus ontraden. Ik hoop echter op deze manier tegemoet te zijn gekomen aan de zorg die bij de heer Bruins leeft. 

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik kijk er nog even naar en zal er op terugkomen. 

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom op de motie-Grashoff c.s. op stuk nr. 18. Deze motie gaat eigenlijk over een uitbreiding van de reguliere regeling die we nu kennen voor asielzoekers. Ik hecht eraan om nog maar eens te benadrukken dat wij veel extra doen voor asielzoekerskinderen. Ik zeg dat, omdat ik vind dat dit in het publieke debat soms wat wordt platgeslagen. Wij doen veel extra voor asielzoekerskinderen, ook in het basisonderwijs. Voor kinderen die naar Nederland komen, is de bekostiging twee keer zo hoog als voor kinderen die gewoon in Nederland zijn geboren en hier wonen. Van dat geld kunnen scholen veel extra doen. Na dat tweede jaar is de bekostiging in het basisonderwijs wat anders dan in het voortgezet onderwijs. In het voortgezet onderwijs krijgen ze dit in het tweede jaar, maar daarna houdt het eigenlijk op. De achterstandsbekostiging in het voortgezet onderwijs heeft niet de omvang van die in het basisonderwijs. In het basisonderwijs is er in het tweede jaar, maar ook in het derde, vierde en vijfde jaar, dus eigenlijk gedurende de hele schoolloopbaan, voor ongeveer de helft van deze kinderen een extra bekostiging. Zij komen immers in aanmerking voor achterstandsbekostiging. Dat is dus gemiddeld genomen, bekeken over de hele schoolpopulatie, ongeveer anderhalf keer zo veel als wat Nederlandse kinderen krijgen, of kinderen die in Nederland zijn geboren en hoogopgeleide ouders hebben. 

We doen op dit vlak dus veel extra. We doen ook veel extra vanwege de grote aantallen. We hebben nu met veel meer vluchtelingenkinderen te maken dan in de jaren hiervoor. Nederland is een welvarend en beschaafd land, dus we moeten ervoor zorgen dat ieder kind hier goed onderwijs krijgt. Wat er in de motie wordt gevraagd, gaat echter eigenlijk nog iets verder. In de motie wordt gezegd: alle regelingen die wij in Nederland hebben, moeten nog eens worden uitgebreid. Op verzoek van de Kamer heb ik in kaart gebracht wat dat zou kosten. Dat is een niet onaanzienlijk bedrag. Als de indieners dit willen uitbreiden, horen zij ook aan te geven waar dat geld dan vandaan moet komen. Ik heb de uitdagingen geschetst waar we al voor staan om die eerste twee punten aan te pakken en de volume-effecten te ondervangen. Dat zet de boel al redelijk op scherp. Ik kan dit niet nog even uit de plooien halen. De suggestie dat het minder zou zijn dan die 24 miljoen waarover ik in mijn brief heb geschreven, kan ik hier ook direct van tafel halen. We hebben hierbij namelijk echt al rekening gehouden met het feit dat een deel in aanmerking komt voor achterstandsbekostiging. Als de indieners dit willen, kost het dus dit. Ik zie vooralsnog daarvoor geen dekking. Daarom moet ik deze motie ontraden. 

Ook de motie op stuk nr. 19 ontraad ik. Die gaat eigenlijk helemaal de andere kant op, want daarin wordt voorgesteld om helemaal niets meer voor asielzoekerskinderen te doen. Ik vind dat ieder kind recht heeft op goed onderwijs. 

Mevrouw Straus vraagt in haar motie op stuk nr. 20 om in overleg te treden met een aantal instanties, onder andere met het COA en LOWAN, om te bekijken of het mogelijk is het nog beter en wellicht ook doelmatiger te organiseren, ook om de kosten wat te drukken. Het lijkt mij goed om dit onderwerp mee te nemen bij het overleg dat wij sowieso al hebben. Ik neem de motie graag over. Ik zou die motie graag overnemen. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ja, het gaat over die laatste motie. Dit raakt natuurlijk ook aan de eerste vraag van de heer Van Meenen over dat onderzoek. Dit gaat over het decentraal of centraal organiseren van onderwijs aan vluchtelingenkinderen. Wat doet het centraal organiseren — het maken van aparte klassen — voor kinderen van vluchtelingen met de integratie van deze kinderen? 

Staatssecretaris Dekker:

Integratie loopt langs verschillende lijnen. Een belangrijk onderdeel van integratie is dat leerlingen de taal kunnen spreken, zodat ze met elkaar kunnen communiceren. Als wij zien dat centrale taalklassen ervoor zorgen dat dit op de snelst en de best mogelijke manier gebeurt, ben ik voor dat soort taalklassen. Ik zie echter wel het punt dat mevrouw Siderius aankaart, namelijk dit dat al die kinderen dan bij elkaar zitten. De vraag is dan of ze nog wel andere kinderen ontmoeten. Zoals ik in mijn brief heb beschreven, vind ik het juist heel erg mooi dat er scholen zijn die dat proberen te ondervangen. Men zegt dat ze dat onderdeel in een centrale klas doen maar dat ze 's middags nagaan of deze kinderen een plek kunnen krijgen in andere scholen waar zij kinderen ontmoeten. Dat alles is mogelijk. Dat zijn ook de dingen die ik in dit soort overleggen met schoolbesturen bespreek. In mijn ogen weten we daarmee ook een goede balans te vinden tussen de behoefte om aan de ene kant te werken aan het zo snel mogelijk onder de knie krijgen van de taal en aan de andere kant aan het werken aan ontmoeting. 

Mevrouw Siderius (SP):

De staatssecretaris gaat niet echt in op mijn vraag. Wat is het risico? Wij willen toch dat we een gezamenlijke toekomst hebben en dat deze kinderen ook integreren in onze samenleving en dat zij in contact komen met andere kinderen? Als wij ze apart zetten, organiseren wij vanuit de overheid al segregatie. Dat willen we niet. We willen juist dat deze kinderen meedoen. Wij willen dat ze Nederlandse vriendjes krijgen en dat ze onze normen en waarden leren kennen. Dat gaat niet gebeuren als u ze apart in een klasje zet. We weten wel dat de VVD rare ideeën heeft over integratie. Mevrouw Straus zei in het debat dat we deze kinderen dan maar moeten leren dat ze niet op de snelweg moeten fietsen. Als dat de visie is van de VVD op integratie, hoop ik toch dat de staatssecretaris wat verder wil kijken en dat hij deze motie niet afvoert. Dit zorgt er immers juist voor dat wij mensen apart zetten, terwijl wij toch graag een gezamenlijke toekomst willen. 

Staatssecretaris Dekker:

Voor een gezamenlijke toekomst is het belangrijk dat je zo snel mogelijk de Nederlandse taal spreekt. Daarvoor zijn centrale taalklassen bijzonder effectief. Eerlijk gezegd vind ik de opmerkingen die mevrouw Siderius maakt, geen recht doen aan de enorme inzet die heel veel docenten in bijvoorbeeld het voortgezet onderwijs plegen om in internationale schakelklassen deze kinderen zo snel mogelijk Nederlands te leren, ze zo snel mogelijk te leren wat het betekent om in dit land te wonen en ze zo snel mogelijk te leren hoe zij zich in Nederland met misschien andere gebruiken moeten gedragen. Daar wordt fantastisch werk geleverd. Als Mevrouw Siderius dan suggereert dat dit eigenlijk alleen maar een kwestie is van meewerken aan segregatie en vervreemding, distantieer ik mij daar echt van. 

Mevrouw Straus (VVD):

Ik wil graag een toelichting geven op mijn motie. Ik wil eigenlijk niet meer en niet minder dan dat u gaat kijken of u type 1, 2 en 3 van de bestaande wijze met betrekking tot onderwijs aan nieuwkomers wilt bevorderen, zodat kinderen, indien zij daarin geslaagd zijn, zo snel mogelijk in type 4-basisscholen kunnen instromen. Dat zijn normale basisscholen die geïntegreerd zijn in reguliere klassen. Het is dus niet meer en niet minder dan datgene wat gewoon de bestaande praktijk is. Het is echt niet mijn bedoeling om tot grote, geconcentreerde situaties te komen. Het gaat er veel meer om samenhang te creëren tussen al die verschillende goede initiatieven die er zijn. Ik zie namelijk dat er verbetering kan plaatsvinden wat de samenhang betreft. 

De voorzitter:

Staatssecretaris, wilt u daarop reageren, of is het nu duidelijk? 

Staatssecretaris Dekker:

Het is duidelijk maar ik had het ook zo begrepen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb even wat geaarzeld, vandaar deze wat vertraagde interruptie naar aanleiding van mijn motie over onderwijsbekostiging in het tweede jaar. Het is duidelijk dat we moeten oppassen om niet tot een herhaling van zetten te komen. Voor de helderheid vraag ik het volgende. Ik ben en blijf enigszins verbijsterd over de halsstarrigheid van de staatssecretaris. Zijn hele verhaal gaat in principe uit van een positieve grondhouding ten aanzien van de intensiviteit van onderwijs aan kinderen met een vluchtelingenachtergrond. Hij benadrukt zelf — ik zeg het even in mijn woorden — dat het soms een schooltje in een school is, dat je wilt integreren, dat je het in de school wilt, maar ook dat je toch gespecialiseerde leerkrachten moet hebben. Ik kan mij niet voorstellen dat de staatssecretaris daadwerkelijk denkt en vindt dat we in één jaar tijd de taalachterstand inlopen. Volgens mij weet hij net zo goed als ik dat dit niet zo is. Vanwaar die halsstarrigheid? Volgens mij zet een heel groot deel van de Kamer bewust erop in om ervoor te zorgen dat we iets niet half doen, maar goed doen. Ik kan mij niet voorstellen dat de staatssecretaris dat niet met ons eens is. 

Staatssecretaris Dekker:

Lang niet alle kinderen hebben die achterstand na een jaar weggewerkt. Het stopt niet na een jaar, ook niet in financiële termen. Scholen krijgen gemiddeld genomen, ook in de huidige regelingen, gewoon nog extra geld voor deze kinderen, ook in de jaren erna. Kijk naar wat er gebeurt op heel veel basisscholen. Het overgrote deel, en dat geldt evenzeer voor reguliere leerlingen, gaat over het leren van de taal. Dat is onderdeel van het reguliere onderwijs. De vraag is dan eigenlijk of we dat afdoende vinden. Daarover verschillen de heer Grashoff en ik van mening. Deze regelingen werken al vijftien jaar en werken al vijftien jaar goed. Het is niet zo dat het fenomeen van vluchtelingenkinderen plotseling is ontstaan en dat we een regeling hebben moeten verzinnen. Ook twee jaar terug en tien jaar terug hadden we vluchtelingenleerlingen, voor wie deze regelingen afdoende waren. Het gaat nu alleen om grotere aantallen. Mijn punt is dat we al een enorme inspanning te leveren hebben om ervoor te zorgen dat we de volume-effecten goed aankunnen. Dit komt er bovenop. Ik heb aangegeven wat dat precies vergt. Ik constateer dat de heer Grashoff wel de vraag op tafel legt, maar het financiële probleem daarbij niet oplost. Dan moet het toch uit de lengte of uit de breedte komen. 

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik begin met dat laatste. Zover als dat in redelijkheid vanuit mijn positie kan, heb ik daar een opening op gegeven op basis van de interruptie van mevrouw Straus. Ik heb aangegeven dat dit wat de fractie van GroenLinks betreft niet per definitie uit de Onderwijsbegroting hoeft te komen. Voor een deel van de hele problematiek rond asiel in zijn algemeenheid is het uitgangspunt van het kabinet om die niet helemaal ten laste van de reguliere begroting te laten komen, maar wel te realiseren dat er extra geld is. Bij mijn weten is dat over 2015 in totaal 600 miljoen geweest. Ik denk dat de staatssecretaris ook een goede reden heeft om met zijn collega van Financiën door te spreken over de vraag wat dit betekent. Dat zou ik hem ook willen aanraden. Is hij bereid om dat te doen? Moeten we er dan misschien op terugkomen bij de behandeling van de Voorjaarsnota? Dan praten we namelijk weer breder; ik doe dat graag. Maar ik voel mij door de staatssecretaris nu niet gesteund op de inhoud. Ik denk dat we dit bij voorkeur wel zouden willen. Ik erken dat we dan nog altijd het dekkingsvraagstuk over hebben. Dat is hartstikke lastig. Ik denk dat we daar met elkaar uit zouden moeten kunnen komen. Dat de staatssecretaris zegt dat hij eigenlijk al genoeg doet, vind ik een vreemd signaal. De PO-Raad stelt dit niet voor niets zeer klemmend aan de orde. Het is duidelijk dat het achterstandsbeleid gerelateerd is aan het opleidingsniveau van ouders, maar het opleidingsniveau van hoogopgeleide Syrische vluchtelingen heeft geen enkele relatie met de problematiek van de taalachterstanden en de culturele achterstanden. Dat is dus niet de oplossing, niet het goede instrument. Is de staatssecretaris dat met mij eens? 

Staatssecretaris Dekker:

We moeten elkaar niet voor de gek houden door te zeggen dat iedere vluchteling die hiernaartoe komt, een diploma van de universiteit op zak heeft. Zeker de helft van de vluchtelingenkinderen heeft zeer laag opgeleide ouders. Die kinderen komen in alle jaren daarna gewoon in aanmerking voor extra achterstandsmiddelen. Dat is een veel riantere regeling dan in het voortgezet onderwijs. Die middelen lopen fors op, tot meer dan twee keer de bekostiging voor kinderen die hier niet voor in aanmerking komen. Er gebeurt dus al heel veel. De heer Grashoff vraagt om daar nog een keer een schepje bovenop te doen. Ik heb al gezegd dat ik daar niet onmiddellijk de noodzaak van inzie. Daarover kunnen we politiek van mening verschillen, maar ik zie dat het in voorgaande jaren steeds goed is gegaan en ik zie niet in waarom het nu niet met deze regelingen uit kan. Ik zie daar bovendien geen ruimte voor. 

De heer Grashoff zegt dat hij suggesties heeft gedaan voor de dekking, maar ik zou zeggen: sla de handen ineen met de indieners van de motie om in gezamenlijkheid te vertellen waar de dekking vandaan moet komen; dan is er ook een meerderheid voor die dekking te vinden. De heer Grashoff zegt: laat het tekort maar oplopen. Daar zou ik niet onmiddellijk een voorstander van zijn, in combinatie met het feit dat ik dit ook niet nodig vind. De heer Grashoff zegt ook: haal het maar van een andere begroting. Ik zie dat mijn collega's met net zulke grote vragen te maken hebben als het ministerie van Onderwijs. Ook op de begroting van Veiligheid wordt een financieel beslag gelegd vanwege het grotere aantal asielzoekers en vluchtelingen in Nederland. Ook bij mijn collega van SZW is sprake van meer vluchtelingen, dus van een groter beslag op integratiemiddelen en bijvoorbeeld op de bijstand. Noem het maar op. Ook mijn collega van Financiën heeft geen geldmachine staan waarmee hij, als ik bij hem langskom, nog wel een paar biljetten kan uitdraaien. Mijn punt is dus dat ik dit op dit moment niet nodig vind. Ik vind dat het hiermee uit kan. Het is niet superriant, maar sober. We kunnen hierin voorzien, maar als de heer Grashoff vindt dat het meer moet zijn, zou ik hem er echt toe willen uitnodigen om te vertellen waar dat vandaan moet komen. 

De voorzitter:

Ik heb nog een vraag. U zei toch dat u de motie op stuk nr. 20 wilde overnemen? 

Staatssecretaris Dekker:

Ja. 

De voorzitter:

Ik constateer dat daar geen bezwaar tegen bestaat. 

De motie-Straus (34334, nr. 20) is overgenomen. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

De overige moties komen aanstaande dinsdag in stemming. 

Naar boven